De jeugd van
Jezus
door het innerlijke Woord ontvangen door Jakob Lorber
Oorspronkelijke
titel: Die Jugend Jesu, Das Jakobus-Evangelium, uitgegeven door Lorber-
Verlag, BietigheimlWürttemberg.
Vertaling: F.H.
Pas
cg
Nederlandse vertaling 1983 Uitgeverij Ankh-Hermes bv. Deventer
CIP-GEGEVENS
Lorber,
Jakob
De jeugd van Jezus, het
Jacobusevangelie door het
innerlijke woord ontvangen door Jakob Lorber ; (vert. uit het Duits door F.H.
Pas]. - Deventer: Ankh-Hermes. (Biografieën) -Vert. van: Die Jugend Jesu : das
Jakobus,-Evangelium. Bietigheim (etc.] : Lorber.
ISBN 90-202-4635-6 geb.
SISO 251.32 UDC 232.9 UGI 530
Trefw. , christologie; apocriefen.
Voorwoord van de vertaler
Inleiding door de Heer Zelf
Aanhef.
1-10 Maria wordt in de Tempel verloot; Jozef
pleegvader
11-13 Maria wordt Jozefs vrouw
14-27 Geboorte van Jezus; in de grot te Bethlehem
28-32 De wijzen uit het Oosten
33-41 Vlucht naar Egypte
42-51 De H.Familie te Ostracine
52-64 Cyrenius bij Jozef
65-79 Vernietiging van afgodstempel bij Ostracine
80-98 Wijze lessen in Jozefs huis
99-111 Cyrenius en Tullia
112-122 Aartsengelen in het huis van de H. Familie.
123-133 Op de berg der afgoden
134-156 Feestmaaltijd bij Cyrenius
157-165 Jozef en
de zijnen weer thuis te Ostracine
166-180 Jonatha
bezoekt de H. Familie.
181-183 Cyrenius
als schipbreukeling; Jozef bij Jonatha
184-191 Terug
naar Jozefs huis
192-225 Profetische
onthullingen door het Jezuskind.
226-233 Einde van
de wonderen van Jezus in Egypte.
234-243 Deputatie
uit de stad in Jozefs huis.
244-249 Vertrek
van Cyrenius; bezoek aan Jonatha
250-256 De H.
Familie terug in haar leeggeplunderde huis
257-268 Terugkeer
en thuiskomst te Nazareth
269-298 Wonderen
van Jezus te Nazareth en omgeving
299-300 Wenken voor ons levensdoel; de wedergeboorte in
Xo
Noten van Robert F,.van Eupen
Verantwoording van de vertaler
Register
Een echt
evangelie?
Dit
Jacobusevangelie is in de eerste eeuwen na Christus bijzonder populair geweest,
en heeft in de toenmalige gekerstende wereld van Oost en West een zeer
intensieve, maar tevens een uiterst extensieve verspreiding gehad. Het
behandelt dan ook fascinerende onderwerpen, t.w. de maagdelijke ontvangenis, de
wondere geboorte, de vlucht naar Egypte, dus de baby-, peuter en kleuterjaren
van onze Heer Jezus Christus in het heilig huisgezin. Voorts Diens kindsheid en
jeugdjaren tot aan Zijn twaalfde levensjaar, het jaar, waarin Zijn messiaanse
zending en Zijn goddelijk leraarschap een eerste openbare bevestiging vonden in
de tempel te Jeruzalem. * (*Drie dagen in de Tempel) Bovendien was het van de
hand van niemand minder dan Jacobus, de 'broeder des Heren', een directe
ooggetuige dus! (zie noot 1 op blz. 419).
De meest
verheven goddelijke manifestaties en diep ontroerende menselijke scènes
wisselen elkaar in dit heerlijke jeugdevangelie van de Heer op de meest
verrassende wijze talloze malen af. Zij doen Jezus' godheid voor ons oplichten
door alle fasen van Diens jeugdjaren, zowel te Bethlehem als te Jeruzalem, te
Nazareth en in Egypte.
Doordat
elke christen-gelovige die lezen en schrijven kon dit werk indertijd wilde bezitten,
werd het praktisch ongelimiteerd (altijd met de hand!) gekopieerd, en in alle
toen bekende talen vertaald, vaak ook door minder competente krachten. Een
evulgetur en uiteraard een imprimatur waren er nog niet, en het bestand van
verklarende woordenboeken in vreemde talen was nog uiterst beperkt. Deze
popularisering was er waarschijnlijk mede de oorzaak van dat het Jacobusevangelie
reeds in het begin van de vierde eeuw maximaal gedifferentieerd,
respectievelijk verminkt en ontsteld was. In het oecumenisch concilie van
Nicea, gehouden in het jaar 325 na Christus, moest het derhalve 'apocrief
worden verklaard. D.w.z. dat de authentieke, origineel geïnspireerde tekst niet
meer met voldoende zekerheid kon worden achterhaald.
Apocrief
verklaard
Dat foutief
wordt vertaald, kunnen de meeste mensen zich gemakkelijker voorstellen dan dat
foutief wordt gekopieerd. Men moet echter bedenken, dat vaak kopieën van
kopieën van kopieën werden gemaakt! Daarbij kwam het niet zelden voor, dat een
kopiist aantekeningen in de marges van vorige lezers/commentatoren mede in de
tekst opnam, aanvankelijk wellicht 'tussen haakjes', daarna integraal, terwijl
bij een latere zuiveringspoging die ingevoegde teksten dan weer op onvolmaakte
wijze werden geëlimineerd. Als door de tand des tijds het originele manuscript
óók nog is verloren gegaan, wordt het uiteraard zeer moeilijk -zo niet
praktisch onmogelijk -de zuivere tekst te reconstrueren.
Eenmaal
apocrief verklaard was het Jacobusevangelie spoedig uit de circulatie verdwenen,
het eerst in de Kerk van het Westen, enkele eeuwen later echter ook in de Kerk
van het Oosten.
Dat het
evangelie als zodanig echter heeft bestaan, staat onomstotelijk vast uit de
commentaren en vermeldingen van de martelaar Justinus (165); van de grote
geleerde Origenes ( 254); en van de 'Vader van de kerkgeschiedschrijving'
Eusebius ( 340). Voor nadere details moeten wij verwijzen naar de
Canon-geschiedenissen van bijvoorbeeld Lagrange, van Grosheide e.a.
Thans zijn
er van het uit de Canon van de H. Schrift verwijderde werk nog slechts enkele
fragmenten terug te vinden in bijbelmusea; alsook in sommige oude
kloosterbibliotheken een aantal complete teksten, maar dát zijn dan kopieën uit
de zesde en zevende eeuw, dus absoluut onbetrouwbaar .
Niet
canoniek, tóch authentiek?
Inderdaad,
geachte lezer, daar mogen wij het op houden! In de jaren 1843/1844 werd de
originele tekst namelijk door het innerlijk Woord woordelijk teruggedicteerd
aan Jakob Lorber, te Graz (Oostenrijk), na een desbetreffende aankondiging.
(Zie blz. 17). In het kader van de 'Nieuwe Openbaring' heeft God het wenselijk
geacht dit heerlijke evangelie aan de mensheid terug te geven via zijn profeet,
die zich de 'schrijfknecht Gods' wist.
De Nieuwe
Openbaring noemen we het geheel van Godsdictaten hetwelk via Jakob Lorber tot
stand kwam. Dat die Nieuwe Openbaring, en dus ook dit zeer bijzondere evangelie
niet eerder tot u, geïnteresseerde lezer heeft kunnen doordringen, moeten we
een kwalijk gevolg noemen van kerkelijk gebrek aan interesse. Immers daardoor
alleen heeft aan dit immense Gods-oeuvre van de zijde der christenheid niet die
belangstelling ten deel kunnen vallen, die een goddelijke openbaring toch van
'Zijn eigen Godsvolk' had mogen verwachten
Dat de
Nieuwe Openbaring derhalve een eeuw lang in de kerkelijke doofpot terecht kwam,
is beslist niet alleen en uitsluitend te wijten aan het feit, dat het officiële
kerkelijke standpunt inzake publieke goddelijke openbaringen de mening
vertolkt, dat er 'na Christus' H. Lijden, Zijn Kruisdood en Verrijzenis géén
publieke goddelijke openbaring meer te verwáchten zou zijn vóór de a.s.
Verschijning van onzen Heer Jezus Christus in Heerlijkheid'.* Een bijkomende
-en o.i. de hoofdreden -is ongetwijfeld het feit dat er in de Nieuwe
Openbaring nogal wat kritiek wordt geleverd op diverse al te menselijke
misstanden in Zijn Kerk(en)!
Het lijkt
ons echter niet wenselijk hier nu verder op déze min of meer onverkwikkelijke
terzijdestelling in te gaan: het zou een objectieve instelling bij het lezen
van dit evangelie kunnen bemoeilijken. Wij stellen ons derhalve voor in een
nawoord op deze polemische kwestie terug te komen.
De
schrijfknecht Gods, Jakob Lorber
Jakob
Lorber werd als eerste zoon in een degelijk katholiek gezin te Kanischa bij
Jahring in de Steiermark geboren. Vader was wijnbouwer, tevens begaafd
muziekamateur, dirigent van een plaatselijke harmonie. Moeder was een
eenvoudige, godsdienstige huisvrouw. Jakob had nog twee broers.
Vanwege
zijn méér dan doorsnee intelligentie, mocht Jakob doorleren, en omdat een
parochie kapelaan in Jakob een potentiële kandidaat zag voor het priesterschap,
ging Jakob dus naar het gymnasium te Marburg, dat het meest nabij gelegen was.
Hij leerde gemakkelijk.
Jakob
onderbrak deze studies echter enkele malen voor andere ambities. Hierdoor
rondde hij zijn gymnasiale opleiding niet af, maar volgde na de vijfde klas een
speciale leraarscursus en verwierf daarmee de bevoegdheid les te geven op zgn.
'Hauptschulen'.
Nadat hij
in deze kwaliteit enkele malen had gefungeerd als privé-leraar voor kinderen
'van betere kringen' , zocht en vond Jakob zijn ware levensvervulling tenslotte
tóch in wat tevens zijn liefhebberij was, namelijk in de muziek. Reeds in zijn
schooltijd had hij regelmatig het kerkorgel bespeeld. Ook andere instrumenten
bespeelde hij met goed resultaat, maar zijn favoriete instrument werd de viool.
Op dit instrument wist hij zelfs -na enkele speciale technieklessen van
Paganini te hebben gekregen -in één streek meer dan 150 noten te voorschijn te
toveren!
Als
muziekleraar van de jeugd van Graz verdiende hij zijn brood, gaf een enkele
maal een concert, maar toen hij reeds 40 jaren telde had hij zich ondanks zijn
virtuositeit nog niet onder de coryfeeën van zijn tijd kunnen plaatsen.
Waarschijnlijk heeft hij het te danken aan zijn vriendschap met Franz
Schubert, dat hij op deze leeftijd dan toch eindelijk erkenning vindt en in de
toenmalige wereldstad Triëst wordt benoemd tot concertmeester van het
plaatselijke symfonieorkest. Enthousiast bereidt hij zich voor op zijn
verhuizing, als hij echter van Hogerhand een geheel andere beroeping ontvangt,
waardoor hij op min of meer schokkende wijze op de proef wordt gesteld.
Andere
roeping
Hoe zijn muziek carrière dus toch nog misliep, vertelt
Lorber zelf als volgt:
'Op 15
maart 1840 te zes uur in de morgen -ik had juist mijn ochtendgebed beëindigd
hoorde ik plotseling in mijn borst ter hoogte van de hartstreek zeer duidelijk
een Stem spreken, Die mij toevoegde: "Neem je pen en schrijf op." Ik
kon niet anders dan onmiddellijk gehoorzamen aan deze mystieke opdracht, ...nam
mijn pen en schreef woord na woord op, hetgeen mij woordelijk werd
gedicteerd.Nu herkende ik ook van Wie die Stem-in-mij feitelijk was; de zeer
merkwaardige openingszinnen -van wat later bleek een enorm dictaat te zijn
geworden luidden namelijk als volgt:
"Wie met Mij wil omgaan, die moet zelf toenadering
tot Mij zoeken dan zal Ik hem de antwoorden in zijn hart leggen. -Maar alleen
de zuiveren, wier harten nederig zijn, zullen de klank van Mijn Stem kunnen
verstaan! -Met hem, die aan Mij de voorkeur geeft boven alles ter wereld,
...met hem zal Ik in innige vriendschap omgaan. -Hij zal Mij dan ook steeds
kunnen beschouwen als zijn Broeder zoals de ene broer het de andere doet; en
zoals Ik hem al kende vóór alle eeuwigheden, ja, reeds van voor hij
bestónd!" ,
Diep ontroerd door dit intrigante mystieke gebeuren in
zijn binnenste, gaf Lorber nu spontaan zijn veelbelovende baan te Triëst op en
bleef zijn verdere leven getrouw aan het 'Innerlijk Woord'. Toen hij in 1864
arm en pretentieloos stierf, had hij een geweldig Godsoeuvre op papier gezet,
namelijk verscheidene grote werken plus een aantal kleinere, in totaal ruim
10.000 vellen druks! (Zie de specificatie aan het slot van dit voorwoord. )
Het
Innerlijk Woord, de Stem Gods
In het jaar 1858 lichtte Jakob Lorber eens in een brief
aan een van zijn vrienden toe hóe de goddelijke dictaten feitelijk via hem tot
stand kwamen:
'Over het goddelijke Woord, respectievelijk hoe men dat
verneemt, kan ik slechts voor wat mijzelf betreft dit zeggen, dat ik het
Allerheiligste Woord verneem in de streek van mijn hart, en wel zo, als ware
Het een allerhelderst uitgesproken Gedachte,even duidelijk als waren het
uitgesproken woorden. Weliswaar kan niemand ander iets wat op een stem lijkt
horen, maar voor mij klinkt die Stem niettemin duidelijker dan de luidste en
krachtigste materiële toon!'
Jakob
Lorber was ook herhaaldelijk begenadigd met geestelijk zienerschap en wel
zodanig, dat hij dan zag gebeuren wat in hem werd gesproken.
Vorm en
stijl van Lorbers schrijftrant
De schrijftrant van Lorbers dictaten valt allereerst op
door zijn eenvoud en doordat zij gespeend zijn van elke persoonlijke schrijvers-pretentie,
hetgeen uw vertaler getracht heeft zoveel mogelijk te benaderen. Vervolgens ook
door een in onze dagen van zakelijk woordgebruik en van computervertalingen
wellicht wat antiekerig aandoende sfeer van breedsprakige waardigheid, die
vanwege de aanwending van een overvloed van pleonasmen en hyperbolen soms toch
wat bombastisch kan lijken. ..(met name wellicht speciaal voor diegenen onder
ons, op wier lippen het woordje 'gewoon' in velerlei vormen en samenstellingen
vandaag de dag als bestorven schijnt te liggen: hetgeen niet meer 'gewoon' mag
heten!)
Vóórdat
wij nu echter de abundantie in Lorbers schrijftrant op grond daarvan zouden
willen be- of zelfs veroordelen, zouden wij eerst behoren te bedenken, dat
deze zelfde, soms wat groteske stijl en spreek-, resp. schrijftrant weliswaar
niet meer van onze tijd zijn, maar dat die wel degelijk volledig eigen waren
zowel aan de leefmilieus en de hoofse cultuurpatronen van de romantische
'Konigliche-Kaiserliche' tijd, waarin Lorber in Oostenrijk leefde, als aan de
antieke oosterse, resp. Grieks-Romeinse sferen, waarin de gewijde
jeugdgeschiedenis van Jezus zich afspeelt. Toen waren fijnzinnigheid en
hoofsheid 'gewoon'! Ook in dit opzicht moet Jakob Lorber voor de Heer van alle
tongen en talen derhalve een bijzonder geschikt taal en schrijfmedium zijn
geweest. Wij hebben het dan ook minder oirbaar geacht onze koud-zakelijke
eigentijdse vorm en stijl te doen prevaleren, waar zulks niet per se
noodzakelijk was teneinde een juist begrip van de tekst te verwoorden. Onze
excuses dus, voor zover dat ongetwijfeld hier en daar toch gebeurd zal zijn!
Ostracine
Ostracine
was de naam van het toevluchtsoord in Egypte, waar de H. Familie na haar vlucht
voor de kindermoord te Bethlehem een drietal jaren op wondere wijze huisvesting
vond. (Zie Gaza-strook. ) De naam Ostracine zal de meeste van onze lezers niet
bekend zijn; de stad bestaat namelijk al niet meer sinds de zesde eeuw van onze
jaartelling. Het hoogtepunt van haar wereldlijke cultuur lag in de vijfde eeuw,
maar daarna is de stad blijkbaar herhaaldelijk verwoest en tenslotte geheel
verlaten. Grote branden hebben er plaatsgehad, zowel tengevolge van
oorlogsgeweld als van aardbevingen. De laatste waren er bovendien oorzaak van,
dat zich tektonische aardverschuivingen voordeden, waardoor het grondwaterpeil
zodanig steeg, dat in de zesde eeuw nagenoeg de gehele stad onder water kwam te
staan.
In de
eeuwen daarna is de grond weliswaar weer gestegen, maar toen kenmerkte deze
locatie zich nog slechts doordat daar een 'teIl', resp. oude puinheuvel boven
het landschap uitstak, met erin en ertussen wat brokstukken van muren en
pilaren.
Zoals dat
bij de talrijke tells in het oude oosterse cultuurland blijkbaar gebruikelijk
was, werden ook daar ter plekke herhaaldelijk 'roofopgravingen' door
rondtrekkende Bedoeïenen gedaan, waaraan pas een einde kw.am toen Israël het
gebied had veroverd en het ministerie van oudheidkundige aangelegenheden het
terrein had doen afzetten en bewaken. In de jaren 1976 en 1977 hebben er vervolgens
opgravingen plaatsgehad door genoemd ministerie met behulp van het leger, waardoor
Ostracine opnieuw aan het daglicht werd gebracht als zijnde een belangrijke
strategisch gelegen burcht, die nadat de Romeinen de plaats hadden veroverd,
werd uitgebouwd en versterkt. Op de drukke karavaanroute tussen Mesopotamië en
Egypte moet de plaats in een sleutelpositie hebben gelegen. Er was een
natuurlijke haven en er lag een Romeinse bezetting.
Op de
beroemde mozaïek landkaart van Madaba (ook genoemd Medeba) in de streek van de
Decapolis (Jordanië) staat Ostracine vermeld. Deze mozaïek kaart is de oudst
bekende kaart van het oude Palestina en bestrijkt een gebied van Sidon en
Byblos in het noorden tot Alexandrië en Memphis in het zuiden. In de breedte is
de kaart minder weids, nl. slechts van de kust in het westen tot de lijn
Amman/Petra in het oosten.
De
eigenlijke situatie van Ostracine is enkele kilometers uit de kust ter hoogte
van het Bardawil meer. De Israëlische opgravingen hebben plaatsgevonden met steun
van Amerika en van de universiteit van Ber Sjeba en brachten interessante
details aan het licht. Behalve de eerder genoemde Romeinse burcht, bleken er
ook een tweetal Byzantijnse kerken te hebben gestaan, alsook enkele industrieën
gevestigd te zijn geweest. Het in het kader van dit evangelie méést
interessante -namelijk de oudste historische gegevens bleken in de jaren
1966/1967 niet direct achterhaalbaar, omdat de diepste lagen van de tell
tengevolge van het grondwaterpeil niet konden worden bereikt. Daarvoor zouden
zeer kostbare technische pompinstallaties nodig zijn geweest, die echter
vanwege de onbestendige toestand van het (bezette) gebied niet ter beschikking
werden gesteld.
Momenteel
is de situatie ter plaatse wél politiek voldoende stabiel, maar is het gebied
aan Egypte teruggegeven; het is thans nog niet zeker dat Egypte de opgravingen
op korte termijn zal voortzetten.
Niettemin
bevestigen de huidige resultaten van het gedane onderzoek alreeds wel vele
geografische gegevens van dit evangelie, en o.i. is dit bijbel-historisch
nieuws van grote importantie! Immers tijdens de jaren 1843-1844, toen dit
evangelie werd teruggegeven aan (resp. via) Jakob Lorber, was van de tell van
Ostracine niets bekend, ook al niet doordat de mozaïek kaart van Madaba eerst
in 1884 herontdekt werd door patriarch Gerasimos van Jeruzalem, resp. namens
deze patriarch door een Griekse monnik. Niettemin blijken thans vele
'onmogelijke' details ervan op geografisch gebied tóch te kloppen met de
historische werkelijkheid! Voor ons betekenen deze bevestigingen impliciet een
bevestiging van talrijke 'onmogelijkheden' op religieus gebied, waartegen nog
menige christenen, veelal om 'gevoelsredenen' opponeren. Zo heeft een bekende
Belgische uitgever (Hovine) na een aanvankelijke overeenkomst achteraf toch
geweigerd dit evangelie uit te geven omdat hij niet kon geloven dat Jozef
eerder getrouwd was geweest en als weduwnaar reeds vijf zonen had! Wellicht
geloofde hij een aantal traditionalistische vaste klanten te verliezen! De 'maagdelijkheid'
van Jozef moet dan ook uitsluitend geestelijk worden verstaan, zoals héél de
christelijke leer een puur geestelijke leer is, en zoals de Kerk van Christus
eigenlijk een puur geestelijke Kerk zou moeten zijn!
Door de
Heer Zelf medegedeeld als voorwoord op de geschiedenis van Zijn jeugd, en wel
door dezelfde spreekbuis, die Hij voor de weergave van dit werk uitkoos in de
periode van 22 juli 1843 tot 9 mei 1851
1.
Zoals
bekend is, leefde Ik in de tijd tot mijn dertigste jaar zoals iedere andere
welopgevoede jongen, jongeman en man leeft; ook Ik moest, door mijn leven in te
richten volgens de Wet van Mozes, eerst het goddelijke in Mij opwekken, net als
iedere mens Mij in zichzelve tot leven moet wekken.
Zo goed
als ieder ander ordentelijk mensenkind, moest ook Ikzelf beginnen met aan een
God te geloven, waarna Ik Hem in alle denkbare zelfverloochening steeds meer en
meer heb moeten omhelzen, en met steeds sterker wordende liefde Mij aldus
geleidelijk aan volkomen aan de Godheid heb moeten onderwerpen.
Op die
wijze was Ik, als de Heer Zelf, een levend voorbeeld voor iedere mens, en
daarom kan iedere mens Mij nu dus ook op precies dezelfde wijze aantrekken als
Ikzelf in Mij de Godheid heb aangetrokken, en kan hij door de liefde en het
geloof zelfstandig evenzo volledig één worden met Mij, als ikzelf als Godmens
in alle grenzeloze volmaaktheid één ben met de Godheid.
2.
Op de vraag hoe de door het Kindje Jezus gedane wonderen,
alsmede Diens overige goddelijk-geestelijke werkzaamheden zijn te rijmen met
Zijn als het ware daarvan geïsoleerde mens-zijn tijdens Zijn jaren als jongeling
en als man, ...en, hoe daarmee dan weer samenhangen de in die jaren verrichte
wonderen -gesteld, dat men Hem ook in die jaren nog uitsluitend als mens zou
willen denken: op die vragen moge als
antwoord
dienen een vergelijking met de aanblik die een boom biedt in de periode van de
lente tot in de herfst:
In het
voorjaar bloeit een boom wonderbaarlijk; hij wordt dan door een geweldige
activiteit beheerst. Na het afvallen van de bloesem echter wordt hij weer
schijnbaar inactief. Tegen de herfst toont de boom weer een enorme activiteit:
de op zichzelf reeds wonderbaarlijke vruchten verkrijgen hun kleur en aroma, en
zijn dan nog mooier dan de bloesem was. En zijn de vruchten aldus tot rijpheid
gekomen, dan wordt de in hen geschonken zegen van de binding aan de boom vrij
gemaakt, en die valt dan in de schoot van de ernaar hongerende kindertjes
Dit
vergelijkingsbeeld zal men slechts kunnen begrijpen met de ogen van het hart,
maar nooit met de ogen van wereldse wijsheid! Immers de bovengenoemde vragen
zijn heel gemakkelijk op te lossen, mits je maar van binnen uit zuiver denken
wilt, zonder daarbij de Godheid van Jezus te willen abstraheren, maar die juist
vasthoudend in innerlijk geloven, omdat dat juist het licht is, dat voert tot
de liefde voor God.
Immers, de
volledige eenwording van de Goddelijke Volmaaktheid met Jezus' mensheid is niet
ineens, niet plotsklaps tot stand gekomen, maar geleidelijk aan, zoals zulks
onder Gods leiding steeds het geval is; juist zoals bij het geleidelijk
ontwaken van de Goddelijke Geest in het mensenhart (alhoewel het Goddelijk
Wezen ook reeds in al Zijn Volheid in het Jezuskind aanwezig was, maar Zich
van daaruit slechts in noodgevallen door het doen van wonderen manifesteerde).
3.
De
lichamelijke dood van Jezus is feitelijk de diepste afdaling van de Godheid tot
in de staat, waartoe alle materie veroordeeld is, waardoor de totaal nieuwe
verhoudingsmogelijkheid tussen Schepper en schepping pas volledig tot stand
kwam.
Eerst
door de dood van Jezus wordt God-Zelf volledig mens, en door en vanuit die
hoogste goddelijke genade-ingreep wordt de geschapen mens tot nieuw verwekt
Kind Gods tot god dus! Daardoor kan die mens een schepsel! -als volkomen
evenbeeld tegenover zijn Schepper staan! Daarin kan hij nu zijn God zien, zijn
Schepper en Vader schouwen, Hem spreken, Hem erkennen en boven alles
liefhebben! En daardoor alleen ook is hij in staat het volmaakte
onvergankelijke leven in God, uit God en met God te beërven
Daardoor
is echter ook Satans heerschappij ( of beter: diens drijven) in zoverre
doorbroken, dat hij niet langer bij machte is deze meest intensieve
toenadering van de Godheid naar de mensen toe, en omgekeerd die van hen naar de
Godheid, te verhinderen.
Nog korter gezegd: Door de dood van Jezus kan de mens
zich nu volop ,met God verbroederen, terwijl het voor Satan onmogelijk is
geworden dat nog te beletten, en dat is dan ook de reden, waarom tot de
vrouwen, die het heilig graf kwamen bezoeken, wordt gezegd: 'Gaat heen en zegt
het Mijn broeders' ...Satans wroeten in de uiterlijke dingen moge dan nog
steeds merkbaar zijn, ...nooit meer zal hij in staat zijn het eenmaal
verscheurde voorhangsel tussen God en de mensen opnieuw aan te brengen; noch
ooit opnieuw een onoverbrugbare kloof te doen ontstaan tussen enerzijds de
Godheid en anderzijds de mensheid.
Door deze korte uiteenzetting van deze stof nu, kan
voortaan iedereen, die bereid is innerlijk, geestelijk te denken en te
mediteren, heel gemakkelijk en duidelijk het grenzeloze nut inzien, dat de
lichamelijke dood van Jezus voor hem of haar betekent. Amen!
(Vanaf de tijd, dat Jozef Maria tot zich nam)
Jacobus,
een zoon van Jozef (zie noot 1), had dit alles reeds opgetekend, maar met het
verloop der tijden is diens schriftuur zózeer verminkt geraakt, dat zij niet
als authentiek kon gelden (zie noot 2), (en daarom uit de canon van de H.
Schrift werd geschrapt).
Ik wil het echte Jacobus-evangelie
nu aan jou teruggeven, maar alleen dat vanaf bovengenoemde periode (zie noot
3); want Jacobus had er tevens in opgenomen een levensbeschrijving van Maria
vanaf haar geboorte, alsook een van Jozef. ..(zie noot 4).
Schrijf
dus nu op als hoofdstuk één:
N.B.Zie de noten aan het slot van dit boek.
1
Het beroep van Jozef. Maria wordt in de Tempel verloot.
Gods getuigenis over Jozef. Jozefs gebed. Maria in Jozefs gezin opgenomen
In die
tijd was Jozef bezig een huis te bouwen in een streek tussen Nazareth en
Jeruzalem.
2. Een
vooraanstaand burger van Jeruzalem liet dat huis daar bouwen als herberg, omdat
de Nazareners tussen Nazareth en Jeruzalem nog geen onderkomen hadden.
3.
Terzelfder tijd was Maria, die in de Tempel was opgevoed, volwassen geworden,
zodat volgens de Wet van Mozes het tijdstip was aangebroken, waarop zij de
Tempel moest verlaten en elders goed moest worden ondergebracht.
4. Daarom
werden er naar alle plaatsen in Judea boden uitgezonden, die een en ander
moesten bekend maken, opdat eventueel in haar geïnteresseerde huisvaders zich
zouden melden, zodat een van hen het meisje in zijn gezin zou opnemen, mits
hij daartoe waardig bevonden zou worden.
5. Toen
dit bericht nu ook Jozef ter ore kwam, legde die zijn gereedschap dadelijk ter
zijde en haastte zich met spoed naar Jeruzalem, waar hij zich naar de plaats
van bijeenkomst in de Tempel begaf, die hem was opgegeven.
6. En
toen degenen, die zich als gegadigden hadden opgegeven, drie dagen later
opnieuw op de daartoe bestemde plaats waren bijeengekomen, ...en nadat ieder
van hen, die naar Maria dongen -overeenkomstig het desbetreffende voorschrift
-aan de priester aldaar een verse tak lelies had overhandigd ten teken dat hij
in Maria was geïnteresseerd, ...ging de priester het binnenste van de Tempel
binnen om daar te bidden.
7. Toen
hij zijn gebed beëindigd had, kwam hij weer met de takken naar buiten, en hij
gaf aan ieder van hen diens eigen tak terug.
8. AI die
takken waren nu echter verlept geraakt; alleen de -als laatste -aan Jozef
teruggegeven tak was nog fris en gaaf gebleven. ..!
9.
Enkelen van hen lieten zich daardoor echter opwinden; zij noemden deze uitslag
partijdig en dus ongeldig! Ze eisten dan ook een andere proef, waarbij onregelmatigheden
feitelijk zouden zijn uitgesloten. .
10. De priester, hierdoor min of meer geïrriteerd, liet nu onmiddellijk
Maria halen. Hij gaf haar een duif in de hand en verzocht haar in het midden
van de kring van mededingers te gaan staan en daar de duif dan los te laten.
11. Maar, voordat zij de duif zou mogen loslaten, sprak hij eerst de
mededingers nog als volgt toe: 'Pas op jullie, verkrachters van Jehova Gods
aanwijzingen! ...: Deze duif is een argeloos en volkomen onschuldig diertje,
ongevoelig voor eventuele suggesties van onzen kant. ..;
12. maar leeft helemaal in overeenstemming met de Wil des
Heren en verstaat niets anders dan de almachtige Taal van God!...
13.
Steekt allemaal jullie takken nu omhoog! Op wiens tak, en op wiens hoofd
vervolgens deze duif zal plaatsnemen, nadat het meisje hem zal hebben
losgelaten, hij zal Maria mogen nemen.
14. Alle
vergaderden stemden nu hiermee in en vonden dit een onbedrieglijk teken.
15. Toen
dus Maria -op aanwijzing van de priester -de duif losliet, vloog deze
onmiddellijk naar Jozef toe en liet zich neer op diens tak, om vervolgens aanstonds
op het hoofd van Jozef plaatste nemen!. ..
16. Nu zei de priester: 'Zo heeft de Heer het dus
inderdaad gewild! Aan jou, rechtschapen ambachtsman, is het dus door het
onfeilbaar Lot beschoren deze maagd des Heren te mogen ontvangen! Neem jij
haar dus in de N aam van de Heer in je deugdzame gezin op, ter verdere bescherming
en begeleiding ! Amen.'
17. Maar
Jozef, dit alles horende, gaf nu de priester ten antwoord: ' Ach, gezalfde
dienaar van de Heer. .., volgens de Wet van Mozes. .., die trouwe dienaar van
God, de Heer der Heerscharen. .., ach weet U: ik ben al een grijsaard met
thuis volwassen zonen! Ik ben alreeds geruime tijd weduwnaar (zie noot 5),
zodat ik moet vrezen een mikpunt te zullen worden voor de spot van de zonen
van Israël, ...als ik dit meisje opneem in mijn huis!
18. Ik
stel dus voor dat U de verkiezing nogmaals overdoet, en dan zonder mij als
mededinger; ik zal dan wel naar buiten gaan.'
19. Maar
nu hief de priester bezwerend zijn handen tegen Jozef op en zei: 'Maar Jozef
toch! Zou je niet wat meer respect tonen voor God de Heer? ...Of weet je soms
niet meer wat God heeft gedaan met Dathan, met Korach en met Abiram? 20. De
Aarde spleet open en slokte hen allen op om hun weerspannigheid! Dacht je nu
echt dat Hij jou niet iets dergelijks zou kunnen aandoen?
21. Laat
mij je dan dit zeggen: nu je het teken des Heren onfeilbaar hebt zien
bevestigd worden, ...nu moet je de Heer beslist gehoorzamen! Hij is Almachtig
en Rechtvaardig en weerspannigen en afvalligen zal Hij steeds weten te
straffen!
22. Je
hebt alle reden om thuis heel bang te zijn, als je het er niet mee eens zou
willen zijn. Steeds zou je jezelf moeten afvragen of de Heer met jou en de
jouwen niet wellicht hetzelfde zou kunnen gaan doen als Hij met Dathan, met
Korach en met Abiram heeft gedaan.'
23. N u
sloeg Jozef de schrik om het hart, zodat hij dus tot de priester zei: 'Wilt U
dan alstublieft voor mij tot de Heer bidden dat Hij mij weer in Zijn genade aanneemt,
en dat Hij zich mijner ontfermt. ..En, geeft U mij de Maagd des Heren dan in
Godsnaam toch maar mee, zoals Hij kennelijk wil (zie noot 6).
24. Nu
ging de priester dus opnieuw de Tempel binnen, waar hij voor het
Allerheiligste voor Jozef bad. Maar de biddende priester kreeg van de Heer ten
antwoord:
25: 'Maak
jij die man, dien Ik Mij heb uitverkoren, toch niet zo báng! Want er is in héél
Israël geen rechtvaardiger man te vinden dan hij. ..zelfs op de hele wéreld
niet!. ..en óók niet voor Mijn Troon in de Hemel der Hemelen!
(zie noot
7).
26. Ga
jij nu maar naar buiten en geef dan de maagd, die Ikzelf heb opgevoed aan deze
rechtvaardigste van alle mannen op Aarde! ...,
27. De priester klopte zich nu op de borst en bad: '0
Heer, Almachtige God van Abraham, Izaak en Jacob, wees mij genadig als ik
tegen U gezondigd heb, want nu moet ik wel degelijk erkennen dat Gij Uw volk
wilt bezoeken!'
28. En opgestaan, ging hij naar buiten en gaf
hij het meisje in de N aam des Heren en met zijn zegen aan de angstige Jozef
over. ..
29.
waarbij hij tot hem zei: , Jozef, in de ogen des Heren ben jij een rechtvaardig
man; daarom heeft Hij jou uit duizenden uitverkoren!, ga dus in vrede, Amen.'
30. Nu
nam Jozef Maria tot zich en zei: 'De enig-heilige Wil van mijn God en mijn Heer
moet dus altijd geschieden! Heer, wat Gij geeft is immers altijd goed; ik neem
deze gave dan ook graag en gewillig aan uit Uw Hand! Maar Heer, zegen haar nu
voor mij, en mi j voor haar, opdat ik haar voor altijd waardig moge zijn in Uw
Ogen! Heer, Uw wil geschiede! Amen.'
31. Toen
Jozef zo tot de Heer gesproken had, voelde hij zich innerlijk gesterkt worden.
Hij verliet met Maria nu de Tempel en hij begeleidde haar naar Nazareths
grondgebied, waar hij haar zijn schamele woning binnenleidde.
32. Maar,
omdat hem nog veel werk te doen stond, bleef hij niet langer thuis dan strikt
nodig was en hij zei dus tegen Maria:
33.
'Maria, ik heb jou nu wel, in overeenstemming met Gods Wil uit de Tempel van
mijn Heer en God bij mij in huis genomen, maar ik kan nu onmogelijk zelf bij je
blijven om je te behoeden; ik moet je dus hier wel achterlaten, omdat ik weg
moet om een mij gegund bouwwerk gereed te maken. ..: dat huis op die plek, die
ik je onderweg heb aangewezen!
34. Maar
dat wil nog niet zeggen, dat je nu helemaal alléén thuis moet blijven! Ik heb
namelijk een familielid, een huisbewaarster, die vroom en eerlijk is. Zij zal
jou wel in het oog houden, evenals mijn jongste zoon. Gods genade en Zijn Zegen
zullen je dus niet alleen aan je lot overlaten!
35. Ik
zal zo vlug als maar enigszins mogelijk is met mijn vier andere zoons naar huis
terugkomen, ...en dan zal ik je leidsman zijn op de weg des Heren. Intussen
zal God de Heer dus Zelf over jou en mijn huis waken! Amen.'
2
Het nieuwe Tempelgordijn. Maria aan het gordijn
tewerkgesteld
In dien
tijd moest het Tempelgordijn vernieuwd worden. Het oude moest vervangen worden
omdat dat hier en daar al slijtplekken vertoonde.
2. De
priesters hadden met elkaar overlegd en besloten: Laat ons in de Tempel des
Heren een nieuw gordijn aanbrengen om het oude beschadigde te vervangen.
3. Zoals
er immers geschreven stond, zou de Heer vandaag of morgen wel eens kunnen
komen! Hoe zouden we het dan tegenover Hem kunnen verantwoorden, als Hij de
Tempel zo door ons verwaarloosd zou vinden?!
4. De
hogepriester vond dat maar een kortzichtig argument: alsof de Heer Zélf niet
weten zou, hoe het met de Tempelaangelegenheden gesteld is! Zijn Eigen
Heiligdom is immers in de Tempel gevestigd!
5. Hij
verordonneerde: toch moeten er van de stam David zeven maagdelijke meisjes
worden opgeroepen; wij zullen dan door het lot laten bepalen hoe het werk onder
hen verdeeld moet worden.
6. Zijn
dienaren gingen dus op zoek om uit de stam David die zeven maagden te
selecteren, maar de hogepriester vond daaruit ternauwernood zes meisjes acceptabel.
7. Hi j
herinnerde zich echter dat Maria, die pas enkele weken tevoren aan Jozef in
bewaring was gegeven, óók uit de stam van David was, hetgeen hij dus aanstonds
aan zijn dienaren deed weten.
8.
Onmiddellijk gingen er een paar dienaren op uit en zij lichtten Jozef in. Deze,
begeleid door de tempeldienaren, bracht toen Maria naar de Tempel terug.
9. Toen
de zeven maagden dan eindelijk in de voorhof verzameld waren, liet de
hogepriester ook niet lang meer op zich wachten. Hij kwam haar halen en bracht
ze de Tempel des Heren binnen, allen tegelijk.
10. Toen
zij dan in de Tempel des Heren bijeen waren, nam de hogepriester dadelijk het
woord en sprak:
11. Luistert, jonge dochters uit de stam van David, die overeenkomstig
Gods Wil heeft bepaald, dat het voorname werk aan de gordijnen, die het
Allerheiligste scheiden van de rest van de Tempel altijd voorbehouden moet
blijven aan maagden uit zijn stam.
12. Hij
heeft testamentair laten vastleggen dat de diverse werkzaamheden eraan door
het lot moeten worden toegewezen, en tenslotte ook nog dit: dat elk meisje een
aan haar toegevallen taak zo goed als ze maar enigszins kan dient te vervullen!
13.
Kijkt, daar voor jullie hangt het oude versleten gordijn, en hier, op deze
gouden tafel liggen de diverse materialen al klaar voor de bewerking.
14.
Jullie zien zeker wel dat het werk echt nodig is; laten we dus maar dadelijk
gaan loten, dan zal wel blijken, wie van jullie het gouddraad moet gaan
spinnen, wie het amiant*, (* Een soort asbest.) en wie de katoenen draden.
15.
Voorts zijn er nog zijden draden, hyacinth kleurige, scharlaken en echt
purperen. ,
16.
Schuchter en onder de indruk als zij waren, trokken de meisjes haar lootjes,
terwijl de hogepriester voor haar bad. Er werd volgens de voorschriften geloot
en op die manier werden de diverse taken verdeeld.
17. Aan
Maria, de dochter van Joachim en Anna, was door het lot het scharlaken toegevallen
en het zuivere purper.
18. De
maagd des Heren dankte God voor deze genadevolle taaktoedeling en voor de
inschakeling bij een zo eervolle opdracht te Zijner Ere. Zij nam de materialen
op en, door Jozef begeleid, ging zij ermee naar huis.
19. Daar
aangekomen, begon Maria terstond en welgemoed te werken. Jozef zei haar nog
ijverig door te werken, zegende haar vervolgens en spoedde zich snel weer
terug naar zijn huizenbouw.
20. Dit
alles heeft zich terzelfder tijd afgespeeld als waarin Zacharias, die toen in
de Tempel het rookoffer verzorgen moest, vanwege een kleine zonde van ongeloof
met stomheid werd geslagen. Daarom was er in zijn plaats een vervanger
aangesteld, onder wiens supervisie die toenmalige loting is gehouden.
21.
Maria, die zowel met Zacharias als met diens plaatsvervanger in
familierelatie stond, werd daardoor tot dubbel ijverig werken aangespoord: ze
wilde heel vlug, zo mogelijk als eerste met haar taak klaar zijn.
22. Maar
zij verdubbelde haar vlijt geenszins uit eerzucht; bij haar ging het er
uitsluitend om God een vreugde te bereiden door haar taak zo goed en zo vlug mogelijk
af te maken.
23. Zij
begon eerst aan het scharlaken; dat moest met grote oplettendheid worden gesponnen,
om de draad zo gelijk mogelijk op dikte te krijgen.
24. Maria
nu spon het scharlaken met grote vaardigheid; zelfs zo bekwaam deed zij dat,
dat iedereen, die bij Jozef over de vloer kwam hogelijk verbaasd was over die
werkelijk uitzonderlijke aanleg van Maria.
25. In
slechts drie dagen was Maria al met het scharlaken klaar, waarna ze direct
aan het purper begon. Maar, omdat ze dat telkens moest bevochtigen, moest ze
tijdens het werk vaak met de kruik naar buiten om water te gaan halen.
3
Aankondiging van de geboorte des Heren door een engel.
Maria's nederige overgave
Toen
Maria nu op een vrijdagmorgen weer eens met de kruik naar buiten ging om water
te halen, hoorde zij plotseling een stem, die haar als volgt aansprak:
2. 'Wees
gegroet, 'Gij vol van genade des Heren. De Heer is met U. Gij zijt de Gezegende
onder alle vrouwen. ,
3. Maria
schrok hevig van die stem; zij begreep niet waar die vandaan kwam. Snel keek ze
naar links en naar rechts, maar ze kon niemand ontdekken, die gesproken kon
hebben. ..(zie noot 8).
4. Hierdoor werd ze nog angstiger, pakte ijlings de reeds gevulde kruik
en rende terug, naar huis en naar binnen. 5. Bevend van schrik kwam zij daar
aan, zette eerst de waterkruik op z'n plaats, nam vervolgens het purper weer
ter hand, ging op het spinstoeltje zitten en begon toen ijverig verder te spinnen.
6. Ze was echter maar nauwelijks weer op dreef, of zie,
daar stond de Engel des Heren voor het nijvere meisje en zei:
7. 'Wees
maar niet bang, Maria, want je hebt voor het aanschijn des Heren grenzeloos
grote genade gevonden. Je moet namelijk weten dat je zwanger zult worden van
het Woord Gods!'
8. Toen
Maria dit gehoord had, trachtte zij zich op de betekenis van deze \Voorden te
bezinnen, maar ze kon de zin ervan niet begrijpen. Ze zei dus tegen de Engel:
9. 'Hoe
zou dat dan wel moeten gebeuren, ik ben immers niet eens getrouwd? Hoe zou ik
dan zwanger kunnen worden zoals andere vrouwen, die wel getrouwd zijn en die
kinderen baren? Ik heb niet eens kennis gemaakt met een man, die met mij zou
willen trouwen! ..., (zie noot 9).
10. Nu
sprak de Engel opnieuw tot Maria: 'Luister uitverkorene maagd van God! Zó zal
het niet gebeuren, maar de Kracht des Heren zal je overschaduwen!
11.
Daarom zal het Heilige dat uit je geboren zal worden dan ook de "Zoon des
Allerhoogsten" worden genoemd!
12. Bij
Zijn geboorte moet je Hem de naam Jezus geven, want Hij zal zijn Volk verlossen
van al zijn zonden, van het vonnis en van de eeuwige dood.' (zie noot 10).
13. Maria
viel echter voor de Engel op haar knieën en ze zei: 'Omdat ik des Heren
dienstmaagd ben, geschiede mij naar Zijn Wil, overeenkomstig hetgeen U gezegd
hebt!' Toen verdween de engel en Maria ging weer aan het werk.
4
Maria 's kinderlijk-onschuldig gesprek met God, en het
antwoord van boven
Toen de
Engel nu verdwenen was, loofde en prees Maria God de Heer, terwijl ze bij
zichzelve sprak:
2. O,
maar wat ben ik dan toch wel voor U, o Heer, dat U mij een dergelijke grote
genade wilt bewijzen?!
3. Ik zal
dus zwanger worden zonder ooit een man bij mij te hebben gehad; ik weet
trouwens niet eens in hoeverre een man anders is dan ikzelf ben!
4. En,
weet ik dan eigenlijk wel precies wat het betekent: zwanger te zijn? ° Heer, U
weet dat ik het niet weet, zelfs dat niet.
5. En zou
ik dan wel weten wat het betekent als men zegt 'dat een vrouw baart'? ° Heer,
genade alstublieft, ik ben pas een meisje van veertien, en ik weet over die
dingen alleen maar wat van horen zeggen; feitelijk weet ik immers niets!
6. Ach,
hoe zal het mij arme stumper dan vergaan, als ik zwanger zal zijn, terwijl ik
niet eens weet wat zo'n toestand allemaal inhoudt?
7. Wat
zal vader Jozef wel zeggen, als ik hem vertel, of als hij zelf bemerkt, dat ik
zwanger zou kunnen zijn?
8. Iets
ergs kan trouwens zwanger ook niet zijn, en zeker niet als een maagd door de
Heer Zelf daartoe wordt uitverkoren, zoals indertijd ook Sara.
9. Ik heb
immers vaak genoeg in de Tempel gehoord hoe blij vrouwen zijn om hun zwangerschap.
10. Het
zwanger-zijn moet dus wel iets heel goeds zijn, iets dat gelukkig maakt, ik zal
dus vast en zeker ook wel blij zijn, als het mij door God vergund wordt zwanger
te zijn.
11. Maar
wanneer zal het gebeuren, o wanneer, en hoe? Of zou het al gebeurd zijn? Ben
ik nu al zwanger, of moet ik het nog worden?
12. O
Heer, Gij eeuwig Heilige van Israël, geef mij, Uw arme maagd, toch alstublieft
een teken als het gebeuren gaat, dan zal ik U tenminste kunnen loven en prijzen.
13. Toen
zij deze woorden vormde, voelde Maria zich zachtjes gestreeld door een lichte
ademtocht, terwijl een uiterst tedere Stem zachtjes tot haar sprak: (zie noot
11)
14.
Maria, maak je geen onnodige zorgen; je hebt ontvangen, en de Heer is met je.
Ga maar weer rustig aan je werk en maak het af, want zoiets zal er in de
toekomst voor de Tempel nooit meer gemaakt worden.
15. Nu
viel Maria op haar knieën, bad tot God en loofde en prees Hem voor deze zo
bijzondere Genade. En na aldus haar Heer te hebben geprezen, stond zij op en
nam ze haar werk opnieuw ter hand.
5
Afdracht door Maria van haar voltooide Tempelwerkstuk.
Maria 's reis naar haar nicht Elizabeth
Binnen
enkele dagen kwam Maria nu ook met het purperdraad klaar, schikte het (in
strengen), en legde vervolgens het scharlaken bij het purper.
2. Toen
dankte zij God voor de genade, dat Hij haar in staat had gesteld om haar taak
zo goed te voltooien, wikkelde vervolgens het spinsel in zuiver linnen, en ging
ermee op weg naar Jeruzalem.
3. Tot
aan de bouwplaats, waar Jozef aan het werk was liep ze alleen, maar van daar
af begeleidde Jozef haar weer naar Jeruzalem en naar de Tempel.
4. Daar
aangekomen, leverde zij haar werk zo vlug mogelijk aan de hogepriester af.
5. Deze
monsterde het scharlaken en het purperdraad nauwkeurig en bevond het
werkelijk uitmuntend, zodat hij Maria vol lof verwelkomde met de volgende
woorden:
6.
'Maria, een dergelijke aanleg kan je niet zonder meer van nature eigen zijn;
het is de Heer, Die hier de Hand in heeft gehad!
7. Daarom
heeft God je verheven; je bent de Gezegende onder alle vrouwen van deze Aarde
door God de Heer, want jij bent de eerste, die haar taak voor de Heer in de
Tempel hebt afgeleverd!' (zie noot 12).
8. Maria,
het hart vervuld van deemoed en vreugde, sprak tot de hogepriester:
9.
'Eerwaarde dienaar des Heren in Diens Heiligdom, U moet mij niet zozeer loven
en boven de anderen verheffen; want deze prestatie is niet zozeer de mijne als
uitsluitend die van de Heer , Die mijn hand geleid heeft!
10.
Daarom zij Hem alléén alle roem, lof en eer; Hem zij mijn liefde en mijn
aanbidding zonder onderbreking, Hem alleen!'
11. Nu
zei de hogepriester: Amen, Maria, zuivere dienstmaagd des Heren, dat heb je
voor de Heer prachtig gezegd! Je kunt nu weer tevreden naar huis gaan; de Heer
zij met je!'
12. Dus
stond Maria nu op en ze vertrok met Jozef, terug naar diens bouwplaats. Daar
nam zij een kleine maaltijd tot zich, bestaande uit brood, melk en water.
..(zie noot 13).
13. Nu
woonde er, zowat een halve dagreis van die bouwplaats vandaan, aan de overzijde
van een klein gebergte, een nicht van Maria, Elizabeth genaamd, die zij graag
wilde bezoeken, en ze vroeg Jozef dus toestemming daarvoor (zie noot 14).
14. Jozef
stond haar dat maar al te graag toe, en hij gaf haar te dien einde zijn oudste
zoon als gids mee, die zóver met haar moest meegaan, totdat zij het huis van
Elizabeth kon zien.
6
Wonderlijke ontvangst van Maria bij Elizabeth. Deemoed en
wijsheid van
Maria. Een evangelie voor vrouwen..
Maria 's
terugkeer naar Jozef
Toen zij
was aangekomen bij het huis van Elizabeth, klopte Maria vlug maar ook schuchter
op de deur, zoals bij de joden gebruikelijk was.
2. Maar toen Elizabeth dat zachte
geklop hoorde, dacht ze: wie kan daar nu zo ongewoon zachtjes kloppen?
3. 't Zal
wel weer een kind van de buren zijn. Want mijn man kan het niet zijn; die zit
in de Tempel nog de verlossing af te wachten van de stomheid, die hem als straf
is opgelegd.
4. Dit
werk hier is te belangrijk dan dat ik dat terwille van een ondeugend kind zou
moeten onderbreken!
5. Nee
hoor, dát doe ik niet! Het is tenslotte werk voor de Tempel, dat vóór alles
gaat! Dat kind wil mij vast alleen maar een beetje plagen, zoals gewoonlijk!
6. Laat
ik maar liever flink blijven doorwerken, en dat kind maar mooi laten kloppen.
..
7. Maar
nu klopte Maria nóg een keer, en nu begon het kindje in Elizabeth 's schoot te
trappelen van vreugde, en zijn moeder hoorde een fijn stemmetje, vanuit de
streek wáár het kindje trappelde, en dat stemmetje zei.: (zie noot 15).
8. 'Ga
moeder, ga vlug, want de moeder van mijn en uw Héér, van mijn en uw God, staat
aan de deur te kloppen! Zij komt op familiebezoek!'
9. Toen
Elizabeth dat hoorde gooide ze haar werk neer en rende naar de deur om Maria
open te doen.
10. Zij
zegende haar eerst -zoals gebruikelijk was -en sloot haar dan in haar armen
met de woorden:
11. 'O
Maria, jij bevoorrechte onder alle vrouwen, jij bent de Gezegende onder alle
vrouwen en gezegend is de Vrucht van je schoot. .~.
12. O
Maria, jij reine maagd van God, waaraan verdien ik deze grote genade, dat de
moeder van mijn Heer en mijn God mij bezoekt?!'
13. Maria
begreep echter niets van al die ongewone taal; ze zei tegen Elizabeth:
14.
'Lieve nicht, ik kom je maar gewoon een bezoek brengen..; heb je het over mij?
Daar begrijp ik helemaal niets van! Ben ik dan werkelijk al zwanger, nu jij mij
moeder noemt?'
15.
Elizabeth antwoordde Maria met: 'Weet je, toen jij voor de tweede maal klopte,
trappelde terstond het kindje dat ik onder mijn hart draag, van vreugde; het
groette jou al bij voorbaat in mijn binnenste!'
16. Nu
bezon Maria zich en bedacht wat de Engel Gabriël haar had gezegd, overigens
zonder het ook nu nog te begrijpen. Ze zei:
17. 'O
grote God van Abraham, Izaak en Jacob, wat hebt U toch aan mij gedaan? Wat kan
ik dan wel zijn, dat alle geslachten der Aarde mij zalig moeten prijzen?' (zie
noot 16).
18. Maar
nu zei Elizabeth: 'O Maria, uitverkorene van God, kom nu toch eindelijk eens
binnen, en kom eerst wat op je verhaal, dan kunnen we daarna verder praten
en samen God loven en prijzen, zo goed we maar kunnen!'
19. Nu
volgde Maria Elizabeth naar binnen, at en dronk wat om zich te sterken en kwam
tenslotte in een opgewekte stemming.
20. Nu
vroeg Elizabeth Maria honderduit over alles wat ze in de Tempel had meegemaakt
als pleegkind des Heren, en hoe dat alles bij haar was overgekomen...
21. Maar
M aria sprak: 'Lieve nicht, jij bent toch immers ook een door de Heer bijzonder
gezegende! Je zult me vast wel begrijpen als ik je zeg van mening te zijn dat
wij vrouwen er niet verstandig aan zouden doen als we zaken zouden willen
doorpraten, die door God zijn vóórbehouden aan de zonen van Aäron; naar mijn
overtuiging zijn wij daartoe niet eens in stáát!
22. Het
lijkt mij, dat wij de goddelijke dingen moeten overlaten aan God Zelf, en aan
degenen, die Hij daartoe heeft aangesteld; wij moeten daar niet over
inzitten! ,
23. Als wij God maar boven alles beminnen en
ons aan Zijn geboden houden, dan leven wij geheelovereenkomstig onze staat;
wat daarbuiten valt behoort tot de verantwoordelijkheid van die mannen, die de
Heer daartoe roept en uitverkiest!
24. Ik
wil maar zeggen, lieve nicht, zo hoort het! Laat mij dus nu maar niet uit de
Tempel klappen, daar wordt het immers niets beter of slechter door! (zie noot
17). Zodra de Heer Zelf de tijd rijp acht, zal Hij de Tempel zeker straffen en
zuiveren!'
25. In
deze woorden erkende Elizabeth de diepe deemoed en nederigheid van Maria, en ze
zei nu spontaan tegen haar:
26. ' Ja,
jij bent inderdaad vervuld van Gods genade! Met zo 'n buitengewone schroomvalligheid
moet je bij God wel Diens hoogste genade ten deel vallen !
27. Want
zoals jij spreekt, kan alleen de zuivere onschuld zelf spreken! En wie zo leeft
als jij, die leeft heel zeker in gerechtigheid voor God en voor de wereld!'
28. Maar
Maria antwoordde: 'Rechtvaardig leven we niet uit onszelf; het komt van de
Heer, en het is genade !
29. Wie
meent rechtvaardig te leven uit zichzelf, die leeft zeker allerminst gerecht
voor God; maar wie zijn te kort schieten steeds tegenover God bekent, hij is het,
die voor God gerechtvaardigd leeft !
30. Maar
hoe ikzelf leef. .., ik weet het niet! ...: mijn leven is een en al genade!
Daardoor kan ik ook niet anders dan de Heer voortdurend liefhebben, loven en
prijzen met al mijn krachten! En, als jouw leven dus net is als het mijne, dan
doe je net zo; de Heer zal daarin dan meer behagen scheppen, dan wanneer wij
alsmaar met elkaar over het tempelgebeuren zouden babbelen!'
31.
Elizabeth bemerkte zeer goed, dat er een goddelijke Geest van Maria
uitstraalde, haar nieuwsgierigheid naar het tempelgebeuren gaf ze op, en zij
gaf zich verder helemaal over aan Gods Wil, terwijl zij Hem loofde en
verheerlijkte 32. In deze onderlinge verstandhouding bleef Maria nog drie
volle maanden bij Elizabeth, en zij hielp haar gedienstig bij alle
huishoudelijke werkzaamheden.
33.
Inmiddels had Jozef ook zijn bouw voltooid en was hij met zijn zoons naar huis
teruggekeerd, waar hij nu het door hem gehuurde stukje grond bewerkte.
34. Maar
op een avond zei hij tegen zijn oudste zoon: ' Joël, ik zou graag willen, dat
je voor morgenochtend mijn lastdier rijklaar maakt, want ik moet Maria gaan
halen.
35. Dat
kind is nu al drie maanden van huis, en ik weet niet hoe het daar met haar
gaat!
36. Want
al is zij dan bij de vrouw van die met stomheid geslagen priester, toch weet
je maar nooit of zelfs dat huis is gevrijwaard tegen alle bekoringen van hem,
die zelfs Eva wist te verleiden!
37. Ik
wil daar dus morgen heengaan en het meisje terughalen, opdat Israëls zonen
niet te eniger tijd kwaad van mij zullen spreken, en opdat de Heer mij niet zal
behoeven te straffen omdat ik voor haar niet zorgvuldig ben geweest.’
38. Joël
ging dus doen wat Jozef hem had opgedragen, maar hij was daar nauwelijks mee
klaar, of Maria stond al op het erf, groette Jozef, en vroeg hem om weer in
zijn gezin te mogen worden opgenomen.
39.
Jozef, door dit zo plotselinge verschijnen van Maria volledig verrast, vroeg
meteen: 'Ben jij het wel, ontrouwe huisgenote?!'
40. Maria
sprak: ' Ja, ik ben het; maar ontrouw ben ik niet, want ik was allang, en
graag, weer teruggeweest, als ik maar alleen over dat beboste gebergte zou
hebben gedurfd, maar dat durfde ik niet! En U. ..zond ook niemand om mij te
halen! Ik moest dus wel zo lang wegblijven!
41.
Gelukkig kwamen er vandaag drie Levieten bij de vrouw van Zacharias op bezoek;
die hebben mij toen zij naar Jeruzalem teruggingen meegenomen. Zij brachten me
tot aan de grens van Uw grond, zegenden mij en Uw gezin, en trokken verder,
waarna ik naar U ben teruggerend, lieve vader Jozef. ' (zie noot 18).
42. En,
hoewel Jozef Maria nog graag wat zou hebben willen uitfoeteren vanwege dat
lange uitblijven, kon hij dat toch niet over zijn hart verkrijgen. Ten eerste
had Maria's stem zijn gevoelige hart daartoe te zeer ontroerd, en op de tweede
plaats moest hij eigenlijk zelf schuld bekennen, omdat hij Maria niet eerder
door een bode had laten halen!
43. Hij
liet haar dus bij hem komen om haar te zegenen, en nu vloog het meisje op hem
af om hem te liefkozen, zoals alle onschuldige kinderen dat bij hun ouders en
bij andere weldoeners plegen te doen.
44. Dit
nu ontroerde Jozef hevig, en, van edele vreugde vervuld, zei hij: 'Weet je,
ik ben arm en al bejaard, maar jouw kinderlijke liefde doet mij mijn armoede
en leeftijd vergeten! De Heer heeft mij jou gegeven om mij daarmee een groot
plezier te doen! En ik ben blij dat ik nog kan werken om jou, mijn kind, een
goed stuk brood te kunnen geven!'
45.
Terwijl hij dit zei, liepen de oude man de tranen over de wangen. Maar Maria
droogde die handig af, en zij dankte God, dat Hij haar zo'n goede pleegvader
had gegeven...
46. Het
was Jozef op dat moment als hoorde hij psalmen zingen voor zijn huis.
7
Jozefs vermoedens en zijn profetie. Maria's troost.
Gezegend avondbrood.
Maria's zwangerschap wordt duidelijk
Vervuld
van verheven vermoedens, zei Jozef tot Maria: 'Kind van den Heer, in jou is
aan mijn huis veel vreugde geschonken; mijn ziel is vervuld van hóge verwachtingen!
2. Maar
ook weet ik, dat de Heer degenen die Hij liefheeft pijnlijk pleegt te treffen;
laten wij Hem daarom steeds vragen, dat Hij voor ons steeds genadig moge zijn
en barmhartig!
3. Het is
zelfs mogelijk dat de Heer door jou en mij de oude vermolmde Ark van het
Verbond vernieuwd zou willen zien!
4. Maar,
als zoiets inderdaad op handen zou zijn. ..: wee dan jou en mij! Dan zullen wij
nog bijzonder zwáár werk te verzetten krijgen! Maar laten we het hier voorlopig
maar bij laten!
5. Kome
wat komen moet; tegenhouden kunnen wij het toch niet. Maar als het komt, dan
zullen we erdoor, als door een machtige Hand, gegrepen worden, en sidderen
zullen we voor de Wil van Hem, Die de grondvesten der Aarde bevestigd heeft!'
6. Maria,
die van dit alles helemaal niets begreep, trachtte de er zeer bezorgd
uitziende Jozef te troosten en zei:
7. 'Lieve
vader Jozef, nu moet U niet treurig worden om wat de Heer met ons wil; we weten
toch immers dat Hij met Zijn kinderen steeds het beste voorheeft! Als Hij
altijd al was met degenen die Hem liefhebben. ..zoals Hij het was met Abraham,
met Izaak en Jacob, en met ons tot nu toe, wat zou ons dan helemaal aan leed en
aan naars kunnen overkomen?!'
8. Door deze troostwoorden gerustgesteld, dankte Jozef de
Heer in zijn hart zo goed hij maar kon, omdat Hij hem in Maria zo'n lieve
troostengel had gegeven, waarna hij besloot met te zeggen:
9.
'Kinderen, de avond is al ver gevorderd; laten we dus de lofzang zingen, en
dan een gezegende avondboterham eten en naar bed gaan.'
10. Dit
deden ze. Maria ging vlug brood halen en Jozef deelde het uit; wel was het
hoogst verwonderlijk dat dit brood ditmaal zo bijzonder fijn smaakte!
11. Het
commentaar van Jozef was: ' Alle lof aan de Heer; wat Hij zegent, dat smaakt
steeds opperbest!'
12. En op
uiterst lieflijke en wijze toon voegde Maria daar aan toe: 'Ziet U nu wel,
lieve vader, dat U voor de bezoekingen des Heren geen vrees hoeft te koesteren:
ze zijn tevens Zijn bijzonder kostelijke zegeningen!'
13. En nu
Jozef weer: ' Ja, ja, brave dochter des Heren, je hebt gelijk! AI wat de Heer
mij zal willen opleggen zal ik geduldig verdragen, want al te zwaar zal Hij
Zijn last voor mij niet maken en Zijn juk zal ook niet te hard voor mij zijn;
...Hij is immers een Vader vol van Goedheid en Erbarmen, zelfs in Zijn
IJverzucht! Laat Zijn Heilige Wil dus maar altijd geschieden!'
14.
Hierna ging de vrome familie ter ruste en de volgende dagen werden besteed aan
huiselijke werkjes.
15. Dag
na dag werd Maria zwaarder. Zelf merkte zij dat maar al te goed, en zij
probeerde dan ook haar zwangerschap voor Jozef en diens zonen zo goed mogelijk
te verbergen.
16. Maar
na verloop van twee maanden hielp haar dat verbergen niet meer. Jozef kreeg
argwaan en in het geheim overlegde hij met een van zijn vrienden te Nazareth
over wat er met Maria toch wel voor bijzonders aan de hand zou kunnen zijn.
8
De mening van de dokter. Jozef ondervraagt Maria.
Maria's verklaring
Die
vriend van Jozef nu was een deskundige, want hij was arts, bekend met de
krachten van de kruiden, en bij moeilijke bevallingen stond hij niet zelden de
kraamvrouwen terzijde.
2. Hij
ging met Jozef mee naar huis en observeerde Maria heimelijk. Daarna zei hij
tegen Jozef:
3.
'Luister broeder van Abraham, Izaak en Jacob; een vreselijk onheil heeft je
huis getroffen! Je moet namelijk weten dat dit meisje zwanger is en in
vergevorderde staat!
4. Maar,
je hebt er zelf mede schuld aan! Zes maanden aan één stuk was je voor je
bouwopdracht van huis! En wie heeft er dan intussen op dat meisje moeten passen?'
5. Jozef antwoordde hem: 'Beste man, van al die tijd was
Maria nauwelijks drie weken aan één stuk thuis, en dat dan nog in het begin van
de tijd dat ze bij mij is komen inwonen. Daarna was ze drie volle maanden bij
haar nicht Elizabeth.
6.
Sedertdien zijn er nu weer twee maanden voorbijgegaan, waarin ze onafgebroken
onder mijn hoede was, en ik heb nooit gemerkt dat er iemand bij haar was, noch
openlijk, noch ook in het geheim!
7.
Trouwens ook tijdens mijn afwezigheid is ze in goede handen geweest; en mijn
zoon, die haar naar Elizabeth heeft gebracht, heeft mij tevoren de meest dure
eed gezworen, dat hij tenzij in geval van nood -heel de weg lang, zelfs haar
kleed niet ook maar zou aanraken!
8. Wat
mijn huishouden betreft weet ik dus met grote zekerheid dat Maria beslist
rein gebleven is, maar, of dat ook het geval is geweest in het huis van Zacharias,
dat is een heel andere vraag!
9. Of zou
haar in de Tempel iets kunnen zijn overkomen, door de een of andere
tempeldienaar misschien! De Heer beware mij ervoor dat ik dat serieus mogelijk
zou achten! Zoiets zou de Heer allang aan het licht hebben gebracht, door
middel van de niet te misleiden wijsheid van de hogepriester!
10. Maar
ik weet al wat ik zal doen om op het spoor van de waarheid te komen! Bedankt
beste vriend en ga in vrede! Dan zal ik mijn gezin eens duchtig aan de tand
voelen!'
11.
Jozefs vriend liet zich nu niet langer ophouden en vertrok. Jozef wendde zich
dus dadelijk tot Maria en zei:
12. 'Kind, hoe zal ik mijn hoofd nog
ooit tot God kunnen opheffen? Wat moet ik nu toch wel van je denken?
13. Heb
ik je dan niet als een reine maagd uit de Tempel tot mij genomen? Heb ik je dan
niet trouw met mijn dagelijks gebed willen behoeden met de hulp van de trouwe
leden van mijn gezin?!
14. Ik
bezweer je me te zeggen wie het is, die het gewaagd heeft mij te bedriegen; die
zich zo schandelijk heeft vergrepen aan mij, die een zoon van David ben; en aan
jou ook, die toch ook uit het Huis van David stamt!
15. Wie
heeft jou, een aan de Heer gewijde maagd, verleid en te schande gemaakt? Wie
heeft het bestaan om jouw zo bijzonder zuivere inborst zó te vertroebelen, dat
hij een tweede Eva van jou heeft gemaakt? !
16. Want
ja, nu herhaalt zich de oude geschiedenis van Adam aan mij persoonlijk; het
lijkt wel of je, net als Eva, door een slang betoverd bent!
17. Geef
dus antwoord op mijn vraag! Maar pas goed op je woorden want het zal je niet
gelukken mij te bedriegen!' En, overmand door verdriet en ergernis, wierp Jozef
zich op een zak met as en huilde !
18. Maar
Maria kon van schrik en verdriet geen woord uitbrengen; ze begon hevig te
huilen en te snikken en ze beefde van angst.
19. Nu
kwam Jozef weer overeind en met een wat kalmere stem zei hij tegen Maria:
20. 'Kind
van God, dat Hij nota bene Zelf onder Zijn hoede heeft genomen, waarom heb je
mij dit aangedaan? Waarom heb je je zo vergooid en je God zo vergeten?!
21. Hoe
heb jij, die in het Allerheiligste bent opgevoed, zoiets kunnen doen?! Jij,
die als uit de handen van engelen bent gevoed, en die die stralende heilige
dienaren van God als het ware steeds tot speelmakkers had?! Spreek toch en
houd je tegenover mij niet langer van de domme!'
22. Nu
vermande Maria zich en zei: 'Vader Jozef, Uw strenge rechtvaardigheid moge
terecht zijn, toch zeg ik u: Zowaar er een God bestaat, zo waar ook ben ik rein
en onschuldig, en tot op dit ogenblik heb ik mij aan geen man ooit gegeven!'
23. Nu
vroeg Jozef dus: 'Vanwaar kan dan datgene zijn, dat je onder je hart draagt?'
24. Maria
nu weer: ' Ach, ik ben nog maar een kind en ik ken Gods Geheimen niet! Maar als
U luisteren wilt, zal ik U zeggen wat mij is overkomen! Maar, dat is dan ook
even wáár, als het feit dat er een rechtvaardige God over ons heerst!'
9
Maria ’s verhaal over de heilige en geheimzinnige gebeurtenissen. Jozefs
angst en zijn zorg; zijn besluit om Maria weg te sturen. Wenk van de Heer aan
Jozef in een droom. Maria blijft in Jozefs huis
Nu
vertelde Maria aan Jozef wat haar was overkomen toen zij nog aan het
purperspinsel werkte. Zij besloot haar verhaal met deze plechtige verzekering.
2.
'Daarom Vader zeg ik het nogmaals: Zowaar de Heer van Hemel en Aarde leeft, zo
waarlijk ben ik rein en weet ik van geen man iets af! Maar evenmin weet ik iets
af van het geheim Gods, dat ik nu, tot mijn eigen groot verdriet onder het hart
moet dragen!'
3.
Vreselijk geschrokken, en als met stomheid geslagen stond Jozef daar nu voor
Maria: Maria 's woorden drongen diep door in zijn van kommer vervulde ziel;
zijn heimelijke vermoedens bleken dus inderdaad bevestigd!
4.
Piekerend over wat hem nu te doen stond, dacht hij bij zichzelf:
5. Als ik
haar -voor het oog van de wereld onweerlegbare zonde zou negeren, alsof ik
daarin geen kwaad meer zou zien, zal ik ongetwijfeld voor een schender van de
Wet worden gehouden, en de daarop staande straf zou ik beslist niet kunnen
ontgaan. ..
6. Maar
als ik - tegen mijn rotsvaste overtuiging in - haar als een ordinaire zondares
bij Israëls zonen zou gaan aangeven, terwijl wat zij onder het hart draagt -en
daarin was zij niet mis te verstaan! -nota bene van een engel is. ..,
7. dan
zal ik door God de Heer worden beoordeeld als iemand, die onschuldig bloed
uitlevert aan de doodstraf!
8. Wat
kan ik dus met haar beginnen? Moet ik haar stilletjes verlaten, dat wil zeggen
kan ik haar heimelijk verwijderen uit mijn huis (zie noot 19), en haar ergens
in de buurt van de Griekse enclave/grens (zie noot 20) in het gebergte
verstoppen? Of zou ik het moeten zien uit te houden tot de dag des Heren,
waarop Hij mij zelf dan wel zal zeggen, wat ik moet doen.
9. Maar
stel dat er morgen of overmorgen iemand uit Jeruzalem bij mij komt die Maria
zou herkennen, wat dan? Ja, het zal wel het beste zijn dat ik haar in het
geheim doe verdwijnen, zonder dat -buiten mijn kinderen uiteraard iemand anders
er iets van te weten komt!
10.
Mettertijd zal de Heer haar onschuld zeker doen blijken, dan zal alles weer
veilig in orde zijn ; ja, zo moet het dan maar, in de Naam des Heren!
11. Jozef
deelde dit nu heimelijk aan Maria mee, en zij beloofde zich te zullen
schikken in dit goed bedoelde besluit van Jozef, waarna zij, het was inmiddels
laat geworden, naar bed ging.
12.
Jozef, moe van het vele gepieker, viel eveneens in een sluimer. ..en zie, nu
verscheen hem een Engel des Heren in een droom, die tot hem sprak:
13. '
Jozef, voor Maria, die des Heren zuiverste maagd is, hoef je niet in angst te
zitten! Want wat zij onder het hart draagt, is verwekt door de Heilige Geest
Gods; en bij Zijn geboorte moet je Hem de naam Jezus geven!'
14. Op
ditzelfde moment werd Jozef uit zijn slaap gewekt en hij prees de Heer, Die hem
zozeer had begenadigd.
15.
Inmiddels was het morgen geworden en kwam Maria reisklaar naar Jozef toe in de
veronderstelling dat het tijd was om te vertrekken.
16. Maar Jozef
omhelsde het kind nu innig en zei tegen haar: 'Maria, jij bent zo zuiver! Je
mag toch bij mij blijven; de Heer heeft mij namelijk zojuist over jou een
machtig getuigenis gegeven, want wat uit jou geboren gaat worden moet "
Jezus" worden genoemd!'
17.
Aanstonds begreep Maria nu dat de Heer met Jozef had gesproken, omdat zij
dezelfde naam hoorde noemen, die de Engel haar had opgegeven, terwijl zij
daarvan nog niets aan Jozef had verteld !
18. Van
nu af behoedde Jozef het meisje met grote zorgvuldigheid; hij liet het haar
aan niets ontbreken dat zij in haar toestand nodig had!
10
De Romeinse volkstelling. Jozef is verhinderd aanwezig te
zijn bij het volksberaad te Jeruzalem.
Annas de verrader
Twee
weken na deze gebeurtenis werd er te Jeruzalem een breed overleg gehouden. Men
had namelijk van enkele te Jeruzalem woonachtige Romeinen vernomen, dat de
keizer van plan zou zijn het gehele joodse volk te laten tellen en registreren.
2. Dit
bericht had bij de joden veel onrust veroorzaakt, omdat het hun verboden was
mensen als nummers te tellen (zie noot 21).
3. Om een
en ander te bespreken belegde de hogepriester een grote vergadering, waar alle
oudsten en alle beoefenaren van kunsten en wetenschappen, waartoe Jozef ook
gerekend werd, moesten verschijnen (zie noot 22).
4. Maar
Jozef, die bouwhout nodig had, had toen juist een zoektocht ondernomen in de
bergbossen en was daartoe een aantal dagen van huis.
5. De
bode uit Jeruzalem, die Jozef had willen bezoeken om hem voor die grote
vergadering uit te nodigen, trof Jozef niet thuis. Hij gaf daarom aan een van
de oudere zonen van Jozef te verstaan dat deze, zo gauw Jozef thuis zou komen,
hem een en ander zonder verwijl en als zijnde zeer dringend moest mededelen.
6. Jozef
kwam de volgende ochtend al thuis en zijn zoon Joses stelde hem direct op de
hoogte van het bericht uit Jeruzalem.
7. Maar
Jozef zei tegen hem: 'Vijf dagen heb ik nu in het gebergte rondgesjouwd en ik
ben verschrikkelijk moe. Als ik mijn voeten niet eerst een paar dagen rust gun
dan zullen ze mij beslist niet veellanger meer kunnen dragen. En dat noopt mij
om ditmaal geen gehoor te geven aan die oproep uit Jeruzalem.
8.
Overigens helpt die hele vergadering toch geen zier, want de machtige Romeinse
keizer, die nu ook al in het land der Scythen zijn scepter zwaait, zal
nauwelijks notitie nemen van ons beraad; wij zullen toch moeten doen wat hij
wil! ...Dus blijf ik nu maar fijn thuis.'
9. Maar
drie dagen later kwam er uit Jeruzalem een zekere Annas, een van de
vooraanstaande schriftgeleerden, om Jozef aan de tand te voelen (zie noot 23)
...:
10.
'Jozef, je bent toch kunstbeoefenaar en kenner van de Schrift en uit de stam
van David. ..Ik moet je vragen: waarom ben je niet naar de vergadering
gekomen?
11. Jozef
gaf hem ten antwoord: 'Weet U, ik was vijf dagen achtereen op bergtocht en
wist van die oproep niets af. ..
12. Toen
ik thuiskwam was ik te moe en te zwak om onverwijld naar Jeruzalem te kunnen
komen. Bovendien had ik - nog afgezien daarvan -al direct begrepen dat heel die
grote vergadering weinig of geen nut zou kunnen hebben.’
13.
Terwijl Jozef aan het woord was keek Annas rond en ontdekte ongelukkigerwijs
het hoogzwangere meisje.
14.
Stomverbaasd verliet hij het huis en haastte zich met de grootste spoed naaf
Jeruzalem.
15. Toen
hij daar buiten adem aankwam ijlde hi j naar de hogepriester, en sprak tot
hem
16.
'Luister Eerwaarde; dan hoeft u mij niet andermaal te vragen, waarom de zoon
van David niet ter vergadering is verschenen: ik heb in zijn huis onwaarschijnlijke
gruwelen ontdekt! ...
17. Die
Jozef namelijk, die van God en van U een vertrouwensvotum ontving doordat U
hem de
.maagd
des Heren toevertrouwde, heeft zich verschrikkelijk misdragen tegen God en
tegen U. ,
18. Deze
mededeling had de hogepriester hevig doen schrikken; afgebeten en bits vroeg
hij Annas: 'Hoe zit dat dan? Spreek de waarheid, en volledig, of anders ben
jijzelf vandaag nog een man des doods! ...,"
19. Annas
nu weer: 'Hij heeft zich op schandalige wijze vergrepen aan de maagd Maria die
hij, volgens Gods Wil uit deze Tempel onder zijn hoede heeft gekregen! ...Haar
vergevorderde staat van zwangerschap lijkt mij daarvan een levend getuigenis!'
20. Maar
de hogepriester verbeterde hem: 'Neen. .., het is volledig uitgesloten dat
Jozef dat gedaan zou hebben...: Of geeft God-zelf soms ook al valse getuigenissen?
! ,
21. Maar
Annas sprak: 'Zendt U er dan Uw meest vertrouwde dienaren maar heen, dan zullen
die U er wel van overtuigen dat de maagd onmiskenbaar hoogzwanger is! En, als
dat niet waar zou zijn, dan mag U mij hier ter plaatse laten stenigen!'
11
De hogepriester denkt over Maria 's toestand na.
Aanhouding en verhoor van Jozef en Maria. Jozefs klacht en zijn strijd met God.
Doodsoordeel over Jozef en Maria.
Rechtsherstel door een Godsoordeel. Maria wordt Jozefs
vrouw
Nu
beraadde de hogepriester zich een poosje; hij overlegde bij zichzelf: wat moet
ik doen? Annas is verschrikkelijk jaloers vanwege die verloting van Maria, en.
..het advies van een jaloers man moet je nooit opvolgen!
2. Maar.
..stel dat het nu toch eens zo zou zijn als hij van Maria beweert, ...terwijl
ik die zaak hier nonchalant zou afdoen; ... de zonen Israëls zullen dan hevig
tegen mij te keer gaan en ongenadig rekenschap van mij eisen! ...
3. Ik zal
dus maar heimelijk een paar beambten naar Jozef toesturen. Als die dan
inderdaad de situatie zo aantreffen, dan moeten ze het meisje en Jozef maar
dadelijk hierheen meebrengen. ..
4. Dienovereenkomstig werd besloten. In het geheim riep
hij nu een paar betrouwbare bedienden en stelde hen op de hoogte van wat
mogelijk in het huis van Jozef kon zijn gebeurd. Met de nodige instructies zond
hij hen vervolgens onverwijld naar Jozefs huis, opdat zij zouden weten te
handelen ingeval een en ander zou blijken waar te zijn.
5. Met de
grootste spoed begaven die dienaren zich nu naar Jozefs huis, waar zij alles
inderdaad zo aantroffen, als de hogepriester het hun had uitgeduid.
6. De
oudste van hen zei derhalve tegen Jozef: 'Wij zijn door de Tempel hierheen
gestuurd om ons ervan te overtuigen hoe het met het me is je is gesteld, omdat
er over haar kwade geruchten tot de hogepriester zijn doorgedrongen.
7. En, nu
wij die treurige suggestie helaas bevestigd vinden, raad ik je aan om
goedschiks met ons mee te gaan naar de Tempel opdat wij tegen je geen geweld
behoeven te gebruiken; daar zul je dan wel uit de mond van de hogepriester
diens oordeel vernemen!'...
8. Zonder tegenspraak zijn Jozef en Maria direct met die
tempeldienaren meegegaan naar het gerechtshof van de Tempel.
9. Toen
zij daar voor de hogepriester verschenen, vroeg die aanstonds uiterst verbaasd
en op zeer ernstige toon aan Maria:
10.
'Maria, waarom heb jij ons dit aangedaan? ...Hoe heb je je ziel zo afschuwelijk
durven belasten? ...
11. Je
hebt de Heer, je God vergeten, jij, die nota bene in het Allerheiligste bent
opgevoed en die dagelijks voedsel uit engelenhanden ontving. ..
12. Jij,
die onafgebroken de lofzang van de engelen kon horen,. ..en die je vermaakte,
speelde en danste voor Gods Aangezicht!. ..Geef antwoord! Waarom heb je ons dit
aangedaan?' (zie noot 24).
13. Toen
begon Maria hevig te snikken en onder geweldig zuchten en huilen bracht zij
eruit: 'Zo zeker als God, de Heer van Israël leeft, zo zeker ook ben ik rein!
Nooit heb ik mij aan een man gegeven! Vraagt U maar aan Jozef, die door God
Zelf werd uitverkoren!'
14. Nu
wendde de hogepriester zich dan tot Jozef en vroeg hem: , Jozef, ik bezweer je
mij in de Naam van de Eeuwig levende God onverbloemd te zeggen hoe dit is
gebeurd! Heb jij dit gedaan?'
15. Nu
sprak Jozef: 'Ik zeg U bij alles wat U en mij heilig is, ... zo waarlijk de
Heer, mijn God leeft, ...zo waarlijk ook ben ik rein, ...zowel ten overstaan
van dit meisje, als ten overstaan van U en tegenover God!'
16. Maar
de hogepriester ging daartegen in en zei: 'Verzin geen leugens, maar spreek de
waarheid tegenover God! Dit zeg ik je: Jij hebt het huwelijksrecht gestolen,
want je hebt niet tevoren je hoofd gebogen onder de Hand van de Eeuwig
geweldige, opdat Hij jouw zaak zoude zegenen! Spreek toch de waarheid man! ...,
17.
Verstomd onder het geweld van deze beschuldigingen van de hogepriester, kon
Jozef met geen enkel woord antwoorden, ...daartoe waren de aantijgingen van
de hogepriester te bitter onrechtvaardig.
18. En
omdat Jozef zich tegenover de hogepriester maar in het diepste stilzwijgen
bleef hullen, en ook beslist niet wilde spreken, nam de hogepriester opnieuw
het woord en zei:
19. 'Geef
ons de maagd terug zoals je haar uit de Tempel des Heren ontvangen hebt: ze was
zo zuiver als de opkomende zon op een heldere morgen!'
20. En
Jozef stond daar maar , door tranen overmand, totdat hij eindelijk, na een zeer
diepe zucht, klaagde:
21. 'Heer
God van Abraham,
Izaak en
Jacob, wat heb ik, arme grijsaard dan toch wel voor afschuwelijks voor U
bedreven, dat U mij nu zo'n zware slag moet toebrengen?!
22. Neemt
U mij maar weg uit deze wereld, want voor iemand, die tegenover U en tegenover
heel de wereld steeds leefde in gerechtigheid, is het ondragelijk om zulke
smaad te moeten ondergaan !
23. Mijn
Vader David hebt U getuchtigd omdat hij tegen Urias gezondigd had. ..
24. Maar
ik heb mij nog nooit aan een mens bezondigd, noch ook heb ik mij vergrepen aan
enig menselijk goed, of ook maar aan een dier! Tot in de kleinste details heb
ik mij steeds aan de Wet gehouden; O Heer, waarom slaat U, mij dan?
25. Laat
U mij toch zien waarin ik tegen U gezondigd heb, dan zal ik graag de vuurdood
ondergaan! Maar, als ik werkelijk gezondigd zou hebben tegenover U, ...dan zij
vervloekt de dag, waarop ik geboren ben!'
26. Door
dit verweer van Jozef werd de hogepriester verbitterd en hevig geïrriteerd
sprak hij:
27. 'Nu
goed dan, als jij je duidelijke schuld tegenover God blijft ontkennen, zal ik
jullie moeten verplichten het vloekwater van God de Heer te drinken, zodat
jullie zonden en voor jullie zeIven en voor heel het volk duidelijk uitkomen!'
(zie noot 25).
28. N u nam de hogepriester
vloekwater en deed Jozef daarvan drinken, waarna hij hem volgens de wet naar
een daartoe bestemd gebergte zond dat nabij Jeruzalem gelegen was.
29. En op dezelfde wijze liet hij
ook de maagd van dit water drinken, waarna hij ook haar naar het gebergte
zond.
30. Drie
dagen later kwamen zij beiden ongedeerd terug, zodat heel het aanwezige volk
zich er over verbaasde, dat van hen geen zonde aan het daglicht was gekomen.
31. En de
hogepriester, die zelf ook mateloos verbaasd was, zei nu tot hen: 'Nu God de
Heer jullie zonden niet openbaar heeft willen maken, wil ook ik jullie niet veroordelen;
ik spreek jullie dus vrij van schuld en van straf!
32. Maar,
omdat het meisje nu toch zwanger is, moet zij -als boete -jouw vrouw zijn,
omdat zij zwanger is geworden, zonder dat ik daarvan tevoren op de hoogte was
gesteld (zie noot 26). Nooit zal zij meer een andere man mogen huwen, al zou
zij nog zo jong weduwe worden! Zo zij het! ...vertrekken jullie nu dus maar in
vrede! 33. Nu nam Jozef Maria mee naar zijn land en zijn huis; vervuld van
vreugde loofde en verheerlijkte hij zijn God, en zijn vreugde was daarom nu
nog groter, omdat Maria nu zijn wettige vrouw geworden was!
12
Gebod van Augustus om alle inwoners van het land te
schatten en te tellen.
Nieuwe zorgen, nieuwe troost
Welgemoed
bracht Jozef met Maria, die nu zijn vrouw was, de resterende twee maanden thuis
door en werkte extra hard voor het onderhoud van Maria.
2. Maar
toen vervolgens voor Maria de tijd aanbrak, dat zij zou gaan baren, gebeurde er
weer iets ergs, waardoor Jozef in de grootste moeilijkheden geraakte!
3. De
Romeinse keizer Augustus liet namelijk in alle landen waarover hij regeerde een
gebod uitgaan dat alle volkeren van zijn rijk moesten worden geregistreerd en
geteld, en dat zij terwille van een juiste belastingheffing en ook voor de
rekrutering moesten worden beschreven (zie noot 27).
4. Voor
de Nazareners was er uiteraard geen uitzondering gemaakt, en dus was Jozef
genoodzaakt om naar Bethlehem te gaan, de stad van David, alwaar de Romeinse
registratie-commissie gevestigd was.
5. Toen
hij op de hoogte kwam van dit gebod -waarvoor hij trouwens al eens op een
vergadering te Jeruzalem had moeten verschijnen, zei hij bij zichzelf:
6. 'Heer
God, dat is opnieuw een zware slag voor mi j , nu juist in deze ti;::, nu Maria
vlak voor haar bevalling staat!
7. Maar
wat kan ik anders doen? Ik moet mijn zoons wel laten inschrijven, want die
zijn dienstplichtig. Maar wat moet ik in 's Heren naam met Maria beginnen?
8. Thuis
laten kan ik haar niet. ..Wat zou ze moeten beginnen, als inmiddels haar tijd
zou zijn aangebroken?
9. Maar,
neem ik haar mee, wie geeft me dan de zekerheid dat zij niet onderweg al
bevalt; dan zou ik immers ook niet weten wat ik met haar zou moeten beginnen!?
10. Maar
gesteld dat ik haar nog op het nippertje voor de Romeinse ambtenaren zou weten
te brengen, hoe zal ik haar dan laten inschrijven? ...
11. Als
mijn vrouw soms, ... maar behalve de hogepriester en ikzelf weet niemand daar
nog iets van!
12.
Werkelijk, ik zou mij bijna schamen tegenover de zonen van Israël; zij weten
immers best dat ik al over de 70 ben! Wat zullen die wel zeggen als ik dit
nauwelijks 15 jarige kind dat nota bene ook nog hoogzwanger is -Iaat inschrijven
als mijn wettige vrouw!?
13. Of
zal ik haar misschien laten inschrijven als mijn dochter? Maar dat kan immers
ook niet, want de zonen van Israël weten heel goed waar Maria vandaan komt, en
dat zij niet mijn dochter is!
14. En
Iaat ik haar inschrijven als een maagd des Heren, die mij ter bescherming is
toevertrouwd, wat zal ik dan te horen krijgen van degenen, die niet weten, dat
ik mij alreeds in de Tempel verantwoord heb, ingeval zij Maria in hoogzwangere
positie te zien zouden krijgen?!
15. Maar
ik weet al wat ik doen zal. Ik zal de dag des Heren afwachten (zie noot 28).
Op die dag zal God de Heer doen wat Hij van plan is, en dat zal niets anders
dan het allerbeste kunnen zijn! Ja zo moet het dan maar!'
13
Een oude vriend komt Jozef troosten.
Jozef geeft zijn vijf zonen opdracht om voorbereidingen
te treffen voor de reis.
Een vreugdevol vertrek
Maar nog
op diezelfde dag kwam er een oude wijze vriend van Jozef uit Nazareth op
bezoek, die de volgende troostvolle woorden sprak:
2.
'Broeder, op deze wijze voert de Heer Zijn volk door allerlei woestenijen en
steppen! Maar degenen, die Hem op Zijn wenken gewillig volgen, die komen met
zekerheid op hun eindbestemming!
3. In
Egypte hebben we gesnakt naar vrijheid, in Babylon hebben we van verdriet
moeten huilen, niettemin heeft de Heer ons opnieuw bevrijd!
4. Thans
zijn we onderworpen aan het adelaarsembleem van de Romeinen; ook dat is de wil
des Heren! Laten we dus maar doen wat Hij van ons wil; Hij zal zeker wel weten,
waarom Hij het zo heeft ingekleed.’
5. Jozef
begreep heel wel, wat zijn vriend daarmee had bedoeld te zeggen, en, toen die
vriend hem, na de zegen te hebben uitgesproken, verliet, zei hij dan ook tegen
zijn jongens:
6.
'Luisteren jullie eens goed! Het is de wil van de Heer, dat wij allemaal samen
naar Bethlehem gaan; dus moeten wij ons naar Zijn wil voegen en doen wat Hij
wil!
7. Joël,
zadel jij de ezelin voor Maria; neem het zadel met de ruggesteun! Joses, doe
jij de os een toom aan en span hem voor de wagen, want daarin moeten we onze
leeftocht vervoeren.
8.
Jullie, Samuël, Simeon en Jacob, jullie laden genoeg houdbare vruchten, brood,
honing en kaas in de wagen voor een dag of veertien, want we weten niet hoe
vlug we aan de beurt komen en weer weg zullen kunnen gaan. En we weten ook niet
wat er met Maria zal gaan gebeuren wellicht ook schoon linnengoed dus en
luiers inladen!'
9. De zonen deden alles precies zoals Jozef het had
opgedragen.
10. Toen ze ermee klaar waren, kwamen ze alles laten
zien.
11. Nu
knielde Jozéf met heel zijn gezin neer om te bidden en zichzelf en al de zijnen
in de Hand des Heren aan te bevelen.
12. Toen
hij deze gebeden plus de lofzang beëindigd had, hoorde hij een Stem die klonk
als kwam die van buitenshuis, en die hem zei:
13. '
Jozef, jij bent een trouwe zoon van David, de man naar Gods hart! ...
14. Toen
David tegen de reus ten strijde trok, toen was met hem de hand van de Engel,
dien de Heer hem terzijde stelde, en daardoor weet je, werd je voorvader tot
een machtig overwinnaar! ...
15. Jij echter wordt begeleid door Hemzelf, Die was in
eeuwigheid, Die hemel en aarde geschapen heeft! Door Hem, Die het in de tijd
van Noach veertig dagen lang dag en nacht liet regenen, om alle schepselen, die
Hem vijandig gezind waren te verdrinken.
16. Hij,
Die Izaak aan Abraham schonk; Hij, Die Zijn volk uit Egypte leidde; Hij, Die
de verschrikkelijke Spreker was tot Mozes op de berg Sinaï! ...
17. Weet,
dat Hij nu lijfelijk deel uitmaakt van jouw huisgezin, en dat Hij met jou naar
Bethlehem vertrekken zal! Wees dus maar gerust, Hij zal niet gedogen dat jou ook
maar een haar gekrenkt wordt!'
18. Toen
Jozef dit alles had gehoord, werd hij werkelijk vrolijk. Hij dankte de Heer
voor deze genade en hij zegde een ieder aan, zich gereed te maken voor vertrek.
19. Hij
tilde Maria zo voorzichtig als maar mogelijk was op het lastdier in een
gemakkelijke zit, nam de teugels en mende zelf de ezelin.
20. Zijn
zoons voerden de zwaar beladen wagen en hielden gelijke tred met de ezelin.
21. Na
een poosje gaf hij de teugels over aan zijn oudste zoon en ging zelf naast Maria
lopen, omdat die soms onwel werd en eigenlijk niet in staat bleek om zich in
het zadel overeind te houden.
14
Maria is schijnbaar humeurig.
Begin van de weeën.
Maria in de grot
Zo
naderde ons vrome gezelschap Bethlehem tot op nog geen zes uren gaans, waar in
de open lucht een rustpauze werd gehouden.
2. Jozef,
die Maria in het oog hield, stelde vast, dat ze wel veel pijn moest hebben. In
grote verlegenheid vroeg hij zich af:
3. Wat
zal dat betekenen? Maria 's gezicht is vertrokken van pijn en haar ogen staan
vol tranen! Misschien is haar tijd al inderdaad gekomen?!
4. Nog
nauwkeuriger toeziend, zag hij tot zijn verbazing dat ze nu zat te lachen!
5. Hij
vroeg haar dus terstond: 'Vertel mij eens Maria, waar denk je wel aan? ...Ik
zie je gezicht het ene ogenblik vertrokken van pijn, een volgend ogenblik
echter zie ik je lachen en stralen van vreugde!'
6. Maria
gaf Jozef ten antwoord: 'Weet U, voor mij zie ik twee volkeren: Als het ene
huilen moet, kan ik niet anders dan meehuilen. ..
7. Maar zie ik het andere lachend voor mij uittrekken,
dan word ik ook blij en opgewekt; ik moest dus wel lachen en in hun vreugde
delen... Vandaar dat .mijn gezicht zowel pijn uitdrukte als vreugde!'
8. Dit
stelde Jozef weer gerust, want hij wist al dat Maria vaker visioenen had. Hij
liet dus weer opbreken en trok verder naar Bethlehem.
9. Maar,
toen ze in de nabijheid van Bethlehem waren gekomen, riep Maria op ’n gegeven
moment plotseling naar Jozef:
10. 'O
Jozef, kunnen we hier niet stoppen. .., Degene, Die in mij is begint mij nu
toch wel vreselijk te benauwen; laat daarom stilhouden!'
11. Door deze plotselinge noodkreet van Maria werd Jozef
volkomen verrast; hij begreep dat nu te gebeuren stond, wat hij het meest van
alles vreesde!
12. Hij
liet dus onmiddellijk halt houden en Maria zei vlug:
13. 'Til
mij alsjeblieft van die ezel af, want Wat in mij is wil eruit, en ik kan de
druk niet langer weerstaan!'
14. Jozef
was echter ten einde raad en zei: 'Om Godswil Maria, je ziet toch dat hier
nergens een herberg is, waar moet ik dan met je heen?'
15. Maria
antwoordde: 'Kijk, daar in die berg is een grot! 't Is nog geen honderd passen
van hier. Breng me daar maar heen; ik kan onmogelijk verder!'
16. Vlug stuurde Jozef zijn groepje nu in die richting en
tot zijn grote opluchting bemerkte hij dat deze grot de herders uit die
omgeving tot een soort noodstal diende. Er lag wat stro en hooi, waarvan hij
onmiddellijk een noodbed voor Maria liet maken (zie noot 29).
15
Maria in de grot. Jozef zoekt te Bethlehem een
vroedvrouw.
Wondere ervaring van Jozef.
Getuigenis van de natuur.
Jozef ontmoet een vroedvrouw
Toen dat noodbed klaar was, bracht
Jozef vlug Maria in de grot; zij nam op het noodbed plaats, en bij de houding,
die zij zich daarop kon veroorloven, vond zij onmiddellijk wat verlichting.
2. Nu
Maria dus op dat bed wat gerieflijker liggen kon, zei Jozef tot zijn zoons:
3. 'De
twee oudsten moeten nu bij Maria gaan waken, en in geval van nood moeten jullie
haar zo goed mogelijk helpen, ...vooral jij Joël! Jij hebt immers door de
relatie die je met mijn vriend te Nazareth onderhoudt, al wat kijk op dit soort
dingen gekregen. ..!'
4. De
andere drie moesten de os en de ezel verzorgen en de kar in de grot
onderbrengen; die was daar namelijk ruim genoeg voor .
5. Na
alles zo redelijk mogelijk te hebben geregeld, zei Jozef tegen Maria: 'Nu ga
ik de berg op om in deze stad, die mijn vaderstad is, een vroedvrouw te zoeken.
Die breng ik dan mee, zodat zi j jou de nodige hulp kan verlenen!'
6. Hierna
ging Jozef vlug de grot uit. Inmiddels was het al vrij Iaat geworden, zodat de
eerste sterren al aan de hemel te zien waren...
7. Maar,
welke wondere dingen Jozef allemaal beleefde toen hij de grot verliet, dat
kunnen we Jozef beter met diens eigen woorden laten vertellen, zoals hij dat
deed aan zi jn zonen toen hi j met de vroedvrouw die hij vond, in de grot
terugkeerde, waar Maria inmiddels reeds gebaard had! (zie noot 30).
8. Dat
verslag van Jozef dan luidde als volgt: 'Kinderen, wij staan aan de vooravond
van grote gebeurtenissen! Nu begin ik iets te begrijpen van die Stem, die ik op
de vooravond van ons vertrek heb beluisterd! Werkelijk, ware de Heer niet echt
met ons, zij het ook onzichtbaar, dan zouden er onmogelijk dingen gebeurd
kunnen zijn, zo wonderlijk als ik ze zojuist heb zien gebeuren! ...
9.
Luistert! Toen ik daarjuist naar buiten stapte om weg te gaan, leek het net
alsof ik niet liep! Ik zag de opkomende volle maan en de sterren, zowel de opkomende
als de ondergaande, allemaal stilstaan! De maan kwam niet los van de horizon
en de sterren wilden er niet achter verdwijnen! ...
10. Ook
zag ik meerdere zwermen vogels op de boomtakken zitten, die allemaal in deze
richting keken, terwi jl ze -zoals ze dat ook doen bij opkomende aardbevingen
-hun vleugels lieten trillen. Ze bleken niet te verjagen te zijn, noch door te
schreeuwen, noch ook door met stenen te gooien!
11.
Verder over de vlakte rondkijkend zag ik vlakbij een groepje werklui rondom een
schaal met voedsel gezeten. Enkelen van hen hielden hun hand onbeweeglijk in
die schaal, maar konden er niets uitnemen.
12. En
zij, die al eerder iets uit de schaal hadden genomen, konden dat niet naar hun
mond brengen om het te verorberen; zij konden hun mond niet eens openen! Zij
hielden hun gezicht en hun blikken zonder uitzondering omhoog gericht. .., als
zagen zij aan de hemel boven hen grootse dingen gebeuren!
13. En ik zag ook schapen, door herders geweid. Maar die
schapen stonden onbeweeglijk stil, terwijl ook een hand, die een herder geheven
had om achterblijvers op te jagen, als versteend omhoog geheven bleef;
kennelijk kon de herder hem niet bewegen!
14. En
ook zag ik nog een grote kudde bokken, die hun snuiten boven de waterrand
hielden, maar drinken konden ze niet; ze leken wel helemaal verstard te zijn!
15. En er was ook nog een beekje, met een sterk verval van de berg
neerkomend. Maar zijn water stroomde niet omlaag het dal in, maar het stond of
hing stil in zijn bedding! Het leek wel of op de aardbodem alles plotseling
levenloos was geworden. ..; je zag geen enkele beweging!
16. Maar
toen ik daar nu stond of liep - terwijl ik zelf niet eens wist of ik liep dan
wel stilstond! zag ik eindelijk toch iets levends:
17. Er
kwam namelijk een vrouw bergafwaarts, die precies op mij aankoerste, en ze
vroeg: "Man, waar wil jij zo Iaat nog naar toe?"
18. Ik
zei haar dat ik een vroedvrouw zocht omdat er in de grot een vrouw moest
baren.
19. De
vrouw vroeg nu weer of zij van het Volk Israël was, en ik zei: "Ja
mevrouw, ik en zij, we zijn beiden uit Israël: David was onze vader!"
20. Nu
vroeg de vrouw verder: "Wie is zij, die in de grot wil bevallen? Is zij
Uw vrouw of een familielid, ...of is 't een meisje. ....? "
21. Ik gaf
haar ten antwoord: "Sinds kort - alleen voor God en de hogepriester -is
zij mijn vrouw. Maar toen ze zwanger werd, was zij nog niet mijn vrouw. Ze werd
mij namelijk door een goddelijk getuigenis vanuit de Tempel in bescherming
gegeven. Ze was in de Tempel, ja in het Allerheiligste, opgevoed.
22. Maar
U moet U over haar zwangerschap niet verwonderen, want Wat in haar leeft is op
wonderbare wijze verwekt door Gods Heilige Geest!" De vrouw hoorde daar
verbaasd van op en zei: "Man, zeg liever de waarheid!" maar ik heb
geantwoord: "Kom. zie, en overtuig U met uw eigen ogen!" ,
16
Verschijningen bij de grot. Visioen van de vroedvrouwen
haar profetische uitspraak.
De vroedvrouw bij Maria en het Kindje.
Salome twijfelt aan de maagdelijkheid van Maria
25 augustus 1843
Nu stemde de vrouw toe en ging met Jozef mee naar de
grot. Maar, toen zij vlak bij de grot kwamen, verdween deze plotseling in een
dichte witte wolk, zodat zij de ingang niet konden vinden! De vroedvrouw
verbaasde zich hogelijk over dit verschijnsel (zie noot 31).
2. Ze zei dan ook tegen Jozef: 3. 'Mijn ziel maakt
vandaag grootse gebeurtenissen mee! Vanmorgen heb ik namelijk ook al een zeer
wonderlijk visioen gehad, waarin alles juist zo voorviel als ik het nu in
werkelijkheid zie gebeuren... reeds zag gebeuren... en zal zien gebeuren! ...
4. U bent
dezelfde man, die ik in dat visioen zag komen! Tevoren zag ik al dat iedereen
op heel de wereld midden in zijn bezigheden stilhield. Ook de grot heb ik gezien
waarover zich een wolk spreidde. En met U sprak ik, zoals ik nu deed! 5. En in
de grot zag ik nog veel meer wonderbare dingen, en toen kwam mijn zuster Salome
mij achterna. Alleen aan haar heb ik mijn visioen vanmorgen toevertrouwd.
6. Daarom
durf ik nu dan ook voor U en voor God te getuigen: Er is aan Israël een groot
geluk ten deel gevallen! Er is een Redder gekomen, van boven gezonden. ..,
juist nu, in deze tijd van grote nood!'
7. Nadat
de vroedvrouw dit getuigenis had gezegd, week de wolk van de grot terug, en
vanuit de grot 'sprong' als het ware een geweldig sterk licht de vroedvrouw en
Jozef tegemoet,... zo sterk, dat hun ogen het niet konden verdragen! De
vroedvrouw zei dan ook nu: ' Alles wat ik in het visioen heb gezien is dus
waar! Gelukkige mens: Hier is meer dan Abraham, Izaak, Jacob, Mozes en Elia
tezamen! (zie noot 32).
8. Het
geweldig sterke licht begon nu wat dragelijker te worden, en -juist op het
moment dat het voor het eerst de borst van de Moeder nam -werd het Kindje
zichtbaar .
9. N u ging de vroedvrouw met Jozef mee de grot binnen;
zij bekeek het Kindje en Diens Moeder en bevond dat heel de bevalling volmaakt
verlopen was. Daarom zei ze:
10.
'Inderdaad, dit is werkelijk de door alle profeten bezongen Verlosser , Die
reeds in de moederschoot vrij zal zijn van alle boeien en banden, om daardoor
aan te tonen dat Hij alle harde wettelijke boeien verbreken zal!
11. Of heeft soms iemand ooit eerder
gezien dat een pasgeboren kind al direct naar de borst van de moeder grijpt?!
12. Dit heeft hoogstwaarschijnlijk
te betekenen, dat dit Kind eens, als man, de wereld berechten zal naar
maatstaven van Liefde, niet naar die van de Wet!
13.
Gelooft U mij maar gerust, gelukkige man van deze jonkvrouwe: alles is prima
in orde! En Iaat mij nu maar vlug uit deze grot verdwijnen, want het begint
mijn gemoed te benauwen en ik besef, dat ik niet rein genoeg ben om deze al te
heilige nabijheid van mijn en Uw God en Heer te kunnen verdragen!'
14. Van
deze kennelijk profetische woorden van de vroedvrouw schrok Jozef heel erg.
Maar zij liep snel weg en verdween uit de grot.
15. Toen
ze de grot uitkwam trof ze echter buiten haar zuster Salome aan, die haar -
vanwege dat visioen -gevolgd was.
16. De
vroedvrouw zei dus tegen haar zuster: 'Salome, kom en zie! Mijn visioen van
vanmorgen is door de feiten volledig bevestigd! De Maagd heeft gebaard! Nooit
zal dit door menselijke wijsheid of door een natuurlijke wet verklaard kunnen
worden!'
17. Maar
Salome antwoordde: , Zowaar God leeft zal ik niet eerder kunnen geloven dat
een maagd gebaard heeft, dan wanneer ik dat zelf met eigen hand onderzocht heb
en bevestigd vind.'
17
Salome's verzoek aan Maria. Maria stemt toe.
Salome's bevindingen.
Haar straf en haar berouw.
De raad van de Engel aan Salome. Haar genezing. Waarschuwing van Boven
Na dit
gezegd te hebben, ging Salome vlug de grot binnen en zei:
2.
'Maria, ik verkeer in grote tweestrijd; ik smeek U mij toe te staan om met mijn
ervaren vroedvrouwenhand zelf te onderzoeken en vast te stellen hoe het nu met
Uw maagdelijkheid is gesteld!'
3. Maria
voegde zich welwillend naar deze smeekbede van de ongelovige Salome, en zij
liet zich onderzoeken...
4. Maar
toen Salome Maria's lichaam op deskundige wijze aanraakte., brulde zij het
plotseling uit van pijn:...
5. 'Wee
mij om mijn ongeloof, waardoor ik de Eeuwig levende God heb willen tarten! Zie
mijn hand toch eens! Die verbrandt in het vuur van Gods Toorn over mij
ellendige! ...,
6. En,
voor het Kindje op de knieën vallend, zei ze:
7. 'O God
van mijn Vaderen, Gij Almachtige Heer van alle Heerlijkheid, wees toch
gedachtig dat ook ik ben voortgesproten uit het zaad van Abraham, Izaak en
Jacob!
8. Maak
mij niet tot mikpunt van spot voor de zonen Israëls! Maak mijn ledematen toch
weer gezond!'
9. En
zie, plotseling stond er een Engel des Heren naast Salome, die haar zei: 'God
de Heer heeft je smekingen al gehoord; ga maar naar het Kindje toe en neem Het
op, dan zal je een groot geluk ten deel vallen!'
10. Toen
ze dit vernomen had, ging ze op haar knieën naar Maria toe en smeekte haar om
het Kindje.
11.
Gewillig gaf Maria haar het Kindje in handen en zei: 'Overeenkomstig de
uitspraak van de Engel des Heren moge Het je tot Heil strekken; de Heer moge
Zich over je ontfermen!'
12. Nu
nam Salome het Kindje op haar arm, en Het vasthoudend, terwijl ze op haar
knieën rond ging, zei ze:
13. 'O
God, Almachtige Heer van Israël, Gij die regeert en heerst van Eeuwigheid,
...er is hier voor Israël waarachtig een Koning geboren, Die machtiger zal zijn
dan eens David geweest is, alhoewel die de man was naar Gods Hart! Ik loof U en
prijs U in eeuwigheid!'
14. En
ziet, weer volkomen genezen gaf Salome met een van dankbaarheid vermorzeld
hart het Kindje terug aan Maria, en ze verliet gerechtvaardigd de grot!
15.
Buiten gekomen had ze het wel willen uitschreeuwen om het wonder der wonderen
dat ze zojuist ervaren had. en terwijl ze op het punt stond om aan haar zuster
te vertellen wat ze had meegemaakt.. .,
16. klonk
daar plotseling weer een Stem van Boven: 'Salome, Salome, vertel aan niemand
iets over je uitzonderlijke ervaringen! Eerst moet de tijd komen, waarop de
Heer door woorden en daden van Zichzelf zal getuigen!'
17. Nu
deed Salome er plotseling het zwijgen toe, waarna Jozef naar buiten kwam met een
verzoek aan beide zusters om, overeenkomstig Maria's wens, weer in de grot te
willen terugkomen, opdat toch maar niemand bemerken zou wat er in deze grot
voor wonderbaarlijks had plaats gevonden. Bescheiden gevolg gevend aan dit
verzoek, gingen zij nu beiden de grot binnen.
18
De H. Familie slaapt in de grot.
Lofzang van de Engelen in de morgen. De aanbidding der herders.
Toelichting door de Engel aan Jozef
Toen nu
iedereen in de grot was teruggekeerd, vroegen de zonen van Jozef aan hun vader:
2.
'Vader, wat moeten we nu doen? Alles is nu op orde. We zijn vermoeid van de
reis; mogen we niet gaan slapen?'
3. Maar
Jozef antwoordde hen: 'Kinderen, jullie zien toch wel wat grenzeloos grote
genade ons allen van Boven is ten deel gevallen; blijven jullie dus liever nog
wakker om samen met mij God te loven.
4. Jullie
hebt gezien wat Salome is overkomen omdat ze niet wilde geloven! Laat ons dus
niet toegeven aan de slaap op het moment waarop de Heer ons gelieft te
bezoeken!
5. Gaat
liever naar Maria om het Kindje te strelen. Wie weet of jullie oogleden dan
niet zo gesterkt zullen worden, alsof jullie uren lang vast geslapen hadden!'
6. Dit
deden Jozefs zonen dus en het Kindje glimlachte tegen hen en Het strekte Zijn
Handjes naar hen uit, als had Het hen als Zijn broers aangenomen.
7. Ze
waren allemaal verwonderd en zeiden: 'Nou, dat is vast geen gewoon natuurlijk
kind, want wie heeft er ooit meegemaakt dat iemand door een pasgeboren kind
zo verrukkelijk werd begroet? !
8. En
bovendien gevoelen wij ons nu plotseling zozeer gesterkt in al onze ledematen,
alsof we helemaal geen reis hadden gemaakt. .., alsof we gewoon thuis op een
morgen volkomen verkwikt uit onze bedden stapten!'
9. Jozef
nu: 'Mijn advies is dus wel goed geweest! Maar nu merk ik toch wel dat het
flink koud begint te worden! Brengen jullie de ezel en de os maar eens
hierheen, dan kunnen die bij ons liggen en met hun adem en lichaamswarmte wat
warmte aan ons afgeven; en Iaat ons Maria omringen en trachten hetzelfde te
doen!'
10. De
jongens gingen aldus te werk. Ze brachten de dieren, die zich beide eigener
beweging aan Maria's hoofdeinde legerden en ijverig over het Kindje en Maria
heen ademden, waardoor ze hen behoorlijk verwarmden.
11. Nu
zei de vroedvrouw: 'Duidelijk blijkt hier dat er niet zomaar iets heeft
plaatsgevonden, want zelfs de dieren dienen God hier op een wijze alsof ze
begrip en verstand hadden!'
12. En
Salome voegde daaraan toe: ' Ja zuster, de dieren schijnen hier nog beter te
kunnen zien dan wij! Terwijl wij ons dit alles nog nauwelijks kunnen
voorstellen, aanbidden reeds de dieren Hem, Die hen heeft geschapen !
13.
Geloof me zuster, zo waarlijk God leeft, zo waarlijk ook is Dit hier voor ons
de beloofde Messias; want dit weet ik wel, dat zich nooit eerder zelfs niet
bij de geboorte van de grootste profeten -dergelijke wonderen hebben
voorgedaan! ,
14. Maria
sprak nu tot Salome: 'God de Heer heeft je wel een zeer grote genade bewezen,
dat je moogt inzien, waarvoor mijn ziel zelfs nog beeft!
15. Maar,
zoals de engel je al eerder heeft opgedragen: je moet er wel over zwijgen;
anders zou je ons wel eens een vreselijk harde ervaring kunnen bezorgen!'
16. Nu
beloofde Salome Maria haar leven lang te zullen zwijgen, en de vroedvrouw
volgde haar voorbeeld.
17. Alles
werd nu rustig in de grot. Maar tegen een uur voor zonsopgang hoorden zij allen
dat er buiten voor de grot prachtige lofzangen werden gezongen. ..
18. Jozef
zond dadelijk zijn oudste zoon om te gaan zien wat er daarbuiten aan de hand
was en wie daar zo overweldigend Gods lof zongen...
19. Joël
ging kijken en hij zag dat alle regionen van heel het firmament vervuld waren,
zowel hoog boven hem als in de verre verten voor hem en achter hem, door
myriaden lichtende Engelen! Verbijsterd rende hij terug de grot in en vertelde
allen wat hij gezien had.
20.
Iedereen was zo verbaasd over wat Joël vertelde, dat ze naar buiten gingen om
zich van de juistheid van diens mededelingen te overtuigen.
21. En
toen ze volop van dit schouwspel van Gods Heerlijkheid hadden genoten, keerden
ze in de grot terug om ook Maria erin te doen delen door hun getuigenis. Jozef
zei:
22.
'Luister, jij zuiverste van de maagden des Heren, wat jij hebt gebaard, Dat is
waarlijk door Gods Heilige Geest verwekt, immers heel de hemel getuigt daarvan!
23. Maar,
hoe zal het met ons aflopen, nu de hele wereld wel moet aannemen wat hier is gebeurd!?
Want, dat niet alleen wij, maar ook alle andere mensen kunnen waarnemen, welk
een machtig getuigenis voor ons van de hele hemel uitstraalt, dat heb ik
zojuist afgelezen van de verwonderde gezichten van vele herders, die hun
blikken omhoog gericht hielden.
24. Als
eenstemmig zongen ze mee met de machtige koren van engelen, die -en dat is nu
duidelijk te zien: van hoog tot laag, tot de aarde toe het hele hemelruim
vullen!
25. Hun
gezang, evenals dat van de Engelen, luidde: "Dauwt hemelen van Boven de
Gerechtigde! Vrede op aarde aan de mensen, die van goeden wille zijn! Eer aan
God in den Hoge, aan Hem, Die komt in de Naam des Heren!"
26.
Maria, de hele wereld kan dit nu horen en zien! Men zal dus nu wel hier heen
komen om ons te vervolgen, zodat we moeten vluchten door dalen en over bergen!
27. Zo vlug we maar enigszins kunnen, vind ik, zullen we
van hier moeten vertrekken, dat wil dus zeggen, zodra ik ben geregistreerd; en
dat moet dan maar dadelijk, deze morgen, gebeuren! Terug naar Nazareth moeten
we, en van daaruit moeten we naar Grieks gebied uitwijken. Gelukkig ken ik
heel wat Grieken! ...Vind jij ook niet. ... .?
28. Maria
zei echter: ' Je kunt toch wel zien, dat ik vandaag nog niet op kan staan! We
moeten alles maar aan de Heer overlaten! Hij heeft ons tot hier geleid en
beschermd; dat zal Hij dus zeker ook verder wel trouw blijven doen!
29. Als
Hij ons werkelijk aan de hele wereld wil openbaren, dan moet jij mij maar eens
vertellen, waarheen wij dan zouden kunnen vluchten, om niet door Zijn Hemelen
te worden ontdekt!
30. Zijn
Wil moet dus maar gebeuren! Wat Hij wil is goed voor ons! Kijk, hier aan mijn
borst rust Hi j , om wie dit alles draait !
31. Hij
blijft bij ons, dus zal de grote Heerlijkheid Gods ook zeker niet van ons
wijken; we zullen dus best daarheen kunnen gaan, waarheen wij maar willen!'
32.
Nauwelijks had Maria dit gezegd, of daar stonden reeds twee Engelen voor de
grot. Zij waren de leiders van een troep herders, en ze toonden de herders,
dat daar Degene geboren was, tot Wie hun lofzangen waren gericht.
33.
Vervolgens gingen de herders de grot binnen. Ze knielden voor het Kindje neer
en aanbaden Het! En ook de Engelen kwamen met hele scharen tegelijk, om het
Kindje te aanbidden!
34. Vol
verbazing keken Jozef en zijn zoons op naar Maria en het Kindje, en Jozef
sprak: 'O mijn God, wat gebeurt er nu weer?! Hebt U dan echt Zelf in dit Kind
je een vleselijk lichaam aanvaard?!
35.
Immers, hoe zou het anders kunnen, dat Het aanbeden wordt. .., zelfs door Uw
heilige Engelen?! Maar Heer, als U nu hier bent, hoe zit het dan met de Tempel,
en met het allerheiligste!?'
36. N u
kwam er een Engel naar voren; die zei tot Jozef: 'Stel maar geen vragen, en
wees maar niet bezorgd, want de Heer heeft de Aarde uitgekozen tot het toneel,
waarop Zijn Erbarmen zal worden getoond! Hij heeft nu Zijn Volk bezocht, zoals
Hij had voorspeld door Zijn Kinderen, Zijn Knechten en Zijn Profeten!
37. Wat
hier voor je ogen plaatsheeft, gebeurt volgens Zijn Wil, en Hij is Heilig, ja
meer dan Heilig!'
38. De
Engel ging vervolgens van Jozef weg om opnieuw het Kindje te aanbidden, Dat nu
allen, die Hem aanbaden met gespreide handjes toelachte!
39. Toen
de zon ten slotte opkwam, verdwenen de Engelen, maar de herders bleven nog en
trachtten van Jozef te weten te komen, hoe zoiets kon zijn gebeurd! ...
40. Jozef
zei hun: 'Lieve mensen, zo wonderlijk, als het gras groeit uit deze aarde, zo
is ook dit wonder gebeurd! Wie immers weet, hoe gras groeit?! Evenmin weet ik
over dit wonder iets te vertellen! God heeft het zo gewild, dat is alles, wat
ik ervan zeggen kan!'
19
Jozefs bezorgdheid over de
registratie.
Bericht van de
vroedvrouw voor Cornelius. De hoofdman bezoekt de grot. Jozef en Cornelius.
Cornelius gelukkig in de nabijheid van het Kindje Jezus
30 augustus 1843
Met deze
uitleg waren de herders tevreden, zodat ze Jozef verder niets vroegen. Ze
gingen nu weg en later brachten ze voor Maria allerlei versterkende middelen.
2. Toen
de zon al ruim een uur aan de hemel stond, vroeg Jozef de vroedvrouw:
3.
'Luister, vriendin en zuster uit Abraham, Izaak en Jacob, ... over die
registratie zit ik heel erg in! Ik wilde maar dat ik die achter de rug had !
4. Maar
waar in de stad zitting gehouden wordt, dat weet ik niet. Het lijkt mij daarom
het beste, dat Salome hier bij Maria blijft, en dat jij met mijn zoons en met
mij meegaat naar de Romeinse hoofdman, die daar de leiding heeft.
5. Als we
er het eerste zijn, komen we wellicht direct aan de beurt.'
6. En de vroedvrouw zeide: 'Man vol
van genade, dat treft! Die hoofdman Cornelius uit Rome woont namelijk bij mij
in huis, een van de eerste huizen van de stad!
7. Hi j
houdt daar ook kantoor . Hij is weliswaar een heiden, maar overigens is hij een
goed en rechtschapen man. Ik zal wel naar hem toegaan en hem alles vertellen,
behalve dan het wonder, dan zal die zaak wel gauw voor elkaar zijn.
8. Dit
voorstel beviel Jozefuitstekend, te meer, omdat hij voor de Romeinen nogal wat
vrees koesterde, en dan in het bijzonder voor die registratie! Hij vroeg dus
aan de vroedvrouw om haar voorstel dadelijk uit te voeren.
9. De
vroedvrouw ging op pad en ze vond Cornelius -een nog zeer jonge man, die graag
uitsliep -nog te bed. Ze vertelde hem alles wat hij weten moest.
10.
Cornelius stond meteen op, sloeg zijn toga om en zei tegen zijn hospita: 'Beste
vrouw, ik geloof alles wat je zegt, maar toch wil ik liever met je meegaan,
omdat ik daartoe een bijzonder sterke aandrang gevoel.
11.
Volgens jouw verhaal is het dichtbij, zodat ik dan ook nog best op tijd achter
mijn bureau kan zitten. Breng mij er dus maar meteen naar toe!'
12. Daar
was de vroedvrouw blij mee, en dus bracht ze de haar welbekende brave en nog
jonge hoofdman erheen. Toen die nu voor de grot stond, zei hij: 'O vrouw, hoe
ongedwongen ga ik in Rome tot mijn Keizer, en hoe moeilijk is 't me hier om in
deze grot binnen te gaan!
13. Hier
moet iets bijzonders aan de hand zijn! Zeg mij alsjeblieft hoe dat komt; je
bent immers een goede jodin!?'
14. Maar
de vroedvrouw zei nu: 'Waarde hoofdman van de grote keizer, als U hier nog een
ogenblikje voor de grot wachten wilt, dan zal ik vast naar binnen gaan, en U
zeggen hoe of wat er aan de hand is.
15. Zij ging dus naar binnen en zei tegen Jozef, dat de goede hoofdman zelf
was meegekomen en buiten stond te wachten. Ze zei nog, dat hij eigenlijk wel
mee naar binnen had willen komen, maar dat hij om onverklaarbare redenen niet
durfde 1
16.
Jozef, door deze mededeling diep ontroerd, zei nu: '0 God, wat zijt Gij toch
goed voor mij, door juist datgene in vreugde om te zetten, wat juist mijn grootste
angst veroorzaakt! U alleen zij alle lof en eer! ,
17. Hij
spoedde zich nu naar buiten en viel Cornelius te voet met de woorden:
'Gemachtigde van de grote keizer, erbarm U over mij, arme grijsaard; U moet
namelijk weten, dat mijn jonge vrouw, die mij door het lot in de Tempel werd
toegewezen, hier ter plaatse vannacht haar kind heeft gebaard, en dat, terwijl
ik hier gisteren pas was aangekomen, zodat ik mij niet direct bij U kon komen
melden. ,
18.
Terwijl hij Jozef opbeurde zei Cornelius: 'Maar beste man, waar maak jij je nu
toch zorg over? Dat is nu zo al wel in orde! Laat me liever even binnen, dan
kan ik zien hoe U hier bent ondergebracht!'
19. Nu
bracht Jozef Cornelius de grot binnen. Toen Cornelius zag hoe het Kindje hem
toelachte, was hij over dit gedrag van die baby zeer verbaasd; hij zei: 'Bij
Zeus, dit is een unicum! Ik voel me als herboren! Nooit eerder heb ik me zo
rustig en blij gevoeld! Ik neem vandaag een vrije dag en blijf jullie gast!'
20
Cornelius' vragen over de Messias; Jozefs verlegenheid.
De hoofdman stelt vragen aan Maria, aan Salome en aan de
vroedvrouw.
De Engel waarschuwt tegen verraad van het goddelijk
geheim.
Cornelius' heilig vermoeden omtrent de goddelijkheid van
het Jezuskind
Jozef was
zeer aangenaam verrast en hij zei tot de hoofdman: 'Gevolmachtigde van de
grote keizer, hoe zal ik arme man U Uw grote vriendschap kunnen vergelden! Hoe
zou ik U in dit vochtige hol van dienst kunnen zijn?
2. Hoe
zou ik U iets passends kunnen aanbieden; iets dat in overeenstemming is met Uw
hoge stand om U daarmee te laven? Kijkt U maar, hier in deze kar is heel mijn
hebben en houden: ten dele meegebracht uit Nazareth, ten dele hier reeds ten geschenke
gekregen van de herders uit de omgeving. ..
3. Mocht
U hiervan iets willen gebruiken, dan zal elk hapje dat U in Uw mond zoudt nemen
alreeds duizendvoudig gezegend zijn!'
4. Maar
Cornelius zei: 'Beste man, let alsjeblieft niet zo op mij, en maak je over mij
geen zorgen! Dit hier is namelijk mijn hospita; zij zal wel voor de keuken
zorgen, en voor een muntje gesierd met het hoofd van de keizer, krijgen wij dan
allemaal genoeg!'
5. Nu gaf
hij de vroedvrouw een gouden muntstuk en droeg haar op te zorgen voor een middagmaal
en dito avondmaal, en bovendien -zodra dat mogelijk zou zijn -voor een betere
behuizing voor de kraamvrouw!
6. Maar
nu zei Jozef tot Cornelius: 'Hooggeachte vriend, Ik moet U toch wel vragen om
voor ons geen kosten te maken of moeite te gaan doen! Voor de paar dagen, die
we hier nog zullen moeten doorbrengen zijn wij -en daarvoor zij aan de Heer,
de God van Israël, alle eer! -goed genoeg verzorgd!'
7. De hoofdman hernam: 'Goed is goed, maar beter is
beter! Sta dat dus nu maar toe, en Iaat mij daarmee je God ook een offertje
brengen van vreugde, want je moet weten, dat ik alle goden van alle volkeren
vereer!
8. Ik wil
dus ook de jouwe eren, want sedert ik zijn tempel te Jeruzalem heb gezien,
waardeer ik hem hogelijk! En dat eens te meer, omdat hij een god van grote
wijsheid moet zijn en jullie door hem zo'n bijzondere kunst hebt geleerd!'
9. Jozef
nu weer: 'O beste vriend, was het maar mogelijk om U te overtuigen van het
absolute unieke van het wezen van onze God. .., hoe graag zou ik dat dan over
hebben voor Uw eeuwig heil!
10. Maar
ik ben maar een zwak mens en daartoe ben ik dus niet in staat; daarom moge ik U
raden: zoekt U toch ergens onze heilige boeken te lezen te krijgen! U bent onze
taal voldoende machtig. U zult daarin feiten vinden, die U in de grootste
verbazing zullen brengen!
11. Het
antwoord van Cornelius luidde dat hij dat reeds gedaan had, en dat hij daarin
inderdaad verbazende dingen had aangetroffen!
12. 'Ik
ben daarbij onder andere op een voorspelling gestoten, waarin aan de joden een
nieuwe koning werd beloofd: voor eeuwig! Zeg mij nu eens of je weet wanneer
die koning volgens de officiële uitleg daarvan zal komen, en vanwaar!'
13.
Hierdoor werd Jozef in verlegenheid gebracht, maar na een poosje te hebben
nagedacht zei hij: 'Uit de hemel zal die Koning komen, als de Zoon van de Eeuwige
God! Zijn Rijk zal niet van deze aarde zijn, maar van de wereld der geesten,
van die van de Waarheid!'
14. Nu
zei Cornelius: 'Best, dat begrijp ik, maar ik heb ook gelezen dat deze koning
uit een maagd en in een stal moet worden geboren, in de omgeving van deze
stad. Hoe moet dat dan worden uitgelegd?'
15.
'Goede man, U hebt een scherp onderscheidingsvermogen, , zei Jozef. 'Ik kan U
niets anders aanraden dan dit: kijkt U nog eens naar dit meisje en haar
pasgeborene; U zult daar dan wel vinden wat U zoekt!'
16.
Cornelius deed dat nu; hij nam het meisje en het Kind je nauwkeurig op met de bedoeling
om in haar en in Hem de toekomstige koning der joden te ontdekken.
17. Ook
vroeg hij aan Maria hoe zij zo vroegtijdig zwanger geworden was.
18. Maria
gaf hem echter ten antwoord: 'Brave man, U bent rechtvaardig, daarom: Zowaar
God leeft, zowaar heb ik mij nooit aan een man gegeven.
19. Driekwart jaar geleden heeft mij
een Boodschapper van de Heer bezocht, die mij er in weinig woorden van in
kennis stelde dat ik zwanger zou worden van de Geest van God!
20. En zo
is het feitelijk gegaan: ik werd zwanger zonder mij ooit aan een man te hebben
bekend! Hetgeen U hier voor U ziet, dat is de Vrucht van die wondere Belofte!
God is mijn getuige dat alles zo is gegaan!'
21. Nu
wendde Cornelius zich tot de gezusters en zei: 'Wat zeggen jullie daarvan? Is
dit wellicht een slim bedrog van deze oude man, die de wettelijke straf voor de
gevolgen van zijn daad tegenover een blind en bijgelovig volk wil ontgaan?
22. Ik
weet namelijk dat joden in dergelijke gevallen de doodstraf kunnen krijgen.
Of, als het werkelijk au sérieux moet worden genomen, dan zou dat nog veel
erger zijn dan in het eerste geval; want dan zou die keizerlijke wet scherp
moeten worden toegepast, die elke opruiing al in de kiem gesmoord wil zien! Zeg
mij dus alstublieft de waarheid, opdat ik weet, waar ik met deze bijzondere
familie aan toe ben. ,
23. Nu
zei Salome: 'Cornelius, bij heel Uw groot-keizerlijke volmacht smeek ik U goed
naar mij te luisteren en beslist niets tegen dit arme, maar tegelijk ook
eindeloos rijke gezin te ondernemen!
24. U
kunt mij geloven en met mijn leven sta ik in voor de waarheid ervan: alle
hemelse machten staan aan deze familie ter beschikking -zoals Uw eigen arm aan
Uzelf; ikzelf hield daar een nooit te vergeten getuigenis aan over!'
25. Nu
kon Cornelius het allemaal niet meer verwerken; hij vroeg Salome: 'Dan zou je
ook Rome's heilige goden willen insluiten, en de helden en wapenen en
onoverwinnelijke macht van Rome? O Salome, dat wil je me toch zeker niet
wijsmaken?'
26. Maar
Salome antwoordde: “Ja, inderdaad, zoals U zegt! Ik ben daarvan volledig
overtuigd! Maar, als U mij niet wilt geloven, ga dan naar buiten en kijk naar
de zon! Vier uren is die al op en toch staat ze nog in het oosten en ze waagt
het niet verder te gaan langs haar baan!'
27.
Cornelius ging nu inderdaad naar buiten, keek naar de zon. kwam terstond weer
terug en zei toen stomverbaasd: 'Werkelijk, je hebt gelijk! Als dit met dit
gezin verband houdt, dan gehoorzaamt zelfs onze god Apollo hen!
28. Dan zou hier de machtigste van alle goden, Zeus zelf,
bij betrokken moeten zijn! En dan zou de geschiedenis van Deucalion zich wel
eens kunnen gaan herhalen, in welk geval ik er Rome onmiddellijk van in
kennis zal moeten stellen!'* (* Deucalion, zoon van Prometheus; Thessalonisch
koning, bleef met zijn gemalin Pyrrha bij de zondvloed gespaard (Ovidius).)
29. Nauwelijks had hij dit gezegd, of er verschenen twee
machtige Engelen. Hun gezichten straalden als de zon, en hun kleding was
gelijk de bliksem! Ze zeiden: 'Cornelius, over wat je nu gezien hebt moet je
zwijgen, zelfs tegenover jezelf; anders ga je met Rome nog heden ten onder!'
30. Nu werd
Cornelius door grote schrik bevangen. De beide Engelen verdwenen, maar hij
wendde zich tot Jozef en zei: 'Maar man, hier is eindeloos meer dan een aanstaande
koning der joden aanwezig! Hier is Hij, die gebiedt over hemel en hel. Ik kan
maar beter weg gaan, want ik ben niet waardig mij zo dicht in Gods nabijheid te
bevinden!'
21
Jozefs uitleg van de menselijke vrije wil; zijn raad aan
Cornelius.
De overste neemt maatregelen ten behoeve van de H.
Familie
2 september 1843
Zeer
getroffen door deze uitlating van Cornelius, zei Jozef: 'Ikzelf zou U niet
kunnen zeggen hoe groot dit wonder is.
2. Maar
dat daarmee grote en machtige dingen samenhangen, daar ben ik van overtuigd,
want als het om minder belangrijke zaken zou gaan, dan zouden de machten van
Gods eeuwige hemelen zich niet zo bewegen !
3. Maar
dat behoeft nog niet te betekenen dat er ook maar iemand belemmerd zou zijn in
de uitoefening van zijn vrije wil; en dat leid ik af uit het gebod dat de twee
Engelen hebben gegeven !
4. God
zou immers door Zijn almacht onze wil net zo kunnen binden bij deze
gelegenheid, als Hij de wil van dieren bindt; dan zouden wij slechts kunnen
handelen volgens Zijn H. Wil!
5. Maar Hij doet dat niet; Hij geeft in plaats daarvan
slechts een vrij te volgen gebod, waaruit wij kunnen afleiden wat Zijn H. Wil
is. ..
6. Ook U
bent dus met geen enkele vezel van Uw wezen ook maar in het minst gebonden, zodat
U kunt doen wat U wilt! Wilt U vandaag mijn gast blijven, dan kunt U blijven;
wilt U niet of durft U niet, dan bent U daartoe net zo vrij!
7. Als ik
U echter zou mogen adviseren, dan zou ik natuurlijk zeggen: Vriend blijf, want
nergens ter wereld kun je nauwelijks beter onder dak zijn dan hier, onder de
klaarblijkelijke bescherming van alle hemelse machten!'
8. Nu zei
Cornelius: ' Ja, voor God, voor alle goden en voor alle mensen, je bent
rechtvaardig, je raad is goed; ik zal die opvolgen; tot morgen blijf ik bij
jullie.
9. Nu wil
ik mij echter, samen met mijn hospita, voor slechts zo korte tijd verwijderen,
als nodig is om maatregelen te nemen dat jullie allen hier -zij het dan ook
slechts in deze grot - beter gehuisvest zult zijn!'
10. Jozef
sprak: 'Beste man, doe wat U wilt; God de Heer zal het U eens vergelden.'
11. De
hoofdman ging nu met de vroedvrouw de stad in. Eerst liet hij in alle straten
van de stad bekend maken dat die dag een vrije dag zou zijn. Vervolgens liet
hij dertig soldaten aantreden; hij gaf hun beddengoed, tenten, en brandhout,
dat zij allemaal naar de grot moesten brengen.
12. De
vroedvrouw nam zelf een hoeveelheid levensmiddelen en drank mee, terwijl ze nog
meer liet na bezorgen.
13. Terug
in de grot liet de hoofdman direct drie tenten opzetten, een extra zachte en
soepele voor Maria, een voor zichzelf, Jozef en diens zonen, en een voor de
vroedvrouwen haar zuster .
14.
Voorts liet hij in de tent voor Maria een bed plaatsen, zacht en fris
opgemaakt, terwijl hij er ook nog een aantal andere voorzieningen liet
aanbrengen. Ook de andere tenten werden doelmatig ingericht. Vervolgens liet
hij door zijn knechten met grote spoed een kookkachel bouwen, en zelf maakte
hij daarop een houtvuur om de grot te verwarmen; het was daar in dat jaar
getijde namelijk nogal koud.
22
Cornelius bij de H. Familie in de grot. De herders en de
hoofdman.
De nieuwe eeuwige geesteszon. Afscheid van Cornelius.
Jozefs waardering voor de goedheid van de heidense
hoofdman
4 september 1843
Op deze manier verzorgde onze Cornelius de H. Familie, terwijl hij heel de
lange dag en nacht bij hen bleef.
2. De
herders kwamen 's middags weer terug om het Kindje te aanbidden. Allerlei
geschenken brachten ze mee om te offeren.
3. Maar
toen ze in de grot de legertenten zagen en ook de Romeinse hoofdman, werden ze
bang en wilden ze vluchten.
4.
Meerderen van hen hadden namelijk de registratiewet ontdoken, en ze waren erg
angstig voor de op dat vergrijp staande straf.
5. Maar
de hoofdman ging naar hen toe en zei: 'Voor mij behoeven jullie niet bang te
zijn. Ik ben bereid jullie alle straf kwijt te schelden, maar het is nu eenmaal
keizerlijke wet nietwaar. Als jullie morgen komen, zal ik jullie zo gunstig
als maar enigszins mogelijk is, registreren.'
6. Toen
de herders bemerkten dat Cornelius een bijzonder zachtzinnig mens was, lieten
ze hun schuwheid varen en de volgende dag lieten ze zich allemaal registreren!
7. Na het
gesprek met de herders vroeg de hoofdman aan Jozef of de zon heel die dag in
haar ochtendstand zou blijven staan, ...
8. Waarop
Jozef antwoordde: 'Deze zon, die vandaag voor de wereld is opgegaan, zal nooit
haar ochtendstand verlaten, maar de natuurlijke zon zal wel haar natuurlijke
weg gaan overeenkomstig de Wil des Heren; over enkele uren zal ze dus
ondergaan.
9. Dit was een.
Profetisch woord van Jozef, maar zelfwist hij niet goed wat hij gezegd had.
10.
Daarop zei de hoofdman: 'Wat zeg je nu? Ik heb de betekenis van je woorden
niet begrepen; kun je niet een wat begrijpelijker taal tegenover mij bezigen?'
11. Jozef
nu weer: 'Er zal een tijd komen dat U zich zult warmen in de Heilige Straling
van die Zon, en dat U zich zult baden in de stromen van Haar Geest!
12. Meer
kan ik er echter niet over zeggen, want ik begrijp zelf niet ten volle wat ik gezegd
heb. Als ik er niet meer zal zijn, zal de tijd het U onthullen, en dan wel in
de gehele volheid van de Eeuwige Waarheid. ,
13. Nu
vroeg de hoofdman maar niet verder meer, maar hij hield deze diepzinnige
woorden vast in het centrum van zijn gedachten.
14. De
volgende dag zegde de hoofdman heel de familie goeden dag, terwijl hij hun de
verzekering gaf dat hij zo lang voor hen zou zorgen als zij daar zouden verblijven,...en
dat hij hen zijn leven lang niet zou vergeten!
15.
Daarna ging hij naar zijn bureau, maar niet voordat hij de vroedvrouw een
tweede geldstuk had gegeven, waarmee ze voor de familie kon zorgen.
16. Jozef
zei tot zijn zonen, toen de hoofdman al weg was: 'Kinderen, hoe komt het toch,
dat een heiden beter is dan menige jood? Zouden hierop soms de woorden van
Isaïas toepasselijk zijn, wanneer hij zegt:
17.
"Zie, Mijn dienaars zullen welgemoed juichen, maar jullie zullen
schreeuwen uit diepe smart en wenen van ellende!"?' Zijn zonen
antwoordden hem: ' Ja, vader , deze passage komt hier volledig en begrijpelijk
van pas!'
23
Het zesdaagse verblijf in de grot.
Aanzegging van de Engel aan Jozef om op te breken en naar
Jeruzalem te gaan voor de opdracht in de Tempel. Maria's droom. Jozef heeft er
moeite mee om alle liefdevolle aanbiedingen van de hoofdman te accepteren. Een
militaire wacht voor de grot
5 september 1843
Zo leefde
Jozef zes dagen lang in de grot, terwijl hij dagelijks bezoek kreeg van
Cornelius, die zich er echt voor uitsloofde dat het de H. Familie aan niets zou
ontbreken.
2. Vroeg
in de morgen van de zesde dag verscheen er weer een Engel aan Jozef, die zei:
'Koop een paar tortelduiven en trek op de achtste dag van hier naar Jeruzalem.
3. Maria
moet de tortelduiven offeren overeenkomstig de wet en het Kindje moet besneden
worden en het moet de naam krijgen die aan U en aan Maria is aangezegd.
4. Na de
besnijdenis moet U hier weer terugkomen en hier dan zo lang verblijven tot ik u
zal berichten, wanneer en waarheen u van hier vertrekken moet.
5. Weliswaar zult U, Jozef, zich al wel eerder
voorbereiden op het vertrek, wanneer het de wil is van Hem, die bij u in de
grot is!'
6. Na deze woorden te hebben gesproken, verdween de
Engel, en Jozef ging naar Maria om het haar te vertellen.
7. Maria
antwoordde: 'Wel, ik ben en blijf een maagd des Heren, dus mij geschiede naar
Zijn Woord...!
8. Zelf
had ik een droom zojuist, en daarin gebeurde precies datgene wat U mij net
verteld hebt. Zit dus maar nergens anders over in dan alleen over dat paar
tortelduiven, dan zal ik vol vertrouwen op de achtste dag met U meegaan naar
de stad des Heren!'
9. Kort
na die verschijning kwam de hoofdman weer eens op ochtendbezoek en dadelijk
deelde Jozef hem mee, waarom hij op de achtste dag naar Jeruzalem zou moeten
gaan.
10.
Aanstonds bood de hoofdman hem nu alle mogelijke hulp aan; hij wilde Jozef
naar Jeruzalem laten rijden.
11. Voor
deze goedbedoelde aanbieding moest Jozef echter bedanken met de woorden: 'Ik
kan helaas van Uw nobel aanbod geen gebruik maken, want het is de Wil van de
Heer mijn God, dat ik op dezelfde wijze naar Jeruzalem trek als waarop ik
hierheen kwam.
12. Zo
wil ik die korte reis dan ook maken, opdat de Heer mij niet behoeft te straffen
wegens ongehoorzaamheid.
13. Maar,
als u dan per se bij deze gelegenheid iets voor mij doen wilt, dan moge ik U
vragen mij twee tortelduiven te verschaffen. Wij moeten die in de Tempel
offeren. En dan nog dit: Houdt U alstublieft deze woning te onzer beschikking.
14. De
negende dag zal ik namelijk hier weer terugkomen, en dan zal ik mij daarin zo
lang ophouden, als de Heer het van mij verlangen zal.
15.Cornelius
beloofde Jozef aan al diens verlangens te zullen voldoen. Hij ging dan ook weg
en bracht al gauw eigenhandig voor Jozef een splinternieuwe duivenkooi vol
tortelduiven mee, waaruit Jozef de mooisten mocht uitzoeken.
16.
Daarna ging de hoofdman weer naar zijn werk en liet intussen de duivenkooi tot
aan de avond in de grot achter, om die dan 's avonds weer op te halen.
17. Toen
Jozef op de achtste dag naar Jeruzalem vertrokken was, liet Cornelius voor de
grot een wacht opstellen, die niemand in of uit liet gaan, behalve de twee
oudste zonen van Jozef, die niet mee waren gegaan, en Salome, die hen beiden
van eten en drinken voorzag. De vroedvrouw zelf ging wel mee naar Jeruzalem.
24
Besnijdenis van het Kindje en zuivering van Maria.
Opdracht van het Kindje in de Tempel.
De vrome Simeon en het Jezuskind
6 september 1843
In de
namiddag van de achtste dag, om drie uur huidige tijdrekening, werd het Kindje
in de Tempel besneden en werd Het de naam Jezus gegeven, zoals de Engel al
had gezegd, nog voordat het Kindje in de moederschoot ontvangen was.
2. Meteen
werd Maria in de Tempel gezuiverd, omdat de uiterste termijn van haar
kennelijke maagdschap in aanmerking genomen -het moment tevens geldig kon
worden geacht voor haar zuivering (zie noot 33).
3. Daarom
nam Maria, direct na de besnijdenis, het Kindje op de arm en droeg Het de
Tempel binnen om het met Jozef aan de Heer op te dragen, volgens de Wet van
Mozes.
4. Zoals
geschreven staat in Gods Wet: Al het eerstgeborene moet aan de Heer worden
gewijd.
5.
Daarbij moet dan een paar tortelduiven of een paar jonge duiven geofferd
worden.
6. Maria
offerde dus een paar tortelduiven, dat zij op de offertafel legde; de priester
nam het offer in ontvangst en zegende Maria.
7. Nu
leefde er te Jeruzalem een man, die Simeon heette, die buitengewoon vroom en
godvruchtig was, en die de Troost van Israël verwachtte; hij was van Gods
geest vervuld.
8. De
Geest des Heren had ooit tot deze man gezegd: 'Gij zult de dood niet zien
voordat ge Jezus zult zien, de Gezalfde Gods, de Redder der Wereld!'
9.
Innerlijk daartoe gedreven kwam hij de Tempel binnen, juist toen Jozef en Maria
nog in de Tempel doende waren om al dat te vervullen, wat de Wet voorschreef.
10. Toen
hij het Kindje opmerkte ging hi j direct naar de ouders toe en vroeg hen op
smekende toon of hij het Kindje een ogenblik op de arm mocht nemen.
11. Het
vrome paar stond dat aan de oude man, dien zij goed kenden, gaarne toe.
12. En nu
nam Simeon het Kindje in zijn armen, streelde Het, loofde God uit het diepst
van zijn hart en zei tenslotte:
13. 'Laat
nu Heer Uw dienaar overeenkomstig Uw woord in vrede gaan .
14. Want
mijn ogen hebben het Heil aanschouwd, dat Gij aan onze Vaders en Profeten
beloofd hebt.
15. Hij
is Het dien Gij bereid hebt voor alle volkeren tot:
16. een
Licht dat de heidenen zal verlichten, een Licht ter verheerlijking van Uw volk
Israël' (zie noot 32).
17. Jozef
en Maria waren verwonderd over deze woorden van Simeon; zij begrepen niet wat
hij over het Kind je gezegd had.
18.
Simeon gaf nu het Kindje aan Maria terug, zegende hen beiden en zei toen tot
Maria:
19. 'Deze
zal worden gesteld tot val en opstanding van velen in Israël en tot een teken
van tegenspraak!
20. Een
zwaard zal Uw hart doorboren en de gedachten van velen zullen openbaar worden!'
21. Maria
begreep deze woorden van Simeon evenmin, maar desondanks hield zij ze diep in
haar hart in herinnering.
22. Dit
deed ook Jozef en hij loofde en prees God met alle vermogens, waarover hij
beschikte.
25
De profetes Hanna in de Tempel en haar getuigenis over
het Kindje Jezus.
Hanna's waarschuwing aan Maria. Het noodonderkomen bij
een rijke en gierige Israëliet
7 september 1843
Op datzelfde
tijdstip was er ook een Profetes in de Tempel, die Hanna heette, ze was een
dochter van Phanuel uit de stam Aser .
2. Ze was
reeds zeer oud, en was zo vroom, dat ze zich, na reeds in haar jeugd aan een
man te zijn verloofd, in haar huwelijk gedurende zeven jaren niet voor hem
ontblootte, en ter liefde Gods haar maagdschap bewaarde.
3. Ze
werd weduwe toen ze tachtig jaar was, waarna ze in de Tempel trad en die nooit
meer verliet.
4. Door
bidden en vasten diende ze nog uitsluitend de Heer, 's nachts zowel als
overdag, in volledige vrijheid en op eigen initiatief.
5. Toen
deze gelegenheid zich voordeed was ze reeds vier jaren aldus doende in de
Tempel. Zij kwam eveneens naderbij, prees God de Heer, en voor een ieder die de
Verlosser verwachtte, sprak ze uit wat de Geest Gods haar te spreken ingaf.
6. Toen
ze haar profetieën ditmaal beëindigd had, vroeg ook zij het Kindje te mogen
vasthouden, liefkoosde Het, en loofde en prees de Heer .
7. Daarna
gaf ze het Kindje aan Maria terug en zei tot haar: 'Gelukkig en gezegend zijt
Gij, Jonkvrouwe, omdat U de Moeder bent van mijn Heer.
8. Schept
U er echter geen ijdel behagen in om Uzelf daarom te laten prijzen, want
uitsluitend Hij, die zuigt aan Uw borst, is waardig om door ons allen te worden
geloofd, geprezen en aanbeden!'
9. Na
deze woorden verwijderde de Profetes zich weer en gingen Jozef en Maria, na
drie uur in de Tempel te hebben doorgebracht, naar buiten. Ze probeerden bij
een familielid logies te krijgen.
10. Maar
toen zij op dat adres arriveerden, bleek het huis te zijn afgesloten; de
familie bevond zich op dat moment in Bethlehem voor de registratie.
11. Nu
wist Jozef niet goed wat te doen. Ten eerste was het al helemaal donker, zoals
dat in de korte dagen van dit seizoen voor de hand ligt, reden waarom er bijna
geen huis meer open was, te meer omdat het ook nog een voorsabbath was!
12. Om in
de open lucht te overnachten was het veel te koud; de rijp lag op de velden en
bovendien woei er een koude wind.
13.
Terwijl Jozef delibereerde en tot de Heer bad dat Hij hem uit deze nood zou
helpen,
14. kwam
er plotseling een jonge, voorname Israëliet op Jozef toe, die hem vroeg: 'Wat
doet U hier nog zo laat met Uw bagage op straat? U bent toch ook een Israëliet,
en weet U dan niet hoe het hoort?'
15. Jozef
zei: ' Ja, ik ben van Davids stam. Ik was vandaag in de Tempel om te offeren
aan de Heer; het vroeg invallen van de avond heeft mij overvallen, en nu kan ik
geen onderdak vinden. Ik ben in zorgen vanwege mijn vrouwen mijn Kind. ,
16 De
jonge Israëliet zei nu: 'Kom dan maar met mij mee, dan zal ik U voor een
drachme of daaromtrent tot morgen onderdak verlenen. ,
17. Jozef
volgde nu die Israëliet, met Maria die op de ezel zat en zijn drie zoons, naar
een prachtig huis, waar hij zich met hen onderdak verschafte in een eenvoudige
kamer
26
Verwijt van de herbergier Nicodemus aan het adres van
Jozef. Jozefs zelfverdediging.
Het getuigenis van de vroedvrouw. Een genadige wenk aan
Nicodemus, die daarop de Heer erkent
9 september 1843
Toen
Jozef zich de volgende morgen al had klaargemaakt om te vertrekken naar
Bethlehem, kwam de jonge Israëliet het overnachtingsgeld incasseren.
2. Toen
hij de kamer betrad overviel hem een grote angst, waardoor hij geen woord over
zijn lippen kon krijgen.
3. Jozef
ging naar hem toe en zei: 'Vriend, ik bezit geen geld; neem dus iets van mijn
bezit dat U een drachme waard is als tegenwaarde.'
4. Nu
kwam de Israëliet een beetje bij en zei met trillende stem: 'Man van Nazareth,
nu herken ik je pas: jij bent Jozef, de timmerman. Jij bent dezelfde, aan wie
negen maanden geleden een maagd des Heren, Maria geheten, door het lot in de
Tempel werd toegewezen!
5. Dit is
datzelfde meisje! Nou, jij hebt goed op haar gepast zeg, dat ze nu al moeder
moest worden! Wat is er gebeurd?
6. Ik ben
er wel zeker van dat u niet de vader bent, want mannen van Uw leeftijd en van
Uw godsvrucht -wat bekend is in heel Israël doen zoiets nooit!
7. Maar U hebt volwassen zoons. Kunt
U voor hun onschuld instaan? Hebt U steeds op ze gelet? Al hun denken en
handelen, doen en laten in de gaten gehouden?'
8. Jozef
wierp hem nu tegen: ‘Ja, nu herken ik jou ook; jij bent Nicodemus, een zoon van
Benjamin, van de stam Levi. Hoe haal jij het in je hoofd mij uit te horen? Dat
komt jou helemaal niet toe! De Heer Zelf heeft mij onderzocht, zowel in de
Tempel als op de Berg der Vervloeking! Hij heeft mij voor de Hoge Raad onschuldig
bevonden; wat zoek jij mij en mijn zoons dan nog te beschuldigen?
9. Ga
maar naar de Tempel op doe daar navraag bij de Hoge Raad, dan zul je over mijn
huis een juist getuigenis krijgen!'
10. Door
deze woorden werd de jonge rijkaard zeer getroffen; hij zei: 'Maar om Gods Wil,
als dat zo is, vertel me dan alsjeblieft, hoe het komt dat dit meisje heeft
gebaard. Was het een wonder, of is het op natuurlijke wijze toe gegaan?'
11. Nu
deed de ook aanwezige vroedvrouwen stapje naar voren tot Nicodemus en zei:
'Beste man, hier, pak aan je overnachtingsgeld: een drachme, dik betaald, het
zeer karige onderkomen in aanmerking genomen! En houd ons nu niet langer op,
want we moeten vandaag nog in Bethlehem zijn!
12. Maar
weet wel, dat Wat vannacht zo armetierig in jouw herberg heeft gelogeerd voor
één drachme, dat Daarvoor je allermooiste kamer, gesierd met edelstenen en
goud, nog veel te min zou zijn! In dit kamertje, dat hoogstens goed genoeg mag
heten voor een dwangarbeider, heeft Gods Heerlijkheid Zelf verblijf gehouden!
13. Ga
naar dat Kindje, raak het aan, dan zullen die dikke schillen van je ogen
vallen; dan zul je zien, Wie bij je op bezoek is geweest ...! Als vroedvrouw
heb ik volgens oude gewoonte het recht jou toe te staan het Kindje aan te
raken.
14. Nu
ging Nicodemus naar het Kindje toe en raakte Het metterdaad aan; en toen hij
Het had aangeraakt, ging hem een innerlijk Licht op, waardoor hij althans voor
een kort ogenblik Gods Heerlijkheid vermocht waar te nemen.
15.
Onmiddellijk viel hij voor het Kindje op zijn knieën, aanbad Het en zei: 'O
God, dat Gij Uw volk in deze gestalte en op deze wijze bezoekt! ...Hoe groot
moet Uw genade met hen zijn en Uw erbarmen jegens hen! ...
16. Maar,
wat staat mij nu met dit-mijn-huis te doen? En wat staat mijzelf te wachten, nu
ik Gods Heerlijkheid zo heb miskend?'
17. De
vroedvrouw antwoordde hem en zei: ' Je blijft maar precies zoals je bent;
maar bewaar wel over hetgeen je gezien hebt het diepste stilzwijgen, anders zul
je Gods straf kunnen verwachten!. ..' Nicodemus gaf nu de drachme weer terug en
ging onder tranen naar buiten. Het desbetreffende kamertje liet hij later
inderdaad rijk met goud en edelstenen verfraaien. Jozef echter is direct
afgereisd.
27
Terugkeer van de H. Familie naar
Bethlehem.
Hartelijke ontvangst in de grot door de thuisblijvers.
Een voederkribbe als kinderbedje. Een rustige vriesnacht
11 september 1843
Tegen de avond, een uur voor zonsondergang, bereikte het
verheven Gezelschap opnieuw Bethlehem, en ze namen hun intrek weer in de
reeds bekende grot.
2. De twee achtergebleven zoons, Salome en de hoofdman
kwamen hen allerhartelijkst tegemoet, en zij vroegen de teruggekeerden vol
belangstelling hoe het hen op hun reis gegaan was.
3. Jozef
vertelde nu alles wat zij hadden ondervonden, en voegde daaraan toe, dat hij
en al zijn medereizigers heel die dag nog niets hadden gegeten; het beetje
proviand dat zij hadden meegenomen was nauwelijks genoeg geweest voor de nog
zo zwakke Maria!
4. Toen
de hoofdman Jozef dit hoorde zeggen, spoedde hij zich naar het achterste deel
van de grot, waarvandaan hij een heleboel etenswaren te voorschijn haalde, die
de joden allemaal mochten eten; hij zei tegen Jozef:
5. '
Alstublieft, moge God dit voor U zegenen! En zegent U ze zelf ook, zoals U
gewend bent, dan kunt U zich er allemaal aan verzadigen!'
6. Jozef
dankte God, zegende de spijzen en at ze vervolgens met Maria, zijn zoons, en de
vroedvrouw smakelijk op.
7. Voor
Maria, die het Kindje heel de lange dag had gedragen, was Dat nu wel erg zwaar
geworden; daarom zei ze tegen Jozef:
8. '
Jozef, had ik maar een plekje om het Kindje neer te kunnen leggen, dan kon ik
mijn armen een beetje rust gunnen. Mijn laatste probleem zou daarmee zijn opgelost,
en ook het Kindje zou dan beter kunnen uitrusten tijdens Zijn slaap.'
9. Nauwelijks
had de hoofdman verstaan wat Maria zei, of hij dook alweer haastig in de
diepte van de grot weg, vanwaar hij met grote spoed een kleine voederkrib te
voorschijn bracht, bestemd voor het voederen van schapen. (Het ding zag eruit
als de voedertroggen, die je vandaag de dag overal op het land voor de herbergen
aan kunt treffen,alleen wat lager.)
10. Nu
pakte Salome het schoonste stro dat er te vinden was, en ook wat vers zacht
hooi, en deed dat in het kribje; daarna deed ze een kraakheldere doek over dit
alles heen, en zo maakte ze voor het Kindje een heerlijk zacht bedje.
11. Maria
wikkelde het Kindje nu in schoon linnen, drukte Het aan haar hart, kuste Het,
gaf Het aan Jozefvoor een kusje, en daarna ook aan alle aanwezigen, waarna ze
Het in het voor de Heer van Hemel en Aarde wel zeer armoedig bedje legde.
12. Het
Kindje sliep aldra heel rustig, en nu kon dan ook Maria rustig gaan eten en
zich te goed doen aan het maal dat de zo goedhartige hoofdman hun had bereid.
13. Toen
deze maaltijd beëindigd was, zei Maria tegen Jozef: , Jozef Iaat mij even mijn
bed opmaken; ik ben erg moe van de reis en daarom wil ik graag rusten. ,
14. Maar
nu sprak Salome: 'Goede Moeder van de beer Uw bed is allang klaar; Koffit U
maar zelf zien! ,
15. Nu
stond Maria op, nam het Kindje opnieuw op, liet het kribje in haar tent zetten
en legde zich vervolgens ook zelf ter ruste. Dit was voor Maria de eerste echt
volledige nachtrust na de bevalling.
16. De
hoofdman liet flink stoken en op het vuur liet hij witte stenen heet maken,
die hij rondom de tent van Maria liet neerleggen, opdat zij noch het Kindje
kou behoefden te lijden. De nacht was namelijk zo koud, dat buiten het water in
ijs veranderde.
28
Jozef dringt erop aan om naar Nazareth op te breken. De
hoofdman adviseert te wachten.
Een bericht over een karavaan uit Perzië. En over
pogingen van Herodes om het Kindje op te sporen. Indrukwekkende troostwoorden
van Maria
12 september 1843
De
volgende morgen zei Jozef 'Waarom zouden we hier nog langer blijven? Maria is
weer hersteld. Laten we dus maar opbreken en terugkeren naar Nazareth; daar
hebben we tenminste een behoorlijk onderkomen.'
2. Maar
toen Jozef al aanstalten maakte om op te breken, kwam de hoofdman, die voor
het aanbreken van de dag al iets in de stad te regelen had gehad, op de
terugweg weer 'even aan' en hij zei tegen Jozef:
3.
'Eerwaarde Godsman, wil je opbreken en naar huis terugkeren? Doe dat nog niet!
Voor vandaag, morgen en overmorgen moet ik het beslist afraden.
4. Zoëven
heb ik namelijk bericht gekregen van mensen van mi j , die vanmorgen al voor
dag en dauw uit Jeruzalem zijn aangekomen, dat in Jeruzalem drie enorme
karavanen uit Perzië zijn binnengetrokken.
5. Drie
sterrenkundigen, die de leiders van die karavanen zijn, hebben zich tot Herodes
gewend, op zoek naar de nieuwgeboren Koning der Joden.
6.
Herodes, die, als Romeinse zetbaas uit Griekenland, niet op de hoogte is, heeft
zich tot de priesters gewend om te achterhalen waar die nieuw gezalfde geboren
zou moeten worden.
7. Deze
hebben hem bericht dat het in Judea en wel in Bethlehem zou moeten zijn. Zo
zou het "beschreven staan".
8.
Herodes heeft toen de priesters weggestuurd en zich, begeleid door heel zijn
gevolg, opnieuw tot de leiders van de drie karavanen gewend om hun mede te
delen wat hij van de hogepriesters vernomen had.
9. Hij
drong er bij die drie op aan, om in Judea zorgvuldig naar de nieuw gezalfde te
zoeken, en om als zij hem zouden vinden weer met spoed bij hem terug te
komen, opdat ook hijzelf het Kind je zou kunnen gaan huldigen!
10. Weet
je, beste vriend Jozef, ik vertrouw die Perzen niet, maar de heerszuchtige
Herodes nog minder!
11. Die
Perzen zouden magiërs zijn, en ze zouden die geboorte ontdekt hebben door een
wonderbaarlijke nieuwe ster, hetgeen ik niet zou willen ontkennen. Want, nu
zich bij de geboorte van dit Knaapje hier zulke grote wonderen hebben
voorgedaan, kan dat in Perzië ook best het geval zijn geweest!
12. Maar,
omdat het klaarblijkelijk om dit Kind gaat, is nu een hachelijke situatie
ontstaan: als de Perzen het Kind vinden, dan zal ook Herodes Het vinden.
13. En
dan zullen we ons tot het uiterste moeten verzetten om uit de klauwen van die
oude vos te blijven.
14.
Daarom, zoals gezegd, moet je nog minstens drie dagen op deze afgelegen plaats
blijven. In die tijd zal ik proberen om die koningszoekers om de tuin te leiden,
en dat zal best lukken! Ik beschik tenslotte over twaalf legioenen hier! Je
weet nu wat je doen moet; meer kan ik je -terwille van je gemoedsrust -maar
beter niet zeggen. Blijf dus! Ik ga nu, maar om twaalf uur kom ik terug!'
15.
Jozef, die tezamen met zijn gezin door dit bericht verontrust was, bleef en in
overgave aan de Wil des Heren, wachtte hij af wat uit deze vreemde samenloop
van omstandigheden zou voortvloeien.
16. Hij
ging naar Maria en vertelde haar wat hij zojuist van de hoofdman had gehoord.
17. Maria
zei: 'De Wil des Heren geschiede! AI heel wat erg bittere dingen zijn ons
overkomen: de Heer heeft ze alle maal in honingzoete omgezet.
18. Ook
die Perzen zullen ons geen kwaad doen, als ze inderdaad naar ons zullen
toekomen. En, voor het geval dat ze enig geweld tegen ons in hun schild voeren,
dan is, door de genade Gods, altijd nog de bescherming van de hoofdman tot onze
beschikking!'
19. Jozef
zei tegen Maria: 'Dat komt wel in orde. Zelf heb ik ook geen angst voor die
Perzen, maar grijsbaard Herodes, dat verscheurende dier in mensengedaante, die
is het voor wie ik bang ben; en ook de hoofdman is bang voor hem!
20. Want,
gesteld dat door die Perzen definitief blijkt dat ons Knaapje de nieuwsgezalfde
koning is, dan zal ons niets anders overblijven dan een smadelijke vlucht !
21. In
dat geval zal ook de hoofdman, uit Romeins staatkundige overwegingen, en voor
zijn eigen bestwil, wel tot een vijand voor ons moeten worden, als hij althans
niet wil worden aangezien voor een afvallige van de keizer; hij zal ons móeten
vervolgen i. p. v. ons te redden !
22. Zelf
ziet hij dat beslist ook wel in, want, met betrekking tot zijn verstandhouding
tegenover Herodes gaf hij mij blijk van grote achterdocht.
23. Dat
is dan ook de reden dat hij ons nog drie dagen hier wil laten blijven. Als
alles goed verloopt blijft hij zeker onze vriend.
24. Als
het daarentegen slecht verloopt, heeft hij ons prachtig bij de hand, om ons dan
aan Herodes' wreedheid te kunnen uitleveren. Hij zal dan zelfs van zijn keizer
nog een pluim krijgen, omdat hij op zo'n slimme manier een joodse koning die
misschien ooit gevaarlijk zou kunnen worden voor de staat, uit de wereld heeft
geholpen!'
25. Maar
Maria gaf ten antwoord: ' Jozef, maak je over mij en ook over jou geen
onnodige zorgen. Wij hebben immers het vloekwater gedronken zonder dat ons iets
is overkomen, waarom zouden wij dan nog bang zijn. Daarvoor hebben we toch
zeker al te veel van Gods Heerlijkheid dank zij dit Kindje mogen zien!
26.
Gebeure dus wat gebeuren moet! Ik garandeer je: De Heer is machtiger dan de
Perzen, Herodes, Rome's keizer, plus de hoofdman met z'n twaalf legioenen
tezamen! Houd je dus kalm, zoals je ziet dat ook ik ben.
27.
Overigens ben ik ervan overtuigd dat de hoofdman eerder alles zal opgeven, dan
zich tot onze vijand te laten maken!'
28.
Hierdoor werd de goede brave Jozef weer gerustgesteld. Hij wachtte rustig op de
hoofdman en liet intussen door zijn zoons de grot verwarmen en tegelijk voor
Maria, voor zichzelf en voor zijn zoons wat vruchten koken.
29
Jozefs angstig gebed tot de Heer. De Perzische karavanen voor de grot. De
hoofdman verbaasd. Goede getuigenis van de drie wijzen over het Kind, en de
waarschuwing voor Herodes
14 september 1843
De middag
was al gekomen, maar de hoofdman liet ditmaal verstek gaan. Met angstige gevoelens
telde Jozef de minuten, maar de hoofdman kwam niet te voorschijn.
2. Daarom
wendde Jozef zich tot de Heer met deze woorden: 'Mijn God en mijn Heer, ik bid
U, maak mij toch niet zo bang, want ik ben aloud en zwak in al mijn ledematen.
3. Geef
mij, door middel van een boodschap wat ik moet doen, sterkte, opdat ik niet te
schande worde voor het aanschijn van alle zonen Israëls!'
4. Toen
Jozef zo gebeden had, kwam de hoofdman bijna buiten adem aangerend; hij richtte
zich tot Jozef:
5. 'Man van mijn allerhoogste achting, ik ben zojuist
terug van een mars, die ik zelf met een heel legioen heb gemaakt tot op bijna
een derde van de weg naar Jeruzalem om toch maar iets van die Perzen gewaar
te worden.
6. Ook
heb ik overal spionnen opgesteld, maar tot dusverre kon ik niets ontdekken.
Maar houd je rustig, want als ze komen, moeten ze wel op de door mij uitgezette
posten stoten!
7. Het
zal hun niet gemakkelijk gelukken om ergens door te breken en tot hier te
komen, voordat ze door mi j zijn uitgehoord en op de proef gesteld. Daarom ga
ik er nu maar weer dadelijk vandoor om de wachtposten nog te versterken. Tot
vanavond!'
8. Nu
rende de hoofdman weer weg en Jozef loofde God en zei tegen zijn zoons: 'Zet nu
het eten maar op tafel, en jij, Salome, vraag aan Maria of ze mee aan tafel wil
eten of dat ze haar eten op bed gebracht wil hebben.’
9. Maria
kwam echter in beste stemming haar tent uit, het Kindje op de arm, en zei: 'Ik
ben sterk genoeg om samen met jullie aan tafel te eten, alleen moet het kribbetje
hierheen gehaald worden voor het Kindje.'
10. Jozef
was daar blij om en hij zette de beste hapjes voor Maria klaar. Daarna loofden
ze God de Heer, aten en dronken.
11. Maar
ze waren amper klaar met eten, toen voor de grot opeens een geweldig lawaai
ontstond. Jozef stuurde Joël om te kijken wat er aan de hand was.
12. Toen
Joël bij de deur naar buiten keek (de uitgang was immers afgeschot), zag hij
een enorme Perzische karavaan met beladen kamelen. Angstig zei hij:
13. 'Om
Godswil, vader Jozef, wij zijn verloren! De Perzen zijn er toch, en met veel
kamelen, een hele stoet!
14. Ze slaan hun tenten op en ze omringen onze grot in
een grote kring. Drie leiders, getooid met goud, zilver en edelstenen, zijn
bezig met het leeghalen van gouden tassen. Ze maken aanstalten hierheen te
komen, de grot in...
15. Door
deze mededelingen was Jozef nauwelijks in staat een woord uit te brengen. Met
moeite kreeg hij over zijn lippen: 'Heer, wees een arme zondaar genadig. Ja, nu
zijn we verloren.' Maria nam vlug het Kindje en snelde naar haar tent, terwijl
ze riep: 'Over mijn lijk alleen zullen ze Het mij kunnen afnemen!'
16. Nu
ging Jozef, door zijn zoons begeleid naar de deur en keek, verdekt opgesteld,
naar wat de Perzen aan het doen waren.
17. Toen
hij nu de grote karavanen en de opgeslagen tenten zag, sloeg hem de schrik om
het hart. Hartstochtelijk begon hij de Heer te smeken, dat Hij hem toch ook
ditmaal weer uit deze ernstige bedreiging zou redden.
18.
Terwijl hij daar nu zo stond te bidden en smeken, zie, daar kwam de hoofdman
-van top tot teen in wapenrusting - begeleid door wel duizend soldaten opdagen.
Hij stelde zijn soldaten aan beide zijden van de ingang van de grot op.
19. Zelf
liep hij op de magiërs toe en vroeg hen met welk doel zij - en zo helemaal
onopgemerkt tot hier hadden kunnen komen...
20. Hun gelijkluidende antwoorden waren: 'Houdt u ons
alstublieft niet voor vijanden! U ziet wij dragen geen wapens, noch openlijk,
noch ook in het verborgene!
21. Wij
zijn sterrenkundigen uit Perzië. Een oude profetische uitspraak in onze heilige
boeken zegt, dat er in deze tijd voor de joden een Koning der Koningen zal
worden geboren, en Zijn geboorte zal door een ster worden betekend...
22. En er
staat bij, dat al degenen, die die ster zullen ontdekken zich op reis moeten
begeven en trekken, waarheen de machtige ster hen leiden zal; want daar waar
die ster stil zal blijven staan, zullen ze de Heiland van deze wereld vinden.
23. U
ziet -en iedereen kan dat zelfs op klaarlichte dag constateren -de ster staat
inderdaad stil boven deze stal! Hij was onze gids hierheen, maar boven deze
stal bleef hij staan, waaruit wij concluderen dat wij ongetwijfeld de plaats
hebben bereikt, waar dat Wonder van alle wonderen in levenden lijve verblijf
houdt: een pasgeboren Kind, een Koning der Koningen, de Heer aller Heersers in
eeuwigheid!
24. Naar
Hem komen wij kijken, Hem moeten wij aanbidden en onze hoogste eer betuigen!
Verspert U ons dus alstublieft niet de weg, want voor ons is het zeker dat het
geen kwade ster was, die ons hierheen heeft geleid!'
25. Nu
keek ook de hoofdman omhoog naar de ster en was daar hogelijk verbaasd over,
want niet alleen stond deze bijzonder laag, maar ook was haar licht bijna even
sterk als het gewone licht van de zon!
26. Toen
de hoofdman zich van dit alles had overtuigd zei hij tot het drietal: 'Nu, goed
dan! Naar hetgeen U zegt, en gezien de ster concludeer ik dat U met goede
bedoelingen naar hier gekomen bent, ...maar ik zie nog niet in, wat U voordien
bij Herodes in Jeruzalem moest doen; heeft de ster U ook daarheen de weg gewezen?
..
27.
Waarom heeft jullie wondere gids jullie eigenlijk niet rechtstreeks hierheen
geleid, als, naar het eruit ziet, Uw plaats van bestemming met zekerheid hier
is? ...Hierop zult U mij nog moeten antwoorden, anders komt U niet in die
grot!'
28. De
drie zeiden nu: 'Dat moge de grote God weten! Het moet ongetwijfeld in Zijn
plan besloten liggen, want geen van ons is ooit van plan geweest om Jeruzalem
ook maar op afstand te naderen!
29. En,
om U de waarheid te zeggen: die mensen in Jeruzalem bevielen ons allerminst en
met name Herodes niet! Maar toen wij er eenmaal waren moesten we, omdat de
aandacht van de hele stad op ons gevestigd was, wel node laten weten wat ons
reisdoel was!
30. De
priesters gaven ons hun inlichtingen via hun vorst, die ons trouwens verzocht
heeft om hem over die te vinden koning nader te informeren, zodat ook hij de
nieuwe koning zijn hulde zou kunnen komen betuigen. ,
31. Maar
nu zei de hoofdman: 'Onder geen beding zult U dat mogen doen, want ik ken de
plannen van die vorst! Nog liever houd ik U vast als gijzelaars ! ...Maar ik
zal nu eerst naar binnen gaan om met de vader van het Kind over U te spreken. ,
30
De aanbidding van de Heer in het Kindje door de drie Wijzen.
Hun toespraken. Hun geesten: Adam, Kaïn en Abraham
16 september 1843
Toen de
goede Jozef al dit besprokene vernomen had, werd het al wat lichter om zijn
benauwde hart, en, omdat hij begreep dat de hoofdman zou binnenkomen, bereidde
hij zich voor om die te ontvangen.
2. De
hoofdman kwam inderdaad binnen, groette Jozef en begon toen: 'Hooggeachte
man!
3. Door
een wondere samenloop van omstandigheden zijn die nu ongeduldig buiten
wachtende mannen toch tot hier doorgedrongen. Ik heb hen scherp verhoord, maar
niets kwaads in hen gevonden.
4. Door
hun God daartoe aangezet wensen zij het Kindje hun hulde te betuigen. Als het
je past kun je hen volgens mij zonder de minste vrees binnen laten komen. ,
5. Jozef
zei daarop: 'Als dat echt zo is, dan wil ik mijn God loven en prijzen; want Hij
heeft opnieuw een gloeiende steen van mijn hart weggenomen!
6. Maar,
Maria is erg geschrokken toen de Perzen hun tenten rondom de grot opsloegen;
ik moet dus eerst even zien hoe het met haar is, opdat niet een onvoorbereid
binnenkomen van die gasten haar nog meer verschrikke!'
7.
Vanzelfsprekend was de hoofdman het met de voorzorg van Jozef eens, en dus ging
Jozef naar Maria en vertelde haar alles wat hij van de hoofdman had gehoord.
8. Maria,
nu weer helemaal opgewekt, zei: 'Vrede op aarde aan alle mensen die van goeden
wille zijn en die zich door God laten leiden!
9. Als de
Geest des Heren zulks als Zijn Wil te kennen geeft, Iaat hen dan komen, en Iaat
hun de zegen oogsten, die hun trouw toekomt. Ik voor mij, ik ben helemaal niet
bang meer .
10.
Alleen dit: Als ze binnenkomen moet jij wel dicht bij me staan; het lijkt me
minder geschikt hen in mijn tent alleen te ontvangen.'
11. Jozef
nu weer: 'Maria, als je je ertoe in staat voelt, sta dan liever met het Kindje
op; neem het kribje en leg het Kindje erin aan je voeten. En Iaat dan de bezoekers
binnenkomen om het Kindje te huldigen.'
12. Maria
voldeed meteen aan Jozefs wens, en Jozef zei nu tot de hoofdman:
13. 'Wij
zijn gereed. Als het drietal binnen wil komen, dan kunnen wij hen doen blijken,
dat wij - onze armoede in aanmerking genomen - geheel op hun ontvangst zijn
voorbereid.'
14. Nu
ging de hoofdman naar buiten en deelde zulks aan de drie mee. Eerst wierpen die
zich gedrieën ter aarde, God voor deze toestemming lovend, vervolgens namen
zij hun goud geborduurde zakken op, en begaven zich met grote eerbied naar de
grot.
15. De
hoofdman deed de deur open en zij traden hoogst eerbiedig binnen, en zagen een
machtig Licht dat op dat moment van het Kind je straalde .
16. Toen
de drie het kribje, waarin het Kindje lag, tot op enkele schreden waren
genaderd, wierpen zij zich languit met hun aangezicht ter aarde en aanbaden in
die houding het Kind je. ..
17. Wel
een uur lang lagen ze zo -van grote schroom vervuld voor het Kind je ter
aarde; daarna richtten zij zich langzaam op en knielend hieven zij hun
gezichten, nat van tranen, omhoog, hun blikken op de Heer slaand, op de
Schepper van de oneindige eeuwigheid
18. De
namen van de drie waren: Caspar, Melchior en Balthazar.
19. De
eerste, die door Adam’s Geest geleid werd, sprak: 'God zij geëerd, aan Hem zij
lof gebracht; Hij zij geprezen, Hosannah, Hosannah voor God, de Drie-enige van
eeuwigheid tot eeuwigheid Amen.'
20. Nu
pakte hij de met gouddraad bestikte zak op, met daarin drie en dertig pond van
de fijnste wierook, en gaf die onder veel eerbetoon aan Maria, zeggende:
21.
'Aanvaard, Moeder, zonder schroom, dit nietig getuigenis van datgene, waarvan
ik met heel mijn wezen voor eeuwig vervuld zal zijn! Aanvaard dit als een simpele
uiterlijke aflossing van wat elk denkend wezen, uit de grond van zijn hart,
eeuwig verschuldigd is aan zijn almachtige Schepper!'
22. Maria
nam de zware buidel aan en gaf hem aan Jozef. De schenker ervan richtte zich nu
op, begaf zich naar de deur, en knielde daar nogmaals neer om in het Kindje de
Heer te aanbidden.
23.
Terstond nam nu de Tweede, die een Moor was en door de Geest van Kaïn werd
geleid, een ietwat kleinere zak op, die niettemin hetzelfde gewicht had en die
met zuiver goud gevuld was. Hij reikte die aan Maria over met de woorden:
24. 'Aan
U, Heer der eeuwige Heerlijkheid, breng ik een nietig offer, iets wat de Koning
der Geesten rechtens toekomt van de mensen op aarde! Aanvaard het, o Moeder,
Gij, die hebt gebaard Degene, wiens Naam in der eeuwigheid geen engelentong in
staat zal zijn uit te spreken!'
25. Maria
nam nu die tweede buidel aan en gaf hem aan Jozef. De offerende Wijze richtte
zich op, voegde zich bij de eerste, en deed wat die gedaan had.
26.
Vervolgens richtte de derde zich op, nam zijn buidel, die gevuld was met goud
myrrhe, een toentertijd zeer kostbare specerij, en gaf die aan Maria, zeggende:
27. 'In
mijn gezelschap is Abrahams Geest. Hij ziet nu de dag des Heren, waarop hij
zich zozeer verheugd had.
28. Ik
heet Balthazar en bied U hierbij aan wat het Kindje der kinderen toekomt.
Aanvaard het, Moeder van alle genaden. Een beter en waardiger offer is
geborgen in mijn hart: het is mijn liefde, die voor eeuwig een waarachtig offer
aan dit Kindje zal zijn!'
29. Maria
nam nu ook deze, eveneens drie en dertig pond wegende buidel aan, en gaf die
aan Jozef. Nu ging ook deze Wijze weer staan en voegde zich bij de twee
anderen, en nadat ook hij het Kindje aanbeden had, ging hij met de eerste twee
naar buiten, waar hun tenten stonden.
31
Maria vestigt de aandacht op Gods genadige leiding. Jozefs redelijkheid en
trouw. De drie zegenrijke geschenken van God: Zijn Heilige Wil, Zijn Genade,
Zijn Liefde. Een zeer nobel getuigenis van Maria, van de hoofdman en van het
Kindje over Jozef
19 september 1843
Toen de
drie Wijzen weer samen naar buiten waren gegaan en ze zich in hun tenten ter
ruste hadden gelegd, zei Maria tegen Jozef:
2. 'Zie
je nu wel, overbezorgde man-van-mij, hoe heerlijk en goed de Heer onze God is,
en hoe echt vaderlijk Hij voor ons zorgt? !
3. Wie
van ons had zich ooit, al was het maar in een droom, zoiets kunnen denken? Uit
onze grote angst heeft Hij deze zegen voor ons bewerkstelligd. Heel onze grote
vrees en zorg heeft Hij in enorme vreugde omgezet!
4. Van
hen, van wie wij vreesden dat zij het Kindje naar het leven stonden, juist van
hen hebben wij mogen beleven dat zij Hem slechts kwamen eren, en wel met een
eer, zoals men aan God de Heer alleen schuldig is!
5.
Bovendien hebben zij ons zo rijkelijk bedacht, dat wij van de tegenwaarde van
hun geschenken een prachtig landgoed kunnen kopen, waar wij voor de opvoeding
van het goddelijk Kind zeker op de beste wijze en naar Gods Wil kunnen zorgen!
6. Jozef,
zo ooit, dan nu, wil ik de allerliefste Heer danken, loven en prijzen, tot in
het diepst van de nacht, want Hij is nu ook aan onze armoede zo zeer
tegemoetgekomen, dat we nu echt royaal uit de voeten kunnen. Is het niet zo,
lieve vader Jozef? ...,
7. Jozef
nu: ' Ja Maria, God is oneindig goed voor hen, die Hem boven alles liefhebben
als hun Heer, en die al hun hoop uitsluitend op Hem richten. Maar ik ben van
mening dat die geschenken niet voor ons maar voor het Kindje bestemd zijn,
zodat wij niet het recht hebben ze te gebruiken naar onsgoeddunken.
8. Het
Kindje heet Jezus, en is een Zoon des Allerhoogsten; daarom moeten we op de
eerste plaats aan de verheven Vader vragen, wat er met deze schat moet
gebeuren.
9. Wij
zullen er dat mee moeten doen, wat Hij ermee voor heeft. Buiten Zijn Wil om
wil ik ze nog niet eens aanraken, mijn leven lang niet! Nee, dan wil ik nog
liever desnoods op een heel moeilijke manier een eerlijk stuk brood verdienen.
10. Zoals
ik jou en mijn zoons tot dusverre, dank zij mijn door de Heer gezegende
handenarbeid heb kunnen onderhouden, zo zal ik dat met de hulp des Heren verder
ook wel klaarspelen. ..!
11.
Daarom Iaat ik mij aan deze geschenken minder gelegen liggen dan aan de Wil
des Heren, aan Zijn Genade, aan Zijn Liefde. ..!
12. Dit
zijn de drie grootste geschenken, die ons altijd tot zegen zullen strekken:
Zijn Heilige Wil is voor mij als de kostbaarste wierook. Zijn Genade is mij
als het zuiverste en zwaarste goud. Zijn Liefde tenslotte is voor mij als de
kostelijkste myrrhe ...
13. Die
drie schatten mogen wij altijd zonder terughoudendheid, ja zelfs op kwistige
wijze uitbuiten. .., maar, ...deze wierook, dit goud en deze myrrhe hier in
deze goudbestikte zakken, mogen wij niet aanraken, tenzij het ons wordt
ingegeven door die drie "hoofdschatten", die voor ons tot dusverre de
allerbelangrijkste zijn geweest...!
14. Dus
Maria, lieve, zo zullen wij doen, en dan ben ik ervan overtuigd dat de Heer ons
met des te meer welgevallen zal gadeslaan. ..en, Zijn Welbehagen is voor ons
toch wel de allergrootste schat!
15. Vind
je niet Maria, dat ik gelijk heb? Zou op die manier voor deze schatten niet de
beste bestemming kunnen worden gevonden?'
16.
Maria, tot tranen geroerd, loofde Jozefs wijsheid. De hoofdman sloot Jozef in
zi jn armen terwijl hij hem toevoegde: ' Ja, ja, je bent nog eens een mens,
die echt helemaal naar Gods Wil leeft!' Maar ook het Kind je zag nu Jozef
glimlachend aan; Het hief Zijn handjes omhoog; zodat het leek alsof Hij Zijn
pleegvader, de zeer deugdzame Jozef, echt zegende.
32
De Engel als raadsman van de drie Wijzen. Vertrek van de
drie naar het morgenland.
Jozefs ongeduld. Cornelius stelt Jozef gerust. Gods Macht
en Goedheid
20 september 1843
De drie
Wijzen kwamen bijeen in een tent en bespraken wat nu te doen.
2. Moesten ze tegenover Herodes het gegeven woord
houden, of moesten ze voor de eerste maal hun woord breken?
3. Als ze een andere weg naar huis zouden moeten nemen,
dan was het de vraag welke weg hen met zekerheid naar hun land zou terugvoeren.
4. Ze
vroegen zich onder elkaar af: 'Zal de ster die ons hierheen heeft geleid ons
ook weer terug naar huis geleiden, langs een andere weg?'
5. Toen
zij zich daarover berieden, stond er plotseling een Engel bij hen, die tot hen
zei: 'Maakt U zich niet onnodig ongerust: het staat allang vast langs welke
weg U zult terugkeren.
6. Zo
loodrecht als de stralen van de zon in het midden van de dag op de aarde
vallen, even rechtstreeks zullen jullie morgen, via een andere weg dan die over
Jeruzalem, naar jullie land worden teruggeleid!'
7. Toen
de engel verdwenen was gingen de drie Wijzen ter ruste. Vroeg in de morgen van
de volgende dag trokken ze van daar weg, en spoedig kwamen ze langs de kortste
weg, en in het volste vertrouwen op de Ene God weer in hun vaderland terug.
8. Diezelfde morgen
vroeg Jozef aan de hoofdman hoe lang hij
nu nog in de grot zou moeten blijven bivakkeren.
9. De
hoofdman antwoordde: ‘Allerhoogst geachte, je denkt toch zeker niet dat ik je
hier als een soort gevangene zou willen vasthouden?
10. Ik
moet daar niet aan denken. Hoe zou ik, niet veel meer dan een worm in het
stof, althans ten overstaan van de Almacht van V w God, hoe zou ik je ooit
gevangen kunnen houden? Het is mijn liefde die je hier houdt!
11. Wat
mij betreft ben je volledig vrij en kun je gaan en staan waar je wilt, maar,
als ik mijn hart mag laten spreken ligt het anders. Mijn hart zou niets liever
willen dan je voor altijd hier te doen blijven, want mijn hart heeft jou en je
Zoontje meer lief, dan ik tot uitdrukking zou kunnen brengen.
12.
Probeer nog een paar dagen rustig te blijven; ik zal dan onmiddellijk boden
naar Jeruzalem zenden om daar te weten te komen wat die sluwe vos van plan is,
nu de Perzen hun woord niet gehouden hebben.
13. Dan
zal ik weten waar we aan toe zijn en zal ik je beschermen tegen alle denkbare
vervolging van de kant van die dwingeland.
14. Want
geloof mij maar,deze Herodes is mijn allergrootste vijand; ik wil hem treffen
waar ik maar kan !
15. Ik
ben weliswaar nog maar een hoofdman, en dus nog ondergeschikt aan de
opperbevelhebber, die te Sidon en in Smyrna pleegt te resideren, en die het bevel
voert over twaalf legioenen in Azië. ..
16. Een
gewone centurio ben ik nu ook weer niet, maar een patriciër, zodat ik op grond
van mijn titel, medezeggenschap heb over die twaalf Aziatische legioenen! Als
ik het ene of andere legioen wil inzetten, dan behoef ik maar te bevelen, en
dan moet het legioen mij gehoorzamen. Dus, als Herodes tegen je in het geweer
zou komen kun je op mij rekenen!'
17. Jozef
dankte de hoofdman voor deze zeer vriendelijke bezorgdheid, maar ging daar
toch min of meer tegenin, zeggende:
18.
'Luister nu ook eens naar mij, beste vriend; met betrekking tot de Perzen hebt
U ook blijk gegeven van de grootste zorgzaamheid, maar wat voor nut bracht
dat?
19.
Ongezien, ondanks die duizenden spiedende ogen van Uw manschappen, zijn de
Perzen toch tot hier doorgedrongen, en, nog voordat je ook maar één van hen had
opgemerkt, hadden zij allang hun kamp opgeslagen!
20. Als
God de Heer ons toen niet beschermd had, waar zouden we dan nu zijn? Voordat U
eindelijk te voorschijn kwam, hadden die Perzen mij, ondanks Uw hulp, allang
kunnen wurgen !
21.
Daarom, als een vriend die niettemin van de allerhartelijkste dankbaarheid
vervuld is, zeg ik: Menselijke hulp baat niet; tegenover God zijn mensen
nergens.
22. Waar
God ons wil helpen, en ook alleen kan helpen, daar behoeven wij ons helemaal zo
druk niet te maken. Want, ondanks onze bemoeienissen zal toch alles zo
gebeuren als de Heer het wil. ..nooit zoals wij het zouden willen!
23.
Daarom lijkt het mij beter dat U dat moeizame en riskante spioneren in
Jeruzalem maar nalaat; U zult er weinig verheffends te weten komen, en
bovendien, lekt het uit, dan komt U om mijnentwille nog in grote moeilijkheden.
24. Ik
ben er praktisch zeker van dat de Heer mij nog deze nacht zal doen weten wat
Herodes zal gaan doen, en wat ik dan moet doen; laten we dus maar rustig
blijven en alles aan de Heer overlaten, zowel dat wat mij, als dat wat U
betreft; dan zal alles best goed komen. ,
25. Door wat Jozef nu gezegd had werd de hoofdman diep bedroefd; hij vond
het werkelijk verschrikkelijk dat Jozef zijn hulp zomaar afsloeg.
26. Jozef
zei daarom: 'Beste vriend, U hebt nu wel verdriet omdat ik afraad om nog verder
in te zitten over mijn welzijn, ... maar,
27. als U
de zaken eens nuchter bekijkt komt U wel tot hetzelfde inzicht.
28.
Immers, wie van ons heeft ooit zon en maan en de sterren aan het firmament
kunnen manipuleren? Wie van ons heeft storm en bliksem bevolen?
29. Wie
de grote zee ingebed? Wie van ons heeft de grote rivieren hun loop
voorgeschreven?
30. Welke
vogels hebben wij hun snelle vlucht geleerd? Wanneer schikten wij hun fraai
gevederte? Wanneer schiepen wij hun melodieus klankorgaan?
31. Waar
staat het gras dan wel, waarvan wij het levensvatbare zaad creëerden?
32. Voor
de Heer is dat alles dagelijks werk! Is het niet zo, dat Zijn machtig en
wonderlijk Werken ons elk ogenblik herinnert aan Zijn eindeloze en lieflijke
voorzorg? ...Hoe kan het U dan verwonderen dat ik U er op een vriendelijke manier
op attent maak, dat voor God alle menselijke hulp in het niet verzinkt?'
33. Deze
woorden herstelden de goede stemming van de hoofdman, maar desondanks zond hij
in het geheim informanten naar Jeruzalem om te achterhalen wat daar plaats
greep.
33
Voorbereidingen voor de vlucht naar Egypte.
Voorzorgsmaatregelen des Heren. Afspraak tussen Jozef en
Cornelius
23 september 1843
Die nacht
verscheen er aan Jozef, zowel als aan Maria een Engel, die sprak:
2. '
Jozef, verkoop de schatten en koop er een paar lastdieren bij, want je moet met
je gezin naar Egypte vluchten!
3. Want
Herodes heeft besloten tot een afschuwelijke wraakoefening, namelijk: om alle
kinderen van een tot twaalf jaar oud te vermoorden. ..omdat de Wijzen hem
hebben misleid.
4. Zij
hadden hem zullen meedelen waar de nieuwe Koning is geboren, zodat hij dan
zijn beulsknechten had kunnen uitsturen om het Kindje, dat de nieuwe Koning
is, te vermoorden. ..
5. Wij,
Engelen des Hemels, hebben van de Heer, nog vóórdat Hij op aarde nederdaalde,
opdracht gekregen om op de allerzorgvuldigste wijze te waken over je
veiligheid.
6. Daarom
ben ik nu naar je toegekomen om je in te lichten Q)fer wat Herodes gaat doen,
nu hij zich niet van dat ene Kind waarom het gaat, met zekerheid meester kan maken.
..
7. De hoofdman zelf zal hem als hij
niet door hem bij de keizer wil worden aangeklaagd -nota bene bepaalde
faciliteiten moeten verlenen. Daarom moet je morgen al op reis gaan. ...
8. Je
kunt dit overigens maar het beste aan de hoofdman meedelen, dan zal hij je
behulpzaam zijn om sneller weg te komen. Zo moet het gebeuren in de naam van
Hem, die aan de borsten van Maria zuigt.’
9. Jozef
werd wakker en Maria ook. Terstond riep zij met angstige stem Jozef bij zich
en vertelde hem haar droom.
10. In
Maria's verhaal herkende Jozef onmiddellijk zijn eigen droom; hij zei: 'Heb
maar geen zorg Maria, voor de middag nog zullen wij over het gebergte zijn, en
over zeven dagen zijn we in Egypte!
11. Het
wordt allicht, ik ga er nu maar direct op uit om alles voor een snel vertrek te
regelen. ,
12. Jozef
ging dan ook met zijn drie oudste zoons direct op pad; nam de schatten mee, en
bracht die naar een ruilhandelaar. Deze deed hem vlug open en kocht alles tegen
de juiste waarde op.
13.
Daarna, geleid door een bediende van die handelaar, ging Jozef naar een
veekoopman en kocht van hem onmiddellijk zes pakezels, waarna hij, aldus goed
toegerust, in de grot terugkeerde.
14. Daar
bleek de hoofdman al op hem te wachten, die hem onverwijld mededeelde, welke
allergruwelijkste en schandalige berichten hem vanuit Jeruzalem ter ore waren
gekomen.
15. Jozef verwonderde zich niet over deze mededelingen
van de hoofdman; hij zei slechts op rustige, gelaten toon:
16.
'Waarde vriend, al wat U mij nu vertelt -maar dan nog preciezer -heeft de Heer
mij vannacht, zoals ik U trouwens gisteren al voorspelde, doen weten: alles
namelijk wat Herodes heeft besloten te doen.
17. Ge
zult hem nota bene zelf nog hulp moeten bieden ook, want hij wil in de stad
Bethlehem en omgeving alle kinderen, vanaf enkele weken oud tot de twaalfjarigen
toe, laten wurgen om zo tussen hen ook mijn Kind te achterhalen!
18.
Daarom moet ik vandaag nog hiervandaan vluchten, en wel daarheen, waarheen de
Geest des Heren mij voeren zal om aan de wreedheid van Herodes te ontkomen.
19. Wees
dus zo goed mij de veiligste weg naar Sidon te wijzen, want binnen het uur moet
ik al opbreken. ,
20. Toen
de hoofdman dit gehoord had, werd hij verschrikkelijk woedend op Herodes, en
hij bezwoer hem grenzeloze wraak, zeggend:
21. ' Jozef, zo waar de dag aanbreekt en de zon al is
opgegaan; zo waar jullie God leeft. ..zo waar ook zal ik mij nog eerder laten
kruisigen, alhoewel ik toch een Romeins edelman ben,... dan dat ik die snoodaard een dergelijke monsterlijke misdaad
niet betaald zou zetten.
22. Ik
zal jullie onmiddellijk, en met een goed escorte, over het gebergte leiden, en
zodra ik jullie veilig weet zal ik mij terughaasten en onverwijld een ijlbode
naar Rome sturen, die de keizer van alles op de hoogte moet stellen wat Herodes
voornemens is te doen.
23. Zelf
zal ik alles in het werk stellen om het plan van dat monster te verijdelen.'
24. Jozef
antwoordde: 'Waarde vriend, als ge echt iets kunt doen, bescherm dan tenminste
de kinderen van drie tot twaalf jaar; misschien zal dat je gelukken.
25. De
kinderen van 0 tot en met twee jaar zult U, denk ik, niet kunnen redden.
26. En de
bescherming van de eerder genoemden zal niet door geweld, alleen door list
kunnen gelukken.
27. De
Heer zal daarbij hefpen. U behoeft U daarom niet zelf het hoofd te breken over
wat er te doen is; de Heer zal U heimelijk leiden.’
28. Nu
zei de hoofdman echter weer: 'Nee, nee, er mag geen kinderbloed vloeien; dan
zal ik nog liever militair geweld gebruiken.’
29. Jozef
nu weer: 'Man, denk toch even na. Wat kunt U nu helemaal doen. .., nu Herodes
zojuist met een heel Romeins legioen Jeruzalem verlaat? ...Wilt U soms tegen
Uw eigen troepenmacht ten strijde trekken? Doe dus wat de Heer U zal ingeven om
op die manier zonder uit de gratie te geraken -toch de drie tot twaalfjarigen
te redden.' Nu gaf de hoofdman eindelijk toe.
34
Het opbreken voor de vlucht. Jozefs onderhoud met Salome.
Afscheid van de hoofdman.
Het vertrek. Vrijgeleide naar Cyrenius. Jozefs route. Incident met rovers.
Aankomst in Tyrus bij Cyrenius. Cyrenius troost en helpt hen
26 september 1843
Na dit
gesprek van Jozef met de hoofdman zei Jozef tegen zijn zoons: 'Maak je vlug
klaar en bepak de vrachtezels.
2. Zadel
de zes nieuwe ezels voor mij en voor jullie zelf, en de oude beproefde voor
Maria. Neem zoveel mogelijk leeftocht mee. De os en de ossewagen laten we hier
voor de vroedvrouw, als een aandenken en als beloning voor haar zorg en
toewijding voor ons.'
3. De os
en de ossewagen werden dus door de vroedvrouw inderdaad in bezit genomen; ze
werden nadien nooit meer voor arbeid gebruikt!
4. Salome
vroeg ook aan Jozef of zij mee mocht.
5. Maar
Jozef moest haar wel antwoorden: 'Dat zul je zelf moeten beslissen; je weet
dat ik arm ben en niet voor je kan zorgen. Als je als dienstbode mee zou willen;gaan,
zou ik je zelfs geen loon kunnen betalen.
6. Alleen
als je beschikt over eigen middelen, en als je mij dan daarmee kunt helpen in
ons levensonderhoud te voorzien, mag je ons volgen. ,
7. Salome
nu weer: 'Luister zoon van de grote koning David: niet slechts voor mij alleen,
maar voor je hele gezin, zou mijn vermogen wel gedurende honderd jaar
voldoende zijn!
8. Want
ik ben rijker aan aardse goederen dan je wel denken zoudt. Als je nog een uur wacht
zal ik, met schatten beladen reisklaar staan.’
9. Maar
Jozef bracht daar vlug tegenin: 'Maar Salome, bedenk toch eens dat je nog een
jonge weduwe bent, en dat je moeder bent: Je zoudt dus ook je beide zoons mee
moeten nemen.
10.
Daaraan zou je nog een heleboel werk hebben, terwijl ik geen minuut te
verliezen heb! ... Binnen drie uur kan Herodes hier al binnentrekken, zijn
voorposten en voorlopers al wel binnen een uur! ...
11. Je
zult dus wel begrijpen, dat het voor mij onmogelijk is om op jouw voorbereidingen
te wachten.
12.
Daarom vind ik dat je er beter aan doet hier te blijven, zodat ik door jou
niet word opgehouden. Als ik -als het God belieft -ooit terugkom, dan ga ik
weer te Nazareth wonen.
13. Maar,
als je me nog een dienst zou willen bewijzen, ga dan bij gelegenheid eens naar
Nazareth en pacht mijn grond er dan voor nog drie tot zeven jaren of 10 jaren
bij, dan komt die tenminste niet in vreemde handen!'
14. Nu
deed Salome afstand van haar verlangen, en ze nam er genoegen mee om voor de uitvoering
van deze vertrouwensopdracht te mogen zorgen.
15. Jozef
omhelsde vervolgens de hoofdman en zegende hem. Daarna riep hij Maria toe om
met het Kind je op haar rijdier plaats te nemen.
16. Toen
nu alles klaar was voor het vertrek, zei de hoofdman tegen Jozef: 'Meest
achtenswaardige van alle mannen, die ik ken, zal ik je met het Kindje en Diens
Moeder ooit nog eens terugzien?'
17. Jozef
gaf hem ten antwoord: 'Over nauwelijks drie jaren zal ik, zowel als het Kind
en Zijn Moeder je opnieuw begroeten, reken daar gerust op. En nu vertrekken
we. Amen. ‘
18. Jozef
zette zich nu op zijn lastdier, terwijl zijn zoons zijn voorbeeld volgden. Hij
greep vervolgens de teugels van Maria 's ezel en leidde hem de grot uit,
inmiddels de Heer lovende!
19. Ze
hadden het grondgebied van de stad al achter zich, toen Jozef een flinke
menigte uit de stad zag naderen, die het vertrek van het Borelingske wilde gadeslaan.
De terugkerende vroedvrouwen de geldwisselaar hadden namelijk verteld, dat dat
ging gebeuren.
20. Die nieuwsgierigheid kwam voor Jozef echter zeer ongelegen,
dus bad hij de Heer om hen zo gauw mogelijk te onttrekken aan de
nieuwsgierigheid van die nutteloze menigte.
21. Zijn
gebed werd aanstonds zeer duidelijk verhoord, want onmiddellijk viel er een
dichte nevel over de gehele stad, zodat niemand nog meer dan vijf meter voor
zich uit kon zien.
22.
Teleurgesteld trok het volk zich nu weer in de stad terug. Zo kon Jozef, geleid
door de hoofdman en Salome, toch ongezien het nabijgelegen gebergte bereiken.
23. Toen
ze het grensgebied tussen Judea en Syrië naderden, overhandigde de hoofdman aan
Jozef een vrijgeleide, bestemd voor de landvoogd Cyrenius, want die voerde het
opperbevel over Syrië.
24.
Dankend nam Jozef dit in ontvangst, waarbij de hoofdman hem nog toevoegde:
'Cyrenius is zoveel als een broer voor mij; meer behoef ik je dus niet te zeggen!
Goede reis, en kom gezond weerom!' Vervolgens maakten de hoofdman en Salome
rechtsomkeert, terwijl Jozef in de naam des Heren verder trok.
25. Tegen
het middaguur had Jozef het hoogste punt van het bergplateau, op een afstand
van twaalf uren gaans vanaf Bethlehem al bereikt; dit bergplateau lag in
Celesyrië, al veilig op Syrisch gebied dus.
26. Jozef
moest deze tamelijk grote omweg wel nemen, omdat er vanuit Palestina geen
directe en veilige verbindingsweg naar Egypte bestond (zie noot 34).
27. Jozefs reisroute was als volgt:
De eerste dag bereikte hij de omgeving van het stadje Bostra, waar hij
overnachtte, de Heer dankte en loofde. Het was daar, dat er rovers opdoken om
hen te bestelen. ..
28. Maar
toen die het Kindje zagen, vielen ze uit eerbied plat ter aarde en aanbaden
Het! Met de schrik in hun benen schoten ze daarna weer terug het gebergte in.
29. De
volgende dag trok Jozef andermaal over een fors gebergte om des avonds in de
buurt van Paneia te arriveren, een plaatsje dat in de noordelijke grensstreek
tussen Palestina en Syrië ligt.
30. Van
daaruit bereikte hij de derde dag de provincie Fenicië en kwam in het gebied
van Tyrus, waar hij zich de volgende dag met zijn vrijgeleide naar Cyrenius begaf.
Die hield toen namelijk voor staatszaken juist te Tyrus verblijf.
31.
Cyrenius bood allervriendelijkst onderdak aan en vroeg wat hij verder nog voor
hem zou kunnen doen.
32. Jozef
vertrouwde hem nu toe, dat hij veilig naar Egypte zou willen komen. Maar
Cyrenius antwoordde hem: .Beste man, je hebt een enorme omweg gemaakt, want
Egypte ligt veel dichter bij Palestina dan Fenicië! Je zou dus nu weer dwars
door Palestina moeten, namelijk van hier naar Samaria, dan naar Joppe en AskaIon.
En vandaar naar Gaza, dan naar Gerar en vervolgens naar Pelusa.'
33. Nu
werd Jozef erg treurig, dat hij zich zo verschrikkelijk vergist had. Dit wekte
Cyrenius' medelijden op, hij zei: 'Beste man, je nood gaat mij ter harte.
Weliswaar ben je een jood, dus voor ons Romeinen een vijand, maar omdat mijn
broeder, die voor mij alles betekent, je zo graag mag, daarom wilook ik je een
vriendendienst bewijzen.
34. Morgen vaart er een klein maar veilig schip van hier naar Ostracine!
Daarmee kun je in drie dagen in Egypte zijn. Als je namelijk in Ostracine
bent, ben je tevens in Egypte! Niettemin zal ik je dan ook nog een vrijgeleide
geven, opdat je ongehinderd in Ostracine kunt verblijven en je je daar ook
het nodige zult kunnen aanschaffen. Maar voor vandaag ben je mijn gast; laat je
bagage dus maar binnen brengen.'
35
De H. Familie bij Cyrenius. Jozef spreekt uitvoerig met
Cyrenius.
Cyrenius, de kindervriend, en het Kindje Jezus. Bewijzen
van Diens Goddelijkheid
Jozef
ging nu naar buiten en bracht zijn gezin tot voor het huis van Cyrenius, die
zijn personeel aanstonds opdracht gaf om Jozefs pakezels te verzorgen.
2.
Vervolgens leidde hij Jozef en diens gezin binnen in zijn mooiste kamer, waar
alles schitterde van goud en zilver en van edelstenen.
3. Onder
andere stond daar op een prachtige gepolijste marmeren tafel een aantal
beelden van elk ongeveer een voet hoog, prachtig van vormgeving en uit Corinthisch
brons vervaardigd.
4. Jozef
vroeg de landvoogd wat die figuren wel moesten voorstellen.
5. De
landvoogd antwoordde heel vriendelijk: 'Beste man, dat zijn nu onze goden. Door
Rome worden wij verplicht om ze te kopen en ze te installeren, zelfs al geloven
we er eventueel niet in.
6. Ik
voor mij, ik zie ze slechts als kunstwerken en alleen daarom hecht ik enige
waarde aan deze godenbeelden; overigens kan ik er slechts met verachting naar
kijken.'
7. Nu
vroeg Jozef aan Cyrenius: ' Als ik zo hoor wat U denkt, dan bent U eigenlijk
een mens zonder God of godsdienst. Heeft U w geweten daar dan geen moeilijkheden
mee?'
8.
Cyrenius antwoordde: 'Niet in het minst, want, als er geen andere god bestaat
dan deze, die uit metaal vervaardigd zijn, dan is immers iedere mens meer
goddelijk nog dan dit domme metaal, waarin niet eens leven is! Ik ben echter
de mening toegedaan dat "ergens een of andere echte godheid" bestaat,
die het eeuwige leven heeft en die almachtig is. Dat is dan ook de reden, dat
ik die ouderwetse onzin veracht. ,
9.
Cyrenius was blijkbaar ook een kindervriend, want nu ging hij naar Maria toe,
die het Kindje op de arm had, en hij vroeg de moeder of ze nog niet moe was
van het dragen van dat Kindje.
10. Maria
antwoordde: 'Maar natuurlijk, machtige Landvoogd, ik denk dat ik best heel erg
moe zal zijn, maar mijn liefde voor dit Kindje doet me alle vermoeidheid
vergeten!'
11. De
landvoogd antwoordde: 'Ziet U, zelf ben ik ook een groot kindervriend, en ook
getrouwd; maar de natuur -of God? -hebben mij nog niet met nakomelingschap
gezegend. Daarom pleeg ik vreemde kinderen, slavenkinderen zelfs, als mijn
eigen kinderen aan te nemen.
12.
Waarmee ik echter niet wil zeggen dat U mij het Uwe ook zou moeten geven
natuurlijk, het is immers Uw leven!
13. Maar
wel zou ik graag willen dat U Het mij even op de arm geeft, om Het even te
kunnen knuffelen en strelen. ,
14. Maria
vond de landvoogd zo aardig, dat ze zei: ' Aan iemand, zo hartelijk als U wil
ik best mijn Kindje op de arm geven!'
15. En inderdaad gaf Maria nu het Kindje aan de landvoogd
op de arm, om Het te liefkozen. .. Toen die nu het Kindje op zijn arm nam, gaf
hem dat zo'n zalig gevoel, als hij nog nooit eerder had ondervonden. .
16. Hij
droeg het Kindje dooi de zaal heen en weer en. ..naderde nu ook met Hem de
afgodenbeelden.
17. Deze
nadering kostte echter aan alle beelden onmiddellijk het bestaan, want zij
smolten als was op gloeiend ijzer.
18.
Cyrenius schrok hevig en stamelde: 'Hoe kan dat nu... ! Dat harde metaal is zo
volledig en absoluut vergaan, dat er zelfs geen spoor van is achtergebleven.
Zeg, wijze man uit Palestina, bent U een magiër, geef hier eens een verklaring
voor!'
36
Jozef aan de tand gevoeld.
Zijn verklaring over het Wezen van het Jezuskind.
De brief van Cornelius. Jozefs raad om er het zwijgen toe
te doen.
Tegenspraak en twijfels.
Jozefs energieke zelfverdediging tegenover de
staatsdienaar
29 september 1843
Jozef was
echter zelf ook in alle staten van verbazing en zei tegen Cyrenius: 'Luister
eens, machtige Landvoogd, het zal U niet bekend zijn dat volgens mijn
landswetten elke tovenaar op de brandstapel thuishoort.
2. Als ik
dus een tovenaar zou zijn, zou ik zo oud niet geworden zijn als ik nu ben! Ik
zou allang in handen gevallen zijn van de hogepriesters te Jeruzalem.
3. Ik kan
dus slechts zeggen dat dit verschijnsel wel in verband zal moeten staan met de
grote heiligheid van het Kindje.
4. Reeds
bij de geboorte van dit Kindje deden zich tekenen voor, waarover iedereen
verbijsterd was: de hemelen werden geopend, de wind ging liggen, beken en
rivieren kwamen tot stilstand, en de zon hield stil op een punt van haar baan
aan de horizon!
5. Drie
uren lang verliet de maan zijn plaats niet, terwijl ook de sterren niet
vorderden langs de hemel! De dieren hielden op te eten en te drinken, en alles
wat zich beweegt en leeft verzonk in een diepe rust, zoals die van de dood.
Zelf was ik ook onderweg, maar ik moest stilstaan!'
6. 'Dus,
dit is dat merkwaardige Kind, waarover mijn broeder mij geschreven heeft,' zei
Cyrenius toen.
7. 'Hij schreef: "Broeder, ik moet je iets nieuws
berichten: ... Hier in de buurt van Bethlehem is een Kind geboren uit een jonge
jodin; er gaat van dat Kind grote wonderkracht uit; ik zou zeggen: het is een
godenkind!
8. Maar
de vader is een door en door eerlijke, gewone jood, zo normaal, dat ik mij niet
verstout om daarover nadere inlichtingen in te winnen.
9. Als je
soms binnenkort in Jeruzalem moet zijn, zou het beslist de moeite Ionen om
deze man in Bethlehem te komen bezoeken. Ik voor mij kom steeds in de
verleiding te denken dat dit Kind een of andere jonge Jupiter, of tenminste
Apollo moet zijn. ..Maar kom, en oordeel zelf. .."
10. Zo
zie je, goede man, dat ik wel met de zaak op de hoogte ben, maar, van wat je me
nu verteld hebt weet ik niets af! Zeg mij dus of je die bewuste man bent, over
wien mijn broeder mij vanuit Bethlehem heeft bericht.’
11. Jozef
zei: ' ja, machtige Heer, dat ben ik. Maar gezegend zij Uw broeder dat hij U
verder niets heeft verteld over het Kindje!
12. Want
hij heeft vanuit de Hemel opdracht gekregen om te zwijgen over alles, wat daar
heeft plaats gevonden. ..Waarlijk, als hij meer aan U zou hebben bericht, dan
zou met Rome hetzelfde gebeurd zijn, wat zojuist gebeurd is, voor Uw eigen
ogen, met de godenbeelden, die daar op die tafel stonden !
13. Maar,
heil zij U en Uw broeder als U zwijgen kunt, want dan zult U gezegend zijn,
door de Heer, door de eeuwig-levende God, door de Schepper van Hemel en
Aarde.'
14. Diepe
achting voor jozef, en grote vrees voor het Kindje, Dat hij dan ook maar weer
vlug in de armen van Maria teruglegde, waren het gevolg van deze woorden van
Jozef...
15. Hij
wendde zich vervolgens echter weer tot jozef en zei: 'Beste brave man, nu moet
U toch wel even heel goed luisteren naar wat ik U te zeggen heb!
16. Want
zojuist is mij een idee te binnen geschoten, dat ik U zal vertellen en waarop U
mi j dan zult moeten antwoorden.
17. Als
dit Kind van goddelijke oorsprong is, dan moet ook U als vader dat zijn, want:
"ex trunco non fit Mercurius" ...en, aan doornen groeien geen
druiven! Evenzo kan er uit een normaal mens geen godenkind ontstaan!
18. U
schijnt mij echter wel een normaal mens te zijn, zoals ook Uw vijf andere
zoons, daar achter U! En ook de jonge moeder, die weliswaar een heel aardige
jodin is, lijkt zelf weinig goddelijks te bezitten 1
19. Dan
zou ze immers van een immense bovenaardse schoonheid moeten zijn en ze zou bijzondere
wijsheid moeten bezitten, zoals - volgens de traditie die vrouwen bezaten,
waarmee de goden zich heten ooit te hebben afgegeven. Overigens, ik ben niet zo
lichtgelovig, dat ik dat zelf allemaal zou geloven !
20.
Bovendien moet ik U er nog op attent maken, dat U, die van Bethlehem naar
Egypte wilde reizen, met Uw godenkind naar hier verdwaald bent! Immers, U was
teleurgesteld en ermee verlegen, toen ik U had uitgelegd, hoezeer U zich in
de weg naar Egypte hebt vergist.
21. Zou
jouw God -of de goden van Rome -soms onkundig kunnen zi jn van de naaste weg
van Bethlehem naar Egypte?
22. Enorme tegenstrijdigheden zijn dat, die zich,
naarmate men dieper op de zaak ingaat, ophopen! En daar komt dan nog bij, dat
U Rome met de ondergang bedreigd hebt, ingeval ik of mijn broeder het Kind
zouden verraden.
23.
Waarom zouden goden zwakke stervelingen moeten bedreigen, als waren ze bang
voor hen? Zij behoeven immers maar willekeurig ergens op aarde neer te dalen
om, door hun machtige wil, blinde gehoorzaamheid af te dwingen!
24. Neen, Uw hele verhaal komt bij mij over als een
zwakke uitvlucht om mij te misleiden, opdat ik U niet in Uw ware gedaante zou
kennen: dus, ofwel een joodse magiër, die naar Egypte wil uitwijken, om daar
met dat bedrijf zijn brood te verdienen. ..omdat hi j in zijn vaderland zijn
leven niet zeker is. ..
25. ofwel
een listige joodse spion misschien, die door de heerszuchtige Herodes is omgekocht
om uit te vinden hoe de kustbeveiliging van Rome in elkaar zit?
26.
Natuurlijk, ik heb het vrijgeleide van mijn broeder, en de brief, waarin hij
van U gewag maakt, maar daarover heb ik met mi jn broeder nog niet gesproken;
die documenten kunnen dus best vals zijn; ook mijn broeders handschrift is
best te imiteren!
27.
Voorlopig houd ik het er maar op dat U beide bent, dus: zowel een magiër als
een spion! Ik nodig U dus dringend uit om U, zo grondig als U maar enigszins mogelijk
is, te verdedigen! Als U zich niet kunt rechtvaardigen bent U mijn gevangene en
dan zult U Uw terechte straf niet ontgaan!'
28. Jozef
keek Cyrenius, toen die dit zei, strak aan, en sprak daarop: 'Zendt een ijlbode
naar Uw broeder Cornelius; geeft hem die twee brieven mee, en laat Uw broeder
getuigen of deze zaak zo schandelijk is, als U wilt geloven!
29. Ik
eis dit nu van U, want mijn eer is voor God, de Eeuwige, bevestigd. ..en die
Iaat ik niet door een heiden vertrappen! Laat het zijn dat U een patriciër uit
Rome bent. ..: ikzelf ben een nakomeling van de grote koning David, voor wie
heel de aarde beefde! Als zodanig Iaat ik mij door geen enkele heiden onteren!
30. Ik
zal dan ook niet eerder van Uw zijde wijken, dan wanneer U mij in ere hersteld
hebt; de eer mij door God gegeven zal geen heiden mij ontnemen!'
31. Deze
forse taal deed Cyrenius versteld staan. Als landvoogd, die toch immers
onbeperkt kon beschikken over leven en dood, had hij nog nooit iemand zo tegen
zich horen spreken. Hij dacht nu bij zichzelf: ' Als deze man zich niet bewust
zou zijn van heel bijzondere kracht, zou hij tegenover mij niet zo'n toon
durven aanslaan! Ik zal uit een heel ander vaatje moeten gaan tappen.'
37
Cyrenius' zachtmoediger verklaring en Jozefs antwoord.
De eer als schat der armen. Het verzoeningsmaal. Jozefs
goede raad.
Cyrenius' nieuwsgierigheid bestraft. De geschiedenis van
de ontvangenis van het Kindje. Cyrenius aanbidt het Kindje. De waarheid
bevestigd
2 oktober 1843
Nadat hij
zich dit had voorgenomen, wendde Cyrenius zich weer tot Jozef en zei: 'Beste
man, je hoeft niet zo boos op mij te worden, want je zult toch minstens moeten
toegeven dat ik als landvoogd het recht heb om iemand aan de tand te voelen om
te achterhalen met wie ik te maken heb!
2. Je
hoeft maar naar die fatale tafel daar te kijken om te begrijpen dat ik, hoe graag
ik dat ook zou willen, hier geen uitzondering kan maken: al wat er aan kunstsierwerk
op stond is verdwenen! Het zal je toch zeer duidelijk zijn, dat ik met mensen
als jij anders te werk moet gaan dan met lieden, die hier als eendagsvliegen
zonder enige betekenis neerstrijken!
3. Ik ben
me niet bewust je daardoor beledigd te hebben, integendeel: ik heb je met
onderscheiding behandeld, doordat ik je voor zo belangrijk hield en met je
sprak op een wijze als voor mij als landvoogd passend is.
4. Het gaat
mi j alleen maar om de volle waarheid over je afkomst, omdat ik je voor een
zeer belangrijk man houd!
5. Met
opzet gaf ik uitdrukking aan mijn twijfel om je daardoor namelijk te dwingen
tot openheid!
6. Je
taal Iaat mij echter geen twijfel. Daarom heb ik nu noch behoefte meer aan een
tweede bericht van mijn broeder, noch ook aan enig ander document of geloofsbrief!
Ik zie nu wel dat je een absoluut eerlijke jood bent! Moet ik nog meer zeggen?'
7. Jozef
zei nu: 'Vriend, U ziet dat ik arm ben. U bent echter een machtig heer. Mijn
rijkdom bestaat in mijn trouwen mijn liefde voor mijn God, en in de grootste
eerlijkheid tegenover ieder ander!
8. U
bezit echter, naast Uw trouw aan de keizer, nog zeer grote schatten dezer
aarde, die ik niet bezit. Komt iemand Uw eer te na, dan resten U nog altijd de
goederen dezer aarde !
9. Maar
wat houd ik over als ik mijn eer verlies? U kunt U door middel van Uw aardse
schatten nieuwe eer kopen; waarmee moet ik die kopen?
10. Als
een arm mens eenmaal zijn eer verloren heeft, verliest hij tegenover een rijke
bovendien zijn vrijheid en wordt hi j een slaaf. ..tenzij hij geheime schatten
tot zijn beschikking heeft, waarmee hij zijn eer en zijn vrijheid kan
terugkopen.
11. U
hebt mij gedreigd mij tot Uw gevangene te maken. Zou ik in dat geval soms niet
mijn eer en mijn vrijheid verloren hebben?!
12. Had
ik dan soms niet het recht mij daartegen te verzetten, terwijl U nota bene als
landvoogd van Syrië en als beschermer van de kust van Tyrus en Sidon zelf mij
tot spreken dwingt?'
13. Maar
Cyrenius sprak: 'Beste man, laat ons, dat vraag ik je, het gebeurde totaal
vergeten!
14. Kijk
de zon neigt ter kimme. ..In de eetzaal heeft mijn personeel de maaltijd nu
klaar staan. Ga mee, dan kom je weer op krachten. Ik heb vandaag geen Romeinse
maar joodse spijzen laten klaarmaken, die je mag eten! Kom dus, zonder wrevel,
en volg mij , ...die nu je nieuwe vriend wil zijn!'
15.
Jozef, Maria en de vijf zonen van Jozef gingen nu met Cyrenius mee naar de
eetzaal. Daar stonden ze stomverbaasd, zowel over de pracht en praal van de
eetzaal zelf, als ook over het schitterende servies en bestek, dat
voornamelijk uit goud en zilver vervaardigd was en bezet was met edelstenen.
16. Toen
Jozef zag dat al dat servies versierd was met niets dan heidense godenfiguren,
zei hij tegen Cyrenius:
17.
'Vriend, ik zie dat al Uw servies hier is versierd met Uw goden. U hebt
alreeds kennis gemaakt met de kracht die van Hém uitgaat.
18. Als
ik nu met mijn vrouw aan tafel plaats neem, en als mijn vrouw daarbij haar Kind
op schoot houdt, dan blijft er misschien van al Uw servies en vaatwerk op
hetzelfde moment ook niets meer over!
19. Laat
mij U daarom mogen raden om ofwel servies zonder decoraties op tafel te
zetten, ofwel gewoon ordinair aardewerk; anders kan ik niet instaan voor Uw
goud en zilver!'
20. Toen
Cyrenius dit van Jozef hoorde schrok hij hevig en volgde vlug de raad van
Jozef op. De bedienden brachten de spijzen in eenvoudige aardewerk schalen en
de gouden en zilveren zetten ze weg.
21.
Cyrenius' nieuwsgierigheid bracht hem er niettemin toe om een verrukkelijke
gouden bokaal in de nabijheid van het Kindje te zetten om te zien of de
nabijheid van het Kind je net zo 'n vernietigende uitwerking zou hebben op
goud als eerder op de bronzen godenbeelden.
22. Deze nieuwsgierigheid kwam Cyrenius echter in ernst
op het verlies van die kostbare bokaal te staan.
23. Toen
hij aldus zijn bokaal verspeelde, schrok hij er tóch van, en hij stond daar als
door een elektrische schok getroffen.
24. Pas
na een poosje kon hij uitbrengen: ' Jozef, jij, je hebt me een goede raad
gegeven; bedankt hoor!
25. Maar, ik mag vervloekt zijn, als ik van deze plaats
vandaan ga, voordat ik van jou vernomen heb wie dit Kind is, waarin
dergelijke krachten huizen!'
26. Nu
richtte Jozef zich tot Cyrenius om hem te vertellen -zij het in het kort -hoe
de geschiedenis van de ontvangenis en van de geboorte van het Kindje feitelijk
was.
27.
Cyrenius viel daarna voor het Kind je op de knieën en aanbad Het! Want Jozef had
heel gedecideerd gesproken.
28. Op datzelfde stond de
vernietigde bokaal, wel van hetzelfde gewicht, maar nu zonder reliëffiguren
voor Cyrenius op de vloer! Cyrenius kwam weer overeind, maar hij was volledig
buiten zichzelf van zalige blijdschap.
38
Heidens voorstel van Cyrenius om het wonderkind naar het
keizerlijk hof te Rome te brengen.
Jozefs afwijzing onder verwijzing naar des Heren
nederigheid.
Profetische woorden over de geestelijke levenszon
In deze
zalige stemming zei Cyrenius tot Jozef: ' Als ik nu keizer van Rome was, zou
ik te Uwen gunste afstand doen van troon en kroon, hoogheid!
2. En als
keizer Augustus zou weten wat ik nu weet, zou hij hetzelfde doen. Want,
alhoewel hij er fier op is de machtigste keizer op aarde te zijn, toch weet ik
ook, hoezeer hij al het goddelijke hoog boven zich verheven acht!
3. Als U
ermee instemt, dan schrijf ik naar de keizer, en ik verzeker U bij voorbaat
dat hij U met veeleerbetoon naar Rome zal halen,'en dat hij voor het Kindje,
de onmiskenbare Zoon van de Allerhoogste, de heerlijkste en grootste tempel
zal laten bouwen die men zich denken kan!
4. En dat
hij Hem daarin grenzeloos zal verheffen. .., en dat hij zichzelf plat ter
aarde zal werpen voor de Heer, aan Wie de elementen en alle goden moeten
gehoorzamen!
5. Want
dat dat bij het Kindje inderdaad het geval is, daarvan heb ik mij nu ten
tweeden male overtuigd. Zelfs een Jupiter kan zich tegenover Hem niet veilig
stellen, en tegenover Zijn Macht houdt zelfs brons geen stand!
6. Zoals
gezegd dus, als U dat zoudt willen, stuur ik vandaag nog boodschappers naar
Rome! Dat zou vast en zeker in die grote keizerstad een geweldige sensatie
veroorzaken. En het zou ook onze trotse priesterkaste zeker een toontje lager
doen zingen! Dat ongenaakbare priesterdom, dat nauwelijks nog weet, hoe het de
mensen op de meest afdoende manieren kan beliegen en bedriegen!'
7. Maar
Jozef wierp Cyrenius tegen! 'Lieve beste vriend, denkt U dan écht dat Hij, aan
Wie de zon, de maan, de sterren en alle elementen der aarde moeten gehoorzamen,
dat Hij zich iets zal laten gelegen liggen aan de eer die Rome Hem bereiden
kan?!
8. Als
Hij zou hebben gewild dat heel de wereld Hem als een God zou eren, dan zou Hij
zeker demonstratief en voor het oog van heel de wereld manifest naar deze aarde
zijn afgedaald in de oneindige Majesteit van Zijn Wezen!
Maar, dan
zou daardoor heel deze wereld automatisch ten ondergang kunnen zijn gedoemd!
9. Hij
heeft juist de nederigheid op aarde gekozen om de wereld zalig te maken,
zoals geschreven staat in het boek van de Profeet! Vergeet U dus die boodschap
naar Rome maar!
10.
Alleen als U de vernietiging van Rome wilt, doe dan wat U goeddunkt. Hij is
namelijk gekomen voor de val van hen die groot en machtig zijn, en tot verlossing
en troost van de armen en bedroefden en tot opstanding van de doden!
11.
Hiervan ben ik diep in mijn hart overtuigd; maar ik geef slechts tegenover U
alleen uitdrukking aan dit, mijn geloof; verder zal ik het tegenover niemand
uitspreken!
12. Tot
aan de tijd waarop voor U een nieuwe levenszon zal opgaan, moet U deze woorden
als aller-allerheiligste waarden vasthouden in Uw hart, dan zal het U goed
gaan!'
13. Deze
woorden troffen als pijlen doel in Cyrenius' hart. Zo'n geweldige uitwerking
hadden ze op hem, dat hij zo nodig onmiddellijk bereid zou zijn geweest om
heel zijn aanzien op te geven, en de nederigheid te omhelzen!
14. Dus
moest Jozef nu weer zeggen: 'Neen Vriend, blijf als het U belieft wat U bent,
want zolang de macht berust in handen van mensen zoals U, dan is dat voor het
volk zonder meer een Zegen Gods! Want, weet wel, dat wat U bent, dat bent U
niet uit Uzelf, of door Rome, maar alleen en uitsluitend door God! Blijf dus
wat U bent. ' Cyrenius loofde nu die onbekende God, ging aan tafel, en at en
dronk in opgewekte stemming met Jozef en Maria.
39
Matigheid van Cyrenius in eten en drinken. Jozefs
dankgebed en de goede uitwerking daarvan op Cyrenius. Jozef over dood en eeuwig
leven. Het wezen en de waarde van de genade
5 oktober 1843
Hoezeer
de Romeinen ook gewend waren aan langdurige zwelgpartijen. Cyrenius was op
die regel een uitzondering.
2.
Wanneer hij -zoals dat af en toe gebruikelijk was -ter ere van de keizer te
Rome een dergelijk eetfestijn moest aanrichten, dan was voor hem die maaltijd
toch maar kort van duur. Hij was dan ook een van die filosofen, die plachten te
zeggen: de mens leeft niet om te eten, hij eet om te leven! En daarvoor zijn
geen dagen lange (vr)eetpartijen nodig!
3. Dus
duurde ook deze geheiligde maaltijd slechts kort. Hij bleef uitsluitend
berekend op een noodzakelijke versterking van het lichaam.
4. Na die
dus korte maaltijd dankte Jozef de Heer voor de genoten spijs en drank, en hij
zegende er de gastheer voor!
5. Deze
werd erdoor ontroerd en hij zei tegen Jozef: 'Wat staat Uw godsdienst toch
hoog! Hoeveel hoger dan de mijne! En hoe zeer staat U nader tot de Almachtige
Godheid dan ik!
6. En
hoeveel menselijker ook bent U daardoor dan ik ben en ooit zal kunnen worden!'
7. Jozef wierp hem tegen: 'Waarde vriend, nu maakt Ge U
nog zorgen om wat de Heer U zojuist reeds heeft gegeven!
8. Ik zeg
dus: blijf wat U bent; verneder Uzelf in Uw binnenste voor God-alleen en
probeer in eenvoud aan alle mensen goed te doen, dan zal God U even nabij zijn
als Hij voor mijn voorvaderen, Abraham, Izaak en Jacob is geweest!
9. In dit
Kindje heeft God U bezocht; Ge hebt Hem zelfs op Uw arm gedragen! Wat wilt U nu
nog meer? ! Geloot me, U bent van de eeuwige dood gered; U zult voortaan aan
Uzelf geen dood meer zien, voelen noch proeven!'
10.
Cyrenius sprong nu op van vreugde en zei: 'Maar beste man, wat zegt Ge nu? Zal
ik niet sterven?
11. Hoe
is zoiets nu mogelijk? Tot nu toe is er nog geen mens van de dood gevrijwaard.
Zal ik dan, zoals ik nu leef, worden opgenomen onder de eeuwig levende goden?'
12. Maar
nu zei Jozef: 'Neen, edele vriend, Ge hebt me kennelijk niet goed begrepen.
Laat mij dus zeggen hoe het toe zal gaan, wanneer Uw aardse einde daar is:
13. Was U
gestorven zonder deze genade, dan zouden zware ziekten, pijnen en wanhoop Uw
ziel en lichaam hebben gedood. Dan zou er -na zo'n dood -van jou niets anders
zijn overgebleven dan een kwellend en mistig zelfbewustzijn!
14. In
dat geval zoudt U zijn geweest als iemand, die halfdood begraven ligt onder
zijn ingestorte huis, eigenlijk levend begraven dus. .., onmachtig zichzelf te
helpen, en niettemin de dood voelend en proevend!
15.
Sterft Ge echter in de genade Gods, dan wordt slechts dit loodzware lichaam
afgenomen, en dan zult U ontwaken tot een leven in volmaaktheid; en dan zult U
beslist niet meer vragen: waar is nu toch mijn aardse lichaam?!
16. Als
de Heer des levens U nu zou roepen, geestelijk vrij als U nu bent, dan zoudt Ge
Uw lichaam kunnen afleggen, uittrekken, als ware het een oud en hinderlijk
gewaad!'
17.
Hierdoor was Cyrenius diep onder de indruk gekomen! Hij viel voor het Kindje op
zijn knieën en zei: 'Heer der hemelen, Iaat mij toch alstublieft in deze
genadetoestand mogen blijven!' Het Kindje glimlachte en hief een handje naar
hem op.
40
Hoogachting van Cyrenius voor Maria. Maria's troostvolle
antwoord.
Cyrenius' gelukwens tot Jozef. Jozef spreekt over de ware
Wijsheid
6 oktober 1843
Hierna
stond Cyrenius op en hij zei tegen Maria: 'Gelukkigste van alle vrouwen, en van
alle moeders op aarde, wat zijn wel Uw gevoelens, in de stellige overtuiging
die U hebt, dat U hemel en aarde op Uw armen draagt?!'
2. Maria: 'Maar vriend, dat kan voor U toch zeker geen
vraag zijn?! Uw eigen hart geeft U het antwoord!
3. Wij
leven immers op een Aarde, die uit God geschapen is. Dagelijks gaan we met onze
voeten over Zijn wonderen. ..en toch zijn er miljoenen en nog eens miljoenen
die liever hun knieën buigen voor de werken van hun eigen handen, dan voor de
eeuwige, ware en levende God!
4. Als
Gods zo grote werken de mensen niet tot bezinning kunnen brengen, hoe zou dat
dan wel kunnen gebeuren door een Kindje in de luiers nog?
5. Het
zal daarom slechts aan weinig mensen gegeven zijn om in het Kindje de Heer
werkelijk te erkennen; dat zal alleen gegeven zijn aan hen, die -zoals U van
goeden wille zijn!
6. Zij
die echter werkelijk van goeden wille zijn, zij zullen het niet nodig vinden om
mij te komen vragen welke mijn gevoelens zijn.
7. Want
het Kindje zelf zal hen in hun hart wel doen weten -als een zegenrijk gevoel
namelijk wat de moeder gevoelt, die het Kindje op haar armen draagt!
8. Meer
gelukkig ben ik, dan ik zeggen kan, dat ik dit Kindje op mijn armen dragen mag!
9. Maar
nog gelukkiger en... nog groter zullen in de toekomst diegenen zijn, die Het
alleen in hun hart zullen dragen!
10. Ook U
moet het -onuitroeibaar dragen in Uw hart; dan zal het U gaan, zoals mijn man
Jozef het U verzekerd heeft!'
11.
Hierover was Cyrenius eerst recht verbaasd. ..wat was deze Maria wijs.
12. Hij
zei tegen Jozef: 'Wel, gelukkigste van alle mannen, wie zou er ooit zo'n
verheven wijsheid hebben kunnen vermoeden in Uw jonge vrouw?
13.
Voorwaar, als er echt een of andere Minerva zou kunnen bestaan, dan nog zou die
ver weg moeten kruipen tegenover deze allerliefste moeder!'
14.
Hierop antwoordde Jozef 'Iedere mens kan wijs zijn in God, ieder op zijn eigen
manier! Buiten Hem is er op aarde helemaal geen wijsheid!
15. Zo
alleen is de wijsheid van mijn vrouw te verklaren.
16. Maar,
indien God zelfs al door dieren wel eens tot de mensen heeft gesproken, waarom
zou Hij dat dan niet kunnen door de mond van mensen?
17. Maar
laten we daar voorlopig het zwijgen toe doen, het zal immers tijd worden, dat
we ons vertrek voor morgen gaan voorbereiden.’
18.
Cyrenius zei echter: 'Heb daar maar geen zorg over, Jozef. Daarvoor is allang
gezorgd! Ikzelf zal jullie morgen naar Ostracine begeleiden!'
41
Jozef voorspelt de kindermoord. Cyrenius is woedend op
Herodes.
Voorspoedige zeereis naar Egypte.
Jozef geeft zijn zegen aan de schippers als loon
Jozef
antwoordde Cyrenius: 'Beste vriend, dit is een goed en edel voorstel, maar het
lijkt mij voor U nauwelijks uitvoerbaar.
2. Immers
deze nacht nog zullen hier brieven van Herodes voor U bezorgd worden. Daarin
zult U worden opgeroepen om alle jongetjes van een en van twee jaren oud, die
hier langs de kust maar te vinden zijn, naar Bethlehem te zenden, opdat Herodes
ze kan doden.
3. Tegen
Herodes kunt U zich natuurlijk wel verzetten, maar voor Uw broeder te Bethlehem
is dat helaas niet mogelijk! Die is wel genoodzaakt om -als hij zich niet wil
blootstellen aan een beet van deze giftigste aller slangen dit politieke spel
mee te spelen.
4. Geloof
me, terwijl wij hier nu samen zijn, wordt er in Bethlehem gemoord, en
verscheurt een honderdtal moeders haar kleren in wanhoop om dit allerwreedste
verlies van haar kinderen.
5. bit
speelt zich allemaal af om dit ene Kind van wie de Wijzen uit Perzië voorzegden
dat Het een Koning der joden zal zijn!
6.
Herodes dacht dat het ging om een wereldse koning; die wilde hij doden, omdat
hij de heerschappij over Judea erfelijk voor zich opeist, en omdat hij bang
is, dat die hem zou kunnen worden ontnomen. .., terwijl dit Kind toch op de wereld
gekomen is om het menselijk ras van de eeuwige dood te verlossen!'
7. Toen
Cyrenius dit hoorde, sprong hij op van woede tegen Herodes en hij zei tegen
Jozef:
8.
'Luister, man Gods, het zal dit monster niet gelukken mij als zijn werktuig te
misbruiken! Vandaag nog zullen wij met jullie vertrekken, en op mijn schip,
dat dertig riemen telt, zullen jullie een goede slaapgelegenheid vinden.
9. Mijn
meest vertrouwde en onder ede staande bedienden, die hun trouw bij aIle goden
hebben gezworen, zal ik voorts instructies geven, wat zij moeten doen met
boodschappers, die hier eventueel met boodschappen voor mij kunnen aankomen.
10. U
moet namelijk weten, dat die boden, volgens onze geheime wetgeving, zolang in
verzekerde bewaring moeten worden gehouden, tot ik hier terugkom!
11. Maar
hun brieven zullen hun worden afgenomen, en die zullen mij, buiten weten van
die boden om, worden nagezonden, zodat ik van de inhoud kan kennisnemen.
12. Nu al
weet ik, wat de inhoud van die brieven zal zijn, en ook weet ik al, hoelang ik
weg zal blijven. Eventueel nagezonden boden moeten dan ook maar in de
wachttoren worden afgezonderd, net zolang tot ik terugkom!
13. Laat
Uw gezin zich dus reisvaardig maken, dan kunnen we ons dadelijk op het veilige
schip inschepen. ,
14. Jozef
was hiermee zeer tevreden, en binnen het uur waren allen voortreffelijk op het
schip ondergebracht. Zelfs Jozefs pakezels werden behoorlijk gestald. Dank zij
de noordenwind hadden ze een vlotte afvaart.
15. Zeven
dagen duurde de tocht, en alle zeelui bezwoeren dat ze op deze wateren nooit
eerder in dit jaargetij zo, zonder ook maar de kleinste moeilijkheid, hadden
geroeid!
16. En ze
hielden dit voor dit jaargetijde voor des te verwonderlijker, omdat Neptunus,
naar hun geloof hen leerde, juist in dit seizoen zijn element grillig te keer
placht te doen gaan, daar hij op de bodem van de zee zijn scheppingen ordende,
en daar met zijn getrouwen beraadslaagde.
17. Tot
die zeer verwonderde zeelui zei Cyrenius: 'Twee soorten van domheden zijn er:
de ene is een vrijwillige, de andere is een verplichte!
18. Als
jullie geestelijk vrij zouden zijn, dan zou tegen die domheid iets gedaan
kunnen worden; maar jullie domheid is jullie voorgeschreven, en er staan sancties
op. Daarom is daar niets tegen te doen!
19. Denken
jullie dus maar dat Neptunus zijn drietand even kwijt is, en hij zich niet
wilde verstouten om ons met zijn geschubde (blote) hand te straffen voor de
"misdaad" die we tegenover hem hebben begaan!'
20.
Jozefvroeg Cyrenius nu: 'Is het niet gebruikelijk dat de zeelui beloond worden?
Laat mij dan alstublieft mogen doen wat gebruikelijk is, zodat ze geen kwaad
over ons kunnen spreken.’
21.
Cyrenius zei echter: 'Neen, Iaat dat nu maar. Deze kerels staan onder mijn
bevel, en ze hebben hun soldij. Verder mag U zich nergens druk over maken.'
22. Maar
Jozef wierp tegen: 'Dat kan wel zijn, maar zij zijn toch ook mensen, zoals wij,
laten we hen dus ook als mensen bejegenen.
23. Laat
het zijn dat hun domheid een opgelegde domheid is; laten zij zich daaraan
desnoods lijfelijk wijden. .., maar Iaat mijn gave hun geesten vrij mogen
maken!
24. Laat
hen dus aantreden, dan kan ik hen zegenen, zodat zij in hun harten gewaar mogen
worden, dat ook voor hen de zon van genade en verlossing is opgegaan. ,
25.
Cyrenius riep nu de zeelui bijeen, waarna Jozef de volgende woorden tot hen
sprak:
26.
'Luistert, gij trouwe dienaren van Rome, en van Uw Heer . Trouw en ijverig
hebben jullie dit schip voortgestuwd. Die tocht was in mijn belang, dus komt
jullie dan ook mijnentwege een goede beloning toe!
27. Maar
ik ben arm en bezit goud noch zilver. Wat ik wel heb, dat is de genade Gods in
rijke mate, en wel van die God, die jullie de Onbekende noemen!
28. Moge
die grote God in jullie harten de genade storten, opdat jullie geest zal
ontwaken!'
29. Door
deze woorden kwam over allen een gevoel van grenzeloze zaligheid, zodat ze
allen de Onbekende God begonnen te loven en te prijzen!
30.
Cyrenius verwonderde zich hogelijk over deze zegenrijke uitwerking en liet
terstond zichzelf ook door Jozef zegenen.
42
De uitwerking van de genadevolle zegening op Cyrenius.
Jozefs nederige getuigenis over zichzelf en diens goede
raad aan Cyrenius.
Aankomst in Ostracine (Egypte)
11 oktober 1843
Ook
Cyrenius werd vervuld van een hevig gevoel van zaligheid. Hij drukte dat als
volgt uit: 'Luister achtenswaardigste man... nu onderga ik weer hetzelfde, als
wat ik ervoer toen ik het Kindje op mijn arm droeg.
2. Bent U
dan misschien één van natuur met Hem, of hoe komt het, dat ik nu weer dezelfde
zegen ondervind?'
3. Jozef
zei: 'Edele vriend, niet van mij, maar uitsluitend van de Heer van Hemel en
aarde gaat een dergelijke Kracht uit.
4. Bij
een gelegenheid als deze gaat die slechts "door mij heen", om dan
"als zegen in U over te gaan"! Ik heb zo'n Kracht nooit van mijzelf,
want God-alleen is alles in alles!
5. Eert
dus in Uw hart steeds deze enige ware God, dan zal de Volheid van deze
zegen-van-Hem nooit van U wijken!'
6. En
verder zei Jozef nog: 'Wij hebben nu wel met Gods almachtige hulp deze kust
bereikt, maar , naar het mij toeschijnt, zijn we nog lang niet in Ostracine.
7. Welke
kant uit ligt het? Welke richting moeten we houden? De dag loopt al ten einde.
Wat doen we? Gaan we verder, of blijven we hier tot morgen?'
8.
Cyrenius nu: 'Kijk, hier zijn we bij de ingang van de grote baai; in de
binnenste inham ervan, daar rechts van ons ligt Ostracine, een rijke
handelsstad.
9. In
minder dan drie uur kunnen we daar zijn, maar als we er 's nachts aanleggen,
dan zullen we toch moeilijk onderdak vinden. Het lijkt mij dus beter dat we nu
hier op het schip overnachten en er morgen heengaan. ,
10. Maar
nu zei Jozef: 'Maar vriend, als het maar drie uur is, laat ons dan niet hier
blijven slapen. Wel lijkt het mij goed dat Uw schip hier blijft liggen, om
geen opzien te baren in de stad. .., dan kan ik ook heimelijk op de plaats van
bestemming arriveren.
11. Want
als de Romeinse bezetting daar het schip van een Romeins landvoogd in de
gaten krijgt, dan, neem ik aan, zal die U toch zeker met grote eer ontvangen.
12. Als
Uw vriend zou ik dan ongewild deel krijgen aan die verering, en dat zou ik
bijzonder onaangenaam vinden.
13. Het
lijkt mij daarom wenselijker de reis onmiddellijk voort te zetten. ..over land
wel te verstaan. Mijn pakezels zijn nu wel voldoende uitgerust om ons in korte
tijd naar Ostracine te kunnen brengen.
14. Mijn
zoons zijn sterk en vlot ter been; zij kunnen te voet gaan, terwijl U dan met
het onmisbare deel van Uw gevolg gebruik kunt maken van de vijf vrijkomende
lastdieren; we komen dan gemakkelijk in de helemaal niet zo ver gelegen stad. ,
15.
Cyrenius ging met Jozefs advies akkoord, droeg het schip tijdelijk over aan de
scheepslui, om er goed op te passen. Hij nam nog vier bedienden mee, die mede
de lastdieren van Jozef bestegen, en trokken zo met Jozef naar de stad.
16.
Binnen twee uur waren ze er al. Toen ze de stad binnentrokken, werden zij
aangesproken door de poortwachter, die naar hun papieren vroeg.
17.
Cyrenius maakte zich nu aan de poortwachter bekend. Deze liet hem direct
ceremonieel begroeten door de soldaten die daar waren en trof voorts de nodige
maatregelen voor onderdak.
18. Zo werd ons reisgezelschap,
zonder ook maar de geringste problemen, direct en zo gunstig mogelijk voor
hen, in de stad ondergebracht.
43
Cyrenius koopt een landhuis voor de H. Familie
12 oktober 1843
Vroeg in
de morgen van de volgende dag zond Cyrenius al direct een bode naar de overste
van de militaire bezetting daar, en liet hem weten, dat hij met spoed, maar
beslist zonder enig ceremonieel naar hem toe moest komen.
2. De
overste kwam en zei: 'Graag zal ik vernemen, hoge vertegenwoordiger van de
keizer in Celesyrië en opperste commandant van Tyrus en Sidon, wat Uw wensen
zijn.'
3. En
Cyrenius sprak: 'Geachte overste, allereerst wens ik ditmaal geen eerbetoon,
want ik ben hier incognito.
4. En
voorts zou ik willen weten of hier, in de stad zelf, of in de omgeving, een
eenvoudig woonhuis, resp. een villa of landhuis te huur of te koop is.
5. Ik zou
namelijk graag voor een in alle opzichten achtenswaardige joodse familie iets
dergelijks willen kopen.
6. Dat
gezin heeft namelijk om aan mij bekende redenen uit Palestina moeten vluchten
achtervolgd door die fijne meneer Herodes en het zoekt nu bescherming bij
onze befaamde Romeinse gerechtigheid en rechtsorde.
7. Ik heb
alle omstandigheden van dit gezin nauwkeurig onderzocht en ik heb het geheel
zuiver en onbesproken bevonden; het is dan ook begrijpelijk dat het onder de
gegeven omstandigheden niet onder Herodes leven kan. .., zoals het ook
duidelijk moet zijn, dat dat monster van een viervorst over Palestina en een
deel van Judea, eigenlijk de grootste vijand van Rome is.
8. Ik
denk dat U best begrijpt wat ik bedoel! ...Dat is nu de reden, dat ik voor deze
aldus omschreven familie zo iets beknopts en nuttigs zou willen kopen.
9. Mocht
U iets dergelijks ergens kennen, doe mij dan het genoegen het mij te tonen,
want weet U, ditmaal kan ik niet lang blijven, omdat mij te Tyrus belangrijke
zaken te wachten staan; daarom moet alles vandaag nog in orde worden gebracht.
,
10. De
overste antwoordde: 'Doorluchtige Heer, die zaak is eventueel vlot te regelen;
ik heb mij zelf namelijk op ongeveer een halve mijl afstand van de stad een
aardige villa laten bouwen. Ik heb daar groenten en fruittuinen en drie mooie
korenvelden aangelegd.
11.
Helaas heb ik te weinig tijd om me er voldoende mee te bemoeien; het is mijn
vrij en onbelast eigendom. Als U het zoudt willen hebben, dan is het, met inbegrip
van de bewaking voor honderd pond te koop; het kan dan bovendien belastingvrij
worden genoten.
12. Na
dit te hebben aangehoord, stak Cyrenius de overste een hand toe, liet zich
door zijn bedienden zijn kas brengen, en betaalde aanstonds en ongezien contant
aan de overste diens villa. Hij liet zich vervolgens -dit alles door Jozef nog
ongemerkt -door de overste naar het bewuste object toebrengen om het te bezichtigen.
13. Toen
hij de villa, die hem trouwens best beviel bezichtigd had, gaf hij zijn
bedienden dadelijk opdracht om zolang in de villa te blijven, totdat hij met
het gezin zou terugkomen.
14.
Vervolgens ging hij met de overste de stad in en liet door hem een koopakte
opmaken. Daarna groette hij de overste heel hartelijk en begaf zich vol
vreugde op weg naar Jozef.
15. Toen
deze hem zag, sprak hij hem meteen aan, en zei: 'Goede vriend Cyrenius, ik mag
God wel danken dat Hij U zozeer gezegend heeft, dat U mij tot dusverre zo
veel vriendschap hebt willen bewijzen!
16. Ik
ben nu gered en deze nacht heb ik weer eens heerlijk kunnen slapen. Maar nu
moet ik hier blijven. Hoe zal de toekomst er voor ons uitzien? Waar kan ik
wonen? Hoe zal ik mij er doorheen slaan? ...Dat zijn zaken, waarom ik mij nu
direct moet bekommeren!'
17 Cyrenius zei: 'Inderdaad, waarde heer en beste vriend,
zo is dat! Laat Uw gezin de bezittingen dus opladen en ga dan direct gepakt en
gezakt met mij mee, dan kunnen we een paar honderd passen buiten de stad iets
zoeken, want, naar ik mij heb laten vertellen, is er in de stad zelf niets te
krijgen.' Jozef vond dat best en deed zoals Cyrenius suggereerde.
44
Jozef en de H. Familie in het nieuwe huis. Cyrenius te
gast. Dank van Jozef en Maria
13 oktober 1843
Toen
Cyrenius en Jozef en diens gezin bij de reeds gekochte villa aankwamen zei
Jozef tegen Cyrenius:
2. 'Edele vriend, zoiets zou mij wel lijken. Een bescheiden villa, een
aardige boomgaard met dadels, vijgen, granaatappelen, sinaasappelen, appels,
peren en kersen zo te zien. ..
3. Voorts
nog druiven, amandelen, meloenen en een massa groenten. En dan daarnaast nog
weidegrond en drie korenvelden dat zal er zeker wel allemaal bijhoren?
4. Mij gaat het niet zozeer om iets voornaams of iets
luxueus, maar deze nuttig en verstandig aangelegde villa heeft grote gelijkenis
met mijn huurperceel te Nazareth in Judea; die zou ik best willen huren of
kopen!'
5. Nu
haalde Cyrenius de koopakte voor den dag en gaf die aan Jozef,zeggend;
6. 'Moge
Uw Heer, die nu ook de mijne is, het voor U zegenen!
7. Alles wat U hier ziet, omgeven door heggen en palissaden, hoort erbij.
En hierbij draag ik deze villa geheelonbelast en tevens belastingvrij, als
bezit aan U over. Achter het woongedeelte bevindt zich nog een stal voor ezels
en koeien. Er staan twee koeien op stal en pakezels hebt U zelf zeker al genoeg
tot Uw beschikking.
8. Als U
mettertijd eventueel weer wilt terugkeren naar Uw vaderland, dan kunt U dit
bezit verkopen en met het geld ervan ergens anders iets kopen.
9. Om
kort te gaan, grote vriend, van nu af aan bent U in volledig bezit van deze
villa, en U kunt ermee doen wat U wilt.
10.
Vandaag, morgen en overmorgen wil ik hier nog blijven, dan moeten die afschuwelijke
boden van Herodes maar des te langer op mij wachten.
11. Die
korte tijd slechts wil ik uit grote liefde tot U, mede gebruik maken van deze
villa.
12.
Weliswaar zou ik slechts behoeven te bevelen om in een oogwenk het keizerlijk
paleis voor mezelf te laten vrijmaken, omdat ik voorzien ben van een keizerlijke
volmacht. ..
13. en op
de tweede plaats, omdat ik een bloedverwant van de keizer ben.
14. Maar
ik laat dit alles na, uit hoogachting en liefde voor U , maar vooral voor het
Kindje, hetwelk ik onherroepelijk houd voor op zijn minst de Zoon van de Allerhoogste
God!'
15. Jozef
was door deze verrassing zo ontroerd, dat hij van vreugde en dankbaarheid
alleen maar huilen, en helemaal niet lachen kon!
16. En
het verging Maria al niet beter; alleen was zij zichzelf weer eerder meester.
Ze ging naar Cyrenius toe en gaf aan haar dankbaarheid uitdrukking door het
Kind je in Cyrenius' armen te leggen. Cyrenius, diep ontroerd, zei: 'O mijn
grote God en Heer, mag dan zelfs een zondaar U op handen dragen? O, wees mij
dan genadig en barmhartig!'
45
De bezichtiging van het nieuwe huis. Dankbetuigingen van
Jozef en Maria.
Cyrenius stelt
belang in Israëls geschiedenis
14 oktober 1843
Na een
beetje bekomen te zijn van zijn grote verrassing, ging Jozef met Cyrenius alles
in ogenschouw nemen.
2. Ook
Maria, die het Kindje weer uit Cyrenius' armen had teruggenomen, deed aan deze
bezichtiging mee. Ze was oprecht verheugd over de goedheid van de Heer, omdat
Hij nu ook in hun aardse behoeften zo goed had voorzien.
3. Toen
ze nu alles hadden bezichtigd en in het woonhuis waren teruggekeerd, zei
Maria, die zich als verzaligd gevoelde:
4. 'Lieve
beste Jozef, ik was nog nooit zo blij, dat de Heer zo goed voor ons heeft
gezorgd.
5. Voor
mij lijkt het, alsof de Heer de oude heilsorde volledig heeft omgekeerd.
6. Ooit
leidde Hij de kinderen van Israël vanuit Egypte naar het beloofde land
Palestina, dat toen nog Kanaän heette;
7. nu
heeft Hij Egypte weer tot het beloofde land gemaakt, terwijl Hijzelf met ons
meevoer, of beter gezegd: Zelf leidde Hij ons hier naartoe, vanwaar Hij ooit onze
voorvaderen bevrijdend door de woestijn leidde naar het beloofde land, dat
overvloeide van melk en honing!'
8. Jozef
antwoordde: 'Maria, je hebt weliswaar niet helemaal ongelijk met je blijde
opmerking;
9. maar,
naar mijn mening gaat jouw uitspraak alleen op voor onze huidige situatie.
10. In
het algemeen gesproken lijkt het mij eerder zo, dat de Heer nu met ons heeft
gedaan wat Hij eens deed met de zonen van Jacob, toen in het land Kanaän die
grote hongersnood was uitgebroken!
11. Het
volk van Israël bleef daarna tot aan de tijd van Mozes in Egypte; maar Mozes
bracht het weer terug, door de woestijn, naar het vaderland.
12. Ik
denk, dat het met ons ook zo zal gaan: ook wij zullen hier niet begraven
worden; te zijner tijd zullen we zeker naar Kanaän moeten terugkeren!
13. Voor
de terugkeer van onze voorvaderen moest er toen eerst een Mozes worden
verwekt, maar wij hebben de Mozes van Mozes al in ons midden!
14. Ik denk dus dat het wel zal gaan zoals ik al heb
gezegd. ,
15. Maria
was het met Jozef eens en hield al deze woorden in haar herinnering vast.
16. Hevig
geïnteresseerd had Cyrenius toegeluisterd en hij gaf Jozef dan ook te kennen
dat hij graag de geschiedenis van de joden nader zou willen Ieren kennen.
46
De gemeenschappelijke maaltijd en Jozefs verhaal over de
geschiedenis van de schepping der mensheid en van het joodse volk.
Cyrenius licht op voorzichtige wijze en met succes de
keizer in
16 oktober 1843
Jozef gaf
nu zijn zoons opdracht om de dieren te verzorgen en om vervolgens te bezien hoe
het met de levensmiddelenvoorraad was gesteld.
2. Zij
deden alles naar Jozefs wens, verzorgden de dieren en melkten de koeien.
3. Daarna
namen zij een kijkje in de provisiekelder, waar ze een grote voorraad vonden
van meel, brood, vruchten en ook van vele potten vol honing.
4. De
wachtcommandant was namelijk een goede imker geweest, geschoold volgens de Romeinse
methode, die daar zo in zwang was, dat een Romeins dichter er indertijd een
gedicht aan wijdde.
5. Ze
brachten dus vlug brood, melk, boter en honing naar Jozef in de woonkamer.
6. Jozef
bekeek alles, dankte God, zegende al die spijzen, liet ze op tafel brengen en
vroeg Cyrenius om aan de maaltijd deel te nemen.
7. Deze
vervulde die wens van Jozef maar al te graag, want ook hij was een liefhebber
van melk en van brood met honing.
8. Onder
het eten vertelde Jozef in het kort de geschiedenis van het joodse volk aan
Cyrenius, als ook de geschiedenis van de schepping en die van het mensengeslacht.
9. Hij
verhaalde dat alles zo bondig en logisch, dat het Cyrenius volkomen duidelijk
werd dat Jozef met zekerheid de zuiverste waarheid had gesproken.
10. Wat
Cyrenius zelf betreft, die werd daardoor enerzijds blij gestemd; anderzijds
echter was hij begaan met de zijnen te Rome, want hi j begreep best dat die nog
ronddoolden in de diepste duisternis.
11.
Daarom zei hij tegen Jozef: 'Hooggeachte man en grootste vriend die ik ooit
had.
12. Ik heb een plan gemaakt: Alles
wat ik zojuist van U vernomen heb wil ik ook aan mijn halfbroer, keizer
Augustus, berichten. Ik zal dat zo doen, alsof ik het toevallig had gehoord
van een mij onbekende, overigens zeer rechtschapen jood.
13. Uw
naam en verblijfplaats zal ik niet noemen, ook niet indirect. Maar waarom zou
de beste van alle Romeinen, mijn broeder Augustus, de keizer, aan de eeuwige
dood moeten worden prijs gegeven?!'
14.
Ditmaal ging Jozef ermee akkoord en dus bleef Cyrenius nu nog drie dagen lang
in Ostracine zitten schrijven en zond zijn verslag met een speciaal schip naar
de keizer te Rome, ondertekend sl.echts met: Uw broeder Cyrenius.
15. Het
doornemen van dit rapport van Cyrenius heeft de keizer de ogen geopend; hij
kreeg hoogachting voor het joodse volk en stelde het zelfs in de gelegenheid
om, tegen betaling van geringe leges, als Romeins burger te worden
geregistreerd.
16.
Tegelijk werden al te 'orthodoxe' predikers van het heidendom onder een of
ander voorwendsel verbannen.
17. Zo
werd bij voorbeeld ook de in Rome zeer geliefde dichter Ovidius op gronden, die
niet achterhaald konden worden, uit Rome verbannen; en zo verging het ook de
priesterkaste onder het bewind van Augustus niet al te best.
47
Het vertrek van Cyrenius en zijn voorzieningen voor de H.
Familie.
Het afschuwwekkende verslag van de getuigen van de kindermoord.
Brief van Cyrenius aan Herodes
17 oktober 1843
Nadat hij
eerst nog de stadscommandant nadrukkelijk opdracht had gegeven deze familie
in alle omstandigheden en met spoed terwille te zijn, nam Cyrenius op de
vierde dag eindelijk afscheid.
2. Heel
de familie wilde hem uiteraard uitgeleide doen tot aan zee, waar zijn schip voor
anker lag.
3. Maar
Cyrenius wimpelde dat allervriendelijkst af, zeggende: 'Beste en verheven
vriend, blijf alstublieft rustig hier .
4. Men
kan immers niet weten hoeveel nagezonden koeriers en met wat voor berichten
-mijn schip alreeds hebben ingehaald.
5.
Ofschoon U hier nu absoluut veilig bent, wordt van mij nu toch wel de grootste
scherpzinnigheid vereist, opdat niet door welke speurder ook, achterhaald zou
kunnen worden waarom ik ditmaal in januari naar Egypte ben geweest!'
6. Jozef
begreep Cyrenius heel goed, bleef dus thuis en nam van zijn weldoener afscheid
door hem te zegenen op de deel van zijn huis.
7. Met de
belofte dat hij Jozef spoedig opnieuw zou komen bezoeken ging Cyrenius met
zijn vier bedienden heen, en was te voet weer spoedig bij zijn schip.
8.
Aanvankelijk werd hij daarbij zijn aankomst met uitgelatenheid ontvangen, maar
kort daarop ook met luid gejammer vanaf een aantal andere schepen, die inmiddels
hier waren geland.
9. Van de
kust van Palestina waren namelijk heel wat ouders weggevlucht uit angst voor
Herodes, de kindermoordenaar, en zij vertelden aanstonds welke gruweldaden
Herodes in en om Bethlehem en in heel Zuid-Palestina, nota bene met behulp van
Romeinse soldaten, verrichtte!
10. Dit was voor Cyrenius aanleiding
onmiddellijk een brief te schrijven aan de landvoogd van Jeruzalem, en een van
gelijke strekking aan Herodes zelf.
11. De
korte inhoud van die brief luidde: 'Hierbij gelast ik, Cyrenius, broeder van de
keizer en stadhouder over Azië en Egypte, u in naam van de Keizer onmiddellijk
met uw gruwelen op te houden.
12. Bij
in gebreke blijven zal ik Herodes als een ordinaire rebel aan de kaak stellen
en hem straffen in overeenkomst met wat de wet als passend voorschrijft, en op
een manier, die mijn daardoor gewekte toorn bevredigen zal!
13. De landvoogd van Jeruzalem wordt bij deze opgedragen een nauwkeurig
onderzoek in te stellen naar deze gruwelen en mij daarvan onverwijld op de
hoogte te stellen, opdat deze wreedaard de gerechte straf voor zijn misdaden
niet kan ontgaan!
14.
Gegeven op mijn schip, de " Augustus", voor de kust bij Ostracine in
naam des Keizers, diens hoogste plaatsvervanger in Azië en Egypte, heersend
landvoogd van Celesyrië, Tyrus en Sidon. w.g. Cyrenius, vice-Augusti.'
48
De uitwerking en de gevolgen van deze brief. Herodes'
list.
Tweede brief van Cyrenius aan Herodes
Vreselijk
geschrokken als zij waren door deze brief van Cyrenius, maakten de landvoogd
van Jeruzalem en Herodes onmiddellijk een eind aan hun gruwelijk misdrijf en
zonden boodschappers naar Tyrus om Cyrenius aan te tonen op grond van welke gewichtige
feiten zij dit hadden moeten doen.
2. In
schrille kleuren schilderden zij het gezantschap van die altijd al zo
gluiperige Perzen en zij beweerden zelfs belangrijke aanwijzingen te hebben,
dat zelfs Cornelius, de broeder van Cyrenius als aanvoerder betrokken zou zijn
geweest bij deze samenzwering van puur Aziatische opzet!
3. Zij
zouden er namelijk achter gekomen zijn dat Cornelius deze nieuwe koning der
joden in bescherming zou hebben genomen!
4.
Herodes beweerde zelfs dat hij overwoog om ter zake boden naar Rome te zenden
als Cyrenius niet voor hen in zou staan!
5.
Cyrenius zou eigenlijk die Cornelius eens stevig aan de tand moeten voelen! En
als hij dat zou weigeren, zouden zij zich genoopt zien dat bewuste bericht aan
de keizer alsnog onverwijld te doen uitgaan!
6. Deze
tegenzet, die Cyrenius pas vernam toen hij alweer in Tyrus terug was, maakte
hem aanvankelijk wat van streek.
7. Maar, door de Geest Gods geleid,
kwam hij dadelijk weer tot zichzelf en hij schreef aan Herodes als volgt:
8. 'Hoe luidt het vertrouwelijk
bevel van Augustus voor gevallen van ontdekking van eventuele complotten? Dat
luidt aldus: " Als iemand een of ander complot ontdekt, dan moet hij voor
alles zijn kalmte bewaren en onmiddellijk alles tot in details aangeven bij de
hoogste gezagsdrager van het desbetreffende land!
9. Noch
de lokale landvoogd, en nog minder een leenheer, mag ook maar een vinger
uitsteken naar het zwaard zonder het uitdrukkelijk bevel van die hoogste
gezagsdrager van de Staat, die voor alles een diepgaand onderzoek moet
instellen.
10. Een
ontijdige ingreep kan de Staat juist in deze zaken de allergrootste schade
berokkenen, want
11.
daardoor zou een complot namelijk genoopt worden zich in zijn schulp terug te
trekken en zijn intriges nog listiger te camoufleren, om daarna onder
gunstiger omstandigheden des te effectiever voor den dag te kunnen komen"
12. Dit
is des keizers hoogst eigen instructie ten aanzien van deze uiterst
gewichtige zaak.
13. Hebt
u dienovereenkomstig gehandeld? Mijn broeder Cornelius heeft dat wel gedaan.
Hij heeft zich van die zogenaamde nieuwe koning der joden onmiddellijk meester
gemaakt.
14. Hij
heeft hem aan mijn jurisdictie overgedragen, en overeenkomstig mijn gezag
over Azië en Egypte, heb ik de nodige maatregelen getroffen op grond van het
gezag dat mij over Azië en Egypte toekomt
15. Mijn
broeder heeft u dit alles al uit de doeken gedaan, maar hij sprak als tegen
een dove!
16. Tegen
elk vermaan van mijn broeder ingaande, hebt u als ordinaire rebellen die kindermoord
op touw gezet, en bovendien hebt u brutaalweg van mij nog durven verlangen,
dat ik u daarbij zou steunen! En dat noemt u de keizerlijke wet handhaven?!
17. Laat mij u nog dit zeggen, dat de keizer allang volledig op de hoogte
is gesteld en dat hij mij heeft gevolmachtigd de stadhouder van Jeruzalem af
te zetten, alhoewel die aan mij verwant is, en om Herodes een boete op te leggen
van tienduizend pond aan goud!
18. De
stadhouder, die dus uit zijn ambt is gezet, moet zich binnen vijf dagen bij
mij melden, en Herodes moet zijn boete uiterlijk dertig dagen later hier
volledig komen voldoen! In geval van nalatigheid zal hij van zijn leenheerschap
vervallen worden verklaard! Fiat! Cyrenius, vice Augusti. ,
49
De uitwerking van de tweede brief.
Komst van Herodes en van de stadhouder.
Hun ontvangst door Cyrenius. Tyrus in opwinding.
Maronius Pilla voor Cyrenius
Deze
brief van Cyrenius heeft de stadhouder van Jeruzalem en ook Herodes pas echt
bang gemaakt!
2.
Herodes en de stadhouder genaamd Maronius Pilla, zijn daarom zo vlug mogelijk
naar Cyrenius toegegaan.
3.
Herodes om te proberen nog iets van zijn boete af te dingen, en de stadhouder
om te bewerkstelligen dat hij zijn aanstelling zou terugkrijgen.
4. Toen
zij met groot gevolg te Tyrus aankwamen, werd het volk van Tyrus vreselijk
bang, in de veronderstelling namelijk dat Herodes, met toestemming van Cyrenius,
ook daar zijn gruwelijk bedrijf zou gaan uitoefenen!
5.
Cyrenius, die geen idee had van de aanleiding tot die ontsteltenis, werd
aanvankelijk zelf ook erg bezorgd.
6. Maar
hij vermande zich al spoedig en trachtte om op een allervriendelijkste manier
van het volk te weten te komen, wat er aan de hand was, en waarom het zo
geweldig tegen hemzelf tekeer ging.
7. Maar
het volk schreeuwde: 'Hij is hier, de wreedste aller wreedaards, die in
Palestina vele duizenden onschuldige kinderen liet vermoorden.’
8. Nu pas
begreep Cyrenius de angst van het volk; hij stelde het gerust en troostte het,
waarna het volk weer afdroop. Hijzelf echter bereidde zich erop voor het tweetal
te ontvangen.
9. Het
volk was nog nauwelijks weggetrokken, of het tweetal liet zich aandienen.
10. Eerst
maakte Herodes zijn opwachting. Hij boog diep voor zijne keizerlijke Hoogheid,
en vroeg toestemming om te spreken.
11. Uitermate geprikkeld richtte Cyrenius zich nu eerst
tot hem en zei: 'Ja, spreek op, jij booswicht! De hel is nog te goed om voor
jou een naam te kunnen bedenken! Spreek jij, die door de diepste hel bent
uitgebraakt! Wat moet je?!'
12. Door
deze donderende woorden van Cyrenius verbleekte Herodes van schrik. Bevend van
angst bracht hij er niettemin uit: 'Gebieder van Rome's Heerschappij, de boete
die U mij hebt opgelegd is niet op te brengen; schenkt U daarom de helft kwijt.
13. Zeus
is mijn getuige dat datgene, wat ik heb gedaan, gedaan is met oprechte ijver
voor Rome!
14.
Toegegeven dat ik wreed gehandeld heb, maar anders kon het niet! De Perzische
delegatie, die zo luisterrijk voor mij verscheen, heeft mij daartoe duidelijk
alle aanleiding gegeven! Men heeft mij - het gegeven erewoord schendend om de
tuin geleid!'
15. Maar
Cyrenius antwoordde: ' Jij lelijke leugenaar! Maak dat je wegkomt! Ik ben
volledig op de hoogte! Verklaar onmiddellijk dat je de boete zult betalen, of
ik laat je hier nog op staande voet de kop van je romp slaan!'
16. Nu
beloofde Herodes dan de boete te betalen, bang als hij was dat hij zijn
leenbriefniet terug zou krijgen; dat zou pas na het betalen van de boete
gebeuren!
17.
Cyrenius zond hem weg en liet nu Maronius Pilla ontbieden.
18. Deze
had in de antichambre Cyrenius' woedende stem al gehoord... Meer dood dan levend
verscheen hij dan ook voor Cyrenius.
19.
'Maronius, man, kom tot jezelf; jij werd immers gedwongen! Ik heb jou laten
roepen omdat je mij belangrijke inlichtingen moet geven! Voor jou geldt er
geen andere boete dan die in je hart tegenover God!'
50
Verhoor van de stadhouder door Cyrenius.
Poging van de stadhouder om de zaak te vergoelijken.
Gewetensvraag van Cyrenius. Maronius' bekentenis
Toen Maronius Pilla door Cyrenius
zo werd toegesproken viel hem een zware steen van het hart. Zijn pols begon
rustiger te kloppen en in korte tijd was hij weer in staat om Cyrenius te
woord te staan.
2. Toen
Cyrenius zag, dat Mariniers Pilla zich herstelde, vroeg hij hem als volgt:
3.
'Maronius, ik bezweer je mij op mijn vragen gewetensvol te antwoorden. Door
welke uitvlucht ook zul je je mijn misnoegen op de hals halen!
4. Vertel
me eens, ken je het gezin, waarvan de eerstgeboren zoon de zogenaamde nieuwe koning
der joden zou moeten zijn?'
5.
Maronius Pilla antwoordde: ‘Ja, althans, naar wat ik van de joodse priesters
persoonlijk heb vernomen. De vader heet Jozef; hij is een meester timmerman,
die in heel Judea en in half Palestina als zodanig bekend is en die gevestigd
is te Nazareth.
6. Zijn
integriteit is overal in het land en in heel Jeruzalem wel bekend! Een maand of
elf/twaalf geleden moest hij - ik meen ingevolge een soort van loting -een
volwassen geworden meisje vanuit de joodse tempel onder zijn hoede nemen.
7. Dit
meisje nu, dat heeft waarschijnlijk tijdens de afwezigheid van die brave
timmerman ontijdig de liefde bedreven. Ze werd zwanger en bezorgde daardoor
naar mijn weten aan die man enorme moeilijkheden met de joodse priesterkaste!
8. Tot
zover ben ik met deze zaak goed op de hoogte, maar moeilijker is het om het fijne
te weten te komen van de geheimzinnige verhalen die onder het volk in omloop
zijn over de bevalling van dit meisje! Om de schande, die hij van zijn volksgenoten
te vrezen had, moet deze man haar nog voor haar bevalling tot vrouw hebben
genomen.
9. Zij is
bevallen, toen de volkstelling te Bethlehem plaatshad, en wel in een stal,
voor zover ik te weten ben gekomen.
10. Zoals
ik overigens ook al aan Herodes gezegd heb, weet ik er verder niets van.
11. Maar
Herodes meende dat Cornelius deze, voor hem door de Perzen verdacht geworden
familie ergens onder het volk had willen verborgen houden, om hem op die manier
zijn leenheerschap te kunnen betwisten. Hij weet immers zeer goed, dat Uw
broeder geen vriend van hem is.
12. Meer
nog om Cornelius' plannen te verijdelen, dan om die nieuwe koning te pakken te
krijgen, heeft hij tot die krankzinnige gruweldaad kunnen besluiten.
13. Het
was dus eigenlijk meer uit wraakzucht tegenover Uw broeder dan uit vrees voor
die nieuwe koning, dat hij die kindermoord op touw zette. Dit is alles, wat ik
over deze vreemde en uitzonderlijke gebeurtenis weet te zeggen. ,
14.
Cyrenius sprak toen: 'Tot dusverre concludeer ik uit wat je gezegd hebt, dat je
weliswaar de waarheid hebt gezegd, maar het is mij geenszins ontgaan, dat je
tegelijk in zekere zin probeert Herodes te verschonen !
15. Toch
zeg ik je dat de misdaad van Herodes, zoals ik al schreef door niets te
verontschuldigen valt!
16. Want,
als je nog luisteren kunt, dan zal ik jou eens in vertrouwen zeggen, waarom Herodes
deze alleronmenselijkste misdaad feitelijk bedreven heeft.
17. Om te
beginnen! Herodes is de meest heerszuchtige mens, die ooit door deze aarde werd
gevoed!
18. Ware
hij ertoe in staat, zou hij een daartoe ook maar enigszins toereikende
legermacht ter beschikking hebben, dan zou hij vandaag nog met ons, Romeinen,
Augustus niet uitgezonderd, hetzelfde doen, wat hij met die onschuldige
kinderen heeft gedaan! Heb je me nu begrepen?!
19. Deze
kindermoord heeft hij op touw gezet in de veronderstelling daarmee aan ons
Romeinen, een hoogst belangrijke dienst te bewijzen en zich daardoor als een
echte Romeinse patriot voor te doen. .., teneinde van de keizer naast zijn
leenheerschap ook nog mijn functie toegewezen te krijgen !
20. En
als hij dan, net als ik, vice-Caesar zou zijn geworden, en de autonome
beschikking zou krijgen over een derde deel van heel de Romeinse macht, dan zou
hij daardoor in staat zijn om zich van Rome vrij te maken en als onafhankelijke
alleenheerser over Azië en over Egypte te regeren!
21.
Begrijp je het nu? Dit plannetje van die oude schurk is mij maar al te goed
bekend. En zoals ik, zo kent hem nu ook Augustus!
22. Nu
vraag ik jou en je zult met je leven moeten instaan voor de waarheid, of jij
van dit plan van Herodes afwist, toen hij jou dwong als uitvoerder voor hem op
te treden?
23.
Spreek dus, maar denk erom, een onwaar ontwijkend woord kost je het leven.
Want ik ben van deze zaak nu tot in de kleinste details op de hoogte.’
24.
Hierdoor werd Maronius Pilla opnieuw lijkbleek en hij stotterde: ' Ja, U hebt
gelijk, het was ook aan mij bekend wat Herodes in zijn schild voerde!
25. Maar
ik was bang voor zijn geïntrigeer, en ik moest hem geen kans geven om nog
heviger tegen mij te intrigeren en dus wel naar zijn pijpen dansen.
26. Maar,
zo goed als ik hem nu door U heb Ieren kennen, zo goed heb ik hem toch nog niet
eerder gekend, anders zou hij nu niet meer in leven zijn geweest!'
27.
'Mooi,' zei Cyrenius, 'dan schenk ik je nu, in naam van de keizer, wel het
leven, maar ik zal je niet in je ambt herstellen, voordat je geest, die zwaar
gestoord is, weer helemaal in orde zal zijn. Ik zal je hier onder mijn eigen
ogen laten verplegen en intussen zal ik je functie laten waarnemen door mijn
broeder Cornelius. Want je begrijpt wel, dat ik je nu niet meer echt vertrouwen
kan! Je moet derhalve hier blijven, totdat je weer helemaal gezond bent!'
51
Volledige bekentenis van Maronius Pilla.
Cyrenius als wijze rechter
Toen
Maronius Pilla dit oordeel van Cyrenius te horen had gekregen, sprak hij met
bevende stem:
2. 'Wee
mij! Alles is verraden! Het moet de keizer nu wel duidelijk zijn geworden dat
ik republikein ben! Wee mij, ik ben verloren!'
3. Maar
Cyrenius zei: ' Ja, in mijn oordeel over jouw politieke instelling had ik het
inderdaad bij het rechte eind, en ook in mijn vermoeden waarom je Herodes bij
die kindermoord hebt geholpen.
4. Daarom
heb ik dan ook gehandeld zoals ik deed.
5. En
voorwaar, was je niet net als ik een telg uit een der voornaamste families van
Rome, dan zou ik je zonder pardon een kopje kleiner hebben gemaakt,
6. als ik
je althans niet zou hebben laten kruisigen! Maar ik heb je begenadigd in de
eerste plaats, omdat je door Herodes tot deze stap bent verleid en vervolgens,
omdat je samen met mij en keizer Augustus een van de voornaamste patriciërs
van Rome bent!
7. Toch,
zolang Herodes leeft, en zolang je niet volledig hersteld bent, zul je niet in
je ambt worden teruggeplaatst!
8. En
hier mag je alleen verblijven op voorwaarde, dat je het werk, dat ik je zal
opdragen, zonder enige tegenspraak onder mijn voortdurende persoonlijke toezicht
zult uitvoeren.
9. In het
voorjaar ga ik een dienstreis maken naar Egypte. Je zult mij dan vergezellen!
10. Er
woont daar, ergens buiten de stad, een oude, zeer wijze man. Bij hem zal ik je
onder behandeling stellen. Hij zal je wel zeggen wat je mankeert!
11. Dan
zal ook gauw genoeg blijken, in hoeverre al je uitspraken te vertrouwen zijn.
12.
Daarop moet je je dus maar goed prepareren, want daar zul je met meer
geconfronteerd worden dan met het Orakel van Delphi!
13. Daar
zul je tegenover een rechter komen te staan, wiens ogen alleen al in staat zi
jn om van brons vloeibare was te maken! Bereid je dus goed voor, want hier
houd ik je aan!'
52
Cyrenius' reis naar Egypte. Zijn aankomst in Ostracine.
Jozef en Maria besluiten Cyrenius op te zoeken.
De eerste woorden van Het Kindje
Het
betreffende voorjaar was al gauw aangebroken; half februari begint het al, in
die streken.
2. Maar
Cyrenius besloot pas half maart te gaan, zijnde dat de tijd, die bij uitstek
geschikt is voor militaire operaties.
3. Tegen
half maart dus liet Cyrenius zijn schip weer reisklaar ma.ken, en precies op de
vijftiende scheepte hij zich met Maronius Pilla in voor de reis naar Egypte.
4. De
reis werd ditmaal in vijf dagen afgelegd.
5.
Cyrenius liet zich nu wel met groot ceremonieel ontvangen, omdat hij nu grote
parades zou moeten afnemen, en uitgebreide militaire inspecties moest houden.
6. Hij
kon er dus ditmaal niet onderuit zich heel officieel te laten ontvangen.
7.
Dientengevolge baarde zijn aankomst te Ostracine heel wat opzien, zodat het ook
doordrong tot de ons reeds bekende villa.
8. Jozef
zond daarom zijn twee oudste zoons naar de stad om er zich precies van te
vergewissen waarom de hele stad zo in rep en roer was.
9. De
twee zoons spoedden er zich dus heen en kwamen al spoedig terug met het goede
nieuws dat Cyrenius in de stad was aangekomen, en dat ze wisten waar hij
woonde.
10. Toen
Jozef dit hoorde, zei hij tegen Maria: 'Wij moeten deze grote weldoener van ons
nu onmiddellijk een bezoek gaan brengen om van onze dankbaarheid blijk te
geven en het Kindje moeten we meenemen!'
11. Maria
was erg blij met dit bericht. Ze zei: 'Vanzelfsprekend, dat doen we lieve
Jozef; het Kindje is immers Cyrenius' voornaamste en heel speciale lieveling!'
12.
Aanstonds deed Maria het Kindje, dat inmiddels flink gegroeid was, nieuwe door
haar zelf gemaakte kleertjes aan, en in haar moederlijke liefde, maar ook argeloosheid
vroeg ze haar Kindje toen:
13. 'Gaat
mijn hartediefje, mijn zoontjelief, mijn Jezuslief, ook met ons mee naar die
lieve "oom Cyrenius"?'
14. Heel
opgewekt glimlachte het Kindje, en Het deed duidelijk. Zijn eerste uitspraak
nu, en die luidde:
15.
'Maria, nu volg ik jou totdat je eenmaal Mij zult volgen!'
16. Zo'n
feestelijke stemming veroorzaakten deze woorden in Jozefs huis, dat ze het
bezoek aan Cyrenius er bijna door zouden hebben vergeten.
17. Maar
het Kindje zelf wees Jozef erop zijn voornemen nu niet uit te stellen, omdat
Cyrenius het ditmaal wel heel druk zou hebben met het behartigen van andere,
meer algemene belangen!
53
Op de parade krijgen Jozef en Maria het te kwaad, zodat
ze willen vluchten.
Ontmoeting met Cyrenius en Maronius Pilla.
Einde van de troepeninspectie.
Samen met Cyrenius keert de H. Familie terug
Begeleid
door de oudste zoon van Jozef, die hun de weg wees naar de burcht, waar
Cyrenius resideerde, gingen Jozef en Maria nu dus direct op weg.
2. Toen
zij aankwamen op het grote voorplein, bleek het vol te staan met soldaten,
zodat het niet gemakkelijk was om bij de ingang van de burcht te komen.
3. Dus
zei Jozef tegen Maria: 'Lieve vrouwe, wat voor mensen onmogelijk is, dat blijft
ook voor ons onmogelijk.
4. En zo
is het voor ons nu ook onmogelijk om tussen al die rijen soldaten door bij de
burcht te komen. Zouden we daarom maar niet direct omkeren en een gunstigere
gelegenheid afwachten?
5. Ook het Kindje kijkt al zo
angstig naar al die rijen ruige krijgslieden! Het zou er best eens van streek
door kunnen geraken en ziek worden. En dat zou dan onze schuld zijn! Laten we
liever teruggaan!’
6. Maar Maria antwoordde: 'Lieve
Jozef, kijk, als mijn ogen mij niet bedriegen, dan is die man daar, die daar,
met die schitterende helm op, die juist die laatste rij langsgaat, niemand
minder dan Cyrenius!
7. Laten
we dus nog even wachten tot hij hierheen komt, misschien ziet hij ons wel
staan! Hij zal ons dan zeker wel een wenk geven wat te doen, of we naar hem toe
moeten komen of niet!'
8. Jozef
sprak: ' Ja lieve, je hebt gelijk, het is inderdaad Cyrenius zelf!
9. Maar,
kijk nu ook maar eens goed naar die andere held, die daar naast hem loopt; mijn
naam zal niet langer Jozef zijn, als dat niet de beruchte stadhouder is van
Jeruzalem!
10. Wat
moet die man nu toch hier? Zou zijn aanwezigheid soms iets te maken kunnen
hebben met ons? Zou Cyrenius ons misschien toch nog op schandelijke wijze aan
Herodes hebben uitgeleverd?
11. Het
is maar een geluk, dat hij mij en jou vast en zeker niet persoonlijk kent; door
dieper Egypte in te trekken kunnen wij ons wellicht opnieuw redden!
12. Kende
hij mij of jou persoonlijk, dan waren we op dit moment al verloren, want hij
is nog maar een pas of twintig van ons vandaan; hij kan ons zo laten grijpen!
13. Laten
we zo vlug mogelijk weg gaan, als Cyrenius ons in de gaten krijgt is het met
ons gedaan, want hij zal ons zeker nog wel kennen!'
14.
Hiervan schrok Maria zo geweldig, dat ze onmiddellijk terug wilde gaan, maar
de dicht opeengepakte nieuwsgierige volksmenigte maakte vluchten onmogelijk;
men kon daar niet dwars doorheendringen.
15. Jozef
zei: 'Wat niet kan, dat kan niet; laten we ons schikken in Gods Wil. De Heer
zal ons ook dit maal zeker niet in de steek laten!
16. Laten
we voorzichtigheidshalve onze hoofden wat afwenden, zodat Cyrenius ons tenminste
niet direct herkent. ,
17. Op
datzelfde moment ging Cyrenius echter vlak langs Jozef voorbij, zo dicht zelfs,
dat hij hem min of meer opzij drong. Vanwege het gedrang van de mensen kon
Jozef echter niet achteruit Toen nu Cyrenius die 'lastpost' achter hem eens
even afkeurend aankeek, herkende hij Jozef terstond!
18. Op
dit moment van ontdekking van Jozef en Maria en het hem toelachende Kindje,
schoten zijn ogen vol tranen, en kon hij van vreugde bijna niet praten.
19. Zich snel herstellend, greep hij vlug Jozefs hand, drukte die aan zijn
borst, en zei:
20.
'Beste, hoogverheven Vriend, je ziet
waar ik mee bezig ben!
21. Het
spijt me dat ik je nog niet kon komen bezoeken, maar deze inspectie is zo
afgelopen. Ik zal de troepen nu bevelen zich in hun kazernes terug te trekken.
22.
Daarna zal ik hun commandant mijn instructies geven voor morgen, en dadelijk
daarna zal ik -verkleed -hier terug zijn en je begeleiden naar je woning!'
23. En
vol vreugde wendde hij zich nu tot Maria en tot het Kindje, en, terwijl hij
het Kindje liefkoosde, vroeg hij:
24. 'Hé,
jij, mijn leven, mijn alles, kén je me nog? Houd je nog van me? Jij, heerlijk
Kindje van me!’
25. Nu
spreidde het Kindje Zijn handjes wijd open voor Cyrenius, glimlachte heel lief
naar hem, en zei toen erg duidelijk:
26. 'O
Cyrenius, Ik ken je goed, en Ik houd van je. ..omdat je zoveel van Mij houdt.
Kom bij Me, want Ik moet je zegenen!'
27. Dit
werd voor Cyrenius nu toch echt te veel! Hij nam het Kindje in zijn armen,
drukte Het aan zijn borst en zei:
28. 'Ja,
mijn leven, met jou op mijn armen wil ik wel een decreet uitvaardigen van
langdurige vrede tussen de volkeren!'
29. Hij
riep nu de commandant bij zich en drukte zijn volle tevredenheid tegenover hem
uit! Hij gaf hem bevel de troepen te laten inrukken en hen op zijn kosten
drie
dagen vrij te houden. vervolgens nodigde hij de commandant met een aantal hoge
officieren uit voor een etentje in Jozefs villa! ...
30.
Begeleid door de zich steeds meer verwonderende Maronius Pilla, ging hij nu,
zomaar in het tenue dat hij aanhad, zonder verder verwijl, het Kindje zelf op
de arm dragend, met Jozef en Maria de stad uit, richting villa! Daar
aangekomen, liet hij door zijn eigen bedienden met bekwame spoed een
feestelijke maaltijd klaarmaken. Dit optreden van Cyrenius baarde in de stad
heel wat opzien. Het volk was wild enthousiast over Cyrenius, die zo'n groot
kindervriend bleek te zijn.
54
Angstige vragen van Jozef aan Cyrenius over Maronius
Pilla.
Geruststellend antwoord van Cyrenius. Aankomst bij het
buitenhuis
Dit alles
beviel Jozef uitstekend, en hij loofde de Heer van harte voor deze gunstige
wending, die zijn angstige bezorgdheid volkomen ophief.
2. Toch
hinderde hem de aanwezigheid van Maronius wel enigszins; hij wist immers nog
steeds niet wat die vriend van Herodes hier nu eigenlijk te maken had!
3.
Onderweg ging hij daarom quasi argeloos naast Cyrenius lopen, en vroeg hij hem
met gedempte stem:
4.
'Nobele vriend, is die martiale figuur, die daar loopt, is dat niet Maronius
van Jeruzalem?
5. En,
als hij dat inderdaad is, die vriend van Herodes, wat doet hij dan hier?
6. Heeft
hij soms lucht van mij gekregen, en wil hij mij hier opspeuren en gevangen
nemen misschien?
7. Grote
nobele mensenvriend, Iaat mij toch niet langer in onzekerheid!’
8. Nu
greep Cyrenius Jozefs hand en zei, eveneens heel zachtjes:
9. 'Maar
mijn beste, mijn achtenswaardige vriend, voor die, inderdaad gewezen
stadhouder van Jeruzalem, behoef je niet de minste angst te koesteren!
10.
Vandaag nog zul je ervan overtuigd raken dat hij meer reden heeft, véél meer,
om bang te zijn voor jou, dan jij voor hem!
11. Je
moet namelijk weten, dat hij niet langer stadhouder is van Jeruzalem, maar hij
is, zoals hij daar gaat, mijn regelrechte gevangene! Hij komt ook niet terug
op zijn post voordat hij helemaal bekeerd en genezen zal zijn!
12. Ik
heb hem juist om jouwentwille meegenomen; hij deed het tijdens een verhoor,
toen na die gruwelen, voorkomen, alsof hij jou en Maria persoonlijk kende!
13. Maar
zo te zien kent hij nóch jou, noch óók Maria, je vrouw!
14. Dat lijkt om te beginnen water op onze molen!
15. Hij
weet er echter absoluut niets van dat jij hier bent; verraad je dus niet!
16. Hij
verwacht hier alleen een bijzonder wijze man te ontmoeten, die hem de
verborgen roerselen van zijn ziel moet blootleggen!
17. En
dat is dan niemand anders dan jijzelf! Want zoals ik al zei, heb ik hem daarom
meegenomen, opdat hij in jou die wijze man zal Ieren kennen, Iaat hem dus
daarmee zijn voordeel mogen doen!
18. Hij
is bij voorbaat nu al vreselijk bang voor je, en. ..naar zijn bleke gezicht te
oordelen, heeft hij wellicht al geconcludeerd, dat jij de man van mijn keuze
bent.
19. Laat
dit je voorlopig geruststellen; de rest zal je gauw genoeg blijken!'
20. Jozef
was blij dit van Cyrenius te hebben mogen vernemen. Heimelijk lichtte hij nu
ook Maria en zijn oudste zoon in hoe die zich tegenover Maronius moesten gedragen,
zodat er van Cyrenius' plannen niets zou kunnen uitlekken. ..En zo werd dan,
rustig aan, tenslotte de villa bereikt, waar -zoals gezegd -de voorbereidingen
voor het etentje werden getroffen.
55
Het feestelijke etentje.
Maria's schermutselingen met Cyrenius in haar grote
nederigheid.
De goddelijke Wijsheid van het Kindje beschaamt alles
Toen het
eten gereed was kwamen de gasten naderbij. Cyrenius, tot dan toe nog steeds
liefkozend met het Kindje spelend, gaf Hem nu terug aan Zijn Moeder, en nodigde
de gasten uit om aan tafel te gaan.
2.
Iedereen zocht nu een plaatsje, maar Maria ging omdat ze niet feestelijk
gekleed was, met het Kindje naar de zijkamer en nam plaats aan de tafel,
waaraan ook Jozefs zonen gezeten waren.
3.
Cyrenius, die dit direct bemerkte, ging haar echter vlug achterna en zei:
4. 'Maar lieve Moeder-van-mijn-Leven, wat bent U nu toch
van plan?
5. Het
ging bij mij juist in de eerste plaats om U en het Kindje! U bent de Koningin
van ons gezelschap! En zoudt dan juist U niet willen deelnemen aan het feestmaal
dat ik nota bene speciaal voor U liet aanrichten ? !
6. Dat
gaat toch zo maar niet! Kom maar vlug mee naar de grote kamer, en neem plaats
aan mijn rechterzij; links van mij zit Uw gemaal!'
7. Maar
Maria gaf hem ten antwoord: 'Weet U, beste heer Cyrenius, ik heb heel erg
eenvoudige kleren aan; dat is toch geen gezicht naast Uw prachtige uniform!'
8.
Cyrenius nu weer: 'Maar lieve Moeder, als mijn met goud gegalonneerde
kleding, die voor mij niets te betekenen heeft, U in verwarring brengt, dan
zou ik die maar het liefst onmiddellijk uitdoen om in plaats daarvan een
simpel matrozentenue aan te trekken, mits ik U dan aan mijn tafel niet zou
behoeven te missen!'
9. Maria
door Cyrenius' minzaamheid volledig overtuigd, veranderde nu van mening; en
ging toch naast Cyrenius aan tafel, terwijl ze het Kindje op haar arm hield.
10. Toen
allen gezeten waren, keek het Kindje Cyrenius onafgebroken glimlachend aan,
terwijl ook Cyrenius -uit louter liefde zijn ogen niet van Hem kon afwenden!
11. Een
poosje hield hij dit vol, maar toen werd zijn liefde tot het Kindje hem weer te
machtig.
12. Dus
vroeg hij aan het lieve Kleintje: 'Zeg Kleintje, mijn Leven, zou Je niet weer
op mijn arm willen?'
13. Het
Kindje lachte nu nog lieflijker tegen Cyrenius en zei heel duidelijk:
14.
'Lieve Cyrenius, Ik kom heel graag bij je; Ik houd zoveel van je, omdat jij
zoveel van Mij houdt!'
15.
Aanstonds strekte Cyrenius zijn armen nu weer naar het Kindje uit, en nam Het
bij zich op schoot, waarna hij Het innig begon te liefkozen.
16. Maria
zei nu schertsend: 'Maak Mijnheer Cyrenius niet vuil hoor!'
17. Dit
gezegde ontroerde Cyrenius echter hevig en hij zei dan ook: 'Maar lieve
Moeder, ...ik zou willen dat ik zo rein was, dat ik dit Kind waardig op mijn
arm kan dragen!
18. Vuil
maken kan dit Kind mij nóóit; Het kan mij alleen maar reinigen! ,
19. En,
zich weer tot het Kindje wendend, zei hij: 'Is het niet zo, Kindje-mijn, dat
ik eigenlijk nog erg onrein ben en erg onwaardig Je te dragen. ...?
20. Maar
het Kindje antwoordde nu heel duidelijk: 'Cyrenius, wie Mij liefheeft zoals
jij, die is rein! Van hem houd Ik net zoveel als hij van Mij!'
21. Helemaal in de wolken vroeg Cyrenius nu verder nog aan het
Kindje: 'Kindeke-mijn, hoe is het toch mogelijk dat je, nog pas een paar
maanden oud, al zo wijs en zo duidelijk kunt praten? Heb je dat van je moeder
geleerd?'
22. Het Kindje richtte Zich nu, fijntjes lachend, recht
op in de armen van Cyrenius, en Het zei als een kleine Heerser:
23.
'Cyrenius, het komt daarvoor helemaal niet op leeftijd aan, noch ook op het
onderwezen worden. ..wel op wat voor een geest men heeft! Leren moeten alleen
het lichaam en de ziel; terwijl de geest reeds alles uit God in zich heeft!
24. Ik
bezit nu die Goede Geest uit God in zijn volle Macht! Dat is de reden, dat ik
al zo vroeg kan praten!'
25. Dit antwoord maakte Cyrenius bijna uitzinnig van
verbazing; ook de rest van het gezelschap overigens, zodat zelfs de
stadscommandant zich niet kon weerhouden te zeggen: 'Bij Zeus, dit kind maakt
nu reeds al onze wijzen te schande! Waar blijven in vergelijking hiermee een Plato,
een Socrates, en nog eens honderd andere wijsgeren?! En wat zal dit kind dan
wel presteren als het eenmaal volwassen geworden is?' Cyrenius antwoordde:
'Beslist meer dan al onze wijsgeren en al onze goden tezamen!'
56
Maronius diep onder de indruk van het Kindje.
Cyrenius' tevredenheid met Maronius
Even na
deze wondere woorden van het Kindje richtte Cyrenius zich tot de alsmaar bleker
wordende Maronius en zei tegen hem:
2.
'Maronius Pilla, wat zeg jij wel van dit Kindje? Heb jij ooit iets dergelijks
gezien of gehoord?
3. Is dit
niet duidelijk meer dan onze mythe over Zeus, die ergens op een eiland aan de
tepels van een geit zou hebben gezogen?!
4. Zou
dit niet ook veel méér voorstellen dan de twijfelachtige traditie over de
stichting van Rome, over die pleegkinderen van een wolvin?!
5. Zeg
eens iets, wat denk je ervan? Ik heb je immers in mijn gevolg meegenomen opdat
je zoudt luisteren, kijken en concluderen, en dan mij je oordeel geven!'
6.
Maronius Pilla pakte al zijn moed bijeen en zei:
7. 'Hoge
autoriteit over Azië en over Egypte, wat zou ik, onnozele hals, hierover
kunnen zeggen? Waar de grootste gevestigde wijsgeren van de wereld moesten
verstómmen, waar de wijsheid van Apollo en van een Minerva als op het gloeiend
aambeeld van Vulcanus jammerlijk tot een allerdunst velletje blik verpletterd
worden.
8. Ik kan
hierover niets anders zeggen dan dat het de goden kennelijk heeft behaagd, om
uit hun midden een godheid naar deze aarde te zenden, die de allerhoogste
wijsheid bezit! Egypte, dat oude, door alle goden begunstigde land, moet ook
wel het vaderland van deze god der goden zijn ..., dit land zonder sneeuwen
ijs!'
9.
Glimlachend merkte Cyrenius op: 'In zeker opzicht heb je geen ongelijk; maar.
..
10. dat
je dit Kind een Kind van alle goden noemde, dat moet toch wel een vergissing
van je zijn!
11. Hier,
aan mijn beide zijden immers zitten de vader en de moeder van het Kind, en dat
zijn mensen, zoals wij, jij en ik!
12. Hoe
zou uit hen nu een 'godenkind aller goden' kunnen voortspruiten ?
13. Bovendien... de voorname bewoners van de Olympus
zouden zichzelf mooi de das hebben omgedaan met dit Kind; Het zou door Zijn
enorme overwicht aan wijsheid al heel gauw met hen hebben afgerekend!
14. Ik
moet je dus verzoeken om iets heel anders te verzinnen, je loopt anders nog
gevaar dat alle goden je tegelijk te pakken zullen nemen, en dat ze je in
levende lijve met Minos, Aeacus en Rhadamanthys zullen confronteren om je
vervolgens definitief aan Tantalus uit te leveren, als je zulke uitspraken
doet!'
15. Nu
kreeg Maronius het echt te kwaad en, na een poosje bedenktijd zei hij:
'Hoogheid, verantwoordelijk consul en vicekeizer, ik denk dat het oordeel van
die drie onderwereld-rechters over mij al zo ongeveer vaststaat, en het lijkt
mij, dat ook de goden op hun Olympus dat al nagenoeg volledig hebben onthuld!
16. Gauw
genoeg zouden wij de raad van onze goden kunnen ontberen, hadden we slechts voldoende
wijze mannen, die hun wijsheid niet uit hun duimen zuigen! ...
17.
Werkelijk, de woorden van dit Wonderkind maken op mij meer indruk dan bij wijze
van spreken drie Olympussen vol versgebakken goden!'
18.
Cyrenius sprak nu: 'Maronius, als jou dat volle ernst is, dan kan alles je
vergeven worden ; maar daarover zouden we dan toch eerst nog wel een paar
woordjes moeten wisselen. Laten we het voorlopig echter hier maar bij laten!'
57
Besluit van de maaltijd. Cyrenius hoort Maronius uit over
de H. Familie.
Maronius bekent een leugen om bestwil
Nadat de
feestmaaltijd, die bij Cyrenius nooit langer duurde dan twee uren, ten einde
was, gingen de commandant en de centurions weer naar de stad, met het uitdrukkelijke
bevel van Cyrenius, hem die dag verder geen eerbetoon te brengen.
2. Toen
allen zich nu hadden verwijderd, nam Cyrenius Maronius pas goed onderhanden.
3. In tegenwoordigheid van Jozef en van Maria -het Kind
je weer op haar arm -vroeg hij:
4.
'Maronius, toen ik je te Tyrus verhoorde over Herodes, heb je mij gezegd, en
ook formeel bevestigd, dat je die bewuste brave timmerman, een zekere Jozef,
uit de streek van Nazareth, persoonlijk kende. ..
5. En ook
een zekere Maria die die timmerman vanuit de Tempel tot vrouw, althans tenminste
in bescherming, had genomen!. ..
6. Nu wij
hier bij mijn gastheer, zoveel tijd ervoor hebben, kon je mi j daarvan wel
eens een wat nadere omschrijving geven!
7. Dezer
dagen ben ik namelijk te weten gekomen, dat die familie zich in feite hier in
Egypte moet bevinden. En ook, dat het een heel ander gezin moet zijn, dan
hetwelk mij door mijn broer is uitgeleverd, en dat ik nog in bewaring houd!
8. En,
ondanks je Herodiaanse gruwelconspiratie, zul je toch wel zoveel rechtsgevoel
en menselijkheid bezitten om te erkennen, dat het afschuwelijk zou zijn om onschuldige
mensen nodeloos gevangen te houden, vanwaar ze ook gekomen mogen zijn!
9. Geef
mij daarom eens een wat nauwkeuriger beschrijving van dat beruchte paar, dan
kan ik het hier in de omgeving wellicht laten opsporen en gevangennemen; want
dat eisen onze staatswetten !
10. Te
meer mag ik dat van je verlangen, omdat je mij zelf verzekerd hebt dat je dat
gezin persoonlijk kent! Aan hun arrestatie is mij alles gelegen!'
11. Nu kwam Maronius opnieuw in de grootste verlegenheid;
hij wist er zich niet uit te redden, want noch Jozef, noch ook Maria had hij
ooit eerder gezien!
12. Na
een poosje wist hij er dan met horten en stoten uit te brengen:
13. 'In
vertrouwen op Uw goedheid en barmhartigheid, Hoogheid, moet ik dan nu eindelijk,
bij Zeus en alle andere goden bekennen, dat ik die bewuste Jozef en Maria
helemaal niet ken !
14. Mijn
bekentenis te Tyrus was maar een loze uitvlucht; ik trachtte U toen nog
kwaadaardig te bedriegen.
15. Maar
nu ben ik er wel achter gekomen, dat U nauwelijks te bedriegen bent. Ik wil
dat dan ook niet meer, en dus heb ik U nu de volle waarheid gezegd. ,
16. Nu
wilde Jozef iets zeggen, maar Cyrenius wenkte hem, nog te zwijgen. Zelf zei hij
echter tegen Maronius:
17. 'Nu
we er zo voor staan, zullen we nog wel even langer moeten praten en overleggen,
want nu zie ik pas, wat voor een uiterst gevaarlijk individu jij voor de Staat
bent! En nu, onder ede, geef je me tekst en uitleg op al mijn vragen!'
58
Zelfverweer van Maronius Pilla; zijn juiste besluit.
Jozef als scheidsrechter.
Nobel oordeel van Cyrenius
Maronius
nu tot Cyrenius: 'Maar Hoogheid, hoe kan ik nu nog een staatsgevaarlijke aanhanger
van Herodes zijn?
2. Ik
erken nu immers dat die dwingeland streeft naar alleenheerschappij over Azië.
3. En ik
zou hem dan nog op de een of andere manier van dienst kunnen zijn? Hoe dan?
Herodes kon nauwelijks tegen de jodenkinderen optreden met dat handjevol
Jeruzalemse soldaten!
4. En die
gruweldaad heeft hem zo'n echec opgeleverd, dat hij een dergelijke onderneming
in geen tijden meer zal wagen.
5. Ik was
trouwens maar een noodhulp voor hem, en, omdat hij mij dreigde met Rome, moest
ik wel doen wat hij wilde!
6. Nu ik
echter van U precies weet hoe deze zaken staan, en nu ik geen macht meer ter
beschikking heb, en ook niet meer hebben wil,
7. zie ik
beslist niet in, op welke wijze ik nog staatsgevaarlijk zou kunnen zijn.
8. Als U
mij bij U houdt, als borg voor mijn trouw jegens Rome, maakt U mij veel
gelukkiger, dan wanneer U mij opnieuw stadhouder van Palestina en Judea maakt!
,
9. Heel
serieus sprak Maronius deze woorden uit. Geen spoor van dubbelzinnigheid was er
in wat hij zei te bekennen.
10.
Daarom zei Cyrenius tegen hem: 'Goed broeder, ik geloof wat je hebt gezegd en
ik vind ook dat je ditmaal ernstig hebt gesproken.
11. Maar
ten einde absoluut zeker van de waarheid te zijn, ontbreekt er nog één ding,
en dat is het oordeel van die wijze man, over wien ik je al te Tyrus vertelde.
Let op!
12. Dat orakel aller orakels staat
hier voor ons!
13. Deze
man heeft je doorzien tot en met je innerlijkste gedachten nuances. Laat ons
hem dus vragen, hoe hij over jou denkt!
14. Naar
zijn uitspraak zal jou geschieden! Als hij je weer landvoogd te Jeruzalem
maakt, dan word je vandaag nog als zodanig benoemd!
15. Maar,
doet hi j dat op goede en de meest wijze gronden niet, dan blijf je mijn
gijzelaar. ,
16.
Desgevraagd sprak dus nu Jozef: 'Nobele vriend Cyrenius, wat mij betreft is
Maronius nu gezuiverd; U kunt hem zonder meer zijn post teruggeven!
17. Maar,
we zi jn immers in Gods Hand, de Hand van de Almachtige, Eeuwige! Welke macht
zou het dan nu nog tegen ons kunnen opnemen?'
18. Nu
hief Cyrenius bezwerend zijn hand op en sprak plechtig: 'Dan, Maronius, zweer
ik jou, bij de levende God van deze wijze man, dat je van nu af weer landvoogd
van Jeruzalem bent!'
19.
Maronius antwoordde echter: 'Geeft U dat ambt toch liever aan iemand anders,
en houdt U mi j dan bij U; dat maakt mij veel gelukkiger!'
20. Nu
zei dan Cyrenius: 'Wees dan maar mijn ambtskameraad voor zolang Herodes nog
leeft; daarna word je dan hoogste gezagvoerder over heel het joodse rijk!' Dit
voorstel nam Maronius gaarne aan.
59
Jozef stelt vragen over Herodes. Maronius Pilla antwoordt.
Het afschuwelijke einde van Herodes
Vervolgens
zei Jozef tegen Maronius: 'Door de grote genade van mijn God en Heer heb ik
mogen vaststellen, dat in U geen kwade wil meer heerst.
2. Nu zou
ik U willen vragen mij te willen vertellen -U zult dat toch ongetwijfeld hebben
kunnen waarnemen -hoe Herodes achteraf denkt over de kinderen, die hij heeft
vermoord omwille van de nieuwe koning der joden?
3. Is hij
innerlijk niet van streek door het onschuldig vergoten bloed van die kinderen?
Door het geweeklaag van hun moeders?
4. Wat
zou hij doen, als hij achteraf zou vernemen, dat hij bij de vele vermoorde
kinderen nog niet het Kind vermoord heeft, waarom het toen ging?
5. Als
hem ter ore zou komen, dat het bewuste Kind nog leeft en dat Het ergens in
Judea of Palestina het uitstekend maken zou?'
6.
Stomverbaasd keek Maronius Jozef nu aan, en zei dan na een poos je :
7. 'Werkelijk, Wijze-der-wijzen, daarop kan ik u niets
anders antwoorden dan dit:
8. Als u
van uw kennis daaromtrent eventueel op een allerinfaamste manier misbruik
zoudt willen maken, door van hem zo'n tienduizend pond goud te vragen in ruil
voor het aanbod om hem dan, met zekerheid, dat bewuste kind te verraden,
9. dan
zoudt u dat enorme bedrag gegarandeerd bij vooruitbetaling ontvangen!
10. In
vergelijking met zijn heerszucht telt goud namelijk nauwelijks voor hem!
11. Hij
bezit zoveel goud, dat hij huizen van zuiver goud zou kunnen laten bouwen;
daarom geeft hij daar nog nauwelijks iets om, maar hij zou al zijn goud best in
zee willen gooien, of een hele wereld vol mensen willen vermoorden om zijn
troon toch maar te kunnen behouden!
12. Mij
heeft hij ook direct geprobeerd, met veel goud, diamanten, robijnen en forse
paarlen om te kopen!
13. Ik
heb dat, vanwege mijn Romeinse patriciërschap, die bloedhond toen ernstig
kwalijk genomen.
14. Zijn
toorn jegens mij werd daar nog groter door, en, op quasi-patriottische manier,
heeft hij mij toen met Rome gedreigd!
15. Ik
moest toen wel doen wat hij van mij eiste; er was voor mij geen uitweg meer.
Eigener beweging heeft hi j mi j toen een document gegeven, waarin hij tegenover
Rome de volle verantwoordelijkheid op zich nam.
16.
Daarom was ik gedwongen zo te handelen als U nu ongetwijfeld bekend is.
17. U kunt
er volledig van overtuigd zijn, dat tot nu toe van hem niets goeds te
verwachten is.
18. Meer
behoef ik U, die zelf zo wijs zijt, over deze furie der furiën, over dit
levende Medusahoofd niet te vertellen!'
19. Jozef
zei: 'De eeuwige, Ene en Ware God zal je voor dit eerlijke antwoord zegenen.
20.
Geloof me, je zult zelf nog vaststellen, dat God, die grenzeloos rechtvaardig
is, dit uitvaagsel van de mensheid nog op deze wereld een bepaalde kroon zal
opzetten, waarnaar hij door zijn bloeddorst feitelijk haakt; een kroon,
waarover heel de wereld zich nog zal verwonderen!'
21. Nu
hief het Kindje een handje omhoog en, heel duidelijk sprak Het: 'Herodes,
Herodes, geen vloek heb Ik voor jou, maar wel zul je -op deze wereld nog een
vreselijk pijnlijke kroon moeten dragen; méér pijn zal die je veroorzaken, dan
de vracht goud deed, die je aan Rome moest afdragen! ,
22. En
terzelfder tijd dat het Kindje dit in Egypte zeide, werd Herodes overdekt met
hoofdluizen! Tijdens de rest van zijn leven had zijn huispersoneel nog nauwelijks
iets anders te doen, dan hem te zuiveren van de luizen, die zich enorm
vermenigvuldigden, en die hem tenslotte de dood in voerden!
60
Cyrenius' woede over Herodes door het Kindje bekoeld.
'Wie heeft de langste arm,' vraagt het Kindje.
Een vernietigingswonder
Toen
Cyrenius dit alles van Maronius Pilla had gehoord, plus dat van Jozef en nog
dat van het Kindje, werd hi j als door het dolle heen van woede, en hij zei:
2. 'O
grenzeloze Machten van de allerhoogste Heerser der ruimten, hebt gij dan
werkelijk geen bliksems meer ter beschikking, om naar deze monsterlijke vazal
van Rome te slingeren?!
3. O mijn
goede broeder, Caesar Augustus, welke furie* (* Lat. wraakgodin.) heeft je
indertijd verblind, toen je deze schurk, dit uitvaagsel uit de diepste
Tartarus**,( ** Gr. Onderwereld) .neen, uit die ware Orcus*** (*** Lat.
Onderwereld) .beleende met Palestina en met Judea?
4. Neen,
te veel is het, om dit alles in eenmaal te moeten horen! Maronius, waarom heb
jij mij indertijd over dit alles niets verteld, toen Herodes te Tyrus door mij
werd verhoord?
5.
Standrechtelijk had ik hem toen al zijn Medusahoofd**** (**** Gr. Medusa was
een van de drie 'Gorgonen', vrouwelijke monsters).) van de romp moeten slaan!
6. Dan
zou nu een andere, een waardigere vazal de positie van dit monster uit
Griekenland bekleden!
7. Maar
nu, wat kan ik nu nog ondernemen? Zijn boete heeft hij betaald; een tweede kan
ik hem nu niet meer opleggen! Ik kan hem nu verder niet meer straffen!
8. Maar
pas wel op, jij oude bloedhond, jij hyena der hyena's, op jou zullen we een
jacht ontketenen, zoals er zelfs onder alle furiën nooit gedroomd is!'
9.
Maronius, Jozef en Maria rilden van ontzetting over deze woede van Cyrenius;
zij durfden nauwelijks vermoeden, wat hij wellicht nog zou uitbroeden!
10. Hij
was ook veel te opgewonden dan dat iemand hem nog een vraag durfde stellen.
11.
Alleen het Kind je gaf geen enkel blijk van schrik over die heftige stem van
Cyrenius; Het bleef hem steeds rustig aankijken.
12. Toen
zijn stormachtige gevoelens enigszins tot bedaren waren gekomen, sprak het
Kindje opnieuw zeer duidelijk -tegen Cyrenius:
13.
'Cyrenius, o luister naar Mij, kom hier bij Mij en neem Me op je arm, en draag
Mij dan naar buiten, dan zal Ik jou eens iets laten zien!'
14. Deze
woorden vloeiden Cyrenius als balsem in het gewonde hart! Terstond ging hij
met open armen op het Kindje af, nam Het zachtkens en liefdevol op zijn arm en
droeg Het -begeleid door Jozef, Maria en Maronius Pilla -naar buiten.
15. Ze
waren al gauw in de vrije natuur en toen vroeg het Kindje -weer duidelijk
sprekend -aan Cyrenius:
16.
'Cyrenius, wie van ons beiden heeft de langste arm? Meet de Mijne eens aftegen
de jouwe!'
17.
Cyrenius was zo verwonderd over deze vraag, dat hij stil hield, en niet wist
wat aan het Kindje te antwoorden. Hij zag immers duidelijk de zijne -wel driemaal
zo lang als de twee van het Kindje samen!
18. Maar het Kindje zei opnieuw: 'Cyrenius, je ziet je
eigen arm als veellanger dan de Mijne?
19. En toch zeg Ik je dat de Mijne veellanger is dan de
jouwe!
20. Zie
je, daar in de verte die hoge zuil die met een godenfiguur getooid is?
21. Pak
jij die van hier af nu eens met je langere arm beet, gooi hem omver, en
vermorzel hem dan eens even tussen je vingers!'
22.
Cyrenius, nog meer onthutst nu dan zoëven, zei, na een ogenblikje pauzeren:
'Maar Kindje-mijn, Leven van me, behalve voor God is zoiets voor niemand
mogelijk!'
23. Maar
nu strekte het Kindje Zijn armpje uit naar de zuil, die zeker duizend passen
ver weg stond, en de zuil viel om en verpulverde tot stof!
24. En
het Kindje vervolgde: 'Heb over Herodes dus óók maar geen zorgen, want Mijn arm
reikt verder dan de jouwe! Herodes heeft zijn loon al te pakken, maar jij, jij
moet hem vergeven, zoals ook Ik hem vergeven heb! Dat zal beter voor jou zijn
ook, want ook Herodes is een blind kind dezer aarde!' Deze woorden van het
Kindje ontnamen Cyrenius zijn heftigheid geheel en al, en in stilte begon hij
het Kindje nu echt te aanbidden!
61
Maronius Pilla is verbijsterd; Jozef vraagt waarom.
Heidense opvatting van Maronius.
Verklaring van
Jozef.
Cyrenius maant tot voorzichtigheid
Maronius
Pilla was zozeer verbijsterd over dit wonder, dat heel zijn lichaam trilde,
als een espeblad in een zware storm!
2. Jozef,
die direct Maronius' noodtoestand inzag, ging vlug naar hem toe en zei:
3.
'Maronius Pilla, waarom beef je zo verschrikkelijk? Heeft iemand je gekwetst?'
4. Maronius antwoordde: 'Maar man toch, U hebt gemakkelijk
praten! Op deze aarde kan niemand zich met U meten! U bent een god, aan wie
alle elementen gehoorzamen!
5. Maar
ik ben maar een zwak en sterfelijk man, wiens leven evenzeer van U afhankelijk
is, als die zuil daar was!
6. Door
Uw denkkracht alleen al kunt U mij en de hele wereld wellicht in een oogwenk
vernietigen!
7. Hoe
zou ik dan niet beven voor U, die wellicht de machtigste man van de voorvaderen
onzer goden bent, als die tenminste echt bestaan!?
8. Sinds
eeuwen was die zuil daar toegewijd aan Jupiter Stator; stormen en bliksems
hebben hem altijd met het grootste ontzag ontzien!
9. En die
is nu, nota bene door Uw nog onmondige Kind, vermorzeld! Als nu Uw Kindje al
zoiets kan, wat voor macht moet er dan niet in U schuilen?!
10. Laat mij, waardeloze aardworm, U dus maar
aanbidden!'
11. Maar
nu zei Jozef: 'Luister, vriend en broeder Maronius; je vergist je deerlijk!
12. Ik
ben niets meer dan jij, óók een sterfelijk mens dus! Beloof je me
levenslang te zullen zwijgen tegenover iedereen hier, dan wil ik je wel
"inlichten"!
13. Zou
je die zwijgplicht echter verbreken, dan zal het jou niet beter vergaan, dan
het die zuil daar is vergaan!
14. Maar denk je te kunnen zwijgen en wil je het, luister dan naar me!'
15. Maar
nu smeekte Maronius Jozef op zijn knieën om hem toch liever niets te vertellen.
Stel dat hem daarbij toevallig iets 'uit de mond zou vallen', dan was hij verloren.
16. Maar
Jozef zei hem daarover geen zorg te hebben: 'De Heer van hemel en aarde straft
nooit iemand om enig toeval! Je kunt me gerust zonder angst aanhoren.
17. Wat
ik je zal toevertrouwen, zal je niet vernietigen, maar in tegendeel voor
eeuwig behouden!'
18. Cyrenius
kwam er nu dichterbij staan; hij zei tegen Jozef, terwijl hij het Kindje nog
aanbiddend en liefkozend op zijn arm droeg:
19.
'Beste vriend, laat Maronius liever met rust. Thuis zal ik hem zelf eerst nog
wat voorbereiden; dan kun je hem morgen verder inwijden.'
20.
Hiermee ging Jozef akkoord en dus ging hij met het gezelschap mee naar
binnen.
62
Cyrenius en Jozef wedijveren om het welzijn van een
mensenziel.
Jozef over broederliefde en mensenliefde.
Waarom wij mensen twee ogen, twee oren en maar één mond
hebben
Tegen de
avond zei Cyrenius tegen Jozef: 'Mijn vriend en goddelijke Broeder, wat spijt
het mij, dat ik nu niet bij je kan blijven overnachten!
2. En wat
jammer is het dat ik morgen vóór de middag druk ben met staatszaken! ...
3. Maar
's middags tegen drieën zal ik met Maronius terugkomen, dan kun jij hem nadat
ik hem de "lagere wijding" zal hebben gegeven -jouw hogere wijding
toedienen !
4. Want
er is mij veel aan gelegen dat deze, overigens zo ontwikkelde man, door de
heilige levensleer van jouw God, die ik de Enige Ware en Levende acht, gered
wordt!'
5. Jozef
antwoordde: 'Ja waarde vriend, dat is goed en billijk; voor de Heer is er
niets aangenamer, dan dat wij zelfs onze vijanden liefdevol behandelen, en
dat wij zorg dragen voor en bezorgd zijn om hun tijdelijk en hun eeuwig heil!
6.
Behandelen wij dus welke zondaar ook als een dwalende broeder, dan zal God ons
evenzeer behandelen als Zijn dwalende kinderen!
7. Hen
echter, die alsmaar Zijn straf over zich afroepen, zal Hij behandelen als
kwaadaardige schepselen! Hi j zal hen doen omkomen als eendagsvliegen !
8. Want
de Heer heeft ons twee ogen gegeven en slechts een mond om te spreken, opdat
wij met het ene oog de mens als mens en met het andere oog de mens als broeder
beoordelen !
9. Als
een mens tegenover ons faalt, dan moeten wij ons broederoog geopend houden en
ons mensenoog sluiten;
10. maar
als een broeder tegenover ons faalt, dan moeten we ons broederoog sluiten en
ons mensenoog op onszelf richten. Op die manier zullen wij onszelf dan zien als
falende mens tegenover een falende broeder .
11. Met
onze ene mond echter moeten wij zowel een God als een Heer en een Vader
erkennen, dan zal HIJ ons allen als Zijn kinderen erkennen!
12. Ook
God heeft twee ogen en een mond. Met Zijn ene oog beziet Hij Zijn schepselen,
met het andere Zijn kinderen.
13. Als
wij elkaar bezien met ons broederoog, dan zal de Vader ons bezien met Zijn
Vaderoog. ..
14.
Bezien wij elkaar met ons mensenoog, dan beziet God ons slechts met Zijn
scheppersoog! En Zijn eveneens éne mond verkondigt Zijn kinderen Zijn Liefde,
dan wel Zijn schepselen Zijn Gerechtigheid!
15. Het
is dus wel degelijk juist en billijk dat wij zorg hebben voor onze broeder
Maronius.’
16. Jozef
zegende nu zowel Maronius als Cyrenius. Vervolgens gingen die beiden met hun
gevolg naar de stad, terwijl Jozef zijn huishouding ging regelen.
63
Jacob als babyoppas aan de wieg van het Kindje.
Zijn nieuwsgierigheid en de terechtwijzing door de Kleine
Heiland.
Jacob vermoedt Wie het Kindje feitelijk is
Toen het
avond geworden was, legde Moeder Maria het moe geworden Kindje in het wiegje,
dat Jozef inmiddels te Ostracine had gemaakt.
2.
Gewoonlijk moest Jozefs jongste zoon op het Kindje passen, en ook nu wiegde
hij het , Kindje, opdat Het zou inslapen.
3. Maria
ging nu naar de keuken om een eenvoudige maaltijd te bereiden.
4. AI
wiegende wenste Jozefs zoon dat het Kindje ditmaal wat vlugger zou inslapen,
omdat hij graag met zijn broers naar de verlichting van een triomfboog wilde
gaan kijken, die intussen niet al te ver van hun huis was opgericht.
5. Daarom wiegde hij het Kindje
ijverig, terwijl hij erbij zong en floot.
6. Het
Kindje wilde desondanks niet inslapen; zodra hij namelijk ophield met wiegen,
werd Het onmiddellijk onrustig, duidelijk makend, dat Het nog niet sliep!!
7. Dit
bracht onze oppas lichtelijk tot vertwijfeling, omdat het buiten al helemaal
licht werd door de brandende fakkels.
8. Hij
vatte het plan op om het Kind je - hoewel Het nog wakker was even in de steek
te laten, om even buiten naar de verlichting te gaan kijken.
9. Toen Jacob zich derhalve enigszins oprichtte, begon
het Kindje te spreken: ' Jacob, als je Mij nu in de steek laat, zal dat je
slecht bekomen.
10. Ben
Ik soms niet meer dan die dwaze vertoning daarbuiten en dan jouw ijdele
nieuwsgierigheid?
11. Weet
dan dat alle sterren en engelen jou benijden om het dienstwerk, dat jij Mij
bewijzen mag, en jij zou volongeduld jegens Mij, Mij in de steek willen laten?
12. Als
je dat doet, dan ben je echt niet waard Mij als broeder te hebben!
13. Als dat spektakel van de wereld daarbuiten jou meer waard is dan Ik, ga
dan alsjeblieft maar naar buiten!
14. Heel
de kamer is vol engelen, die graag bereid zijn om Mij te dienen, als je kleine
en gemakkelijke dienstje jegens Mij je werkelijk te veel is!'
15. Dit
vermaan benam Jacob nu plotseling alle lust om naar buiten te gaan.
16. Hij
bleef dus bij de wieg, vroeg het Kindje nadrukkelijk om vergeving en ging
ijverig door met wiegen.
17. N u
zei het Kindje tot Jacob : , Alles is je vergeven, maar laat je nooit meer door
de dingen van deze wereld betoveren!
18. Want
Ik ben meer dan alle hemelen en heel de wereld en alle mensen en engelen
tezamen!'
19. Deze
woorden deden Jacob zich bijna doodschrikken; hij begon namelijk ge waar te
worden Wie het Kindje nu eigenlijk en feitelijk was!
20. Toen
Maria en Jozef en de vier andere zonen van Jozef nu de kamer binnenkwamen, en
toen zij zich aan tafel hadden gezet, vertelde Jacob hen dadelijk wat hem
overkomen was.
64
Jozef spreekt over de liefde tot God en de liefde tot de
wereld onder verwijzing naar David, Salomo en Cyrenius.
Ontroering van Jozefs zonen en de zegen van het Kindje
Toen
Jacob zijn verhaal beëindigd had, zei Jozef tot Jacob:
2. 'Ja,
zo is het en zo zal het altijd blijven: God moet men meer liefhebben dan al de
heerlijkheden van de wereld, ook in de kleinste dingen.
3. Immers
wat hééft de mens feitelijk aan al die schreeuwerige heerlijkheden van de
wereld?
4. David
zelf moest vluchten voor zijn eigen zoon, en Salomo moest tenslotte op bittere
wijze nog des Heren ongenade ondergaan, omdat hij al te zeer gehecht was aan
de heerlijkheden van deze wereld!
5. Iedere
seconde schenkt God ons een nieuw leven; hoe zouden wij Hem dan niet, ook in de
kleinste dingen, meer liefhebben dan heel de wereld, die immers vergaan zal
en die bovendien vol is van bederf en van smeerlapperij?
6. Wij
hier zijn er onder ons allemaal van overtuigd dat dit Kind je van ons van Boven
is en Gods Zoon.
7. Niet
zomaar een stukje Gods dus; het is dan ook billijk dat wij Het meer beminnen
dan wij het heel de wereld doen.
8. Kijk
nu eens naar de heiden Cyrenius; wat die voor ons doet, dat doet hij niet om
ons, maar om het Kindje. Want hij is er in zijn hart van overtuigd, dat zoals
hij dat uitdrukt -een allerhoogst denkbaar goddelijk Wezen in nauwe relatie
staat tot ons Kindje; daarom vreest hij Het en bemint hij Het tevens!
9. En,
doet een heiden zoiets, hoeveel te meer moeten wij dat dan wel doen, wij, die
precies weten vanwaar dit Kindje gekomen is en Wie Zijn Vader is!
10. Daarom moet heel ons doen en laten op dit Kind
gericht zijn, want dit Kind is meer dan wij en heel de wereld!
11. Nemen
jullie gerust een voorbeeld aan mij; zie eens wat ik -als oude man -reeds
allemaal aan zware offers heb gebracht voor dit Kindje!
12. Toch
deed ik dat met gemak en met grote liefde, omdat ik God nu eenmaal meer
liefheb dan heel de wereld.
13. En
zou je nu kunnen stellen, dat wij daardoor soms iets hebben gemist? Nee toch!
Na elk offer bleek zelfs dat we er op vooruit waren gegaan!
14.
Denken en handelen jullie dus ook zo, dan zul je nooit iets verliezen, maar wel
altijd heel veel winnen!
15. En
daar komt nog bij, dat dit~Kindje zo'n lief karakter heeft, dat het werkelijk
een lust is om bij Hem te zijn!
16.
Hoogst zelden komt het slechts voor dat Het huilt. Ziek is Het nog nooit
geweest, en, als je Het toelonkt, dan kijkt Het zo opgewekt en vrolijk rond en
dan lacht Het ieder zo hartelijk toe, dat je er de tranen van in je ogen
krijgt!
17. En nu
Het ook nog zo wonderbaarlijk is gaan spreken, zou je Het uit louter liefde
helemaal aan je hart willen drukken!
18. Dus kinderen, bedenk goed Wie dit Kindje is, en behoed
en verzorg Het met de grootst mogelijke zorg!
19. Het
zou jullie anders wel eens behoorlijk kunnen straffen, als jullie Het -ons
hoogste Goed! -minder zouden achten dan welke dwaasheid van deze wereld ook!'
20. Deze
toespraak bracht alle vijf de tranen in de ogen; ze stonden van tafel op en
gingen om de wieg van het Kindje staan.
21. Het
Kindje op Zijn beurt keek allervriendelijkst naar Zijn broers op, zegende hen
en sprak: 'Lieve broers, willen jullie voor eeuwig gelukkig zijn, word dan als
ik!' En wenen dat de broers nu deden; heel die avond aten ze niets!
65
Jozef maant om te gaan slapen.
Maar het Kind je beveelt te waken vanwege een op komst
zijnde storm.
Jozef twijfelt, maar de orkaan barst toch los.
Aankomst van Cyrenius, die met zijn gevolg vluchtte
Toen
Jozefs zonen de wieg niet meer wilden verlaten, doordat de liefde tot hun
goddelijk Broertje hen volledig in Zijn greep hield,
2. zei
Jozef tegen hen, toen het al Iaat was geworden:
3.
'Jullie hebt nu wel voldoende getoond dat jullie van het Kindje houden!
4. Het is
al Iaat nu en morgen zal het weer vroeg dag zijn; gaat dus in de naam des Heren
ter ruste!
5. Het
Kindje slaapt al. Zetten jullie de wieg voorzichtig naast het bed van Zijn
moeder en gaat dan naar jullie slaapkamer.’
6. Maar
nauwelijks was Jozef uitgesproken, of het Kindje sloeg Zijn ogen op en zei:
7.
'Blijven jullie vannacht allemaal hier en houdt jullie slaapkamer vrij voor
vreemden die vandaag nog hierheen zullen komen.
8. Straks
zal er een verschrikkelijke storm opsteken, zoals er in deze streken nog niet
eerder is geweest.
9. Maar
niemand van jullie hoeft bang te zijn; er zal niemand een haar worden gekrenkt.
10. Sluit
dus ook de deuren niet af, zodat vluchtelingen zich in dit huis in veiligheid
kunnen stellen.'
11. Van
deze voorspelling van het Kindje schrok Jozef nogal; vlug ging ie naar buiten
om te zien vanwaar het onweer zou komen.
12. Toen
hij buiten was, kon hij echter nergens ook maar een wolkje gewaar worden. De
hemel was helder en het was windstil.
13. Alom
heerste er doodse stilte, en van storm op komst kon geen sprake zijn!
14. Jozef
kwam dus direct weer terug, loofde God en zei:
15. 'Het
Kindje zal wel gedroomd hebben, van storm op komst kan geen sprake zijn!
16. De
hemel is totaal onbewolkt en er is geen zuchtje wind; waar zou die storm dan
zo plotseling vandaan moeten komen?'
17. Maar
nog had Jozef deze woorden niet gezegd, of daar klonk een slag als van duizend
donderslagen tegelijk! Zo geweldig beefde de aarde daarvan, dat in de stad
meerdere huizen en ook tempels instortten.
18. En
onmiddellijk daaropvolgend was er een orkaan zo hevig, dat de nabij gelegen
zee er meters hoog door werd opgejaagd en tot in de stad stroomde. Het volk,
door de enorme schok gewekt, rende de stad uit naar hoger gelegen plaatsen.
19. Ook
Cyrenius en Maronius kwamen met heel hun gevolg naar Jozefs villa geijld,
inderhaast vertellend welke huiveringwekkende tonelen de aardbeving en de
storm veroorzaakten.
20. Jozef
kon hen in zoverre geruststellen, dat hij hun vertelde wat het Kindje van
tevoren gezegd had. Cyrenius, hierdoor over zijn grootste schrik heen, was nu
niet langer bang voor de storm en voelde zich weer volkomen veilig!
66
De storm wordt nog erger, maar het Kindje slaapt er
doorheen.
Cyrenius wordt toch bang.
Het Kindje troost met een evangelie over godsvertrouwen
Toen
Cyrenius zich nu weervolledig had hersteld, ging hij naar het wiegje toe en
keek met een hart vol dankbaarheid naar het Kindje.
2. Het
Kindje sliep echter volmaakt rustig en het ontzettende woeden en razen van de
storm stoorden Het niet in het minst in Zijn slaap!
3. Enkele ogenblikken later echter begon de orkaan zo verschrikkelijk
tegen het gebouw te beuken, dat Cyrenius bang werd voor instorting.
4. Daarom
zei hij tegen Jozef: 'Beste vriend, als de storm zo blijft toenemen, lijkt het
mij toch veiliger om dit gebouw te verlaten.
5. Het
zou best eens kunnen gebeuren, dat een krachtige windstoot dit gebouw -hoe
stevig ook gebouwd -zou opheffen en ons allen onder het puin begraven!
6. Laten
we daarom liever bijtijds vluchten, we kunnen er immers niet zeker van zijn
dat hier niet even goed iets dergelijks zou gebeuren als in de stad gebeurd
is!'
7. Nu
sloeg het Kindje Zijn hemelse oogjes plotseling weer op, herkende Cyrenius
onmiddellijk, en zei heel duidelijk tegen hem:
8. 'Cyrenius, bij Mij behoef je voor deze storm niet bang
te zijn,
9. want
zoals heel de wereld zijn "bok alle stormen in Gods hand!
10. Stormen zijn nu eenmaal nodig om het door de hel
uitgebroede kwaad te verjagen.
11. Maar
hen die bij Mij behoren, komen ze niet te na, want ook de stormen weten wie
hun Heer is, ze waaien echt niet willekeurig:
12. Want
Hij, Die liefdevol, wijs en almachtig is, houdt hun teugels vast in de hand!
13. Weest
dus niet bang hier bij Mij, mijn Cyrenius, je kunt er zeker van zijn, dat hier
niemand ook maar een haar wordt gekrenkt!
14. Deze
stormen weten immers heel precies Wie hier onderdak is !
15.
Mensen hebben vanavond nog hulde van vuurwerk gebracht aan jou, die slechts een
mens bent!
16. Nu
brengen stormen eer aan iemand, die meer is dan alleen maar een mens! Zou dat
dan niet billijk zijn?!
17. Dit
is een loflied van de natuur die haar Heer en Schepper prijst, zou dat niet
billijk zijn?
18. De
lucht, die tegen je aanwaait, Cyrenius, begrijpt Degene, Die haar schiep; zij
kan Hem dus ook prijzen!'
19. Deze woorden van het Kindje, dat
daarna weer dadelijk insliep, deden iedereen verstomd staan! ...Cyrenius
knielde bij de wieg neer en in stilte aanbad hij het Kindje.
67
IJlboden brengen een vreselijke boodschap.
Bloeddorstige eis van de heidense priesters.
Cyrenius in tweestrijd. De goede raad van het Kindje
Zo ging
er een uur vrij rustig voorbij en ze waren nu niet meer al te bezorgd over het
geraas en de woeste windstoten van de storm
2. Maar
na verloop van een uur arriveerden er bij Jozefs huis ijlboden, die het
volgende vertelden:
3. 'Hoge Machthebber, er gebeuren ongehoorde dingen:
4. De aarde spuwt vuur op meerdere plaatsen;
5. die
vuurzuilen worden door de vliegende orkaan overal heen gedreven; ze
vernietigen alles wat op hun weg komt!
6. Tegen
hun ontzettend geweld is niets bestand.
7.
Volgens de priesters zijn alle goden tezamen in woede uitgebarsten en willen
zij ons vernietigen!
8. En dat
is ook zo, want je kunt het gebrul van Cerberus duidelijk horen, en de
wraakgodinnen dansen overal in 't rond.
9.
Vulcanus heeft zijn schoorstenen op het aardoppervlak gericht; zijn machtige
Cyclopen vernielen moedwillig zowel huizen als bergen.
10. Ook Neptunus heeft al zijn krachten gebundeld.
11. Hij
doet de zeeën als bergen oprijzen en wil ons zo allemaal verdrinken!
12. Als
er nu niet onmiddellijk grote mensenoffers aan de vreselijk vertoornde goden
worden gebracht, zal het met ons allen gedaan zijn!
13. De
priesters hebben dan ook duizend jonge mannen en duizend meisjes aangewezen om
als zoenoffer te dienen; daarom zijn wij in allerijl naar U afgevaardigd om
daartoe Uw fiat te vragen.’
14.
Cyrenius schrok van dit bericht zo verschrikkelijk, dat hij niet wist wat te
beginnen.
15. Zich
vierkant tegen deze eis van de priesters verzetten durfde hij niet om
politieke redenen.
16. Maar
nog veel moeilijker was het voor hem dit offer goed t~, keuren dan om die
priesters tegen te spreken.
17. Hi j
wendde zich dus tot het Kindje, dat zojuist was wakker geworden, om Het om
uitkomst te vragen in deze zo uiterst moeilijke aangelegenheid.
18. Het
Kindje zei: 'Wees bedaard. Over een minuut zal de storm gaan liggen. En zij,
die mensen wilden slachten, zijn niet meer! Blijf dus maar kalm, mijn
Cyrenius!'
68
Cyrenius' antwoord. De drie bloeddorstige priesters
dringen aan.
Voorzichtigheid van Cyrenius. De smart van de 2000
slachtoffers
De ijlboden wachtten nog steeds op Cyrenius' hoge fiat.
2.
Cyrenius stond op uit zijn knielende houding bij de wieg en zei tot de
ijlboden:
3. 'Ga
terug naar de priesters en breng mij de lijst van de voor het offer aangewezen
jongelingen en meisjes.
4. Ik wil
mij er namelijk van overtuigen, dat de keuze rechtvaardig is. ,
5. En,
terwijl de storm al helemaal was gaan liggen, renden de ijlboden weer weg.
6. Terug
in de stad, vonden zij tot hun stomme verbazing het priesterlijk onderkomen in
een enorme puinhoop veranderd. Daaronder waren alle hogere priesters omgekomen,
met uitzondering van drie onderpriesters.
7. Vlug
maakten de ijlboden derhalve rechtsomkeert om aan Cyrenius te berichten wat er
met de priesters was gebeurd.
8.
Cyrenius, die nu volledig overtuigd was van de juistheid van de voorspelling
van het Kindje, wist nu niet wat te doen en wilde opnieuw het Kind je om raad
vragen.
9. Op dit
moment kwamen echter ook de drie overgebleven onderpriesters zich melden.
10. Zij
vroegen, op hun beurt ook al zeer gehaast, wat er moest gebeuren, nu een tweede
aardschok alle vrome dienaars der goden onder hun eigen paleis had begraven,
toen zij juist klaar stonden voor het grote offer .
11. De
duizend jongelingen en de duizend meisjes stonden al klaar op het plein van
Jupiter , wiens zuil overigens ook volledig in puin lag!
12. Moest
het voorgenomen offer nu direct, dan wel pas morgen bij zonsopgang plaats hebben?
13. Het
zou in geen geval geannuleerd kunnen worden; de goden zouden daardoor zeker
nog veel erger vertoornd raken om de ondank en de ontrouw van de mensen!
14.
Cyrenius echter zei tegen de priesters :
15.
'Vandaag mag in geen geval het offer nog plaatshebben, en morgenochtend vroeg
ook niet voordat ik persoonlijk daartoe opdracht zal geven! Wie tegen mijn
bevel handelt wacht de doodstraf!'
16. De
drie onderpriesters verlieten vervolgens Cyrenius om naar het plein te gaan,
waar de arme slachtoffers in doodsangst baden tot de goden. Ze weenden en
smeekten hen toch te sparen.
17.
Cyrenius kon nauwelijks de volgende morgen afwachten, zozeer had hij te doen
met de angstige slachtoffers, die zo'n afgrijselijke nacht moesten doorstaan!
69
De vreselijke angstige nacht voor de jeugdige
mensenoffers.
De drie duivelse afgodendienaars.
Cyrenius' innerlijke woede en zijn vlijmscherpe oordeel:
vrijheid voor de slachtoffers, dood aan de drie priesters
Toen de
drie onderpriesters op het offerplein arriveerden, deelden zij daar aan de
bewakers en hun arme, door doodsangst beheerste slachtoffers mede, dat de
voorgenomen, onwrikbaar vaststaande offerplechtigheid nu door Cyrenius zelf
bepaald was op de volgende ochtend.
2. Nader
te beschrijven in wat voor stemming de tweeduizend aangewezen offers door dit
bericht geraakten, is overbodig! Een ieder, die op de hoogte is met de
geschiedenis van religieuze tradities, weet, dat dergelijke offers, soms ter
verzoening van heel verschillende goden gebracht, werke lijk op de meest
uiteenlopende wijzen, werden gemarteld en gedood.
3. Het
zou voor menigeen al te verbijsterend zijn om over die bijna duizend
verschillende wijzen van marteling te horen spreken; laten we dat dus
overslaan.
4. Laten
we liever met Cyrenius, Maronius en Jozef direct op de vroege morgen een
bezoek brengen aan het offerplein om daar even rond te zien. ..
5. Bij
het krieken van de morgen reeds begaven de drie bovengenoemden zich naar de
desbetreffende offerplaats.
6. AI uit
de verte hoorde Cyrenius tot zijn grootste verbittering het ontzettende
angstgeschreeuw van de ten dode opgeschreven jeugd.
7. Daarom
versnelde hij zijn pas om toch maar zo gauw mogelijk aan dit gruwelijke toneel
een eind te maken.
8. Op het
plein aangekomen werd hij vooral diep geschokt door het onmenselijke
lustgevoel, waarmee de drie onderpriesters verlangend uitzagen naar het bevel
van Cyrenius om met hun wurgpraktijken aan te vangen.
9.
Cyrenius riep de priesters direct bij zich en vroeg hen: 'Zeggen jullie mij
eens, hebben jullie dan helemaal geen medelijden met deze heerlijke jeugd, die
zo gruwelijk vermoord moet worden? Gevoelen jullie dan in jullie harten
helemaal geen mededogen?'
10. De
priesters antwoordden echter: 'Bij de gevoelens van de goden valt alle
menselijke gevoel in het niet;
11.
menselijk leven is voor de goden niet van betekenis, in tegendeel vaak slechts
een gruwel! Wij, hun dienaren op aarde, wij hebben ons aan hun aard aangepast,
zodat wij ons geen barmhartigheid kunnen veroorloven!
12. Wel
is het voor ons een genoegen, ja zelfs een feest, de goden nauwgezet te
kunnen dienen.
13.
Daarom zijn wij ook bijzonder blij met de op til zijnde slachtingen, want
slechts zelden worden dit soort offers door de grote en verheven goden verlangd!'
14. Deze uitlating bezorgde Cyrenius zo'n enorme schok,
dat hij van toorn tegen deze priesters helemaal begon te beven.
15. Hij
vermande zich echter weer vlug en zei toen tegen de priesters: 'En wat zouden
jullie ervan denken als Zeus zelf nu eens hier was, en als hij aan deze slachtoffers
het leven zou schenken? Wat deden jullie dan?'
16. De
priesters antwoordden: 'Dat zou alleen maar kunnen worden uitgelegd als een op
de proef stellen van onze priesterlijke dienstijver; dat betekent dus, dat de
offerplechtigheid dan met nog grotere zekerheid doorgang moet vinden!
17.
Zouden wij nu medelijden krijgen met degenen die tot offers zijn bestemd, dan
zou Zeus ons bestempelen tot heiligschenners en door bliksem en donder vernietigen.’
18. Cyrenius, zijn ondervraging voortzettend, zei nu:
'Wat hebben die andere hogere priesters dan tegen de goden misdaan, dat ze zo
wreed in hun eigen paleis gedood zijn?'
19. Nu
was het antwoord van de priesters: 'Weet U dan niet dat een onverbiddelijk
Noodlot het onvermijdelijke lot is van alle goden en van hun priesters?
20. Dit
Noodlot heeft de priesters gedood en voordien de goden hevig geprikkeld; het
kan weliswaar de goden niet doden, maar wel kan het dat de hier en daar nog
sterfelijke priesters!'
21. 'Dat
klopt,' zei Cyrenius nu: 'Vannacht heeft het Fatum mij bezocht en mij bevolen
om aan deze jeugd het leven te schenken. ..en in hun plaats jullie te offeren,
en dit wel zo beslist als ik Cyrenius heet, en mijn broeder , Julius Augustus
Caesar te Rome regeert! Wat zeggen jullie daar dan wel van?'
22. Door deze verschrikkelijke
mededeling verbleekten de priesters nu van angst, de andere slachtoffers
daarentegen konden nu weer tot zichzelf komen, want op datzelfde moment liet
Cyrenius aan alle tot offer bestemden hun vrijheid aankondigen. De drie
priesters liet hij boeien: zij konden zich nu op hun eigen terechtstelling
gaan voorbereiden.
70
Jozef verzoekt voor hen om clementie.
Woede van Cyrenius tegen de drie ter dood veroordeelde
priesters, die nu om genade smeken
Jozef
begaf zich nu naar waar Cyrenius stond en vroeg hem: 'Waarde vriend, is het je
werkelijk ernst om deze drie afgodendienaars ter dood te brengen?'
2.
Cyrenius, vol woede tegen deze tijgers in mensengedaante, antwoordde:
3. ' Ja beste vriend, ik wil hier een voorbeeld stellen, zodat het volk zal
inzien, dat niets zozeer om wraak roept als deze totale liefdeloosheid!
4. Want
een liefdeloos mens, gespeend van alle medelijden, is het ergste wat er op deze
aarde bestaat!
5. Bij
hen vergeleken zijn alle verscheurende dieren nog gelijk lammeren, en de helse
wraakgodinnen zijn bij hen vergeleken hoogstens ondeugende schoolkinderen!
6. Daarom
beschouw ik het tot eerste en hoogste plicht van een goede regeerder om
dergelijk tuig uit te roeien en volledig van de aarde weg te vagen.
7. Juist
priesters in het bijzonder behoren het volk in de liefde te onderrichten;
juist zij moeten iedereen het goede voorbeeld geven!
8. Als nu
deze aangewezen leraren en leiders van het volk tot furies verworden, wat moet
er dan wel terechtkomen van hun leerlingen ?
9. Weg
dus met deze beesten! Het enige wat ik nu nog wil uitvinden is: wat zal voor
hen de meest pijnlijke dood kunnen zijn. Ben ik daar eenmaal achter, dan zal ik
onmiddellijk de staf over hen breken!'
10.
Cyrenius had dit met zoveel ernst gezegd, dat Jozef nog nauwelijks de moed had
om daar iets tegen in te brengen.
11. Na
een poosje vielen de drie priesters echter voor de voeten van Cyrenius neer en
ze smeekten hem om genade. Ze beloofden tevens hun leven te willen beteren, en
bovendien bereid te zijn op staande voet afstand te doen van hun priesterlijke
waardigheid.
12. Bij
dit verzoek om genade beriepen zij zich op het priesterlijke voorschrift
volgens hetwelk zij zo, en niet anders, moesten handelen.
13. Maar
nu antwoordde Cyrenius hen: 'Denken jullie booswichten dan soms, dat ik de
wetsvoorschriften voor priesters niet ken?
14.
Luistert: De wet op de bijzondere offerplechtigheden luidt aldus: Als een of
ander volk de goden kennelijk ontrouw is geworden, en een buitensporig gedrag
vertoont, ...en wanneer de goden dat volk dan straffen met de pest, met oorlog
of met hongersnood, dan moeten de priesters dat volk tot beterschap manen!
15. Als
dat volk zich dan bekeert, moeten de priesters het weer zegenen, en ze moeten
het volk verplichten om ter verzoening van de goden bepáálde offers te
brengen, namelijk in de vorm van goud, vee en graan! De priesters moeten dan
deze offers wijden en er een brandoffer van maken!
16. Stel
echter dat er een volk zou bestaan, hetwelk zo hardnekkig en onverbeterlijk
is, dat het zijn priesters zou bespotten, dan moeten de priesters die spotters
en hun kinderen laten gevangen zetten en hun zeven maanden lang in onderaardse
verblijven met de tuchtroede inpeperen hoe het wél moet.
17.
Bekeren die misdadigers zich, dan moeten ze weer op vrije voet worden gesteld;
bekeren zij zich echter niet, dan pas moeten ze -met het zwaard! -worden
omgebracht, en daarná mogen ze pas als zoenoffers voor de goden worden
verbrand.
18. Zó nietwaar, luidt het oude, wijze
offerdienstvoorschrift! En, was er hier dan soms oorlog, of hongersnood of
heerste hier de pest? was deze prachtige jeugd van de goden afgedwaald? Hebben
jullie hen eerst zeven maanden lang gecorrigeerd? Neen! Uit pure wellust en
uit ziekelijke eerzucht hebben jullie hen willen doden, daarom moeten jullie
sterven als de grootste verkrachters van jullie eigen wet!'
71
Jozef vertedert Cyrenius en wijst op het oordeel van de
Heer.
Cyrenius geeft toe.
Schijnveroord