door Wilfried Schlätz
1.
Veronderstelling: (de structuur van de mens)
vraag: Ik heb sinds lange tijd een vraag aan
mijn ziel. Voor de "val der geesten" was ik ook een trichotomie [driedeling], bestaande uit mijn ziel (als
buitenlichaam), uit mijn nog niet gevallen mensengeest en uit een reine geest!?
antwoord:
Wij hadden oorspronkelijk een zuivere geest (licht uit de
3e ontwikkelingsgraad of trap) uit Lucifer, toen deze nog puur was. Toen deze
viel, ging zijn reine geest uit het licht van de 3e graad naar het licht van de
tweede graad, maar ook zijn zuivere geestelijke vonk in een ieder van ons ging
mee vanuit het licht van de 3e graad naar de tweede graad van het licht en toen
braken wij uiteen naar beneden. De
Heer verwijderde nu al deze gevallen geestelijke lichtvonkjes uit ons [thans
bestaand uit het licht van de tweede ontwikkelingstrap] en schonk met Adam aan
ieder mens een geheel nieuw puur geestelijke vonk uit het licht van de derde
ontwikkelingstrap als een nieuw hoger ik, zoals bij Zorel
en nu ook bij ons, dat omhoog moet groeien en overheersen en de wedergeboorte
van de ZIEL (mensengeest + natuurgeest) bewerkt en zomede de hoogste voltooiing
van het Oude Testament.
Jezus via Jakob Lorber (JL):
2.2.2.–1.
[GEJ.04_035,02] Hoe onvolmaakter een planeet is, des te
zwakker zijn ook zijn emigranten. Deze hebben weliswaar een minder zware levensproef
af te leggen, maar kunnen toch aan hun ziel meer schade lijden. Zij hebben
evenwel een sterke oerlevenskern in zich, en als die op de
juiste wijze gewekt wordt, zijn de zielen daarna toch ook weer snel helemaal
levenskrachtig.
[GEJ.04_035,03]
Tenslotte, en dat komt het meest voor, zijn
er zielen die vanaf hun oerbegin uit deze Aarde stammen. Zij zijn oorspronkelijk geroepen tot het
kindschap van God. Zij zijn de zwaksten en lopen de meeste kans geheel te gronde gericht
te worden. Dat zal echter niet zo gemakkelijk
gebeuren, omdat er zich altijd op iedere honderd wel één of twee sterken van
boven bevinden, waardoor de zwakke zielen beschermd en ervoor bewaard worden om
totaal
onder te gaan. Ook al zijn daarbij zeer afgedwaalde schapen, dan worden zij te
gelegener tijd toch weer teruggevonden.
[GEJ.04_035,04]
Maar iedere ziel hoe zwak, onmachtig, geschonden en bedorven ook - heeft de oerlevenskern in zich die nooit verloren kan
gaan. Als de ziel binnen de juiste tijdsduur maar zover is gebracht dat haar
innerlijke oerlevenskern in haar kan worden gewekt, dan
is zij vanaf dat moment ook zalig en in alle dingen sterk in de liefde
en de wijsheid. Dan is zij net zo goed
een kind van de Allerhoogste, als een mens geworden engelgeest, of een ziel uit een centrale Zon, of uit een
geringere planetaire Zon, of uit het één
of andere, buitenaardse, elders gelegen, donkere en op zichzelf lichtloze
aardbol, waarvan er in de wijde schepping meer zijn dan het zand in
de zee en al het gras op de Aarde.
2.2.2.–2.
[GEJ.04_052,12] Kijk, Zinka, zo
heeft de vriend gesproken en in mij wordt het nu merkwaardig licht, en het
lijkt mij toe alsof er zich in mijn hart iets beweegt. Dat wat zich beweegt, is
een licht en dat licht heeft binnen in zich een vorm als die van een embryo in
het moederlichaam. Het is heel zuiver, -ik zie het. Het wordt nu echter steeds
groter en machtiger! Ah, wat is dat toch een heerlijk en volkomen zuiver licht!
Dat is beslist de eigenlijke
levensvlam uit God in het ware hart van de mens! Ja, ja, dat is het!
Het groeit nu steeds maar door en ach, hoe goed doet mij dat!
2.2.2.–3.
[GEJ.04_053,01] (Zorel:) ‘Ah,
mijn innerlijke levenslicht wordt
nu toch wel ontzettend sterk, het doordringt nu reeds mijn hele binnenste! O,
wat doet dit licht mijn hele wezen goed! Maar het licht vertoont zich nu aan
mij als een vierjarig kind met een buitengewoon vriendelijk uiterlijk! Het moet
zeer wijs zijn, want het ziet er uit als een kleine god, zoals je je die zo zuiver
mogelijk voorstelt. Niet als een fantasiegod van de Egyptenaren, Grieken of Romeinen, maar als
een wonderbaarlijk spiegelbeeld van de ware God der Joden! Het is een spiegelbeeld van de ware God!
2.2.2.–4. [GEJ.04_053,10] Maar nu
is mijn innerlijke lichtmens reeds
zo groot als Ikzelf, en vreemd, ik word nu slaperig en de vriend
zegt, dat Ik op de groene en geurende weide moet uitrusten! Dat zal ik ook doen!"
2.2.2.–5.
[GEJ.04_054,08] Je hebt nu door het verhaal van Zorel beslist gezien of veeleer levendig waargenomen, dat
er in zijn ziel nog een innerlijke
lichtmens uit het hart van zijn ziel is gaan ontkiemen, die zich ten
opzichte van het wezen van de ziel bijna zo verhoudt als het materiële lichaam
ten opzichte van de ziel. Wel, deze lichtmens had voordien in zijn ziel, als
zijn van ledematen voorziene gewaad, nog nooit wat voor impuls dan ook
gekregen. Hij lag in het hart van de ziel als het ei in de vrouw, zonder een
manlijke stimulans, prikkel of opwekking. Door deze speciale behandeling is de eigenlijke oerlevenskern
door het woord van Mij en van Zinka tijdelijk
gestimuleerd, geprikkeld en opgewekt, en daardoor begon hij te groeien totdat
hij zijn gehele ziel, dat is zijn mantel, gevuld had met zijn zuiver
geestelijke wezen.
2.2.2.–6.
En overigens vergist u zich ook nog lelijk als u denkt
dat geest+3 [=de gehele
pure geest uit
het licht van de 3e ontwikkelingstrap
als van ons hogere ik] en ziel (+2+1) mensengeest+2 [onze aldaagse ik uit het licht van de tweede ontwikkelingsgraad]
plus natuurziel+1
(ons lagere ik
uit het licht der eerste ontwikkelingstrap) een
en hetzelfde zijn!
[DTT.01_021,19] De
menselijke ziel (+2+1) [mensengeest+2 plus natuurziel+1] is
namelijk een geestelijk product uit de materie0 en wel
omdat in de materie alleen veroordeelde geesten aanwezig zijn die op hun verlossing wachten.
De pure geest+3 [= het hogere ik uit
het licht van de derde ontwikkelingsgraad] daarentegen is nooit veroordeeld. leder mens heeft zijn eigen,
hem door God rechtstreeks toebedeelde geest+3, die in de mens in wording voor alles zorgt, alles doet en
begeleidt, maar die verbindt zich pas dan met de ziel(+2+1) tot een geheel, wanneer
die uit volkomen vrije wil volledig is overgegaan in de door haar erkende en
aanvaarde goddelijke orde, waardoor de ziel
dan ook weer zuiver geest geworden is.
2.2.2.–7.
[Aarde en Maan.01_053,12] Elk mens die hier wordt
geboren, krijgt een [totaal zuivere] geest+3 uit Mij en
kan ontegenzeggelijk volgens de voorgeschreven ordening het volkomen kindschap
van God verkrijgen.
[Aarde
en Maan.01_053,14] Het is aan de ene kant voor de mensen van deze Aarde wel een
nadeel dat ze zo vlak in de nabijheid van de meest boze geesten wonen, die hun
veel last bezorgen, maar aan de andere kant hebben ze ook het oneindige voordeel, dat ze in de eerste plaats een krachtige geest+3 uit God hebben, waarmee ze gemakkelijk,
als ze maar willen, het kwaad van
het meest kwaadaardige kunnen bestrijden, en ten tweede kunnen ze daarmee
volkomen kinderen van God worden.
Vraag: Na de val werd mijn menselijke geest
"gevangen genomen" en mijn ziel in haar oersubstanties ‘uit elkaar
gehaald’. Mijn ziel had dan later de kans om via de loutering door de materie
zichzelf weer te verzamelen. Nu tot mijn vraag: Is mijn ziel in haar totaliteit
(na de loutering dor de materie) in dezelfde samenstelling als voor mijn val?
Antwoord:
Onze menselijke geest (= ons dagelijkse ik-gesteldheid), nu weer uit het licht van de 2e
ontwikkelingsgraad, zonk destijds van dat licht naar het licht va de 1e ontwikkelingstrap,
maar behield zijn samenstelling en zijn oerindividualiteit = unieke
samenstelling van talloze intelligentiedeeltjes (uit het licht van de 2e
ontwikkelingsgraad en na de val uit het licht van de 1e ontwikkelingstrap!).
Onze natuurziel (= ons lagere ik, oorspronkelijk uit het
licht van de eerste graad [ontwikkelingstrap], zonk naar het licht van nultrap
= de materie, en dit versplinterde zich in talloze aparte intelligentiedeeltjes
vanuit het nul-licht, d.w.z. uit de materie van de
gevallen menselijke geest, dat nu uit het licht van de eerste ontwikkelingstrap
[1e graad] kwam en dit moest zich nu in eindeloze tijden bezighouden naar het
zoeken en bijeenrapen van zijn aparte, verstrooide deeltjes [de materiële
specifica van zijn voormalige complete natuurziel] vanuit het oorspronkelijke
licht van de eerste graad. Hij werd daardoor gelouterd en steeg langzaam weer
op naar het licht van de eerste ontwikkelingstrap en ging zo naar het
oorspronkelijke licht van de tweede graad.
De materiële, verstrooide [versplinterde] specifica van
onze tot de materie verdichte natuurzielen werden in de talloze trappen
[ontwikkelingsgraden] van mineraal, plant en dier weer tot het licht van de
eerste graad [trap] gelouterd en tot de oorspronkelijke natuurziel voor de val
uit het licht weer samengevoegd tot de eerste
ontwikkelingstrap.
Omdat deze nu weer bestond uit exact
dezelfde specifica als voor de val. Ze bezit vandaar dan ook weer precies
dezelfde oerindividualiteit met ons gezicht [gelaat] en kan nu met onze
weliswaar gelouterde mensengeest (=
ons dagelijkse ik), verenigd worden door het licht van de eerste graad tot het
licht van de tweede graad [trap]. Dan zal ons door de Heer, zoals hierboven reeds
genoemd, een geheel nieuwe pure geest+3
ingeplant
worden als ons geweten (hogere ik) en uit het licht van de derde trap [graad]
in onze mensengeest+2,
met welke
wij één dienen te worden en dit dan daardoor overheerst (zoals bij Zorel op het hoogtepunt van zijn verrukkende slaap, toen
hij voor korte tijd - als bij een volmaakte engel van het Oude Testament sprak)
- zodat daardoor de wedergeboorte van de ziel, d.w.z. de hoogste volmaaktheid
van het OT werd bereikt.
UpToDate 2023-2024