DE HUISHOUDING VAN GOD
aan
Deel 1
Uitgeverij De Ster
Oorspronkelijke titel: Die Haushaltung Gottes geschreven
door Jakob Lorber. Lorber-Verlag, Bietigheim, Württemberg, BRD.
Druk: Drukkerij Verbo - Tilburg
Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking met de Jakob
Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied.
Wie meer wil weten over de profeet Jakob Lorber, kan zich
wenden tot de
Jakob Larber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1, 7231 D P Warnsveld, Telefoon: 0575
- 521803.
Copyright <9 1999 Uitgeverij De Ster
NUGI 632 ISBN 9065561722
Inhoudsopgave
Voorwoord
door de uitgever
Voorwoord
door de Heer
Hoofdstukken:
1. Een
vermaning van de hemelse Vader aan Zijn kinderen
2. De
geboden van de Heer aan de mensen
3. De
Heer als Vader van Zijn kinderen
4. De
ware kerk
5. Het
geheim van de schepping
6. De
analogie van het gesternte
7. De
oertijd van aarde en maan. De schepping van Adam en Eva
8. De
zondeval
9. Het
gericht van de Heer
10. De
verzoening van de Heer
11. De
geboorte van Kaïn en Abel
12. De
belofte van de Heer
13. De
verdrijving uit het paradijs
14. Adam
komt tot inzicht en heeft berouw
15. Kaïns
bekentenis
16. De
opdracht van de Heer aan Abel
17. De
nieuwe godsdienst en levenswijze
18. Kaïns
en Abels offer
19. Kaïns
moord op Abel
20. Kaïns
vervloeking en vlucht
21. Het
verdrag van de Heer met Kaïn
22.
Hanoch, Kaïns zoon, als wetgever
23. De
bevelen van Hanoch, de tiran
24. De
uittocht van Kaïn naar de zee
25. De
ontwikkeling van Kaïns geslacht
26.
Hanochs goddeloze regering
27. De
politiek van de raadsheren van Hanoch
28. Het
overleg van de tien vorsten
29. De
opvolgers van Hanoch
30.
Lamech wordt koning
31. De
landverhuizing onder leiding van Meduhed
32. Het
hooglied van Meduhed
33. De
afvaart van de Meduhedieten
34. De
landing van de Meduhedieten in Japan
35. Een
boeteprediking door de dieren
36. De
herinnering aan Adams ongehoorzaamheid en de genade van God
37. De
prehistorie van het Chinese volk
38. De
familie van Lamech
39. Begin
en oorzaak van het verval van de kinderen van de hoogte
40. Adams
rede over zijn val
41. De
benoeming van Henoch tot prediker
42.
Kenans gezang over de tien zuilen
43.
Henoch verklaart de woorden van Adam en Kenan
44. De
verklaring van Adam over zijn zwakte
45. Adam
zegent zijn kinderen
46. Over
het komen van de Heer
47. Over
de grootheid en diepgang van Gods woord
48. Over
de goddelijke zegen op aarde
49. Adams
en Henochs ochtendgebed
50.
Henochs ochtendoverdenking
51.
Jareds vreugde over zijn zoon Henoch
52.
Henochs morgenlied
53. Adams
verwondering over de wijsheid van Henoch
54.
Henochs woorden over het ware danken en loven
55.
Kenans belijdenis
56. In de
Adamsgrot
57. Adams
vrijwillige bekentenis
58.
Asmahaël, de vreemdeling
59. Over
de deemoed
60.
Henochs terechte geslotenheid
61. Het
goddelijke woord in het mensenhart
62. De
patriarchen brengen begrip op voor Henochs woorden
63.
Asmahaël spreekt over het goddelijke woord
64.
Henoch spreekt over het wezen van het woord
65. Adams
terugblik op zijn leven
66.
Asmahaël en de tijger
67. Het
bezoek van de vaderen aan de kinderen van de middag
68. Adams
woorden tot de zijnen en de kinderen van de middag
69. Seths
troostende woorden
70.
Henoch predikt over de liefde
71.
Sethlahems verlangen naar de ware wijsheid
72. De
wijsheid van Sethlahem en de wijsheid van Asmahaël
73. De
hongerige tijger
74. Het
wezen van de waarheid en de liefde
75. De
oorzaak van de vrees
76. De
vreugde van de stamvaderen over de Heer
77. Het
vertrek van de patriarchen naar de kinderen van de avond
78.
Asmahaëls woorden van dank
79. Adams
zwakheid
80. De
gulden regel van de profetenscholen
81. De
patriarchen bij de kinderen van de avond
82. Seth
verwijt Henoch zijn woorden van waarheid
83.
Henochs woorden over Seths vergissing
84. Adam
richt wijze woorden tot Seth
85.
Asmahaëls woorden over de wet
86. De
gedachten van de patriarchen over Asmahaëls woorden
87. Eva
berispt Seth
88.
Henochs legt Asmahaëls woorden uit
89.
Werken van wijsheid en werken van liefde
90. De
verlossende macht van de liefde
91. Seth
herkent de vreemdeling Asmahaël
92. Het
getuigenis van Asmahaël
93. Adams
nieuwsgierigheid
94. Adams
verzoek aan Henoch
95. Adam
wordt terechtgewezen
96.
Asmahaëls spreekt over het woord Gods
97. Adams
bekentenis
98. Het
zwijgen van de liefde
99.
Goddelijke en menselijke wetten
100.
Jareds gedachten over het wezen van Asmahaël
101.
Henoch spreekt met J ared over Asmahaël
102.
Tegenstellingen tussen God en de mensen
103.
Asmahaëls uitnodiging om verder te reizen
104.
Asmahaël neemt Abedam als reisgezel
105.
Jared vraagt naar het wezen van Asmahaël
106. Over
wat zich afspeelde tussen Kenan en Mahalaleël
107. Over
de listigheid
108. Seth
komt in verlegenheid tengevolge van de wedervraag van Enos
109. De
rustpauze van de vaderen onder de broodboom
110. De
wonderlijke macht van Asmahaël
111.
Asmahaël brengt Methusalah en Lamech naar het gezelschap
112.
Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling
113.
Henochs woorden tot Methusalah en Lamech
114. Het
ongeduld van Lamech. Het antwoord van Methusalah
115. De
slang in de boom
116.
Asmahaëls woorden over Gods macht in de mensen
117.
Adams vraag aan Asmahaël
118. Het
doel van het aardse leven
119.
Jareds zorgen over het onthaal van Asmahaël
120. De
gesprekken van de patriarchen over Asmahaël
121.
Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling Asmahaël
122.
Asmahaël vertelt een gelijkenis
123. Bij
de 'Verdorde hand der aarde'
124. Adam
vraag naar de kinderen van middernacht
125. Adam
laat de kinderen van middernacht zoeken
126.
Asmahaël stuurt Henoch erop uit
127. De
drie zonen van Adam geven gehoor aan Henochs roep
128.
Adams vreugde over zijn kinderen Jura, Bhusin en Ohorion
129.
Asmahaëls rede over het wezen van Jehova
130.
Asmahaëls Vaderroep tot de kinderen van middernacht heeft succes
131.
Adams vreugde en dank. De vraag van de weetgierige Jura aan Asmahaël
132. Het
gemeenschappelijke maal. De uit eerbied en bescheidenheid vastende vaderen.
Henochs liefde voor Asmahaël. Het ware gebed
133.
Asmahaëls belofte aan Henoch
134.
Asmahaëls gelijkenis over de liefde
135.
Adams dwaze antwoord
136.
Asmahaël wijst Adam terecht
137.
Adams bekering en belijdenis
138.
Emmanuëls woorden over Zijn komen bij de mensen
139.
Lamechs grote liefde voor Emmanuël
140. Emmanuël
laakt Methusalahs schijndank
141.
Henoch wekt de vaderen op tot liefde voor Emmanuël
142. Over
de vrijheid van de mens
143. Het
offer. Lamechs vermanende vurige woorden. Over de zachtmoedigheid en het
geduld
144.
Emmanuëls afscheidswoorden tijdens de zegening van het offer. Een belofte voor
Golgotha. Over de heerlijkheid van de geestelijke vrijheid
145.
Adams aanwijzingen voor de komende sabbat
146.
Abedams ontmoeting met de vreemdeling
147.
Abedams gesprek met Abedam, de onbekende
148. De
aankomst van Abedam, de vreemdeling, bij de vaderen
149. De
vragen van de onbekende Abedam
150. Een
evangelie van de liefde
151. Seth
zoekt het licht in het licht
152. Over
de eenvoud. Het wonder van Gods liefde
153. De
ware broederschap tussen Henoch en Abedam, de bekende
154. Over
de ware naastenliefde
155.
Lamech vraagt naar de naam van Abedam, de onbekende
156. Over
de liefde
157. De
onweersbui
158. De
vreze Gods en de liefde tot God
159. Adam
en Seth in het nauw gedreven en hun beproeving
160. Gods
hulp en de zorgen van de mens
161.
Seths woord van dank
162. De
hoge Abedam in de kring van Zijn zalige kinderen. Het einde van het onweer
163.
Seths wonderlijke kracht brengt de vuurstorm tot bedaren. Kaeams zoeken en
vermoeden; zijn liefde tot Abedam, de hoge
164.
Kaeams lied van troost
165.
Abedam, de hoge, en de vijf zoekenden naar het licht. Niet onderzoeken, maar
liefhebben voert tot leven
166. Hoe
de ware liefde tot God zal moeten zijn
167. Het
ware bidden. De richtende Godheid en de liefhebbende Vader in de Heer
168. Een
terugblik op de stormnacht. Liefde verdrijft vrees
169. Het
ochtendmaal van de aartsvaderen op de sabbat
170. Een
evangelie van het offer
171.
Henoch bereidt het offer
172. Het
wezen van de voorspraak
173. De
zeven mopperaars uit het middaggewest bespotten Sethlahem
174. Een
evangelie voor beledigden
175.
Sethlahem en de zeven morrende mannen
176. De
vrijpostigheid en verootmoediging van Kisehel met de scherpe tong
177.
Kisehels bekentenis
178.
Kisehels gebed van berouw
179. Het
wezen van de zonde en hoe haar te overwinnen
180. De
vijf dochters van Zuriël
181. De
bezorgdheid van de deemoedige Zuriël
182. De
Heer en Ghemela
183. Een
blik in de diepten van de schepping
184. Over
het wezen van de tijd en de eeuwigheid
185. Het
wezen van het leven. De beloften van de Heer aan Ghemela
186.
Onschuld en schaamte. Terugkeer en ontvangst van de boden
Aanhangsel
Registers
Jakob
Lorber (1800-1864) is geboren en getogen in het gedeelte van Oostenrijk dat men
Stiermarken noemt. Na zijn opleiding tot onderwijzer en veelzijdig musicus
vestigde hij zich in Graz, de hoofdstad van Stiermarken. Daar gaf hij muziekles
en concerten, en ook componeerde hij zelf muziekstukken.
Lorber
was zeer bevriend met de familie Anselm Hüttenbrenner, directeur van het
conservatorium in Graz, en met diens broer Andreas Hüttenbrenner, die vele
jaren burgemeester van Graz was. Maar toch is hem met name op latere leeftijd
bittere materiële nood niet bespaard gebleven. Want ondanks zijn vele
capaciteiten kon Lorber geen vaste aanstelling vinden, totdat hij door toedoen van
Anselm Hüttenbrenner het aanbod kreeg om als tweede dirigent aan het opera
theater in Triëst werkzaam te zijn. Die functie besloot hij aan te nemen. Maar
terwijl hij met de voorbereidingen voor zijn reis bezig was, hoorde hij 's
ochtends vroeg, op 15 maart 1840, tijdens zijn morgengebed een innerlijke stem,
die hij in zijn hart leek waar te nemen, en die hem duidelijk zei: "Sta
op, pak je griffel en schrijf!" Innerlijk, diep geschrokken, legde hij pen
en papier klaar en ontving nu op dezelfde manier het begin van het werk De
Huishouding van God: "Zo spreekt de Heer tot mij en voor iedereen, en dat
is waar, getrouw en gewis..."
Aan deze roeping van
"schrijfknecht van God" wijdde Jakob Lorber toen in onwrikbare trouw
zijn verdere leven, totdat hij op 23 augustus 1864 stierf
Jakob
Lorber heeft 25 omvangrijke boeken nagelaten, wat alleen al fysiek gezien een
enorme prestatie was. Maar nog veel grootser is de inhoud van dit
wonderbaarlijke mystieke werk dat wij nu bezitten, en dat ongetwijfeld het
meest verheven, diepzinnige en geestvolle werk is van wat er op dit gebied ooit
in de wereld geschreven is.
Alleen al
de inhoud van het eerste grote werk dat ons via Jakob Lorber geschonken werd,
De Huishouding van God, overtreft alles wat ons tot op heden bekend is geworden
door de bijbel en door mythologische en wetenschappelijke teksten. Dit werk,
dat drie omvangrijke delen beslaat, heeft als onderwerp de geestelijke
schepping, de val der geesten, de schepping van de wereld en het menselijk
geslacht, alsook de oergeschiedenis van de mensheid tot na de zondvloed, te
beginnen bij Adam en Eva tot Noach en zijn familie.
Zeer actueel komt ons de toenmalige
'eindtijd' voor met de vaak dramatische prehistorische gebeurtenissen, waarin
geleidelijk aan gigantische steden en beschavingen met een hoog ontwikkelde
techniek ontstonden. In die steden heerste enerzijds enorme rijkdom, anderzijds
extreme armoede, wat vaak tot een bloedige machtsstrijd en tot oorlogen leidde,
om tenslotte te eindigen in de moedwillig zelf veroorzaakte ramp die wij als de
zondvloed kennen.
In De
Huishouding van God worden Gods eindeloze liefde en ondoorgrondelijk diepe
wijsheid, die ten grondslag liggen aan de geestelijke en materiële schepping,
in beeld gebracht. Wat het menselijk verstand oneindig te boven gaat, van het
allergrootste tot het allerkleinste, wordt in beeldende taal beschreven en
onderwezen.
De lezer
wordt enerzijds verbaasd door de diepe wijsheden en anderzijds bewogen door de
zo herkenbare zielenroerselen van de eerstelingen van het menselijk geslacht
op deze aarde. Hartverwarmend in de ware zin van het woord is Gods Vaderhand,
die elk van Zijn kinderen op de voor hen meest vruchtbare eigen wijze aanpakt
en begeleidt.
De lezer
zal gaandeweg gewaarworden dat ook deze goddelijke openbaring door Jakob Lorber
diepere dimensies in zich bergt dan alleen de historisch natuurlijke. Dit werk
beschrijft niet alleen de geschiedenis en geestelijke ontwikkeling van de
vroegste mensheid, maar ook die van de individuele huidige mens.
Voorwoord
door de Heer
De
schrijver van het voor ons liggende werk zocht oprecht en vond wat hij zocht.
Hij bad en het werd hem gegeven; en omdat hij op de juiste deur klopte, werd
die voor hem opengedaan en door hem ook voor al degenen die een goed hart
hebben en van goede wil zijn. Maar degenen die niet met hun hart, maar steeds
alleen met hun zogenaamde zuivere wereldse verstand zoeken en onderzoeken en
kritiseren en in plaats van bij de levende naam van de eeuwige Gever van alle
goede gaven aan te kloppen, slechts aan de harde en dode schil van de materie
kloppen, zal niets worden gegeven en voor hen zal de deur niet worden
opengedaan. Want de geest van de Heer openbaart zich niet aan het verstand van
de verstandigen van de wereld, maar alleen aan het hart van de eenvoudigen,
die in de wereld van de verstandigen als dwazen gelden en bekend staan; het
verstand van de wijzen van deze wereld zal evenwel binnenkort door de eenvoud
van deze dwazen teloorgaan.
Wie het
voor ons liggende werk met een deemoedig en dankbaar gelovig hart zal lezen,
zal daardoor deelhebben aan velerlei genade en zegen en hij zal in het werk de
échte Schrijver niet miskennen. De puur intellectuele kaste is het echter toch
alom het even of zij Daniël, Sir Walter Scott, Rousseau of Hegel leest; Want
het wereldse verstand vat alles profaan op en beschouwt een van boven komende
hoogstaande mededeling als een ongefundeerde hersenschim van ongeletterde, maar
van nature fantasierijke mensen, die zich door hun misleidingen willen laten
gelden en iets willen bereiken wat zij langs de zuiver verstandelijke weg niet
kunnen bereiken, omdat die hen volstrekt ontbreekt!
Maar laat niemand zich daardoor van
de wijs brengen! Hoe dikwijls zijn de vier evangeliën al niet verdacht gemaakt;
gelden zij daarom als minder in het hart van degenen die zich werkelijk tot God
bekennen?! Hoe dikwijls ben Ik, de Heer en Gever van het leven en alle daaruit
voortspruitende gaven, al voor een gewoon mens, een magnetiseur, een bedrieger
en ook al voor een zuiver verzonnen figuur door de wijzen van de wereld
uitgemaakt en word nog steeds als zodanig verklaard! Maar dat brengt miljoenen
anderen toch niet op een dwaalspoor. Dezen die Mijn woord ook in praktijk
brengen en er niet alleen maar naar luisteren, zagen in de eenvoud van hun hart
dat Jezus van Nazareth meer was dan waarvoor veel wereldse geleerden Hem
hielden of helemaal niet hielden. Laat niemand zich iets van het oordeel van de
wereld aantrekken wat betreft het voor ons liggende werk, maar alleen van de
stem in het hart van de eenvoudigen, want de wereld vindt alleen dát belangrijk
wat van de wereld is! De eenvoudigen zullen voor de ogen van de goede Gever aan
iedereen een juist oordeel afgeven. Het verstand van de wereldse wijzen zal de
juiste gelegenheid vinden om zich er steeds aan te stoten. Moge het hem die
daarbij niet volledig schipbreuk lijdt, goed gaan!
Wie dit
werk leest en het wel als een ingeving van de geest beschouwt, maar nog in het ongewisse is ‘of het afkomstig is
van een lagere of van een hogere geest'*(* Slaat ook op een beoordeling, die
een andere Duitse geleerde over het manuscript gaf.), is nog geheel blind en
het zien met zijn hart wordt nog in grote mate door de mantel van het wereldse
intellect belemmerd.
Aan hem
die een levend geloof in Mij heeft, is Mijn kracht, goedheid en opperste
wijsheid zeker niet vreemd en hij zal en moet inzien dat Ik zeker voor eeuwig
meer dan genoeg kracht en wijsheid bezit, en dat Ik daar waar Ik een akker
bebouw ook zeker in staat ben de vijand voor eeuwig uit die akker te weren;
want Ik en de satan hebben nog nooit de ploeg in een en dezelfde vore geleid!
In de zin van de egoïstische wereld helaas wel, die, omdat zijzelf duister is,
overal niets dan duisternis waarneemt; maar voor de ogen van hen die door de
Vader onderwezen en opgevoed zijn, verschijnt alles volkomen anders, want voor
de werkelijk reinen is alles zuiver en goed duidelijk.
Maar aan
degenen die zeggen dat aan dit werk de eenvoud, de rust en tact en een zekere
diepgang van de gehele wereldbeschouwing** (** Deze opmerking van de Heer slaat
op een beoordeling die in deze zin door een geleerde werd gegeven.) ontbreekt
om het als gegeven uit hoger sferen te zien, zij kort en goed gezegd: zij
zouden van te voren hun hart precies moeten onderzoeken of aan hen misschien
niet juist datgene ontbreekt wat zij in het woord missen. Overigens hebben zij
hier een beoordeling gegeven, zodat zij als Europese geleerden toch ook nog
wat te berde gebracht hebben, zonder volledig in het werk te zijn
doorgedrongen; want daar komt toch klaarblijkelijk meer bij kijken dan een
eenmalig vluchtig doorlezen van nauwelijks één deel van dit werk.
Wat
verstaan zulke lezers dan onder eenvoud? Ik ben de mening toegedaan, dat een
geschrift dat zo geschreven is, dat zelfs kinderen, als ze slechts enige
vaardigheid in het lezen hebben en in staat zijn aan iets meer dan aan het abc
en de tafel van één te denken het heel goed zouden kunnen begrijpen, toch met
recht geen gebrek moet hebben aan een zekere eenvoud, ondanks de voor het
beperkte menselijke inzicht heel noodzakelijke mysterieuze volheid en diepte waarmee
het is geschreven. De eenvoud van een geschrift wordt echter nooit bepaald door
beeldspraak en taal, maar enkel en alleen door het gemakkelijke begrip van een
toch zo eenvoudig hart en door het moeiteloos de weg vinden in zo'n geschrift;
maar al het overige - zoals: een oude onbeholpen taal en vele duizenden jaren
oude gelijkenissen - is net zo min eenvoudig als het wereldse verstand van de
wereldse wijzen. Maar wat over de vereiste rust, het beleid en de vereiste
diepgang van de gehele wereldbeschouwing opgemerkt is, is allemaal in het voor
ons liggende werk des te meer voorhanden naarmate het kritische wereldse
verstand dat meent te missen; want dat wat rust geeft aan het hart, moet toch
zelf rust in overvloed hebben. Aan het verstand kan het weliswaar geen rust
geven, omdat dat niet in staat is om rust op te nemen en vandaar in een
geschrift evenmin enige rust kan vinden als een rivier, zolang die nog niet de
diepste diepte van de zee bereikt heeft. Als het verstand van de wereldse wijzen
zich echter verdeemoedigt en van zijn vermeende hoogte tot in het zo eenvoudige
levenskamertje in zijn hart zou kunnen afdalen, zou hij vanuit deze rust ook in
het voor ons liggende boek de gemiste rust en een grote omzichtigheid, juist
in deze rust, vinden. Maar zolang het verstand als een weerhaan op de
torenspits van wereldse wijsheid voortdurend door allerlei winden van twijfel
naar alle richtingen heen en weer gedraaid wordt, kan het waarschijnlijk
nergens de rust vinden die het vanuit zichzelf niet heeft en ook niet de aangeleerde
omzichtigheid die het op zijn winderige hoogte geniet.
Maar als
iemand in dit werk de zekere diepgang van de alomvattende wereldbeschouwing
mist, laat hem dan ten eerste gezegd zijn dat het de Gever van dit geschrift
ook helemaal niet te doen was om uit het voor ons liggende werk zo' n
beschouwing, die nu helaas reeds zeer verbreid is onder de mensen, te
ontwikkelen bij diegenen die het werk met de ware rust en eenvoud van het hart
zullen lezen als datgene wat het eigenlijk is. Maar het was Hem er slechts om
te doen een vroom en dankbaar gevoel op te wekken en daaruit een levendig
geloven en de juiste liefde tot God en de naasten op te wekken en voor altijd
in stand te houden.
Ten
tweede echter zullen degenen die vanuit het juiste gevoel dit geschrift lezen,
toch wel tot een voldoende diepte van de betere wereldbeschouwing komen zonder
de bijdrage van de geleerden, die langs de weg van hun ijdele toetsingen van
het verstand zeker nooit tot die juiste diepte van de alomvattende wereld - en
wereldenbeschouwing zullen geraken, zoals die alleen maar voor de oprechte
lezer in het voor ons liggende werk te zien is. Om maar niet te denken aan
andere en latere werken, waarin om zo te zeggen de zon met al haar planeten -,
zonnen - en centraalzonnensystemen uit materieel, maar hoofdzakelijk uit
geestelijk oogpunt, voldoende begrijpelijk en uitvoerig uiteengezet en onthuld
zullen worden.
Maar als
in een geschrift van alle geschapen dingen vanaf het allereerste begin - dus
tijdens een bijna eeuwigdurende opeenvolging van tijden en toestanden - zowel
de materiële als in het bijzonder ook de geestelijke ontwikkeling voldoende
duidelijk weergegeven wordt en iemand vindt dan nog te weinig diepgang in de
zogenaamd ontbrekende wereldbeschouwing, - waarlijk, dan is er ook zelfs in
alle hemelen nauwelijks nog een oogzalf meer die zo'n vorser zou kunnen
genezen van zijn zeer te betreuren kortzichtigheid!
De oprechte lezers van dit werk kunnen met het volste
recht zeggen: 'Wij eenvoudige en met een zwak verstand toegeruste mensen, die
God liefhebben, hoewel we buiten de universiteit van God in ons hart nooit een
andere hebben bezocht, noch te Parijs, noch te Jena of Göttingen, willen echter
met al je hooggeroemde wereldse wijsheid niet ruilen; want ons nadrukkelijke
schouwen in de diepte van de grote scheppingen van onze heilige Vader is ons
liever dan jullie duizend jaar lange vorsen met geblinddoekte ogen. Hoe ver je
verrekijkers en je wiskundige stelsels reiken, kunnen wij van jullie kalender
aflezen en jullie wegen zijn ons niet vreemd; maar om te meten hoe ver het
heldere zien van ons in God rustende hart reikt, zouden jullie verrekijkers en
wiskundige stelsels zeker aanzienlijk te kort schieten en te weinig wiskundig
zijn!'
Wie dus dit werk tot het ware nut voor zijn ziel wil
lezen, die leze het in alle eenvoud van
zijn aan God toegewijde hart en laat hij zich daarover niet een oordeel vormen
op de manier van de wereldse mens, maar steeds als een zorgzame beheerder van
zijn hart; dan zal hij in het voor ons liggende werk in overvloed alles vinden
wat enkele hooggeleerde lezers helaas niet gevonden hebben. En dan nu alle
zegen en elke denkbare genade voor de oprechte lezers die een rein hart hebben
en van goede wil zijn! Amen.
Een vermaning van de hemelse Vader aan Zijn kinderen
Zo sprak
de Heer tot mij en in mij voor iedereen, en dat is waar, getrouw en gewis:
1. Wie
met Mij spreken wil, laat die bij Mij komen dan zal Ik hem het antwoord in zijn
hart leggen; maar alleen de reinen, wier hart vol deemoed is, zullen de klank
van Mijn stem vernemen.
2. Wie
aan Mij boven al het wereldse de voorkeur geeft en Mij liefheeft als een tedere
bruid haar bruidegom, met die zal Ik arm in arm wandelen. Hij zal Mij te allen
tijde aanschouwen zoals de ene broeder de andere en zoals Ik hem reeds vanaf de
eeuwigheid aanschouwde, nog voor hij bestond.
3. Zeg
tegen de zieken, dat zij over hun ziekte niet bedroefd moeten zijn, maar dat
zij zich vol ernst tot Mij moeten wenden en Mij volledig moeten vertrouwen. Ik
zal ze troosten en er zal een stroom van kostelijke balsem in hun hart
uitgegoten worden en de bron van het eeuwige leven die zich in hen openbaart,
zal nooit opdrogen; zij zullen genezen en verkwikt worden als het gras na een
onweersbui.
4. Zeg
tegen degenen die Mij zoeken: Ik ben de ware Overal en Nergens. Ik ben overal
waar men Mij liefheeft en zich aan Mijn geboden houdt, - nergens echter waar
men Mij slechts aanbidt en vereert. Is de liefde dan niet meer dan het gebed,
en het zich houden aan de geboden niet meer dan de verering?! Waarlijk,
waarlijk, Ik zeg je: wie Mij liefheeft en (15 maart 1840, na 6 uur 's morgens)
Mij in de geest aanbidt en wie zich aan Mijn geboden houdt, die is het die Mij
naar waarheid vereert! Alleen iemand die Mij liefheeft kan zich aan Mijn
geboden houden; maar wie Mij liefheeft, heeft geen ander gebod meer dan dat hij
Mij en Mijn levende woord, dat het ware eeuwige leven is, liefheeft.
5. Vertel
de zwakken namens Mij: Ik ben een sterke God. Zij moeten zich allen tot Mij
wenden; Ik zal ze vervolmaken. Van de muggenvanger zal Ik een leeuwentemmer
maken en de vreesachtigen zullen de wereld vernietigen en de sterken der aarde
zullen verstrooid worden als kaf
6. Zeg
zonder schroom tegen de danslustigen, dat zij allen door de satan deerlijk beet
genomen zijn. Hij pakt hen namelijk allemaal bij hun voeten vast en draait met
hen snel in een wervelende kring rond, opdat zij daardoor volkomen duizelig
zullen worden en niet meer kunnen staan noch gaan, noch zitten, noch slapen,
noch rusten, noch zien, noch horen, noch voelen, noch ruiken, noch proeven,
noch waarnemen; want zij zijn als doden, - daardoor kan hen raad noch hulp
geboden worden. En zouden zij zich nog tot Mij willen wenden, dan zal het hen
vergaan als iemand die door een sterke persoon bij de voeten vastgenomen en dan
snel in een kring rond gedraaid zou worden; zou dan zo iemand naar de hemel
opkijken, dan zou hij geen zon, maar slechts een lichtende streep zien, die hem
zou verblinden, zodat hij graag zijn ogen zou willen sluiten om dan helemaal
niets meer te zien.
7. Wiens
lijfelijk oog blind is, kan nog zien met de geest; maar degene wiens geest
verblind is, is voor eeuwig blind.
8. Zeg
tegen de spelers, dat zij ten eerste hun leven verspelen, maar daarna alles
wat hen hiertoe gegeven is, verspelen. Want het spel is een bron vol giftig
afval, terwijl de spelers geloven dat het een verborgen goudbron is. Daarom
woelen zij er dagelijks in rond, snuiven de adem van de pest in hun neusgaten
op, vergiftigen zichzelf door en door en vinden in plaats van het vermeende
goud, de eeuwige geestelijke dood.
9.
Degenen die de heilige schrift bezitten en deze niet lezen, lijken op een
dorstige bij een bron van zuiver water, waarvan zij echter niet willen drinken
uit een zekere geestelijke watervrees zoals bij dolle honden, die in plaats van
hun snuit in het water te steken en te genezen, in de hardste stenen bijten om
hun brandende dorst te stillen. Maar meestal willen zij dat zuivere water niet
drinken uit een zekere trage lauwheid, en laten zich ter stilling van hun dorst
daarom liever door bepaalde luie knechten stinkend slijk uit de
dichtstbijzijnde poel aanreiken, waardoor zij dan allemaal op gruwelijke wijze
omkomen.
10. Zeg
echter tegen de minnaars en minnaressen: wie de weg van het vlees bewandelt,
die wandelt met de dood en zijn begeerte zal spoedig in voedsel voor de wormen
veranderd worden. Slechts wie in de geest wandelt, komt tot het licht, de
oerbron van al het leven; zijn aandeel zal eeuwig bestaan en zich
vermeerderen.
11. Zeg
met ernst tegen de verslaafden aan prachtige kleren en aan mode, dat zij naakt
voor hun rechtvaardige rechter staan. Hun pracht zal als schuim vergaan; hun
heers - en praalzucht zal in de nederigste slavernij worden veranderd en zij
zullen zich eeuwig over hun dwaasheid moeten schamen. Is hij dan niet een
grote dwaas, die zich voorneemt een mesthoop te willen vergulden en edelstenen
in plaats van in goud, in vuile drek laat vatten?! O, er zijn tegenwoordig
toch zo verschrikkelijk veel waanzinnigen in de wereld! Zij houden het licht
voor duisternis en de duisternis voor licht!
12. Er
staat reeds een ster in het oosten, die de baan van Orion zal onderbreken en
het vuur van de Grote Hond zal hen allen verteren; en Ik zal in grote
hoeveelheden sterren van de hemel op de aarde slingeren, opdat alle booswichten
omkomen en Mijn licht overal gloort.
13. Ik,
Jehova, eeuwige God, als laatste waarschuwing aan de waarachtigen en getrouwen.
Amen.
14. Voor
jou, die dit slechts hebt neergeschreven, geldt dit in de eerste plaats, daarna
echter voor alle overigen. Amen. Dit zegt de Eerste en de Laatste. Amen.
De geboden van de Heer aan de mensen
Zo sprak
de Heer tot mij en in mij voor iedereen, en dat is waar, getrouw en gewis:
1. Jij
bent de Lot van Sodom; zie echter toe, dat jij niet verstikt in ontucht en het
erfdeel van de hoer jouw deel wordt; want jij bent als geen één die voor je was
en na je zal zijn. Jij bent als mens geheel in het vlees en zijn begeerte en
bent als geest geheel vrij met open ogen en open oren. Je lichaam besmeur je
met drek en over je geest worden stromen licht uitgegoten; je lichaam eet met
de zwijnen, terwijl je geest door duizend engelen omgeven is. Je aardse hart
heb je opgevuld met mest en drek en Ik heb voor Mijzelf in je geestelijke hart
een woning ingericht. Jij amuseert je met hoeren, terwijl Ik met jou van broeder
tot broeder spreek; jij stinkt als een moeras en je geest ademt de heerlijkste
hemelse geuren; jij bent een monster en de stralen van je ogen overtreffen de
glans der zonnen. Daarom, reinig je vlees en word één met Mij, opdat Ik één met
jou zal worden!
2. Zeg
tegen de angstige moeders: zij moeten hun dochters niet in angst voor de mannen
en voor de wereld opvoeden - want wat men vreest, gehoorzaamt men in verzoeking
blindelings en voor hen die men vreest, zal de overwinning gemakkelijk zijn -,
maar zij moeten hun dochters liever in vrees en liefde voor Mij opvoeden, opdat
Ik de overwinnaar word, zodat zij de wereld versmaden en volop van Mijn
onbegrensde liefde genieten. Ter (16 maart 1840) wille van het krijgen van een
echtgenoot moeten zij hen niet naar openbare gelegenheden laten gaan, maar
naar Mij, tot Mij moeten zij hen brengen en Ik zeg jullie: niet één van hun
verlangens zal ongezegend en onbevredigd blijven; want Ik ben een rijke God,
die van alles in overvloed heeft, die alles overdadig geven kan en ook geven
wil.
3. De
armen moeten niet voor de deuren van de rijken bedelen, waar ze het lot van de
vreemde honden ervaren en hun hart zich in treurigheid en bitterheid zal
verkeren, - maar zij moeten alleen in vast vertrouwen tot Mij komen en dan zal
Ik hen allen verkwikken. De hongerigen zal Ik te eten geven, de dorstigen hun
dorst lessen, de naakten bekleden, de zieken genezen; de lamme zal springen
als een hert, de melaatse wordt gereinigd, de blinde zal zien, de dove horen
en de zwakken zal Ik sterker maken dan een leeuw; de vreesachtige wordt
moediger dan een mannelijk veulen en de bejaarde zal rust vinden. De arme is
Mijn meest nabije broeder; Ik zorg voor hem. Daarom moet hij zich niet door de
honden laten ontwijden; want de rijken van de wereld zijn broeders van de satan
en kinderen van de duivel uit de hel.
4. Zeg tegen Mijn vrienden en vriendinnen: zij moeten
Mijn dienaren en knechten niet méér liefhebben dan Mij! Hun heil moeten zij
niet zozeer in hun, dan wel geheel in Mijn handen leggen en zich helemaal aan
Mij toevertrouwen. Want de dienaar moet gestreng handelen volgens de geboden,
wil hij niet onwaardig worden bevonden; alleen de gever van de wet staat er
boven en kan wie hij wil ook boven de wet stellen. Zolang zij echter het juk
torsen, worden zij geoordeeld; maar wie tot Mij komt kan Ik van het oordeel
vrijstellen.
5. Mijn
kerk op aarde is een reinigingsbad; wie zich gewassen heeft, laat die bij Mij
komen, zodat Ik hem met de warmte van Mijn liefde kan afdrogen en hem behouden.
Maar degene die alleen vreugde schept in het poedelen en met water spelen,
vergaat het als de schepraderen van de molen, die nooit uit het water komen.
6. Indien
iemand de werken van de ware boete uitgevoerd heeft, laat die bij Mij komen,
opdat Ik hem opneem als een verloren zoon en hem in Mijn kracht behoud. Want de
knecht kan raad geven, Ik kan echter handelen; de dienaar kan onderrichten,
maar de verlossing is alleen aan Mij; de knecht kan bidden, slechts Ik alleen
kan zegenen. Mijn dienaar moet juist oordelen; maar het recht van de genade
heeft de Heer alleen. Daarom moeten zij naast de dienaren en knechten, de Heer
niet vergeten!
7. Zeg
hen dit, woord voor woord naar waarheid en geheel zonder schroom; want je mag
niet bang zijn voor de wereld als je Mij wilt liefhebben, - want Ik ben meer
dan alles op de wereld.
8. Voor
de wereld ben Ik een heel kleine held, zonder enig aanzien. De meeste geleerden
zien uit de hoogte op Mij neer en laten Mij nog maar net Mijn naam als eerlijk
man behouden. Maar sommigen van hen hebben reeds geheel afscheid van Mij genomen;
voor hen besta Ik dus al helemaal niet meer. Anderen laten Mij nog wel een of
andere goddelijke karaktertrek behouden, maar dat slechts gedurende korte tijd;
dan echter laten zij zich door de wereldse wijzen beter inlichten. Ik word
dan meteen oneervol ontslagen en geld hoogstens nog als een god voor oude
vrouwen. Voor enkele van Mijn dienaren en knechten die gewichtig willen zijn,
dien Ik alleen nog maar als een ambtelijk stempel voor het publiek en als een
soort uiterlijk goddelijk omhulsel voor hun baarlijke onzin en hun grove,
duistere domheid en dwaasheid. Die enkelen laten Mij weliswaar nog in Mijn
goddelijkheid verblijven; maar daarvoor moet Ik voor hun tijdelijk voordeel
van Mij laten maken wat zij willen, en wat nog wel het allerergste is: Ik moet
een waar onding zijn! Liefde en barmhartigheid mag Ik maar zo lang hebben als
het hen uitkomt, maar daarna moet Ik onverbiddelijk worden als een steen en
moet Mij tot de schandelijkste tiran laten omvormen! Ik moet van de ene
rechterstoel op de andere springen en de ene verdoemenis na de andere
uitspreken; Mijn liefde moet dus slechts tijdelijk, maar Mijn tirannie en het
daarmee verbonden allerstrengste rechtersambt moet eeuwig duren! O, wat een
ongehoord grote dwazen! Mijn onbegrensde lankmoedigheid, zachtmoedigheid,
deemoed en eeuwige liefde voor Mijn schepselen past zeker niet in hun
hebzuchtige kraam; maar er zal spoedig een streep door al hun rekeningen worden
gehaald! Hun rekeningen liggen voor Mij en de maat van hun daden is op één ding
na vol en hun loon wacht op hen.
9. Voor
wie Mij niet kent zoals Ik ben, zou het beter zijn als hij helemaal niets van
Mij afwist, - want dan kon Ik hem nog levend maken ginds in het rijk van de
geesten; maar op deze manier maken zij Mijn hulp onwerkzaam, want zij doden
daardoor het leven in zichzelf, zodat zij ook Mij in zich vernietigen en daardoor
ook doden en zij zijn als de rank die van de wijnstok is gescheiden.
10. Dit
zeg Ik nu echter: dat Ik de enige, eeuwige God ben naar Mijn drievoudige aard;
als Vader ben Ik dat volgens Mijn goddelijkheid, als Zoon volgens Mijn volkomen
menszijn en als Geest volgens alle leven, werking en inzicht. Ik ben vanaf de
eeuwigheid de liefde en de wijsheid Zelf Nog nooit heb Ik iets van iemand
gekregen. Alles wat er is, is van Mij en wie iets heeft, heeft het van Mij. Hoe
kan Ik dan een tiran zijn en verdoemenis uitspreken?! - 0 jullie dwazen! Ik
houd van jullie; jullie verachten Mij. Ik ben jullie Vader; jullie maken Mij
tot scherprechter. Waar Ik zegen, vervloeken jullie; waar Ik opbouw, vernielen
jullie; wat Ik opricht, buigen jullie neer; over wat Ik zaai, leiden jullie
verstikkende stromen; jullie zijn in alles tegen Mij. Zou Ik zijn, zoals jullie
zeggen dat Ik ben, - waarlijk, Ik zeg je, de aarde zou allang niet meer
bestaan, ja ze zou zelfs nooit geschapen zijn! Omdat Ik echter ben die Ik ben,
bestaat alles nog zoals het Was en zoals het eeuwig zal zijn; en ook jullie
zullen zijn zoals je wilt zijn, zonder Mijn doemvonnis, - want jullie zullen
zijn wat je van jezelf gemaakt hebt. Maar van diegenen die Mij nemen zoals Ik
ben en Mij liefhebben zoals Ik hen liefheb, zal Ik maken wat zij willen, zodat
hun vrijheid en vreugde eeuwig volkomen zal zijn.
11. Zeg tegen Mijn dienaren en knechten: Mijn kantoren
zijn geen wisselbanken en geen geldwinkeltjes! Want wie Mij vanwege het geld
dient, dient Mij niet uit liefde; maar wie Mij niet uit liefde dient, diens
dienst is Mij vreemd, zoals Ik voor hem een volslagen vreemde moet zijn omdat
hij Mij niet uit liefde dient; met hem heb Ik de rekening al vereffend. Maar
hoe kan hij een getrouwe knecht zijn, die de schatten van de Heer, zonder ertoe
bevoegd te zijn, als een dief voor de schandelijkste prijzen verkoopt?! Iskariot
verkocht Mij tenminste nog voor dertig zilverlingen, zonder dat hij van tevoren
wist wat er met Mij zou gaan gebeuren; want hij was verblind en ging verloren.
- Maar nu ben Ik gemarteld, gedood en weer opgestaan reeds voor de
schandelijkste spotprijs op elk moment verkrijgbaar. 0 jullie schandelijke
dieven, jullie moordenaars, waar kan Ik je mee vergelijken? Jullie kinderen
van de draak, jullie addergebroed, jullie slangengebroed! Dienen jullie Mij
zo, moet Ik je zo aantreffen?! Ik liet immers door Mijn geliefde Paulus zeggen,
dat hij die het altaar dient, ook van het altaar zal leven, maar alleen door
werken der liefde, die alles ten goede doen verkeren; maar jullie hebben geen
werken der liefde, - daarom zijn jullie rovers en dieven en sluipmoordenaars
van het evangelie en van alle waarheid. Naar het werk zal het loon zijn!
Liefde is niet te koop, maar alleen door wederliefde te verkrijgen. Ik ben de
liefde Zelf en zonder uitzondering voor geen andere prijs dan slechts de
wederliefde verkrijgbaar. Met liefde heb Ik jullie allen gekocht; daarom eis Ik
wederliefde van jullie allen. Wie Mij dus dienen wil, laat hem Mij dienen uit
de liefde, waarin Ik voor hem aan het kruis ben gestorven; en wie tot Mij wil
komen, laat hem komen in de liefde tot Mij, die aan het kruis voor hem bloedde.
12. Zeg
heel letterlijk en zonder schroom aan de ambtenaren en heren van de wereld, dat
hun ambten niet hoger staan dan de ambten in Mijn rijk. Maar ieder ambt dat in
strijd is met Mijn ambt zal Ik binnenkort vernietigen; wee degenen die het
uitoefenen! Want Ik ben de Allerhoogste; Mijn wet is eeuwig, zoals Ik eeuwig
ben en dat eeuwig zal blijven, zoals Ik eeuwig blijf. De motten die aan Mijn
wet willen knagen en weer wetten uit hun uitwerpselen maken om Mijn gebod uit
te roeien, over hen zal dat gebod met groot gewicht en zwaarte heen walsen en
hen vernietigen, als hadden zij nooit bestaan. Ieder die tegen Mijn geboden
zondigt, kan worden vergeven als hij zich verbetert, zijn fout inziet en
berouwt en zich dan tot Mij wendt en in Mij blijft en Ik in hem; wie echter
Mijn wet wil ondergraven, zal erdoor terneergedrukt worden en hij zal in eeuwigheid
niet meer verder bestaan. Alle wereldse wetten ondergraven Mijn gebod als zij
niet vanuit Mijn liefde zijn gegeven door mannen die door Mijn geest zijn
onderwezen. Wee de tirannen, wee de despoten die heersen omwille van de troon,
de macht en het aanzien; want er mankeert nog slechts één ding aan hun
tijdspanne en dan zullen zij de macht der zwakken ondervinden! De grond is van
Mij en het veld is van Mij; dit zegt de waarachtige, de eeuwige God van liefde
en wijsheid en deelt dit mee aan iemand die dwaas is in de ogen der wijzen van
deze wereld. Amen. Ik Jehova, Amen.
Hoofdstuk 3
De Heer als Vader van Zijn kinderen
Aldus
sprak de Heer tot mij en in mij voor iedereen, en dat is waar, getrouwen gewis:
1. Ik ben
een goede huisvader; ook niet één broodkruimel gaat verloren. Wie zijn kapitaal
bij Mij belegt, zal een hoge rente krijgen en het zal in Mijn hart te boek
blijven staan en de rente zal groeien van eeuwigheid tot eeuwigheid. Kijk
omhoog, jij dwaas, en zie naar de sterrenhemel! Wie heeft ooit het oneindige
aantal zonnen (20 maart 1840) geteld en alle planeten die Ik daar bij duizenden
omheen heb geschapen?! En Ik zeg je, Ik die waarachtig en getrouw ben in ieder
van Mijn woorden: voor een cent geef Ik een aarde en voor een slok fris water
een zon. Waarlijk, dit zeg Ik je: de geringste dienst van naastenliefde zal op
ongehoorde en onuitsprekelijke wijze worden beloond!’
2. Je
vraagt Mij of er overal ook mensen zijn zoals hier op de aarde die jij bewoont
en Ik zeg je: ja, er zijn overal mensen, zij die uit Mijn inwendige organen
voortgekomen zijn en Mij herkennen aan het soort orgaan; degenen die uit Mijn
handen voortgekomen zijn herkennen Mij aan Mijn handen; die uit Mijn voeten
voortgekomen zijn herkennen Mij aan Mijn voeten; die uit Mijn hoofd
voortgekomen zijn herkennen Mij aan Mijn hoofd; die uit Mijn haar voortgekomen
zijn herkennen Mij aan Mijn haar; die uit Mijn lendenen voortgekomen zijn
herkennen Mij aan Mijn lendenen; en overal herkennen zij die voortgekomen zijn
uit een bepaald deel van Mijn wezenslichaam, Mij aan dat deel. En hun leven en
hun zaligheid komt overeen met het deel waaruit zij zijn voortgekomen, en
allen zijn Mijn schepselen die Mij lief zijn; want Ik ben geheel en al liefde
en ben overal de liefde Zelf.
3. Maar
de mensen van deze aarde riep Ik uit het centrum van Mijn hart tevoorschijn en
schiep hen geheel naar Mijn evenbeeld en zij zullen niet slechts Mijn
schepselen, maar Mijn lieve kinderen zijn, die Mij niet als God en Schepper,
maar alleen als hun goede Vader zullen kennen, die hen na een korte
proefperiode weer geheel tot Zich wil nemen, opdat zij alles zullen hebben wat
Hijzelf heeft en eeuwig bij Hem zullen mogen wonen en met Hem zullen mogen
regeren en het heelal besturen. Maar zie, al Mijn schepselen houden van Mij als
hun Schepper in de dankbare vreugde van hun bestaan; maar Mijn kinderen willen
hun Vader niet en versmaden Zijn liefde!
4. Ik ben
bedroefd als Ik zie hoe er per uur duizenden en duizendmaal duizenden
wegkwijnen en sterven! O, kon Ik ze toch maar helpen! Is het niet treurig als
de Almachtige niet kan helpen?!
5. Je
vraagt Me alweer hoe dat dan mogelijk is? O ja, zeg Ik je, dat is heel goed
mogelijk! Zie, al Mijn schepselen zijn van Mijn macht afhankelijk, maar Mijn
kinderen zijn afhankelijk van Mijn liefde! - Mijn macht gebiedt en het gebeurt;
maar Mijn liefde wenst slechts en vermaant in alle zachtheid de vrije kinderen,
en de vrije kinderen verstoppen hun oren en willen het aangezicht van hun Vader
niet zien. Omdat zij vrij zijn, zoals Ik vrij ben, kan Ik hen niet helpen als
zij dat niet willen. Want Mijn macht gaat boven alles; maar Mijn wil is aan
Mijn kinderen onderworpen. Maar laat ieder zich dit op het hart binden: Ik ben
jullie Vader, maar Ik ben ook jullie God en buiten Mij is er niemand meer. Wil
je Mij als Vader of als God? - Je daden zullen Mij het beslissende antwoord
geven.
6. Dus let
op: de liefde woont alleen in de Vader en heet de Zoon. Wie deze versmaadt zal
in de handen vallen van de machtige Godheid en zal voor eeuwig van zijn
vrijheid worden beroofd en de dood zal zijn deel zijn; want de Godheid woont
ook in de hel, maar de Vader woont alleen in de hemel. God berecht alles naar
Zijn macht; maar de genade en het eeuwige leven berusten slechts bij de Vader
en heten de Zoon. De Godheid doodt alles; maar de Zoon ofwel de liefde in Mij
heeft leven, geeft leven en maakt levend.
7. Dit alles zegt de goede en spaarzame Vader tegen al
Zijn kinderen, opdat zij zich zullen beteren om eens het erfgoed aan te nemen
dat Ik vanaf de eeuwigheid zo getrouw voor hen gemaakt en bewaard heb.
8. Zeg in
alle liefde aan je vrienden en broeders: Ik, hun liefdevolle Vader, heb reeds
Mijn beide armen uitgestrekt om hen allen tezamen voor eeuwig, eeuwig aan Mijn
hart te drukken. Zij zullen zich niet meer van Mij afkeren, maar zij zullen Mij
onafgewend in Mijn gezicht kijken en Mijn oog zal hun zeggen, ja zal het hun
luid mededelen, hoe zeer Ik hen liefheb en hoe oprecht Ik het met hen meen.
9. Zeg
tegen hen: Ik heb hun zonden voor Mijn ogen weggedaan en heb ze zo wit als
sneeuw gewassen; er is nu geen hindernis meer. Ik wil voor hen geen onzichtbare
Vader meer zijn; zij zullen Mij altijd aanschouwen en met Mij stoeien en
schertsen en zich verheugen; al hun zorgen zullen zij nu aan Mij overdragen.
10. O,
met wat een plezier zal Ik verder voor ze zorgen! O, wat betekenen alle
vreugden en zaligheden van Mijn hemel voor Mij tegenover het geliefd worden
door Mijn lieve kinderen, als hun enige, ware Vader!
11. Zie
alle zaligheden geef Ik je in
ruil voor
dit ene, dat Ik voor Mijzelf alleen bestemd had en daarom zullen Mijn kinderen
ook niemand anders dan Mij en geheel alleen Mij, hun Vader noemen; want dat ben
Ik ook en heb ook alle recht daartoe en niemand kan Mij dat recht ontnemen,
omdat Ik de Enige, Al-enige ben en er buiten Mij niemand meer is.
12. Zie,
Ik wil hen (dat wil zeggen: jouw vrienden en broeders) je allen bij naam
noemen: Hl B VI T Z L G D Z G *. (* De verklaring van deze tien letters staat
aan het einde van dit boek ) Zij zullen allen Mijn vaderlijke groet ontvangen
en vandaag nog, als ze dat willen, zullen de poorten van de hemel, dat zijn de
ogen van hun geest, voor hen geopend worden en Ik wil nog heden in hun harten
wonen. Slechts één ding moeten zij nog met volharding doen, namelijk, zij
moeten hun vlees schoon wassen aan de bron waarin het levende water is en zij
moeten een stok nemen die voor de helft zwart en voor de helft wit is; hiervan
moeten zij de helft afbreken en het zwarte stuk moeten zij de wereld voor de
voeten gooien en het witte stuk voor zichzelf houden als teken dat zij voor
altijd met de wereld en met haar vlees gebroken hebben.
13. Maar
dat is zo veel, dat zij ernstig bij zichzelf te rade moeten gaan, alles van
zichzelf moeten doorzien en dan de daar gevonden gebreken van hun hart
getrouwen naar waarheid aan Mij voorleggen. Ik zal het vuil in hun hart
verdelgen en zal hen met het vuur van Mijn goddelijk Vaderliefde vullen. En
aldus gereinigd moeten zij zich dan door en in de biecht aan de Priester laten
zien; en vervolgens zal Ik komen en met hen het vreugdemaal aan het altaar
houden.
14. Zeg
hen tevens dat zij zich niet in en aan de kerk moeten ergeren; want iedere
spijze die Ik aanbeveel, reinig Ik voor diegene die haar in de geest en in
waarheid wil genieten en die zal er dan ook zonder zorg van genieten. Wat Ik
aan Mijn kinderen geef, is rein en wordt voor diegenen waarvoor Ik het gezegend
heb door de uiterlijke vorm niet ontheiligd. De tempel zal Ik zegenen en de
plaats waar zij zich zullen bevinden zal heilig zijn; want Ik, hun heilige
Vader, zal daar te midden van hen zijn, waar zij ook heen zullen gaan en hen zal
geen haar worden gekrenkt.
15. Zeg
in ieder geval met klem tegen hen: Mijn liefde wacht met ongeduld op hen, en
Mijn armen zal Ik niet eerder sluiten dan wanneer zij allen tezamen daarin
zullen rusten. Daar zullen zij hun liefdevolle, heilige Vader van aangezicht
tot aangezicht aanschouwen en er zal aan hun vreugden nooit een eind komen.
Amen!
16. Zeg
tegen allen die Mij zoeken, dat Ik altijd thuis ben en nooit uitga en dat Ik
niet slechts bepaalde uren of
tijden
bestemd heb waarin men tot Mij komen kan, zoals de koningen van de aarde en
alle groten van de wereld. Dus niet alleen op de sabbat of op feestdagen, maar
iedere minuut is Mij een liefhebbend hart welkom en zelfs in de nacht heb Ik
nog nooit voor iemand de deur vergrendeld; dus ongeacht wanneer jullie zullen
aankloppen, zal Ik "binnen!" roepen.
17. Je
moet en kunt het Mij nu wel vrijuit zeggen of Ik je ooit op een bepaalde tijd
tot iets verplicht heb en of het niet altijd aan je vrije wil overgelaten was
om naar Mij toe te komen om het een en ander te vragen dat je had willen weten
en of Ik je ooit het antwoord op een vraag schuldig ben gebleven! En al had je
Mij vanuit de hel iets gevraagd, dan antwoordde Ik je; en was je op aarde, dan
sprak Ik met je; en in de hemelen sprak Ik met je. Bij dag en bij nacht is Mijn
oor voortdurend naar je toegewend. Wat je hier opschrijft, schrijf je immers
alleen als het je in je tijd gelegen komt, en dat vind Ik altijd goed zolang
als je wilt en zoveel je wilt en zie, Ik vind het best! Zeg het ze daarom heel
precies: het is Mij om het even; wanneer iemand bij Mij komt, wordt er naar hem
geluisterd en hij wordt opgenomen.
18. Zeg
tegen de kinderen dat zij niet de spot met Mij moeten drijven, maar dat zij het
ernstig op moeten vatten! Zeg tegen hen dat Ik doorgaans geen grappenmaker
ben, noch enige scherts versta; want Ik meen het serieus met allen, met groot
en klein, met jong en oud, met mannen en vrouwen. Uitzonderingen vinden bij Mij
helemaal niet plaats.
19. Want
zie, Mijn schepselen die niet deugen, verwoest Ik ogenblikkelijk en vernietig
ze voor eeuwig; maar voor Mijn kinderen heb Ik ook massa's straffen en Ik zal
de ongehoorzamen straffen tot op de laatste druppel van hun bloed en zij
zullen dan beslist erkennen dat Ik tenminste de Heer des huizes ben, als zij
Mij als liefhebbende, heilige Vader niet willen erkennen.
20. Wee echter degenen die Mijn vaderlijke straffen
miskennen en verkeerd uitleggen! Ik zeg nog eenmaal: wee hen! Deze zal de
Vader verstoten en dan zullen zij met hun eeuwig onverbiddelijke God te maken
hebben. Dat zeg Ik tegen jou als een slechte, luie knecht. Amen. Ik, Jehova,
Amen.
Hoofdstuk 4
De ware kerk
Zo sprak
de Heer tot mij en in mij voor iedereen, en dat is waar, gewis en getrouw:
1. Mijn
genade is een rijke schat; wie deze ten deel valt, zal nooit te eniger tijd,
noch in der eeuwigheid, aan iets gebrek hebben. Daarom moet iedereen zijn best
doen, zich deze in ieder geval meteen eigen te maken; want Ik geef haar aan
iedereen die ze maar hebben wil.
2. Want
zie, willen jullie vergeving van zonden, dan worden ze je vergeven als je door
Jezus, die Mijn levende woord en de liefde in Mij is, de ware boete doet; dan
staan de poorten van de hemel voor je open en als je naar binnen wilt gaan, dan
kun je binnenkomen en daar het aangezicht van jullie heilige Vader
aanschouwen; want dat ben Ik, de eeuwige God Jehova.
3. Dat
kunnen jullie doen krachtens het levende woord, dat Jezus Christus is, ofwel
de eeuwige liefde en wijsheid in Mij, waaruit al het goede en ware vloeit. De
liefde is je vanaf het allereerste begin gegeven; want zij is het werkelijke
leven in jullie, alsmede de macht in Mijn schepselen, die weliswaar ook uit
Mijn liefde voortkomt, maar toch niet de liefde zelf is, omdat er in haar geen
vrijheid is, maar alleen de uitwerking van de liefde, die echter op zichzelf
beschouwd levenloos is, - vandaar dat ook alles wat uit macht voortkomt op
zichzelf beschouwd dode stof is, waarvan het leven slechts schijn is, - in
werkelijkheid is het echter de dood.
(22 maart
1840)
4.
Vandaar dat, als iemand zijn liefde aan de materiële wereld hecht, zijn liefde
zelf door de macht van de dood plat wordt gedrukt en het gevolg is het lot van
het stoffelijke ofwel de dood.
5. Maar
wie zijn liefde op Mij richt en zich aan Mij hecht, die verbindt zijn liefde
wederom met de Liefde ofwel met het Leven van al het leven; diegene wordt dan
door en door levend.
6. Maar
let nu op: de liefde op zich is blind en duister en juist daardoor vrij en
onafhankelijk, - maar is daardoor ook juist in groot gevaar zichzelf te
verliezen en te gronde te gaan.
7. Daarom
voeg Ik aan alle tot Mij gerichte liefde naar de mate van haar omvang ook
tegelijk de juiste hoeveelheid licht toe, en dat is een geschenk en heet
genade; hiermee stroom Ik bij ieder mens naar binnen al naar de mate van zijn
liefde.
8. Als
iemand de liefde heeft omdat hij Mijn wet, die de hoogste liefde is, in zich
levend maakt, over hem zullen stromen licht uitgegoten worden en zijn ogen
zullen de aarde doordringen en de diepten der hemelen schouwen.
9. Zeg
het aan de kinderen en zeg het tegen allen van welke godsdienst ze ook mogen
zijn - roomsen, protestanten, joden, mohammedanen, brahmanen of duistere
heidenen -, kortom aan allen zij het gezegd: op aarde is er slechts één ware
kerk en dat is de liefde tot Mij in Mijn Zoon, die echter de Heilige Geest in
jullie is en zich openbaart door Mijn levende woord, en dat woord is de Zoon en
de Zoon is Mijn liefde en Hij is in Mij en Ik doordring Hem geheel en Wij zijn
één en zo ben Ik in jullie, en jullie ziel, wier hart Mijn woonstede is, is de
enige ware kerk op aarde. In haar alleen is eeuwig leven en zij is de enig
zaligmakende.
10. Want
zie, Ik ben Heer over alles wat er is! Ik ben God, de eeuwige en machtige en
als zodanig ben Ik ook je Vader, de heilige en meest liefdevolle. En dat alles
ben Ik in het woord; maar het woord is in de Zoon en de Zoon is in de liefde en
de liefde is in de wet en de wet is aan jullie gegeven. Als je die in acht
neemt en ernaar handelt, dan hebben jullie haar in jezelf opgenomen; dan wordt
zij levend in je en verheft je zelfs en maakt je vrij en dan staan jullie niet
meer onder de wet, maar erboven in de genade en in het licht, wat allemaal
Mijn wijsheid is.
11. En
dat is de zaligheid of het rijk Gods in jullie of de alleen zaligmakende kerk
op aarde en alleen hierin ligt het eeuwige leven en in niets anders.
12. Of
denken jullie soms dat Ik in de muren woon, of in de ceremonie, of in het gebed
of in de verering? 0 nee, jullie vergissen je heel erg, want daar ben Ik
nergens, - maar alleen waar liefde is, ben ook Ik; want Ik ben de liefde of het
leven Zelf. Ik geef je liefde en leven en verbind Me alleen met liefde en
leven, maar nooit met het stoffelijke of met de dood. 13. Want daarom heb Ik de
dood overwonnen en de Godheid aan Mij onderworpen, opdat Ik alle gezag zal
hebben over alles wat er is en Mijn liefde eeuwig zal heersen en alles wat aan
haar onderworpen is levend zal maken.
14. En
hoe denken jullie dan dat Ik in de dood met ongeduld op jullie wacht, terwijl
Ik toch het leven Zelf
ben?! Ga
daarom van tevoren de ware kerk binnen, waarin het leven huist, en dan pas in
de dode kerk, opdat die door jullie levend zal worden!
Hoofdstuk 5
Het geheim van de schepping
1. Wie
oren heeft om te horen, laat hem horen en wie ogen heeft om te zien, laat hem
zien; want zie, Ik wil jullie een zeer groot geheim onthullen, zodat je kunt
zien wat jullie liefdevolle, heilige Vader je broederlijk van aangezicht tot
aangezicht te aanschouwen en te genieten geeft. Want de kinderen moeten vanaf
de eeuwigheid ingewijd zijn in het grote huishouden van hun Vader.
2. De
Godheid was van eeuwigheid af aan de alle oneindigheid der oneindigheden
doordringende kracht en was en is en zal eeuwig de oneindigheid Zelf zijn. In
het midden van Haar diepte was Ik van eeuwigheid af aan de Liefde en het Leven
Zelf in Haar; maar zie, Ik was blind als een embryo in zijn moeders lichaam! De
Godheid schiep behagen in de Liefde en drong Zich geheel tegen Haar Liefde aan.
En de Liefde kreeg het in Haar midden steeds warmer en warmer en massa's en
massa's van de Godheid stuwden zich daarheen en alle machten en krachten
stormden op Haar af.
3. En
zie, er ontstond een luid ruisen, bruisen en woeden, en de Liefde werd
verontrust en kwam van alle kanten onder druk, zodat de Liefde tot in haar
binnenste begon te trillen! En de Liefde bespeurde het, en het ruisen werd tot
een klank, de klank werd echter in de Liefde tot het Woord en dat Woord sprak:
"Er zij Licht!" En de vlam van de ontbrande Liefde werd in Haar hart
ontstoken en het werd licht in alle ruimten van de oneindigheid.
4. En God
zag de grote heerlijkheid van Zijn Liefde in Zich en de Liefde werd gesterkt
met de kracht van de Godheid en zo verbond de Godheid Zich voor eeuwig met de
Liefde en het Licht kwam uit de Warmte voort.
5. En
zie, daar zag de Liefde in de Godheid alle heerlijkheden, aan wier aantal geen
einde is en de Godheid zag hoe dit alles uit de Liefde in Haar overging en de
Liefde zag in de Godheid Haar gedachten en vond daarin een groot welbehagen.
Toen ontbrandde de Liefde opnieuw en de krachten van de Godheid ruisten om Haar
heen en zie: de gedachten van de Liefde waren zelf Liefde en waren zonder tal.
6. Toen
zag de Godheid Haar heerlijkheid en de Liefde voelde Haar macht. En toen sprak
de Liefde in de
Godheid:
"Laat Ons die gedachten van heerlijkheid vasthouden en laten we hen naar
buiten laten treden, zodat zij vrij worden en Ons gewaarworden en zien, zoals
Wij hen gewaarwerden en zagen, nog voordat het Licht hun vormen bescheen."
7. Toen
ging het Woord in de Godheid over en Zij werd geheel en al Liefde. En zie, toen
sprak de Godheid voor de eerste maal: "Er zij!" En een leger van
geesten, wier aantal geen einde had, kwam uit God vrij en de Liefde zag
Zichzelf tot in het oneindige vermenigvuldigd en zag volkomen Haar oneindige
schoonheid.
8. Maar
al die wezens waren nog niet levend en voelden nog niet en zagen nog niet; want
zij waren nog buiten de Liefde in de Godheid gefixeerde vormen.
9. En de
Liefde kreeg medelijden en Zij bewoog Zich en die bewegingen stegen in de
Godheid omhoog en de Godheid gaf Haar gevangenen aan de Liefde en de Liefde
doordrong alles. En zie, toen werden die vormen levend en zij keken verbaasd
naar elkaar en warmden zich aan de vlammenstromen van de goddelijke Liefde en
kregen daardoor zelfstandige beweeglijkheid en levendigheid! Maar zij kenden
zichzelf nog niet.
10. Toen
sprak de Liefde andermaal: "Laat Ons maken, dat zij zichzelf herkennen,
zodat zij dan Mij en door Mij ook Jou erkennen kunnen!"
11. Toen
steeg het Woord weer in de Godheid omhoog en in de Godheid weerklonk het Woord
en dat Woord werd tot Wet en de Wet was de Liefde en die stroomde in allen
over.
12. En
zie, er werden er drie gevormd en uit hen kwamen er zeven. voort! En die drie
waren gelijk aan de Liefde, het Licht en de Godheid; en de zeven waren gelijk
aan de zeven geesten van God en zij heten en zullen eeuwig heten: -1. Bemin de
Liefde. -2. Vrees de Godheid, die doodt, - opdat je niet gedood zult worden.
-3. De Liefde in jullie is heilig; heb daarom achting voor elkaar, zoals de
Liefde in de Godheid jullie acht en vreugde aan jullie beleeft. -4. Een ieder
heeft zichzelf in eigendom en is het eigendom van de Liefde van God; daarom zal
niemand de ander tot prooi worden. -5. Niemand bedekke ooit zijn aangezicht
voor de ander, waardoor de ander niet weet hoe Liefde is, - zodat jullie zullen
zijn als de Liefde, die jullie deed geworden. -6. Laat jullie innerlijk zijn
zoals jullie uiterlijk, zodat er geen valse opwelling in jullie ontstaat en
jullie te gronde gaan. -7. Laat jullie uiterlijk een getrouwe weerschijn zijn
van jullie innerlijke spiegels, waarin de liefde van de Godheid Zichzelf
aanschouwt; anders zal de innerlijke spiegel gebroken worden en jullie
gedaante zal schrikwekkend worden.
13. Toen
donderde de Godheid in de oneindige ruimten de overtreders een vreselijk
strafgericht toe, en zo werd hen geboden de Godheid in de allergrootste vrees
te aanbidden en werd hen geboden de Liefde lief te hebben. En zij werden in de
grootste vrijheid geplaatst en konden doen wat zij wilden en niets zal hen
hinderen in hun vrijheid tot de tijd dat zij zichzelf herkend zullen hebben in
hun vrijheid en hun deemoed, zodat de Wet hun eigen wordt en ze dan volkomen
vrij zullen worden.
14. Pas
toen herkenden zij in zich hun grote macht en hun alles overstralende
heerlijkheid en majesteit en in de hoogste van de drie, die aan het Licht van
de Godheid gelijk was, ontstak de begeerte om de Godheid geheel te
overmeesteren. Door hem ontvlamde een groot deel van de geesten die uit hem
voortkwamen; en door hen ontstak ook de Godheid in woede, evenals de twee
lagere van de drie geesten en Zij slingerde de boze troep in het diepste der
diepten van Haar toorn.
15. En de
twee en die uit hen voortkwamen en de zeven, wier getal goed was, werden in de
trouw van hun deemoed bevonden en zij werden in de kring van de macht van God
opgenomen; en de Liefde zag dat zij rein waren bevonden en verheugde Zich over
hun voltooiing. En zie, de liefdeskracht van de Godheid steeg op en de Godheid
bewoog Zich en zij die geschapen waren namen de beweging van de Godheid waar,
en de Godheid bewoog Zich naar Haar Liefde toe en de ogen van de geschapenen werden
geopend en zij zagen de eeuwige Liefde voor de eerste maal.
16. Toen
verwonderden zich de legers der tallozen en een groot gejubel steeg op en er
heerste een grote vreugde onder hen; want zij zagen de macht van de Liefde in
God en ze zagen de liefde in zich en ook de kracht die hen voortgebracht had,
en zij werden zichzelf bewust en herkenden de Liefde en herkenden God.
17. Nu bewoog de Godheid Zich en de geschapenen vreesden
voor de Godheid, en de Liefde zag hun vrees en zag dat hun vrees terecht was,
en de vrees werd hen tot gehoorzaamheid, en de gehoorzaamheid was de deemoed,
en de deemoed was hun liefde, en de liefde werd hun wet, en de wet hun eeuwige
vrijheid, en de vrijheid werd hun leven, en het leven hun eeuwige zaligheid.
18. Zie
nu, de eeuwige Liefde sprak tot hen en zij verstonden het woord! Toen werden
hun tongen losgemaakt en het eerste woord dat over hun lippen kwam, was
Liefde. En de klank van hun spraak beviel de Godheid; en de Godheid werd ontroerd
door de Liefde, en de ontroering kreeg vorm in de geschapenen, en de vorm werd
tot een klank, en de klank was het tweede woord en luidde - GOD.
19. En
pas nu waren de geschapenen vervolmaakt. En de Liefde sprak tot de
geschapenen: "De Eerste onder jullie ging verloren; daarom neem Ik zijn
plaats in en zal eeuwig onder jullie zijn!"
20. Toen
maakten hun tongen zich opnieuw los en hun knieën bogen zich en zij aanbaden de
Liefde.
21. Zie
nu wat de Liefde allemaal verder deed, en God in de Liefde, en de Liefde in
God! - En de Liefde betreurde de verlorenen; maar de Godheid begon te trillen
van toorn en in alle ruimten van de oneindigheid van God werd een sterk
gedonder vernomen. En het gedonder drong door tot in het innerlijk van de
eeuwige Liefde, en alleen de Liefde verstond de donder van de Godheid en de
donder werd in Haar tot woord en sprak: "Alle macht zal aan Jou ondergeschikt
zijn; handel naar Je eigen goeddunken, spreek "ER ZIJ!' en er zal
zijn!"
22. En
zie, de Liefde werd ontroerd tot in haar binnenste en de eerste traan vloeide
uit het oog van de eeuwige Liefde, en deze traan vloeide uit het hart van de
Godheid en heette en heet en zal eeuwig heten: ERBARMING.
23. Deze
traan werd tot grote wateren, en de wateren stortten zich uit in alle ruimten
van de oneindigheid en stortten zich uit in het diepste aller diepten van de
toorn van de Godheid en temperden het vuur van Gods toorn.
24. En
zie, Gods geest in Zijn kracht ruiste zacht over de wateren van de erbarming en
de wateren deelden zich. En God sprak vanuit Zijn liefde, en Zijn liefde werd
het Woord, en het Woord steeg op uit de diepste diepten en zweefde over de
wateren, en de wateren werden gescheiden als dauwdruppels en werden verdeeld in
alle ruimten van de oneindigheid in grote en in kleine overeenkomstig het getal
van de verlorenen, dat geen einde neemt.
25. En
zie, de laatste druppel die overbleef, was het meest innerlijke van de wateren
en was het meest innerlijke van de erbarming; en die werd niet gedeeld, maar
bleef daar waar hij was overgebleven en werd tot middelpunt bestemd en tot
schouwtoneel voor de grootste daden van de eeuwige Liefde.
26. En
zie nu: van deze laatste druppel werd de aarde geschapen, die jij en je
broeders bewonen! En van de andere druppels werden allerlei soorten zonnen,
aarden en manen geschapen, wier aantal geen einde heeft; en zie, zo ontstonden
de hemel, die je ziet met zijn sterren, de zon, de maan en de aarde, die je
ziet met de zeeën en het vaste land!
27. En
zie nu verder en sla je ogen op en je zult de wonderen van de eeuwige Liefde begrijpen!
Altijd zie je de luister van de zon, het licht van de maan en het geschitter en
geflonker van de sterren in hun veelvuldige constellaties, die jullie
sterrenbeelden noemen; je ziet ook de meest verschillende formaties in alle
drie de rijken van de natuurlijke aarde; maar tot nu toe heeft nog niemand
doorgrond en goed begrepen wat de glans van de zon is en vanwaar deze komt en
hoe die aan haar werd verleend, en het lichten van de maan en het geschitter
van de sterren en hun geflonker en hun veelvuldige constellaties, en alle
vormgevingen op de aarde.
28. Want
zie, Mijn kinderen moeten in alles ingewijd worden wat hun heilige,
liefdevolle Vader allemaal voor mooie dingen heeft te geven aan Zijn kinderen
die Hem herkennen en die Hem alleen boven alles liefhebben en ook elkaar
liefhebben vanwege de liefde voor hun Vader.
29. Nu
zie: toen al de zonnen met hun aarden door de macht van de erbarmende liefde
van de eeuwige en oneindige God ontstonden, hadden zij nog geen luister, geen
schijnsel, geen geschitter en geen geflonker, want er heerste nog diepe nacht
op de ontstane zonnen en aarden en manen; maar in het centrum van de zonnen
liet de eeuwige Liefde een kleine genadevonk zinken en deze vonk doorgloeide
sneller dan een krachtige bliksemflits de duistere massa's en zie, zij
verlichtten de aarden met grote luister, zoals zij ze op dit uur nog verlichten
en zullen blijven verlichten, zolang de genadevonk niet aan hen onttrokken
wordt.
30. En
zie, toen glansden ook de aarden en de manen en die werden in het juiste aantal
over de zonnen verdeeld, en de Liefde beademde ze met de kracht en de macht
van de Godheid en zie, het licht op de zonnen schitterde, de zeeën van de
aarden golfden en wervelden in hun stromingen, en de luchten en winden dreven
en woeien over de aarden zoals Gods geest over de wateren van de erbarming
zweefde! En de manen verhieven zich vol macht boven hun aarden, aan wie zij
gegeven waren als een vrucht aan een boom, en zij begonnen er in grote kringen
omheen te cirkelen als vaste begeleiders van hun ontstaansbron; en waar er vele
waren, werden zij in vaste banen verenigd ten teken van de liefde van de
kinderen, die onafgewend het aangezicht van hun Vader moeten aanschouwen zoals
de manen hun aarden, zodat zij vanwege hun onsamenhangende gesteldheid niet
uit hun banen gerukt en daardoor vernietigd worden.
31. Want
zie, de manen zijn niet vast, maar zeer onsamenhangend en zijn als het schuim
van de zee, wanneer dat vaster en meer gedegen wordt, en zij zijn kaal en
zonder water; en de lucht van de aarde is daar als het water van de aarden en
de lucht gelijk aan de ether tussen zonnen en aarden. En zij (de manen) zijn
bestemd om de aan werelds genot verslaafden op te nemen en om de geesten van de
materie op te vangen en hun bestendigheid te beproeven en ze rijp te maken voor
het ontvangen van de genade.
32. Het
vaste deel van de aarden is het door de erbarming getemperde deel van de toorn
van de Godheid en het omsluit de verdwaalde geesten met stevige banden tot aan
de voor hun onbewuste verlossing bepaalde tijd waarin zij dan verblijven in een
mildere, maar toch steeds voor hen voldoende vaste materie, en wel afzonderlijk
gebonden. Daaruit kunnen zij dan pas door de eeuwige Liefde opgewekt wederom
tevoorschijn komen. De zeeën en wateren zijn vol van hen, opdat zij
gedeemoedigd zullen worden en de lucht is vol van hen, opdat zij gelouterd
zullen worden. En de vorm voor allen is de eeuwige liefde; maar de toorn van
de Godheid is slechts getemperd op de aarde, maar daarom niet opgeheven.
33. En
sla vooral acht op het volgende: de genadevonk rust in het centrum van de zon
en geeft door het toornvuur van de Godheid het licht aan de wereld. Maar in het
centrum van de aarde bevindt zich een toornvonk van Gods grimmigheid als een
vuurspuwende draak en houdt de boze benden als stenen vast die eerst door het
water van de erbarming week gemaakt moeten worden, als een van hen weer voor
een tweede proef voor vrijheid en eeuwig leven zal worden ontbonden. En begrijp
nu het geheim van jouw wezen en verbaas je over de grote liefde van de eeuwige
Macht; hoe dikwijls reeds heeft Zij jou opnieuw geboren laten worden, om jou,
die verloren was, weer voor het eeuwige leven, voor de vrijheid, voor de wet,
voor de liefde en voor het licht en voor het aanschouwen van Haar aangezicht
te winnen; en zie, dit alles wil Ik jou en daardoor ook vele anderen bekend
maken en het je laten beseffen, zodat jullie toch eindelijk eens zullen inzien,
hoe uitermate goed de eeuwige Liefde moet zijn om, niet aflatend, zo veel
groots en wonderbaarlijks voor jullie, ongehoorzamen, te doen en te dulden!
34. Zie,
aldus is de beweging aan de aarden om hun zonnen en om hun middelpunt door de
ademtocht van de erbarmende liefde gegeven als teken, dat de kinderen al hun
daden zullen richten naar de beweging van de aarden om de zonnen en van de
manen om hun aarden, en dan zullen de zwakken zijn als de manen en zullen de
sterken zijn als de aarde en zullen de wedergeborenen zijn als de zon. En de
zwakken zullen de kracht van de liefde, die ze nimmer laat vallen,
doorschouwen wanneer zij zich evenals de manen onafgebroken naar het aangezicht
van de liefde wenden en deze in alle richtingen in kleine banen omcirkelen,
maar toch ook door haar kracht in de grote baan worden meegetrokken. En de
sterken zullen zijn als de aarde, zelfstandig draaiend, om voortdurend bereid
te zijn voor de ontvangst van het licht en de warmte uit de genade van de
liefde, die doorlicht en verwarmend verlevendigt door de kracht die in haar is,
opdat zij vruchten van allerlei aard uit de werken van de liefde mogen
voortbrengen, waaraan de zwakken zich mogen verzadigen en de geborenen zich
mogen versterken en de wedergeborenen zich mogen verlustigen. En de
wedergeborenen uit de wateren van de erbarmende Liefde, waarin de genade
volmaakt is, zullen zijn als de zon en hun licht zal overal schijnen, en hun
warmte zal de zwakken verlevendigen en zal de sterken bevruchten tot voedsel
voor de zwakken, zodat er één gemeenschap zal zijn van kinderen van een en
dezelfde Vader.
35. En
zie, je moet nog dieper schouwen, hoe en waarom Ik alles zo geregeld heb! Zie,
de maan heeft vlekken en vele donkere plekken en de aarde heeft koude, maar
vaste polen en heeft hoge bergen en heeft diepe dalen en heeft bronnen, beken,
rivieren, stromen, zeeën en kleine en grote meren; en de zon heeft vlekken,
grote en kleine. Nu zie, dit alles zijn uitwerkingen van de liefde en van de
genade, ofwel van de daarmee overeenkomende warmte en van het licht, hetgeen
allemaal de eeuwige Liefde is en de macht van de Godheid door Haar. Kijk daarom
naar de zwakken en naar de maan, hoe zij op elkaar lijken en haar wezen wordt
je verklaard; overdenk al het doen en laten van de sterken en voor je ogen zal
de aarde ontsluierd liggen; en van de ene pool tot aan de andere moet de
onbeweeglijke rust van de geest in de liefde tot de liefde aanwezig zijn,
zodat alles wat de geest omringt in een vaste ordening kan bewegen en daardoor
voor het gemeenschappelijke doel van de eeuwige instandhouding bezig kan zijn.
Want zie, alles hangt van rust af; zonder deze kan niets bereikt worden en wie
niet is als de polen van de aarde, die dringt niet door tot in zijn binnenste,
zoals de verbindingslijn tussen de polen het middelpunt van de aarde
doorsnijdt. En je liefde moet koud zijn als het ijs op de polen, zodat je in
staat bent alle warmte van de goddelijke liefde op te nemen. Want zie, wat warm
is, is niet geschikt voor het opnemen van warmte; maar wat koud is in zijn
rust, dat is in staat warmte in overvloed op te nemen en het uit te laten
stromen in alle delen van het leven. Want zie, wie de warmte, die Gods liefde
is, in zich opneemt en die in zich vasthoudt en haar niet verder laat stromen,
is een vrek en zijn binnenste zal opgelost worden en hij zal zichzelf
vernietigen als het ijs bij het vuur; wie haar echter ontvangt zoals de polen
en haar meteen weer doorgeeft aan allen die dichtbij en veraf zijn, bij hem is
de goddelijke liefde op de juiste plaats en hij beantwoordt aan de wil van de
grote en heilige Gever.
36. Deze
liefde zal vele vruchten voortbrengen en zal zich verheffen tot het licht van
de genade en zal met onafgewende blik de onmetelijke diepten van de Godheid
zien net als de polen, die in de oneindige ruimten van de scheppingen van Gods
liefde kijken en met wijd open ogen de tedere stralen in zich opzuigen uit alle
niet te meten oneindige ruimten, waarin de talloze wezens van de erbarming
rondcirkelen, ieder op zijn eigen wijze, en daardoor van verrukking en zalige
vreugde in hun liefde tot de liefde en voor de liefde ontbranden en als een
zon zelf lichtend worden zoals het licht van de polen van de aarde.
37. Dus,
wie standvastig blijft in het midden van de liefde van het herkennen wat de genade
is, diens lendenen zullen gloeien van liefde uit God zoals de evenaar van de
aarde, en zijn ogen zullen door dat besef lichten als de polen, en zijn armen
zullen zich bewegen als de rivieren, beken en bronnen, en de daden zullen
toestromen naar de zeeën van de goddelijke erbarming, die gezouten zijn met
genade en met de kennis van de eeuwige liefde en het eeuwige leven.
38. Nu,
daar hebben jullie de sleutel om de aarde, die je draagt, te ontsluiten en te
doorschouwen.
De analogie van het gesternte
1. Verhef
nu je blik van de aarde naar de zon, die een getrouw beeld is van de
wedergeborenen! Kijk goed en je zult spoedig gewaarworden, dat er zich
menigmaal vlekken op haar evenaar bevinden. Zie, volgens de natuurlijke uitleg
van de verschijnselen, zoals jullie dat noemen, zijn dat uitbarstingen vanuit
haar binnenste net als vuurspuwende vulkanen op aarde en zijn het
overeenkomstige uitbraken van de woede van de Godheid en kleine blijken van
Haar alles vernietigende macht, die volgens de natuurwetten zich altijd door
grote of
kleine
onweersbuien, afhankelijk van de grootte van de vlekken, op de aarden
plaatselijk kenbaar maakt; maar dan wordt de Liefde des te werkzamer en
verzacht alles weer met de wateren van erbarming, en op de zon met de grote
stroomvloeden uit de oeverloze zee van Haar erbarmende genade. En zie, zo wordt
alles weer tot de juiste orde teruggebracht en buiten deze ordening, waarin Ik
vanaf de eeuwigheid der eeuwigheden de eeuwige Liefde Zelf ben en waaruit en
waarin alles wat bestaat werd gemaakt, kan niets bestaan noch ontstaan; en wie
gezien zijn vrijheid, uit deze ordening treedt, die handelt tegen de liefde en
tegen het leven en zal voor eeuwig te gronde gaan.
2. Nu heb
je de zon aanschouwd en haar aard begrepen, die eenvoudig is en moet zijn,
zodat zij kan bestaan voor het doel waarvoor zij er is en volgens de ordening
van de liefde er moet zijn.
3. Wend
dan je ogen naar de wedergeboorte van de geest en naar het volk van God en
naar de wet van de liefde en naar het leven van vrijheid in het licht van de
genade uit de wateren der erbarming, en de zon zal onthuld voor je ogen
zweven en geen rimpel zal voor je verborgen blijven!
4. Maar
zie, de zon heeft eveneens haar polen, vanwaar al haar licht en haar warmte uit
het centrum van de rust der genade zich over haar gehele oppervlakte uitgiet;
en als zij die rust op haar polen niet zou hebben, dan had zij ook geen licht.
Want zie, de rust is ter opname van licht en warmte onontbeerlijk en moet
overeenkomen met de rust van de liefde in God; slechts uit de rust komt de
ontvankelijkheid voor leven en licht voort.
5. En
zie, als de lucht rustig is, dan is het op aarde ook zuiver en licht; maar
waaien er heftige winden in verschillende richtingen, dan komen er spoedig
zwarte wolken en die verduisteren het licht.
6. Jullie
begeerten zijn als de win
den,
waardoor je met allerlei zorgen omgeven wordt, welke net als de wolken die
door de winden aangevoerd worden, verhinderen dat het licht van de genade in je
stroomt, zoals de wolken verhinderen dat de stralen van de zon op de aarde
vallen.
7. Dus
moeten jullie je helemaal geen zorgen maken, maar al je begeerten en de
daaruit voortkomende zorgen moeten jullie op Mij richten en aan Mij
overdragen, zodat jullie rust hebben en Ik voortdurend bij je kan
binnenstromen.
8. En
zie, zoals de aarde volgens Mijn ordening om de in rust zijnde poolas draait,
zodat geen enkele zijde onbelicht blijft, wat door de macht van Mijn liefde
bewerkstelligd wordt, zo moeten ook al je handelingen voortspruiten uit Mijn
liefde die van oorsprong af aan in jullie is en afhankelijk van je
geschiktheid aangevuld wordt door het gegeven woord van de eeuwige Liefde
volgens de wet van de genade en de erbarming; en zoals de nacht de aarde
verfrist, zal de liefde jullie verfrissen en zoals de dag de aarde verlicht,
zullen jullie verlicht worden door het licht uit de zon van de genade.
9. Jullie
moeten zijn als de winter, die koud is in zijn rust, maar juist daardoor ook
het best in staat is tot opname van warmte tot in het diepst van de aarde. En
bij diegene waarbij de winter aangebroken is, zal ook het voorjaar aanbreken,
dat is als het eerste leven der liefde in je, en zal de zomer aanbreken met
haar grote werkkracht uit het leven der liefde, dat in je sterk geworden is
door de genade. Dan zal de rustige herfst aanbreken met de vruchten van de werken
der liefde en genade, waarin jullie dan als geheel nieuwgeborenen in het leven
van de zon zullen binnengaan om het aangezicht van jullie heilige Vader te
aanschouwen, en zoals zij heel de wereld te verlichten door de grote kracht van
de genade, van de liefde en de erbarming van jullie boven alles goede, heilige
Vader.
10. Maar
wie niet als de maan is en niet wordt zoals de aarde, kan ook niet gelijk de zon
worden, - maar is als een komeet, die ook niet de geringste bestendigheid heeft
en wiens wezen een gestolen wezen is uit de genade uitstromingen van de zonnen,
en zijn baan is ongeordend zoals de wegen van dieven en rovers, en hij wordt
door de angst voor het licht van de ene kosmische ruimte naar de andere
gedreven om in eeuwigheid geen rustpunt meer te vinden; en het licht zal hem op
al zijn wegen vervolgen en zijn nietigheid belichten.
11. En
het zal hem uiteindelijk nog vergaan zoals de vallende sterren, die uit de
genade geworpen en verstoten worden tengevolge van hun nietigheid en verteerd
worden vanwege de beroving van de genade; want het gestolen licht zal hen voor
eeuwig vernietigen en zij zullen voortaan niet meer bestaan, zoals de vruchten
van de bomen die te vroeg aan het licht werden blootgesteld, nog voor de liefde
hen bevestigd had; en daar zij geen vastheid hebben, omdat zij te weinig met de
liefde verbonden zijn, worden zij zwakker en zwakker en vallen dan van de boom
af en worden vertrapt en te gronde gericht.
12. Zie
nu, hier heb je de zonnen, aarden, manen, kometen en vallende sterren en ook
elk apart deeltje van het grootste tot het kleinste ten voeten uit volgens hun
wezen en volgens hun betekenis, onthuld voor je!
13. De geest van liefde en genade is in je en is in alle
wijsheid. Wie hem verneemt zal alles tot in de diepste diepten doorgronden; en
hij zal de doden navorsen en zij zullen hem antwoorden, en hij zal de levenden
doorzien en hun liefde zal hem verkwikken en hun licht zal hem verheugen; en
hij zal zijn oor op de aarde te luisteren leggen en het gras zal hem de
geheimen van de liefde vertellen, en het aardrijk zal hem zijn diepten
onthullen, en de bergen zullen zijn stem horen en de klank van zijn woord zal
tot in het merg van de aarde doordringen; en wanneer hij de zee zal
aanschouwen, dan zullen de stralen uit zijn ogen alle druppels ervan
doorlichten en ieder zandkorreltje doordringen; en indien er daar nog vol
ongeduld geesten op hun gericht wachten, zullen ze naar het licht van zijn ogen
toestromen, zoals de vissen en het kruipend gedierte van de zee en van de
wateren zich naar een boven het wateroppervlak gehouden fakkel bewegen, en zij
zullen zich laten vangen om verlost te worden uit de kerkers van de eeuwige nacht,
en zij zullen de liefde herkennen en hun dorst stillen met het water der
erbarming en opgroeien tot de zwakte, tot de sterkte en tot de kracht uit de
liefde van de Vader en van het Woord, dat de liefde is in de Vader en van de
Geest, die de kracht is in beiden.
14. En
zie, dit alles en nog veel meer andere zaken zal Mijn Geest je leren, indien
jullie Zijn stem horen! Zijn stem is niet luid, maar zeer stil, maar juist
daardoor alles doordringend als de warmte van de liefde en als het licht van
de genade en als de kracht van de erbarmende liefde van jullie heilige Vader.
Hoofdstuk 7
De oertijd van aarde en maan. De schepping van Adam en
Eva
1. Zie
nu, Ik zal jullie de organische schepping tonen van het begin tot het einde en
van het kleinste tot het grootste, zoals Ik deze gemaakt heb vanuit Mijn liefde
en vanuit Mijn wijsheid en vanuit de eeuwige ordening uit die beiden, wat het
woord is van de eeuwige macht en kracht in het meest innerlijke van de Godheid.
En zie, er is niets in alle ruimten van de oneindigheid, noch iets groots noch
iets kleins dat niet daardoor gemaakt zou zijn!
2. En zie
en luister: nu bestond de aarde en er was de maan, en de zon was er en de
sterren waren er; maar de aarde was nog kaal en haar oppervlak was nog als het
oppervlak van de zee. En boven de wateren lag een dicht wolkendek en dat reikte
tot diep in de dode ruimten van de werelden en het licht van de zon kon de
druppel der erbarming niet verlichten. En de maan was bedekt door de nevel van
de druppel en pas in deze nevel werd de aarde volledig gevormd en werd de maan
gevoed. En de zon lag over die beiden heen met de stralen van haar licht uit de
warmte van de liefde in God, zoals een kloek over haar kuikens en maakte de
aarde rijp en scheidde de maan van de borst van haar moeder.
3. Toen
viel het grote wolkendek uiteen en zonk omlaag naar de rust van de polen, en de
evenaar van de aarde kwam vrij en de zon zag zichzelf in de wateren, en de
aarde straalde dankbaar het ontvangen licht terug in de schoot van de zon en
zag met wijd open ogen de maan zich baden in de uitstromende stralen van de
genade der eeuwige liefde uit de zon.
4. En zie
en luister verder: het ging goed met de aarde, want zij werd vervuld met de
liefde der erbarming en zag haar lieveling, de maan, monter om zich heen
cirkelen. En de liefde deed haar machtige borst zwellen met de adem der
erbarming, als wilde zij het kind nog eenmaal haar met de melk der genade
gevulde borst aanreiken; maar zie, door de warmte van de erbarmen de liefde
stremde de melk en ontstond het vaste land, dat boven de zeeën uitrees. En de
zeeën zonken terug in de diepten en leken op het water, dat zich afscheidt bij
het stremmen van de melk en dat dient om de inwonende woede door het zout van
de genade door het erbarmen van de liefde uit God met alle kracht en macht te
sussen.
5. En
zie, toen werd het rustig op de aarde en in alle ruimten der oneindigheid van
God, en de eeuwige Liefde daalde voor de eerste maal geheel op aarde neer en
ademde in Haar almacht en kracht over het aardoppervlak, en de ademtocht was
een onpeilbare overvloed van gedachten in levende vormen van allerlei aard voor
de toekomstige verlossing van de verlorenen.
6. En
zie, toen ontkiemden uit de vaste delen van de aarde allerlei kruiden,
planten, struiken en bomen, en in de zeeën, meren, rivieren, beken en bronnen
wemelde het van allerlei wormen, vissen en dieren; en de lucht was vol leven
door allerlei soorten vogels. En het getal van iedere soort zowel in de wateren
als op het vaste land en in de lucht was gelijk aan het getal van de mens, die
uit dit getal gemaakt werd, en het was gelijk aan het getal van de genade van
de Liefde en was gelijk aan het getal van de toekomstige verlossing en de
daaruit ontstane en voortkomende wedergeboorte.
7. En zie
nu en begrijp, wat tot nu toe nog door niemand gezien en begrepen werd; de
eeuwige Liefde nam het getal uit Zich en het getal was de ordening en de
eeuwige wet in Haar, waaruit en waarin Zijzelf eeuwig bestond, bestaat en zal
bestaan in alle macht en kracht van de heiligheid van God. En Zij nam de leem
net als de room van de gestremde melk en vormde met de hand van Haar macht en
met de hand van Haar kracht volgens het getal van Haar ordening de eerste mens
en blies hem door de neusgaten de levendmakende adem in. En de adem werd in hem
tot een levende ziel en de ziel vervulde de gehele mens, die nu gemaakt werd
volgens het getal van de ordening, waaruit de geesten gevormd waren en waaruit
de werelden in de ruimten gemaakt werden en de aarde en alles wat op haar is,
en de maan en de zon. 8. En zie nu, deze eerste mens op aarde, die voortkwam
uit de handen van de macht en de kracht van de eeuwige Liefde, kreeg uit de
mond van de erbarmende Genade de naam 'Adam' of 'zoon van erbarming en genade'
.
9. En let
nu goed op: deze Adam kwam in plaats van de eerste der gevallen geesten; het
werd hem niet te kennen gegeven wie hij was, en zie, toen verveelde hij zich,
omdat hij zichzelf niet kende en ook niets vinden kon wat op hem leek.
10. En
zie, toen ademde de eeuwige Liefde, onzichtbaar voor de nog blinde ogen van
zijn ziel op hem, en hij sliep door de lieflijkheid van de erbarmende Liefde
voor de eerste maal in. En de lieflijkheid van de erbarmende Liefde vormde in
het hart van Adam, als het ware als in een zoete droom, een op hem lijkende
gedaante van grote lieflijkheid en ook van grote schoonheid.
11. En de
eeuwige Liefde zag dat Adam grote vreugde in zich voelde bij de innerlijke
aanschouwing van zijn tweede ik. Toen raakte de erbarmende Liefde zijn zijde
aan, op de plaats waar hem een hart gegeven werd gelijk aan het hart van de
Godheid ter opname van de liefde en het leven uit de liefde in God, en ontnam
hem daarmede de eigenliefde om voor Zichzelf een woonplaats voor te bereiden
door de toekomstige wet van de erbarmende genade, en plaatste de eigenliefde,
waaraan hij een groot welbehagen in zich voelde, buiten zijn lichaam en noemde
haar 'Caiva' of, zoals jullie gewoonlijk plegen te zeggen, 'Eva', wat zoveel
wil zeggen als de voorbereidende verlossing van de zelfzucht en de daaruit
voortspruitende wedergeboorte.
12. En
zie, toen raakte de erbarmende Liefde hem aan en liet hem ontwaken om hem zijn
eigenliefde, nu buiten hem, te laten zien en zag dat hij een groot welbehagen
ondervond bij de aanblik van zijn buiten hem geplaatste liefde en zeer opgetogen
werd; en de liefde buiten hem, nu Eva geheten, verlustigde zich aan de mens
Adam en boog zich naar hem toe en volgde al zijn bewegingen.
13. En zie,
toen sprak de eeuwige Liefde Adam voor de eerste keer aan: "Adam!" -
En hij sprak voor de eerste maal: "Hier ben ik, Heer van de glorie, macht
en kracht!"
14. En de
eeuwige Liefde sprak wederom: "Ziehier jouw helpster!" En Eva
antwoordde: "Zie, Heer, hoe gehoorzaam de maagd aan de voeten van Uw zoon
ligt en op zijn bevelen wacht!"
15. En
zie, de erbarmende Liefde ondervond een groot welbehagen in de werken van Haar
macht en kracht door de genade van Haar erbarmen en sprak verder en onderwees
hen in alles en leerde hen alle dingen kennen, benoemen en toepassen. En toen
zij alles begrepen, kenden en konden gebruiken, sprak de erbarmende Liefde weer
tot hen: "Zie nu, jullie leerden nu alles, jullie kennen nu alles en
kunnen van alles gebruik maken op één ding na, en dit laatste zal Ik je nu
leren en in je de kracht leggen om op jullie gelijkenden te verwekken en voort
te planten; maar jullie mogen er dan pas gebruik van maken, wanneer Ik terugkom
en je bekleed aantref met het kleed van de gehoorzaamheid, deemoed, trouwen de
vereiste onschuld. Wee echter over jullie, wanneer Ik je naakt aantref; Ik zal
jullie dan verstoten en de dood zal het gevolg zijn!"
1. En
zie, toen bedekte de eeuwige Liefde Haar aangezicht en ging volgens een door
het getal van de ordening bepaalde tijd weg en was blind uit de diepte van
Haar erbarmen en wilde en kon niet weten, wat de nieuw geschapenen zouden doen
in het gericht van de Godheid ter beproeving van hun vrijheid door de
erbarmende Liefde in de korte tijd op aarde. De plaats die hen op het vaste
land was gegeven om te bewonen, was een dal en was een tuin en werd paradijs
genoemd; en dat was het land, dat later overvloeide van melk en honing en het
was de plek, die in de grote tijd der tijden van de grootste daad van de
eeuwige Liefde 'Bethlehem' heette en eeuwig zal heten, en het was het punt,
vanwaar het vlees geworden eeuwige Woord voor de eerste maal lijfelijk het
licht van Zijn genade, aan de tranen der erbarming van de verre zonnen, de manen
en van alle sterren zag oplichten.
2. En
zie, tijdens het gericht waarmee de Godheid hen in Haar gramschap beproefde,
groeide hun begeerte. En er stond een boom in de tuin en deze boom droeg de
mooiste soort appels en Eva begeerde deze hevig en ze zei tegen Adam: "Zie
Adam, ik heb een hevig verlangen naar deze vrucht! Als jij wilt, dan zal ik er
één plukken en proeven en hem dan aan jou geven als de eerste gave uit mijn
hand!"
3. En
zie, Adam zweeg, nadenkend over het gezegde van Eva. En een innerlijke stem,
die heilig was, omdat deze van de Godheid in hem kwam, zei tegen hem: "Als
jullie van de vrucht van deze boom zullen eten, dan zul je sterven!" En
Adam schrok daarvan zozeer, dat hij zijn geliefde Eva geen antwoord kon geven.
4. En de
begeerte steeg in Eva op en trok haar tot onder de boom en dwong haar er een
appel van te plukken. En Adam bemerkte nu dat Eva zijn hart ontrouw werd, en
hij werd treurig en zei:
5.
"Eva, Eva, wat doe je? Zie, wij zijn nog niet door de Heer van de macht en
de kracht en het leven gezegend! Zie, je houdt de vrucht van de dood in je
hand; gooi die weg, zodat wij niet in naaktheid voor de Heer der gerechtigheid
sterven!"
6. En
zie, toen schrok de door begeerte overmande Eva van de ernst van Adam en liet
de vrucht van de dood op de grond vallen. En haar begeerte verliet haar en zij
werd bevrijd van haar begeerte en Adam voelde een groot welbehagen door de
bevrijding uit de strikken van de dood brengende begeerte van Eva.
7. Maar
zie nu, de door Eva uit haar hart gebande begeerte lag nu op de grond en
veranderde zich door de macht van de richtende gramschap van de Godheid in de
gedaante van een grote slang, die de vrucht van de dood in zijn bek nam, naar
de boom toe gleed en alle takken en twijgen van de wortel tot aan de top omgaf
en zijn starre blik op Eva richtte. En Eva merkte dat en keek de slang aan en
Adam merkte het door Eva ook; maar hij zag de slang nog niet.
8. En zie, Eva ging naar de slang toe en bekeek met veel
genot zijn verleidelijke windingen om de boom en de steeds veranderende
kleuren van zijn schubbenhuid.
9. Maar
de slang bewoog zich en legde de appel in de schoot van de nu zittende Eva,
richtte toen haar kop weer op en sprak Eva met de volgende woorden aan:
10.
"Eva, zie hoe jouw dochter die door jou verstoten werd, de boom van jouw
verlangen omslingert! Versmaad de geringe gave, die ik in jouw schoot legde
niet, maar geniet onbezorgd van de vrucht van je liefde; jij zult niet slechts
niet sterven, maar je zult bevredigd worden met meer kennis over al wat leeft,
dan de God die jij vreest, omdat die toch zwakker is dan jij bent!" En
zie, toen deelde de tong van de slang zich en werd puntiger dan een pijl en de
slang boog haar kop naar Eva's borst, alsof zij die als een kind wilde kussen;
maar nu stiet zij haar twee giftige pijlen in de borsten van Eva, en Eva
aanschouwde in de slang haar eigen gedaante.
11. En nu
merkte ook Adam wat zich onder de boom afspeelde en de tweede Eva beviel hem
bijzonder goed en hij merkte niet, dat het slechts een slang was. En zie, toen
ontstak ook in hem de begeerte, de hartstocht voor de tweede Eva, hij nam de
vrucht uit de schoot van Eva, werd ontrouw aan zijn liefde en genoot van de
verboden vrucht uit de schoot van Eva met wellustige begeerte; en in dat genot
herkende hij zich als de eerste die verloren ging door de grote ijdelheid van
zijn blinde zelfzucht in het rijk van het licht van de eeuwige Liefde, en die
gevallen is in de zee van gramschap van de eeuwig onverbiddelijk dodende
Godheid.
12. En zie
nu, toen hij zich als zodanig herkende en de verblinde Eva zich door hem
herkende, steeg een groot berouw op uit het diepst van zijn hart, en Eva
schaamde zich over de naaktheid die zij bespeurde en over Adam’s naaktheid en
was van top tot teen ontdaan en bedekte haar naaktheid met bladeren van een
vijgenboom. En ook Adam strekte zijn handen uit naar de bladeren om zijn
blootheid te bedekken en verborg zich in een grot en weende vele tranen van
grote smart; en Eva verborg zich achter een doornstruik en treurde hevig over
haar schuld aan de verleiding.
Hoofdstuk 9
1. En
zie, toen trok de eeuwige Liefde door de macht en de kracht van Haar erbarmen
de hand van de macht en de hand van de kracht weg voor Haar ogen, de ogen van
de alles verlichtende genade, en het licht van de genade drong wezenlijk door
in de grot waar Adam weende en achter de doornstruik waar Eva treurde.
2. En
Adam’s tranen werden in de schoot der aarde bewaard en heetten en heten nog
'Tummim' of stenen, waaruit het licht van de zeven geesten van God zinnebeeldig
straalt en zij werden vast door het licht van de genade uit de warmte van de
Liefde, evenals zijn terechte berouw als blijvend gedenkteken van de
verlichtende wijsheid, en zij werden over de hele aarde verstrooid als
vertroostende tekenen van de toekomstige wedergeboorte, die evenals deze
tranen van Adam in staat zal zijn tot opname en de allermooiste gedeelde
weergave van het grote licht uit de zee van de genade der erbarming van de
eeuwige Liefde en die iedere hardvochtigheid van de verleidingen van de wereld
zal weerstaan.
3. En de
tranen van de achter de doornstruik treurende Eva werden in de aarde bewaard en
werden net zo gekleurd als het rood van haar terechte schaamte over het
misbruiken van de geheiligde liefde van Adam in haar. 4. En de eeuwige Liefde
zag, dat iedere traan van Eva voor Adam, de zoon van de erbarmende Liefde,
gerechtvaardigd was; en de warmte van de eeuwige Liefde maakte van deze tranen
steentjes en hiervan was de naam 'Urim', als zinnebeeld van de gerechtvaardigde
droefheid van Eva. En zie, één traan viel op de beschuttende doornstruik, en
zie, deze traan was er een van verloren onschuld en kleurde de voorheen witte
bloem van de struik; en de bloemen werden rood gekleurd ten teken van de
verloren onschuld van Eva. En zie verder, hoewel de mensen nu reeds alle
gewassen op aarde kennen, kennen zij echter niet hun ware betekenis in de geest
en in de waarheid en zullen die niet kennen en begrijpen tot aan de wedergeboorte,
als zij zich die dan eerst deelachtig hebben gemaakt, welke is de erbarming
van de eeuwige Liefde door de genade van de verlossing daarin.
5. En zie
nu nog een geheim, dat nog begrepen moet worden vanwege de zondige hoogmoed van
de kinderen van de wereld! En zie, twee bloemen van de struik werden door de,
door onschuld gerechtvaardigde tranen van Eva bevrucht en bewaarden door alle
stormen aller tijden gedurende de grote oorlog van Jehova tegen de volkeren
der aarde getrouw hun zegen van de eeuwige Liefde. En ze maakten ten tijde van
de uitwerking van de genade van boven, de vrouw van Abraham tot een levend
voorbeeld van de grote werken van de erbarmende Liefde, en de vrouw van
Zacharias tot werkelijke volbrenging van de grootste van alle daden van de
erbarmende Liefde van de eeuwige God.
6. En
wend nu je ogen weer naar Adam en Eva en ga met Mij mee om ze te zoeken en kijk
toe, hoe Ik, de eeuwige Liefde, hen vond, naakt, verlaten, wenend en treurend
van gerechtvaardigd berouwen terechte schaamte en Ik riep Adam te komen en trok
Eva te voorschijn.
7. En
zie, zij durfden niet naar het gezicht van hun Vader te kijken; want zij waren
geschrokken door een geweldige donderslag van het dood brengende gericht uit
het diepst van de gramschap van de Godheid.
8. En de vlammen
van de toorn van God, van de Oneindige, rolden schrikbarend door al de
eindeloze ruimten naar de aarde toe, waar de grote Liefde nu vertoefde bij Zijn
rouwende en treurende gevallen kinderen, die geschapen waren door Zijn
erbarmende genade.
9. En zie,
er woedde een hevige strijd tussen de eeuwige Liefde, die door het berouwen
verdriet van de geschapenen weer erbarmen met hen had, en de woedende Godheid,
die alles wilde vernietigen ter verzoening van Haar integere heiligheid.
10. Want
zie, de vlammenvloed van toorn van de boos geworden Godheid stortte sneller dan
de bliksem op aarde neer, drong door tot in haar kern en de verterende vlammen
laaiden overal in al haar uithoeken op tot aan de maan, tot aan de zon, - ja,
zij tastten alle sterren aan! En zie, toen was de gehele, onmetelijke
oneindigheid één vuurzee en verschrikkelijke donderslagen rolden door alle
eindeloze ruimten en de aarde huilde luid en de zee woedde en de maan huilde en
de zon jammerde en alle sterren schreeuwden luider dan alle donder. En dat,
omdat zij neergedrukt werden door een grote angst vol pijn om eeuwig
vernietigd te worden, en hun luide stemmen weerklonken hevig daverend vanuit
de eindeloze diepten van de gramschap van de Godheid en die stemmen riepen:
11.
"Grote, verheven God, lenig Uw grote toorn en blus de vernietigende
vlammen van Uw zeer gerechtvaardigde gramschap en spaar in Uw heiligheid de
onschuldigen; want de vlammende woede van Uw toorn zal de rechtvaardigen
verwoesten en zal de eeuwige Liefde in U vernietigen en zal Uzelf gevangennemen
in Uw bovenmaatse macht en kracht van de heiligheid!"
12. En
zie en hoor met open ogen en open oren wat de met toornende gramschap vervulde
Godheid sprak; maar niemand verstond wat er gezegd werd, behalve de eeuwige
Liefde, die ten tijde van de woedende uitbarsting van toorn van de Godheid het
berouwvolle nieuw geschapen paar op de kermende aarde ondersteunde met de grote
macht en kracht van Haar barmhartigheid en Ze weerde de grote woedende vlam van
toorn af, die de plek van Adam’s wroeging en de plaats waar Eva treurde wilde
aangrijpen.
13. En
luister nu en begrijp goed de verschrikkelijke woorden van toorn uit de diepten
van de gramschap van de Godheid. Deze luidden: 14. "Wat heb Ik aan dat
janken en woeden van de aarde en wat aan het huilen van de manen, wat aan het
gejammer van de zonnen en wat aan de jammerklachten van de sterren?! Want Ik
ben alleen, verlaten door Mijn Liefde, die Mij ontrouw geworden is en van Mij
is weggegaan naar de aarde om het tweevoudige kwaad uit te werpen! Wat moet Ik
zonder Haar beginnen? Daarom zal Ik al Haar werken tot op het fundament
verwoesten en alles vernietigen, opdat er niets meer is wat in alle toekomstige
eeuwigheden der eeuwigheden Mijn Liefde van Mij zal wegtrekken en verwijderen! En
Ik zal God blijven, de Enige, gedurende alle eeuwigheden der eeuwigheden,
zoals Ik dat sinds de eeuwigheden der eeuwigheden was; en jij, vermolmd
bouwsel van de schepping van Mijn zwak geworden Liefde, val in elkaar tot nietig
puin in het niets, zodat Ik Mijn Liefde weer vind en Haar weer sterk maak door
de macht en de kracht van Mijn eeuwige heiligheid. Amen!"
15. En
zie, toen werden de banden van de scheppingen in alle ruimten van de
oneindigheid van God verbroken en de brokstukken stortten door de wijde
ruimten onder groot lawaai, gedonder, gegier, gehuil, geloei en gesuis in de
diepten der diepten op hun ondergang af en het was de aarde zelf, die eveneens
in puin lag in de brede schoot van de erbarmende Liefde.
16. En de
nieuw geschapenen beefden van angst bij de vreselijke aanblik van de grote,
vernietigende gruwelscène, waarvan de omvang nooit door een geschapen geest in
zijn geheel doorgrond kan worden; want die was oneindig.
17. En
zie nu en luister verder naar wat de erbarmende Liefde toen sprak en deed!
Verneem de woorden van de Liefde in Haar macht en bezie de grote daden van de
barmhartigheid in Haar kracht, en hoor en begrijp goed de woorden, die aldus
luidden:
18.
"Grote, almachtige God van alle macht, alle kracht en alle heiligheid!
Laat Uw hevige toorn varen en stil het vuur van Uw alles verwoestende
gramschap en luister in de rust van Uw heiligheid naar de woorden van Uw
eeuwige Liefde, die het enige leven in U is, net als U, eeuwig en machtig en
sterk zoals U uit Haar en Zij uit U, en wil niet het leven in Haar vernietigen
en U door Haar, maar laat genade voor recht gelden en laat de Liefde U
genoegdoening geven en eis verzoening voor Uw bezeerde en beledigde heiligheid
en geen offer dat U van Haar mocht eisen ter eeuwige verzoening van Uw
heiligheid zal voor Uw Liefde te groot zijn!"
19. En
zie nu en luister en begrijp het goed, wat er daarna gebeurde en wat de Godheid
daarop antwoordde! Het vuur temperde en uit alle ruimten woei een zacht
zuchtje, vermengd met nog hevig rollende donderslagen, veroorzaakt door het
rondvliegende puin van de verdwenen werelden, die van de ene onmetelijkheid tot
aan de andere als grote bliksemschichten nog brandend flitsten. En de Liefde
begreep de donder van God, die fel sprak:
20.
"Ik zal alle schuld op Jou laten neerkomen, net als het wereldpuin op de
aarde, en Jij moet de smaad van Mijn heiligheid, die de eeuwige band tussen Jou
en Mij is, vereffenen! En zie, Ik vervloek de aarde, opdat Mijn heiligheid door
geen vlek bezoedeld zal worden en Ik daardoor een onheilige God zou worden
zoals Jij; en van deze vloek draag Jij de schuld, die Je op Je moet nemen en
die Je moet vereffenen ten behoeve van Mijn heiligheid en Jij moet de vloek
van de schande door de zonde van Adam van de aarde af wassen met Je
bloed!"
21. En
zie, luister en begrijp goed, wat het antwoord van de Liefde daarop was en Zij
sprak als volgt: "Grote, boven alles heilige God van alle macht en alle
kracht! Het zal geschieden naar Uw woorden!"
22. En
zie, toen doofden opeens alle vuren op aarde en in alle ruimten van de
schepping! En het puin van de verwoeste zonnen, aarden en manen werd weer
samengevoegd door de macht en de kracht van de door de Godheid verhoorde Liefde
en zij werden weer geordend, zoals zij geordend waren vanaf het begin van hun
ontstaan; maar zij behielden voor eeuwig de onuitroeibare sporen van hun
toenmalige totale verwoesting gelijk de littekens van de eeuwige Liefde, die
later in de grote tijd der tijden voor iedereen aan het kruis bloedde.
23. En er
bleef hier en daar aan het oppervlak, in het binnenste en in de zeeën van de
aarde ook nog puin van andere werelden liggen, ten teken van de macht en de
kracht van God en tegelijkertijd ook als sprekende getuigen van de
uitzonderlijk grootse daden van de erbarmende Liefde.
24. En
zie en luister verder en begrijp goed wat er verder gebeurde: toen nu de
eeuwige Liefde de eisen aanvaardde en daardoor al van tevoren genoegdoening
verschafte aan de grote heiligheid van God, liet de Godheid in een zacht ruisen
en suizen nogmaals, alleen voor de Liefde begrijpelijk, Haar heilige wil horen
en sprak op zachte toon, als volgt:
25.
"Zie, Jouw grote barmhartigheid is in Mij opgestegen en is voor Mijn
alziend oog getreden en Ik heb in de rust van Mijn heiligheid Jouw grote
oprechtheid en eeuwige trouw herkend en Ik heb de tranen van berouw van Adam en
de tranen van verdriet van Eva geteld en Ik ben vanwege Jouw grote erbarmen
vol deernis geworden.
26. En
zie, daarom wil Ik Mijn gerichten in deze tijd opheffen en op Jouw verzoek
overvloedig genade voor recht laten uitstromen en Ik wil de schade die Mijn
gericht heeft aangebracht, weer goed maken. En buiten Mij kan niemand iets
goed maken dan Ik alleen, omdat niemand goed is behalve Ik, de heilige Vader;
want dat zal voortaan voor eeuwig Mijn naam zijn. En Jij, Mijn Liefde, bent
Mijn Zoon; en de heiligheid als de machtige alom werkende band van de kracht
tussen Ons en tussen alles wat van Ons uitgegaan is, is de Heilige Geest, die
alle ruimten der ruimten en alle oneindigheden der oneindigheden zal vullen,
amen. En dat zegt nu de goede, heilige Vader. Amen.
27. En
zeg Jij, Mijn geliefde Zoon nu ook aan het treurende paar - en laat dat diep in
hun hart zinken - dat zij zich tot aan het einde van hun leven aan de geboden
van de liefde en de erbarming moeten houden, zonder ze te verbreken, en Ik zal
hen op een tijdstip dat Ik heb voorbeschikt dan een middelaar tussen Mij en hen
zenden om hun grote schuld te delgen en de grote, zware last van hun ongehoorzaamheid
te verlichten.
28. Maar
tot dan moeten zij geduld oefenen en zachtmoedigheid betrachten en het brood,
dat Ik hen thans slechts spaarzaam zal geven, moeten zij dankbaar in het zweet
huns aanschijns genieten en zij zullen niet verzadigd worden tot aan de tijd
van de middelaar die Ik uit hun midden zal verwekken en die volkomen en goed
zal zijn, zoals Wij eeuwig volkomen en goed en heilig zijn.
29. En
zeg hen bovendien nog, dat Ik Mijn gericht slechts opgeschort heb voor diegenen
die zich nauwgezet aan Mijn strenge geboden zullen houden; maar laat de
overtreders voor alle eeuwigheid in alle gestrengheid van de eeuwige heilige
waarheid bij de geringste overtreding bedreigd worden met de nauwkeurige
voltrekking van het gericht!
30. Aldus
spreekt de heilige en enig goede Vader door Zijn Zoon, die de eeuwige Liefde in
Hem is en door de Heilige Geest als de werkende genade uit Ons beiden, voor de
toekomstige vergeving van de zonde, die nu hun lichamen moeizaam en bezwaarlijk
maakt, en tenslotte tijdelijk zal doden om na de dood van het lichaam het leven
te verkrijgen, na de tijd van de beloofde middelaar.
31. Dat
zegt de enig heilige en enig goede Vader. Amen, Amen, Amen."
De verzoening van de Heer
1. En
zie, luister, begrijp en versta goed wat de eeuwige Liefde zei en deed. Toen de
goede, heilige Vader Zijn zeer ernstige toespraak beëindigd had, waarin Hij
genade voor recht aankondigde en de overtreders van de wet van de
onbegrijpelijk grote genade en van de dood van de zonde met een strafgericht
dreigde, werd de eeuwige Liefde tot in het diepst van Haar hart dat vol
erbarming was geroerd en weende voor de tweede maal tranen van medelijden en
tranen van de innigste vreugde en zalige verrukking over de grote, alles
ontziende genade van de zo onvoorstelbaar goede en allerheiligste Vader en
sprak, terwijl Zij tot in het diepst van Haar wezen ontroerd was tot Adam en
Eva:
2.
"Adam, je hebt nu het afschuwelijke gericht van God voor je ogen voorbij
zien trekken en Eva zag en ondervond het door jou; nu echter wil Ik ook haar de
ogen en oren openen en zij zal in heel de toekomst met eigen ogen zien en met
open oren horen, wat de Godheid in Haar richtende gramschap deed en wat daarop
de eeuwige Liefde in Haar onbegrensde erbarming deed; en dat zullen ook allen
zien die uit haar zullen voortkomen gelijk aan het aantal sterren aan de hemel
en de hoeveelheid gras op aarde en de hoeveelheid zand in de zee, die oneindig
is.
3. En de
wet heb Ik jou in je hart gegrift, zoals jij het ook in het hart van Eva moet
prenten; en het teken dat jullie en allen die je zullen volgen zal waarschuwen
voor Gods gericht wegens jullie zonde, zal zijn dat Ik hier en daar bergen laat
ontstaan, die afwisselend tot aan het einde der tijden zullen branden en Ik
wil de bliksem achterlaten, die je zal waarschuwen voor de toekomstige
vernietiging en de altijd daarop volgende donder, die je altijd met klem de
naam van de grote en sterke God zal verkondigen, indien jullie Hem ooit zouden
of konden vergeten.
4. En de
tranen van medelijden en die van grote vreugde over de genade van de heilige
Vader heb Ik als een eeuwig teken van een nieuwe schepping rondom in de wijde
ruimten van de hemel opgesteld en ze zullen jullie iedere nacht op aarde
beschijnen en zullen je verkwikken in de avondschemering van het leven en
zullen je de aanbrekende dag aankondigen.
5. En kijk nu op naar de hemel; zij schijnen in
veelvoudige ordening en in veelvoudige pracht, - die met roodachtig licht als
teken van Mijn medelijden en die met wit licht als teken van de vreugde om de
grote genade van de zeer heilige en boven alles goede Vader. En die zacht wit
glanzende brede baan die over de sterren van het medelijden en van de vreugde
loopt, bestaat eveneens uit sterren uit de voortijd, ontstaan door de tranen
van de Liefde, die toen reeds mededogen had met de gevallen geesten; die baan
is midden door de uitgestrekte ruimten getrokken en zal jullie dienen als
teken van het eeuwige, heilige verbond tussen de eeuwige Liefde, die jullie en
alles wat er is in het bestaan riep en de alles volgens Haar heiligheid
richtende Godheid.
6. En
kijk nu hierheen, Adam en ook jij, Eva, in Mijn linkeroog, dat boven Mijn hart
tegenover je rechteroog je mild en vol genade stralend aankijkt, - zie, er
hangt nog één traan aan zijn wimper en zie, deze traan is groter dan alle
tranen die reeds uit deze ogen voor jullie gevloeid zijn!
7. Daar
waar die grote baan aan de wijde hemel gedeeld schijnt, kijk daar met graagte
naar en wees altijd dank. baar en diep geroerd, zo vaak als jullie daarheen
zullen kijken; want die plek zal voor jullie en ook voor de gehele schepping te
eeuwigen dage dienen als een blijvend teken van je breuk van trouw aan Mij en
Mijn toenmalige breuk met de heiligheid van God uit barmhartigheid tegenover
jullie, en de baan zal je op het punt waar zij weer als aaneen geknoopt
verschijnt, herinneren aan de machtige bemiddeling van de eeuwige Liefde, die
Ik al sinds eeuwigheid her ben, aan de bemiddeling tussen de onaantastbare
heiligheid van God en jullie, die trouweloos gezondigd hebben voor het
aangezicht van Zijn onbegrensde heiligheid.
8. En zie
nu, vandaar deze traan en daar is de plaats van haar ontstaan!
9. En
deze traan zal voor jullie en voor je nakomelingen eens opgaan als een mooie
morgenster die alle volkeren van de aarde zal verlichten, die jullie in de
tijd der tijden met rouwende en treurende voetstappen zullen volgen en die
zal nog van tevoren de stinkende drek van de zonde van de aarde afwassen en zal
je tranen en bittere klachten van rouwen verdriet reinigen van het vuil van de
slang.
10. En
kijk nog één keer hierheen:
deze
traan wil Ik laten vallen op een nog witte bloem van deze struik tussen de
twee reeds bevruchte bloemen van Eva, en uit haar zal eens een reine vrouw
opbloeien, die de kop van de slang zal vertrappen. En de slang zal haar
weliswaar ook in haar hiel bijten, maar het gif zal haar geen kwaad doen; en
uit haar zal voortkomen, wat er nu voor jullie is, een fraaie morgenster voor
alle volkeren der aarde die van goede wil zijn en het eeuwige gericht voor alle
weerspannige kinderen van de slang!
11. En de
geesten uit de schoot van de heiligheid van de Vader zullen belichaamd op aarde
neerdalen en zullen aan je kinderen de grote tijd verkondigen en de wijze van
aankomst van Hem, die nu voor je staat en die jullie nu nog horen en zien en
voortaan niet meer zullen horen en zien tot aan de beloofde komst, volgens de
toezegging van de heilige Vader door Mij als de eeuwige Liefde in Hem.
12. En nu
hebben jullie alles vernomen, wat je moet weten om Mijn zegen te ontvangen!
13. En
wees dan aldus gezegend
door de
hand van de macht en door de hand van de kracht van de eeuwige Liefde van de
heilige Vader en de kracht van de Geest, die heilig is uit Ons beiden, en bevrucht
en vermeerder je en vul de aarde met de levende vrucht van deze zegen!
14. En zo
dikwijls jullie elkaar zullen benaderen vanwege deze zegen, offer dan altijd
van tevoren je harten aan Mij! Als jullie dit achterwege zouden laten, dan zal
de slang, die nog leeft en ook eeuwig in de gramschap van de Godheid zal leven,
de vrucht in je bederven en jij, Eva en allen van jouw geslacht zullen in
plaats van een vrucht van zegen een vrucht van verderf ter wereld brengen. En
deze zullen de kinderen van de zegen en van het licht in groten getale te
gronde richten en aan hun woede en hun razernij zal geen einde komen; en zo
zullen jullie de zonde als erfenis op allen laten overgaan en je schuld zal
zichtbaar worden tot aan de grote tijd der tijden en ook daarna.
15. En
dit offeren van jullie harten aan de zegen van Mijn genade is je gegeven als
een heilige dienst, die je altijd verplicht bent voor Mij te houden ter wille
van Mijn zegen, zo vaak jullie elkaar benaderen. Laat dit nieuwe en
gemakkelijke gebod dat jullie zojuist uit Mijn mond vernomen hebben, de eerste
kerk zijn, die Ik voor je sticht ter Mijner nagedachtenis en die je de daden
van de erbarmende Liefde dankbaar laat herinneren en jullie terugvoert naar
de heilige vrees voor God!
16. Ik
zal van boven een geest zonder zonden met een vlammend zwaard in zijn hand
naar je toesturen, zodat hij jullie kan leiden en je de gehele aarde kan tonen
van het ene uiteinde tot het andere; en hij zal jullie de dwalingen van de
wereld verklaren, maar je ook tuchtigen als jullie zouden afwijken van Mijn
wegen.
17. Dit
alles zegt de eeuwige Liefde tegen jullie in naam van de heilige Vader,
amen."
Hoofdstuk 11
De geboorte van Kaïn en Abel
1. En
zie, toen verdween de Liefde voor de ogen van de geschapenen, terugkerend in de
heilige schoot van de Vader.
2. En zie
nu, jij Mijn luie en slechte knecht, die ook nog zeer hardhorend is; want Ik
moet je als een schoolkind uit de eerste klas woord voor woord dicteren en nog
versta je Me niet en vraagt Mij dikwijls twee, drie, vijf, vaak tot tien maal
toe en kijk, Ik herhaal altijd getrouw ieder woord voor je! Let daarom beter
op, zodat het vlugger opschiet dan tot nu toe; want de wereld heeft in de zeer
korte tijd voor de voleinding behoefte aan dit werk van Mijn grote genade! Laat
je dit door Mij gezegd zijn, jullie heilige Vader, wiens gehele wezen louter
liefde is!
3. En
schrijf nu verder! Het pas geschapen paar was nu geheel alleen op de grote
wereld en de beloofde engel verscheen met het vlammende zwaard in zijn rechterhand;
en toen zij hem zagen, schrokken zij heel erg, zodat zij voor hem wegvluchtten
en inwendig trilden van grote angst.
4. En
zie, de angst verkortte Eva's tijd en met smart werd zij verlost van de
verboden vrucht, die de slang tijdens Adam’s blindheid in haar gelegd had.
5. En
Adam bekeek de naakte vrucht en merkte dat de vrucht op hem leek, en verheugde
zich daarover zeer; en Eva zag Adam’s vreugde en drukte vol begeerte deze
vrucht van haar liefde aan haar volle borst.
6. En
zie, toen kreeg zij een soortgelijke steek in haar borst als de steek van de
slang en legde vol angst de vrucht op de grond in de vaste overtuiging dat zij
alweer gezondigd had.
7. Maar
zie, toen verscheen de grote engel met het zachte gelaat voor het verontruste
en bange paar en sprak hen met vaste stem toe:
8.
"Wees niet bang en heb geen vrees voor de knecht van Jehova, die van boven
naar jullie gezonden is om je de aarde te laten zien en je in te lichten over
's werelds dwaalwegen en ook om jullie en je nakomelingen te tuchtigen indien
jullie van de wegen van de eeuwige Liefde en van de oneindige heiligheid van
God ooit zouden mogen afwijken.
9. Zie,
deze vrucht is voor jullie geen zonde meer; wel is die het gevolg van de
drievoudige ongehoorzaamheid tegenover God en is de dood van je vlees, die
jullie in je vlees verwekt hebben door je zelfzuchtige begeerte. Jullie mogen
deze vrucht niet van je werpen, maar hem volgens de wil van boven houden als
getuigenis over jezelf en je vernedering, waardoor je nu zult ondervinden hoe
door jullie de zonde en door de zonde de dood in de wereld gekomen is; de
vrucht zelf zullen jullie 'Kaïn', of 'brenger van de dood' noemen!"
10. De
verschrikte gemoederen van het paar werden door de toespraak van de bode van
boven gerustgesteld en Eva nam de op de grond gelegde vrucht weer in haar nog
sidderende handen en reikte op aandringen van Adam, ingegeven door de engel, de
volle borst aan de zuigeling om daaruit het leven van de aarde te zuigen.
11. En de
engel trad aan de linkerzijde van Adam, en Eva met de vrucht op haar
rechterarm ging aan Adam’s rechterzijde staan, opdat haar hart vrij zou blijven
van iedere last en voortaan op alle wegen en paden naar de mens toegewend zou
blijven.
12. En zo
liepen zij voorbeeldig over de hele aarde om daar alle oorden te bekijken en
woonplaatsen uit te zoeken voor hun toekomstige nakomelingen, en voor hen het
brood te zaaien door de macht en de kracht die hen door de Liefde verleend was
door de grote genade van de erbarming.
13. Want
de aarde met alles wat daarop was, was ondergeschikt aan de wil van Adam en de
zee en al het water gehoorzaamde zelfs trouw aan de geringste wenk van Adam en
was aan hem ondergeschikt van het oppervlak tot op de diepste bodem en bood vol
eerbied zijn rug aan de voeten van zijn heer, zodat hij er naar believen
stevig op kon lopen; en alle winden waren aan hem ondergeschikt en alle dieren
in het water, op het land en in de lucht gehoorzaamden aan zijn stem.
14. En
Adam was verbaasd over de kracht die in hem was en zag en begreep, over wat
alles de eeuwige Liefde hem zulke grote kracht verleend had en hij werd
buitengewoon vrolijk over die grote genade van boven en zei tegen Eva:
15.
"Eva, mijn vrouw, zie, de Heer van de macht en kracht heeft ons gezegend;
laten wij onze harten aan Hem offeren, zodat Zijn zegen op aarde gedijt volgens
Zijn grote belofte en door jou als nieuwe bewoner van dit oord het licht van de
genade mag aanschouwen!"
16. En
Eva, vol deemoed en innige vreugde, zei: "Adam, zie, je dienares ligt vol
verlangen aan je voeten te wachten op haar heer van de aarde en mij zal
geschieden naar jouw wil; neem mijn schuldige hart en offer het aan de
Heer!"
17. En
Adam droeg in volle overgave Eva op aan de Heer, zoals hem door de Heer
bevolen was.
18. En
zie, de zegen werd zichtbaar bij Eva en Adam verheugde zich daarover, en ook
Eva voelde een grote vreugde. En hoor nu wat de engel van Jehova tegen het
opgewekte paar zei, en zijn woorden waren goed gekozen als woorden van de
hoogte en als woorden uit de diepte, en het was de eeuwige Liefde Zelf die door
de mond van de engel sprak, en deze woorden uit de mond van de engel luidden:
19.
"Adam! Jij hebt op de lange reis over de aarde veel ervaring opgedaan; Je
zag haar vaste land en haar wateren, en zag ook wat er op en er in is, groeit
en zich beweegt; en je zag de grote olifant en in een dalende volgorde alle
dieren tot aan de kleinste van de kruipende wormpjes; en je zag de krachtige
haai en al het gedierte in de wateren tot aan de kleine diertjes die in een
druppel wonen; en je zag ook al het gevogelte in de lucht, van de reusachtige
adelaar tot aan het vlindertje en vanaf deze tot aan de kleinste mug; en je
hebt al hun kracht, hun deugdelijkheid en hun nut op de proef
gesteld;
en je zag hieruit ook hoe rijkelijk de eeuwige Liefde voor je gezorgd heeft en
door jou ook voor Eva.
20. Je
sprak tegen de bergen en zij gaven je antwoord; en je bevroeg de zee en deze
antwoordde; en je richtte je stem tot de diepe delen van de aarde en het
antwoord is niet uitgebleven, en je richtte de klank van je woorden tot alle
bomen, struiken, planten, kruiden en tot al het gras en zij lieten je hun namen
weten en vertelden je vol eerbied, waarvoor zij deugden en waarvoor jij ze dus
kon gebruiken volgens jouw eigen vrije wil; en zo gaf ook al het gedierte, dat
je met de stem van je borst hebt aangesproken, ieder op zijn manier je een
begrijpelijk en eveneens volledig antwoord terug en toonde in hoeverre het
bestemd was tot dienstverlening aan jou en tot volledige ondergeschiktheid aan
je wil; en de winden leerden je hoe je hen kon gebruiken volgens je eigen wil;
en dit alles zag en hoorde je en werd ook Eva gewaar.
21. Zie
nu, Adam en ook jij, Eva, niet de eeuwige Liefde heeft je dit alles, zoals het
leven en zoals Eva, gegeven, maar Zijn grote genade heeft je dit ten geschenke
gegeven en je zult dit alles slechts behouden zolang je er volgens de wil van
de heilige Vader een wijs gebruik van zult maken; maar het een na het andere zal
zich verwijderen uit de invloedssfeer van je grote macht, indien jij je gemoed
niet steeds geheel rein houdt voor het aangezicht van Jehova. Wees daarom
wijs, zoals de grote, goede en meest heilige Vader wijs is, daar hoog boven de
hele schepping en daar in de diepte beneden de hele schepping.
22. En
zoals jij bent en voortaan moet zijn en moet blijven volgens de wil van de
heilige Vader en volgens je eigen wil, zo moeten ook al jouw nakomelingen zijn
en de nakomelingen van Eva moeten zijn zoals zij voor en onder je ogen is.
23. Als
echter iemand niet is zoals jij nu bent en voortaan moet zijn en moet blijven,
dan zal hij weliswaar de gave gedurende een bepaalde tijd behouden; maar het
geschenk van de genade wordt van hem weggenomen, zodra hij niet meer is zoals
jij nu bent, moet zijn en moet blijven. En zelfs de nakomelingen van Eva zullen
zich boven hun hoofden verheffen en hen ontrouw worden tot in het merg van hun
gebeente en zullen de honden achterna rennen en zullen zich voeden met de
uitwerpselen van de slangen en hun kinderen zogen met de borsten van adders;
en jouw nazaten zullen door hen worden vergiftigd en zullen zowel lichamelijk
als geestelijk een bittere dood in eeuwige schande en kwellende smaad sterven.
24. En
zie nu, Adam, en luister, Eva! Nog zijn jullie in het paradijs, daar waar de
eeuwige Liefde je geplaatst heeft voor en na je zonde en voor en na de
vernietiging; maar indien jullie ooit het getrouw in acht nemen van de wetten
van de liefde en de geboden van wijsheid van de heilige Vader zouden vergeten,
dan word je uit deze mooie tuin door dit vlammende zwaard verdreven en jullie
noch iemand van al jullie afstammelingen zullen verder gedurende de hele tijd
van je lichamelijke leven ooit meer toegelaten worden, tot aan de tijd van de
belofte, - en pas na die tijd van belofte zullen de kinderen van de verlossing
en de daaruit voortkomende nieuwe schepping door de eeuwige Liefde
binnengelaten worden.
25.
Onthoud dit goed, Adam, en Eva, overweeg dit ook! De vrucht die uit jou, Eva, te
voorschijn zal komen, moet jij, Adam, 'Abel' noemen en je moet hem voor eeuwig
aan de Heer van de Heerlijkheid offeren; want zijn naam betekent 'zoon van de
zegen' en hij zal de eerste voorloper zijn van Hem, die eens volmaakt in de
grote tijd der tijden van boven uit de schoot van de macht en de kracht van
Gods heiligheid zal komen.
26. En
nu, nadat ik volgens de wil van de eeuwige Liefde jullie geleid en alles
getoond en gezegd heb, is mijn zending voor het werk van de eeuwige Liefde in
de Vader van alle heiligheid en goedheid volbracht en moet ik weer onzichtbaar
worden; maar onzichtbaar zal ik jullie van stap tot stap volgen en zal al je
schreden tellen, zoals de onwankelbare wil van Jehova dat verlangt.
27. En
jullie zullen mij altijd weer te zien krijgen, zo dikwijls je in volledige
overgave je harten aan de Heer der heerlijkheden zullen offeren; en ik zal
jullie offer in een vat opvangen en zal het omhoog naar God dragen en zal het
uitschudden voor het aangezicht van de Zoon en dan zal de grote, heilige Vader
welbehagen vinden in je werken.
28. Maar
jullie zullen mij ook te zien krijgen als je van de wetten van de liefde en van
de geboden van de heilige Vader zou of kon afwijken, zoals je mij nu nog ziet
met het vlammende zwaard in mijn rechterhand om je uit de ruin te verdrijven
en aan jou, Adam, een groot deel van de geschenken van de eeuwige Liefde uit
Zijn grote genade te ontnemen en je dan, zwak en vol angst voor het geringste
geruis van het gras, achter te laten."
29. En
zie nu, jij blinde schrijver van dit nieuwe levende woord van Mij in jou, zoals
ook in jullie allen, en bekijk Adam, hoe hij nu met de vaardigheden waarmee
hij toegerust was, volkomen een heer over de wereld, in het paradijs leefde als
een op één ding na volmaakt mens; en al zijn volmaaktheden waren slechts een
geschenk van Mij en hij behield ze tot aan de tijd dat hij Mij één enkele keer
vergat, nadat de engel voor zijn ogen onzichtbaar geworden was.
30. En
zie nu, alles wat Adam aan geschenken bezat wil ik als een blijvende gift aan
jullie geven en nog ontelbaar veel meer en iets nog oneindig veel groters,
namelijk Mijzelf en alles wat van Mij is zal ook van jullie zijn, als jullie
Mij liefhebben en niets anders doen dan liefhebben!
31. Maar
waar is jullie liefde, waarvoor Ik zo'n hoge prijs heb betaald en die Ik voor
eeuwig de Mijne mocht noemen?! O, hiervan is nog slechts zeer weinig over op
aarde! Zij is zo licht en zo teer en jullie willen haar niet en zoeken haar ook
niet waar zij met verlangen op je wacht, en jullie versmaden de grote
kostbaarheid in haar!
Hoofdstuk 12
De belofte van de Heer
1. O
jullie kinderen van Adam! Waarom wil je dan niet liever Mijn kinderen worden? O
wat een moeite en ingespannen arbeid kost het je om het met het zweet van
jullie handen doorweekte brood van Adam te verwerven, dat bovendien nog
bezoedeld is met het venijn van de slang en doordrenkt met het gif van de
adders, en door het op te eten halen jullie je daarmee in je onmatigheid de
tijdelijke dood en daarna ook de eeuwige dood op je hals!
2. En zie
Mijn brood dat bestreken is met de honing van Mijn liefde en doortrokken met de
melk van het eeuwig vrije leven vanuit Mij en dat je in zulk een overvloed kunt
eten tot jullie geheel verzadigd zijn en dat je nooit schade zou kunnen berokkenen,
maar je zou versterken en je eeuwig en ook reeds tijdelijk zou toerusten met
alle kracht en macht uit Mij, als jullie het maar aan zouden willen nemen, -
zie, spoedig na Mijn allergrootste daad die het grote werk van jullie
verlossing is, was dit brood van Mij nog steeds zeer duur en de mensen konden
het alleen in een kleine portie kopen met hun daarvoor aan Mij geofferd bloed en leven, en Mijn brood
smaakte toen bitter in de mond van de koper en was nog niet bestreken met de
honing van de liefde en doordrenkt met de melk van het vrije leven, ook niet
hier op aarde, maar zowel de honing als ook de melk werd de treurende koper
eerst in het rijk van de geesten precies afgewogen, aangereikt; en zie, toch
waren er massa's kopers!
3. Maar
nu geef Ik het mét honing en melk aan iedereen die het maar wenst, geheel voor
niets, slechts voor de beslist zeer kleine vergoeding in de vorm van jullie
liefde, en zie nu, nu veracht men dat bitter en versmaadt de grote,
vriendelijke Gever, die beslist en waarachtig met de allergrootste liefde voor
jullie is vervuld!
4.
Onthoud dan toch: de poorten van Mijn hemel heb Ik nu wijd open laten zetten.
Wie er ook maar naar binnen wil, laat hem komen en spoedig komen en meteen
komen; want de grote tijd van de genade is aangebroken en het nieuwe Jeruzalem
daalt op aarde neer naar jullie allemaal, opdat allen die Mij liefhebben daar
zullen wonen en verzadigd zullen worden door het brood met honing en melk, en
met volle teugen het zuivere water van alle leven zullen drinken en het
overvloedig uit de eeuwige bron van Jacob zullen putten!
5. Maar
hoewel het neerdalen van Mijn grote stad een onmetelijk grote genade voor al
Mijn kinderen zal zijn, zal zij echter toch ook door haar sterke muren alle
blinden dooddrukken en alle doven verpletteren; want ze zal zo groot zijn, dat
ze het hele aardoppervlak beslaat! En wie haar niet ziet neerdalen en het
ruisen in de zuivere luchtlagen der aarde niet zal bemerken, die zal op aarde
geen plek meer vinden waar hij zich voor haar kan verbergen en haar gewicht
ontwijken.
6. Want
zie, het gewicht van haar paleizen zal de bergen vermorzelen en deze gelijk
maken aan de dalen, en haar woningen wil Ik boven de poelen en moerassen
bouwen; en al het ongedierte dat daar in huist, zal totaal verpletterd worden
door de grondvesten van de woonhuizen van de grote stad van God, jullie
heilige Vader in de hemel en op aarde.
7. En de
ware Herder zal Zijn schapen roepen en zij zullen tot in alle uithoeken van de
aarde Zijn stem horen en die feilloos herkennen, en zij zullen erheen gaan en
met veel vreugde grazen op de uitgestrekte weidegronden van de eeuwige liefde
van de heilige Vader, welke zijn de grote tuinen van de nieuwe heilige stad van
de grote Koning van alle volkeren die er waren, zijn en eeuwig zullen zijn.
8. En
deze tuinen zullen het door Adam verloren paradijs zijn, dat Ik eerst
teruggevonden heb en getrouw voor hen heb bewaard als een eeuwige woning.
9. Om die
reden heb Ik jullie heel uitgebreid tot in de kleinste details Mijn eeuwige
grote huishouding getoond en heb je de schepping van het prille begin tot aan
het einde laten zien, en toonde je het aanvankelijke ontstaan van de eerste
mens; Ik wil hem nog verder tot aan zijn einde laten zien en wil je de grote
hoer en het verwoeste Babylon tonen en je dan in Mijn grote, heilige stad
leiden en je daar een eeuwig blijvende woning geven als jullie Mij liefhebben,
zoals Ik jullie boven alles liefheb! 10. Kijk op naar de hemel en bezie de
aarde! Deze zullen eens als stoffelijk voorwerp vergaan en zullen alleen maar
geestelijk blijven bestaan; maar ieder woord van Mij dat tegen jullie wordt
gesproken, zal bestaan zoals het uit Mijn mond komt, lichamelijk en geestelijk
in alle macht en alle kracht van de heiligheid voor eeuwig, eeuwig, eeuwig,
Amen!
De verdrijving uit het paradijs
1. En nu
keren wij weer terug naar Adam en Eva en zullen zien hoe het met de verdere
levensloop van hen beiden en met de levensloop van hun beider afstammelingen
voor de alziende ogen van de heiligheid van Jehova was gesteld! En zie, een
korte tijd, die volgens jullie rekenwijze dertig aardse kringlopen om de zon
bedroeg, wat jullie 'jaren' noemen, leefde het paar in de kring van zijn gezegende
nakomelingschap, waarvan het aantal gelijk was aan het aantal jaren, met
uitzondering van Kaïn, die niet gezegend was.
2. En zie
nu verder wat daar gebeurd is! Adam liep op de dag des Heren over een stuk
land. Er was hem al door de eeuwige Liefde Zelf in zijn hart en daarna ook
meermalen door de engel bevolen om deze dag als rustdag te houden ter
gedachtenis van de grote daden van de zich erbarmende Liefde en ter eerbiedige
beschouwing van de onmetelijke heiligheid van God, de goede Vader. Hij wilde
de mooie omgeving bekijken en de wereld beviel hem buitengewoon goed, zodat
zijn gedachten geheel van God afdwaalden.
3. En
gedurende deze overwegingen kwam hij aan de oever van een grote rivier,
genaamd 'Eheura' of
'gedenk
de tijd van Jehova!', - want dat riep de luid kabbelende stroom -; maar Adam,
verdiept in wereldse gedachten, merkte en verstond ook niet de zin van deze
woorden van de kabbelende golven van de rivier.
4. En
toen hij nu in deze geestestoestand langs de oever liep, bleef hij opeens met
zijn linkervoet achter een plant haken, die eerst een eind over de grond lag en
zich tenslotte om een grote boom slingerde. En hij viel hard op de grond en
zijn lichaam was zeer pijnlijk en dat was voor hem een nieuwe ervaring; hij was
kwaad op de plant en keek er boos naar en riep hem ter verantwoording en vroeg
of hij zijn heer niet kende.
5. En de
plant antwoordde: "Nee, ik ken je niet!"
6. Toen
bekeek Adam de plant nauwkeuriger en kende de plant niet. Toen vroeg hij
nogmaals aan de plant: "Wat is je naam en waartoe deug je?"
7. En zie, een zuchtje ruiste door de bladeren en het
zachte suizen werd voor hem verstaanbaar en klonk als volgt: "Pluk de
bessen van mijn twijgen en pers het sap uit en drink ervan, dan zullen mijn
naam en mijn bruikbaarheid aan je bekend gemaakt worden!"
8. En
zie, Adam deed, verblind door zijn wereldse gedachten wat het kronkelende gewas
hem aanraadde omdat hij de dag des Heren was vergeten en nam enige bessen,
proefde ze en zij smaakten zeer zoet; en hij verheugde zich over deze nieuwe
kennismaking en hij mokte over de engel, dat die hem deze zo bijzonder lekker
smakende plant niet ook gewezen had.
9. En hij
plukte een grote hoeveelheid bessen af en droeg die naar huis en kwam daar aan
toen de zon juist onderging.
10. En
Eva kwam hem, begeleid door Kaïn, als enige tegemoet. Zij hadden zich de hele
dag zorgen gemaakt omdat zij niet wisten waar Adam naartoe gegaan was - want
alle overigen wisten het wel en maakten zich op de dag des Heren geen zorgen
over Adam, de vader van hun lichaam, omdat zij gezegende kinderen waren en ze
op deze dag diep in gedachten waren over God en Zijn eeuwige liefde. Eva en
Kaïn namen een groot deel van zijn last over. En hij vertelde hen over deze
nieuwe kennismaking; en Eva was daarover in hoge mate verheugd en behandelde de
bessen zoals Adam dat aangaf.
11. Toen
nam Adam het uitgeperste sap en zei: "Laat ons de naam en het nut ervan
onderzoeken!"
12. En
zie, hij dronk met grote teugen van het sap en gaf het toen aan Eva en aan
Kaïn en tenslotte aan allen om het te proeven op Abel na, die nog niet aanwezig
was, omdat het vuur nog nagloeide op het altaar dat hij opgericht had om aan de
heiligheid en de liefde van Jehova te offeren wat de Heer welgevallig was.
13. En
Adam en Eva en alle anderen die van het sap geproefd hadden, werden bedwelmd;
en onder invloed van deze bedwelming welde er in Adam en Eva en in allen die
van Adam en Eva afstamden, een ongebreidelde vleselijke begeerte op en zij
bedreven benevens Adam en Eva ontucht en hoererij gedurende dezelfde tijd dat
Abel bij het altaar van Jehova bad.
14. En
toen zij uitgehoereerd waren onder invloed van de roes, waarbij zij God en het
aanbevolen en verschuldigde offeren van hun hart, dat zij altijd van tevoren
moesten verrichten, vergeten waren, verscheen de engel met het vlammende
zwaard in zijn rechterhand het eerst bij Abel en zei vriendelijk tegen hem:
15.
"Jouw offer was Jehova hoogst welgevallig, zo zelfs, dat Hij je tot redder
van je ouders en je broers en zusters heeft uitverkoren; zonder dat waren zij
nu al verloren geweest op de dag van de Heer, waarop zij Hem vergaten en hun
gemoederen tot de aarde keerden en geen deel konden hebben aan de zegen, die
altijd volgens de vastgelegde ordening op deze dag van boven uitgaat naar alle
ruimten van de oneindigheden!
16.
Daarom ben ik zichtbaar weergekeerd, ten eerste om jouw offer te vergaren in
dit vat van de erbarmende genade, die de eeuwige Zoon in de Vader is, en het te
brengen voor Zijn allerheiligste aangezicht, de oogappel van de eeuwige Vader.
Maar eerst moet ik nog de overtreders van de wet van de liefde en het gebod van
de heilige genade tuchtigen en een groot deel van de geschenken van hen afnemen,
hen met blindheid slaan en ze uit het paradijs verdrijven.
17. En
verlaat nu je offeraltaar en plaats je aan mijn linkerzijde, zodat mijn
rechterzijde vrij blijft om de overtreders te tuchtigen en volg mij in de
woning van de zonde! En als ik de slapende zondaars gewekt zal hebben uit de
duizeling van de hoererij en zij door grote vrees bevangen zullen vluchten voor
het zwaard van de gerechtigheid, volg hen dan als een medevluchteling en draag
je ouders een klein deel van het verloren geschenk achterna en geef het hun om
hen te versterken, daar waar zij afgemat en uitgeput op de aarde neer zullen
zinken in een land hier ver vandaan, dat 'Ehuehil' of 'land van de toevlucht'
heet. En in dat land richt je precies zo'n offeraltaar op als dit hier, dat
voortaan zal branden, ook onder de wateren die eens over de hele aarde zullen
komen, en het zal tot een berg worden, die door geen sterfelijke voet bestegen
kan worden tot aan de grote tijd der tijden. Dan zal hij zijn top neigen naar
de vlakte, die 'Bethlehem' zal heten of de kleine stad van de grote Koning, die
eens de grootste wordt op aarde; want haar licht zal meer glanzen dan het licht
van de geesten der geesten van alle zonnen. En op dit nieuwe altaar moet jij in
dit land van de vlucht dankoffers aan de Heer brengen uit alle rijken der
aarde, zodat dat land dragelijk wordt voor de zondaars en het de rouwenden zal
sterken en de treurenden zal troosten!"
18. En
toen de engel zijn toespraak tot Abel had beëindigd, stonden zij op en liepen
ernstig naar de woning van Adam, die door zijn macht en kracht rond en zeer
ruim gevormd was en bestond uit dicht op elkaar staande, vrij uit de aarde
opgegroeide, zeer hoge ceders - de vorm was gelijk aan de tempel van Salomo. -
Deze woning stond niet ver van de grot van de rouwen het doornbosje van de
treurnis en had twee ingangen, een smalle naar de morgen gericht en een brede
naar de avond. * (* Morgen = oost; avond = west; middag = zuid; middernacht =
noord)
19. En
zie, het was omstreeks middernacht - en het mocht niet vroeger zijn vanwege de
dag des Heren, - dat de engel van de Heer met Abel over de drempel aan de
morgenkant stapte.
20. Toen
Abel de drempel overschreed begon hij te wenen over het grote ongeluk dat de
zijnen nu moest en zou treffen.
21. Toen
zei de engel op zachte toon tegen hem: "Ween niet Abel, jij van zegen
vervulde zoon van de genade en doe wat ik je uit naam van de eeuwige Liefde,
die door mijn mond spreekt, bevolen heb. En schrik niet over de donderende
woorden die zich nu over deze slapende zondaars zullen uitstorten!"
22. En
Abel deed zoals de engel hem had bevolen; en toen hij bij de zijnen was
aangekomen, donderde de engel vreselijk ernstig woorden van verschrikking en
van grote angst over de nu ontwaakte zondaars en riep met grote kracht en zeer
luid:
23.
"Adam, sta op, denk aan je schuld en vlucht van hier; want jij kunt hier
voortaan niet meer blijven! Want tot aan de grote tijd der tijden hebben jij en
al je nakomelingen door jouw schuld het paradijs en een groot deel van de
geschenken verloren, omdat je de dag des Heren bent vergeten en je hebt
bedwelmd met het sap van een plant, die een meesterstuk van de slang was, en
was uitgedacht om je je vrijheid te ontnemen, je voeten te verstrikken en je
zinnen in de war te brengen, om God te vergeten en je te doen inslapen in de
grove zonde.
24. Dus
vlucht uit het aangezicht van de Liefde waarheen je wilt! En overal waarheen je
zult vluchten, zal de gerechte toorn van God je in hoge mate treffen; maar het
aandeel van de Liefde zal je karig toegemeten worden!"
25. En
zie, toen stond Adam op van de grond met Eva en al de overigen die geslapen
hadden tengevolge van de verdovende drank uit de plant van de slang, waardoor
allen verloren waren behalve Abel, die nuchter was gebleven omdat hij niet van
de bedwelmende drank gedronken had en de dag des Heren indachtig gebleven was
(N.B. zoals ook jullie als ware kinderen van zo' n heilige en goede Vader als
Ik ben, voortdurend moeten denken aan de heilige rust van de sabbat als de
ware dag van de Heer, die Ik ben en jullie moeten op zondag doen wat je is
geboden).
26. En
toen Adam de engel in het oog kreeg, schrokken hij en al zijn familieleden zo
hevig, dat hij zelfs niet één woord ter verontschuldiging kon uiten en hij
verstijfd was van ontzetting; want nu eerst begon hij te beseffen wat hij en
al de zijnen voor het aangezicht van Jehova hadden gedaan.
27. Toen
wierp hij zich op zijn gelaat neer voor de engel des Heren en weende en smeekte
luid om erbarmen; want het vlammende zwaard had hem de ogen geopend en hij zag
in dit ijzingwekkende licht van de bestraffende gerechtigheid het gehele
gewicht en de grootte van het onnoemelijke ongeluk, waarin hij zichzelf en al
de zijnen door zijn lichtzinnigheid had gestort.
28. Maar
de engel stond met verbonden ogen en dichtgestopte oren, zoals de liefde van
de Vader hem bevolen had, en sprak luider dan alle donderslagen uit de macht en
de kracht van Jehova:
29.
"In de gerechtigheid is geen genade en in het gericht geen vrijheid;
vlucht daarom, gedreven door de bestraffende gerechtigheid, opdat jouw talmende
voeten niet ingehaald worden door het gericht van Jehova! Want de straf is het
loon van de gerechtigheid. Wie die aanvaardt zoals hij die verdiend heeft, kan
nog op erbarmen rekenen; wie echter de gerechtigheid en haar gevolgen weerstreeft,
is een verrader van de onaantastbare heiligheid van God en zal toevallen aan
Diens gericht, omdat er geen vrijheid meer is, maar de eeuwige gevangenneming
in de toorn van de Godheid.
30.
Daarom, vlucht, ween en smeek daar, waarheen je voeten je zullen dragen; en blijf
daar, waar zij je de dienst zullen weigeren en ween, smeek en bid, opdat jij en
Eva en alle anderen niet door jou te gronde gaan!"
31. En
zie, toen verhief Adam zich weer en wilde vluchten op bevel van God, die door
de engel sprak; maar zie, hij kon niet, want zijn voeten waren als verlamd. En
hij begon te sidderen en te beven over zijn hele lichaam, want de grote vrees
voor het gericht van God, waarmee de engel van de Heer hem had gedreigd, was
een waarschuwing voor hem.
32. Toen
viel Adam wederom neer op zijn aangezicht en weende en riep luid: "Heer,
Gij almachtige, grote God in Uw grote glorie van alle heiligheid, sluit niet
Uw hele hart met Uw onbegrensde liefde en barmhartigheid voor mij zwakkeling,
die voor U ligt en verleen mij slechts zoveel kracht, dat ik, nietswaardige, in
staat ben te vluchten voor Uw gerichten volgens Uw allerheiligste wil, waaraan
alle schepselen ondergeschikt zijn, zoals ik het van mijn hoofd tot de voeten
ben. Heer, verhoor mijn smeekbede!"
33. En
zie, toen sprak de eeuwige Liefde door de mond van de engel net zoals Ik nu
door jouw onreine mond spreek - tegen Abel:
34.
"Abel, ziedaar jouw lijfelijke vader; ondersteun hem! En ziedaar zijn
vrouw Eva, je lijfelijke moeder, smachtend op de grond; richt hen op, zodat zij
beiden en al de overigen door jou gesterkt worden voor de vlucht en de goede,
heilige Vader plezier aan je beleeft omdat je liefde betoont aan je vader met
zijn zwakke lichaam, alsook aan je wankelende moeder en ook aan al je broers en
zusters, of zij nu wel of niet gezegend zijn; want jouw kracht zal hen sterken
en de overvloed aan zegen in jou zal hen verkwikken! En leid ze aldus met de
hand van de kinderliefde en met de hand van de broederliefde met alle geduld en
liefde tot aan de plek die je zult kennen doordat zij daar allen uitgeput neer
zullen zijgen!
35. Laat
de vermoeiden daar blijven en uitrusten; en keer daar tot jezelf in en treed
voor Mij, zodat Ik je een grote hoeveelheid kracht kan verlenen om je ouders
te sterken naarmate zij dat nodig hebben en er toe in staat zijn die op te
nemen en om je broers en zusters te verkwikken naar de mate van hun behoefte en
hun vermogen die op te nemen. En doe nu wat Ik je bevolen heb uit liefde voor
hen en uit gehoorzaamheid aan Mij!"
36. En
zie, toen werd de vrome Abel met een grote erbarmende liefde vervuld, hij
knielde neer en dankte badend in tranen God uit de diepste grond van zijn hart
en greep toen, gesterkt vanuit de hoge, de handen van zijn zwakke ouders en
deed uit grote liefde wat de Heer hem had bevolen.
37. En
toen Adam bemerkte dat zijn zoon hem en ook zijn moeder hielp, net als alle
overigen, sprak Adam ontroerd: "O mijn lieve zoon, omdat jij mij te hulp
kwam in onze grote nood, ontvang dan ook al mijn zegen als dank en als troost van
je zwakke vader en je zwakke moeder!
38. En
dank de Heer, daar jij de liefde van de heilige Vader nog waardig bent in mijn
en ons aller plaats, omdat wij ons onwaardig gemaakt hebben om Zijn
allerheiligste naam nog uit te kunnen spreken!
39. En
laat ons dan volgens de wil van de Heer vluchten!"
40. En
zie, toen zwaaide de engel met het zwaard van de gerechtigheid en ze vluchtten
gezamenlijk met haastige pas dag en nacht verder en verder, zonder ook maar
een ogenblik te rusten.
41. En zo
kwamen zij in het reeds genoemde land aan, waar de zon recht boven hun hoofd
stond en hevig brandde; en rondom tot in de verste verte was er op de grond
geen gras te bekennen en ook geen boom
of struik. En zie, toen zonken Adam en Eva met de overigen doodmoe en volledig
uitgeput op de aarde neer en sloten hun ogen, gedwongen door de macht van de
verdovende slaap en sliepen als waren zij bewusteloos, geboeid door de strikken
van de zwakte uit de ongenade.
42. En
zie, toen trad de engel van de Heer, die hen tot hiertoe zichtbaar vervolgd
had, op Abel toe, die daar volkomen fris stond door de macht en de kracht van
boven, en sprak:
43.
"Abel, zie, van alle offers die jij in alle reinheid van je gemoed aan de
Heer van de heiligheid opgedragen hebt, was er niet één groter dan dit en geen
een Hem zo welgevallig! Neem daarom volgens de wil van boven dit zwaard van de
gerechtigheid uit de hand van je broeder van boven - want zie, wij zijn
kinderen van een en dezelfde Vader -, beschik erover en gebruik het volgens de
macht der wijsheid en naar de kracht van de liefde tot heil van de jouwen en
breng hun zwak geworden levenskracht tot ontbranding, en laat de liefde tot de
Liefde van de heilige Vader in hen opnieuw ontsteken en wakker de vlam van de
terechte vreze Gods in hun harten aan! Maar Ik zal je niet verlaten, maar
onzichtbaar en als je het wilt ook zichtbaar, aan jouw mij zeer geliefde
broederzijde staan, altijd bereid je te dienen volgens de wil van de Heer.
44. Want
zie, de overdracht van het zwaard betekent jouw volkomen vrijheid net als de
mijne, en zo is de wil van de Heer de jouwe geworden en heeft je boven de wet
gesteld en heeft jou de geboden in eigendom gegeven en nu ben jij net als ik
een onsterfelijke zoon van de liefde van de heilige Vader in het reine rijk
van het licht van de vrije geesten!
45. En
handel nu in liefde en in wijsheid voor je lijfelijke ouders, broers en
zusters!"
Adam komt tot inzicht en heeft berouw
1. En
zie, toen viel Abel op zijn knieën neer, vervuld van overweldigende vreugde
over de ontzaglijke genade van boven en zei: "O grote, meest heilige en
bovenal goede lieve Vader, zie hier Uw onbeduidende dienaar in het stof voor U
met gevoelens van de allerdiepste nietigheid ten opzichte van Uw almacht en
oneindig erbarmen vanuit de diepste diepte omhoog kijken naar Uw hoogste
hoogte, en verhoor het smeken om genade van een kind voor zijn zwakke ouders en
voor al zijn broers en zusters en ontneem me niet de kracht, die een
onmetelijk geschenk van U is en laat deze vol genade over hen uitstromen ter
vergeving van de zonde en tot herwinning van het leven uit U in de benodigde
macht en kracht!
2. En
verander deze omgeving barmhartig en genadig naar Uw hoogste welgevallen,
opdat die vruchtbaar zal worden en de zwakken voeding zullen vinden om hun
leden te versterken en hun brandende dorst te lessen aan een bron met fris
water, en opdat er ook dieren zullen komen die nuttig zijn en hen dienen en aan
hun wil gehoorzamen.
3. O
grote, allerheiligste en boven alles goede Vader, verhoor mijn zwakke
smeekbede, opdat Uw heilige naam verheerlijkt zal worden in de harten van
degenen die U berouw tonen!"
4. En zie
en luister nu wat er gebeurde, toen de vrome Abel zijn Mij welgevallige gebed
had beëindigd: zie, er begon een fris briesje te waaien over de bewegingloze
woestijn, ijle wolken versluierden de wijde ruimten van het hemelgewelf en in
de hele woestijn begon het te regenen en midden onder het regenen vielen er
allerlei soorten zaadkorrels in de door de dichte, harde regen van Jehova ontstane
kleine voren in het anders kale zand. En in een ogenblik was de uitgestrekte
woestijn groen geworden door duizend soorten gras, planten, struiken en bomen
en op de plaats waar de vrome Abel, biddend tot Mij in geest en in waarheid
knielde, groeide een grote boom op tot bijna in de wolken, met brede takken en
brede bladeren, vol met broodvruchten met een fijne en zoete smaak en deze werd
de naam 'Bahahania' of 'sterking en laving van de zwakken' (ook nu nog bl)
jullie wel als 'broodboom' bekend), gegeven.
5. En uit
de van zegen druipende wolken zei een zachte stem tegen de vrome Abel:
"Abel, Mijn lieve, vrij geworden zoon, zwaai met je linkerhand het
zwaard over de slapenden en wek hen tot berouwen tot verbetering van hun
toekomstige levenswandel voor Mij, en wees voor hen een waar voorbeeld van
Hem, die eens zal komen in de grote tijd der tijden en zeg hen dat tot dan toe
niemand meer vrijgesteld wordt van de wet, en dat de geboden tot die tijd en
ook nog verder al diegenen zullen gevangen houden die zich niet de wedergeboorte
door de Zoon eigen maken, welke zal zijn de weg, het licht, de waarheid en het
eeuwige leven, als enige overwinnaar van de dood.
6. Jij
echter bent vrij als een engel van het licht en je zult opgenomen worden, nadat
eerst het beeld van de grote Komende in korte tijd geheel voltooid zal worden,
maar waarvoor jij je eerst door je toenemende deemoed, liefde en vroomheid
geheel geschikt en bekwaam moet maken, ondanks alle vervolgingen en mishandelingen
die je nog zullen treffen van de zijde van je broers en zusters ter wille van
de verheerlijking van Mijn " naam.
7. En
zie, nogmaals stond Abel vervuld van macht en vol kracht van de aarde op en
zweefde er als het ware boven in de lucht als teken van de ware vrijheid, en
deed wat hem bevolen was.
8. En
zie, toen stroomden nieuwe levenskrachten in de slapenden en zij ontwaakten
dadelijk, richtten zich op en keken ten hoogste verwonderd naar alle kanten om
zich heen naar de grote, weldadige verandering van de woestijn en wilden wel juichen
van vreugde; maar toen verhief Adam zich en ook Eva die naast hem lag, en hij
zei tegen zijn kinderen:
9.
"Kinderen, juich en jubel niet al te vroeg, maar beween en berouw met mij
en Eva allereerst onze grote schuld en bedenk wat we verloren hebben! Er is
niets gelegen aan het aardse paradijs en al zijn goederen; want zoals ik en
jullie het samen met mij zien, heeft de Heer ons in Zijn zeer grote,
onbegrensde barmhartigheid zo veel teruggegeven, dat wij allen het verlies van
de overvloedige goederen van het aardse paradijs zeer makkelijk zouden kunnen
vergeten door deze nieuwe, onoverzienbare rijkdommen van Zijn grote Liefde.
Maar kijk naar de dieren in de lucht zowel als op de grond, die zich hierheen
haasten, kijk naar het gras, de planten, de struiken en al de kleine bomen en
de grote bomen en de waaiende luchten en vraag deze allemaal en luister of je
ergens een antwoord zult krijgen!
10. Ik
deed dat meteen bij het ontwaken en overtuigde mij ervan, dat alle dingen voor
mij stom geworden zijn en de klank van mijn stem niet meer verstonden. Het
gekwetter van de vogels, het gebrul van de dieren, het ruisen van dit uit een
bron ontsproten beekje en al het gefluister van het gras, de planten, de
struiken en al de boompjes en bomen drong weliswaar meteen tot mij door; maar
wat schrok ik, en ik ben nog volledig ontsteld, toen ik van hen allen niets
meer verstond en versta!
11. Maar
zie, ik schrok niet omdat ik mogelijkerwijze mijn verstand verloren had, maar
ik schrok veel meer van het oneindig veel grotere verlies van de genade van de
heilige Vader over al het geschapene en te midden van al het geschapene!
12. Zie,
alles wat ik verloren heb, dat hebben jullie ook verloren door mij omdat jullie
door mij en met mij gezondigd hebben op één na, die ik niet meer waard ben mijn
zoon te noemen, die gebleven is in de volheid van de genade en in de volheid
van de zegen, in alle macht en in alle kracht, rein en rechtvaardig voor het
alziend oog van de meest heilige en allerbeste Vader, van Zijn liefde en van
Zijn geest.
13. En
dat is mijn geliefde Abel, die door de hoogst rechtvaardige Heer ook van ons
weggenomen is, want mijn ogen zien hem nergens meer. Dat is zeker om mij en
jullie allen door mij te laten ondervinden wat het betekent uit de genade van
de eeuwige liefde te geraken en onder de strenge gerechtigheid van de Heer te
vallen door de zonde van de hoogst lichtzinnige ongehoorzaamheid tegen Zijn zo
hoogst milde wetten van liefde en tegen de gemakkelijke geboden van de genade.
14. O
kinderen, neem alles goed ter harte wat ik je nu gezegd heb en probeer en
overtuig jezelf of ik de waarheid tegen je heb gesproken; en kom dan en oordeel
zelf hoe de zaken er voor staan, - of wij zullen wenen en treuren uit diep
berouw, of dat wij ergens nog iets zouden kunnen vinden waarover onze harten
zich zouden kunnen verheugen!
15. Ja,
mijn kinderen, de eeuwige Liefde van de heilige Vader heeft ons slechts één
enkele vreugde als geschenk van haar grote genade achtergelaten - en daarover
kunnen en zullen wij blij zijn -, en dat is de grote genade berouw te kunnen
hebben en te kunnen treuren!
16. Zie,
het enige wat de Heer ons nog gelaten heeft, zijn de tranen van berouw en de
tranen van verdriet! Laten wij Hem daarvoor uit het diepst van onze harten
danken!
17. 0 hoe
ontzettend gelukkig zijn wij nog, dat de Heer ons nog zo rijkelijk bedacht
heeft! Wat zouden wij zonder deze genade zijn?!
18. Laat
ons daarom met de diepste gevoelens van algehele onderworpenheid op de grond
neervallen en zo lang wenen en treuren tot er geen bittere traan meer vloeit
en onze ogen droog zijn en wij de Heer hebben teruggegeven wat van Hem is en
wat wij in het geheel niet waard zijn, en dat Hij dan met ons vanuit Zijn allerheiligste
rechtvaardigheid kan doen wat Zijn heilige en altijd goede wil is en voor alle
eeuwigheid was!"
19. En
zie, toen viel Adam met al de zijnen op de aarde neer en deed wat hem duidelijk
was gemaakt door het stille en geheime erbarmen van de eeuwige liefde in de
Vader en door het geringe nog achtergebleven deel van de genade en weende en
klaagde bitter tezamen met de zijnen, op Kaïn na. Die wierp zich weliswaar ook
op de grond neer, net als de anderen, maar zijn ogen bleven droog en het
ergerde hem dat hij niet net als de anderen ook kon huilen en hij stond op en
liep weg. En toen hij zo voortliep en naar de groene grond staarde, zie, toen
zag hij opeens een slang op de grond weg kruipen; hij bukte zich voorover en
greep haar, scheurde haar in stukken en at haar vlees op en maakte dat, door
woede en toorn verteerd, tot het zijne.
Hoofdstuk 15
Kaïns bekentenis
1. En
zie, toen nu Kaïn dat gedaan had, kwam zijn vrome broer Abel hem achterna en
zei uit naam van de eeuwige Liefde het volgende tegen hem:
2. "O broer, waarom eet jij het vlees van de slang,
terwijl er toch een grote hoeveelheid vruchten aanwezig is om je honger te
stillen?! Zie, onze vader Adam dronk van een gewas dat hij niet kende en dat
door de slang slim en listig met alle meesterschap van zijn grenzeloze boosheid
was uitgedacht tot verderf van hem en al zijn nakomelingen. Adam zondigde daardoor
voor de Heer van alle gerechtigheid en door hem, jullie allemaal; en ikzelf
werd met de last van de schuld tegenover God beladen en moest boeten, net als
jullie die van het sap van het verderf gedronken hebben en ik moest het
paradijs verlaten, net als jullie en moest je gewicht met mijn lichaam torsen
en al je zegen in mijn geest meedragen en moest daardoor ter wille van jullie
een dubbele last op mij nemen.
3. En
zie, jij eet het vlees van de levende slang helemaal op, samen met zijn bloed!
Kaïn, waarom deed je dat?"
4. En zie, toen kwam Kaïn over zijn ergernis, zijn woede
en zijn toorn heen, keek Abel aan en zei: "Zie, wat ik deed, deed ik uit
wraak teneinde de slang en haar geslacht te gronde te richten en om mijzelf te
gronde te richten omdat ik nooit waardig bevonden ben de zegen des Heren te
ontvangen en omdat ik buiten mijn schuld werd die ik ben. Het was de schuld van
mijn ouders, die voor mij bestonden nog voor ik er was en ik ontstond, doordat
zij gezondigd hadden voor de ogen van Jehova.
5. Waarom
moet en zal ik dan mijn schuld boeten, terwijl ik aan het ontstaan daarvan
nooit iets heb kunnen bijdragen omdat ik slechts de vrucht van de zonde ben,
maar niet de oorzaak ervan - en ik moest daardoor de zegen ontberen die jullie
in overvloed deelachtig werden en ik moest mij, belast door de onverdiende
vloek van Jehova, moeizaam voortslepen, terwijl jullie als herten
rondsprongen?!
6. En zie
nu wat de oorzaak van mijn daad was; de slang in het gras sprak mij aan en zei:
'Eet mij op en verzadig je aan mijn vlees en stil je dorst met mijn bloed, dan
zul je een heer van de aarde zijn en al je nakomelingen zullen over die aarde
heersen en hun kracht en macht zal groter zijn dan die van alle gezegenden; en
ik geef je geen gebod, maar de macht om te heersen en de kracht om alles aan je
te onderwerpen!'
7. En
zie, de slang sprak aldus verder: 'Mijn vlees zal je onterechte schuld voor
God vernietigen en mijn bloed zal je een nieuw wezen geven, zonder schuld,
toegerust met alle macht en kracht!' - Toen verstomde de slang en ik greep
haar, scheurde haar in stukken en at haar op, zoals je zojuist zag!"
8. En
zie, toen werd Abel ontroerd en zwaaide met zijn rechterhand het zwaard van de
gerechtigheid over het hoofd van Kaïn; en Kaïns ogen werden geopend en hij zag
zijn grote ongelijk in; hij had God en zijn ouders beschuldigd en zag de hele
schuld in zichzelf en zag de ondoorgrondelijke wegen van de eeuwige Liefde in
haar geheime en onbegrensde wijsheid. Hij zag hoe hij welbeschouwd de
verleidende slang zelf
was, die
door het onbegrensde erbarmen van de eeuwige Liefde door hem tot mens werd,
opdat zij, weliswaar door een zwaardere beproeving in haar tijdelijke zegenloze
zwakte, zich van deze zwakte bewust zou worden en zich in deze bewust geworden
toestand van zwakte dan uiteindelijk, zelf bestemmend in alle vrijheid van
haar wezen tot de Heer van alle macht en kracht zou hebben kunnen en moeten
wenden, waarna haar dan ook, net als de reeds gezegenden, de zegen en daardoor
de wederopname in de grote genade van de meest erbarmende Liefde in de grootste
overvloed van macht en kracht ten deel zou zijn gevallen.
9. En hij
zag dat het nog boze deel in hemzelf de slang was die hij zojuist had opgegeten
en hij zag dat hij alleen door zijn wrevel die boze delen had ingeblazen in
haar weer op aarde teruggekeerde wezen. En hij zag dat de woorden van de slang
zijn eigen woorden waren, afkomstig van wat nog in de diepste grondlagen van
zijn oerwezen leefde, dat al van vóór de schepping van de zichtbare, materiële
wereld stamde.
10. En
hij zag ook nog hoe hij de slang daardoor weer in zich opnam, zodat hij
eigenlijk zichzelf opnieuw in al het boze en de daaruit voortvloeiende
valsheid had gesterkt. En hij zag hoe diep hij opnieuw in de dood vervallen
was.
11. Toen
viel hij door berouw overmand ter aarde neer en weende en riep luid:
"Grote, almachtige, meest krachtige en boven alles heilige God! Nu eerst
besef ik mijn oneindige schuld en zwakte voor U, Uw rechtvaardigheid, maar ook
Uw onbegrensde liefde!
12. Zie,
ik ben niet waard te bestaan; vernietig mij daarom geheel en al voor alle
eeuwigheid, zodat ik voortaan voor eeuwig niet meer besta en daardoor mijn
grote, alleen op mij rustende schuld gedelgd zal worden voor alle toekomstige,
gezegende nakomelingen van Adam en Eva!"
13. En
zie, toen nam zijn broer het zwaard weer in zijn linkerhand en zwaaide het
nogmaals, - maar nu over Kaïns borst.
14. En
zie, toen stroomde er nieuw leven in Kaïn en het hunkeren naar de dood verliet
hem; maar daartegenover werd de honger om te leven des te groter in hem. Maar
hij kon niets vinden wat hem meteen zou hebben kunnen verzadigen. En toen hij
niets vond, wendde hij zich nogmaals tot Abel en zei:
15.
"Zie, broer, ik heb een geweldige trek in voedsel dat leven geeft, dat
leven in zich heeft en niet de dood, zoals het vlees van de slang en haar koude
bloed! Want zie, broer, toen het besef kwam hoe ik voorheen was en hoe ik nu
ben vanuit de grond van mijn bestaan, ondervond ik een sterk berouwen kreeg
grote honger en een brandende dorst naar de goddelijke liefde en haar grote
barmhartigheid! Want zie, ik ween zonder geluid en mijn berouw is zonder tranen;
verzadig mij daarom met de stem van de liefde en les mijn grote dorst met de
tranen van het berouw!
16. Want
hoor en versta dit: ik, de grootste, werd minder dan het stof; ik, de sterkste,
ben zwakker dan een mug geworden; en ik, de schitterendste, werd zwarter dan
het middelpunt van de aarde!
17. En zo
sta ik nu voor je. Uit mij kwam een kleine geest voort, die nu reeds groter is
in alles dan ik toen was, toen de wereld er nog niet was, toen ik mijzelf heb
verstrikt in mijn al te grote kracht en daardoor de zwakste onder allen werd;
want toen verloren zij die veel hadden, veel, zij die weinig hadden, weinig en
ik, die alles had, verloor ook alles en dat allemaal door mijn schuld en die
anderen verloren het vele en het weinige ook door mijn brandende schuld.
18. O
broer Abel, talm daarom niet en reik mij een schotel met spijzen van het
leven, opdat ik een stem om te wenen zal verwerven en reik mij, zegenloze, een
drank aan, opdat ik niet van berouw zonder tranen versmacht!"
19. Toen
daalde Abel weer op aarde neer, ging bovendien in den lijve naar Kaïn toe en
zei tegen hem: "Kaïn, jij zwakke broer van mijn lichaam en zoon van Adam
en Eva, sta op en volg mij! Ik zal je weer bij je ouders en al je broers en
zusters terugbrengen; en daar zul je overvloedig vinden waaraan je zo'n
behoefte hebt en je zult geheel verzadigd worden en alle dorst stillen.
20. Maar
als je verzadigd bent geworden en je hebt je brandende dorst gelest, gedenk dan
de Heer in Zijn liefde en Zijn erbarmende genade en bedenk dat het eerste het
laatste en het laatste het eerste is!
21. En
volg mij nu met alle geduld en zachtmoedigheid - en laat in het vervolg geduld
je sterkte zijn en zachtmoedigheid je kracht -; en dan zul ook jij nog genade
vinden voor Hem, wiens liefde oneindig is en geen grenzen heeft in alle
eeuwigheden der eeuwigheden. "
De opdracht van de Heer aan Abel
1. En
zie, toen richtten zij zich op en gingen op weg naar de grote boom die tussen
morgen en middag stond gezien vanaf de plaats tussen avond en middernacht waar
Kaïn zich bevond, en kwamen bij hun verwanten terug, die nog allemaal, liggend
op de grond, treurden en weenden.
2. En
toen ze bij hen gekomen
waren,
zei Abel tegen Kaïn: "Zie, hier is een grote hoeveelheid vruchten; dat
zijn de ware vruchten van berouwen verdriet; buig je naar ze toe en verzadig
je en les je dorst!"
3. En
toen Kaïn nu gewillig deed wat zijn broer hem door Mij had aangeraden, begon
hij met luide klaagstem te jammeren en uit zijn ogen stortten stromen van
tranen van groot berouw.
4. En
zie, dat berouwen die treurnis behaagde de eeuwige Liefde zeer; en Zij sprak
door de mond van de engel tot de vrome Abel, die eveneens in tranen van
medelijden wegsmolt, waaraan de Liefde een groot welgevallen had, en zei:
5.
"Abel, van zegen vervulde zoon van de Liefde, ga naar Adam en naar Eva, de
ouders van je lichaam, en richt ze op en toon hen de boom des levens, die Ik
tot voeding van het lichaam voor jullie allen intussen gezegend heb en die ook
dient tot sterking van je huidige liefde!
6. En zeg
tegen Adam, dat hij vol nieuwe kracht zijn kinderen op moet richten en hen het
brood van de boom des levens moet geven ter sterking van hun lichaam en hun
liefde; en zeg tegen Eva dat zij naar Kaïn moet gaan en dat zij hem overeind
moet helpen en hem naar Adam brengen; Adam moet hem de linkerhand reiken,
terwijl hij hem met de rechter vastpakt, en moet dan zijn rechterhand op het
hoofd van Kaïn leggen. Hij moet hem dan driemaal beademen en hem zevenmaal van
de grond oplichten; en zo zal Kaïn naar de mate van zijn trouw in staat gesteld
worden om van lieverlede Mijn zegen op te nemen.
7. En
jij, Abel, neem het zwaard in je rechterhand en volg Me heel ver van hier in de
richting van de morgen op een hoge berg in een grote woestijn! Daar zul je een
opening vinden; steek het gevest van het zwaard daar zodanig in, dat de punt
naar de hemel wijst en dat van zijn beide vlammende snijkanten, de ene naar de
middag en de andere naar de middernacht is toegewend.
8. Kniel
daarna neer, dank God totdat de vlam van het zwaard zal uitdoven; het zwaard
zal in een doornstruik veranderen en die zal bessen hebben, rode en witte; en
pluk dan drie witte en zeven rode bessen van de struik en keer daarna weer naar
je familie terug! En als je na veertig dagen weer thuisgekomen zult zijn, richt
dan voor Mij een offeraltaar op, net zoals je dat in het paradijs ongedwongen
en vrijwillig gedaan hebt; leg daar dan schoven en vruchten op en steek het aan
met het vuur van de liefde, dat Ik je van boven door middel van een krachtige
bliksemschicht zal sturen.
9. Neem
dan wat leem van de aarde, doorkneed die goed en maak daaruit een pot die van
boven wijd en van onderen nauw is, net zo als het hart dat in je is. Vul deze
pot vol met zuiver water en zet die dan op de stookplaats van Jehova boven de
offervlam van de liefde. En als het water heet wordt en begint te koken, neem
dan eerst de witte bessen en gooi die in het kokende water; doe dan na een
klein poosje ook hetzelfde met de zeven rode. En als je ziet dat alle bessen
zacht worden, neem dan de pot van het vuur, neem de zachte bessen in de
volgorde waarin je ze erin gedaan hebt er met je rechterhand weer uit, doe ze
dan in je linkerhand en laat ze afkoelen en eet ze dan in genoemde volgorde
op; neem dan de pot gevuld met het water waarin de bessen van het zwaard
gekookt zijn en giet die uit op de stookplaats van Jehova en geef dan deze lege
pot aan de vader van je lichaam.
10. En
deze bessen zullen de wijsheid en de liefde in je versterken en het water zal
het vuur van de liefde verzachten; de pot echter moet een zeker teken zijn voor
Adam en al zijn nakomelingen, hoe het met hun harten gesteld moet zijn,
uitgekookt door het water van de erbarming, waarin de vruchten van de gerechtigheid
zacht geworden zijn door het vuur van de liefde ter voeding van de kinderen van
de gezegende liefde, die dan vrij geworden zijn om de geest van heiligheid van
God op te nemen.
11. En ga
nu en voer precies uit wat Ik, de eeuwige Liefde, je bevolen heb! En nadat dit
allemaal volbracht zal zijn, zal Ik weer tegen jou en tegen je verwanten door
de mond van Mijn engel spreken, die een cherubijn is ofwel de mond van wijsheid
en liefde van de heilige Vader. En nu, ga en handel!"
12. En
zie nu, Abel deed wat hem bevolen was en verwijderde zich van de zijnen, nadat
hij tevoren zijn zegen aan de vader van zijn lichaam had gegeven, wat Mijn
geheime wil was, die hem in zijn hart bekend gemaakt werd.
13. En
Adam omarmde hem wenend en een treurende Eva drukte hem aan haar hart en al
zijn broers en zusters gaven hem heel vriendelijk de hand voor een kort
afscheid omdat hij in Jehova's dienst stond en ook Kaïn kwam naderbij en gaf
hem zijn rechterhand en boog voor hem tot op de grond; en zo vertrok Abel dan, begeleid
door de engel des Heren, onder wederzijdse zegeningen en onder de grote
zegening van boven.
De nieuwe godsdienst en levenswijze
1. En
toen hij nu Gods woord strikt ten uitvoer had gebracht en daarvandaan weer
terugkeerde naar de zijnen, die met een zeer groot verlangen in hun hart op
hem gewacht hadden, en ook het offer had gebracht volgens de opdracht van de
eeuwige Liefde en de lege pot op de manier en in de betekenis zoals hem bevolen
was aan Adam overgedragen had, opende de eeuwige Liefde weer de mond van de
engel en zei:
2.
"Abel, zeer gehoorzame zoon van Mijn gezegende barmhartige liefde, jou
benoem Ik nu tot priester en leraar van al je broers en zusters en tot een
trooster van je ouders. En daarom moet je op de ochtend van iedere sabbat, als
de zon opgaat, een offer brengen van de mooiste en zuiverste vruchten, die Ik
op een later tijdstip nog nauwkeuriger zal aanduiden. En je moet dat 's avonds
als de zon ondergaat, aansteken met het vuur van de liefde en Ik zal je tonen
hoe het op een natuurlijke wijze in een steen verborgen is en hoe men het
altijd daaruit kan opwekken! En je mag van middernacht tot aan de daarop
volgende middernacht je hoofd niet bedekken, opdat je hoofd vrij mag zijn om
Mijn grote genade te ontvangen; maar al je broers moeten hun hoofd pas 's
morgens ontbloten en moeten het 's avonds weer bedekken. Je lijfelijke zusters
moeten echter hun aangezicht en hun hoofd gedurende de hele heilige dag
verhullen; slechts Eva mag op het midden van de dag driemaal naar het altaar
van God opzien.
3. Maar
Adam mag zijn hoofd gedurende de hele tijd van zijn bestaan nooit bedekken als
teken dat hij de vader is van je vlees, opdat jullie hem altijd aan zijn hoofd
kunnen herkennen en hem overal eerbied en liefde kunnen betonen.
4. Wee
degene die het ooit zou wagen om zijn vader iets in de weg te leggen! Die zal
Ik met ogen vol toorn aanzien, want het hoofd van de vader is als de heiligheid
van God. Iedereen kan verhoord worden als hij in zijn hart berouw heeft; maar
degene die ook maar het geringste deel van Mijn heiligheid aantast, zal door
het onblusbare vuur daarvan aangegrepen worden en iedere druppel van zijn
tranen van berouw zal verloren gaan en hij zal voor eeuwig vernietigd worden!
5. En wie
met een boos hart zijn moeder iets aandoet en zich tegen haar liefde keert, zal
Ik in al zijn nood nooit meer aanzien. Want de moeder is als de liefde in Mij;
wie deze versmaadt zal slechts moeizaam vooruitkomen op de vurige wegen van
Jehova.
6.
Hetzelfde geldt voor een broer die zich tegen de andere keert; hij zal Mijn
genade verliezen en Mijn erbarmen zal verre van hem zijn; en als iemand zijn
zuster minacht, zal Mijn hart gesloten worden.
7. Want
jullie broers zijn ook broers van Mijn liefde en jullie zusters zijn de lust voor
het oog van Mijn liefde.
8.
Daarom, eer je vader en bemin je moeder en wees in alle liefde ondergeschikt
aan elkaar, opdat jullie Mijn naam Jehova zullen vrezen en opdat jullie Mijn
liefde kunnen beminnen en je door de grote heiligheid van Mijn geest
drievoudig kunt laten leiden op de dag van Mijn grote heiligheid om wijsheid te
verwerven en zevenvoudig voor de zes dagen van liefde teneinde voor Mijn ogen
gerecht te handelen.
9. En nu
moet jij, Abel, ook aan al je broers verscheidene werkzaamheden leren, aan
ieder een andere, zodat zij elkaar in liefde kunnen dienen en elkaar raad
kunnen geven op vele gebieden van de wijsheid.
10. En je
moet je zusters leren uit gras en planten vezels te maken, en je moet ze ook
leren deze in brede stroken te vlechten om daaruit kleren te , vervaardigen
voor hun broers en daarna ook voor zichzelf, opdat de orde van de liefde
gehandhaafd zal blijven.
11. Ik
zal van boven aan Adam, Eva en aan jou verschillend gekleurde kleren geven, -
voor Adam witte, voor Eva rode en voor jou blauwe afgezet met geel. Niemand
anders echter zal deze kleuren voor zijn kledij nemen, maar hij zal zijn kleren
bont verven; maar er mag geen zwarte vlek op voorkomen en er mag ook geen
scheur in zijn, - afgezien van degene die gezondigd zou hebben; die moet in
zijn berouw zijn kleren verscheuren en ze met verkoold hout bestrijken en as op
zijn hoofd strooien, ten teken dat hij een zondaar is voor Mij en dat hij het
kleed van de genade heeft verscheurd omdat hij zich besmeurd heeft met de
kleur van de ongehoorzaamheid en de dood over hem is gekomen!
12. Maar
Kaïn zal zijn mooiste zuster begeren, die 'Ahar' heet of 'de schoonheid van
Eva' en zal met haar naar de velden trekken en er voren in de aarde maken met
het werktuig dat hij daar reeds in gereedheid zal vinden; hij moet in de voren
de graankorrels strooien die hij daar in grote hoeveelheid zal aantreffen en
de vrucht ervan moet hij 'tarwe' noemen. Als deze rijp geworden is, dat is
wanneer de korrels hard geworden zijn en de aren bruin, dan moet hij die
graankorrels zorgvuldig uit de aren verwijderen en ze tussen stenen fijn
wrijven. Het meel moet hij met flink wat water vermengen en daaruit een deeg
kneden. Daarna moet hij het deeg op een platte steen leggen, die in de zon heet
geworden is. Daarop moet het deeg gedurende een derde deel van de dag blijven
liggen en dan moet hij het eraf pakken en het de naam 'brood' geven. Dan echter
moet hij dat brood nemen, het breken, God ervoor danken en het daarna met zijn
vrouw Ahar nuttigen.
13. En zo
dikwijls hij van zijn akkers zal oogsten, zo vaak moet hij ook de eerste tien
garven aan Mij offeren.
14. Als
hij Mij getrouw zal blijven, zal Ik altijd zijn offer van af de aarde
welgevallig aannemen; maar als hij Mij vergeet, zal zijn offer niet aangenomen
worden en niet naar de hemel opstijgen, maar het zal aan zijn voeten op de
grond blijven liggen.
15. En zo
moet hij leven en zijn geslacht vermeerderen; maar hij moet Mij van tevoren
driemaal zijn eigen hart en zevenmaal Ahars hart offeren. Indien hij dat mocht
nalaten, dan zal zijn ontrouw aan het daglicht komen en zal hij een booswicht
worden en de slang zal door hem leven en zal daarna steeds verder leven in al
zijn dochters, die daardoor aan de buitenkant mooi worden, maar des te
lelijker van binnen en zij zullen al zijn zonen in het verderf storten en de
kinderen van Mijn liefde met hun gif besmetten en Mij Mijn zonen afhandig
maken.
16. En Ik
zal eens zijn geslacht geheel van de aarde verdelgen! Zeg hem dat alles zeer
duidelijk en herinner hem daarbij aan Mijn heilige naam Jehova en aan Mijn
dag: de sabbat!
17. Jou,
Mijn vrome Abel, zal Ik een kudde tamme dieren tonen en je die geven om te
weiden. En de naam die jij ze zult geven, zal de juiste naam zijn; en als je
die bij hun naam zult roepen, zullen zij je als hun herder herkennen en ze
zullen je stem altijd volgen.
18. En je
moet Mij in het vervolg geen vruchten meer offeren, zoals na de terugkeer van
de berg van Jehova, maar de eerstelingen van je kudde en dat zullen de mooiste
en de zuiverste vruchten zijn, waarover Ik je reeds vroeger verteld heb.
19. Van
tevoren dien je droog hout dwars over de plaats te leggen waar het vuur wordt
gemaakt, daarna leg je het bloedige offer erop, dan dank je Mij en steek je het
vuur aan zoals Ik je heb laten zien, het vuur dat in de steen woont en dat je
daaraan op Mijn aanwijzing moet onttrekken.
20. En
als teken dat je offer Mij welgevallig is, zal de rook ervan altijd snel naar
de hemel opstijgen, alsof het grote haast zou hebben. De as echter, die je met
een steen moet afdekken, dien je drie dagen lang op het altaar te laten liggen;
op de derde dag moet je ernaartoe gaan en de steen van de as tillen en zie, een
mooie vogel met glanzende veren zal zich uit de as verheffen en naar de hemel
opstijgen. En dan zal er een wind komen en deze zal de as naar alle windstreken
van de aarde blazen als teken van de toekomstige opstanding van alle vlees,
wat het werk zal zijn van de ware liefde door de wijsheid van de Heilige Geest,
welke gegeven wordt aan de kinderen in de grote tijd der tijden en aan alle
vreemdelingen die ernaar zullen hunkeren.
21.
Jullie moeten 's morgens, op het midden van de dag en 's avonds gezamenlijk
eten, - maar wees altijd zeer matig en steeds in grote vreze voor de Heer, en
je moet Hem altijd van tevoren en erna danken, zodat de spijzen gezegend zijn
en daardoor de dood eraan ontnomen is.
22. Zodra
iemand dit ooit mocht nalaten, zal hij spoedig daarop de slechte gevolgen ervan
ondervinden. Wie het driemaal zal vergeten, die zal Ik met een lange slaap
bestraffen; maar wie het uit traagheid en luiheid zal nalaten, die wordt zo dik
als een os, zo vet als een zwijn en zo dom als een ezel en de kinderen zullen
hem bespotten en uit volle borst lachen om zijn walgelijke gedaante. En zo zal
hij weer willen worden als degenen die altijd gehoorzaam zijn, en daarvoor zal
hij veel moeten vasten en droog brood eten.
23. Maar
degene die het uit koppige ongehoorzaamheid zal nalaten en uit minachting voor
Mijn gemakkelijke gebod uit liefde voor jullie, over hem zal de begeerte tot
ontucht en allerlei hoererij komen omdat hij gemakkelijk tot zonde kan
vervallen en daardoor tot de dood en dan zal hij een harde strijd te verduren
hebben met het bevechten van de slang die Eva verleidde en Ik zal hem niet
eerder aanzien, dan tot hij vol berouw de overwinning behaald heeft over zijn
vlees.
24. 's
Morgens moeten jullie vruchten van de bomen eten; op het midden van de dag
moet je echter van de boom des levens eten; en 's avonds moet je melk en honing
drinken. De honing zal Ik voor jullie laten vergaren op de takken van de bomen
door vele diertjes uit de hemelse lucht, die je 'celie' zult noemen (jullie
noemen ze heden ten dage 'bijen'). De naam 'celie' wil zo ongeveer zeggen 'de
zorg van de hemel'. En op de derde dag voor de sabbat moeten jullie een schaap
slachten, het van zijn bloed reinigen, het gedurende de dag op het met de
stenen aangestoken vuur braden en het 's avonds met genoegen opeten.
25. En
dan moeten ook Kaïn en zijn vrouw Ahar bij je komen en van het vlees van het
tamme dier mee-eten; maar voor het overige moet hij op het veld blijven en daar
zijn brood eten met de vruchten die daar zijn.
26. En nu
weten jullie alles wat je op dit moment nodig hebt. En wanneer er een koude
tijd op aarde zal komen om deze te sterken, dan zal Ik je van boven kleren
sturen die voor Adam, Eva en jou zijn gemaakt van schaapsvellen; de vellen van
de voor het avondmaal geslachte schapen moeten door je broers verzameld worden
en zij moeten ze in de zon laten drogen en ze bewaren om hun lichaam te
bedekken in koude tijden naar het voorbeeld dat Ik je van boven zal geven. En
als de huiden droog zijn geworden, moeten zij die zevenmaal in zuiver water
wassen, waardoor de huiden zacht en schoon worden; _ en dan heel goed geschikt
zijn om door jullie gebruikt te worden."
Kaïns en Abels offer
1. En
zie, toen ging de engel naar Abel toe kuste hem broederlijk en raadde allen
nadrukkelijk aan, maar Kaïn in het bijzonder, om zeer gehoorzaam te zijn,
indien zij in de toekomst de volle vrijheid wilden verwerven met de daaruit
voortvloeiende kracht en macht. Want dat is de grote macht van de zich
erbarmende genade der liefde om de slang in ons te veranderen in het evenbeeld
van de liefde en om daaruit de vruchten van de zegen en nooit die van de toorn
van de Godheid te verwekken.
2. En nu,
jij Mijn domme schrijver en nog steeds zeer onnozele, langzame en luie knecht,
luister met beide oren naar wat er verder gebeurde. - Zie, toen gingen allen
naar de plaats van hun bestemming en deden, zoals het hun vanuit de hoogste
liefde in Mij bevolen was en zij leefden zo gedurende tien omlopen van de
aarde om de zon.
3. Maar
zie, er was eens een zeer hete dag en de zon brandde erger dan anders op de
hoofden van de kinderen en op het lichaam van Kaïn, zodat hij zich begon te
ergeren over de intense hitte en de zon vervloekte; maar de kinderen waren
geduldig en wasten zich met fris water, dat hen versterkte en krachtig maakte
en zij dronken er ook van en lesten daarmee hun brandende dorst en zij loofden
en prezen God voor de zo grote genade dat Hij vanuit Zijn eeuwige liefde hun
het beekje had gegeven voor zulke moeilijke tijden waarin zij op de proef
gesteld werden.
4. En
zie, niet ver van de hut van Kaïn, die hij naar eigen inzicht gemaakt had van
boomtakken en bedekt had met het stro van de tarwe, stroomde een geweldige
rivier, die Ik had laten ontstaan uit het midden van de bergen die op de bergen
van de maan lijken en zich bevinden in het midden van het grote land Ahala (of
de wieg van de kinderen van de zwakken en het nakomelingschap van Adam - en dat
is het oude land dat jullie vandaag de dag nog 'Afrika' noemen).
5. En
zie, Kaïn wilde het water niet gebruiken en werd lui en traag door die grote
hitte en wist niet wat hij zou doen, en hij wendde zich ook niet tot Mij om
raad en nog minder tot zijn broer Abel.
6. En
zie, toen kwam de sabbat des Heren en daarmee ook de tijd om te offeren. Toen
nam Kaïn uit traagheid en ergernis vanwege de grote hitte tien garven waarin
geen vrucht meer was, omdat de volle hem te zwaar waren om naar zijn
offeraltaar te dragen en omdat hij het jammer begon te vinden van de vrucht,
die daar voor niets verbrand moest worden, terwijl hij er voor zichzelf drie
keer brood van zou kunnen bereiden. En zo kreeg hij kwade gedachten en legde
het lege stro op het altaar en stak het aan; maar zie, de rook steeg niet op
naar de hemel, maar sloeg op de aarde neer, waarover Kaïn in zijn hart nog
nijdiger werd.
7.
Tegelijkertijd ontstak ook de vrome Abel zijn offer voor de ogen van de Heer en
sprak door en door ontroerd: "O Gij goede, heilige Vader, die mij
zwakkeling met al Uw kracht van Uw heilige liefde, met het grote oog van Uw
zon, zo genadig aanziet! Uw grote liefde brandt weliswaar op mijn huid, - maar
mijn hart klopt bij deze grote hitte des te sneller door Uw onmetelijke liefde
voor ons zondaars.
8. Ach,
eens brandde de aarde door Uw toorn, O Jehova; maar nu brandt de liefde vanuit
U, O Gij heilige Vader!
9. O hoe
zoet is dit branden van het reine vuur van het leven van U; het is een heilige
vooropleiding, die mij eerst bekwaam moet maken om in de toekomst het reine
leven uit U op te nemen! O, hoe onmetelijk goed moet U, heilige Vader wel zijn,
dat U ons nu reeds hier op aarde de onbegrijpelijke omvang van Uw grote genade
laat ondervinden!
10. Ja,
dit vuur dat ik uit mijn zwakke liefde voor U heb ontstoken, hoe koud is dat
ten opzichte van dat van U en hoe klein en donker tegenover dat wat op ons
onwaardigen afstraalt uit Uw wijdse zon, die een klein druppeltje is uit de
onmetelijke zee van Uw onbegrensde erbarming!
11. Neem
daarom toch het kleine offer van mij uit naam van ons allen ook genadig aan,
als een geringe blijk van onze aangewakkerde liefde tot U, Gij allerbeste,
allerheiligste Vader, en bewaar ons voortdurend in Uw warme liefde, die U ons
nu zo vol genade door Uw zon laat ondervinden, amen.
12. En U
zij de boven alles uitgaande macht en kracht over alles wat er op de aarde
voor U is; en alleen U bent waardig alle lof, alle eer en alle roem te
ontvangen van ons, die zich door Uw grote erbarmende genade Uw gezegende
kinderen mogen noemen, amen."
1. En zie
en luister verder! - Nu stonden de twee offerhaarden van Abel en Kaïn niet ver
van elkaar. De totale afstand was zevenmaal tien passen en de haard van Abel
lag naar de richting van de morgen toegekeerd en die van Kaïn in de richting
van de avond.
2. En
zie, toen Kaïn nu merkte dat de rook van Abel naar de hemel opsteeg en de zijne
op de aarde neersloeg, werd hij nijdig in zijn hart; maar zijn gezicht maakte
hij effen, zodat men zijn toorn niet zou merken, terwijl Abel voor Kaïn bad,
omdat hij diens sluwheid opmerkte.
3. En de
Heer vernam Abels smeekbede en liet volgens diens vrome wens Zijn stem aan de
vertoornde Kaïn horen en zei luid:
4.
"Kaïn, waarom ben jij Mij ontrouw geworden en liet je je in beslag nemen
door de toorn in je hart, en waarom is je gedrag geveinsd en lieg je met je
ogen? Jij hebt iets boosaardigs in de zin tegen Abel! Is dat niet zo? - Ontken
het als je dat kunt!
5. Ik heb
vernomen dat je Mijn zon hebt vervloekt en zag de lege garven waarmee je Mij
tengevolge van je luiheid en je inhaligheid wilde afschepen, en Ik heb je ook
meermalen zien hoereren in je grote luiheid, want je hebt bijna altijd
nagelaten wat je bevolen was te doen voordat je je vrouw zou mogen beslapen. En
zeg Me, is dat niet waar?
6. Zie,
Ik heb je geduldig gadegeslagen en liet Mijn bestraffende rechterhand niet op
je hoofd neerkomen en Ik werd niet toornig op je in Mijn heiligheid! Overweeg
daarom Mijn woorden en word diep gelovig in je hart, dan zul je Mij weer
bevallen en je offer zal weer aangenomen worden; als je daarentegen in de
geheime boosheid van je hart blijft, dan heeft de zonde zich voor je deur een
rustplaats ingericht en zal over je heersen en jij en al je nakomelingen
zullen slaven en knechten van haar worden, en de dood zal komen over jullie
allen.
7. Doe
daarom niet wat de zonde wil, namelijk over jou heersen, maar breek volkomen
met haar en maak haar aan je ondergeschikt, opdat je vrij zult worden, -
meester over je eigen wil, die van oorsprong boos is, omdat die uit jou en niet
uit Mij is!"
8. En
zie, toen boog Kaïn zich ter aarde neer omdat hij berouw had over zijn schuld.
Maar toen zag hij een slang aan zijn voeten en schrok daar hevig van. Hij stond
snel weer van de grond op en wilde naar Abel vluchten; maar zie, de slang
slingerde zich om zijn voeten, zodat hij de plek niet kon verlaten.
9. En de
slang hief haar kop op, opende haar muil en bewoog haar gespleten tong en zei
tegen Kaïn: "Waarom wil je van mij wegvluchten? Zie, ik ben een wezen, net
als jij en moet in deze ellendige gedaante rondkruipen; verlos me en ik zal
jouw gelijke zijn en mooier dan je vrouw Ahar, en jij zult aan God gelijk worden,
sterk en met gezag over alles wat er op aarde is!"
10. En
zie, toen zei Kaïn tegen de slang: "Jij liegt; want toen ik je in het gras
vond, aan stukken scheurde en opat, heb je mij bedrogen! En waarom zal ik dan
nu je woorden geloven?! Want ik moest toen vanwege jou veel lijden; daarom ken
ik je leugens en kan ik je stem nooit vertrouwen. En heb je zojuist ook niet
de woorden van Jehova van boven gehoord?!
11.
Daarom, als er ergens een besef van waarheid in je is, verklaar me dat dan
allemaal met je stem en overtuig me van het tegendeel, dan zal ik je geloven en
aan je wens voldoen!"
12. En
zie, toen sprak de slang nogmaals en zei: "Kijk, het is allemaal de schuld
van je broer Abel! Hij wil naar de macht grijpen om te heersen om jou van het
recht van de eerstgeborene te beroven; en dat zet hij allemaal zo listig op
touw, dat hij zelfs de liefde van de Godheid verblindt en vroom doet voor Haar
ogen, opdat Zij hem over alles wat er op aarde is zal laten heersen en hij jou
dan spottend met voeten kan treden. Want destijds, toen je mij in het gras
vond en gedaan hebt wat ik je aanraadde, zou je een heer geworden zijn over
alles, als de geniepige sluwheid van jouw fijne broer niet van tevoren had ontdekt
wat er met je zou gaan gebeuren, - hij kwam toen meteen met gehuichelde
broederliefde naar je toe alsof hij je wilde helpen; ja, hij heeft je ook
geholpen, maar niet op de troon die jou alleen toebehoort, maar in de ellende
en in een volkomen nietigheid van je verheven wezen, wat je bij jezelf toch
allang zou hebben moeten bespeuren.
13. Zie,
zelfs om deze kleinigheid was hij jaloers op je omdat de Heer jouw offer net zo
aangenomen had als het zijne, en wist met zijn schandelijke vleierij de toch
al zwakke wil van Jehova zo te sturen dat Hij jouw offer afwees en jij
bovendien nog een flinke terechtwijzing over je heen kreeg.
14. En
zie, het zinde hem al helemaal niet dat de Heer jou niet meteen vernietigd
heeft. Kijk naar hem, hoe hij vol arglist biddend de Heer alsnog wil overhalen
om aan jou datgene te voltrekken wat Hij nu nog genadig heeft nagelaten.
15. En
zie, de grote geniepigheid van Abel is nu, dat hij door zijn schandalige,
huichelachtige veinzen de Heer in Zijn verblinding er tenslotte toe wil
brengen dat Hij hem al Zijn macht overdraagt, waarna deze Abel Hem dan van de
troon zal stoten. En zodoende zal God dan op de aarde smachten; hij
daarentegen zal als een god voor eeuwig op de troon van Jehova heersen.
16. Neem
daarom nu een besluit; het is de laatste keer dat ik nog in staat ben je van de
nodige kracht te voorzien om God en jezelf te redden! Ga daarom vlug naar hem
toe en spreek hem met strelende woorden aan, opdat hij je gewillig hiernaartoe
volgt! Dan zal ik hem bij zijn handen en voeten vastpakken; jij neemt dan een
steen en slaat hem daarmee krachtig op zijn hoofd en zo zul je hem overleveren
aan de dood waarmee hij je door Jehova heeft laten dreigen! En zo zul je je
van een anders gewisse dood bevrijden en je zult de ogen openen van de blinde
liefde van de bedrogen God, die jou dan tot heer op aarde zal maken en de dood
der zonde zal ondergeschikt aan je zijn."
17. En
zo, overgehaald door de boosheid van zijn hart, verliet Kaïn zijn plaats en
ging naar Abel toe en zei met zoetgevooisde stem tegen hem: "Broer, broer,
kom toch naar mij toe en bevrijd me van de slang die mij nogmaals te gronde wil
richten!"
18. Maar
Abel antwoordde hem: "Dat wat jij gelooft dat nog moet gebeuren, is al
gebeurd; maar wat je in je verdorvenheid van mij vraagt, zal ik in mijn liefde
voor jou doen. De dood die jij mij denkt te geven, zal over jou komen; en mijn
bloed, waarmee je de aarde zult drenken, zal tot God roepen en zal over jouw
hoofd en dat van al je kinderen komen; en de steen waarmee je je broer zult
doodslaan, zal een steen des aanstoots worden en al je kinderen zullen er te
pletter op lopen; de slang zal echter al het bloed te gronde richten en de kinderen
van de zegen zullen wraak roepen over jouw bloed; en dan zal er OVer jullie
een grote duisternis komen en niemand zal de stem van zijn broer verstaan,
zoals je nu al de mijne niet meer verstaat omdat je je hebt laten verblinden
door je eigen grote boosaardigheid door de gedaante van de slang in en buiten
je, die was, is en eeuwig zal zijn de ware vloek van het gerechtvaardigde
gericht van God!
19. En
zie, omdat de Heer mij het plan van al jouw geheime boosheid heeft getoond en
me van je grote woede op de hoogte heeft gesteld, weet ik wat je met mij wilt
en zult doen en waarom!
20. 0, je
blindheid zal duren tot aan het einde van alle tijden der tijden; breng mij
maar weg als een onschuldig offer en doe met me naar de boosaardigheid in en
buiten je, opdat jouw slang tot een eeuwige leugenaar bestempeld zal worden en
jij hierna aan jezelf mag ervaren, wie van ons beiden bedrogen is!
21. En de
schande die je de Heer hebt aangedaan zal je ketenen en na de daad zullen je
ogen en je oren opengaan, opdat je zult zien, hoe de Heer mij tot Zich zal
opnemen als het laatste Hem welgevallige offer uit jouw hand; want voortaan zal
geen offer, maar de dood je gegeven worden, door welke je je broer hebt
geofferd.
22. En zie, ik heb alle macht over je en het zou
gemakkelijk voor me zijn je te vernietigen net zo als die berg aan de overkant
van de rivier in de richting van middernacht!
23. Zie,
ik zal de berg aanroepen en zeggen: 'Hier ben ik, Abel, de gezegende van de
Heer, vervuld met de macht en de kracht van de Heilige Geest; daarom, verdwijn
in het niets, opdat Kaïn kan zien, hoe groot zijn leugen is!'
24. En nu
zie je Kaïn, hoe de machtige berg opgehouden heeft te bestaan door de in mij
wonende kracht van de geest van de liefde. Welnu, het zou voor mij even gemakkelijk
zijn om jou te vernietigen! Maar om je in te laten zien dat God geen zwakheden
heeft en er in je broer geen schandalige heerszucht huist, volg ik je gewillig
als een lam naar de slachtbank."
25. En
zie, toen nam Kaïn heel vriendelijk Abel bij de arm en zei: "Abel, wat
denk je wel van mij?! Ik zoek jouw hulp en jij wilt mij reeds van tevoren
beschuldigen dat ik je wil doden; kom nu maar en volg me naar de plaats waar de
slang op je wacht en vernietig haar net zo als de berg en bevrijd mij en maak
jezelf vrij van de beschuldiging van de slang!"
26. En
Abel antwoordde hem kort: "Wat is het verschil tussen jou en de slang?! -
Denk je nu, verblinde, dat ook ik een broedermoordenaar ben?! Daarom ga ik
met je mee en sterf om te leven en jij blijft leven voor de dood!"
27. En
zie, dat waren Abels laatste woorden tegen Kaïn en van de lippen van Abel kwam
geen geluid meer dat de oren van Kaïn bereikte; en zo volgde hij Kaïn gewillig
waar deze hem naartoe bracht.
28. En
toen ze nu op de plaats aankwamen waar de slang op Kaïn wachtte, de plek waar
Kaïns boze opzet vorm kreeg, omslingerde deze Abels voeten en handen en gooide
hem op de grond, nam een grote steen en verbrijzelde daarmee het hoofd van
Abel, zodat zijn bloed en zijn hersenen in de wijde omtrek de aarde besproeide.
29. En de
slang maakte zich los van de voeten van Abel, nam de steen in haar bek en droeg
die tot voor de deur van Kaïn en verborg zich in het zand onder de
doornstruiken, bevrijd.
1. En
zie, toen trokken er van alle kanten zwarte wolken samen boven Kaïns hoofd en
grote bliksemschichten flitsten naar alle richtingen, begeleid door hevige
donderslagen; en van alle zijden begonnen heftige windvlagen te woeden en
slingerden grote hoeveelheden hagel over de met vruchten beladen velden en
verwoestten die tot in de bodem. En dat was de eerste hagel die vanuit de
hemel neergeworpen werd en de hagel was een teken van de liefde zonder erbarmen,
omdat de Godheid in haar opnieuw beledigd werd door Kaïns misdaad, die hij aan
zijn broer Abel beging.
2. En
zie, de boze Kaïn vluchtte zijn hut in en vond zijn vrouw sidderend op de
grond liggen en enige van
zijn
meestal ongezegende kinderen als dood naast haar. Toen kromp hij huiverend in
elkaar en vervloekte de slang en ging de hut uit en vond de steen die de vluchtende
slang zodanig voor zijn deur gelegd had, dat hij erover weggleed en hard tegen
de grond sloeg, en nogmaals vervloekte hij de boosaardigheid van de slang en
van de steen die de dood gebracht had.
3. En
toen hij zijn zeer pijnlijke lichaam weer opgericht had, ging hij naar de oever
van de dichtbij gelegen rivier om de vervloekte slang te vernietigen en te
verdelgen.
4. Maar
zie, toen hij de oever bereikt had, zag hij een afgrijselijk monster,
zeshonderdzesenzestig el lang, zeven el breed en hoog, voorzien van tien
koppen, hem stroomopwaarts tegemoet zwemmen en zag nog hoe er uit iedere kop
tien horens als een kroon naar buiten groeiden.
5. En
zie, toen deze monsterachtige slang hem geheel genaderd was, sprak zij tegen
hem uit alle koppen tegelijk en zei: "Nu, jij flinke Kaïn, moordenaar van
je broer Abel, heb je zin om het tegen mij op te nemen, begin dan maar met je
verwoestende werk!
6. Eens
in het gras, toen ik nog zwak was, kon je mij wel aan stukken scheuren en mijn
vlees en bloed verorberen; maar nu zou je een dergelijk werk bij mij niet
gelukken, want de goede kost die je voor mij hebt klaargemaakt van het bloed
van je broer, heeft me groot en sterk gemaakt. En nu, als je nog de wil hebt
mij te vernietigen, begin dan maar je wraak met mijn bloed te voeden. Maar aangezien
je slechts tien vingers hebt en geen tien handen en dientengevolge niet alle
koppen tegelijk kunt vastpakken, zullen de overige acht je met hun horens
doorsteken en je met hun acht muilen verorberen!"
7. Toen
schrok Kaïn hevig en vluchtte en verdween uit het gezicht van de slang en
vervloekte deze nog een keer en zag nu in hoe geweldig hij bedrogen was door de
slang. Toen dacht hij: 'Wie zal mij nu met de eeuwig rechtvaardige God
verzoenen, nu mijn broer Abel er niet meer is?! O, jij driemaal vervloekte
slang, - jij bent de moordenaar van mijn broer en wilde nu mijn moordenaar
worden! O, als ik wist dat je te gronde zou gaan als ik te gronde ging,
zevenmaal zou ik zijn dood aan mijzelf wreken!'
8. En
zie, toen stond de slang achter hem in de gedaante van een uitermate
bekoorlijke jonge vrouwen zei tegen hem: "Kaïn, doe dat en ik zal je vlees
verteren en je bloed drinken en dan zullen wij weer geheel verenigd zijn en de
hele wereld beheersen."
9. En
Kaïn keek de bevallige jonge vrouw aan en zei: "Ja, dat is jouw ware
gedaante; zo ben je op z'n ergst! Wie je zal zien met je tien koppen, die zal
van je wegvluchten als voor een gericht van de Godheid; tot wie je echter in
deze gedaante zult komen, die zal je nalopen, je vangen, je meer liefhebben dan
God en zich voor de gelukkigste mens houden als je hem zult beetpakken met je
handen die altijd de dood brengen, en de mensen zullen tempels en altaren voor
je oprichten en je speeksel oplikken en je uitwerpselen opeten.
10. En
als ik je niet met die tien koppen gezien zou hebben, zou ook ik je slaaf zijn
geworden; maar nu ken ik je door en door en verafschuw je in deze gedaante nog
meer dan in de vroegere met de tien koppen."
11. Toen
sprak de mooie jonge vrouw weer: "Maar Kaïn, hoe kun je deze zachte
lichaamsdelen van mij en deze zachte borst vrezen?"
12.
"O zwijg", zei Kaïn toen, "jouw zachte leden zijn evenzo vele
slangen vol bitter gif en onder jouw zachte gewelfde borst rust een
ondoordringbaar pantser, waarmee en waaraan jouw slangenarmen mijn arme en
zwakke geslacht zullen dooddrukken! Want in deze gedaante zul je zelfs de
reusachtige leviathan tot je meest gehoorzame dienaar maken!"
13. En
zie nu, toen ontbrandde de slangenvrouw vanuit haar innerlijke razernij, zodat
haar hele wezen straalde als de zon en zij nam de gedaante aan van Abel met
een heel vriendelijk gezicht en sprak nogmaals tegen Kaïn:
14.
"Kaïn, jij blinde dwaas, mijn boze broer, kijk, degene die je met een
steen hebt doodgeslagen, staat nu verheerlijkt voor je en biedt je zijn hand
aan om zich met je te verzoenen en vrees de gedaante van de slang niet, die je
zelf bent! Wie was het dan, jij of de slang, die ontrouw werd aan de Heer?
Besliep jij of de slang je vrouw net als de honden, zonder het vereiste offer
van tevoren te brengen? Was jij het of de slang die de hitte vervloekte en door
grote traagheid leeg stro aan de Heer offerde? Zeg me, werd de slang of jij
nijdig op je broer uit boze afgunst? En was de slang niet veel meer een
uiterlijke verschijningsvorm van jouw eigen innerlijke boosaardigheid,
waardoor je jezelf het waandenkbeeld aanpraatte om je broer te doden?
15. En
waarom vervloek je nu de slang, die je toch zelf bent en houd je je eigen broer
tenslotte nog voor de gepersonifieerde slang?! En toen je heenging om je broer
te halen om gedood te worden en je met grote geslepenheid veinsde dat hij je
van de slang moest bevrijden, vroeg je eigen broer, toen hij nog lichamelijk
leefde, je toen niet of je misschien dacht dat ook hij een moordenaar van zijn
broer zou zijn?!
16. Zeg
en antwoord me of het niet zo is; en als het anders is, vervloek dan eerst de
slang en houd niet mij, die van boven hierheen kwam om je als een verheerlijkte
broer te helpen, voor de slang, maar jezelf en reik mij jouw nog met het bloed
van je broer bevlekte hand, opdat die door mijn broederliefde gereinigd zal
worden van haar grote schuld en je dan weer genade kunt vinden voor de ogen van
de Heer!"
17. En
zie, toen werd Kaïn in zijn blindheid door satan gevangen en wilde reeds zijn
hand aan de verleider geven. Maar zie, toen sloeg er een geweldige
bliksemschicht van de hemel neer tussen de leugenaar en Kaïn, en de voorgewende
Abel lag als slang op de grond en Kaïn sidderde over zijn hele lichaam en verwachtte
het zekere gericht van boven.
18. En
zie, toen sprak Jehova uit de wolken: "Kaïn! Waar is je broer Abel, - waar
heb je hem gelaten?"
19. Maar
Kaïn vermande zich spoedig door de aanblik van de op de grond liggende slang en
zei: "Waarom vraagt U mij dat? Ben ik mijn broeders hoeder?"
20. En de
stem van Jehova sprak heftiger dan tevoren: "Het bloed van je broer,
waarmee je de aarde hebt
gedrenkt,
schreeuwt tot Mij! Ik heb jouw daad gezien; waar is Abel, jouw broer?"
21. Kaïn
echter sprak: "Heer, mijn zonde is zo groot, dat die mij nooit meer
vergeven kan worden!"
22.
"Ja', zei Jehova, "daarom zij de grond die Abels bloed verslond, vervloekt;
en als je daarop in het vervolg een akker zult willen maken, zal die je geen
brood meer geven en je zult verder rusteloos en gejaagd als een verscheurend
dier dakloos daarover rondzwerven en je zult je voeden met doornen en
distels!"
23. Toen
schrok Kaïn geweldig en zei met bevende stem: "Heer, Gij
allerrechtvaardigste, zie, U verdrijft mij heden uit dit land en ik moet voor
Uw aangezicht vluchten en zonder rust voortvluchtig zijn op aarde. En dan zal
het mij, armzalige, zo vergaan, dat wie mij vindt, mij dood zal slaan; wees
mij daarom ter wille van de mijnen genadig!"
24. En
zie toen zei Jehova: "Neen, niemand zal Kaïn doodslaan, - maar wie Kaïn
zou doden, zal zelf zevenmaal gedood worden! Opdat niemand zich aan jou zal
vergrijpen, zal Ik je op je voorhoofd met een zwarte vlek tekenen, zodat
niemand je meer zal herkennen en doodslaan."
25. En
zie, toen vluchtte Kaïn met de zijnen uit Mijn aangezicht ver weg voorbij Eden
naar een laaggelegen land Nhod. Maar Eden was een mooi heuvelland, vol met de
beste vruchten; daar beviel het Kaïn goed en hij wilde er zich vestigen. Maar
toen hij naar de heuvels keek, zag hij overal een man staan met een grimmig
gezicht, gewapend met een steen in zijn hand, als wachtte hij op Kaïn om diens
misdaad te wreken; en deze verschijning werd veroorzaakt door de grote angst
in hemzelf. En hij zag dat hij hier niet kon blijven.
26. Toen
vluchtte hij verder en verder in de richting van de morgen en kwam in een
grote laagvlakte; daar viel hij uitgeput neer en sliep drie dagen en drie
nachten. Toen kwam er evenwel een hevige wind vanaf de bergen naar beneden,
deze wekte de slapenden en gierde en loeide over de wijde vlakten en ging
eindelijk liggen in de laagvlakten van het land, dat 'Nhod' heette of 'droge
grond van de zee'.
27. En
Kaïn keek weer omhoog naar de hoge toppen van de bergen en hij ontdekte geen
mannen meer; toen wist hij niet wat hij moest doen. Maar na korte tijd strekte
hij zijn armen uit en riep heel hard: "Heer, Gij meest rechtvaardige, als
van deze grote afstand mijn geroep nog tot Uw oor doordringt, kijk dan omwille
van mijn kinderen en van mijn vrouw over die toppen genadig neer op de
getekende vluchteling voor de heiligheid van Uw ogen, die mijn voorhoofd
heeft getekend met de nacht van de zonde, opdat ik met onbedekt voorhoofd niet
herkend zou worden vanwege de misdaad, die op het voorhoofd, in de handen en
op de borst van de grote zondaar geschreven staat. Diens zonde is zo groot, dat
zij hem nooit meer vergeven zal kunnen worden."
28. En
zie, toen kwam er een wolk over de hoge bergen zweven, zevenenzeventig
manshoogten boven de vluchtelingen en een luide stem sprak daaruit en het was
de stem van Abel, die zei: "Kaïn, ken je deze stem?"
29. En
Kaïn antwoordde: "O broer Abel, kom je hiernaartoe om je rechtmatig te
wreken op mij, jouw moordenaar, handel dan met mij in naam van de
gerechtigheid; maar spaar je gezegende zuster en haar kinderen!"
30. Toen
klonk de stem nogmaals en zei: "Kaïn, wie het kwade doet is een zondaar;
wie het kwaad vergeldt met kwaad, is een knecht van de zonde; wie goed doet
omwille van het goede, die heeft zijn schuld afgedaan en er zal niets van
overblijven; wie het goede meervoudig terugbetaalt, is zijn broeders waard;
maar voor God telt er maar één ding en dat is: kwaad met goed vergelden en
diegenen zegenen die de weldoeners vervloeken en het leven geven voor de dood!
31. En
zie, vanwege dat laatste kom ik naar je toe; heb daarom geen vrees voor mij,
want ik ben nu van bovenaf naar je toegestuurd om je ten eerste te tonen dat de
Heer waarachtig en getrouw is in al zijn beloften. En ten tweede om je aan te
geven dat je met je verwanten in dit land moet blijven en jezelf en hen moet
voeden met de vruchten die je in dit land aan zult treffen, en verder ook om je
te laten weten dat je broer jouw daad heeft vergeven door de grote liefde van
de Vader in hem.
32. Mijn
bloed moet je echter verzoenen met je tranen van berouw, totdat daarmee de
vlek op je voorhoofd afgewassen is; en je kinderen en je vrouw moet je vol
vrees voor de Heer leiden. En als je dat vrijwillig vanuit jezelf zult doen uit
vrees voor de Heer, dan zul je blijven leven zoals je nu bent, een balling;
maar als je dat doet uit liefde, dan zul je het verharde hart van de
gerechtigheid ontroeren."
Het verdrag van de Heer met Kaïn
1. En
zie, toen kwam Kaïn, die in grote vrees verkeerde, tot rust. De wolk verdween
en hij huilde tranen van berouwen ging weg om voedsel voor de zijnen te zoeken
en dacht er over na, hoe ver hij zich van het paradijs verwijderd had en nu de
liefde van de Heer geheel verloren had en in de harde werkelijkheid van de
gerechtigheid was uitgestoten, staande op de drempel van Gods gericht. En
terwijl hij zo dacht, vergoot hij steeds meer tranen van berouwen het werd hem
steeds duidelijker hoe enorm groot zijn schuld tegenover God wel moest zijn en
hij dacht er ook over na of het dan toch nog op de een of andere manier
mogelijk zou zijn, ooit ook maar het allerkleinste beetje liefde te verwerven.
2. En zo
overdacht hij van alles. En zie, vervuld van al deze gedachten kwam hij met de
zijnen bij een rijkelijk met vruchten beladen braamstruik; en daar zij
allemaal geweldige trek in eten hadden, wilden zij zich meteen op de struik
werpen om naar hartelust daarvan te genieten.
3. Maar
zie, toen kwam er een juiste gedachte in Kaïn op en hij zei tegen zijn
familie: "O mijn vrouwen
mijn
kinderen, trekken jullie je handen, die je al te voorbarig naar dit rijke
voedsel hebt uitgestoken, snel terug; want wij weten nog niet of dit het leven
of de dood bevat! Laat ons daarom eerst op de grond neervallen en voor God onze
grote schuld bekennen, en laat ons Hem in het stof van onze onmacht vragen of
hij deze vrucht vooraf genadig zou willen zegenen; en indien Hij dat misschien
toch vanuit Zijn grote erbarmen zal doen, moeten wij onwaardigen Hem van
tevoren eerst bedanken en pas dan kunnen wij met angst en beven ons met mate
daaraan verzadigen."
4. En
zie, toen traden allen enige passen achteruit, weg van de struik en deden
volgens de wil en het juiste inzicht van Kaïn, die luid voor hen allen bad en
wenend zei: "O allerrechtvaardigste, grote, heilige God, kijk genadig
neer op ons wormen die voor U, Almachtige, in het stof van de machteloosheid
liggen en die vanwege hun grote schuld hun ogen niet durven opslaan naar Uw
onuitsprekelijke heiligheid! O denk aan onze zwakheid en laat ons arme, berouwvolle,
grote zondaars niet te gronde gaan!
5. Zie,
deze struik voor ons schijnt een goede vrucht te dragen die geschikt is om als
maal te dienen voor ons zondaars; maar wij vertrouwen het niet er van te eten,
omdat wij door onze grote boosheid blind geworden zijn en daardoor niet meer
kunnen zien of de dood of het leven daarin huist.
6. Wilt U
ons daarom genadig aangeven wat het voor een soort vrucht is, opdat wij dan
pas werkelijk tot U bidden kunnen, of U, O Rechtvaardige, het gif van de slang
eraan zou willen onttrekken en er dan slechts een kleine dauwdruppel van Uw
zegen op zou willen laten vallen, opdat wij niet verloren gaan. O Heer, Gij
rechtvaardige, Gij heilige, verhoor, verhoor, verhoor onze zwakke bede!"
7. En
zie, een gloeiend rode wolk kwam van de bergen het dal in zweven boven de
struik; en hieruit sloeg met veel lawaai een krachtige bliksemstraal in de
struik. En zie, een grote slang kwam er sissend uit te voorschijn en ging met
opengesperde muil op Kaïn af, die daar mateloos van schrok. Maar zie, de
bliksem liet de slang niet met rust en dreef haar met grote snelheid het hete
zand van de wijde woestijn in; en toen zij geheel uit het gezicht van Kaïn verdwenen
was, wendde deze zijn gelaat weer naar de struik en dankte God in stilte voor
de genadige redding uit de grootste van alle gevaren.
8. En
zie, toen zag hij ook, hoe uit de vurige wolk grote druppels op de struik
begonnen te vallen, zodat de aarde rondom wijd en zijd bevochtigd werd.
9. En
Kaïn en de zijnen zagen de grote vrijgevigheid van de Heer en hij viel met heel
zijn familie nogmaals neer en dankte God vanuit het diepst van zijn hart voor
zulke grote weldaden en zei, in tranen badend: "O Heer, Uw
rechtvaardigheid is groot en onbegrijpelijk, - maar hoe groot moet Uw liefde
dan wel zijn, dat U nog in staat bent de zware zondaar met Uw grote weldaden te
gedenken, O Gij eeuwige Liefde! Hoe groot moet de boosheid wel zijn, die U ooit
zou kunnen miskennen!"
10. En
zie, toen liet zich uit deze nog van zegen druipende wolk een stem horen, die
de volgende verstaanbare woorden sprak: "Luister, Kaïn! Ik heb mijn
gerechtigheid veranderd in liefde; de liefde zal echter slechts heersen onder
diegenen die haar in de toekomst niet alleen in nood en benardheid zoeken, maar
ook in hun blijheid en vrijheid.
11. Zie, Ik wil je een tijdslimiet
stellen van tweeduizend jaar en gedurende die tijd zal niemand ooit getroffen
worden door Mijn gerechtigheid; en uit deze gerechtigheid zal Ik een groot vat
maken en het boven de sterren plaatsen - en uit Mijn liefde zal Ik een tweede
vat maken en dat onder de aarde plaatsen. En zo kunnen jullie doen, wat je
wilt: indien jullie kwaad doen, dan zullen je daden het vat van de
gerechtigheid vullen en als het vol zal zijn, zal het op alle plaatsen barsten
en het gehele gewicht zal over alle boosdoeners uitgestort worden en zij zullen
allen gedood worden; maar indien het vat van de liefde, dat onder de aarde is,
leeg zal blijven, zal het de doden opnemen voor een lange, zuiverende
kwelling. En diegenen die zich laten reinigen zullen naar de sterren
verplaatst worden voor een lange strijd; degenen echter die zich in hun
innerlijke boosheid zullen verharden, zullen te zijner tijd onder de bodem van
dit vat geworpen worden en er zal een eeuwig gehuil en een eeuwig tandengeknars
zijn tengevolge van Gods toorn.
12. En ga
nu naar de door de zegen bevochtigde struik en eet daarvan om je honger te
stillen en denk er daarbij steeds aan, van wie deze gave is!
13. En jullie moeten je uitbreiden over het laagland;
maar laat niemand van jullie het wagen één voet te zetten op de bergen, want de
toppen zijn heilig en zijn bestemd om door Mijn kinderen bewoond te worden!
Degene van jullie die dit gebod ooit zal overtreden, en dat geldt ook voor alle
tamme dieren die je later aan je ondergeschikt zult maken, zal een prooi worden
voor de daar steeds huizende waakzame dieren - zoals beren, wolven, hyena's,
leeuwen, tijgers en ook grote, levende slangen, die beneden aan de voet van de
berg zullen huizen.
14.
Alleen als iemand van jullie heel vroom zou worden en de vuurproef van Mijn
liefde zou doorstaan, zal het hem toegestaan worden in het binnenste van de
berg door te dringen om daar erts en ijzer te vergaren en daaruit werktuigen te
maken, al naargelang jullie die nodig zullen hebben.
15. En nu
eet, bevrucht elkaar en vermeerder zowel het mannelijke als het vrouwelijke
geslacht, en weer de zaden van de slang af door je gerechtvaardigde vrees voor
Mij, want Ik ben God, de Eeuwige, Gerechte en Heilige, amen!"
Hoofdstuk 22
1.En zie,
toen aten zij en deden een tijdlang zoals hen geboden was. Kaïn bekende nu
wederom zijn vrouwen verwekte met haar een zoon en gaf hem de naam 'Hanoch',
dat wil zeggen 'de eer van Kaïn'. En Kaïn riep al zijn kinderen bijeen en zei:
"Kinderen, kijk hier is een nieuw broertje, dat de Heer mij gegeven heeft
om een heerser over jullie te worden, waartoe ik hem zal aanstellen, opdat er
orde onder jullie zal zijn en er een eind komt aan je getwist en geruzie. En
hij zal jullie geboden opleggen en zal de getrouwen loven en de overtreders
tuchtigen, opdat ook wij een volk worden, groot en roemrijk zoals de kinderen
van God, die geen wetten nodig hebben, omdat zij de liefde hebben die ze vrij
maakt, maar ons, vanwege mijn zonde, met voeten zullen vertrappen als wij wettelozen
en ordelozen niet iemand hebben die ons vertegenwoordigt en rechtvaardigt
tegenover hun grote macht.
2. Zie,
hun God is ook de onze; maar zij hebben aan Hem een goede Vader - wij echter
een Rechter! De Vader kent hun liefde en Zijn oog en oor is met hen. Maar zo is
het niet bij ons. Wij zijn aan onszelf overgelaten en kunnen handelen, zoals we
maar willen; maar indien wij willen overleven, hebben wij wetten en orde nodig.
Want anders kan nu de ene de andere naar willekeur in haat en nijd doodslaan en
zo zal het vat van de gerechtigheid zich voortijdig vullen en wij zullen dan
allemaal te gronde gaan aan de op ons neerkomende grote last van onze
gruweldaden. Laten wij ons daarom hecht aaneen sluiten en samen grote en kleine
stenen bijeenbrengen en een hoge en stevige woning voor hem maken. En voor
ieder van ons bouwen wij een kleine woning in een wijde kring om de zijne,
zodat hij allen kan overzien en hun doen en laten kan gadeslaan. Als vorst in
jullie midden zal hij echter vrijgesteld zijn van iedere arbeid en zal eten
van wat jullie handen opbrengen.
3. Maar
voor nu ben ik in naam van de gerechtigheid van God als vader jullie aller
wetgever en wee degene die ongehoorzaam wordt aan mijn geboden! Mijn vloek zal
hem hevig treffen; dan zal er echter geen erbarmen zijn in mijn hart voor de
vervloekte, omdat er in mijn hart geen liefde meer woont, maar slechts
gerechtigheid.
4. Zie,
waar de liefde woont, is ook erbarmen en geldt het recht van de liefde; maar
waar alleen maar gerechtigheid woont, kan alleen gelden recht voor recht en
gericht voor gericht, loon voor loon, trouw voor trouw, gehoorzaamheid aan de
wet, het gericht voor de ongehoorzaamheid, straf voor de overtreding, vervloeking
voor verraad en dood voor dood.
5. En de
inwijding van mijn uitspraak zal zijn, dat ik nu voor jullie allen zweer bij
de hemel en zijn onverbiddelijke gerechtigheid en bij de aarde, die
hardvochtige woonplaats van Gods vervloeking, dat hetgeen ik zojuist aan
jullie allen als vader en vorst heb medegedeeld, iedere overtreder hard en
strikt zal treffen. 6. Na mij komt jullie broer als je ware heer en wetgever
volgens zijn rechtvaardig inzicht en vrije willekeur, - bijgevolg zal hij ook
vrij zijn van de wet, omdat ieder van zijn vrije handelingen voor jullie een
wet wordt en moet blijven, totdat hij meent dat het goed is die weer op te
heffen.
7.
Hierbij is mijn wil aan jullie bekend gemaakt, handel ernaar en voer deze uit
als jullie ter vermijding van het gericht, de strengheid van de gerechtigheid
door de wetgeving voor de orde willen doorstaan. Dat gericht zou anders allen
treffen, wanneer er niet rechtvaardig vastgesteld zou zijn: gericht voor
gericht."
8. En
zie, toen trokken zij allen weg en gingen aldus aan het werk om een stad te
bouwen, en daaraan werkten zij zestig jaar. Omdat de bouwsels dikwijls
instortten, hadden zij veel tijd nodig om de woning van de nieuwe vorst te
bouwen en konden deze pas afmaken, toen Ik Hanoch in een droom getoond had hoe
ze te werk moesten gaan. Want Ik had medelijden met de arme kinderen, die bij
deze bouw aan vele en zware mishandelingen bloot stonden van de zijde van de
tot dan toe weliswaar zeer ordelijke en rechtvaardige Kaïn, die zich streng aan
de wet hield. Door grote schrik te verwekken en onder grote vrees en angst voor
de straffen zonder genade of erbarming, leidde hij de zijnen als een tiran. In
hem was geen liefde, maar rechtvaardigheid ten aanzien van gehoorzaamheid aan
alle wetten. Daarbij dacht hij er echter niet aan, dat gehoorzaamheid die een
gevolg is van grote vrees eigenlijk allerminst gehoorzaamheid is, maar pure
eigenliefde. Want wie zichzelf liefheeft, houdt zich aan de wet uit pure vrees
voor de altijd er op volgende zekere bestraffing als hij die wet overtreedt,
omdat hij bijzonder veel medelijden met zichzelf heeft als hij de pijn van de
straf in zijn hulpeloze zwakte ondergaat. Maar indien hij ook maar de geringste
gelegenheid vindt om in zijn hart onopgemerkt te zijn, zal hij de wet en de
wetgever vervloeken en de wet weldra met voeten treden.
9. En als
dan zo iemand op de een of andere manier zich een grotere macht kan vergaren,
dan stelt hij zich tweemaal zo gruwelijk boven de wetten, of die nu goed of
slecht zijn en hij zal ze vernietigen en ongedaan maken tezamen met de
liefdeloze wetgever. (N.B. Dat zouden ook alle leiders en wetgevers in deze
tijd goed moeten bedenken; want ook hen wacht een dergelijk lot als zij menen
dat vrees het enige middel is om de orde te handhaven met het daaraan verbonden
voordeel van de stomme gehoorzaamheid van de slaven. Anders zullen zij allen
spoedig op ruwe wijze ondervinden, welke vruchten de wetten die hun oorsprong
niet in zuivere, onbaatzuchtige liefde vinden, hen vroeg of laat zullen
brengen, hetzij hier, maar zeker altijd in het hiernamaals.)
10. Want
zie, Kaïn handelde tot op zekere hoogte zo onmenselijk naar de wet, omdat hij
van Mijn kant niet altijd genade en bereidwilligheid ondervond, wanneer hij na
een boze daad tranen van berouw vergoot. Dat kon Ik evenwel niet doen,
aangezien zijn berouw alleen het verlies van Mijn genade betrof, maar nooit op
Mijn liefde was gericht.
11. En
zie, wie op zo'n manier berouw heeft, die treurt niet vanuit het diepst van
zijn hart om het verlies van het leven, maar veel meer om het verlies van zijn
welzijn; en zijn berouw is daarom vals, omdat er hem niets aan gelegen is om
tot een volkomen hereniging met Mij te komen. En als Ik hem dan ook zou willen
geven wat hij niet wenst en wil, zou hij slechts de dood verwerven door een
dergelijke verwisseling van wil, omdat de vrije wil het eigenlijke leven van de
mens is.
12. En
zie, dat was ook het geval bij Kaïn, omdat hij de liefde uitgebannen had en
daarvoor in de plaats de gerechtigheid aangreep, zonder er bij te denken dat er
zonder liefde geen gerechtigheid is en dat de gerechtigheid eigenlijk de
hoogste liefde zelf is, zonder welke alles te gronde zou gaan en
noodzakelijkerwijs moest gaan.
Hoofdstuk 23
De bevelen van Hanoch, de tiran
1. En
zie, toen de stad geheel opgebouwd was, nam Kaïn Hanoch mee en voerde hem de
hoge woning binnen, die voor hem gebouwd was. Hijzelf droeg de hele volmacht
over al zijn kinderen en ook over zijn kleinkinderen in hun tegenwoordigheid
aan Hanoch over en verlangde van hem, dat hij aan hun allen wetten zou geven
volgens zijn juiste inzicht en volgens zijn eigen goeddunken en daarom zei hij:
2.
"Zie, Hanoch, hier in deze alleen voor jou gebouwde woning draag ik al
mijn vaderlijke rechten met alle macht en al het gezag aan jou Over om mijn,
jouwen al hun kinderen autonoom te leiden door wetten, gemaakt naar jouw eigen
goeddunken, die zij als heilig dienen te beschouwen; want het is niet belangrijk
hoe de wet luidt, want op zichzelf
stelt
deze weinig voor, maar het komt aan op de stipte naleving ervan en daarom zal
voortaan gelden: 'Wie ernaar handelt, handelt juist, - maar wie ertegenin gaat,
staat geheel in het ongelijk!', en er moet dan altijd gestraft worden met de
zwaarte van de overtreding als maatstaf.
3. En dan
zullen wij door zo te handelen vrij worden en niet door de wet aan welks
geaardheid niets gelegen is, maar alleen aan het in acht nemen ervan.
4. Jij als wetgever bent echter vrij om je er niet aan te
houden, omdat jouw vrijheid ter wille van de wet heilig moet zijn; want als
ook jij aan de wet gebonden zou zijn, zou deze je slechts belemmeren om in de
noodzakelijke vrije sfeer te werk te gaan, omdat je er dan zelf in gevangen
zou zijn. Daarom moet jij erbuiten staan, net zo vrij als iemand die geen
wetten kent; maar iedere handeling van jou moet voor hen, omdat zij degenen
zijn die geheel aan jou zijn overgeleverd, als de strengste wet gelden en als
je iets wilt, dan moeten zij handelen zoals jij dat wilt, - en daarom moet
alles wat ze doen of laten slechts in overeenstemming met jouw wil zijn."
5. En
toen opende de nieuwe vorst zijn mond en sprak op zeer gebiedende toon:
"Mijn onderdanen, luisteren jullie allemaal, zowel de mannelijke als de
vrouwelijke! Niemand beschouwe ooit wat dan ook als zijn eigendom, maar
slechts als het mijne, opdat er aan het onderlinge ruziën en twisten een einde
komt! Daarom zullen jullie in de toekomst alleen mij dienen en alleen ten
behoeve van mijn voorraadkamers werken; afhankelijk van je vlijt zullen jullie
te eten krijgen en de meest getrouwen zullen mij dichter mogen naderen dan de
minder getrouwen en de opzieners en de voltrekkers van het recht en de uitvoerders
van de gerechte straffen zullen betere kost krijgen. Wee de ongehoorzamen!
Die zal ik naar de bergen laten verdrijven en de dieren daar zullen ze wurgen
en verscheuren. Maar degenen die mijn wetten uit traagheid, onopmerkzaamheid
en uit lichtzinnigheid overtreden, zullen tot bloedens toe met roeden
getuchtigd worden; maar degenen die het zouden wagen mij in wat voor opzicht
dan ook tegen te spreken, zullen met slangen getuchtigd worden tot in het merg
van hun gebeente en hun tong zal uitgetrokken worden en aan de slangen worden
toegeworpen als voedsel. En wie mij met schele ogen aan zal kijken, zijn ogen
zullen uitgestoken worden, zodat hij voortaan zijn vorst niet meer kan zien.
De trage echter zal een lastdier worden en zal als een lastdier behandeld
worden met stokken en knuppels, zodat zijn voeten vlugger en zijn handen rapper
worden.
6. Verder
geef ik jullie geen andere wet dan de striktste gehoorzaamheid aan al mijn
vrije wensen en bevelen, die ik op ieder moment van de dag alsmede van de nacht
zal laten uitvaardigen, amen."
7. En
zie, toen schrok zelfs Kaïn en ook alle overigen schrokken mateloos en gingen
geheel ontdaan uit de woning van Hanoch en verwensten in hun hart hun
onmenselijke vader Kaïn, die hen als dank voor de enorme inspanningen zo'n
erbarmelijk lot had bereid.
8. En
toen het dan avond werd, kregen zij allemaal honger en durfden niet te eten en
gingen treurig naar Hanoch en zeiden: "Heer, wij hebben de hele dag
gewerkt, geef ons dus ook te eten, zoals je beloofd hebt!"
9. Maar
Hanoch richtte zich op en zei: "Waar zijn de vruchten van jullie arbeid?
Breng die hier en laat ze me zien en breng ze naar mijn voorraadkamers, dan
zal ik ieder laten geven waar hij recht op heeft!"
10. En ze
gingen heen en brachten hem wat hun bevolen was, de een veel, de ander weinig
en ze legden alles voor zijn voeten neer.
11. Maar
Kaïn en zijn vrouw brachten niets, omdat zij in de mening verkeerden
vrijgesteld te zijn. En zie, toen verdeelde Hanoch de vruchten en zei:
"Wie gewerkt heeft, zal ook eten; wie echter niet gewerkt heeft, zal ook
niet eten."
12. En zo
moesten Kaïn en zijn vrouw voor deze keer vasten. En zie, toen verliet Kaïn met
zijn vrouw wenend de woning van Hanoch en vond ook geen enkel medelijdend hart
onder al zijn kinderen en kleinkinderen. Hij ging toen op het veld en at daar
van de overgebleven vruchten; en omdat er voor hem geen woning neergezet was,
overnachtte hij met zijn vrouw onder de vrije hemel.
13. En
toen zijn kinderen de volgende dag daar weer kwamen om te werken, vonden zij
hem al bezig met het verzamelen van vruchten. "Kijk", zeiden ze, "hij
werkt voor de eerste maal op dit land; dat is zijn verdiende loon, want zo
heeft hij het gewild: recht, in plaats van liefde!"
14. En
zie, toen zij nu weer onafgebroken gewerkt hadden tot het midden van de dag,
sommige verzamelden vruchten, andere bouwden nog meer huizen en woningen en
voorraadkamers en sommige dienden hun vorst en zijn vrouwen zijn kinderen om
het hen gemakkelijk te maken, kwamen allen weer naar zijn hoge woning en
brachten hem vruchten en andere tekenen van hun vermoeiende harde werken en
verlangden te eten waar zij recht op hadden, ook Kaïn met zijn vrouw.
15. En
zie, toen verhief Hanoch zich met grimmige ernst en zei: "Hoeveel keer per
dag willen jullie dan eten?! Denk je nu dat ik die vruchten voor jullie laat
verzamelen, opdat je dan onbekommerd gevoerd kunt worden?! Waarvan zal ik dan
leven en mijn bedienden, wier zaak het niet is te werken zoals jullie, maar hun
heer op handen te dragen?! Verdwijn daarom uit mijn ogen en laat geen van
jullie allen het ooit meer wagen de drempel van mijn hoge huis te
overschrijden! Van nu af aan zal ik dagelijks voor mijn huis de vruchten door
mijn dienaren in ontvangst laten nemen; jullie echter kunnen mondjesmaat eten
van de vruchten die vanzelf van de struiken en bomen zijn gevallen, - dat
geldt voor de verzamelaars en ook voor hen die bouwen. En dit is een nieuw
gebod voor jullie, waaraan je je heilig hebt te houden; wee de
overtreders!"
16. En
zie, toen nam Kaïn het woord en vroeg heel treurig en diep ontroerd aan Hanoch:
"O Hanoch, grote vorst, mijn gewezen zoon, zeg me recht vanuit je hart en
naar waarheid, zijn je vader en moeder niet uitgezonderd van alles wat je
wijs en naar eigen goeddunken je onderdanen hebt bevolen? En moet ik dan
gelijk gesteld worden aan mijn kinderen, gebied dan dat zij ook hun vader en
moeder van voedsel moeten voorzien, want wij zijn aloud, afgemat en zeer zwak
geworden. Of sta mij genadig toe hier vandaan te trekken tot aan het eind van
de wereld, opdat ik de grote ellende van mijn. kinderen niet langer aan hoef te
zien, daar zij onder het zware juk van de vrije gerechtigheid
versmachten."
17. En zie, toen zei Hanoch: "Wat vraag je me nu?!
Doe ik het dan niet goed als ik volgens de leer en de macht die jij me gegeven
hebt, handel?! Je hebt toch zelf niemand anders dan mij boven de wet gesteld
en je hebt voor jezelf geen uitzondering gemaakt! Waarom wens je dat dan nu
wederrechtelijk van mij en wil je mij daardoor ertoe dwingen op jou, de eerste
wetgever, de strenge gerechtelijke gevolgen voor ongehoorzaamheid toe te
passen om een afschrikwekkend voorbeeld voor de anderen genadeloos duidelijk
te maken?! En indien ik zo handel, doe ik dan onrecht?! Omdat er bij ons geen
liefde heerst, maar alleen het zuivere recht, hoe kun je je dan uitspreken
tegen de wetten van mijn vrije willekeur om de een of andere uitzonderlijke
genade te verkrijgen, die niet strookt met de rechten van de wetten van je
vorst?! Dat je mijn vader bent, wat gaat mij dat aan?! Ik ben door jou zo
geworden, zonder dat ik het onder wat voor voorwaarde dan ook heb willen worden!
En jij hebt mij immers buiten mijn wil verwekt en mij zonder dat ik het wilde
tot een vorst gemaakt! Vertel me eens, welke verplichting ik, gerechtelijk
bezien, ten opzichte van jou heb, omdat ik nu geheel buiten mijn wil, zuiver
toevallig tengevolge van jouw wellust werd en ben wat ik ben en zoals ik ben,
omdat ik niets te willen had en ook geen enkele voorwaarde kon stellen en een
vorst werd als gevolg van jouw eerzucht!
18.
Vlucht dan uit mijn ogen waarheen je maar wilt, opdat de bittere gevolgen van
de gerechtigheid je niet achterhalen! Dat zal de enige genade zijn die ik vrij
vanuit mijzelf je zal schenken, omdat ik kan doen wat ik maar wil; ga dus nu en
vlucht!"
De uittocht van Kaïn naar de zee
1. En zie
nu, toen begon Kaïn te wenen en vertrok daar vandaan met zijn vrouwen vier
kinderen, twee van het mannelijke en twee van het vrouwelijke geslacht, en
bereikte na veertig dagen de kust. Hij schrok van de aanblik van het grote
water, omdat hij stellig geloofde het einde van de wereld bereikt te hebben. En
hij dacht: als Hanoch mij nu vervolgt, waarheen zal ik dan vluchten?
2. Voor
mij ligt het einde van de wereld en links en rechts zijn hoge bergen die ik
niet mag betreden en het genadige oog en oor van de Heer is voor mij gesloten.
Ook zie ik hier louter vreemde, ongezegende vruchten; wie zou die durven eten?
En onze voorraad die wij meegenomen hadden is nu ook verbruikt! - Wat zal ik
nu doen?
3. Ik wil
daarom nog eens proberen een luid geroep tot de Heer te richten; Hij zal me
verhoren, of Hij laat ons ten onder gaan en zo zal het met ons dan tenslotte
toch vergaan naar Zijn wil, die wij al die tijd in onze grote verblindheid
zeker niet hebben herkend.
4. En
zie, toen begon Kaïn na een tijdsverloop van zevenenzeventig jaar weer tot Mij
te bidden, drie dagen lang, dag en nacht zonder ophouden en hij riep aan één
stuk door: "Heer, Gij rechtvaardige, Gij liefderijke, zie vol genade neer
op Uw grote schuldenaar en doe met mij naar Uw heilige wil!" En deze
woorden herhaalde hij vele duizenden malen.
5. En Ik
kreeg medelijden met hem, omdat hij zo sterk en eindeloos ellendig riep. Zie,
toen zond Ik Abel in een vlam gehuld naar hem toe en Abel sprak tot hem met de
woorden die uit Mij kwamen en zei: "Kaïn, sta van de grond op, kijk me in
mijn gezicht en zeg me of je mij nog herkent!"
6. Toen
stond Kaïn op en bekeek vol vrees de vlam en herkende die niet, noch aan de
stem noch aan de gedaante, en toen vroeg hij, bevend van zeer grote angst:
"Wie ben jij dan, vreemd wezen in die vlam?"
7. En
Abel antwoordde hem: "Ik, je broer Abel, sta voor je in de vlam van de
goddelijke liefde! Wat wil je dat er nu met je gebeurt?" - "O
broer", zei Kaïn, "jij bent het dus, zie, ik heb geen wil meer! Mijn
zoon Hanoch heeft mij alles afgenomen, ook mijn wil; nu heb ik geen wil meer,
en zie, in het bestaan dat we nu leiden, zijn wij allen zonder wil! Daarom kan
ik niets anders zeggen dan: mij en ons allen geschiede volgens de heilige wil
van de Heer!"
8. Toen
zei Abel: "Luister dan nu! Het is de wil van de Heer mijn Vader en jouw
God, dat jullie zonder vrees of schroom van alle vruchten zullen eten, die je
hier maar vinden kunt; want de slang heeft je naar hier verdreven en is met al
haar gif achtergebleven bij je kinderen in de stad Hanoch en zal jullie niet
meer lastig vallen. Want zodra de mens zijn wil heeft weggegeven, is er voor
het boze gebroed niets meer te doen; maar wie zijn wil ondergeschikt heeft
gemaakt aan de slang, die is haar gevangene en het einde van zijn invloed is
nabij gekomen.
9. Wie
echter ontsnapt is uit haar nu krachtig geworden strikken en op die manier de
laatste druppels van zijn wil heeft gered en deze voor het aangezicht van
Jehova op de aarde heeft neergelegd, die zal vanuit Hem een nieuwe wil gegeven
worden, opdat hij in het vervolg als werktuig van de Heer zal kunnen handelen.
En zo is het ook voor jou de wil van de Heer, dat jij in het vervolg naar Zijn
wil zult handelen; en mochten de nakomelingen van Hanoch te eniger tijd jou of
je familie vinden, dan zullen zij jou en je familie niet herkennen, omdat de
liefde van de Heer jullie voorgoed geheel zwart zal branden.
10. En de
naam 'Kaïn' zal van je weggenomen worden en een andere naam zal je gegeven
worden en die luidt 'Atheope', dat wil zeggen 'de willoze naar de wil Gods'.
Als zodanig moet je met je familie een zeer grote stevige mand vlechten van
riet en biezen, zeven manshoogten lang, drie manshoogten breed en één manshoogte
hoog, en deze moet je dan met hars en allerlei pek dichtmaken. En als je dit
dan vlijtig gedaan hebt, moet je deze bij het grote water plaatsen en veertig
dagen lang vruchten verzamelen; en als je dat gedaan zult hebben, leg dan de
vruchten in de mand en ga tenslotte met z'n allen aan boord!
11. En
dan zal de Heer vanuit het grote water een grote vloed op laten komen; die zal
de mand met jullie erin opheffen en zal je wegdragen naar een ver land midden
in dat grote water en daar zul je volkomen veilig zijn voor alle vervolgingen
van Hanoch.
12. En in
dit grote water zullen in de nabijheid wijd en zijd verspreid kleine stukken
land liggen en als er teveel van jullie op één stuk land komen, zoek dan het
naastbij gelegene op en zo voort, en bevolk volgens de wil van de Heer
langzamerhand alle kleine stukjes land in de grote wateren.
13. En als jullie de Heer niet zullen vergeten, dan zal
Hij je eens een groot vasteland geven om te bewonen, daar zullen jullie blijven
tot aan het einde van de wereld, nadat het eerst van tevoren gereinigd zal
worden door de er spoedig op neerstortende watervloeden. Deze zullen de
nakomelingen van Hanoch verstikken en doden en ook zeer veel kinderen van God,
die zich door de schone dochters van Hanoch zullen laten vangen.
14. Deze
vloedstromen zullen jullie willozen evenwel niet bereiken, omdat de wil van de
Heer je op de wateren van Zijn grote erbarmen geplaatst heeft. - En als jullie
het een of ander nodig zouden hebben, dan weet je immers zonder meer waar de
grote Gever is, die jullie niet zal verlaten als je Hem in je hart niet zult
verlaten.
15. En
jij Kaïn, kom nu dichter bij!" En zie, toen liep Kaïn naar zijn in vlammen
gehulde broer Abel en Abel omarmde hem en zo werd hij zo zwart als kool en zijn
haren werden gekroesd. En dat gebeurde ook nog bij de vijf anderen.
16. En
toen zei Abel: "Nu, broer Atheope, ben je bevrijd van elke schuld, want
die is achtergebleven bij Hanoch en handel dan voortaan naar de wil van de
Heer! Amen."
Hoofdstuk 25
De ontwikkeling van Kaïns geslacht
1. En
zie, toen verdween Abel, en Atheope at voor de eerste keer in zijn leven geheel
opgewekt en blij van de vruchten en deed precies zoals hem bevolen was.
2. En zo
bevolkten dan zijn laatste nakomelingen alle eilanden in de wateren tot op de
dag van vandaag en na de grote verdelging van het slangenbroedsel door de
vloedstromen uit de hemel, ook de grote werelddelen die jullie heden Afrika',
'Amerika' en 'Australië' noemen. En zijn stam is niet gedood door de
vloedstromen en is tot op heden nog dezelfde, om te getuigen van de toenmalige
en hedendaagse gruweldaden van Mijn en Hanochs kinderen.
3. En
zie, zo leeft deze Atheope nog, natuurlijk en geestelijk, tot op dit moment als
een niet aflatende waarnemer van jullie doen en laten, verborgen op een klein
eilandje, dat geen sterveling ooit zal vinden in het midden van het grote
water!
4. En
zie, hij at en dronk allerlei soorten vruchten en verwekte in de volgende
duizend jaar nog zevenhonderd kinderen. Toen echter werd hij door Mij vernieuwd
en at en dronk niet meer, omdat hij voor de eeuwigheid verzadigd werd door
Mijn liefde, dat is de beste kost die er is. Want wie daarmee verzadigd wordt,
zal de dood voor eeuwig niet zien, smaken en ondergaan en hij zal dan nooit honger
of dorst hebben. En zijn sterven zal een levend uittreden zijn uit dit leven
naar het leven in het leven des levens van de levenden, door de Levende die
Ikzelf ben.
5. En
aldus verzadigd leeft Atheope nog tot op dit uur lijfelijk als de eerste
mensenzoon in de wijdse aanblik van de aarde en kan het doen en laten van alle
mensen bezien en is dientengevolge een oude getuige van al Mijn daden tot aan
jullie toe.
6. Hij
kende Noach, Abraham, Mozes, alle profeten en Melchizedek, de hogepriester.
7. En hij
was getuige van Mijn geboorte en Mijn nieuwe schepping door het grootste van al
Mijn werken, namelijk door het werk van de verlossing. En zo zal hij ook
bewaard blijven tot aan het volledige nederdalen van Mijn heilige stad,
hetgeen zojuist een aanvang heeft genomen. Aldaar zal hij ook geheel opgenomen
worden als een trouwe poortwachter; want buiten Mijzelf kent niemand de slang
zo door en door dan hij, die de mees te hinder van haar heeft ondervonden.
8. En
zie, dat is de geschiedenis van Kaïn, die nu aan jullie gegeven is om rijpelijk
over jezelf na te denken, opdat je daardoor des te eerder en des te
gemakkelijker de fijnste wortels van het boze in jezelf mag vinden en herkennen
om die tot in hun diepste grondslagen te vernietigen, om zodoende in Mijn
liefde het reeds zo lang verloren paradijs weer te vinden en eindelijk ware,
getrouwe burgers van Mijn nieuwe, grote, heilige stad te worden, omdat Ik voor
jullie allemaal de allertrouwste, heiligste en allerbeste Vader ben van alle
eeuwigheden der eeuwigheden. Amen.
Hoofdstuk 26
Hanochs goddeloze regering
1. En
wend nu je blik een korte tijd terug naar Hanoch en Ik zal jullie nog in het
kort tonen, hoe het er daar al na een tijdsverloop van pas dertig jaar heeft
uitgezien.
2. En
zie, Hanoch had nu de mooiste vrouw voor zichzelf uitgezocht en daarnaast nog
twee bijvrouwen en bedreef mateloze ontucht met hen. Daardoor werd zijn
verstand zo vreselijk verduisterd, dat hij zijn regering helemaal vergat; en
de weinige gedachten waartoe zijn denken nog ternauwernood in staat was,
waren alleen nog maar gericht op een goed leventje, pracht, zachte kleren en
hoererij.
3. Als
zijn onderdanen hem maar zeer vele en goede gerechten van allerlei soort
vruchten brachten en zeer veel glimmende dingen voor zijn huis en erg zachte
kledij, gevlochten van de fijnste grassoorten die aan de voet van de bergen
groeiden, dan was hij daarmee ook al volledig tevreden en liet daarbij de
wetten de wetten en de regering de regering.
4. Maar zie, toen merkten zijn
onderdanen dat hij lauw geworden was en zij maakten gebruik van zijn blindheid.
Toen merkten ook zijn dienaren hoe de zaken ervoor stonden en zij waren zo slim
en zo sluw als de slang zelf, en probeerden daarom hun heer voortdurend op alle
mogelijke manieren in slaap te wiegen en veroorloofden ook op leugenachtige
wijze - als ware het op aansporing van de inschikkelijke vorst - aan de onderdanen
alle mogelijke vermakelijkheden, als zij aan hen maar heel vlijtig hun steeds
in aantal toenemende gaven afleverden.
5. En
zie, toen deze dienaren nu zagen dat zij ongestraft konden doen wat zij wilden,
begonnen zij te regeren en gaven wetten aan de onderdanen; ten eerste moesten
zij de vorst door allerlei offers een goddelijke verering betonen en ten
tweede moest de mooiste dochter van de een of andere onderdaan aan de vorst
worden gegeven; en de onderdaan die de gelukkige gever zou zijn, werd
ontheven van alle leveringsverplichtingen en hij zou zijn huis in eigendom
bezitten, hij zou toegang hebben tot het huis van de vorst en zou zich met
diens dienaren kunnen onderhouden en hij zou ieder jaar eenmaal zijn vorst
mogen aanschouwen en hem bedanken voor zo'n grote en vererende genade.
6. En
zie, daarmee had de slang een waarlijk geniale streek uitgehaald, zoals jullie
dat zeggen! Want nu begonnen de ouders hun dochters altijd thuis te houden en
besteedden er alle aandacht aan, dat zij alleen maar erg lieflijk en mooi
werden, om daardoor misschien eens de staat van vrijheid te bereiken. En zo'n
schoonheid keek dan het gewone volk niet meer aan, omdat zij dacht dat ze
bestemd was voor de vorst.
7. Maar
wat gebeurde er nu door dit wederzijdse bedrog? Niets meer of minder dan het
allerergste wat je je maar in je diepste gedachten kunt voorstellen, namelijk:
de dienaren trokken uiteindelijk de hele regering naar zich toe onder het sluwe
voorwendsel, dat zij, die zeer goed van de tongriem waren gesneden, aan de
vorst duidelijk maakten dat hij nu niet meer een vorst, maar een god van het
volk was en dat het een vernedering zou zijn tegenover zijn oneindige hoogheid
en onuitsprekelijke verhevenheid, die nu goddelijk was, om de aardwormen
wetten te geven. De dienaren wilden uit onmetelijke hoogachting voor zijn
boven alles verheven heiligheid deze vernederende zaak op zich nemen; en
zodoende zou hij niets anders hoeven te doen dan alleen maar door middel van
een wenk zijn welgevallen of zijn misachten te uiten en de schatten, die zij
in grote hoeveelheden voor hem zouden verzamelen, goedgunstig en genadig aan te
nemen.
8.
Overigens mocht hij zich slechts eenmaal in het jaar aan het volk vertonen,
waarbij dan iedereen voor hem zou neervallen en hem liggend in het stof
aanbidden; en indien hij dan een van die bestofte wormen een bijzondere genade
wilde bewijzen, dan mocht dat gebeuren door een ferme trap met zijn heilige
voet op de kop van die worm.
9. En
indien zo iemand deze hoge genade deelachtig mocht worden, bijvoorbeeld
vanwege het offeren van een mooi, aantrekkelijk meisje, dan zou deze persoon
meteen van de aarde opgetild worden en hij zou de goddelijke verhevenheid van
de heer van alle macht en kracht aanschouwen en zou daarna een vrije burger
worden van de heilige stad van de verheven god Hanoch.
10. En
zie, deze listige redenering van zijn dienaren streelde zijn egoïstische
ijdelheid zo zeer, dat hij meteen alles geheel inwilligde. O, wat een
ontzaglijk grote dwaas!
11. En
zie, nu hadden de dienaren bereikt waarnaar zij al lang gestreefd hadden,
namelijk de wetgeving, bestraffing en hiermee de hele regering en zo kwamen er
in plaats van één, tien vorsten, die ook niet het geringste onderscheid maakten
tussen mensen, hun broeders en de andere dieren en hen alleen maar onderverdeelden
in dieren met verstand en dieren zonder verstand. En alleen als een willekeurig
met rede begaafd dier het een of andere sluwe, boze plan in hun voordeel tot een
goed einde had gebracht, werd hem het recht gegeven zich ook een mens te mogen
noemen.
12. En
toen nu deze tien vorsten zagen hoe hun wetten blindelings gehoorzaamd werden
door de diermensen, - natuurlijk als gevolg van de zeer grote vrees voor de eindeloze
mishandelingen, - koos ieder van hen langzamerhand eveneens tien dienaren uit
de vrije burgers van de stad en verhief hen in een soort adelstand, tezamen met
hun vrouwen en kinderen. Daartegenover moesten evenwel hun dochters, als zij
hun mooi en bekoorlijk genoeg voorkwamen, vrijwillig als hoeren aan hen worden
gegeven. Zij verwekten kinderen bij honderden en duizenden tegelijk, die dan
allemaal weer aan de diermensen overgeleverd werden om gevoed te worden; en
wanneer ze volwassen waren, werden de mannelijken eveneens bij de diermensen
ingedeeld, maar de vrouwelijke werden weer als hoer gebruikt, daar zij door een
list Van de slang meestentijds zeer mooi en bekoorlijk werden. Zij werden dikwijls
reeds op hun twaalfde jaar beslapen en werden daardoor onvruchtbaar gemaakt.
En als zij dan na korte tijd al hun bekoring verloren hadden, werden zij
uitgestoten naar de dieren en moesten hiervoor zorgen en werden 'Huhorae'
genoemd, dat betekent bij jullie 'mensen, die het vee verzorgen'.
13. En
zie, zo ging men meer dan dertig jaar door op deze wijze te leven. Toen echter,
omdat de mensen zich op deze ontuchtige manier vermeerderd hadden tot vele
honderdduizenden en zich wijd en zijd over het land verspreid hadden en daardoor
niet meer overzien konden worden, werden met de argeloze toestemming van
Hanoch, hun nu geheel krachteloze en dadeloze god die nooit ingreep, nog eens
tien steden gebouwd en deze werden vernoemd naar de namen van de tien vorsten,
en deze heetten:
14. Kad
(de dief), Kahrak (de hoerenmeester), Nohad (de bedrieger), Huïd (de boze),
Hlad (de koude), Uvrak (zaad van de slang), Farak (de gruwelijke), Molakim (de
leugenaar), Uvrahim (de fijne vleier) en Thahirak (de grote zondaar).
15. En
zie nu, ieder van deze steden werd gebouwd volgens het voorbeeld van de stad
Hanoch; en zodoende werd er ook in het midden van elk een hoge burcht gebouwd
gelijk aan de hoge woning van Hanoch en deze werd omgeven door een muur en een
gracht. En bedenk dat de mensen toen geen werktuigen hadden zoals harken,
spaden, houwelen en pikhouwelen; daarom moesten zij hun handen gebruiken en
als woelmuizen met hun vingers in de grond wroeten!
Hoofdstuk 27
1. Ik wil
de mishandelingen die bij zo' n bouw plaatsvonden niet gedenken, maar Ik wil
jullie naar de hoofdzaken leiden. - Toen nu de steden geheel gebouwd waren,
gingen de tien vorsten naar Hanoch en zeiden: "Hanoch, gij grote verheven
god van alle macht en kracht (N.B. ofschoon hij al zwakker was dan een mug en
helemaal geen macht meer bezat) en allergrootste heer van alle gerechtigheid
(N.B. waaraan niets anders dan diefstal, hoererij, bedrog, al het boze,
gevoelloosheid, slangenbroedsel, wreedheid, leugens, vleierij en allerlei
soorten misdrijven ten grondslag lagen)! Zie, onder de meest wijze leiding van
uw grenzeloze, onbegrijpelijke en onnaspeurbare gerechtigheid is uw volk groot
geworden (N.B. Het was waarlijk een grenzeloze, voor hen geheel onbegrijpelijke
en meer nog, geheel onnaspeurbare gerechtigheid) en heeft zich verspreid over
heel het wijdse land van uw goddelijke heerlijkheid en is daarom niet meer te
overzien vanuit uw hoge huis en als wij ze niet in het oog houden, dan zullen
ze doen wat ze willen; ja, zij kunnen zelfs zo ver afdwalen, dat zij in plaats
van u, aan wie alleen toch alle aanbidding toekomt, weer de oude God van Kaïn
beginnen aan te roepen en te aanbidden en het zou
diezelfde
oude God toch weer eens te binnen kunnen schieten, iemand van hen te verhoren
en hem met een onoverwinnelijke macht toe te rusten, waarna hij dan een groot
volk om zich heen zou kunnen verzamelen, ons overvallen en ons tenslotte allemaal
vernietigen. (N.B. Zulke zorgen passen heel goed bij zo'n machtige god!)
2.
Uiteindelijk zouden wij ook niet genoeg goede dienaren hebben om overal heen te
gaan ten einde de vruchten af te nemen en hiernaartoe te brengen; en tenslotte
zouden deze dienaren ons onderweg te slim af zijn en zouden uiteindelijk zelf
alles verbruiken, wat slechts voor u, o grote god, door de aarde gehoorzaam
werd voortgebracht!" (N.B. Dus uit angst te verhongeren, begon de grote
god zich zorgen te maken?!)
3. En
zie, toen kwam Hanoch in grote verlegenheid en wist niet wat te doen, omdat hij
nooit eerder vernomen had hoe zeer zijn volk zich vermeerderd had. Tenslotte
stond hij op en zei met krijsende stem vol angst: "Hoe zou het zijn, als
wij hen die teveel zijn geleidelijk aan ombrachten en doodden en ze
terugbrachten tot het oorspronkelijke aantal zwakken en moedelozen?! Wat vinden
jullie daarvan, mijn getrouwen?" (N.B. Een prachtig voornemen van de
goddelijke gerechtigheid!)
4. En
zie, toen zeiden de tien: "O allerrechtvaardigste god, overweeg wat
mogelijk en wat onmogelijk is! (N.B. De meest wijze, machtigste en
rechtvaardigste god moest zich dus ook door zijn dienaren over het mogelijke en
het onmogelijke laten voorlichten!) Want zie, ten eerste zou den zij u en ons
in enorme aantallen overvallen en ons allemaal vernietigen als wij er maar één
zouden doodslaan, en ten tweede, denk aan het vat boven de sterren waarvan Kaïn
ons vaak verteld heeft en wat er gebeuren zal als wij zouden beginnen met het
bedrijven van gruwelijkheden!" (N.B. Dus had de grote machtige god toch
nog angst voor de oude God?!)
5. En
zie, toen zei Hanoch tegen hen: "Luister en verneem mijn wil, die krachtig
klinkt: ieder van jullie, mijn tien trouwste dienaren, betrekt een van de tien
steden en heerst daar en regeert daar uit mijn naam en geeft wetten volgens het
juiste inzicht en besef en zorgt ervoor dat die nauwkeurig en streng opgevolgd
worden! Als een van jullie ooit in ijver zou verslappen, dan zal ik de
trouwste en ijverigste uit jullie midden boven hem plaatsen. Ik zal jullie
beoordelen naar de inbreng van de vruchten! De eerste die de aan mijn heilige
verhevenheid verschuldigde gaven zal brengen, zal ook de lof van de
gerechtigheid als eerste oogsten en ik zal het weinige van hem aannemen als
ware het veel; maar zij die later komen moeten veel brengen en ik zal het
aannemen als ware het slechts weinig, omdat ik daaruit hun laksheid zal afmeten
en hen voor hun handelwijze een terechte lof of een terechte berisping zal
doen toekomen; en de laatste zal overgeleverd worden aan de eerste, opdat zijn
inzet en nauwgezetheid in alle rechtvaardige zaken zal toenemen. Want de
strenge rechtvaardigheid is de enige grondslag van het rijk dat we hebben en
zelf helemaal bezitten.
6. Dat is
mijn rechtvaardige en gestrenge wil, omdat jullie en alle vrije en dienstbare
onderdanen geen andere kunnen hebben en ook niet zullen hebben, want ik ben
jullie god en heer. Eens is er wel de een of andere oude God geweest, die ook
zeer machtig was zolang Hij rechtvaardig was; maar Hij zou toen Zijn rechtvaardigheid
hebben laten vallen en was even goed voor de boosdoeners als voor de rechtvaardigen
vanwege een zekere liefde, die overeenkomt met onze geestdrift voor mooie vrouwen
en Hij heeft zich daardoor geheel te gronde gericht en is nu niet meer.
7.
Vandaar dat ik nu zijn plaats inneem, zoals jullie mij hier zien; daarom zal
het aanroepen van de oude God weinig baten, omdat hij nergens en niets meer is.
Vandaar dat je je in alle aangelegenheden tot mij, die nu alle macht en gezag
in zich heeft, moet wenden! Amen."
8. (N.B.
Dergelijke en nog veel slechtere afschilderingen van Mij moet Ik heden ten dage
horen uit de mond van vele honderdduizenden, die hun volslagen onbegrip vanwege
hun geheel verduisterde verstand een vermogen dat alle dieren door middel van
hun scherpe zintuigen hebben - op Mijn troon zetten en zichzelf tegenwoordig
geen 'goden' meer noemen - omdat deze naam zo gewoon en kinderlijk nederig
klinkt -, maar zich 'filosofen' of 'wereldwijzen' en verder nog 'geleerden' of
allerlei soort 'doktoren' noemen. Dit verduisterde slag mensen wil Mij zelfs
dwingen eerst bij hen in de leer te gaan, als Ik een God zou willen zijn in
deze zeer verlichte tijd van de supergeleerden; Ik beweer echter dat een regenworm
verstandiger is dan zij, ofschoon die slechts één zintuig heeft. Ik zeg jullie
dat deze heren spoedig zeer grote ogen
zullen opzetten en toch niet meer zullen zien dan een woelmuis in de aarde, en
met gespitste en zeer lange oren niet meer zullen horen dan een vis in het
water, omdat die geen stem en ook geen gehoor heeft.)
9. En
zie, dat was voor de tien vorsten nu juist een goede, onuitputtelijke
hoeveelheid koren op hun molens; want Hanoch was aan hun stille wensen
tegemoet gekomen en gaf hun een streng gebod, dat hun juist goed van pas kwam.
Want nu pas waren zij als het ware gerechtigd ieder denkbare wandaad te
bedrijven en het volk en hun domme god te bedriegen.
(15 mei
1840) 10. En zie nu: toen dus de god Hanoch zijn rede had beëindigd, stuurde
hij zijn tien dienaren weg. Deze gingen heen, naar hun uiterlijk te oordelen
diep geroerd door zo'n geweldige toespraak; maar in hun hart waren zij
buitengewoon vrolijk over de grote dwaasheid van Hanoch, die uit vrees en door
allerlei zorgen hun eigen wil tot enige wet gemaakt had en er op het einde zelf
van overtuigd begon te raken dat hij een god was. Maar wat het laatste punt betrof
vergisten zij zich deerlijk; want Hanoch wist voor zichzelf heel goed dat hij
geen god was, omdat zijn zwakheid en algehele uitputting maar al te duidelijk
aantoonden hoe het er met zijn goddelijkheid voorstond!
11. Maar
hij wilde slechts de anderen in hun grove blindheid laten en die versterken en
god zijn ter wille van het gewin en hij dacht: "Voor de blinden is het
goed prediken; want die kunnen zwart niet van wit onderscheiden en houden de
dag voor een nacht en omgekeerd!" Maar hierin vergiste óók hij zich. En zo
heerste er tussen hen een rare verhouding, waarbij de ene de andere steeds
voor de dommere en zichzelf voor de grotere hield.
12. En
toen ze nu weer in hun verblijven tezamen kwamen, begon Kad met een
redevoering die tot hen allen was gericht en zei: "Nu mijn broeders, wij
die Kaïn nog als vader hebben en de aartsvader Adam hebben gezien en de
aartsmoeder Eva, die niet gekend en gezien is door Hanoch, die evenmin ooit
Adam zal zien. Zie, Kaïn, onze vader was een boosdoener zoals geen van ons het
ooit was en nooit zal zijn, en omdat hij zich tot de God van Adam wendde, gaf
die hem wat hij wilde.
13. Nu,
wat hebben wij dan nog meer nodig?! Wij weten en zijn oog en oorgetuigen van
Zijn grote daden; eveneens weten wij, waar de grote Machthebber woont! Laten
wij doen wat Kaïn in zijn nood en ook in tijden van overvloed deed, - en wees
ervan verzekerd dat spoedig bewezen en aangetoond wordt, wie de eigenlijke
heer in het land van de diepte is! Laat daarom ieder van ons voor deze God een
altaar oprichten en Hem de vruchten van het land offeren en de zeggenschap zal
dientengevolge niet achterwege blijven; en dan zal de dwaas Hanoch wel heel
lang kunnen wachten op de majesteitelijke schatting van zijn ingebeelde
heiligheid van ons, wij, die Adam en Eva nog gezien hebben!"
14. En
zie, toen Kad zijn toespraak had beëindigd, verhief Kahrak zich en zei:
"Broeders, als het zo ligt, dan staan wij voor een gewonnen zaak! Zie, wat
mij betreft ben ik het volkomen met Kad eens; we zouden toch wel grotere
dwazen zijn dan de hele Hanoch, als wij, die machtiger zijn, hem voor niets
anders zouden voeden dan om zijn dwaasheid te versterken en hem daarenboven ook
nog zouden vetmesten, zodat hij er nog meer naar zou haken om onze mooiste
vrouwen te beslapen? Wij moeten, zoals jullie allemaal weten, het ook nog als
een uitzonderlijke genade beschouwen, wanneer hij er een voor ons overlaat als
ze hem niet meer bevallen! Daarom geloof ik, dat wij de mooiste voor onszelf
moeten houden! De minder mooie geven wij aan onze dienaren; de overigen moeten
eigendom zijn van onze onderdanen en Hanoch kan daardoor een bloedschender worden
van zijn eigen dochters en nu door eigen toedoen de schande ondervinden en
mager worden als het been van een bok en met de kalveren eten en met de vogels
drinken! En waarom zouden wij niet hetzelfde doen als hij met onze vader deed?!
Vader Kaïn vergat ook een voorbehoud te maken voor bepaalde dingen en moest
vluchten, terwijl hij toch evengoed Hanochs vader was als de onze! En zie, voor
ons is hij nu nog slechts een domme broer; wat zal ons nu verhinderen aan hem
de vlucht van Kaïn te vergelden?! - Zie, dat is mijn mening, voordelig voor
ieder van ons, terwijl ik op mijn beurt de oude God zal aanhangen, zoals Kad
dat zeer wijs, juist en doeltreffend achtte!"
15. Van
alle kanten klonk nu instemming met de rede van Kahrak, waarop Nohad opstond en
begon te spreken, zeggende: "Jullie kennen mijn ambt en handwerk, dat ik
volgens de wil van Hanoch heb uitgeoefend met de grootste trouw, vlijt en
ijver! Toch vraag ik aan jullie allen wat ik er gedurende die lange tijd bij
gewonnen heb, en je zult mij zeker als antwoord geven: niets meer en niets
minder dan niets! Dat betekent: ik hielp de grote bedrieger met bedriegen en
was bijgevolg zelf een bedrogen bedrieger; ik moest vanwege zijn bedrieglijke
huichelarij tegenover de menigte een slecht leven leiden en mij openlijk -
alleen maar omwille van een domme schijnheilige opvatting als zeer strenge
dienaar van het recht, van ieder opwindend genot onthouden om daarvoor
heimelijk de meest krachtige verwijten en allerlei bedreigingen te incasseren,
in plaats van lof en een niet zichtbare schadeloosstelling en vergoeding voor
krenking in het openbaar, tengevolge van zijn onbegrijpelijke dwaasheid. Jullie
hebben het allemaal gemakkelijker gehad en konden voor je genoegen veel doen
wat voor mij onmogelijk was, omdat ik precies aan de spits van zijn
gerechtelijke verdwazing stond en zijn gekste en meest afschuwwekkende wensen
nauwgezet uit moest voeren, waardoor deze door mijn gedwongen huichelarij, waar
ik wel mee overweg kon - of eigenlijk mee overweg moest kunnen, het een of
andere wettelijke tintje kregen, waardoor ik dan vanwege de volledige deugdelijkheid
van mijn bedrog als rechtmatig bedrieger mij wederom heb moeten laten bedriegen
en dat in drievoud: ten eerste door Hanoch vanwege het recht, ten tweede door
mijzelf vanwege het volk en ten derde door het volk en jullie allen vanwege
Hanoch. Ik geloof voldoende redenen voor mijn volslagen ontevredenheid aan het
licht gebracht te hebben en daardoor ook mijn imago van bedrieger aan jullie
voeten gelegd te hebben. En oordeel nu zelf of ik ongelijk heb, als ik uit
dankbaarheid voor die erkenning het drievoudige bedrog van mij zal afschudden
en dat met alle kracht naar Hanochs hoofd zal slingeren, daar ik hem voor het
volk zal ontmaskeren. En hierna moet hij dan maar zien waarheen zijn
goddelijkheid hem zal leiden en hij zal die als een hinkend hert achterna
rennen. En dus zal ook ik doen wat Kad goed achtte en ik zal Kahraks raad
nauwkeurig ten uitvoer brengen en mijn afgiften zullen zijn ogen niet schaden
en het gedraaf van mijn kamelen zal zijn oor niet hinderen. En hiermee neem ik
bezit van de stad die mijn naam draagt."
16. En
zie, hierop zeiden de overigen: "Nohad heeft uitstekend gesproken en hij
handelt ook rechtschapen en goed."
17.
Daarna stond Huïd op en liet de stem vanuit zijn borst als een bliksemslag
klinken in de bijeenkomst van boze mannen en sprak heftiger dan de overigen,
zeggende: "Luister goed naar mij, broeders en zonen van Kaïn, de
vogelvrij-verklaarde, en begrijp al mijn woorden, want die zijn van zeer groot
belang!
18. Wie
zou in staat zijn alle bloeddruppels te tellen die mijn sterke handen hebben
doen vloeien uit de ruggen en lendenen van het arme en zwakke volk tengevolge
van de vonnissen van Nohad. Terwijl het net zo goed als Hanoch en wij,
nakomelingen van Kaïn zijn. Bloed dat gevloeid is, niet door de overtreding
van een bepaald gebod of door een of andere luiheid of vanwege de kleinste
schijnbaar strafbare aanleiding, maar enkel en alleen, zoals jullie allemaal
weten, louter voor zijn genoegen en tijdverdrijf, om maar niet te denken aan
die mishandelingen bij de bouw van al die steden, - zo erg zelfs dat het voor
mij volkomen onbegrijpelijk is, hoe deze armen de al zo lang durende martelgang
hebben overleefd. Hij wist ons wel bij iedere tegenwerping de breekbaarheid van
het bewuste vat boven de sterren voor te houden en vergat geheel en al dat
onder de aarde! 19. Maar ik vraag jullie allen naar recht en billijkheid of het
het volk niet beter zou vergaan onder de brokstukken van het vat, dan onder
onze voortdurende slagen met taaie roeden, harde knuppels en stevige stokken!
En zeg me, wat heeft hij dan voor het vat van de liefde onder de aarde gedaan?
Ik geloof dat afgezien van de talloze bloeddruppels van onze broeders er zich
zeer weinig in zal bevinden! En hadden wij de regering niet op een listige
wijze naar ons toe getrokken, - zou hij dan ook niet als god van alle
gruwelijkheden beslist begonnen zijn de een na de ander te laten doden?.
20. Wij
zelf moesten onmenselijk zijn om hem voor iedere verdenking te behoeden, omdat
wij nog zijn dienaren waren. Maar de steden zijn nu gebouwd, het volk is
verdeeld, de macht is aan ons, evenals de nieuwe waardering van de oude God en
het geprezen offer; wat hebben wij nog meer nodig? Aangezien het volk ons
gehoorzaamde toen wij het mishandelden, zal het ons zeker niet ontrouw worden
als wij in plaats van deze wrede onmenselijkheid de geslagen wonden willen en
zullen helen door wijzere en mildere wetten. Zie, men noemde mij boosaardig;
maar hierbij zou ik een groot vraagteken willen zetten: wie is er eigenlijk
boosaardig, ik, of Hanoch, of de slang van Kaïn! Ik geloof dat Hanoch een
meester in al het boze is en de slang moet al haar gebroed in zijn hart hebben
gelegd, anders waren zulke onmenselijkheden van één broeder ten opzichte van
zijn broeders door zijn broeders en de broeders van zijn broeders, niet voor te
stellen!
21.
Daarom geloof ik, dat wij hem aan onszelf ondergeschikt en dienstbaar moeten
maken en het volk steeds meer voor zijn onmenselijkheid schadeloos stellen in
plaats van zijn majesteitelijke schatting; aldus kan hij de rechtmatige heffing
op zijn eigen rug nemen en die dragen waarheen hij wil."
22.
"Jouw toespraak is juist en wijs, broeder Huïd", zeiden de verzamelden,
"en laat Hanoch overkomen hetgeen je zei in je rede, die ons allen midden
in ons oog trof dat te vaak zijn grote misdaden heeft gezien!"
23. En
zie, toen stond Hlad op en zei kort en bondig: "Broeders, jullie weten hoe
gevoelloos ik ten opzichte van alles moest zijn om zo te zeggen het strenge
recht te personifiëren ofwel om de willekeurige onmenselijkheid van Hanoch als
het onverbiddelijk recht uit te beelden, en ik moest bovendien zijn boze
spelletjes uitvoeren met een gezicht alsof ik het er mee eens was. Hoewel ik
niet de beul zelf was, was ik daarbij toch de opziener en moest de slagen van
Huïd en al zijn handlangers tellen en die altijd vol erkenning aan Hanoch overbrengen.
Zie, toentertijd moest ik gevoelloos schijnen, terwijl ik dat niet in het minst
was; nu wil ik mij bekeren, zoals je ziet! Tegenover Hanoch wil ik degene zijn
die ik zo dikwijls moest schijnen voor het volk, onze broeders; en voor de
broeders wil ik warm van hart zijn en ik zal Hanoch laten boeten voor het
onrecht dat hij hen aandeed. Laat mijn trouw aan hem een koude vergelding zijn
en mijn ijver zal mij tot de eerste onder jullie maken en de stem die hem looft
zal in gehuil en gebrul veranderd worden, en dat zal tot een feest worden voor
de oren van hen die zo dikwijls mishandeld zijn; en hun bleke wangen zullen
rood gekleurd worden met de bloeddruppels van zijn rug!
24. Omdat
ik het volledig met jullie eens ben, geloof ik dat mijn oordeel niet
onterecht is als ik te werk ga volgens mijn gevoel, dat lang genoeg als
verstard al de gruwelen en misdaden van Hanoch aan moest zien. Want wie gevoel
heeft en ontvankelijk is voor pijn en kwelling, die heeft het zeker ook voor
weldadigheid; dat heb ik talloze malen gezien. Laten wij daarom in de toekomst
regeren door weldaden te bewijzen. Diegene die toen het kwade deed, hem
geschiede volgens de maatstaf van zijn daad, daarbij in het oog houdend dat hij
ook een broeder is; laat het goede echter tienvoudig over de gehoorzamen en de
weldoeners komen. En dan zal aan de oude God een waardig offer worden gebracht,
dat Hem beslist zal bevallen als wij aan Hem datgene weer terugbrengen wat Kaïn
en Hanoch zo misdadig lichtzinnig voor ons allen hebben verloren doen
gaan."
25. En
zie, toen verhieven allen zich en bogen voor Hlad en zeiden: "O broeder!
Van al onze oordelen is het jouwe het meest juiste; jij komt de kinderen van
Adam het meest nabij. Daarom zul je ons tot voorbeeld zijn, waarnaar wij al
onze beschikkingen zullen regelen en richten en wij zijn ook vast van plan dat
te doen.
26. Het
warme bloed van de arme broeders heeft het ijs om je hart gesmolten en nu komt
daaruit een overvloedige warmte vrij; handel daarom vanuit deze warmte en verwarm
ons allen vanuit jouw overvloed!"
27. En
zie, toen verhief Uvrak zich ook en zei: "Broeders, zie en luister! Al
jullie oordelen zijn juist, waar en terecht; maar dat van Hlad is, volgens mijn
scherpe vermogen tot oordelen, duidelijk het meest juiste. En zodoende ben ik
het op één ding na geheel met hem eens en dit ene punt is van zeer groot belang
en luidt: grote, voorzichtige sluwheid bij alles wat wij ook maar ondernemen. Want
zie: recht doen wedervaren, weldoen, juist en rechtvaardig oordelen, de juiste
vergelding, een zekere orde, - dat zijn dingen die van groot openbaar belang
zijn, zowel voor het volk als ook voor ons allen; en al deze dingen zijn toereikend
als het gaat tussen ons en het volk. Maar nu weten ook alle vrije burgers van
de stad Hanoch, dat wij voor deze domkoppen vorsten zijn en Hanoch werkelijk
een god is en dat zal niet een van hen zich laten afnemen, zelfs niet na
duizend stokslagen; en nog meer dan alle vrijen houdt het hele volk aan deze
waan vast.
28. Maar
als wij Hanoch nu meteen iets aandoen, zullen wij hen juist daardoor allemaal
tegen ons opzetten; en als Hanoch in hun midden zou treden en hun duidelijk
zou maken dat wij hem de handen gebonden hebben, zodat hij de mishandelingen
die wij hen lieten ondergaan, niet had kunnen afweren, - als dit gebeurt komt
het volk over ons en gaan wij tengevolge van het gewicht van de massa ten
onder.
29.
Daarom zijn list en grote, voorzichtige sluwheid absoluut noodzakelijk indien
wij onze plannen ten uitvoer willen brengen, zodat de zaak ons tot voordeel
kan strekken. Omdat ik in alle zaken zijn meest geheime raadsman was, weet ik
ook het best hoe de zaken ervoor staan. Daarom ben ik vast overtuigd van het volgende:
om de schijn op te houden moeten wij Hanoch minstens drie jaar lang de geëiste
schatting betalen, het volk ondertussen goed verzorgen, opdat het ons toegedaan
zal worden en dan de meer geschikten onderrichten over de onbeduidendheid van
het wezen van Hanoch en over al zijn bedrog en zijn zeer grove aanmatiging. We
moeten hun sporen van de oude God wijzen en daarenboven nog duidelijk maken hoe
alles wat wij deden, hoe hard het ook mocht zijn, er slechts op gericht was om
hen uiteindelijk als broeders te redden van het harde en zware juk van Hanoch,
en dat dit nu heeft moeten gebeuren omdat zij anders allen tezamen omgebracht
waren.
30. Ik
geef je de volledige verzekering: als wij het volk zo inlichten en het volgens
Hlads opvatting behandelen, verkeren wij in een onberekenbaar voordelige
positie en ik geloof dat zelfs de oude God ons de heerschappij niet zal
bestrijden als wij Hem op de koop toe nog een offer willen brengen. Pas dan ben
ook ik er zeker van, dat Hanoch van het volk zal vernemen wat de vorige
verstandige en zeer ervaren sprekers Huïd en Hlad reeds zeer wijs vermeld
hebben.
31. Neem
mijn toespraak goed ter harte, mijn broeders en verheven zonen van Kaïn!"
En zie, allen bogen en zeiden: "Amen, zo zal het gebeuren, zodat elk van
de toespraken rechtsgeldig wordt ten opzichte van Hanoch, de laaghartige
verdrijver van onze vader en de schandelijke misdadiger tegenover de oude,
machtige God."
32. Toen
gingen de anderen weer zitten; maar Farak bleef staan en keek eerst ernstig om
zich heen, alsof hij wilde zien of er niet bij een van de redenaars nog iets
verborgen gebleven was waarmee hij niet openlijk voor de dag kwam; en wat hij
met zijn ogen zocht, vond zijn verstand snel en gemakkelijk. Nu begon hij zeer
krachtig te spreken en zijn toespraak ontzag niemand, net als een zwaard op het
slagveld en hij zei:
33.
"Broeders - als jullie deze erenaam nog waard zijn -, Ik heb je toespraken
aangehoord, waarin jullie je gedachten hardop uitgesproken hebben, maar
achterbaks verzwegen jullie je wensen tegenover elkaar en hebben jullie elkaar
aangelogen met je plannen en zijn daardoor elkaars wederzijdse muiters
geworden. Ieder van jullie was van plan zich heimelijk uit de voeten te maken
om Hanoch aan te tonen dat hij uit volledige trouw aan hem, vóór de belangrijke
aanvaarding van de regering volgens zijn aanwijzingen, een bijeenkomst van de
vorsten zoals die hier nu plaatsvindt, heeft belegd en dat hij geprobeerd heeft
hen allen over te halen een schandelijk oordeel af te geven over Hanoch, opdat
het aan Hanoch dan duidelijk zou worden in welke handen hij de tien regeringen
heeft gelegd. Als gevolg hiervan zou Hanoch hem dan met alle macht toerusten
en hem aan willen stellen als enige heerser over ons allen; de overigen konden
dan tengevolge van de lichtgelovigheid van Hanoch het lot van Kaïn onder elkaar
verdelen.
34. O
jullie schurken, jullie uitbraaksel van al het boze! Vraag jezelf af of er
ooit een eerlijke karaktertrek in je was die iets tot stand gebracht heeft!
Want alles wat ik ben en wat jullie zijn, is je gelukt door list, sluwheid,
bedrog, vleierij en huichelarij. Heeft het arme volk nog niet genoeg geleden?
Is het niet toch al zo ellendig geworden dat het bijna niet meer op een mens
gelijkt? Heeft het zonder dat al niet nagenoeg de laatste druppel bloed onder
jullie slagen vergoten? En wat hebben wij ooit voor goeds gesteld tegenover
het feit dat het ons zo lang gewillig voor niets gevoed heeft, dan alle
mishandelingen die je maar bedenken kunt?! Hebben zij, die je diermensen noemde,
niet hetzelfde recht op alles wat de aarde voortbrengt? Maar het was hun
verboden van al de vruchten die rijp geworden waren te eten, behalve alleen van
de bedorvenen! En jullie zijn daarmee niet tevreden, maar willen het nog
duizendmaal ongelukkiger maken dan het zonder dat al is?!
35.
Daardoor bewogen zeg ik zonder schroom tegen jullie: jullie zijn het niet
waard dat het arme volk je broeder is, maar als jullie over hen willen regeren,
laat dan alle boosheid en sluwheid achterwege en leid hen voor het aangezicht
van de ware en oude God en wees een ware broeder voor Hanoch en geen bedriegers
vanwege eigen voordeel, en maak dat jullie door waarachtige trouw waardig
bevonden worden voor dat wat je door list en bedrog geworden bent, anders zal
de oude God je offer niet aanzien en zal Hij de zwakken tegen jullie helpen en
Hij zal jullie tot slaven maken van de beesten, die jullie de naam gaven die
uit jullie breinen ontsproten is! Denk goed na over de rede van de gruwelijke.
Amen."
36. Zie,
toen Farak zijn toespraak beëindigd had, bleven de anderen als versteend zitten
en wisten ook niet één woord ter verontschuldiging over hun lippen te brengen,
en de meesten dachten bij zichzelf: "Die is ons stiekem voor geweest bij
de oude God; want hoe kon hij anders ons zo haarfijn doorhebben?! En omdat het
nu eenmaal zo is, wie zal het aan zijn zijde overleven?! Indien hij te vernietigen
was, dan zou het gemakkelijk zijn; maar nu - wie zou zich tegen zijn macht
kunnen verzetten? Nog voor wij een hand kunnen opheffen, zal de zijne ons reeds
vernietigend treffen; daarom zullen wij rustig afwachten wat voor keer de zaken
nemen en dan zal het wel duidelijk worden, wat er verder te doen zal
zijn."
37. En
zie, toen niemand meer durfde te spreken, trad Farak nog een keer naar voren en
vroeg hun: "Hoe is het jullie te moede? Heeft niemand dan meer de moed als
spreker op te staan en mij te antwoorden? Waar is nu je list, je bedrog, je
sluwheid, je gevlei, je gehuichel, waar je leugens, waar je macht, waar je vorstendom
en waar je bedrogen god Hanoch?
38. Ja,
ik zeg jullie dat je stomme gedachtentaal niet aan mijn oren is ontgaan en hoe
de zaken zich ook mogen keren, jullie zullen heel precies doen wat er naar
recht en billijkheid te doen valt; en wie van jullie zich daar niet nauwkeurig
aan houdt, zal vogelvrij verklaard worden net als Kaïn, waarvan jullie zeggen
dat hij je vader is, terwijl hij toch rechtvaardig handelde, - alleen te blind
en streng, waardoor hij zichzelf daarin verstrikte en voor zijn eigen werken
moest vluchten. Waarheen, dat weet niemand behalve de oude God; en als Hij het
aan iemand zou bekendmaken, dan zou die het weten. Maar dat is niet Zijn wil.
Zie, zijn rechtvaardigheid kwam voort uit angst voor het gericht van de Oude
en daardoor mislukte alles wat hij deed omdat hij het niet uit liefde deed,
wat hem toch boven alles door de oude God geboden was.
39. Bij
jullie heeft zelfs alle rechtvaardigheid het veld moeten ruimen en daarvoor in
de plaats zijn list, bedrog, sluwheid, leugen en nog veel meer andere
schandelijkheden erbij gekomen, die vanwege hun laagheid geen naam hebben en
jullie geloven dat de oude God je meteen allerbereidwilligst zal ondersteunen
in al je gemeenheden, wier aantal geen einde kent, als jullie Hem met slechts het
een of andere onzichtbare vuur als offer om de tuin willen leiden. 0, jullie
vergissen je geweldig; deze Oude heeft scherpe ogen en weet heel precies hoe
het van begin tot einde met je wezen gesteld is. Daarom is Zijn oor ver van
jullie verwijderd en zal Hij je in je laaghartigheid nooit meer verhoren, ook
al zouden jullie de gehele aarde als offer voor Hem aansteken, als jullie niet
tevoren je harten reinigen met het vuur van een onbegrensde liefde ten
opzichte van de door jullie verzwakte broeders en ongelukkige zusters en jullie
je onthouden van allerlei hoererij, die bij tweehonderd jaar oude mannen die
het vorstenambt bekleden, onvoorstelbaar slecht past.
40.
Beantwoord nu mijn vragen, als jullie dat kunnen, of zeg me recht in mijn
gezicht, zoals ik het jullie ook zonder schroom gezegd heb, wat je nu besloten
hebt te doen, als je dat tenminste durft; want ik streef niet naar
heerschappij, noch, zoals jullie, naar het een of andere vorstendom, maar
alleen naar het nauwkeurig vervullen van de door mijn ambt opgelegde plichten
en naar het welbehagen van de Oude, - daarom beging ik ook nooit een onrecht,
noch heb ik ooit een vrouw geschonden, noch een maagd en nog veel minder
meisjes van twaalf jaar of jonger, zoals jullie; daarom ook hebben jullie mij
de gruwelijke genoemd, omdat ik geen luie schurk wilde zijn zoals jullie!
41. Dit zullen mijn laatste woorden zijn, opdat jullie
weten wie je voor je hebt, namelijk mij, de gruwelijke, die je echter nooit
nader zult kennen dan slechts voorzover de hoogste noodzaak, zoals de huidige,
dat vereist, opdat niet alles voor eeuwig - ja, ik zeg voor eeuwig - te gronde
zou gaan door de weer gewekte toorn van de oude, eeuwige God! Laat daarom nooit
iemand mij nadere inlichtingen vragen over het waarom en het waardoor!
Amen."
Hoofdstuk 28
Het overleg van de tien vorsten
1. En
zie, omdat geen van allen die reeds gesproken hadden het aandurfde om een
weerwoord aan Farak te geven, stond eindelijk Molakim op en richtte het woord
persoonlijk tot Farak, hem daarbij scherp in de ogen ziende en zei:
"Broeder, je rede was scherp en trof iedereen midden in zijn hart; maar
kijk, wat onze toespraken betreft, de bedoeling daarvan is goed en oprecht, op
de verstoting van Hanoch na; alleen worden zij omlaag gehaald door innerlijke,
valse begeerten, die pas in ons wakker zijn geworden bij de aanblik van de
aan ons toevertrouwde vorstelijke ambten.
2. Maar
als wij deze brutale begeerten uit ons bannen en ook ware, trouwe broeders
willen worden, zowel van het volk als ook van Hanoch volgens de maatstaf van
recht en billijkheid, zouden wij dan ook nog schurken zijn?"
3. En
Farak antwoordde: "De begeerte is het leven van de wil; als jullie echter
iedere begeerte in je wilt uitbannen, van waaruit willen jullie dan als
vorsten kunnen handelen?! Daarom zal niemand de begeerten in zich onderdrukken
als zijnde de vonken van de liefde in God; maar deze mogen geen verkeerde
richting inslaan.
4. De
juiste richting daarvan is, te proberen God in Zijn liefde voor je te winnen en
alle handelingen daarnaar te richten volgens het besef van de hoogste wil in
ons, die in alle deemoed de eigenliefde in ons zal bewaren door het gevoel
van haar nietigheid en haar onbegrijpelijke zwakheid die in haar is.
5. De
verkeerde richting daarvan is echter, wanneer de zelfzucht of de volkomen
blindheid en doofheid van de wil in ons en alle handelingen die daaruit
voortkomen, zich richten op de eigen behoeften en de broeders van gelijke
afkomst buiten beschouwing laten.
6. Zie,
de valse begeerten blazen zich dan door hun steeds groeiende veelheid in ons
op, onderdrukken de deemoed en wekken door hun gewicht de hoogmoed op, in welke
situatie de mens zich dan graag van zijn grote last zou willen ontdoen. Maar
omdat hij als blinde niets ziet en als dove niets hoort wat hem zou kunnen
helpen, grijpt hij in zijn valse begeerten naar alle denkbare middelen die
zijn blinde liefde of eigenliefde maar kan verzinnen. Hierdoor stapelt hij
alleen maar last op last, die tengevolge van hun grote overbelasting het leven
uit God in ons onderdrukken en ons maken tot dieren van de aardse materie en
tot voedsel van de dood, die overal in de materie aanwezig is, zowel in het
vuur als ook in het water, in de lucht en in de aarde, die de moeder van het
vlees of van de dood is; want waar vlees is, daar is de dood ook. Daarom zullen
ook wij allen, wat het vlees betreft, sterven.
7. Wie
dus vervuld is van eigenliefde, die is vervuld van liefde voor zijn vlees;
maar wie zijn vlees liefheeft, heeft begeerte naar de dood, en de dood zal in
zijn begeerte overgaan en hem gevangen nemen in alle vezels van het leven en
hem zodoende verteren en doden. En zo zal hij tot het afval van de dood worden
en zal de akkers bemesten, waar de vrucht van het eeuwige verderf gezaaid is. -
Nu weten jullie alles; je handelen bepaalt of je zult leven of sterven,
amen."
8. En
zie, toen nam Molakim weer het woord en zei: "Broeders, je kent mijn ambt
en vak; ik ben niet door Hanoch, noch door het volk ertoe gekomen tegen Hanoch
en daardoor ook tegen het volk te liegen, maar door jullie allemaal, met
uitzondering van Farak; maar alleen aan jullie moest ik de kern van hetgeen ik
wist laten weten. Nu echter werp ik de leugens links en rechts voor de voeten van
Farak en zeg openlijk en getrouw: als er een God uit de hemel zou komen, zou
zijn redenatie niet wijzer zijn dan die van Farak!
9. Ik
beken ronduit, dat als hij niet onze broer zou zijn, ik voor hem zou neervallen
en hem aanbidden; maar hij is een mens zoals wij, - waar komt zijn grote
wijsheid vandaan?!
10. Zie,
ik ben net zo blind en doof als jullie; maar een ruisen binnen in mij zegt me:
God spreekt onzichtbaar door de mond van Farak! Wij moeten heel goed naar deze
stem luisteren, er goede nota van nemen en ernaar handelen, indien wij willen
leven; anders zullen de tranen van onze broeders zich verzamelen tot een grote
vloed en ons allen tezamen verstikken met onze grote hoererij, bedrog en
listige misdadigheid."
(22 mei
1840) 11. En zie, toen vatte Uvrahim ook moed, stapte naar voren en zei:
"Amen, - dank aan de oude God, dat Hij vol genade de mond van Farak, onze
broer, geopend heeft; zonder dat zouden wij gezamenlijk te gronde gegaan zijn,
omdat wij allen reeds zo diep in onze de dood brengende begeerten staken en de
een de ander wilde verraden, zodat de dood hoe dan ook over ons allen zou zijn
gekomen als een rechtvaardig gericht van omhoog van de heiligheid of uit de
diepte van de toorn van de oude God.
12. Ik
was een gladde vleier en veroorzaakte meer kwaad dan jullie en dan Hanoch met
al zijn gezag; want als ik er niet zou zijn geweest, zou hij zijn goddelijkheid
allang hebben laten varen. Die was hem eigenlijk op suggesties van Uvrak en met
de hulp van Nohad en Thahirak door mij aangepraat. Hij had al vaker in het
geheim tegen mij opgemerkt dat deze goddelijkheid hem innerlijk zeer veel angst
inboezemde en hem, als hij alleen was, bij dag en bij nacht niet met rust liet
en dat hij deze ongelukkige gedachten van Uvrak al vaker verwenst had, maar die
omwille van het volk niet kon laten varen, - en toch brandde die hem meer dan
alle vuur in zijn gemoed.
13. En
zie nu, hierbij leg ik al mijn gevlei neer in de overtuiging dat de wijsheid
van Farak deze grote wond van onze broeder ook geleidelijk aan gemakkelijk zal
helen, en ook dat deze ons hopelijk allen de ogen heeft geopend, opdat wij de
afgrond mogen zien aan wiens brokkelige rand wij ons alle negen vol behagen
bevonden, terwijl wij ons niet bewust waren van het grote gevaar ons leven te
verliezen en daarmee alles wat daardoor maar enigerlei waarde had.
14. En
jij, waarde broeder Farak, wees mij en ons allen een trouwe gids naar het licht
uit de hoogten van de ware God, waarvan wij vervreemd zijn net als van onze
aartsvader Adam, en leid ons allen volgens de jou welbekende wil van de enig
ware God, en ook alle mensen, die eveneens onze arme, onschuldige broeders
zijn, daar alleen wij door onze grenzeloze boosheid schuldig zijn aan hun
vergrijpen. En wat jij, o broeder, als enige aan wie de wil van boven bekend
is, voor het goede zult houden, dat zullen wij met vereende krachten met de
genade van boven graag en altijd vol bereidwilligheid nauwkeurig ten uitvoer
brengen.
15.
Daarom leg ik hier ook mijn vorstendom neer aan de voeten van de waarachtige
vriend van God, en zal mij dan pas gelukkig achten, als ik mij een trouwe
knecht mag noemen van de enige in dit land, die uit zo vele duizenden genade
heeft gevonden voor God, de ware en enige, die zijns gelijke niet heeft.
16. Hoor
dus allen mijn weloverwogen wil: laat de stad van Farak voor ons allemaal een
heilige stad zijn. Daar zullen wij steeds wijze raad halen om daarnaar wijs te
kunnen handelen. Laat hemzelf voor ons een vorst en leider naar de wijsheid van
God zijn en laat hem het enige centrale punt zijn tussen ons, Hanoch en het
hele volk, opdat wij waardig bevonden mogen worden niet zozeer om vorsten te
worden, wat toch al niets voorstelt zoals wij door Gods wijsheid hebben
ingezien, maar alleen om voor gewillige, trouwe knechten aangezien te worden,
die vreugde willen en zullen hebben aan het welzijn van de volkeren en aan de
wijsheid van God in onze broeder Farak en ook in het volledige herstel van
Hanoch en daardoor ook van al het vrije en dienstbare volk.
17. Amen,
zeg ik uit aller naam; en jij broeder Farak, kijk mij aan in je wijsheid en
wees ons allen een broeder, vorst, leider, raadgever en wijze vriend!
Amen."
18. En
zie, de toespraak van Uvrahim wekte Thahirak weer op en ook de overigen die
voor Farak huichelachtige woorden vol eigenbaat gesproken hadden. En zo begon
ook hij te spreken als een drager en een waar verzamelbekken voor al wat slecht
is en ook als iemand die zich goddelijke rechten en eigenschappen aanmatigde -
zoals Gods voor alle eeuwigheid onaantastbare heiligheid, Zijn
rechtvaardigheid, Zijn liefde, Zijn almacht, ja tenslotte zelfs de ganse
schepping, alsof hij die met één vinger zou kunnen vernietigen, omdat hij,
zoals hij dikwijls zei, achter de trucjes van de oude God was gekomen en hij
het zelfs ook tegen Mijn kracht durfde op te nemen en openlijke vijandschap
tegen Mijn almacht durfde te verklaren -; en omdat Ik uit liefde het grote
zwaard van Mijn toorn niet wilde trekken tegen een ellendige worm in het stof als
de oneindigheid tegen een niets, dat nauwelijks onderscheiden kan worden
vanwege zijn onuitsprekelijk kleine afmetingen tegenover Mijn eeuwige grootte
en oneindige macht -, zei hij dus tegen iedereen dat Mijn zwakheid vrees zou
hebben voor zijn kracht.
19. Wat
vind jij, Mijn knecht, van zo' n krachtige uitspraak?
20. En
zie, toch was deze nog niet zo lachwekkend, want die Mij heden ten dage
bereiken zijn duizendmaal slechter dan deze was.
21. Want
kijk eens naar de wortel van jullie priesterdom! Als hij spreekt, de
wereldheilige op zijn troon, dan moet Ik in alle ernst zwijgen en er ook voor
oppassen met niemand te spreken; als hij er achter zou komen, dan zou Mijn
gespreksgenoot zijn leven niet zeker zijn.
22. Ik
hoef ook de doorn in Mijn oog niet nader te bepalen, omdat jullie die zonder
meer gemakkelijk kunnen vinden. Nog maar een korte tijd! - En nu weer ter
zake!
23. En
zie, nu begon deze Thahirak, terwijl hij als de bliksem van mening veranderde,
ook heel in het kort enkele geweldige slotwoorden tot de bijeenkomst te richten
en zei: "Broeders, jullie die voor mij hier zo wijs en krachtig gesproken
hebben, dat ik tot in de diepste grond van al mijn boosheid ben geschokt en ik
mijn nietigheid en mijn bodemloze zwakheid heb aanschouwd en al het grote
onrecht in al mijn doen en laten heb vernomen, - ik heb jouw wijsheid nodig,
broeder Farak, niet om eerst hier op al mijn schandaligheden in te gaan, want
zelfs een niet-wijze is het ambt en de functie die ik tot nu toe in de
allersnoodste misdadigheid bekleedde voldoende bekend.
24. Zie,
ik ben te slecht om in jullie vergadering ook maar een woord ter
verontschuldiging te uiten, maar ik wil slechts zoveel zeggen, dat ik een
grondsteen van al het slechte onder jullie en het volk en Hanoch ben; daarom
maak ik nergens enige aanspraak op, noch op een vorstendom, noch op slaven en
noch minder op bedienden, maar laat mij maar hetzelfde ondergaan als wat er
met vader Kaïn gebeurde. En zo zal de grondsteen van al het boze van onder het
brokkelige bouwsel van alle misdaad uitgegraven worden, opdat het dan in elkaar
zal storten en een beter gebouw van Faraks rechtvaardige wijsheid uit God, de
Ware en Machtige, voor alle tijden duurzaam opgericht mag worden op deze
afschuwwekkende plaats.
25. Zie,
broeders, dat is het enige loon, dat ik het meest van jullie allemaal verdiend
heb, - en waarmee ik hoop geen onbillijke eis aan je gesteld te hebben, omdat
ik nu wel weet dat de oude God geen genade en erbarming meer voor mij kan en
mag hebben vanwege Zijn heiligheid, die ik alleen op onuitsprekelijke wijze
geschonden heb.
26.
Hierbij heb ik mij voldoende uitgesproken en verwacht vol vertrouwen en
deemoed een rechtvaardig en heel billijk, welverdiend oordeel van de
goddelijke, rechtvaardige en sterke wijsheid van Farak!
27. En
als jullie mij mijn vrouwen mijn kinderen willen laten meenemen op mijn vlucht
Kaïn achterna, laat dat dan jullie erbarmen sieren. En dus geschiede met mij
volgens de wil van Farak, amen."
De opvolgers van Hanoch
1. En
zie, toen verhief Farak zich nog eenmaal en zei: "Zie, broeder Thahirak,
God en alle vrije geesten kunnen het gebeurde in alle eeuwigheden der
eeuwigheden niet meer ongedaan maken; nog minder kunnen wij zwakke mensen dat!
Denk eens na; als er ook maar een vonkje goddelijke wijsheid bij een mens wordt
aangetroffen, zou die dan niet als volgt moeten oordelen en spreken:
2. Deze
mens heeft geweldig gefaald vanuit zijn kwaadwillige inzicht, omdat hij geen
genade van boven heeft ontvangen en in zijn zelfzucht blind was tot grote
schade voor hemzelf en zijn omgeving; maar nu kwam er door de erbarmende liefde
van God een heldere bliksemschicht van boven, vergezeld van een harde
donderslag en die lieten hem zijn grote verdorvenheid zien en zijn ontelbare
gruweldaden horen. En als nu die mens bang zou beginnen te worden en hij zou
dan al zijn boze daden vanuit het diepste van zijn hart berouwen en zou daarmee
al zijn boosheid van zich afwerpen en ook zijn wil door de genade van God
gevangen laten nemen, - zeg me, wat zou jijzelf doen in zo'n geval? (Antwoord:
vergeven en hem aanzien alsof hij nooit gefaald zou hebben en grote vreugde
voelen dat iemand die zover afgedwaald was, weer de weg terug gevonden had en
een uitweg uit de kerkers van de duistere waanzin naar het licht van de
goddelijke genade!) Jij hebt goed en juist geantwoord, hoewel je toch slechts
een mens bent; hoeveel temeer zal dan de allerwijste God, als de oorsprong van
alle waarheid en liefde, deze juistheid goedkeuren, omdat hij het beste weet,
hoe en waardoor en waarom wij zo dikwijls gefaald hebben!
3. Welnu,
weet dan, dat wij liefdeloze mensen onze verdwaalde broeders naar het aantal
van hun misdrijven veroordelen, of zij nu wel of geen berouw toonden; God
echter veroordeelt vanuit Zijn liefde en wijsheid geen begane en berouwde
misstappen, maar alleen de verkeerde daden die bedreven werden en niet berouwd.
Ofschoon dat wat gebeurd is nooit ten iet gedaan kan worden, maar in het
onvergankelijke geheugen van God bewaard blijft als een donkere vlek op de lijn
van ons leven; maar die lijn wordt niet beoordeeld in het begin noch
halverwege, maar aan het eind, omdat zij groeit en langer wordt, of rechtuit al
naargelang van de liefde en het recht in haar, of niet rechtuit en krom volgens
de boosheid en alle ongerechtigheid uit haar.
4. En
zie, nu heeft de kracht van de wijsheid uit God ook jouw krommingen recht
gemaakt en je zult je niet zelf oordelen, maar van nu af in rechte lijn je
levensweg in alle trouwen rechtvaardigheid verlengen naar de ware God en
dikwijls omzien naar de door God nu recht gemaakte weg, wdat je in het vervolg
niet zult afwijken van de juiste richting, omdat je dan gemakkelijk een
mogelijke bocht kunt ontdekken. Die kun je dan meteen opheffen door de genade
van boven, die je dan het grote doel van je leven in het rijk van de eeuwige
liefde en alle leven vanuit haar zal verlichten.
5. Ga nu,
overdenk mijn woorden, en aanvaard in alle trouw wat je door Hanoch aangeboden
is; de overigen evenzo samen met mij, de gruwelijke, en wees voor Hanoch een
broeder, wees onder elkaar broeders, en wees broeders van het te leiden volk
volgens de wil van God, de machtige, de krachtige, sterke, meest wijze en liefdevolle.
Amen."
6. En na
deze slotwoorden verhieven allen zich, bogen voor Farak en zeiden:
"Farak, wijze man uit de oude wijsheid van God! Wij beseffen nu al jouw
grote macht en onbegrijpelijk inzicht in alle dingen; hoewel wij niet inzien
hoe je ertoe gekomen bent, zullen wij toch doen wat jij goed en terecht acht,
omdat we inzien dat je wijsheid op liefde berust, die niemand aan het kortste
eind laat trekken, indien men daarenboven nog op haar goed begaanbare paden
wil wandelen, en dat zullen en willen wij nu allen doen uit en volgens jouw
wijsheid.
7. En zie
toe dat je ook Hanoch net als ons op het rechte spoor brengt, " amen.
8. En
zie, toen verlieten allen hun plaatsen en begaven zich naar hun steden en
handelden wijs en goed volgens de raad van Farak, en al het volk was welgemoed
onder hun leiding.
9. En
toen Farak nu op dezelfde manier ook Hanoch gemakkelijk bekeerd had, stond
Hanoch op en greep de sterke hand van Farak en zei: "O broeder, jij hebt
waar gesproken en wel gedaan; want waar een schepsel leeft daar is, zoals bij
mij, ook nog liefde en genade van boven te verwachten; alleen door de dood heeft
alles opgehouden te bestaan. Nu leeft alles nog, - en kan er ook nog veel weer
goedgemaakt worden; daarom wil ik alle wonden die mijn volkeren zijn
toegebracht, weer helen en dat allemaal aan de zijde van jou, wijze broeder,
aan wie het door zo' n groot inzicht gelukt is zo’n groot ongeluk van mij, de
maar al te zeer bedrogene, af te wenden en daardoor ook van het arme bedrogen
volk."
10. En
zie, zo zette zich deze nu iets betere regering meer dan vijfhonderd jaar in
een golfbeweging voort, ook zelfs nog onder de zonen, dat wil zeggen kinderen
en kleinkinderen van Hanoch, zoals daar waren zijn jongste zoon Irad (de
heftige, een leerling van Farak), die honderd jaar regeerde, diens jongste won
Mahujel (de fatalist of noodlotsprediker), ook hij regeerde honderd jaar, dan
diens jongste won Methusaël (de plannenmaker en ontdekker van de krachten in
de natuur), die honderdtien jaar regeerde, en tenslotte diens won Lamech, die
Mij bijna geheel vergat (de uitvinder van de doodstraffen, die vooral onder
zijn heerschappij schering en inslag werden), hij regeerde tweehonderd jaar.
11. Maar
bij Lamech moet Ik iets langer blijven stilstaan omdat met hem alle soevereine
macht ophoudt en de afgoderij en de aanbidding van Mammon hiervoor in de plaats
komen, evenals de vervloekte natuurfilosofie als het grootste meesterstuk van
de meest ongebreidelde boosheid van de slang.
12. En
zie, Lamech was eigenlijk als middelste won niet gerechtigd te heersen, omdat
naar het aloude gevestigde gebruik alleen de jongste won gerechtigd was de
regering over te nemen en alleen in sterfgevallen of andere gevallen van
onvermogen de eerstgeborene zou regeren, en in het geval dat die ook zou komen
te overlijden pas de middelste zoon.
13. Nu
leefden echter Methusaëls oudste zoon Johred (de stille wijze, een aanhanger
van de leer van Farak die reeds lang geleden overleden was) en diens jongste
broer Haïl (getrouwe leerling van Johred en rechtmatige heerser) nog gezond en
wel.
14. Maar
Lamech, een ruw, duister, eerzuchtig, meinedig mens, die om zijn eerzucht te
bevredigen heel precies beredeneerd had dat hij in gelijke mate gerechtigd was
om te heersen, werd zeer vertoornd over dit oude gebruik; en omdat hij
bovendien omringd was door een gelijkgezinde, boze bende van spitsboeven,
belegde hij eens met het oog op zijn eerzuchtige plannen een boosaardige raadsvergadering,
juist toen door de dood van Methusaël, de overname van de regering door Haïl
aanstaande was; hij wilde nagaan wat er te doen viel om zijn kwaadaardige doel
met zekerheid te bereiken.
15. En zie, een van hen, met de naam Tatahar (dat
betekent bloeddorstige, ook: een bloedhond) gaf hem een gruwelijke raad,
zeggende: "Wij zijn zevenenzeventig man sterk, krachtig als bomen,
vermetel als tijgers, moedig als leeuwen en wreed als hyena's, en jij bent een
meester van ons allemaal; daarom geloven wij dat het jou niet moeilijk zal
vallen met een flinke knots in de hand een eind te maken aan Johreds wijsheid
daar in het bos ginds bij de bergen, waar wij onlangs op tijgers joegen. En heeft
dan de een of andere gulzige hyena met haar scherpe en sterke tanden zijn
beenderen verbrijzeld, dan kun je haar daarna uit dankbaarheid ook nog de knaap
Haïl als nagerecht toewerpen, wat voor deze hongerige bosdieren een welkome
maaltijd zal zijn. Dan zeggen wij tegen het volk, dat zij op een jacht op
hyena's door te groot vertrouwen in hun geheime wijsheid, dus roekeloos, in het
gebergte door hyena's verscheurd en werden opgegeten. En omdat jij dan de
enige rechtmatige nakomeling van Kaïn, Hanoch, Irad, Mahujel en de zoon van
Methusaël bent, wie zal jou dan nog de heerschappij en de regering betwisten?!
16. Nu,
Lamech, wat denk je, - is deze raad er niet een die als geen andere zeker naar
het doel leidt? - Ga en handel, wij staan je terzijde en zonder twijfel hebben
wij succes!"
17. En
zie, deze raad kwam Lamech zeer goed van pas en reeds de volgende dag probeerde
hij een gelegenheid te zoeken en vond die ook spoedig met behulp van de slang.
Toen hij ontdekte dat Johred en Haïl voor hun genoegen naar het woud wandelden,
ging hij met zijn bende spitsboeven snel langs een andere weg naar het woud en
wachtte daar achter dikke bomen op de beide broers; en toen deze zich diep in
het bos bevonden, stortte hij zich plotseling op Johred, versloeg hem met één
slag en deed met Haïl wat Tatahar hem aangeraden had.
18. En
zie, dit overkwam die beiden omdat zij trots op hun wijsheid waren geworden en
omdat zij als vorstenzonen vergeten waren dat de ware wijsheid alleen uit de
grootste deemoed bestaat en dat zodra deze opzij geschoven wordt, ook de
wijsheid ontwijd wordt; en aangezien dat bij beiden het geval was, was raad
noch hulp mogelijk zonder genoodzaakt te worden hun vrijheid aan te tasten. Dat
kan Ik niet doen, ook niet in de geringste mate, omdat het kleinste deeltje
vrijheid oneindig veel hoger staat dan het hele natuurlijke en lichamelijke
leven van alle levende wezens op aarde tezamen. Vandaar ook het toegelaten
geweld in oorlogen, al was het alleen maar vanwege de vrijheid van wil en
handelen van één enkel mens.
19. Laat
dit ook voor jou een waarschuwing zijn, Mijn nogal bekwaam stuk gereedschap,
voor het geval dat je je zou willen verheffen boven je broeders (niet in stilte
en nog minder in het openbaar) omdat Ik jou de gave van de wijsheid gegeven
heb. Want zie, als je onkuis zou worden of uit nood zou stelen of brassen en
een liederlijk leven zou leiden, dan zou hoe dan ook deze bij mensen zeldzame
gave in je zwakker worden; zou je er echter trots op worden, dan zou Ik haar
meteen van je afnemen, je naakt en verlaten achterlaten in het woud van de
dwaling en er zouden verscheurende dieren komen om je op te eten, en
uiteindelijk zou er van jou niets anders meer over zijn dan een slechte naam.
20. Zie,
in deemoed heb je het ontvangen en in deemoed moet je het bewaren en in alle
deemoed moet je het ook aan alle broeders weer doorgeven.
Hoofdstuk 30
Lamech wordt koning
1. En zie
nu verder! - Toen Lamech in het woud aan het hoofd van Tatahars bende deze daad
aan zijn broers had begaan, keerde hij welgemoed terug naar Hanoch en liet aan
al het volk in en om Hanoch en eveneens in de tien steden en de omstreken
zeggen en bekendmaken wat de roekeloze broers Johred en zijn kwekeling Haïl
overkomen was; daarover was heel Hanoch met de tien steden en al het volk uit
de omgeving verbijsterd. Toen kwamen de schrandersten bijeen en ook de wat meer
verstandigen uit de steden en uit het overige volk, drieduizend in getal
zonder hun vrouwen en kinderen, die thuis bleven.
2. En zo
begaf zich dan dit kleine leger mannen naar Hanoch en vervoegde zich bij
Lamech, waar uit naam van allen één het woord voerde en zei: "Waar is dan
dat woud waar zoiets gebeurd is met de jonge koning en zijn wijze broer Johred?
Laat ons de plaats van de afschuwelijke misdaad afzoeken om mogelijkerwijs nog
enige treurige resten te vinden of misschien toch nog andere sporen die ons
overtuigen kunnen van de waarheid van deze boodschap. Wij kunnen daar dan dit
grote ongeluk oprecht betreuren en daarna de hyena's opzoeken, want die zullen
beslist nog bloed aan hun snuit hebben, en ze dan met al hun soortgenoten
wurgen en doden met onze knotsen en steenslingers, ter verzoening van hun
schuld aan wat Johred en Haïl overkomen is . ".
(3 Juni
1840) 3. "Ja", zei Lamech, "Jullie hebben de juiste beslissing
genomen; ik als je huidige rechtmatige koning (eigenlijk 'kan ik' of het
verouderde 'kun ig') zal te midden van jullie hetzelfde doen en mijn eerste
dienaar Tatahar zal onze gids zijn tezamen met zijn goed bewapende
gezellen!"
4. En
zie, dit snelle, gepaste besluit van Lamech beviel het volk en men zei:
"Zie, zie en luister! Huhuhorah (dat betekent: er is nog een rechtvaardige
koning!); ook is hij verstandig, laat hem onze koning zijn!"
5. En
daarop stonden allen op en gingen, geleid door Lamech naar het tijger - en
hyenawoud en vonden daar ook spoedig de nog met bloed bevlekte gruwelijke plek
en ze treurden en weenden daar en raapten de verstrooide resten van de kleren
bijeen uit bedroefde eerbied.
6. En toen
zij daar hun ijdele rouwdienst verricht en de waardeloze relikwieën van Johred
en Haïl verzameld hadden, verlieten zij de gruwelijke plek en trokken vol
bittere wrok in groepen van honderd man, elk op een kleine afstand van dertig
uitgestrekte handen van elkaar, het woud in om de snode hyena's te zoeken. En
zie, ook niet één enkel dier wilde zich laten zien, laat staan een hyena. Toen
zeiden zij: "Het laaghartige dier is beslist naar de bergen gevlucht! Houd
moed! Hoewel geen sterveling sedert Kaïn het ook maar gewaagd heeft één voet op
een berg te zetten, zullen wij dat nu voor de eerste keer doorbreken; want wij
hebben een goede reden hiervoor en geen God is in staat deze stap af te keuren,
omdat wij een rechtvaardige zaak tegen deze snode, vraatzuchtige beesten
hebben. Daarom nog eens: houd moed, - ook al zouden wij met zijn allen te
gronde gaan!"
7. En
zie, Lamech antwoordde daarop: "Jullie stem is naar mijn wil en voor
jullie een gebod. Ga daarom en doe wat je je hebt voorgenomen; ik zal hier aan het
hoofd van Tatahars groep op jullie wachten en een waakzaam oog houden op het
een of ander beest aller beesten, dat aan je harde slagen ontkomen is."
8.
Daarmee waren de drieduizend tevreden en ze liepen onwennig met aarzelende
schreden en durfden nauwelijks om te kijken van duizeligheid bij de aanblik
van de door hen beklommen hoogten en de diepten die ze achter zich gelaten
hadden. En zie, drie dagen lang zochten zij naar de hyena's, maar geen enkele
wilde zich laten zien; toen kregen zij er genoeg van en sloegen met hun knotsen
tegen een meer dan twaalf klafter* (* 1 klafter = 1,90m) hoge, zeer steile
rotswand, die hen het voortgaan verhinderde en zij vervloekten de wouden en de
bergen, omdat die onderdak verschaften aan allerlei monsters, en zij riepen de
bomen, rotsen en rotswanden ter verantwoording en spuugden op de aarde om de
schande van het bloed dat zij dronk en vervloekten haar tot in de grond en
vervloekten de zon, omdat die zo' n gruweldaad verlicht had en ook alle sterren
en de maan die zo' n ongehoord laaghartige daad aan hadden kunnen zien. En een
van hen was de grootste en de sterkste en heette Meduhed (dat betekent 'de
sterkste'). Deze keerde zich om en richtte enige korte, maar zeer passende
woorden tot de in woede ontstoken menigte en zei:
9.
"Wat hebben jullie voor met deze onzin? Zie, jullie breken en versplinteren
je knotsen op deze dode, harde, onoverwinnelijke rotswand en maken de terugweg
glibberig met je gekwijl! Als wij nu zouden terugkeren en er zouden hyena's,
tijgers, leeuwen, beren of grote slangen ons de weg versperren, hoe denken
jullie je dan te verdedigen! De oude God heeft ons hier al een niet te
overwinnen grens aan onze blinde, vruchteloze wraak gesteld; hoe gemakkelijk
kan Hij een nog veel verschrikkelijkere op de terugweg opstellen! Bedenk
daarbij, dat het slecht strijden is tegen de Oude" daar Hij zelfs bomen en
stenen levend zou kunnen maken als Hij te weinig dieren zou hebben om ons allen
te verslaan en te doden vanwege onze dwaasheid en onze ongehoorzaamheid. Wij
hebben de bergen betreden ondanks het strenge gebod van de wijste en
rechtvaardigste mannen, Kaïn, Hanoch en Farak. En wie weet, wonen er boven
deze wand hogere wezens, waarover onder het volk nog steeds vage geruchten de
ronde doen; want deze bergen zijn hier niet voor niets! En al zou slechts een
van die wezens ons in het oog krijgen, wat zou ons povere aantal voorstellen
ten opzichte van één zo'n reus van God?! Laat ons daarom in alle bescheidenheid
omkeren nu het nog dag is, opdat wij niet te gronde gaan onder de vervloeking
van de nacht, die van oudsher reeds een grote vijand van ons was - zoals de dag
een plaag, die echter niet zo nauw verbonden is met zulke grote gevaren als de
nacht. Laten wij daarom deze weloverwogen raad opvolgen. Amen."
10. En
zie, toen deze toespraak hen tot bezinning had gebracht en zij weer moed hadden
gevat en zich op de terugweg wilden begeven, kreeg Meduhed een grote man in het
oog, die op een vooruitstekende punt van de wand stond; en deze man, een zoon
van Adam en plaatsvervanger voor Abel, was Seth, die later van Mij door middel
van de engel Abel, zijn broer, de opdracht kreeg met Adam en Eva naar het
beloofde land te trekken en in de bergen te gaan wonen met het uitzicht op het
ver verwijderde vroegere paradijs, waarover Ik later nog iets uitvoeriger zal
spreken.
11. En
zie, deze Seth sprak hen met krachtige stem aan, omdat hij een van diegenen was
die nog steeds de taal van alle schepselen sprak en zei: "Ruwe en God
geheel vergeten hebbende kinderen van Kaïn, de broedermoordenaar! Welke
gerechte straf van God, de Vader van mij en van de nog levende Adam, alsmede
van al zijn kinderen die op de hoogten leven, heeft je hierheen, in de sterke
armen van jullie ondergang gevoerd? O jullie slangengebroed, wat zien jullie er
uit?! O jullie voer voor de hyena's, vertel me, wat wil je hier op deze heilige
plaats! - Wat heb je te zoeken op de voor jullie zo streng verboden plek? Wijk
van hier en val allen tezamen in de gapende muil van de bij overtreding voor
jullie gestelde straf, namelijk de dood brengende muil waaraan je niet zult
ontkomen, tenzij deze rotswand je voor eeuwig zal begraven!"
12. En
zie, toen viel Meduhed neer op zijn knieën en riep luid om erbarmen en genade.
Seth evenwel, die namens Mij sprak en zodoende ook des te meer vervuld was van
Mijn liefde, liet zich spoedig vermurwen door Meduheds klagende stem en zei:
13.
"Meduhed, jij alleen mag naar mij opkijken, naar de grote nabijheid van
God, omdat jij je broeders afhield van grote, moedwillige boosheid voor het
alziende oog van God; daarom zal alleen jij weten waar en wie deze
vraatzuchtige hyena is: zie, deze duizendvoudige hyena is beneden gebleven
aan de slangentongenspits van de bende van Tatahar en heet Lamech!
14. Maar
laat niemand van jullie het wagen hem aan te raken! Zevenenzeventig maal wee
over degene die zich aan hem zou vergrijpen, - omdat zo iemand vooruit zou
lopen op Gods tijd, hetgeen echter het allerverschrikkelijkst zou zijn, omdat
zo iemand de band van de goddelijke liefde zou verbreken en daardoor de brede,
onmetelijke gordel van het scherpste gericht van de Godheid zou ontketenen,
waardoor zich grote vuurkolommen over de hele aarde zouden uitstorten en zo
de hele wereld door vuur vernietigen. En sta nu op met je bende en trek in
vrede naar huis en let niet op Hanoch, maar op jezelf en op God, die een
getrouwe Redder is van diegenen die altijd naar Hem opzien, - zowel in vreugde
alsook in nood! Amen."
15. En
zie, toen werd Seth één lichtgloed; daar schrokken zij van en vluchtten weg uit
zijn aangezicht over heg en steg en bereikten de vlakte voor zonsondergang en
tegen middernacht ook hun huizen, die tien uur gaans van de bergen verwijderd
waren.
Hoofdstuk 31
De landverhuizing onder leiding van Meduhed
1. En
zie, voor zij uiteen gingen, nadat zij op hun geboortegrond aangekomen waren,
richtte Meduhed een kort woord tot hen en zei: "Broeders, luister zeer
goed naar mij; want wat ik jullie nu zal zeggen is van het grootste belang. Je
hebt de man op de vooruitstekende punt van de rotswand in het hoge gebergte
gezien en de donderende klank van zijn krachtige stem gehoord en tenslotte ook
nog bemerkt dat een groot licht hem omhulde, zodat wij van angst huiverden en
daarop onze voeten door grote vrees zo voortgezweept werden, dat die over heg
en steg zijn gesprongen en wij hier op onze welbekende geboortegrond zijn
aangekomen.
2. Jullie
hebben hem de ons welbekende duizendvoudige hyena horen vermelden; jullie
hebben ook zijn waarschuwing gehoord over de zevenenzeventig voudige
wraakneming en hebben tenslotte ook allemaal zijn ongehoorde straf rede over de
vuurzuilen vernomen.
3.
Oordeel nu zelf wat er in zulke omstandigheden te doen valt! - Laten wij hem in
leven, dan zal hij spoedig met ons allen hetzelfde doen wat hij zonder schroom
met zijn broers gedaan heeft; maar laten wij een gerechte wraak over hem komen,
dan worden wij van boven gewroken met vuur, zevenenzeventig keer. Dus zijn wij
nu russen hamer en aanbeeld terecht gekomen; of wij nu het ene of het andere
doen, er wacht ons altijd een gewisse dood. - Mijn raad luidt nu als volgt:
4. Het
schrikwekkende geheim als het ware een doodsgeheim - begraven wij diep
binnenin ons, nemen dan onze vrouwen en kinderen en verlaten vervolgens in het
holst van de nacht in alle stilte dit gruwelijke land en trekken in de richting
van de morgen, waar ons al dikwijls een laag gebergte opgevallen is en trekken
daaroverheen; dan zal wel blijken of er ergens nog een land zonder deze
misdadigheid bestaat. En ook al zou dat aan het eind van de wereld liggen, dan
geloof ik nog dat het beter is daar rustig te leven en op hoge leeftijd in te
slapen, dan hier in voortdurende onrust of de aarde met je eigen bloed te
drenken of tot as verbrand te worden.
5. Want
de reus op het klif sprak ook: 'Let niet op Hanoch, maar op jezelf en op God,
die een getrouwe Redder is van diegenen die altijd naar Hem opzien, zowel in
vreugde alsook in nood!', - en de laatste heeft bij ons nu zeker zijn
hoogtepunt bereikt.
6.
Daarom, broeders, in wie zoals bij mij de gerechtigheid brandt, vertrouw op de
God waarover de grote man op de berg krachtig voor ons heeft getuigd en laten
wij het liever nog vandaag dan morgen doen, omdat het anders misschien wel eens
te laat zou kunnen zijn; vat daarom moed, vertrouw op God en morgen zullen wij
ginds in het verre gebergte de zon begroeten. Schiet op en haal je familie en
hetgeen je bezit, zoals vruchten en dieren en in drieduizend ogenblikken
treffen wij elkaar weer hier, goed voorzien van knotsen, amen!"
7. En
zie, amen sprak ook de schare en in twee uur was alles klaar voor de reis, dat
was omstreeks het tweede uur na middernacht. En. toen nu Meduhed alle vaders
had geteld en zag dat zij voltallig waren, dankte hij God en vluchtte aan de
spits van de grote hem volgende menigte, die uit tienduizend mannelijke en
twintigduizend vrouwelijke personen op evenzoveel kamelen en grote ezels
bestond.
8. En
toen de zon opging, hadden zij allang het verre laaggebergte bereikt, wat
stellig zonder Mijn bijzondere hulp niet zou hebben kunnen gebeuren omdat het
gebergte hemelsbreed dertig uur gaans verwijderd lag.
9. Hier
weidden zij twee uur lang hun dieren, rustten uit en aten van de meegenomen
vruchten en dankten God op bevel van Meduhed voor de wonderbaarlijke redding.
Maar Meduhed ging, opgewekt door zijn geest en begeleid door tien man, iets
verderop en viel voor het gezicht van zijn tien begeleiders op de aarde neer,
ontstak in liefde tot God en zag in het licht van zijn liefde veel boosheid in
zijn hart. Hij begon daarop te huilen en te weeklagen van berouw over zijn
grote schulden.
10. En
toen Ik zag dat hij het ernstig met Mij meende, schreef Ik in duidelijk
leesbare vurige letters de volgende woorden in zijn hart: Meduhed, sta op in
het aangezicht van Mijn grote barmhartigheid! - Jij bent gered met al diegenen
die, door jouw liefdevolle zorg in beweging gezet, je tot hier zijn gevolgd.
Maar hier kunnen en mogen jullie niet lang vertoeven, nog minder blijven, -
zoals je ziet loopt dit smalle dal in de richting van de morgen en het kleine
riviertje stroomt eveneens daarheen, loop jij daarom ook met de schare zeventig
dagen lang in die richting voorwaarts en als je dan aan een onoverzienbaar
groot water zult komen, rust daar dan zeventig dagen lang uit. En kom dan weer
tot Mij in je hart, zoals vandaag, dan zal Ik je de weg wijzen die je over de
wateren moet gaan om in een ver, groot land te komen, waar jullie zonder bloedvergieten
veilig zullen zijn voor de wreedheid van Lamech, de broedermoordenaar. En indien
jullie honger mochten krijgen, eet dan van alle vruchten die je onderweg in
grote hoeveelheden aan zult treffen en drink het goede water van de stroom, die
tot aan het grote water je wegwijzer zal zijn en gedenken jullie allen zoals
vandaag, je grote, boven alle wezens verheven God en gedenk dat Ik een volk op
aarde heb, waarvoor Ik een heilige, liefdevolle Vader ben!
11. En
bedenk, dat toen deze aarde als een dauwdruppel uit Mijn grote Vaderhart en
gindse zon als traan van erbarming uit Mijn alziend oog vloeide, O toen waren
ook jullie nog Mijn kinderen! Tracht daarom als kleine schare door liefde te
worden wat je eens was, nog voor de aarde een ontuchtig geslacht droeg en ginds
de grote zon brandde uit Mijn genade! Maar nu moeten jullie op weg gaan en
verder trekken in Mijn naam! Amen."
12. En
zie, Meduhed sprak deze woorden hardop uit tegen de grote menigte en hij was
diep ontroerd en de schare met hem, en vlug stonden zij op en handelden precies
volgens Mijn geopenbaarde wil.
13. En
zie nu, toen Meduhed na een reis van zeventig dagen aangekomen was bij de hem
reeds genoemde oever van het grote water op aarde, dat jullie vandaag de dag de
'Stille Oceaan' noemen en dat aan de kusten geelachtig maar deels ook - op de
diepere plaatsen - over brede banen helemaal blauw oplicht door de vermenging
van de kleuren van de bodem, van het rijkelijk voorhanden zijnde koperzout en
de zich daarin brekende stralen van de zon, sloeg hij met zijn schare een kamp
op in een streek die overvloedig beladen was met goede vruchten, precies de
plaats waar Ik hen wilde hebben.
14. En
omdat Meduhed - en ook allen die hem gevolgd waren - zag dat Ik een goede Gids
ben, boog hij voor de schare zijn hoofd diep voorover naar de aarde en dankte
Mij uit de grond van zijn hart, en uit de menigte volgden allen toch min of
meer zijn goede voorbeeld, waaraan Ik een welbehagen had.
15. En
zie, toen nu Meduhed zijn dankzegging voleindigd had, in zijn hart diep geroerd
door Mijn grote genade, en hij opstond en de nog liggende, met dank vervulde
menigten overzag, begon hij te wenen van vreugde over Mijn grote erbarming, die
zovelen het leven gered had en aan hen, die reeds zo lang in grote, harde
slavernij leefden, de gouden vrijheid teruggegeven had en een zo rijke en onder
Mijn hoge bescherming staande veilige rustplaats.
16. En
toen spoedig daarna de menigte gesterkt en ook zeer opgewekt weer opgestaan
was, besteeg Meduhed een kleine heuvel, ongeveer zeven klafter hoog of nog
nauwkeuriger, zeven manshoogten boven de wijde vlakte en hield van daaraf een
uitvoerige en lange toespraak, die hem in zijn hart van boven was ingegeven.
En hij voegde er niet één woord aan toe, noch liet hij één woord weg en was
zodoende een echte prediker uit Mijn naam voor de licht en liefde behoevende
schare. De woorden van zijn uitvoerige en lange rede luidden als volgt:
17.
"Broeders, kijk naar mij en luister met open oren en harten naar de
woorden die ik op innerlijk bevel van God nu zal spreken en jullie moeten
geduldig luisteren, want zij zijn van groot belang!
18.
Luister: God, de allerhoogste, heeft ons op wonderbaarlijke wijze uit de
moorddadige handen van Lamech bevrijd en heeft ons behouden hiernaartoe geleid
tot aan het einde van de wereld, want jullie allen zien het einde van de aarde
en het begin van de grote wateren. Kijk naar het mooie en heerlijke land, dat
als het ware vanuit de hoge hemelen op aarde neergedaald is en het zou zeker
een grote vreugde voor ieder van ons zijn om hier voorgoed te kunnen en te
mogen wonen. Maar de wil van boven, vanaf de hoogten van God, luidt niet zo;
wij mogen hier slechts zeventig dagen blijven, want in deze tijd zal een
wreedaardig leger van Lamech met Tatahar aan het hoofd ons wel weten te vinden.
En wee degene die in zijn wrede handen valt; hij zou hem verscheuren als een
tijger een lam!
19.
Daarom heeft de Heer in Zijn genade mij een plek getoond waar wij naartoe
zullen gaan. Daar zullen wij gereedschappen vinden gelijk aan die welke al
gegeven zijn aan Zijn grote kinderen die ginds op de grote hoogten van de
aarde wonen, opdat we hierdoor tevens zullen beseffen dat Hij ook onze Vader
wil zijn en zal worden, als wij bereid zijn ons gewillig te onderwerpen aan
Zijn uitermate grote liefde, die tot hiertoe zo voortreffelijk voor ons
gezorgd heeft als ooit ook maar het beste vaderhart voor zijn kinderen zou
kunnen zorgen, zelfs al zou dat van alles in de allergrootste overvloed
bezitten.
20. Daar
zullen wij het gereedschap nemen en het gebruiken om slanke bomen te vellen,
die van de schors en alle takken te ontdoen en ze dan aan vier zijden te
bewerken, zodat ze zo glad worden als een rustige watervlakte. En er moeten
tienduizend stammen van de mooiste en de beste kwaliteit, die maar weinig loof
hebben, goed voorbewerkt worden. Elk van de zo goed voorbewerkte stammen moet
tien manslengten lang en één pas breed zijn; dan moeten eerst dertig stammen
door middel van nagels, die ook in grote hoeveelheden bij het gereedschap
aangetroffen zullen worden, vast met elkaar verbonden worden. En als dan zo'n
bodem klaar zal zijn, dan moeten aan de zijkanten drie stammen in de lengterichting
boven elkaar bevestigd worden en in de breedte steeds twee boven elkaar; en
dan moet de binnenkant met hars en pek van de bomen, dat intussen door de
vrouwen en de kinderen in grote hoeveelheden verzameld moet worden, goed
gedicht worden.
21. En
deze nieuwe bouwsels moeten wij langs de oever oprichten, en op de laatste dag
moeten wij nog overal een grote, van groen loof voorziene tak op iedere hoek
van het bouwsel bevestigen, als teken van de behaalde overwinning door de grote
genade van boven. Wat er verder nog te doen valt, daarop wachten wij tot op de
laatste dag, volgens de grote belofte die tot mij kwam toen wij onze ogen nog
in grote vrees en angst op Hanoch gericht hielden; en dit doen wij met zijn
allen als broeders verenigd, omdat wij geen vorst hebben, aan wie wij de ten
hemel schreiende schatting moeten afdragen, afgezien van onze grote God, die
een Heer is van alle macht en kracht, eeuwig oneindig, en die ook een machtige
en rechtvaardige Heer is over alle heren, waar zij zich nu en in alle toekomstige
tijden der tijden ook onrechtmatig op de hele aarde mogen bevinden als plegers
van gruwelijke daden en moorden op hun broeders. Onze God, die een Vader voor
ons wil zijn, zijn wij liefde en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verschuldigd;
wie zich daartegen zou willen verzetten, zal niet door zijn broeders met
roeden en knuppels getuchtigd worden, maar God Zelf zal hem straffen door hem
Zijn genade te onthouden.
22. Nu
weten jullie voorshands alles wat er op dit moment nodig is; kom daarom bij
elkaar, verkwik je met spijs en drank, dank de Heer en begin dan vlug met het
opgedragen, grote werk, amen."
Het hooglied van Meduhed
1. En
zie, toen nu Meduhed deze toespraak beëindigd had, vielen allen voor God op hun
knieën ter aarde neer en dankten en prezen God vanuit het diepst van hun hart,
en dat duurde wel een uur; toen verhieven zij zich opgewekt en gingen, door de
geest van de genade geleid iets verder landinwaarts en vonden daar in een ruime
grot een grote hoeveelheid werktuigen van allerlei soort, zoals houwelen,
aksen, bijlen, schaven, allerlei soorten messen, zagen, hamers, boren,
winkelhaken, beitels en een miljoen dubbele spijkers, door jullie krammen
genoemd. En zie, toen werden zij zo buitengewoon blij, dat zij sprongen en
juichten van vreugde over Mijn voor hen niet te begrijpen grote genade. (N.B.
Zie, wat Ik jullie hier geef is meer dan deze gereedschappen; maar er is er nog
niet één die zich van ganser harte aangediend heeft om Mij met grote vreugde
in zijn hart naar behoren te bedanken. Let op, jullie stompzinnige vereerders
van Mijn naam en fijnproevers van Mijn woord en zet de poorten van de liefde,
van de nieuwe, heilige stad in jullie harten, wijd open, opdat Ik Mijn engelen
daar naartoe kan sturen, zodat zij van tevoren alle pleinen, stegen en
schuilplaatsen zullen reinigen, evenals alle daaraan gelegen woningen, zodat
Ik dan Mijn intrede zal kunnen doen en jullie Mij dan tegemoet hollen en in
grote vreugde uitroepen: 'Hosanna in den hoge en vrede voor alle volkeren die
van goede wille zijn; geloofd zij de
Heer, die
op een ezelin aangereden komt; halleluja voor de zoon van David; hallelujah
voor de vorst van de vrede; hallelujah voor Hem, die komt in naam van de Here
God Zebaoth; Hij alleen is waardig alle lof, alle roem en alle eer van ons te
ontvangen; Hij is de heilige, enige Vader van onze harten, amen!')
2. En nu
weer verder! - Zie, toen namen zij al die gereedschappen en ook de spijkers en
droegen die naar de oever; zij sterkten zich daar door rust, spijs en drank en
gingen reeds de volgende dag met van dankbaarheid vervulde harten aan het
werk en loofden Mij zelfs als zij missloegen, - het was ook daarom, dat hun
arbeid zo snel en goed vorderde, wat meer als een wonder dan als eigenlijk
werken moet worden beschouwd; en zodoende kwamen tweehonderdvijftig bakken
binnen veertien dagen kant en klaar en werden aan de oever met touwen vast
gemaakt, zodat zij gezekerd waren tegen wegdrijven door de steeds langzaam
opkomende vloed van de grote zee.
3. En
zie, zo bleven er na getrouw verrichte arbeid nog goed vijftig dagen van
volkomen rust voor hen over. Gedurende die tijd verstrekte Ik hen door de
waarachtig vroom en liefdevol geworden Meduhed steeds meer kennis omtrent Mij;
ook leerde Ik hen het vieren van een sabbat, op welke dag zij zich, in Mijn
liefde rustende, van iedere arbeid moesten onthouden en ook moesten zij
gedurende deze hele rustdag zich volkomen aan Mij wijden. En als zij dit voortdurend
zouden doen, dan zouden zij allemaal uiteindelijk net zo wijs worden als Farak
was en Meduhed nu is. Ja, als zij hun best zouden doen om godvruchtig te
worden, niet alleen uit grote eerbied en door enkel Mijn naam te kennen, maar
veel meer door te beginnen Mij met de juiste deemoed in hun harten in alle
oprechtheid lief te hebben en zij dan in die liefde zouden groeien, zou Ik ook
een goede Vader voor hen worden en de dood zou van hen teruggenomen worden,
omdat zij dan weer als kinderen opgenomen zouden worden in de brede schoot van
de goddelijke liefde tot aan een gewisse grote tijd aller tijden op aarde,
omdat zij dan allen tezamen naar de grote Vader zouden komen en Zijn gelaat
voor eeuwig zouden aanschouwen en zich verzadigen aan de onmetelijke rijke
uitstromingen van de liefde uit Mij.
4. En
zie, zij hoorden van alles daarover door de mond van Meduhed en waren daar zeer
blij mee en drongen zich in menigten om Meduhed heen en verlangden er erg naar
om dagelijks iets over Mij te ervaren; in de hemel verheugde Ik Mij hierover en
alle engelen van de oorspronkelijke schepping ook.
5. Zo
leerde Ik hun door Meduhed ook de woorden in tekens vast te leggen; die tekens
waren overeenstemmende beelden, waarbij achter de natuurlijke vorm een
geestelijke betekenis schuilging; en zo leerden zij in deze korte tijd ook
schrijven en lezen.
6. En
zie, zo heb Ik Mij in korte tijd een volk opgewekt waarvan tot op dit uur nog
afstammelingen bestaan, - waar echter, daarover later! Welnu, toen zij nu zo
goed voorbereid waren, liet Ik op de achtergrond een hooglied vol wijsheid en
liefde voor hen klinken door middel van Meduhed; het werd daar reeds opgetekend
en is nog heden ten dage voorhanden - waar echter, ook daarover later! Het
luidde als volgt:
Luistert
allen, gij late kinderen van Mijn genade, hoe Ik u onthaal,
luistert,
hoe Ik u allen uitnodig aan Mijn grote gastmaal!
Komt
allen, die trouw van harte zijt hier in Mijn midden, en doet mede met 't
gemeenschappelijk loven van Mijn naam, nog volgens d' oude zede, die Meduhed u
zo vroom en trouw wist te leren, daar hij - als eerste - Mij in zijn hart heeft
willen begeren!
Neemt dus
zijn goed en zinnig voorbeeld wel in acht; ziet zijn ogen, mond en oren, en
zijn witte baard, zo zacht, als veilige tekenen van zijn vroom en zeer wijs
spreken!
O, dat
toch jullie allen in dit alles hem geleken!
Zodat ook
gij straks worden kunt Mijn lieve, trouwe kinderen, die dat kwade slangen broed
niet meer vermag te hinderen.
Ziet,
schoon spoelen van haar gruwelen zal Ik spoedig heel deez' aarde, der zondaren
streven naar Mijn liefde zal dan blijken zonder waarde!
Maar als
gij van binnen trouwen vroom van hart zult blijven, zal Ik Mijn watervloeden
graag aan u voorbij doen drijven! En als Ik straks Mijn toorn zal ontkluisteren
van zijn banden, dan zult gij veilig zijn geborgen: Ik zorg voor hogere landen!
Dan
zullen op aarde alle geslachten klagen,en de 'groten' zullen geen hoongelach
meer wagen.
En als
dan d'hoge watervloeden ruisend stromen over de bergen, zullen ze slechts
weinig kinderen sparen: dat zijn Mijn liefdedwergen. Ja, zeer klein werden ze
en heel veel minder waard; hun groot gebrek aan liefde heeft hen zeer ontaard!
Ziet op
dus naar Mijn licht-doorstroomde hemelzalen,
Ziet Mijn
sterren stralend van Mijn genâ verhalen.
Ziet hoe
de vlakten der aarde worden verlicht door de zon. Ziet hoe de maan haar
begeleidt, welwillend van toen ze begon. Ziet alle werelden gehoorzamen aan
Mijn wil.
Doet gij
ook zo dus al uw werken steeds heel stil.
Ge wilt
het wezen van de sterren geheel doorleven?
Hoor! Ik
zeg: de liefde zal het juiste antwoord geven!
Als het
hart volkomen zuiver op de liefde zal zijn gericht, zal Ik de fakkel van Mijn
genade geven als een licht; daar leest een ieder dan gemak'lijk in fel en
vlammend schrift, Gods naam in grote letters heel duidelijk gegrift.
O gij,
klein hart, in nauwe borstkas ingesloten, kendet gij de bron, waaruit zo groots
ge zijt ontsproten...,
dan
zouden er geen vragen over de dode materie in u rijzen; ge liet ze,
onbekommerd, dan graag zweven op hun eigen wijzen, wetend dat de Schepper Zelf
van al deez' nietig kleine dingen..., onbeduidend vergeleken met een hart, dit
steeds met liefde wil omringen.
Dàt, wat
voor zwakke mensenkinderen zo vaak als groot opdoemt, wordt door Mijn liefde
daarentegen slechts zo klein genoemd! Want die dingen in de ruimten, ze zijn
als niets zo klein... gelijkend mensenharten, die nog niet ontkiemd in liefde
zijn! Houdt daarom niets voor groot dan slechts Mijn liefde trouw en, wat
direct daarna komt: des zondaars waar berouw.
Ik alleen
ben groot, daar Mijn liefde en machtig besturen, en een vrije geest, die in de
orde is gegrondvest, zal voortduren. Wat betekenen Mijn zonnen in hun onbekende
banen?! Slechts dat ze u als al het andere, steeds uw zwakte manen!
Wat zijn
zij meer... in het licht van Mijn volmaakte Godheid...dan 't afgevallen hulsje
van een zojuist ontpopte mijt?
Stel dat
g' eens tot in het centrum al dezer werelden in mocht keren... om daar dan het
geruis te horen van hun snelle vluchten door de sferen... Om daar ook de
sterkte te meten van aller zonnen felste licht...
en
d'almacht te verstaan, waarmee Ik al dat groots verricht...
Zoudt ge
ook dan nog nader tot Mijn grote liefde kunnen komen? Neen zeg Ik; aan
vertwijfeling zoudt ge niet kunnen ontkomen!
Zoudt gij
ook kunnen besturen daar de grote hemelwagen?
En hem -
net als grote geesten - snel naar de sterren jagen?
Kondt
g'uit uw mond ook lichtende zonnen baren, zonder weeën?
En hen
onderdompelen - zoals Ik de Mijnen - in de golven van de zeeën?
Dan nog
zou al uw kracht, naast de Mijne, een vergelijk behoeven: ze is als zand en
stof in oude leem - en steengroeven!
Kijk op
naar 's hemels blauwe randen, kijk over golven naar der zeeën verre stranden,
maar geloof gerust, omdat Ik 't u zeg: grenzen zijn daar niet, waar men overdag
zeeën van licht van de zon en 's nachts de sterren ziet!
En heel
de inhoud van uw grote zee is zelfs niet te vergelijken met slechts een druppel
der daargindse 'kleinste' sterrenrijken.
Richt
daarom uw oog op Mij, de Grote, gij kleine mensenrij, en beperk uw
weetgierigheid maar tot Mij.
Heinde en
ver, ja overal moet ge Mijn liefde zoeken!
Laat uw
blikken alom dwalen tot in de vreemdste hoeken!
De
tekenen van Mijn naam zult g' overal kunnen vinden;
maar laat
u dan ook door niets anders dan door Mijn liefde binden!
Ja, zelfs
het gras zal u over Mij verblijdend informeren, mits g'u maar onophoudelijk van
Hanochs zonden afblijft keren! En als g' elkaar, als broeders nu, steeds trouw
wilt blijven minnen, en in bedwang houdt voor elkaar uw ongeregeld' aardse
zinnen, dan zal grote genade tot u komen van boven...
en u zal
getoond worden hoe men de Vader moet loven.
Zo kniel
dan neder op deez' aard', de moeder van uw zonden, schudt af het stof der
slang, 't maakt dodelijke wonden! Dank Mij, jullie Redder, vol nieuwe vreugde
in het hart
en laat
aan Mij gewijde tijd je nooit brengen tot enige smart! Laat de macht van Mijn
liefde jullie diep in de harten raken, dan zal het licht van Mijn genade je tot
nieuwe mensen maken!
7. En zie nu, toen Meduhed dit belangrijke
lied van het leven uit Mijn genade, dat een klein vonkje is van Mijn oneindige
liefde en alle daaruit voortvloeiende erbarmen, geheel had opgetekend en het
daarna ook aan het volk had voorgelezen, was er een tomeloze vreugde onder hen
ontstaan, die slechts door een wonder uit de hemel gematigd had kunnen worden.
En dit wonder was een plotselinge regen en deze regen was een regen van liefde
vanuit Mij, omdat hun vreugde terecht was; want zij verheugden zich erover dat
Mijn naam aan hen bekend was gemaakt, maar nog meer over Mijn liefde; en het
allermeest verheugden zij zich erover, dat de bovenmatig grote, heilige God
als Vader zo minzaam in de meest onbegrijpelijke liefde de kinderen van de
ellende door Meduhed onderrichtend had toegesproken.
8. En
zie, zo dreef de regen hen uit elkaar en naar hun tenten, die waren gemaakt van
twijgen, gras en witte leem, en zelfs daar prezen zij gelukzalig Mijn naam in
engere kring tot midden in de nacht en zij zouden niet opgehouden hebben met
hun loftuitingen als Ik niet een welverdiende, rustige, zoete slaap over hen
had laten komen.
(N.B. Ik heb jullie, als je ware
Vader, al grotere dingen gegeven, verdiend en onverdiend, maar sedert de
overste van de Romeinen en de Kanaïtische vrouw in het evangelie en, op een
enkele uitzondering na, bij de apostelen en enige martelaren, heb Ik sindsdien
nog nooit zo'n grote vreugde gevonden, maar bij jullie al helemaal niet. Ik
verlang het weliswaar ook niet, maar zeg jullie alleen, dat je Mij steeds meer
moet beginnen lief te hebben; dat wil Ik van jullie. Daarover hoef je geen
hartzeer te hebben; want wat niet is, kan toch nog wel eens komen als jullie
Mij nader leren kennen en daardoor jullie harten verruimd zullen worden, zodat
Ik met al Mijn genade daar in zal kunnen trekken. Dat is iets wat jullie je
allemaal boven alles zouden moeten wensen, maar niet moeten vrezen, zoals
enigen onder jullie dat doen, want in de liefde mag zoiets niet. Amen.)
Hoofdstuk 33
De afvaart van de Meduhedieten
1. En
zie, toen de nog overgebleven vijftig dagen verstreken waren, riep Meduhed,
door Mij geïnspireerd, hen allen bijeen en hield een gloedvolle
(8 juli
1840) rede tot hen, die als volgt luidde: "Mannen, vrienden en broeders
met al jullie vrouwen, kinderen, knechten en meiden, die nu eveneens volgens de
wil van boven onze lieve broeders en zusters zijn, kom allen hierheen tot mij
en stel je om de kleine heuvel op volgens de bekende orde, zodat jullie goed de
aan mij geopenbaarde nieuwe wil van de allerhoogste God kunnen vernemen!
2. Want
de Heer wil dat jullie al het gereedschap zullen verzamelen en daarvan moet je
in iedere bak van iedere soort een gelijk aantal leggen op het stro dat jullie
tot rustplaats gediend heeft. En als jullie dat gedaan hebben en de goed van
loof voorziene takken met de nog overgebleven nagels op de hoeken bevestigd hebben,
breng dan pas de verzamelde vruchten daarheen, genoeg voor de duur van minimaal
dertig dagen en leg die voorzichtig onder de takken op vijgenbladeren! Laat de
kamelen en de ezels achter als teken voor de Lamechieten, dat wij hier waren en
ook ten teken dat wij al het dierlijke achterlieten en alleen het menselijke en
dus ook het Goddelijke gered hebben. Leg om de gereedschappen kleine twijgen
tot één voet hoogte en bedek die met jullie dekkleden en strooien mantels, en
werp de dierenhuiden over het gereedschap. En als dit alles precies volgens
het door mij verkondigde goddelijke voorschrift is gedaan, kom dan nog eenmaal
bij deze heuvel naar mij toe, opdat ik jullie allen volgens de wil van boven
verdere gedragsregels kan geven. Dan zullen wij gemeenschappelijk God danken
en Hem plechtig prijzen voor Zijn onmetelijke en onbegrensde goedheid en
barmhartigheid.
3. Ga nu
en doe vlug wat jullie door mij van boven is aangeraden, amen."
4. En
zie, toen bogen zij zich allemaal naar Meduhed, dankten in hun harten God voor
deze aanwijzingen en gingen zeer bereidwillig en snel aan het opgedragen werk;
en volgens jullie tijdrekening was alles na zeven dagen geheel in orde.
5. En
toen zij nu alles op de vereiste manier hadden voltooid, kwamen zij op het
vrome verzoek van Meduhed weer tezamen bij de heuvel en dankten Mij aldaar voor
zijn aangezicht voor de zo snel en gelukkig volbrachte arbeid.
6. En toen Meduhed nu hun volbrachte arbeid had gezien
en zag dat zij net als voorheen weer allemaal vrolijk en met een vroom hart om
de heuvel verzameld waren, begon hij opnieuw een rede tot hen te houden en zei:
7. "Mannen,
vrienden en broeders, vrouwen en zusters, luister! Het is de wil van de Heer,
onze grote, almachtige God, dat jullie steeds met zijn honderdentwintigen
plaats zullen nemen in één bak en wel met veertig van het mannelijke en tachtig
van het vrouwelijke geslacht en de kinderen moeten zitten of liggen op de
huiden, die over de werktuigen gespreid zijn. Maar de vrouwen moeten op de twijgen
en dekkleden en mantels gaan zitten; jullie mannen moeten om de vrouwen heen
gaan staan, met jullie gezichten in de richting die de bakken nemen en
waarheen de wind waait, en jullie zullen slechts eenmaal per dag eten en wel
rondom het midden van de dag. Jullie moeten je behoefte, evenals de vrouwen en
de kinderen op het achtereinde van de bak in het water doen; maar daarbij moet
de een de ander vasthouden, opdat niemand in het water zal vallen. De mannen
zullen verder gedurende de hele tijd niet slapen noch zitten en nog minder
gaan liggen; want de Heer zal je ledematen sterk maken en je ogen open houden
gedurende de tijd die wij volgens Zijn heilige wil op de golven van het grote
water zullen doorbrengen. De vrouwen en de kinderen zullen niet zelf naar de
vruchten grijpen, maar moeten deemoedig hun eten aan de mannen en vaders
vragen, opdat wij één volk worden naar de wil en de eeuwige, almachtige
ordening van God en wij Zijn welgevallen en uiteindelijk Zijn oneindige liefde
en genade waardig mogen zijn, want wij willen en zullen ook niet één haar op
ons hoofd aanraken zonder Zijn heilige wil!
8. En als
wij ons dan in de naam van de Heer allen in de bakken zullen bevinden, moet de
oudste in iedere bak klaar staan om op een uit de hemel te geven teken, wat een
krachtige bliksemstraal zal zijn, het touw door middel van een scherp mes
meteen door te snijden; daarop zal er wind komen en de bakken zullen naar de
open zee drijven en dat in het aangezicht van Tatahar en zijn moordlustige
bende, die op het moment dat wij al zo'n duizend manslengten van de oever
verwijderd zullen zijn, aan zullen komen.
9. Dan zullen
jullie zien dat zij stenen in het water slingeren; geen daarvan zal ons ooit
meer bereiken. Want de rechterhand van God zal ons snel uit het zicht van de
hyena's voeren en zal ons naar een groot, ver land leiden, dat dertig dagen en
dertig nachten van het vaste land verwijderd is en zich bijna in het midden
van het grote water bevindt en 'Ihypon' heet (dat is: 'een veilige tuin'). En
dit land zal blijvend van ons zijn, zolang als volgens de wil van boven de
wereld zal blijven bestaan. Wij zullen het van verre al daaraan herkennen, dat
wij een hoge, door Gods liefde in vlammen gehulde, brandende berg, zullen
aanschouwen.* (* De vulkaan Fujinojama, 3780 mt, op het eiland Hondo (Japan))
Er zal slechts één enkele toegang zijn en zelfs die zal ver landinwaarts tussen
nog twee van die brandende, hoge bergen doorlopen; maar aan de kusten zal het
voortdurend omspoeld worden door de krachtigste stormvloeden. En daarenboven
zal het nog omgeven zijn door zeer hoge bergen, waarin geen tijgers noch
hyena's of leeuwen, beren noch wolven of slangen wonen, maar die bergen zullen
meer lijken op een tot in de hemel omhoog reikende muur, die door niemand
gemakkelijk bestegen zal kunnen worden.
10.
Binnenin het land zullen echter grote, onoverzienbare vlakten zijn vol met de
heerlijkste en zoetste vruchten en ook mooie, nuttige, tamme dieren, die ons
hun melk zullen geven als een gezonde kost; en de grond zal smaken als honing
en melk en zal zonder zand en stenen zijn en eetbaar als een goed brood. En
luister, zo spreekt de Heer: op de gehele aarde is er nergens meer een land dat
hiermee vergeleken zo voortreffelijk is; het is er noch te warm noch te koud,
maar er heerst daar een eeuwige lente!
11. Zo
zullen de mensen die daar volgens de wil van God leven, nooit oud worden en hun
sterven zal een zacht inslapen zijn; dan zullen er onzichtbare wezens komen,
zo'n mens heimelijk weer tot leven wekken en hem naar God omhoog dragen. En
er zal ook niet een stofje achterblijven, dat ooit aan de voeten van
zo' n
wederopgewekte gekleefd heeft!
12. Maar
wie ooit in zijn hart niet zal luisteren naar de wil van God, die zal ook
sterven en zijn lichaam zal nimmer herrijzen. En er zullen aardwormen in zijn
vlees komen en het geheel met haar, huid en beenderen verteren; zijn ziel en
zijn geest worden dan weer duizenden jaren lang tot fundament van de bergen.
Zij moet als vast lichaam dienstbaar zijn in het duistere bewustzijn van haar
ellende en haar volkomen nietigheid, tot zij eindelijk weer volgens de genadige
wil van boven in een of ander dier wordt opgenomen. Van daaruit moet zij zich
dan weer trede voor trede ellendig, stom en zonder spraak door de hele
dierenwereld heen werken om tenslotte weer eens de waardigheid van het menszijn
te kunnen bereiken. Hierop moeten jullie goed letten; want je zult dan vele
duizenden malen moeten sterven, eer je wederom tot het leven uit de liefde en
de genade van God zult komen! Overdenk, wat de Heer jullie hier laat zeggen!
13.
Jullie zullen je vrouwen in de toekomst nooit eerder dan in je veertigste jaar
beslapen en dan nooit vaker dan onder Gods zegen nodig is om een mens te
verwekken. En niemand zal meer dan ten hoogste twee tot drie vrouwen hebben;
want alles wat daar bovenuit zou gaan, zal je door God als een grote zonde
aangerekend worden en je leven op aarde van korte duur en moeizame aard maken.
Het zal jullie liefde tot God verzwakken en je tenslotte van alle wijsheid beroven,
die slechts een toegift van God is aan diegene die zich precies aan Zijn
geboden houdt.
14. En
tenslotte: net zo als hier zullen jullie daarginds ook niets als je eigendom
beschouwen, maar als het eigendom van God; en degene die zou beweren en zeggen:
'Deze grashalm is van mij!', zal door God ogenblikkelijk met blindheid
bestraft worden, zodat hij in de toekomst niet één vrucht meer van de grond
zal kunnen oprapen, maar gedurende zijn leven zal moeten leren te bestaan van
de liefde van God en van zijn broeders.
15. De
zondaren zullen net als het dier niets anders eten dan het gras van de aarde en
het bittere loof van de schrale bomen; door de zonde hebben zij zich hiertoe
verlaagd en zolang zij hun zonden niet zullen hebben geboet, moeten zij het
niet wagen iets anders te eten, indien zij in leven willen blijven. Dit geldt
in het bijzonder voor de ontuchtigen en in de eerste plaats voor die jonge
vrouwen die zich uit wellust herhaaldelijk zouden willen laten beslapen; want
zo'n lichaam zal door de Heer met de pest bezocht worden en zij moet uitgestoten
worden tot aan de uiterste grenzen van het grote land, waar niets dan gras en
bladeren groeien. Tenslotte zegt de Heer, onze grote, almachtige God, dat
jullie elkander lief moeten hebben en niemand moet ooit over een ander
oordelen, maar de zwakkere moet naar de sterkere gaan, zodat die hem kan
steunen en hem in het leven kan bijstaan; de wijste echter moet allen dienen en
een raadgever voor zijn broeders zijn.
16. Nu
jullie de wil van God helder en duidelijk vernomen hebben, dank dan God vanuit
je hart met mij en zeg: Heer, almachtige, grote God, wij danken U met het vuur
van ons nog zwakke hart, maak het sterk, Gij grote, goede, sterke, eeuwige God,
opdat wij eens Uw oneindige heiligheid waardiger kunnen danken dan in onze
huidige oneindig zwakke toestand, en U kunnen loven en prijzen en wij daardoor
eens, zoals U ons zo genadig beloofd hebt, het ook waard zullen zijn om ook
maar in het geringste op Uw kinderen te lijken. Maar nu, o grote God, laat Uw
wil geschieden en laat ons de bakken bestijgen en leid ons allen enkel volgens
Uw welgevallen! Amen."
17. En
zie, toen zij dit korte gebed hadden geuit, verlieten zij met Meduhed de plek
en beklommen met een blijmoedig hart de bakken.
18. En
zie, al wat Meduhed voorzegd had is precies uitgekomen. Met een grote
voorhoede joegen de door de slang aangevoerde woedende hyena - en tijgerbendes
van Lamech de arme Meduhedieten achterna; maar even snel dreef Ik de bakken met
Mijn volkje van de oever weg, rustig en toch gezwind naar de kusten van het
grote land dat door de grote wateren omspoeld wordt.
19. Maar
de Lamechieten liet Ik achtervolgen door een steeds toenemende vloed van de
zee, die tot aan de bergen reikte, alwaar zij bij duizenden door hyena's,
tijgers, leeuwen, beren en wolven en slangen aan stukken gescheurd en
verorberd werden; want de groep achtervolgers bestond uit zevenduizend
mannelijke en zevenduizend vrouwelijke koppen. En daarvan kwamen niet meer dan
. .
zeven
Jonge mannen en zeven Jonge vrouwen naar Hanoch terug en vertelden daar wat er
was gebeurd, en zij brachten de door de Meduhedieten achtergelaten dieren
ongeschonden terug. Dat waren welgeteld vijfendertigduizend kamelen en
evenveel ezels en zij droegen die aan Lamech over en vertelden hem alles wat
zij hadden gezien, - hoe namelijk een felle bliksemstraal uit de wolkenloze
hemel tussen hen en de vluchtelingen was gekomen en deze met grote snelheid
over het grote, onmetelijk water droeg, dat zich daar aan het einde van de
wereld bevond. Maar toen waren de wateren gaan stijgen en hadden hen daar tot
hoog in het gebergte gedreven. En er hadden zich niet te overziene scharen van
bekende verscheurende dieren op hen gestort, die allen verscheurd en
opgevreten hadden, op hen na. Zijzelf waren alleen gered doordat zij tussen de
grote menigte kamelen en ezels gevlucht waren. En Lamech zou er eens goed over
na moeten denken wat daar gebeurd was; het kwam hen voor alsof er voorbij de
sterren een grote Koning woonde en de mensen zouden het nooit moeten wagen met
Hem de strijd aan te binden, zij zouden er beter aan doen Hem te aanbidden en
Hem vanwege Zijn onbegrijpelijke macht te vereren, omdat zelfs de zee, de
winden, de bliksems en alle verscheurende dieren Hem gehoorzaamden, - dat
hadden zij met eigen ogen gezien en zij hadden een machtige stem gehoord die
met donderende klank de dieren bevolen had en evenzo als een grote storm
vanuit de hoogten van de sterren met de machtige elementen gesproken had.
20. En
zie, toen Lamech dat vernomen had, rees er woede op in zijn innerlijk en hij
besloot zich op Mij te wreken. Dat was een gevolg daarvan, dat de slang zijn
hart geheel in beslag had genomen. Daarom zei hij tegen de jonge mannen die
teruggekomen waren: "Luister, jullie onschuldigen! Ik wil genoegdoening
hebben van de Sterrenkoning en een duizendvoudige vergoeding voor de schade; ga
op weg, omdat jullie weten waar Hij te spreken is en gelast Hem uit mijn naam
te geven wat ik verlang! En als Hij weigert, zeg Hem dan dat Hij door mij
vervloekt is, en al zou Hij nu nog zo groot en machtig zijn, dan wordt Hij door
mij, zoals mijn volk door Zijn dieren, onder mijn hoongelach voor Zijn volk op
aarde aan stukken gehakt en verscheurd. Want met al Zijn winderige en
verwaterde macht is Hij ten opzichte van mij, de koning van de leeuwen, slechts
een zwak lam. Sticht overal in de wouden brand en steek alle bergen aan, zodat
al Zijn beesten gebraden worden en Hij zich daarna aan de welvoorbereide dis
kan zetten en het vlees en de botten van de verbrande beesten opeten kan; en
als Hij ze niet wil laten verbranden, dan hoeft Hij er slechts de vloedstroom
naartoe te leiden, zodat Zijn macht daarin verdrinkt!
21. O, ik
ken deze uit lucht bestaande Koning van voorbij alle sterren heel goed! Alles
wat Hij doet, doet Hij uit angst voor mij; want Hij kent mijn grootheid, macht
en kracht, die Hem genoeg zorgen verschaffen en Hem uiteindelijk geheel zullen
vernietigen als Hij niet aan mijn gerechte eis en aan al mijn wensen tegemoet
komt.
22. Ga nu
en voer uit wat ik jullie bevolen heb; neem mannen mee, die goed voorzien zijn
van toortsen om in geval van een eventuele weigering de bergen in brand te
steken!"
23. Toen
verwijderden de jonge mannen zich en beraadslaagden onder elkaar wat er te
doen viel. "Want", zeiden zij tegen elkaar, "als hij dan zo
machtig is, waarom gaat hij dan niet zelf? Want dwaas zijn is gemakkelijker dan
vechten en in blinde woede dreigen is makkelijker dan uitvoeren. Want wat hij
heeft gezegd, zou ieder van ons ook hebben kunnen zeggen, maar met welk nut?
Hoe ver zijn en onze handen reiken, weet en ziet ieder mens; maar wie heeft
ooit slechts één vinger van de Koning die boven de sterren woont gezien, zodat
hij dan daaraan Zijn hele macht en kracht zou kunnen afmeten? Lamech is slechts
een mug ten opzichte van Tatahar en zijn aanhang; en waar is deze en zijn hele
schaar van aanhangers? Thans vertegenwoordigen wij met ons zevenen nog slechts
zijn hele centrale kracht en wij hebben de onbegrijpelijke macht van de grote,
onzichtbare Koning die voorbij de sterren woont gezien en hebben Zijn rede
gehoord, waarvan de kracht zo groot is, dat de hele aardbol gebeefd heeft als
bij iemand waar de ijzige vorst tot in merg en been is doorgedrongen.
24.
Daarom doen wij wat wij willen en gaan heen, en in plaats van een dreigement
zullen wij Hem loven en Zijn grote macht en kracht prijzen; misschien neemt Hij
ons op, zoals Hij Meduhed heeft opgenomen en vervolgens kan Lamech thuis zijn
kracht meten en in de stenen bijten van woede!
25. Wij
willen echter liever zo'n machtige, grote Koning dienen, die ons wellicht ook
evenals de scharen van Meduhed over de golven in veiligheid kan brengen."
26. En
zie, zij voerden het zo wijs genomen besluit, dat Mij goed beviel, ook uit,
namen hun vrouwen en hun met vruchten zwaar beladen kamelen en ezels en snelden
weg en toen zij de wateren zagen, rustten ze uit aan de oever van de grote
wereldzee.
27. Maar
een die steeds het woord gevoerd had, sprak nu weer: "Daar zijn we nu!
Waar moeten we naartoe? Wij weten van niets; laten wij daarom tot de grote
Koning bidden of Hij ons in Zijn dienst wil nemen en ons de plaats van onze
ware bestemming wil wijzen, omdat wij ons waarschijnlijk slechts door Zijn
geheime ingeving aan de klauwen van Lamech ontwrongen hebben en ons vrij
hierheen hebben kunnen begeven.
28.
Daarom roep ik met mijn gehele verstand en mijn gehele geest, daar wij nog geen
namen hebben, U, 0 grote, onzichtbare Koning van alle macht en kracht, vol
eerbied aan: neem in de eerste plaats ons aller dank aan voor de redding uit de
tanden van de hyena's en uit de klauwen van Lamech. En evenzeer bid ik U, dat
U ons nu ook wilt leiden volgens Uw wil naar een veilige plaats, alwaar wij U
dan ongehinderd willen dienen; want wij weten dat U een zeer machtige Heer
bent en kennen de volkomen nietigheid van Lamech, wiens steunpilaren wij hadden
moeten zijn, maar niet wilden, omdat wij de grote macht van Uw heerlijkheid
gezien en door en door ondervonden hebben, terwijl wij ook het wilde,
nietszeggende, lege gepraat van de nu totaal machteloze Lamech gehoord hebben.
29.
Verhoor daarom onze gemeen schappelijke bede en maak ons Uw wil bekend - of
vernietig ons; want het is beter door U vernietigd te worden, dan Lamech te
dienen!"
30. En
zie, toen nu deze zeven met hun vrouwen hun korte, maar zeer oprechte gebed
hadden beëindigd, stak er een kleine storm op, die van de bergen kwam en in de
storm kwam een zeer grote hyena in snelle vaart naar het kleine gezelschap toegesprongen,
vol grimmigheid en zo te zien in woede ontbrand, en bleef voor hen staan en
bekeek hen grondig een voor een, van top tot teen, alsof zij zich het lekkerste
hapje uit het in doodsangst in het nauw gedreven gezelschap wilde zoeken. En
zie, juist toen allen een toevlucht in het water wilden gaan zoeken, vermande
de spreker zich en zei met zeer luide stem: "Luister naar mij! Wij blijven
staan waar wij staan, allerwegen omgeven door de onoverwinnelijke macht van de
grote Koning en geloof maar, ook wanneer Hij ons vernietigt, dan nog zal Hij
ons ook in de vernietiging bewaren; en wees niet zo bang voor deze kleine
hyena, omdat wij zo gelukkig aan de moorddadige klauwen van een veel grotere
ontkomen zijn en wel des te meer, omdat wij in de vlakte zijn waar geen hyena
meer de macht heeft om een mens aan te vallen en te verscheuren. Want de grote,
machtige Koning van voorbij de sterren heeft ons in de bergen uit de tanden van
duizenden verscheurende dieren gered toen wij nog tegen Hem waren, nu wij
echter voor Hem zijn, - waarom zou Hij ons dan nu willen vernietigen?
31.
Geloof me, Hij zal ons allen wel behouden! Kijk allemaal naar mij; ik zal in
vol vertrouwen naar de hyena toegaan en mijn hoofd in haar muil steken! En als
zij mij wat aandoet, vlucht dan naar het water of waarheen je maar wilt; maar
als jullie zien dat ik mijn hoofd weer behouden uit haar muil haal, val dan
neer op de grond en dank de grote Koning, want dan is Hij ons al zeer dicht
genaderd!"
32. En
zie, hij deed ook meteen wat hij zei, - ging vol vertrouwen naar de grimmige en
schuimbekkende hyena, die haar kaken wijd open sperde, zodat er plaats genoeg
in was voor zijn hele hoofd.
33. En
zie, zoals hij zijn hoofd er in gestoken had, evenzo behouden zonder dat er
ook maar een haar gekromd was - trok hij het er weer uit! Het hele gezelschap
verbaasde zich zeer en viel meteen ter aarde neer en dankte Mij, weliswaar nog
op zeer onbeholpen wijze, uit de grond van hun hart.
34. Toen
zij bijna geheel uitgeput waren door hun dank - en lofprijzingen, begon tot
hun grote verbazing de hyena goed verstaanbare woorden tegen hen te spreken en
zei:
35.
"Jullie verre nakomelingen van Kaïn en Hanoch, sta op en kijk mij aan!
Kijk naar mijn grimmige en woedende gedaante! Ik ben slechts een verscheurend
dier, bestemd om de bergen trouw te bewaken en ook de daarop wonende grote
kinderen van God, die jullie in je blindheid een grote Koning noemen; maar zeg
me eens of ik als dier ooit de wil van God overtreden heb! Mijn leven is stof
en aarde; mijn tijd is slechts weinige jaren, dagen en slagen van het hart; ik
heb niets te verwachten; wat mijn dorst naar bloed mij oplevert, is alles wat ik
in mijn bestaan van de Schepper te verwachten heb; en als een van jullie ooit
gezien heeft, dat ik de door de wil van God voorgeschreven grenzen
overschreden heb, laat die een steen nemen en mij doodslaan!
36. Maar
jullie aarzelen, - niet omdat jullie er de moed niet toe zouden hebben, maar
omdat mijn gehoorzaamheid ten opzichte van de wil van God je verwondering wekt!
En zie, hoe een verscheurend dier jullie mensen, die een eeuwig leven te
wachten staat, jullie naar de wil van God over je totale godvergetenheid en
eveneens over je bestemming moet leren! Zie, geen verscheurend dier is zo wild,
dat het door honger gedreven zijnsgelijke aan zou vallen om die aan stukken te
scheuren en daarmee zijn honger te stillen! Alleen jullie mensen, die eeuwig
zullen leven, trekken in horden uit om je broeders niet uit nood, maar uit pure
helse heerszucht te doden, met hun bloed de aarde te bevlekken en hun vlees
daarin te begraven!
37. O
schaam je, jullie mensen, die heren van de wereld moeten zijn! Waar is je heerlijkheid?
Jullie zijn met zijn veertienen en ik ben alleen en jullie hebben voor mijn
aangezicht doodsangsten uitgestaan, - voor een ongelukkig dier, dat volgens de
wil van de grote God oorspronkelijk slechts bestemd was je van dienst te zijn!
38. Ga
mee in de wouden en overtuig je of ook maar een dier het andere domineert; en
wordt het twistziek en afgunstig, dan wordt het meteen uit de gemeenschap
gestoten omdat het zich niet gedroeg overeenkomstig de in ons innerlijk
werkende wil van God. En jullie zullen daar nooit zien dat het ene dier het
andere dwingt voor zich op rooftocht te gaan om hem als een klinkklare
leegloper van voedsel te voorzien, - tenzij het een zwak geworden dier is; dan
sleept een ander dier de een of andere buit naar het hol en legt het voor zijn
muil neer. En geen dier zal zijn scherpe en sterke tanden in nek en ingewanden
zetten voor het dier koud geworden is en bedorven en halfvergaan; de goddelijke
wil in ons innerlijk leert ons dat en wees er van verzekerd: zonder dat God het
wil, heft ook niet één dier zijn kop omhoog!
39. Wij
kennen onder elkaar geen andere eigendomsgrenzen dan de natuurlijke van ons
lichaam; jullie mensen, die God geheel vergeten zijn, verdelen de aarde en dan
zegt een koning, een vorst of een van diens gunstelingen: 'Dat geef ik jou
tegen een kleine schatting en dat aan de gunsteling en zijn betere knechten
vanwege hun bereidwillige en flinke vuisten! Al het overige volk kunnen jullie
als lastdier gebruiken en hoef je slechts zoveel te geven, dat zij ternauwernood
een ellendig beetje leven behouden om voor de leeglopers het vele hinderlijke
werk te kunnen verrichten; en zouden zij weigeren, dan staat hen ten eerste
grove mishandeling en ten tweede de dood te wachten!' Zou zo'n slaaf zich dan
willen inbeelden, dat hij ook als broeder van de koning of van een vorst of van
anderszins door de koning benoemde groten, dezelfde rechten zou hebben of zou
moeten hebben, - zou die niet onmiddellijk vermoord worden?! - 0 zeg me, waar
op de hele wereld bestaat er nog iets gruwelijkers dan jullie mensen?! Is niet
een slang, ik of een leeuw, een tijger, een verscheurende wolf en een grimmige
beer, een zuivere heilige engel vergeleken bij jullie mensen? O, als ons liefde
was gegeven zoals aan jullie, wat zouden wij God beminnen! Maar zelfs zonder
liefde beminnen wij Hem door onze nauwgezette gehoorzaamheid oneindig veel
meer dan jullie, die niet alleen Zijn liefde waaruit Hij je geschapen heeft,
vergeten zijn, maar zelfs Hemzelf, die je geschapen heeft!
40. Vraag
het aan de stenen, vraag het aan het gras, vraag het aan de lucht, vraag het
aan het water, ja vraag het aan alles wat je tegenkomt, alleen niet aan mensen,
- en alles zal jullie de grote God verkondigen en over de oneindige wonderen
van Zijn liefde vertellen; alleen jullie vrije mensen, die voor eeuwig in
gelukzaligheid zouden moeten leven, konden jullie Schepper, jullie oneindige
Weldoener geheel vergeten! - Geen wonder dat jullie geen namen hebben; met
welke naam zouden jullie benoemd kunnen worden? Duivels kennen God en vluchten
voor Hem; satans kennen God ook, haten Hem, omdat Hij God is en Heer over hun
bestaan. Wie zijn jullie eigenlijk, die door Zijn oneindige liefde van duivelen
en satans tot vrije mensen geworden zijn en Hem geheel en al vergeten zijn en
jezelf in je muggenkracht voor goden aanziet, terwijl jullie met stenen en
knuppels op elkaar inslaan en holle steenhopen oprichten, die je dan steden
noemt? Zie, zoals jullie zijn, zijn jullie niets; een grashalm is meer en een
klauw van een hyena is een heiligdom vergeleken bij heel het talrijke gebroed
van dergelijke mensen die jullie in Hanoch achtergelaten hebben en die zijn
zoals jullie tot nu toe zelf waren!
41.
Kortom, zo wil het de grote God: voordat jullie een andere bestemming krijgen,
moeten jullie zeventig dagen lang bij ons hyena's in de leer gaan om bij ons in
de eerste plaats menselijkheid en naastenliefde en daardoor ook weer God te
leren kennen. En als jullie dan weer je gelijkheid aan ons verscheurende, wilde
beesten hebt erkend en door onze stille en blinde gehoorzaamheid ook God weer
hebt leren kennen, pas dan zal de Heer van alle schepselen jullie door ons
een vreedzame woonplaats aan laten wijzen.
42. Volg
mij nu gewillig volgens de wil van God en zonder vrees - maar alleen in de vreze
Gods! De bereidwillige zal geen kwaad geschieden; de niet bereidwillige en
ongehoorzame is het ook niet waard door de tanden van de hyena's verscheurd te
worden, maar die wacht hier het lot van Lamech, de satan, de satansvorst!"
43. En
zie, toen volgden alle veertien personen een grimmige hyena naar een duister
hol in de bergen en leerden daar met Mijn toelating van de natuur der beesten,
dat deze gelijke rechten hebben als de mensen wat betreft hun naastenliefde en
gehoorzaamheid en ze leerden zodoende ook weer Mij te erkennen en geheel op
Mij te vertrouwen. Hierdoor werd hun ook het grote onderscheid tussen de ware
mensheid en de dieren zichtbaar en zij leerden terzelfder tijd ook erkennen,
hoe diep zij vroeger onder de dieren gezonken waren, - en dat allemaal door
Mijn bijzondere genade, die hun Mijn wil in de wilde dieren liet zien en deze
in haar gehele volheid liet ondervinden.
44. (N.B. Meer dan toen zou een dergelijke school nu voor
jullie nodig zijn! Want toentertijd waren de mensen als kinderen van de wereld
slecht vanwege de duisternis; maar nu zijn zij boosaardig in het licht en de
vorst van de duisternis erkent dat hij tegenover de sluwheid van de kinderen
van de wereld een knoeier in boosaardigheid is geworden en het vergaat hem al
als vele zwakke ouders, die door hun kinderen in allerlei inzichten overtroffen
worden.)
Hoofdstuk 34
De landing van de Meduhedieten in Japan
1. Nu
laten wij dit kleine gezelschap achter in de school van de schepselen en laten
hen wilde bessen, gras en wortels eten tot de bestemde tijd; maar wij zullen
ons naar Ihypon begeven (tegenwoordig 'Japon' of ook wel 'Japan') en daar
wachten op de naderende Meduhedieten en we zullen ons ook nog een korte tijd
bij hen ophouden.
2. Door
de gunstige wind die Ik veroorzaakte en met kleine omwegen om een kalme zee te
kunnen bevaren, zijn de Meduhedieten na dertig dagen en nachten dus gelukkig en
wel behouden onder luid gejubel, vrolijkheid en lofprijzingen van Mijn naam
op het genoemde grote eiland geland en wel in de brede monding van een uit het
binnenland komende, kalm stromende rivier. Op de rug van deze rustige en
tamelijk brede rivier werden zij in hun bakken door een tamelijk sterke,
gedienstige wind tot in het binnenste van het land gedreven.
3. Toen
zij nu helemaal tot het midden waren gekomen, viel Meduhed op zijn knieën
neer, geheel ontroerd door de wonderlijke schoonheid van het land en dankte
Mij een uur lang uit de verstilde diepte van zijn hart en aller ogen en oren
waren op hem gericht.
4. En toen
hij het Mij welgevallige gebed had beëindigd en daarin ook Mijn verdere wil had
geschouwd om het geredde volk voorspoed te brengen, stond hij weer op en
wachtte tot alle bakken met elkaar een aaneengesloten geheel vormden.
5. Toen
dit alles langs de lage oever volgens Mijn wil was gebeurd, ging hij op Mijn
stille bevel alle bakken af en vermaande de scharen in alle liefde, niet
eerder het land te betreden, dan nadat allen drie uur lang de Heer in hun
harten hebben gedankt voor deze oneindige genade. En pas als de Heer in en voor
hun ogen het geschonken mooie land met een zichtbaar teken zal zegenen, zal
hij als eerste aan land gaan. Dan moeten zij eerst hun kinderen aan land
zetten en tenslotte zelf met de vrouwen het land betreden; en daar moeten zij
dan weer voor God op hun knieën vallen en Zijn heiligheid aanbidden en Zijn
onbegrensde goedheid en oneindige liefde loven.
6. En
zie, toen zij dit nu met grote vreugde in hun hart hadden gedaan, richtten zij
op de roep van Meduhed hun ogen omhoog, zagen een lichte wolk het hele land
omhullen en zagen een overvloed van grote druppels een uur lang uit de wolk
neervallen. Toen zagen zij deze wolk van zegen zich weer delen en daaronder
zagen ze een kleine regenboog brandend oplichten, en zij voelden ook een heel
zachte wind uit de richting van de morgen waaien, die hen bij monde van
Meduhed luid verkondigde, dat Ik nu het land voor hen had gezegend, waarop zij
in de reeds vermelde orde aan land klommen en dat wederom met grote vreugde in
hun harten deden, zoals de wijze en vrome Meduhed hen liefdevol had aangeraden.
En toen dit nu gebeurd was, riep Meduhed hen allen bij zich en hield een
krachtige rede, die aldus luidde:
7.
"Mannen, broeders, zusters en ook jullie kinderen die mijn woord reeds
begrijpen! Onthoud allemaal goed, wat ik jullie nu door de grote genade van God
zal verkondigen! De grondslag van al ons denken en handelen moet zijn, dat wij
nooit de heilige wil van God uit het oog van ons hart verliezen en die altijd
zeer nauwgezet met dank en lofprijzing vervullen. Want alles wat van Hem
afkomstig is, is groot, heilig en daarom ook van het grootste belang; al komt
het ons in onze kleine wereldse ogen ook nog zo klein voor, toch is het van oneindige
waarde omdat het van God komt, die nu ons aller Heer is. En indien wij ons
geheel naar Zijn wil schikken zouden wij ook nog, zoals ons allen beloofd is,
gelijk kunnen worden aan Zijn grote kinderen die jullie hebben leren kennen aan
de voet van de rotswand boven Hanoch.
8. Zie,
de Heer, onze grote God, die onze allerheiligste Vader wil zijn, verlangt dat
wij ten eerste elkaar liefhebben en wel eenieder zijn naaste als broeder en
zuster zeven maal meer dan zichzelf. Eenieder moet streng zijn voor zichzelf en
mild en zacht tegenover zijn broeders en zusters. Laat nooit iemand denken dat
hij groter en meer waard is dan de zwakste onder jullie broeders; want voor
God geldt er niets anders dan een rein, deemoedig hart. Laat degene aan wie de
Heer ooit Zijn genade zal schenken, zoals aan mij, zichzelf als de minste
beschouwen en bereid zijn, evenals ik, om allen te dienen en naar de wil van
God allen voor te gaan bij het geven van het goede voorbeeld. Slechts kinderen
zijn door hun oorspronkelijke zwakheid en de noodzakelijke opvoeding
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verschuldigd aan hun ouders; en als zij in
zichzelf tot de erkenning van de wil van God zullen zijn gekomen, laat dan in
plaats van de gehoorzaamheid, die zij dan alleen aan God zijn verschuldigd, een
grote mate van kinderlijke liefde en achting voor de ouders treden. Jullie
moeten echter altijd volgens de wil van God je oor te luisteren leggen bij de
wijste onder jullie en je oog op hem richten om de raadsbesluiten van God voor
het algemeen welzijn alsook voor ieder individu te ervaren; maar hoed je ervoor
ooit zo'n wijze op de een of andere manier meer achting, liefde en verering te
geven dan een andere nog niet wijze, maar toch zeer bereidwillige, lieve
broeder.
9. En
laat jullie achting voor de wijze door Gods genade uit niets anders bestaan dan
liefde tot God, liefde tot de naaste en bereidwillige gehoorzaamheid aan de
voorschriften van God door het deemoedige hart Van een wijze broeder gegeven.
10. Laat
er nooit een onwaarheid over je lippen komen; want de leugen is de grondslag
van al het boze. Houd je ver van al het leedvermaak over de boetedoening van
een zondaar, maar laat je liefde een gevallen broeder weer op de been helpen.
11. Het
land behoort gelijkelijk aan allen, zonder onderscheid; laat de behoeftige om
zijn honger te stillen nemen, wat de bodem zo rijkelijk voort zal brengen en
laat de sterke met plezier voor de zwakken oogsten.
12. Maak
de dieren tot vriend, zodat zij jullie hun warme melk niet zullen onthouden.
(13 juli
1840) 13. Laat ieder zich schikken naar zijn broeder en bereid zijn hem te dienen,
maar laat niemand ooit de ander bevelen, maar jullie moeten elkaar in liefde
tegemoet treden, opdat jullie eens kinderen van de liefde van één Vader zullen
mogen worden.
14. Hoewel
de Heer altijd meer geeft dan voor de mens nodig is om in leven te blijven,
moeten jullie echter desondanks toch niet onmatig zijn in allerlei
genietingen, maar volgens de wil van God vanwege je gezondheid matigheid
betrachten bij alles wat jullie doen en nuttigen. Want zo spreekt de Heer:
'Gezegend zij een juiste maat en een gerechtvaardigd doel; maar vervloekt zij
de onmatigheid en verdoemd de doelloze wegen, want daarop zullen slechts de
hoererij en de ontucht gaan en daar de nacht van het verderf en de eeuwige dood
vinden!' Verzamel daarom de overvloed van de zegen en richt overal
voorraadhuizen op, maar niet van steen naar het voorbeeld van Hanoch, maar van
hout. Sla daartoe vier glad afgewerkte stammen zo in de grond, dat ze keurig in
een vierkant twee manshoogten boven de grond uitsteken. Leg dan hierop
overdwars ook vier bomen volgens de jullie reeds bekende bouwwijze. Maak dan
daarover een raamwerk voor het dak en dek dat af met riet en gras. Maak dan
ook tussen de vier uit de grond stekende houten pijlers uit riet gevlochten
wanden, maar laat in iedere wand een opening, vier maal zo groot als een hoofd
van een man en maak aan de morgenzijde ook een deur, maar niet afgesloten,
opdat iedereen naar behoefte vrije toegang heeft. Sla nu tot op de helft
binnenin zo'n voorraadhuis enkele kleine palen in de grond, die ongeveer een
halve manslengte boven de grond uitsteken. Bevestig daarop dunnere balkjes;
leg daar dan eveneens rietmatten op om daarop dan de overmaat van de zegen voor
jullie broeders en ook voor jezelf te leggen. Verzamel in de andere helft droog
geworden, lang gras en leg dat tot op kniehoogte op de grond als rustplaats,
opdat jullie daarop 's nachts slapen en je moe geworden ledematen uitrusten en
je ingewanden zich verkwikken.
15. Leg
je werktuigen en ander gereedschap onder de matten met voorraden. Niemand zal
zich echter ooit een dergelijk huis toe-eigenen, maar laat één voor allen
werken en allen voor één en dus allen voor allen, opdat er niemand onder jullie
en al je nakomelingen honger zal lijden.
16. Maak
dichtbij de bergen die niet roken of zelfs branden, en die je van hier uit in
de verte ziet, mansdiepe kuilen; daar zullen jullie de reeds bekende
broodaarde vinden. Hiervan zullen jullie voor je gezondheid overeenkomstig de
wil van God slechts met mate eten en niet dagelijks, maar nu en dan als je
ontlasting te zacht geworden is.
17.
Verder zullen jullie in de bergen, die je nu ook mag beklimmen als zij niet
branden, mooie, zeer harde, gladde stenen vinden; verzamel ze en breng die tot
voor je woningen. Ten eerste moet je daarop de korrels van een soort gras
vermalen, dat jullie in grote hoeveelheden aan de oevers van de rivier aan
zullen treffen en van het meel moeten jullie met wat water deeg maken in een
vat; jullie moeten daartoe dan ook een reeds bekende bakplaats maken en daarop
van het deeg een gezond brood bakken. En ten tweede moeten jullie ook wat
zachtere stenen platen nemen, waarvan er eveneens een grote hoeveelheid aan de
voet van de niet brandende bergen ligt en hierop moeten jullie dit alles op de
aan jullie bekende wijze optekenen, zodat nog zelfs ons verre nageslacht de nu
aan jullie geopenbaarde wil van God zal vernemen.
18. Want
luister! Zo spreekt de Heer: 'Zolang jullie en je nakomelingen in deze gegeven
ordening zullen blijven, zo lang zal ook nooit een vreemd volk dit land kunnen
benaderen en je vrede kunnen verstoren, en Ikzelf zal je duizenderlei mooie en
nuttige dingen leren kennen en leren maken. Maar indien jullie ooit uit Mijn
ordening zouden treden en in je godvergetenheid zou blijven volharden en niet
weer terstond tot Mijn ordening zou terugkeren, dan zal Ik een ander volk
verwekken en het hiernaartoe leiden en dat zal je onderwerpen en tot slaven
maken. Dan zal er een keizer komen, die je heiligdom zal vernietigen en jullie
zal slaan en velen zal laten doden en hij zal jullie als ezels voor de ploeg
laten spannen en je tuchtigen als een kameel. Hij zal zich alles toe-eigenen en
zal jullie honger laten lijden en jullie verbieden je dorst te lessen met het
sap van vruchten, maar hij zal jullie als een tam dier naar het water drijven.
En jullie zullen voor hem, net als voor Hanoch, steden moeten bouwen en hem en
zijn dienaren goed voeden, opdat hij krachtig zal worden om jullie te bestrijden
en te doden.
19. Dan
zullen jullie voor je arbeid geen vruchten en geen brood meer krijgen, maar
dode tekenen als bewijs van de hoeveelheid verrichte arbeid, voor welke tekenen
men jullie een weinig te eten zal geven. Ja, als jullie dan nog niet tot de
ordening zullen terugkeren, zul je de keizer zelfs een vijfde deel van de
moeizaam verworven tekenen zonder vergoeding als een belasting op het werk
moeten teruggeven; dat zal het teken zijn, dat jullie zelfs zullen moeten gaan
vragen om te mogen werken en dan zullen jullie voor zo'n vergunning de vermelde
belasting moeten betalen.
20. En ik
zeg jullie dat er in het ganse land niet één plekje meer zal zijn, dat de
keizer zich niet zal hebben toegeëigend. En dan zal hij het land als een
leengoed onder zijn gunstelingen en hovelingen verdelen; maar jullie zal hij
tot verachte lijfeigenen van de gunstelingen en de hovelingen maken en deze
zullen dan heer zijn over jullie dood en leven en jullie gekookt gras en
slechte wortels te eten geven, want zij zullen zich de beste vruchten
toe-eigenen. En degene die zich dan aan zo'n vrucht zal vergrijpen, zal
onmiddellijk met de dood worden bestraft.
21. Dan
zal de keizer jullie mooiste vrouwen en dochters nemen voor de geilheden van
hem en van zijn gunstelingen en hovelingen, maar jullie zullen je jongens in
de rivier werpen en daarvoor in de plaats zijn kinderen moeten voeden, zodat
deze je dan kunnen mishandelen. Maar Ik zal om jullie jammerklachten niet te
horen, tot aan het einde der tijden Mijn oren dichtstoppen en het zal jullie
dan duizendmaal erger vergaan dan het jullie in Hanoch is vergaan!'
22. Neem
ook van dit alles goede nota en schrijf het op de genoemde zachte stenen.
23. Zo
zien jullie dan, mijn lieve broeders, wat de wil van God is; doe daarom wat
jullie aangeraden is en jullie kunnen gemakkelijk, ja nog duizend keer
gemakkelijker een zelfstandig volk blijven zonder ook maar op enigerlei wijze
je rechten te verliezen. Word daarom vol liefde en genade en houd je ver van
slechte eigenbaat, dan zullen jullie blijven wat je bent, een volk van God. -
En nu tot slot is het de wil van God, dat jullie de bakken van de ene kant van
de rivier naar de andere met elkaar zullen verbinden door middel van stokken
over de bakken heen en zo een brug over de rivier maken, opdat wij ook het land
aan de andere kant van de rivier kunnen betreden en daarvan onbeperkt gebruik
kunnen maken.
24. Val
nu neer op je aangezicht en dank de Heer voor deze grote genade, dat Hij tot
ons aller welzijn ons heeft onderricht en Zijn wil bekendgemaakt en zeg met
mij:
25. 'O
Gij grote, bovenmatig goede en heilige, almachtige God, wij danken U in het
stof van onze nietigheid. Laat toe, dat onze met zwakke stem uitgesproken dank
vanuit de diepte van onze boosheid tot Uw heilige oren doordringt en zie vol
genade in ons deemoedige en schuchtere hart! O Heer, wij zien niet hoe leeg ons
gemoed is; vervul ons daarom genadig met de warmte van Uw liefde en trek Uw
genade nooit terug van ons, arme kinderen van de zonde! Laat ons, indien wij ons
ooit zo mochten vergeten dat wij tegen Uw heilige wil zouden handelen, in ieder
geval niet door mensen tuchtigen, maar tuchtigt U ons volgens Uw
rechtvaardigheid en grote mildheid en verander ons in onze harten volgens Uw
grote barmhartigheid, zodat wij eens waardig mogen worden om ook maar in het
geringste op Uw kinderen te gelijken! En blijf voor ons onze grote, heilige
God en onze Heer, en word eens ook onze lieve, heilige, allerheiligste Vader! -
O Heer, verhoor ons smeken en hoor vol genade onze zwakke bede! Amen.'
26. Ga nu
en breng alles volgens de raad en op de juiste tijd ten uitvoer en overtuig
jezelf van alles, opdat jullie tot het inzicht mogen komen hoe waarachtig en
getrouw de Heer is! En als jullie alles hebben gedaan en de Heer niet hebben
vergeten voor en na iedere arbeid, voor en na ieder maal, voor en na het
slapen, voor en na de opgang en voor en na het ondergaan van de zon - en zeer
in het bijzonder ook indien jullie elkaar beslapen, moeten jullie voor en na de
handeling over alles de Heer om Zijn zegen vragen -, dan zullen jullie
kinderen van het leven en het licht verwekken, in het tegenovergestelde geval
slechts kinderen van de dood en de duisternis.
27. Ik
zal mijn hele leven hier blijven, in de buurt van de rivier waar wij aan land
gegaan zijn; en ginds in die wijde grot op de mooie berg aan de overkant van de
rivier zal mijn woning en die van mijn kinderen zijn, zodat jullie mij te allen
tijde kunnen vinden zo dikwijls iemand wat op zijn hart heeft. De Heer geeft
mij deze grot en de berg in eigendom uit liefde voor jullie, op.dat jullie mij
altijd zullen kunnen vinden.
28. Maar
voor jullie is het hele, grote, mooie land. Ik zal volgens de wil van God nog
zeer oud worden en nog een late getuige van al jullie goede of slechte handelingen
zijn. En van al degenen die hier nu in leven zijn, zal ik de allerlaatste zijn
en jullie volgen voor het aangezicht van de Heer.
29.
Jullie, mijn tien begeleiders, die ook reeds wijs geworden zijn, zullen het
volk meenemen en leiden en het in wijsheid over het land verdelen en hun leren
wat ze nodig hebben; en kom zo dikwijls als de maan vol is naar mij toe om raad
en om onderricht. Amen."
30. En
zie, toen Meduhed zijn rede had beëindigd, boog het hele volk voor hem en allen
vielen nog eenmaal, zonder dat Meduhed het beval, op hun aangezicht en dankten
Mij voor een dergelijke heilzame leer. Men stond toen weer op en nam eerbiedig
voedsel tot zich, legerde zich toen op de grond en rustte en bad van tijd tot
tijd gedurende drie dagen. Toen stond men op, nam de werktuigen en zette eerst
de brug in elkaar en ging daarna met de zegen van Meduhed naar zijn volgende
bestemming naar alle richtingen het land in en prees en loofde Mij allerwegen.
En het is gemakkelijk te begrijpen dat velen van hen wijs werden op de manier
van Meduhed; en zo leefden zij ongeveer negentienhonderd jaar als een gelukkig
volk, bijna tot aan de tijd van Abraham en zij werden niet meegesleept door de
zondvloed van Noach.
31. Maar
later begonnen zij Mij allengs te vergeten omdat Ik hen tot het meest
ontwikkelde en rijkste volk op aarde gemaakt had en zij kregen een voorliefde
voor allerlei houtsnijwerk en vervielen daardoor volledig tot de duistere
afgoderij en allerhande hoererij.
32. En
nadat Ik het gedurende zeshonderd jaar lang door de vingers had gezien en
niemand en nogmaals niemand zag, die berouw had en ook maar de geringste
aanstalten maakte zich te bekeren en te verbeteren, verwekte Ik, waarmee Ik
hen reeds bij monde van Meduhed had laten dreigen, in de omgeving van het
huidige Mongolië een volk tot algemene gesel. Ik liet dat volk door een engel,
die onzichtbaar was, naar Ihypon voeren en maakte vanuit het huidige China een
brug van eilanden voor hen. Verschillende eilanden, die in een enigszins
gebogen lijn liggen, getuigen nog tot op heden van het feit dat dat volk net
als de Israëlieten over de Rode Zee, met droge voeten en ook bijna op hetzelfde
tijdstip daar konden komen. Bij die gelegenheid liet Ik toen door het vuur van
de aarde om Ihypon heen tal van grotere en kleinere eilanden zich verheffen en
Ontstaan als eventueel toevluchtsoord voor enkele van de zeer weinige wijzen,
die daar in grotten woonden en Mij in stilte dienden, totdat Ik hen terugriep
van de wereld.
33. In
zulke grotten bevinden zich ook nog als getuigenis van Mijn liefde dergelijke
beschreven tafelen, die nu weliswaar niemand meer zal kunnen lezen, veel minder
nog dan de Egyptische hiërogliefen, die niemand dan alleen een volledig
wedergeborene zal kunnen lezen, en waarvan af en toe iets geraden kan worden
door een zware lichamelijk zieke vrouw, wier ziel slaapt, door middel van haar
slechts voor enkele momenten opgewekte kindgeest.
34. En zo
bevindt zich in de grot (die vroeger of destijds Meduhedgrot heette) ook nog
het aan jullie reeds bekende hooglied, alsook nog enige bekende werktuigen;
deze grot is nu evenwel ontoegankelijk, omdat zij zich op een hoge berg
bevindt, hetgeen Ik later door vuur en tot nu toe aanhoudende aardbevingen
liet bewerkstelligen.
35. En zo
is dit land nog heden ten dage een keizerrijk, half mongools en half
oer-ihyponisch. Laat de ongelovige erheen reizen en zich overtuigen; maar hij
zal er weinig baat bij hebben als hij niet de volledige wedergeboorte bereikt
heeft. En heeft iemand dit bereikt, dan zal hij niet alleen het hele oppervlak
van de aarde, maar ook de diepte ervan met heldere verheerlijkte blik helemaal
schouwen.
36. (Want
alles wat Ik jullie hier geef, is voor Mijn kinderen waar en getrouw; want Ik
geef het niet aan de wereld, maar aan Mijn zwakke kinderen. Daarom moeten zij
Mijn liefde en wijsheid en Mijn woorden en Mijn genade niet met de maatstaf van
de wereld meten. Want Ik wil niet schitteren voor de wereld, maar slechts door
jullie geliefd zijn. Want Ik heb genoeg zonnen om voor de ogen van de wereld
iets te laten schitteren. Maar als jullie met je wereldse geleerdheid
aanmerkingen hebben op Mijn geschrift wat denken jullie dat Ik dan eens met je
wereldse onzin zal doen? - Leer het daarom van Mij; pas als jullie door Mij
onderwezen zijn, zullen jullie zien en erkennen wiens voorschriften hoger
staan, - de Mijne of die van de wereld. Want de wereld heeft het woord in de
zin, Ik echter heb de zin in het woord, - daarom dwaalt degene die niet naar
Mij op zoek is, op een ontzettende manier!)
37. Voor
Ik jullie echter verder in Mijn huishouding zal leiden, wil Ik je in het kort
iets over Mijn engel* (* Betreft het
gedicht 'De engel'.) zeggen, - vooral tegen diegenen die vanuit wereldse
motieven in bijna iedere regel wel wat op de grammatica aan te merken hadden.
Daar hun hart daarbij niet speels is, moeten zij daar waar Mijn zwakke
geheimschrijver van Mijn nieuwe Woord ergens een streepje teveel of te weinig
gemaakt heeft tengevolge van zijn aloude gewoonte van onopmerkzaamheid, het
volgens hun inzicht aanvullen, zo
ook wat
verkeerd gespeld is en het puntje op de i; maar wie het zou wagen, ook maar één
woord te verplaatsen of een betere verklaring te zoeken of zonder noodzaak een
bepaalde overbodige basis te zoeken, die zal Ik met boze ogen aanzien. Zoek
niet het woord in de zin, maar de zin in het woord, als jullie tot de waarheid
willen komen; want de waarheid is in de geest, maar de geest is niet in de
waarheid; dat zou ook onmogelijk zo kunnen zijn, omdat de geest vrij is en
voorrang heeft op iedere regel om waarheid uit zichzelf te scheppen. Daar
jullie dat zelfs al van je genieën zeggen, waarom kijken jullie dan vervolgens
met zeer kritisch ogen naar Mijn geest, alsof een schooljongen je het een of
andere slechte proefwerk ter correctie zou hebben gegeven?! Daarom, als iemand
meent dat Mijn kleding niet deugt voor deze wereld, laat die Mij maar thuis
houden; maar het zal voor eenieder verdienstelijker zijn, aan Mijn geschrift
een aan haar ontnomen regel toe te voegen dan wereldse kritiek, - want het is
veel zaliger om te geven dan om te nemen! Begrijp dit goed! Amen.
Hoofdstuk 35
1. Laten
wij ons nu naar de school van de hyena begeven en daar onze veertien
studerenden opzoeken en daar ook daadwerkelijk vernemen hoever dit kleine volk
in deze uitzonderlijke leerschool het met de verbetering van hun gemoed
gebracht heeft gedurende deze korte tijd. (27 juli 1840)
2. Zie en
let scherp op en niemand zal zijn oor dichtgestopt en zijn oog gesloten houden
om de ferme taal te vernemen uit de muil van de reeds bekende hyena of van een
tijger, een leeuw, een wolf en een beer. Want de mensen zijn vol leugens en er
is er dan ook niet een die aan de ander wat waars kan zeggen, want de ervaring
heeft jullie al heel dikwijls geleerd hoezeer de geleerden zich vergissen,
omdat al hun dwaalleren door andere verdrongen worden, die vaak nog slechter
zijn dan die verdrongen en verworpen werden. Zodoende is het ook voor jullie
niet overbodig om stevige woorden vol pit en kracht uit de sfeer van de
ongeveinsde natuur te vernemen en dat goed in je hart te schrijven om daardoor
in te zien, hoe waarachtig, rechtvaardig en getrouw jullie aller heilige,
eeuwige Vader is.
3. Want
zie, toen nu de vastgestelde tijd met goed gevolg was verstreken, trad de
hyena weer vol woede voor het verschrikte gezelschap om doof angst hun
gemoederen des te oplettender te maken en zei met haar brede tong, die met Mijn
toestemming was losgemaakt en met wijd opengesperde muil het volgende:
4. "Rijs op uit de dood! Dat is de wil van de grote,
almachtige God en Heer van al Zijn talloze schepselen! De korte tijd is snel
verstreken; snel hebben de dagen en nachten in jullie zwakke bestaan elkaar
afgewisseld. Destijds, toen jullie door mij, hyena, krachtens de machtige wil
van de allerhoogste God werden weggeleid, zagen jullie dat de volle maan de
ontoegankelijke paden door een wirwar van hoogten verlichtte tot aan het hol,
dat ik en mijn kinderen bewoonden en dat wij je gewillig hebben afgestaan,
zodat je je aldaar hebt kunnen verkwikken in de frisse koelte van de aarde.
Kijk nu weer naar de maan en zie, dat hij opnieuw groot en vol is geworden,
terwijl hij hiervoor zijn licht verloren had tot er niets meer van over was en
toen een kind is geworden, daarna een jongeling en nu wederom is als een man,
in zijn volle kracht en majesteit.
5. Wat
deze jullie voortdurend in korte tijd ter zinvolle lering toont, moeten jullie
later in je leven getrouw nabootsen. Jullie wereldse licht zal en moet afnemen
zoals het licht van de maan, opdat jullie in staat zijn met volle overgave in
plaats van het vroegere wereldse licht - dat jullie hoogmoedige verstand is
-, een nieuw licht uit de hoge hemelen op te nemen, dat een ware liefde zonder
eigenbaat is en uit dat licht de genade van de grote, heilige God.
6. Zie,
zoals ik nu met jullie praat, kan op gelijke wijze ook ieder ander ding door de
genadige toestemming van boven geschikt gemaakt worden om met je te spreken.
Maar indien jullie verstokt en heerszuchtig van hart zullen blijven, val dan
voor ons neer en bedenk, terwijl je je deze woorden herinnert, hoe ver jullie
beneden ons staan - en hoe hoog de kinderen van God boven ons staan!
7. Want
zeg me, welk dier hebben jullie ooit een ander zien overheersen? Welk dier
hebben jullie zich iets zien toe-eigenen? Welk dier hebben jullie ooit iets van
de ander zien wegnemen? Of hebben jullie ons ooit elkaar zien vermoorden of
liegen en bedriegen of hoererij zien bedrijven louter uit bevrediging van de
wellust?
8. Zeg
me, wanneer hebben jullie ons een handeling zien plegen, die niet volledig met
onze natuur overeenkwam!
9. Zou
het dan niet redelijk zijn, als de dieren van jullie het nuttige gebruik van je
krachten zouden hebben geleerd?! - En nu, zoals jullie zien, moeten juist wij
bloeddorstige dieren je zachtmoedigheid en de wijze ernst van het leven tonen
en onderwijzen! O schaam je, jullie heren van de wereld, omdat een mug die mij
om de oren zoemt meer wijsheid bezit dan jullie en heel Hanoch met de tien steden
die zij bezitten bij elkaar. Want ook al is de duur van haar leven nauwelijks
tot op enige dagen begrensd en is er van haar werken geen zichtbaar nagelaten
spoor voorhanden, toch heeft zij zelfs in deze zeer korte levensduur oneindig veel
meer gedaan dan jullie sinds de tijden van Kaïn met al je stedenbouw en
marteling van je broeders, want zij vervulde de in haar heersende wil van God
en voelde dankbare vreugde in dit onbeduidende korte bestaan. Alleen jullie
mensen, die eeuwig zullen leven, konden de waarde in je vergeten en nog meer
de oneindige waarde van de meest heilige liefde van de eeuwige, heilige God in
je geest!
10. Wij
dode wezens zijn verheugd en dankbaar voor het stomme, korte leven en jullie
levenden kunnen vreugde beleven aan het met begerige tong oplikken van het
afval van de dood!
11. O Gij
grote, heilige God, waarom hebt U niet liever louter hyena’s, tijgers,
leeuwen, wolven en beren geschapen, die altijd Uw heilige wil doen?! En U zou
er nooit aan hebben moeten denken om ook maar één mens te scheppen, die niet
alleen Uw meest heilige wil, maar zelfs Uzelf kon vergeten!
12. O
kijk hierheen, jullie mooie, gladde mensen, kijk naar mijn afschrikwekkende,
harige, jammerlijke gedaante; is deze niet, als ware zij gehuld in de
goddelijke vloek van de nacht, en die van jullie daartegenover in de hoogste
zegen van de eeuwige liefde?!
13. Maar
hoe komt het dan, dat onder het omhulsel van de dood de Schepper dankzegging, -
en onder jullie huid van de zegen Hem spot, hoon, verachting en tenslotte
zelfs totale vergetelheid tegemoet snelt?!
14.
Daardoor komt het dat jullie je door je ongehoorzaamheid tot een uitvaagsel van
de hel gemaakt hebben, terwijl mijn geslacht in alle dienstbaarheid aan de
goddelijke macht, vele duizenden jaren voor jullie over de velden van de aarde
liep, onder de zware druk van zijn wildheid, toch nog nooit ondankbaar uit de
door God aangewezen orde trad!
15. O
overdenk deze woorden van een verscheurend dier goed en verhef je tot het peil
om zelfs maar schepselen genoemd te worden en zie of het je eens zal gelukken
mensen genoemd te worden, en bedenk vervolgens, hoe hoog de kinderen van God
dan nog boven jullie zullen staan en dat jullie op zijn minst op hen gelijkend,
zoal niet gelijk aan hen kunnen en ook moeten worden. - Mijn rede is ten einde;
maar blijf en luister nog naar een andere geslacht! Amen."
16. En
zie, toen nu de hyena deze indringende rede had beëindigd, sprong een machtige
grote tijger met verwoede haast voor het geïntimideerde gezelschap, keek hen
vreselijk ernstig aan en keerde zich met zwiepende staart tot de zegsman en
aanvoerder. Hij keek hem een poosje strak aan, sperde eindelijk zijn dodelijke
muil wijd open en begon als volgt te spreken:
17.
"Sihin! Dat zal jouw naam zijn, - dat betekent, deze naam wil je zeggen
dat je een zoon van de aardse hemel bent, welke is een hemel van de dieren,
wier ziel voortkomt uit het vuur van de zon en die het gegeven werd tot je ziel
te spreken, die een door God gegeven ziel is en door jullie te schande is
gemaakt tegenover mij en alle bloeddorstige dieren in de wouden en het
struikgewas. Want zij heeft de grote Gever vergeten, terwijl onze ziel het nog
nooit gewaagd heeft om ook maar een haarbreed van Zijn ordening af te wijken,
ofschoon ook wij net als jullie met vijf zintuigen begiftigd zijn en ook een
geheugen hebben en verlangens, en ook aarde en water onderscheiden, vuur en
lucht, nat en droog en wij onderscheiden dag en nacht, hoog en laag, stijl en
vlak, warm en koud en hebben ook een zeer scherp gezichtsvermogen, waarvoor
zelfs een verdorven geest zich niet kan verbergen, maar waarvoor hij rillend
van ontzetting als in doodsangst ineenzakt. En dat, omdat hij een
onverbiddelijke, krachtige rechter vol moed voor zich ziet, die gekomen is om
hem het eerst te ontmaskeren en zijn vuile paleis te verwoesten en zijn onreine
bloed te drinken, opdat de heilige bergen er niet mee verontreinigd zullen worden.
18.
Jullie hebben allemaal met eigen ogen gezien wat het leger van Tatahar niet ver
hier vandaan is overkomen; denken jullie dat de ezels en kamelen je hebben
beschermd tegen onze terechte woede? - O neen, jullie zouden je geweldig
vergissen als je er deze volslagen verkeerde mening op na hield! God heeft ons
bevolen jullie te sparen; en er was niet één onder ons, die niet onmiddellijk
aan de wil van de almachtige Schepper gehoor zou hebben gegeven!
19. En
jullie mensen, die niet alleen de vijf edele zintuigen hebben, maar daarbij nog
een onsterfelijke ziel waarin een goddelijke geest huist, jullie kunnen God
vergeten en Zijn allerheiligste naam en wil veronachtzamen?
20. O
ellendig geslacht, jij laaghartig mensenwezen, jij werkelijk rottend monster
van de grote aarde! Zeg me wat je bent of wat je wilt zijn, als je God, de
Heilige, jouw liefdevolle Schepper uitgeschakeld hebt, terwijl je, zoals alles,
slechts door Hem bent en bestaat?! - Hij die je nog daarenboven uit ongemeen
grote liefde de volledige vrijheid schonk om jou, uitwerpsel van de hel, eens
steeds dichter en dichter aan Zijn liefhebbend vaderhart te trekken! Daartoe,
daartoe moest Hij, de meest liefdevolle, heilige Vader vervloekt en vergeten
worden - O Gij grote God, ondersteun mijn kracht, die mij bij de aanblik van
deze monsters verlaten wil, opdat ik Uw heilige wil kan uitvoeren!
21. Kijk
naar het gras! Het prijst God, want ofschoon het niet spreekt, kent het God, en
jullie weten in je leven van vrijheid niets van Hem! Ja, kijk naar deze bergen,
kijk naar de stenen, kijk naar het water, kijk naar ons, ja alles wat je blik,
je oor en je andere zintuigen maar tegen kunnen komen, dat looft, vereert en
prijst God, - en alle hemelen zijn vol van Zijn grote genade, Zijn roem en Zijn
oneindige eer! En waarvan zijn jullie dan wel vervuld, dat jullie Hem zo
volkomen uit je oog en je hart hebben kunnen verliezen?!
22.
Kortom - ik heb er geen woorden meer voor! Het is voor mij niet mogelijk om
jullie nog langer aan te zien en mijn gerechtvaardigde woede in te houden!
Daarom verlaat ik jullie volgens de wil van de Hoogste en zeg nog tot slot, dat
jullie - indien de eeuwige Liefde je uit onze klauwen, die vergeleken met
jullie handen, waar de damp van het bloed van je broeders nog afslaat, zachte
klauwen zijn, naar de vrijheid zal geleiden en jullie tot een volk op aarde
worden gemaakt jullie je zullen herinneren wat hier gezegd en getoond werd
door een gruwelijke tijger, in wiens ogen grijnzend en fel gloeiend de
bloeddorst brandt, maar toch ten opzichte van jullie gelijk een lam was!
23. Leer
het van de natuur, indien jullie hart afgestompt werd voor de zo luide stem van
God! Amen."
24. En
toen de tijger op die manier zijn rede had beëindigd, krachtig en doeltreffend,
kwam nu de leeuw aan de beurt. Na loerend achter het kreupelhout gewacht te
hebben, sprong hij plotseling als een kolos hieruit te voorschijn om voor de
ogen van Sihin, die al weer wat meer moed gekregen had, post te vatten. Hij
sperde zijn muil wijd open en begon, zoals gezegd, eveneens te spreken en zei
het volgende: "Luister, jullie doven en kijk, jullie blinden, die
machthebbers op aarde willen zijn, jullie flinke koningen, vorsten en heren van
de wereld die zo zwak zijn als een mug! Wat denk je, wat zou wel de eerste
plicht moeten zijn voor een vrij wezen, dat zijn door God verleende krachten
naar willekeur kan gebruiken en door niets wordt of kan worden belemmerd om
vanuit de liefde van de grote, almachtige Schepper te denken?
25. Zie,
jullie staren mij aan als een te pletter gevallen steenblok en weten minder dan
een rottende boomstam! Zou het niet de eerste plicht zijn de heilige wil na te
streven van Hem, die jullie evenals mij het leven schonk aan jullie een
onsterfelijk, aan mij echter een sterfelijk -, en aan die wil bereidwillig
gehoor te geven om daardoor de verloren genade te bereiken, die door jullie
grote ongehoorzaamheid was vergaan?!
26. Deden
jullie dat ooit of doen jullie dat misschien nu? - O neen, jullie hebben God
nog nooit leren kennen; en tegenover wat men niet kent, is men ook van alle
plichten ontheven, - dat is je snode troost! Maar ik moet jullie zeggen en het
jullie vragen, hoe het eigenlijk is om Hem te vergeten, aan wie je toch iedere
dag en iedere nacht met klem herinnerd zou hebben moeten worden en hardop Zijn
grootse majesteit aan de opgaande zon, de maan en de heldere sterren had moeten
verkondigen.
27. Zie,
ik ben een krachtige, wrede bewoner van deze ongastvrije omgeving vol met dode
stenen en stekend, doornig struikgewas, en ik moet uit noodzaak en door mijn
natuur gedwongen ook op wrede wijze wat erbarmelijk voedsel zoeken en dankbaar
aanvaarden wat Gods gericht mij slechts karig heeft toebedeeld en bovendien
vaak dagenlang razende honger dulden en lijden. Daarom zeg ik tegen jullie: als
iemand mij in mijn grote nood ook maar één druppel water zou reiken om mijn
brandende dorst te lessen en hij zou daarmee mijn droog geworden tong laven, -
als een schutsengel zou ik hem dan vol dankbaarheid volgen en mijn laatste hap
met hem delen en sterven uit liefde voor mijn weldoener!
28. Maar
jullie mensen - niet alleen slaan, martelen en doden jullie de voor je werkende
broeders - maar jullie zijn ondankbaar tegenover God, vervloeken Zijn zegen en
verdoemen Zijn genade en veranderen Zijn grote liefde in het giftigste vuil van
de slang!
29. O
Lamech, Lamech! Jij wilde de wouden aansteken om ons te vernietigen omdat wij
gehoorzaam waren aan de wil van de grote God! Wat moeten wij echter met jou
doen, jij die God hebt vergeten en je broers hebt vermoord en ons voor de
Rechtvaardige wilde beschuldigen van het vergieten van bloed?!
30. Zie,
wij zoeken geen wraak, ofschoon zijn plannen ons welbekend zijn; maar alleen
jullie ondankbare mensen willen je wreken op de onschuldigen! Leer daarom van
mij dankbaar te zijn en gehoorzaam aan God; treed dan pas naar buiten en word
datgene waartoe Gods hoogste liefde je gemaakt en voorbestemd heeft!
Amen."
31. En
zie, toen nu de leeuw zijn rede had voltooid, kwam ook de wolf eraan geslopen
en begon voor het nu reeds wakker geschudde gezelschap een goede preek te
houden en maande hen dat het hun ernstige plicht was te gehoorzamen en
wederzijds God en al Zijn schepselen lief te hebben, waarbij hij zei:
32.
"Zie, hier sta ik voor jullie ogen en bedeesde harten, een gevreesde en
verscheurende wolf, geroepen en gewekt door de grote barmhartige liefde van de
almachtige, heilige God om jullie Zijn heilige wil te tonen. Hij is een eeuwige
kracht, vol van het hoogste, meest volkomen leven uit en in Zich, onzichtbaar
voor alle wezens die zich onheilig geplaatst hebben in Zijn genade, terwijl Hij
de Allerheiligste is. Hem hebben jullie op zeer smadelijke wijze vergeten door
jullie broedermoord, door je zelfzucht, eigenliefde, heerszucht en de daaruit
voortvloeiende verachting van alles wat jullie ook maar op enigerlei wijze aan
het bestaan van de grote God en Zijn onaantastbare heiligheid zou hebben
kunnen herinneren.
33.
Daarom wekte de eeuwige Liefde juist ons tot je grote vernedering en
onuitsprekelijke beschaming, de meest verachte en gevreesde beesten, om jullie
ten eerste zachtaardige en deemoedige gehoorzaamheid te prediken en ten tweede
om aan jullie blinden, aan jullie mensen die onsterfelijk zouden moeten zijn
en zouden moeten worden, door onze handel en wandel en zoals nu ook door het
woord van onze los gemaakte tongen, krachtig en indringend de wil van God te
tonen.
34. En
deze heilige wil, waarin alle kracht en macht, alle wijsheid en sterkte, het
eeuwige leven en de meest zalige, meest vreugdevolle vrijheid heerst en eeuwig
zal heersen, luidt als volgt: jullie zijn allemaal volkomen gelijk voor God,
jullie zijn broeders en zusters; daarom zal niemand er ooit ook maar van dromen
op de een of andere wijze boven de anderen uit te willen steken. Want kracht
noch schoonheid, jeugd noch ouderdom, deugd noch wijsheid of wat voor voortreffelijke
eigenschap ook, mag je ooit voorrechten verlenen, maar met al deze voordelen
moeten jullie volgens de goddelijke wil slechts in alle liefde en overgave
elkaar bijspringen en de klaarblijkelijk minder begaafden bijstaan, opdat
jullie gelegenheid zullen hebben om de goddelijke deugd van de eeuwige, door de
bovenmatig goede Schepper in jullie ingeplante liefde te beoefenen. Want
slechts uit de zuiverste en grootste liefde heeft de almachtige heiligheid van
God zich laten bewegen om jullie slechte, ondankbare, eer, liefde en God
vergetende mensen uit Zich te scheppen en dan ter wille van jullie ook nog een
talloze, oneindige hoeveelheid wezens van allerlei onoverzienbare soorten,
die jullie op alle mogelijke wijzen hadden moeten dienen.
35. Maar
jullie, drievoudige blinden en stokdoven zien en bemerken niets van al hetgeen
voor jullie altijd nuttig zou zijn geweest, maar je schandelijke, wanordelijke,
geile zinnelijkheid en vleselijke liefde heeft je in alles verduisterd en
jullie daardoor in de klauwen van de rechtvaardige, verdiende dood geworpen!
36.
Overdenk daarom, wat je zou moeten en kunnen zijn en wat jullie nu zijn: niets
dan jammerlijke larven en slangenpoppen van de hel!
37.
Verander jullie zinnen, breng orde in je begeerten, was je met de liefde, word
elkaar gelijk in deemoedigheid, in gehoorzaamheid en in de goed geordende
verwekking van je kinderen; laat af van hoererij en verwek je kinderen met
Gods zegen en wees voor hen ware vaders en moeders in de liefde en de genade
van God. Leer hen vooreerst te gehoorzamen aan jullie wijze liefde om daarin
de grote liefde, de heilige wil en zodoende ook de onschatbare genade van God
te vinden. Pas dan zullen jullie erkennen, dat niet wij, boze dieren, maar
Gods liefde zulke heilige woorden vol genade door middel van onze losgemaakte
tongen tot jullie oren heeft gericht!
38. En
als jullie zullen worden zoals de liefde van de eeuwige heilige Schepper je nu
geleerd heeft, dan zullen jullie merken dat niet alleen dieren, zoals jullie
nu meemaken, maar alle schepselen in staat zijn met je te spreken en de dood
zal uit jullie harten verdwijnen en met levendige ogen en wijdopen oren zullen
jullie de diepten van de goddelijke wonderen heel duidelijk vernemen. Denk goed
aan wat een wolf je hier op zeker wonderbaarlijke wijze heeft gepredikt en
bedenk daardoor in jullie gebroken harten, hoe hoogst gemakkelijk alle dingen
door de eeuwige Liefde en Gods heiligheid te verwerkelijken zijn, - en jullie
zullen dan nog veel merkwaardiger dingen in jezelf gewaarworden door de genade
van God! Amen."
Hoofdstuk 36
1. En
zie, toen nu de wolf - let wel: een wolf zeg Ik - op wonderbaarlijke wijze zijn
rede vol wijsheid vanuit Mij voltooid had, sprong hij vrolijk naar buiten en er
stond opeens een grote beer, als uit de hemel gevallen, zoals jullie plegen te
zeggen, voor het in zichzelf gekeerde, berouwvolle gezelschap en hij keek hen
met een verwarde, rusteloze blik aan, alsof hij daarmee wilde aangeven dat hun
gemoed net als zijn blik nog verward en rusteloos was. Hierdoor werd hun
gemoedstoestand goed gekenmerkt. De beer opende eindelijk ook zijn muil en
begon volgens Mijn wil tegen hen te spreken met ernstige en waardige, zeer
versterkende woorden. Hij zei namelijk:
2.
"Wat is God, wat zijn jullie en wie ben ik? - Nadat God, de Eeuwige,
Heilige, Almachtige, vanuit Zich heel deze zichtbare, oneindige wereld met al
zijn zonnen, aardeplaneten, manen, zeeën, bergen, dalen en grote vlakten door
middel van Zijn almachtige, levende woord gemaakt had en daarop allerlei soort
gewassen, zoals gras, kruiden, struiken en bomen volgens Zijn wijze ordening de
een na de ander gezet had en iets later eveneens in dezelfde ordening,
geleidelijk aan iedere denkbare soort dieren, en Hij gezien had dat dit alles
in overeenstemming met Zijn heiligheid goed was, sprak Zijn Liefde in Zichzelf
tot God in het midden van Zijn oneindige, almachtige heiligheid:
3. Alles
is nu goed voorbereid; laat Ons daarom ook de mens maken van het fijnste leem
der aarde, als een volkomen evenbeeld uit Mij naar Mijn liefde en eveneens
naar Mijn genade, opdat Wij gekend en geloofd zullen mogen worden door een
zelfstandig leven buiten Ons, en opdat eens alle schepselen in en door deze
mens verlost mogen worden om daardoor weer tot het vrije bewustzijn van hun
doelmatige bestaan uit Mij te geraken!'
4. En
zie, wat besloten was, werd ook meteen volledig uitgevoerd. Nu stond daar na
enkele ogenblikken de vrije eeuwige mens in al zijn heerlijke majesteit,
toegerust met alle oneindige volkomenheden, voortreffelijke eigenschappen en
nog grotere vermogens om nog oneindiger volkomenheden van gelijkwording met
zijn oerheilige oorsprong te bereiken, en wel om het evenbeeld te worden van
zijn grote God vanuit en in alle geestelijke sfeer van heiliging.
5. Hij
had de macht om met de hele schepping te spreken en er was geen zon zo hoog of
zo ver weg, die zijn krachtige, vragende stem niet had kunnen verstaan; ook zou
zelfs niet de allerhoogste engelgeest het gewaagd hebben de grote vrager en
spreker een antwoord schuldig te blijven.
6. En
God, die Zelf zichtbaar was voor Zijn lieveling, sprak met hem als de ene
broeder tot de andere en zei: 'Kijk Mij aan, Mijn geliefde Adam! (Want zo
heette en heet ook nu nog deze eerste mens.) Niet om je te toetsen, maar om je
volkomen vrij te maken en je bijgevolg een aan Mij gelijke macht te geven en
één met Mij te worden, geef Ik je slechts voor een zeer korte tijd een
gemakkelijk, kort gebod; hieraan moet je je gedurende die hele tijd houden, tot
Ik spoedig naar je terug zal keren. Heb je het getrouw gehouden, dan zal Ik bij
je blijven en dan zul je met Mij, als waren wij één, alles hebben.
7. Alles
moet zich naar jouw macht voegen; maar zie daar op geringe afstand een boom
staan, beladen met mooie vruchten; deze heb Ik om een zeer wijze reden nog niet
gezegend! Daarom mag je voordien niet van het zoete sap van de appel proeven;
want op de dag, dat je er van zult eten vóór Mijn terugkeer en zegen, zul je
zondigen, jezelf te gronde richten en zwak, krachteloos, blind, doof en
sterfelijk maken! O Mijn geliefde Adam, overdenk goed de woorden van jouw liefdevolle
Schepper en bederf Me niet Mijn reeds zover gevorderde, grote werk van Mijn liefde
en wijsheid!
8. Want
nu hangt het niet meer van Mij en al Mijn almacht af, maar enkel en alleen van
jou, krachtens de door Mij aan jou nadrukkelijk verleende vrijheid van wil.
9. Jij
kunt nu behouden blijven of te gronde gaan! - Houd je daarom aan dit
gemakkelijke gebod en word dan een tweede god uit Mij en in Mij!'
10. En
zie, nauwelijks zevenmaal wisselde de dag zich af met zijn begeleidster, die
zonder licht is, of tot zijn eigen grote schade vergat ook deze eerste, door
God zo hoog geplaatste en geheel vrijgestelde mens willens en wetens God, omdat
hij door de wellustige, verderfelijke aanschouwing van zijn tweede ik zwak,
doof en blind geworden was. En hij werd uit boosaardigheid ongehoorzaam aan het
zo gemakkelijke en door de allerhoogste liefde gegeven gebod van zijn meest
goede en heilige Schepper.
11.
Daarop ontbrandde de Eeuwige, de Heilige in toorn en verwoestte de hele
zichtbare schepping voor het aangezicht van de berouwvolle boosdoener. Ook
niet één steen ter grootte van een appel bleef gespaard en ook geen dier, dat
ook reeds duizenden jaren voor de ondankbare mens kwam en vervuld van
dankbaarheid over de nog schrale vlakten van de aarde liep. Toen ging alles
geheel te gronde in de oneindige zee van het goddelijke toornvuur.
12. Voor God
was niets meer heilig; schuldig of onschuldig, - dat was voor de grote toorn
om 't even. Boven en in alle oneindige ruimten riep Zijn donderende, machtige
stem op verschrikkelijke wijze al het geschapene eeuwige vernietiging toe. De
werelden begonnen te beven, maakten zich los van hun fundamenten en de brokstukken
vluchtten huilend en bitter weeklagend voor het vertoornde aangezicht van God
weg van de ene oneindigheid naar de andere.
13. Maar
nu gebeurt er iets, dat geen engel in alle eeuwigheid ooit zal begrijpen:
terwijl Hij, de Heilige in Zijn toorn met Zijn rechterhand alles vernietigt
vanwege de heiligschennis door de zonde van de grote boosdoener, beschermt
tegelijkertijd Zijn evenzeer heilige linkerhand de wenende zondaar! En slechts
een klein traantje van de zondaar viel in het zo meedogenloos van toorn,
gloeiende oog van God en zie, alle toorn was verdwenen, en reeds lachte een
nieuwe schepping in en uit alle eindeloze ruimten de ongehoorzame mens toe, en
op de aarde en op alle werelden was er weer een vrolijk gewemel van talloze
schepselen ten dienste van de ongehoorzame mens.
14. Zoals
hij voor de zonde was, bleef hij dat daarna nog bijna dertig jaar lang
begenadigd in zijn niet voor te stellen macht en kracht; hij viel weer, omdat
hij in een roes van wellust hoogmoedig zijn liefdevolle Schepper vergat. De
Schepper dreef hem (dat wil zeggen: hem op Zijn handen dragend) het paradijs
uit, terwijl op een andere plaats de woestijn moest opbloeien onder de
voetstap van de grote zondaar.
15. De
broedermoordenaar Kaïn strafte Hij met een uitermate vruchtbaar stuk land,
omdat hij had geweend over zijn wandaad, en Hij bevrijdde hem bovendien nog uit
de klauwen van zijn zoon Hanoch en schonk hem de zee en al het land daarin;
hetzelfde overkwam Meduhed en zijn grote volk; en nu openbaart Zijn oneindige
liefde zich weer opnieuw aan jullie en Hij heeft Zijn hart niet eens afgesloten
voor de zeer grote misdadiger Lamech!
16. O
zie, zie, jullie onwaardige mensen, welk een oneindige liefde God voor jullie
had en ondanks al jullie onuitsprekelijke zonden nog altijd heeft!
17.
Luister hoe door mij Zijn stem jullie Zijn genade verkondigt! Kijk, daar in de
richting van de middag ligt een groot, goed voorbereid land voor je klaar; zie,
hoe Hij jullie aan Zijn grote, liefdevolle hart onzichtbaar beschermde tegen
onze gerechtvaardigde toorn!
18. En
luister, straks, als ik de mij opgedragen toespraak aan jullie zal hebben
voltooid en je wenend zult neerknielen voor Zijn liefde, zal Hij door een engel
jullie zichtbaar op nemen en zachtjes in dat mooie, reeds aangeduide land
geleiden.
19. O
mensen, denk er over na wat God is, wat jullie zijn en kunnen en moeten zijn
door Zijn oneindige liefde; maar denk er in je door God verleende genade ook
over na, wie en wat wij arme verachte dieren zijn en omvat dan onbaatzuchtig
alle schepselen net als Hij met Zijn liefde - die niet alleen jullie en onze
Schepper is, maar ook een ware Vader wil zijn en dat eigenlijk al heel lang is
en was, nog voordat de wereld en wij waren gemaakt - en bedenk: ook wij stomme
en sprakeloze wezens hebben vreugde aan het leven. Laat daarom in jullie liefde
uit God eens op de grote dag die komt, ook ons een nieuw licht aanschouwen van
het vrije leven uit God, waarin al het geschapene zal leven en eeuwig zal
bestaan!
20. Kniel
nu neer voor God, jullie heilige Vader, en ween berouwvolle tranen van ware
liefde, - laat je dan lof prijzend optillen door de zachte hand van de
almachtige Schepper, die nu ook jullie liefdevolle Vader is, en je door Zijn
zegenende rechterhand naar het aangeduide land geleiden en wordt daar tot een
volk. Hoe dat moet, zal Zijn eigen, heilige mond je nog uitgebreid leren via de
lippen van een grote broederengel! Amen."
(3 aug.
1840) 21. En zie, toen nu de beer zijn rede had beëindigd, verdween hij snel
uit het gezicht en op hetzelfde ogenblik stond er een engel op zijn plaats,
gekleed in een lichtend gewaad en deze engel was de vrome Abel, die eigenlijk
al onzichtbaar door de ziel van de dieren sprak. (Het is eigenlijk altijd het
geval, dat, zo vaak bepaalde voorwerpen uit de natuur door de mond van een
ziener of profeet gaan spreken, er een engel uit die dingen in de ziel van de
ziener en profeet spreekt en deze dan met overeenkomstige natuurlijke woorden
het zelf opschrijft of, wat gemakkelijker is, meteen in bondige taal
uitspreekt. Uiteraard begrijpt alleen de ziener en profeet, waarom het ene
moeilijker en het andere gemakkelijker is, om welke reden zelfs de apostelen
al, evenals alle vroegere zieners en profeten, meer gesproken dan geschreven
hebben.)
22. Dus
toen deze veertien mensen van beiderlei geslacht de engel duidelijk konden
waarnemen, begon deze uit Mij op zachtaardige wijze het woord tot hen te
richten en hij zei, en dat is getrouwen waar:
23.
"Kinderen van Kaïn, van mijn broer die in de macht van het boze was, die
nog leeft en in zijn lichaam voort zal leven door alle perioden van het bestaan
van de aarde heen tot aan het einde van alle tijden, onbereikbaar voor alle
stervelingen tot aan het spoedige einde van alle boosheid, wanneer de
Almachtige, na de grote tijd der tijden, door een kleine ziener aan de verre
nakomelingen grote dingen zal verkondigen en uitvoerig gewag zal maken van
jullie slechte stamvader (wat zojuist gebeurt en al gebeurd is). Overdenk goed,
wat ik jullie hier zal zeggen en bekendmaken volgens de meest heilige wil van
God, van de almachtige, eeuwige Schepper, die eveneens de meest liefdevolle
Vader is van alle engelen en vaderen en mensen! Jullie hebben de zeer kostelijke
woorden vernomen uit de muilen van de verscheurende dieren die God door middel
van mij gekalmeerd had en in staat gesteld om te spreken tegen jullie, die
meer verdorven waren dan al deze dieren door de grote boosaardigheid van de
slang van Hanoch en nu voornamelijk door Lamech, die een grote bedrijver van
gruweldaden is geworden. De hele schepping heeft nu een vreselijke afschuw van
hem en op zijn schouders rusten reeds gerichten van God, als werelden zo
zwaar, en zij houden nauwlettend het bijna geheel gevulde vat van wandaden
boven de sterren in het oog.
24. Omdat
jullie dus de jongsten waren en dat nog zijn, en tegen je wat betere neiging
in, je noodgedwongen hebben moeten aansluiten bij het slangenleger van Tatahar,
heeft de onmetelijke liefde van God zich over jullie ontfermd en leerde je
eerst de oneindige misdadigheid kennen van Lamech, de godloochenaar, in zijn
hoogst hovaardige heerszucht. Toen leidde zij jullie op wonderbaarlijke wijze
in korte tijd hierheen over een zo lange afstand, die, als een mens met normale
snelheid zou lopen, nauwelijks in honderden twintig dagen af te leggen zou
zijn. Zij had jullie van tevoren gered uit de dodelijke klauwen van de wilde
beesten, waarin de godvergeten Tatahar zijn rechtvaardige gericht vond en
toonde je toen door de dood, de dood van jezelf. Ik ben reeds sinds lang geheel
en al levend, en de liefde van God zond mij nu naar jullie toe om je uit de
slaap van de dood te wekken en om jullie het leven in deemoed en in onafgebroken
vrijwillige gehoorzaamheid aan de meest heilige wil van God te tonen en om
jullie naar een land te leiden, dat de eeuwige liefde van God goed voor je
heeft voorbereid. En als jullie jezelf in alle deemoed in de liefde tot Hem
geheel zullen hebben leren kennen, dan pas zullen jullie door de ermee gepaard
gaande genade ook de ware, heilige, grote waarde van het leven in jezelf
erkennen en pas daardoor ook het meest heilige en het allergrootste in de
eeuwige liefde van de heilige, almachtige Schepper van alle dingen en meest
liefdevolle Vader van alle engelen en mensen, niet alleen van deze aarde, maar
van nog talloze andere werelden, waarvan jullie tot nu toe nog nooit ook maar
enig vermoeden hadden; want dat te weten is slechts de kinderen en de engelen
Gods gegeven.
25. Maar
eens zullen werelden zich buigen voor deze aarde, omdat haar licht groter wordt
dan dat van alle hemelen, want eens zal Gods heiligheid alle volkeren
verlichten die van goede wil zullen zijn. En als jullie getrouw zullen blijven
in deemoed en in vrijwillige gehoorzaamheid jegens de allerheiligste wil van de
eeuwige, grote Vader, zal dat licht ook tot jullie doordringen en je geheel en
al levend maken; maar indien jullie je ooit boven de ander zouden of zouden
kunnen verheffen, zal dit meest heldere en allerheiligste licht, uitgaande van
het diepste innerlijk van God, slechts tot je komen als het licht van de meest
ver verwijderde ster van de schepping tijdens de donkere nacht op aarde.
26. Zie,
de nakomelingen van Hanoch zullen vanwege hun hoogmoed spoedig met hun hoofden
tot aan het uitspansel reiken en als duistere, boze misdadigers met hun snode,
blinde en dove koppigheid er doorheen stoten, precies op de plaats Waar het
grote vat, dat al bijna geheel 'Vol is met allerlei soorten gruweldaden, zeer
wankel staat. Dit grote vat zal dan gevuld met zonden en het verschrikkelijkste
gericht van God, op aarde neerstorten; dan zullen alle bedrijvers van het kwade
in de modderstromen van hoererij en misdaad verdrinken en verstikken en zij
zullen een zeer groot aantal van de kinderen van God meeslepen, omdat deze zich
in hun hart door de dochters van de slang gevangen zullen laten nemen en met
hen de schandelijkste hoererij zullen bedrijven en kinderen verwekken van de
toorn en van de vloek Gods, die kinderen van de hel en zuigelingen van de
draak genoemd zullen worden en er zullen niet meer dan acht mensen gespaard
worden.
27.
Voordat dit alles evenwel zal gebeuren, zal de Heer driehonderd jaar lang
leraren en profeten laten komen, die hen zullen waarschuwen voor Zijn gerichten
en boetedoening zullen prediken ter vergeving van hun zonden en volledige
verandering van hun dodelijke schijnleven in het duister van de hel. Zij
zullen hen de weg van het ware leven uit Gods oneindige barmhartige liefde en
genade tonen en zij zullen hen op wonderbaarlijke wijze, zelfs tot in kleine
dingen de aard van het komende grote gericht van God laten zien.
28. Dan
zal het gebeuren dat het boze gebroed de leraren en profeten zal grijpen en hen
voor een deel doden en anderdeels met hun slangenarmen zal omslingeren en hen
meetrekken in de poel van hun hoererij en hen zal bederven en hun geest doden
en hen bovendien nog tot moordenaars van hun eigen kinderen maken. (N.B. Zoals
nu bij jullie in je Mij buitengewoon welgevallige vindingrijke tijden!)
29. Dan
zal God de laatste leraar, genaamd Mahal - een broer van de enige oprechte
zoon, die Noach zal heten, dat betekent 'de oprechte zoon' -, op eigen verzoek
nog de gruwelsteden af laten reizen en daar prediken. Hem zal het slecht
vergaan en hij zal zelf tot kwaad vervallen, tenslotte God verlaten en in de
poel te gronde gaan.
30. Dan
pas zal het genoemde vat, vol van zonde en gericht, breken en beladen met alle
denkbare vervloekingen op aarde geslingerd worden en deze vanuit haar centrum
op alle boze plekken doen ontbranden, en slechts ter wille van de weinige
rechtvaardigen zal dan de barmhartige liefde van God de geweldige sluizen van
de hemel openen en hoogopgaande vloedgolven zelfs over de hoogste bergen laten
stromen om het hellevuur te kalmeren en om de kinderen te behouden en te
reinigen, evenals de aarde zelf, om volgens de wil van God een beter geslacht
te dragen.
31.
Jullie zullen evenwel door het vuur noch door de vloed worden geteisterd,
indien jullie in deemoedige gehoorzaamheid de nu aan jullie geopenbaarde wil
van God in acht zullen nemen. Deze luidt vol liefde als volgt: 32. Laat jullie
eerste gedachte voor God, Zijn wil, Zijn liefde en genade zijn; en als de dag
zich in de van sterren flonkerende armen van de nacht zal begeven en als de
laatste straal van Gods mooie zon zacht zal wegsterven boven de wijdse vlakten
van de aarde, dan moeten jullie je met deze onderzoekende lichtende gedachten
van je onsterfelijke geest in de gezegende rust van jullie lichaam begeven.
33.
Jullie moeten je geen zorgen maken over de voeding van het lichaam; want waar
de Heer een land op aarde gezegend heeft, daar hoeven de bewoners nooit honger
te lijden, zolang hun streven erop gericht zal zijn alleen de heilige, alles
zegenende wil van de eeuwige, grote Vader steeds voor ogen en in het hart te
houden; want de mensen zijn geschapen, opdat zij God en Zijn heilige wil zullen
erkennen, daarnaar zullen leven en in woord en daad de allerheiligste naam van
de grote, eeuwige God loven en prijzen!
34. En
als jullie dat in alle deemoed en vrijwillige gehoorzaamheid uit zuivere,
onbaatzuchtige liefde voor God zullen doen, zal Hij ook altijd bereid zijn
jullie vol genade Zijn heilige wil mee te delen, deels indirect door de
sprekende natuur, maar deels ook rechtstreeks door Zijn eigen levende woord,
dat helder klinkt in jullie harten.
35. Als
jullie gedurende een beproeving door een schijnbaar genoegen ook maar een dag
lang nalaten dat te doen, zal het hart dat God had kunnen vergeten eerst met
oprechte droefheid bezwaard worden en het zal zeven dagen lang stom zijn als
een dode boom. En evenals de bodem van de aarde onder de schreden van de
volgzame de edelste vruchten zal laten uitlopen, dragen, rijpen en tot aan zijn
mond brengen, evenzo zal de aarde ook onder de voetstap van de ongehoorzame tot
een woestenij worden en niets anders dragen dan stof, stenen, doornen en
distels en giftige bessen.
36. Want
de oneindige liefde en wijsheid van God geeft ieder het zijne. De vrome,
volgzame kinderen geeft zij brood, honing, melk en zoete vruchten voor lichaam
en geest, maar aan het ongehoorzame, hoogmoedige gebroed van de slang geeft zij
stenen, stof, doornen en distels en giftige bessen voor geest en lichaam,
opdat het boze gebroed zal verderven en waar mogelijk de dode geest zal
behouden om langzamerhand weer levend te worden in de oneindige barmhartige
liefde van de enige, grote, eeuwige, meest heilige Vader van al wat is.
37. Zie,
jullie zijn allen gelijk, zowel mannen als vrouwen. Echter moeten jullie
vrouwen je schaamdelen alsmede je hele lichaam goed bedekken en voornamelijk
je hoofd, opdat door jullie wellustige aard de man niet tot ontucht geprikkeld
zal worden, zoals het vrije geslacht van de vogels door het grote, geheime begeren
van de verleidelijke ogen van de slang in de dodelijke gevangenschap van haar
giftige kaken gelokt wordt; want jullie vrouwen zijn de kinderen van de slang
het naast en vol van haar gif. Wees daarom voor alles even ingetogen als de
bijenkoningin, die het niet waagt zich aan de zon bloot te stellen, maar vol
zorg dag en nacht over de cellen van haar onschuldige kinderen kruipt; jullie
moeten ook zo zijn en in alles jullie mannen gehoorzamen, voorzover de
allerheiligste wil Van God dat vereist. Maar als een man - waarover niet
gesproken zou behoeven te worden - je tegen de meest heilige wil van God in tot
iets zou willen dwingen, moet het ook aan jullie toegestaan zijn, jullie hoofden
voor de man te ontbloten en hem op lieflijke wijze aan zijn van God uitgaande plichten
te herinneren. En als je dit allemaal zo nauwkeurig zult uitvoeren, zal de Heer
jullie met grote genade overladen en je zult eeuwig en onsterfelijk in
oneindige schoonheid een ware lust voor het oog van de eeuwige, heilige Vader
zijn.
38. Aan
jullie mannen wordt geen andere wet gegeven dan de heiligste wil van de
allerhoogste God, die zich altijd aan je zal openbaren; maar voor wie van
jullie hier ooit in zijn hart geen acht op zou slaan, zal de heilige mond van
God en ook die van de natuur zich geleidelijk aan sluiten. Dan zal aan hem,
omdat hij zich van God af naar buiten heeft gekeerd, ook een uiterlijke wet
worden gegeven, die hem tot slaaf van de zonde en knecht van de hel zal maken,
als hij niet terstond zijn hart open zal breken, het in deemoedige gehoorzaamheid
zal reinigen en het dan weer smekend en lang biddend in vrees en liefde voor
God zal brengen, opdat Hij het weer zou willen zegenen en heiligen met Zijn
allerheiligste wil. (N.B. Dat moet voor jullie ook een goede aanwijzing zijn hoe
en waarom je naar de wedergeboorte moet streven!)
39. Sta
nu op en trek deze door de kinderen van God voor jullie gemaakte kleren aan -
deze voor de mannen en die voor de vrouwen -, zodat jullie je hiermee ook in de
dracht van de kleding naar het geslacht zedelijk, kuis en fatsoenlijk
onderscheiden. Blijf ver van alle pracht en hoogmoed; het kleed moet jullie
slechts bedekken en je lichaam in koele nachten tegen de kou beschermen en
jullie geestelijk naar God voeren in de warmte van de eeuwige liefde, zachtmoedigheid
en gehoorzaamheid.
40. En
hier moet ook ieder van jullie een blinddoek nemen en voor zijn ogen doen,
opdat niemand duizelig zal worden door de afgronden waarover ik je zal leiden;
en als wij ons op de bestemde plaats bevinden, moeten jullie het licht van je
ogen weer de vrije loop laten en daar verheugd je nieuwe verblijfplaats
aanschouwen, kostelijk ingericht door de zeer grote liefde van de meest goede
en heilige Vader. Daar zullen jullie je met de gezegende kost van de aarde
verkwikken en uit de handen eten van twee jullie aldaar reeds verwachtende
grote kinderen van God, een man en een vrouw, ter eeuwige versterking van het
leven van je geest. Volg mij nu volgens de meest heilige wil van God!
Amen."
41. En
zie, zo leidde Mijn lieve Abel hen zeven dagen en nachten lang snel naar de
bestemde plek over een meer dan dertig dagen lang traject en dat zonder rust
en zonder voedsel; want gedurende die tijd waren zij Mijn gasten en vlogen hen zoals
jullie plegen te zeggen - de gebraden vogels in de mond, dat wil zeggen: Ik
voedde hen intussen geestelijk; de geest echter versterkte de ziel en de ziel
maakte het lichaam krachtig; en zodoende hebben zij het met Mijn ware hemelse
kost heel goed tot aan het einde kunnen uithouden.
42. En
toen zij dan geheel behouden op de bestemde plaats waren aangekomen,
verschenen meteen de beide hen hier opwachtende kinderen van God of kinderen
van Mijn liefde, Ahujel en zijn vrouw Aza ('zoon van de hemel' en zijn vrouw
als 'stilzwijgend rechtvaardig verlangen'). Zij waren kleinkinderen van de
kinderen van Adam, vóór Seth en ze namen hen de blinddoeken van de ogen en
verwelkomden hen allervriendelijkst. Deze veertien kleinen verbaasden zich
enorm over de twee grote kinderen van Mijn liefde, die de juiste grootte voor
een mens hadden, namelijk zeshonderdzesenzestig duim voor de man en
zesenzestig duim minder voor de vrouw, terwijl de grootte van de geredden
nauwelijks zestig duim was.* (* Zie hoofdstuk 37: 1)
43. En nu
zij weer geheel over het gebruik van hun ogen en oren konden beschikken, begon
de engel weer te spreken en zei: "Kinderen, hier is de plaats van jullie
bestemming en beschouw deze beide grote kinderen van God als je door God
gegeven ouders en volg hen in alles; want dat is de wil van God, die ik in mijn
eerste toespraak voor je moest verzwijgen!
44. Deze
zullen altijd bevestigend zeggen wat God in jullie harten zal spreken en zij
zullen je steeds wakker schudden als jullie geest door slaap overmand mocht
worden, en zij zullen je veel nuttige dingen leren, zowel lichamelijk als
geestelijk, waar jullie zeer veel baat bij zullen vinden. En jullie zullen
elkaar geslachtelijk niet eerder bekennen, totdat zij, die nu je ouders zijn,
je volgens de heilige wil van God zullen zegenen. En als jullie dan ook
gezegend zijn, houd je dan ver van alle hoererij, maar laat de kuisheid als een
maagdenpalm op jullie voorhoofden prijken en laat tweedracht, woede, afgunst,
gierigheid en ontucht nooit de geheiligde verwekking van jullie kinderen
ontwijden, maar matigheid in alles en de liefde tot God boven alles zal je
stelregel zijn. Als jullie dat zullen doen, zal je lichamelijke leven lang
duren en je afscheid van de aarde zal jullie leiden in het grote licht van de
oneindige genade van de eeuwige, heilige Vader, alwaar jullie dan het ware loon
wacht van eeuwig leven in de brede schoot van de heilige, liefdevolle Vader in
de hoge hemel, ginds voorbij de sterren en eens, ach eens in Zijn liefdevolle
hart zelf!
45. Doch
daarover zullen jullie ouders je nader inlichten. Die zijn door God goed
onderricht en hebben mijn aan jullie gegeven lessen niet nodig! - Gods liefde
zegene jullie en moge Zijn genade jullie verlichten en heiligen en je tot het
leven voeren! Amen, amen, amen."
46. En
zie, dat is de stichting van Sina of China, welk land voor de zondvloed
gespaard bleef en over het geheel genomen heden ten dage nog vele malen beter
is dan andere landen op aarde, op enige dwaze verslechteringen na, die pas
later bij de aanraking met andere mensen van de slechte wereld daar ingevoerd
zijn. Laat daar nooit een niet-wedergeborene het wagen Mijn evangelie te
prediken! Amen!
De prehistorie van het Chinese volk
1.
Voordat wij nu naar Hanoch terug zullen keren, moet Ik jullie
noodzakelijkerwijs nog wat naders over de bewoners van China zeggen. Onthoud en
weet dan dat ten eerste, wat de afmetingen van de grote kinderen van Mijn
liefde ontsproten uit Adam betreft jullie voorstelling verkeerd is, als je
daaronder de lichamelijke grootte verstaat; doch zeshonderdzesenzestig duim
is het getal dat Mijn volledige liefde in de mensen aangeeft. De duim geeft de
maat aan van het goede dat uit de liefde tot Mij voortkomt; daarvan zijn er
zeshonderd voor Mij, dan zestig voor de naaste en tenslotte zes voor zichzelf.
En de maat van de vrouw is gelijk aan de goddelijke maat in de man; doch in de
naastenliefde en de eigenliefde Van de vrouw is een verschil van zesenzestig
en vandaar heeft de vrouw (10 aug. 1840) wat dit betreft de man in alles volstrekt
te gehoorzamen. Daar de vrouw uit de eigenliefde van de man gevormd is, kan zij
zichzelf ook alleen in de man beminnen, als haar liefde oprecht zal zijn; en
daar zij de man het naast is, is ook haar naastenliefde allereerst op de man
gericht, en vandaar het verschil.
2. Overigens
waren deze beiden, evenals alle kinderen van Adam, lichamelijk beduidend groter
dan de zeer verzwakte kinderen van Kaïn en zij hadden veel machtiger,
krachtiger en sterkere spieren, aderen en inwendige organen.
3. (N.B.
De overeenkomst van het getal van de mens met het getal van Mijn tegenstander
berust daarop, dat bij de laatste juist het omgekeerde het geval is, om het
meest afschuwwekkende wezen in Mijn ogen te zijn.)
4. Zie
nu, hoe Sihin de eerste was die zijn gemoed naar Mij toekeerde; ook was hij de
meest volgzame zoon van deze ouders en bracht zelfs vol zorg ook de anderen tot
gehoorzaamheid; daarom zei Ahujel, terwijl hij hem eerst uit Mijn naam
zegende, in de tegenwoordigheid van Aza en alle overigen:
5.
"Sihin, ik zegen je in de naam van mijn en jouw God! Het land zal jouw
naam dragen. Neem je mooiste zuster tot vrouwen breng met haar in alle
gezegende kuisheid kinderen voort, net als de kinderen van God en noem hen
'Zonen van de hemel' en 'Dochters van de aarde'; en als mijn grote geslacht
door de liefde van God van de aarde zal worden weggenomen, laat dan jouw
nakomelingen liefdevolle, wijze leiders zijn voor de nakomelingen van je
broeders!
6. Zoek
de liefde, en de wijsheid zal je gegeven worden en je stam zal niet uitsterven
voor het einde van alle tijden; want de Heer zal vele takken aan je stam maken,
opdat je naam tot aan het einde van alle tijden zal voortleven.
7. Aan
jou is nu slechts één vrouw gegeven; maar in de loop der tijden zullen de
mannen in alle kuisheid vanwege de verwekking van de geslachten ook meer
vrouwen nemen; doch houd je ver van alle hoererij en een ongezegende
geslachtsdaad. En als jullie dat allemaal in acht zullen nemen, zal jullie volk
reeds na duizend jaar als het gras op aarde en als de sterren in de hemel
worden.
8. Ik met
mijn weinige nakomelingen zal jullie nog zegenen en vijfhonderd jaar lang
leiden; maar dan zijn jullie aan de beurt tot aan het einde der tijden. Maar de
tijd moet je meten aan de rijpheid van een vrucht, die in de tijd van één
omloop van de aarde om de zon vijfmaal rijp wordt. En zo vaak jullie een ding
hebben leren kennen, kijk dan in jezelf; daar zullen jullie een teken vinden en
met dit teken moet je het ding altijd beeldend aanduiden. Jullie handelingen
moeten uitgedrukt worden door verschillende daarbij passende lijnen en de
voltooiing daarvan door punten. Op die manier moeten jullie alles optekenen wat
je in de toekomst nog van ons zult horen, leren en ervaren, en jullie moeten
ook tot aan het einde der tijden je kinderen op het noodzakelijke daarvan
wijzen als toekomstig groot getuigenis over het boze slangengebroed.
Amen."
9. Doch
zonder schade aan de vrijheid van geest bleef ook dit volk niet altijd geheel
hetzelfde. Volgens de berekening ongeveer honderdentwintig jaar na de
zondvloed, groeiden de nakomelingen van Sihin eveneens tot een belangrijk volk
aan en geraakten dikwijls verwikkeld in allerlei twisten en vormden op die
manier partijen, die in hun gebruiken en godsdiensten verschilden. Sommigen
beweerden dat alleen de eerstgeborenen in staat waren leiding te geven; anderen
zeiden dat als eerste geboren te worden, geen uitnemendheid inhoudt, omdat
herhaaldelijk vrouwelijke eerstgeborenen voorkwamen, - vandaar dat de
bekwaamheid om leiding te geven altijd aan verstandiger harten opgedragen zou
moeten worden. Dat grepen weer anderen uit het volk aan en zeiden: "Als
het alleen maar over het hart gaat, waarom zou dan niet ook het bezonnen hart
van een jongere broeder in staat zijn leiding te geven?" Maar sommigen
verwierpen weer alles en zeiden: "Zoals het in het begin was, zo zal het
tot aan het einde der tijden blijven!" Anderen zeiden dat men overal en
altijd God om raad moet vragen en nooit eigenmachtig moet oordelen en handelen.
Daarop wierpen weer anderen tegen: "Als dat zo is, dan kan immers iedereen
dat doen, waarom dan ook nog een of ook meer leiders?" - Anderen weer
zeiden dat God zich niet aan iedereen openbaart, opdat de mensen elkaar niet zullen
kunnen ontberen. Daarop antwoordden weer anderen: "Dan moet dus toch
iedere ziener onderwijzen wat hij vernomen heeft en de leiding aan God
toevertrouwen; waartoe dan een of meer leiders?" Weer anderen merkten op:
"Maar wie geeft ons de zekerheid dat zo'n ziener en leraar die boven ons
wil staan, ook wel altijd Gods woord spreekt?" Anderen wederom zeiden
daarop: "Ja, wanneer men de leraren niet meer onvoorwaardelijk geloven
kan en mag, dan zijn onze leiders en leraren immers zinloos geworden!" En
meer van dergelijke grappenmakerij, waardoor er dan ook een massa sekten
gesticht werden en het rijk daardoor in zeer verschillende bestuurs - en
onderwijsgroeperingen verviel, en zo ging de versplintering voort tot in het
jaar 3700 nadat Adam in leven was geroepen. Totdat de zelfs bij jullie betere
geschiedschrijvers iets meer bekende bouwer van de Hehu-Tsin's linie
(beschermende muur), Tschi-Hoang Ti (wijze alleenheerser over het volk)
genaamd, optrad. Hij begon vurige predikingen voor het volk te houden en voorspelde
het, dat een groot volk, niet ver van de landsgrenzen, ze in het geheim zou
hebben verkend; en als zij zich niet allen tezamen zouden verenigen om langs
het hele rijk een hoge en dikke muur op te bouwen, dit volk massaal en krachtig
binnen zou vallen en hen allemaal op kwalijke wijze om zou brengen.
10.
Hijzelf zou van Mij de macht hebben, zolang de inval tegen te houden, totdat
de muur klaar zou zijn; echter slechts gedurende tien jaar, waarin zij alle
ijver aan moesten wenden om zo spoedig mogelijk dit grote, heilige werk
volgens Mijn in hem geopenbaarde wil te volbrengen, anders zou het er slecht
voor hen uitzien.
11. Nu
kwam al wat handen had bij elkaar en de muur was in acht en een half jaar
voltooid en had een lengte van meer dan achthonderdzeventigduizend
manslengten, de breedte was negen manslengten en de hoogte negentien
manslengten. En zij werd om de honderd lengten voorzien van een tien lengten
hoge wachttoren, waarin onafgebroken honderd man, elkaar afwisselend, de wacht
moesten houden. Dit heeft weliswaar helemaal niet zo lang geduurd, omdat deze
valse profeet zichzelf aan het volk bloot gaf doordat hij al hun godsdienstige
voorschriften verzamelde en wat niet in zijn ware despotenkraam te pas kwam,
liet verbranden en vernietigen.
12.
Daardoor gelukte het hem dit grote rijk, dat vóór hem zeer verdeeld was, zij
het dan slechts door geweld weer te verenigen en zestig jaar lang als een echte
overweldiger te beheersen. Zijn zoon die dezelfde naam had werd lauw en
toegevend; maar diens zoon, de opvolger van deze beide overweldigers, begon de
bloedige vervolging van de vromen, waarmee reeds zijn grootvader was begonnen,
op nog onmenselijker wijze voort te zetten en daarvoor moest hij bij een
algemene volksopstand die grote misdaad met zijn leven betalen.
13. Het
rijk verviel toen weer in vele delen, tot dan eindelijk in het jaar van de
wereld 3786 Liehu-Pang (een straatrover) een leger van gelijkgezinden
bijeenbracht, als veldheer alles onderwierp en zich tenslotte als alleenheerser
(keizer) en zoon van de hemel, opwierp. Zoveel als maar mogelijk was,
verzamelde hij oude, nog ergens verborgen geschriften en sagen, regelde de
godsdienst, stelde priesters aan die over het heiligdom moesten waken en
scheidde het volk in bepaalde klassen of kasten, waarbinnen men moest blijven
op straffe des doods.
14.
Hiermee stichtte hij het zogenaamde hemelse rijk of de grote dynastie (Han) en
breidde het zelfs voorbij de muur in westelijke richting aanzienlijk uit. En zo
bleef dit rijk voortbestaan tot in de vierde eeuw voor de grote menswording van
Mijn woord, waarna er wederom een grote splitsing plaatsvond, waarbij het een
groot deel van lartarije en Mongolië verloor. Het viel daardoor uiteen in drie
elkaar bestrijdende rijken, en zo'n rijk noemde men Tschenkue en nog later in
de vierde eeuw na de grote menswording van Mijn woord, stierf dit geslacht uit.
Het rijk kwam omwille van het volk en de priesters in dezelfde hemelse gedaante
onder een Mongools-Tartaarse heerser die zich in de buurt van het Baikalmeer
opwierp en het bevindt zich nog heden ten dage onder dezelfde leiding, die te
verdragen is.
15. Daar
hebben jullie nu in het kort de hele geschiedenis van China. Laat degene die
moeite heeft dit te geloven ernaartoe reizen en zich overtuigen; maar het zal
hem niet veel beter vergaan dan wanneer hij naar Japan zou reizen. Een lantaarn
op klaarlichte dag helpt ook de blinden niet; zij die zien hebben genoeg aan
het licht van de zon!
16. Nu,
aangezien wij op deze manier onze veertien mensen die een scholing doormaakten,
goed verzorgd hebben, keren wij voor een korte tijd nog naar Hanoch terug en
kijken nog even naar de dwaze handel en wandel van Lamech; en als wij tot aan
de tijd van Noach daar dan schoon genoeg van hebben gekregen, dan zullen we nog
een kort bezoek aan de stamvader Adam brengen en zullen daarna meteen de
sluizen van de hemel openen. Amen.
Hoofdstuk 38
De familie van Lamech
1. Jullie
kunnen je heel gemakkelijk voorstellen, dat Hanoch en ook de overige tien
steden door dergelijke geweldige landverhuizingen in één jaar in hoge mate
ontvolkt waren Daarbij had Lamech ook nog zijn getrouwe aanhang verloren en was
zijn macht, die hem zo na aan het hart lag, zo goed als van nul en generlei
waarde geworden.
2. Als je
deze omstandigheid nu voor ogen houdt, zul je zonder veel moeite weldra
gemakkelijk inzien dat Lamech tijdens zijn regering tenminste gedurende een
periode van dertig jaar noodgedwongen een toontje lager moest zingen, opdat het
volk zich weer aan zijn wil onderwierp en voor hem begon te werken, zodat hij
en de zijnen tenminste zorgeloos als een zwijn en als een luie os zouden kunnen
zwelgen.
3. Hij
had twee vrouwen, namelijk Ada en Zilla (dat betekent: 'de weloverwogen deugd
in blijmoedigheid' en 'de stille overgave en verdraagzaamheid'). Ada had twee
zonen, namelijk Jabal (vader van de bewoners van het industriegebied rond de
voet van de berg) en Jubal (muzikant, uitvinder van de herdersfluit en de
viool, een instrument dat leek op dat van jullie, alleen was het gemaakt uit
één stuk hout, dat hij met stenen steek - en slijpwerktuigen moeizaam
vervaardigd had.
4. Maar
Zilla had een zoon, te weten Thubalkaïn, die ook een zuster had, Naëhme. Met
Mijn genadige toestemming werd hij een meester in de metaalbewerking en Naëhme
temde wilde dieren en verschafte daardoor haar broer en zijn helpers toegang
tot de ertsbergen. Haar hele lichaam was buitengewoon mooi en zij had een
buitengewoon deemoedige, maar ook een des te moediger ziel en in haar ogen lag
een grote kracht, zodat onder haar blik harde stenen tot Was werden en de harde
tanden van de beesten als de dons van een duif
5. Zie,
dat was Lamechs familie, die, samen met enkele dienaren die bij hem gebleven
waren en enige kamermeisjes en waardeloze bijzitten, bij elkaar ongeveer dertig
mensen, allemaal heel hard moesten werken om wat te eten te hebben en het blote
lijf te bedekken. Zoals reeds gezegd duurde het wel dertig jaar, totdat het
volk, meer tengevolge van goede uitvindingen dan omwille van Lamech, weer naar
Hanoch begon te trekken om daar nuttige metaalwaren te kopen, wat als het ware
op basis van ruil gebeurde. Ook reisden mensen uit de tien andere steden
daarheen om Jubals muziek te horen, die hun harten week maakte en weer gunstig
stemde ten opzichte van Lamech; ook lokte de grote schoonheid van Naëhme alle
harten nabij, - en hij die Naëhme niet te zien kreeg, werd beschouwd ongelukkig
te zijn en weende en huilde daar dagenlang om.
6. Opdat
jullie inzien hoe zoiets mogelijk was, wil Ik hier voor jullie een kleine
beschrijving van haar gestalte aan toevoegen. Naëhme is te vergelijken met de
figuur die als de gemalin van een smid en als godin van de schoonheid onder de
bijzondere naam 'Venus' in de grijze oudheid van het zwarte heidendom schuil
ging. Na Sara en Rachel heeft zo'n mooie gestalte als die van Naëhme nooit meer
in den lijve de aarde betreden. Haar lengte bedroeg vijf voet volgens jullie
maat. Haar haar was zwarter dan kool, haar voorhoofd was wit als vers gevallen
sneeuwen nabij de ogen zacht rood gekleurd. Haar ogen waren groot en volkomen
hemelsblauw, de pupil vurig zwart, de oogleden fris en zacht evenals de donkere
wenkbrauwen. Haar neus was recht en verloor zich in de zachte, tere
neusvleugels, waaronder de twee openingen met hun zacht afgeronde vorm een lieflijke
aanblik boden.
Haar mond
was ter grootte van een oog en haar zacht gewelfde lippen legden iedere roos
het zwijgen op. Haar wangen, van de mooiste, vrolijk glimlachende volkomen
vorm, waren als door het zachtste en teerste rozerood lichtjes getint en hun
kleur was als een met sneeuw bedekte roos, waar de sneeuw als het ware de
laatste liefdesstraal van deze koningsbloem zijn glanzend witte oppervlak een
zijdeachtige glans verleende. Ook haar kin was van een vorm waarvan er geen
tweede op aarde was. Haar hals was
noch te
lang noch te kort, maar recht, glad en rond, zonder ook maar het geringste
gebrek. Het begin van haar borst onderscheidde zich slechts van haar hals door
een tere, weelderige, snel rijzende verheffing en was evenals de schouders en
de nek in volmaakt juiste verhouding. Haar boezem zag er meer uit als een
etherische, teer witte leven gevende welving, dan iets vleselijks, aan welks
verheven weelderig zachte ronding twee heldere, jonge rozen schenen te
ontluiken. Haar armen waren zo vol, mollig en zacht, dat jullie je daarvan ook
niet de geringste voorstelling kunnen maken; want zulke armen komen alleen in
de hemel voor. En naast deze fraaie verhoudingen was ook haar hele lichaam
overtrokken met de etherische zachtheid en tederheid van het glanzende wit van
de sneeuw.
7. Deze
Naëhme nu werd de vrouw van haar broer, die bij haar zeven zonen verwekte,
welke er zeer lomp en vormeloos uitzagen en die veel overeenkomst hadden met
jullie zogenaamde trollen. De oorzaak daarvan was, dat Naëhme zich naar de wil
van haar vader, vanwege zijn heerszucht, te dikwijls voor ontuchtige doeleinden
moest laten gebruiken; want daardoor werd al het manvolk weer aan Lamech
onderdanig. Aller ogen waren nu op Naëhme en aller oren op de hebzuchtige bevelen
van Lamech gericht; want Naëhme bleef tot in haar tachtigste jaar een voorwerp
van menselijke bewondering, binnen welke periode de bevolking weer zeer
gegroeid was en Lamech op al zijn wenken diende. Toen Lamech nu zag hoe machtig
hij weer was geworden, werd hij ook steeds strenger en harder en voerde op
gruwelijke wijze zelfs de reeds eerder vermelde doodstraf in voor degenen die
weerspannig waren.
(28 aug.
1840) 8. Op Mijn bevel werd juist ten tijde van Naëhme door de kinderen van
Adam de eerste goede bode uit de bergen naar de diepte van Hanoch gezonden om
aldaar Mijn naam te verkondigen, en wel aan het hof van Lamech zelf. En zie,
Lamech nam de bode goed op; de bode was een nazaat van Adam, afstammend van de
kindskinderen van Adam via Seth en hij heette Hored ('de geduchte'), was
groot en
wijs en had vrouw noch kind. En toen Lamech nu volgens de lering van Hored in
zichzelf keerde, bewees hij deze bode een grote eer door zijn hele vrouwelijke
hof bijeen te laten komen en de bode te verzoeken zich de mooiste vrouw uit te
kiezen. En zie, toen liet Hored tegen Mijn wil zijn blik vallen op de vrouw
van Thubalkaïn en deze moest op leven en dood gehoorzamen aan het bevel van
Lamech.
9. Want
ofschoon Naëhme destijds al bijna tachtig jaar was, was zij nochtans zo mooi,
dat heden ten dage een achttienjarige, buitengewoon weelderige jonge vrouw
voor haar in de nacht zou moeten wegkruipen. Thubalkaïn was zonder dat van oudsher
al aan ontrouw gewend; daarom ging dit voorval hem ook niet zozeer ter harte en
dat des te minder omdat Hored hem de verzekering gaf dat ten eerste de wilde
dieren hem niet meer zouden kunnen deren tengevolge van de wapens en zijn
metalen kleding en ten tweede zou hij hem verscheiden sterke helpers bezorgen, die
hem tegen alles zouden beschermen en hem de ware kunst zouden tonen van de
verwerking van metalen tot allerlei nuttige voorwerpen.
10.
Thubalkaïn was daarmee ook volkomen tevreden en zo was de zaak op schandelijke
wijze geregeld. Hored verliet Hanoch en keerde met zijn vrouw weer naar de
bergen terug.
11. Maar
wat die hulpkrachten betreft, dat bleef bij een belofte; want Hored ging met
zijn vrouw niet meer naar de zijnen, maar had een eenzame verblijfplaats
uitgezocht om door niemand benijd te worden vanwege zijn geluk.
12. Maar
Thubalkaïn was door dat bedrog genoodzaakt zijn halfbroer Jabal, een zoon van
Ada, te overreden met hem samen te werken, aan de Voet van de bergen
werkplaatsen te bouwen, deze als bewaker van de smelterijen te bewonen en als
zodanig bekend te worden.
13. Zij
vestigden op die wijze een complete metaalindustrie en maakten honderden deels
nuttige, deels ook fijne, sierlijke, glanzende voorwerpen, die voor vruchten
geruild konden worden en gretig aftrek vonden. Ja, uit bijna alle steden als
ook uit de overige streken van het grote land reisden mensen naar de
ijzersmelterij en, die goed bekend stonden, en kochten daar gebruiksvoorwerpen
en ook luxe artikelen; zij hingen zeer aan Thubalkaïn en deden hun zonen bij
hem in de leer, waardoor in korte tijd de fabrieksbevolking zo zeer aangroeide,
dat zelfs Lamech er bang van werd.
14. Want
hij dacht bij zichzelf: 'Wat wil ik, wat moet ik doen? De misdaad die ik tegen
mijn broers begaan heb, drukt als een zware last op mijn borst. De grote geduchte
uit de bergen, die mijn tweede schoonzoon geworden is, heeft mij mijn misdrijf
voorgehouden; hij beval me deze gruweldaad aan het volk te laten weten. Maar
als ik dat doe, ben ik niet zeker van mijn leven; maar doe ik het niet, dan heb
ik God en Zijn grote kinderen uit de bergen tegen me en die zullen mij,
ongehoorzame, vernietigen.'
15. En
zie, een krachtige stem sprak in zijn borst: "Maak het aan je vrouwen
bekend en zeg tegen hen: jullie vrouwen van Lamech, luister naar wat ik te
zeggen heb en neem goede nota van wat ik zeg: ik heb een man doodgeslagen wat
mij een buil opleverde en ik heb een jongeling doodgeslagen wat mij verwondde; Kaïn
zal zevenmaal gewroken worden, maar Lamech zevenenzeventig maal!"
16. En
zie, dat vond Lamech goed; hij deed meteen wat de stem hem had bevolen. Maar
toen zijn vrouwen dat hadden vernomen, ontstelden zij zo hevig, dat zij van
toen af stom bleven en het daarom ook aan niemand konden mededelen. Na enige
tijd verlieten zij hem heimelijk en gingen naar hun zonen in de smelterijen.
Voordat zij deze echter bereikt hadden, werden zij door twee bergbewoners tot
staan gebracht; zij kregen hun spraak weer terug en werden meegenomen naar de
heilige hoogten van de bergen.
17.
Nauwelijks waren zij in de bergen aangekomen of zij vroegen meteen naar
Naëhme. Maar de leidsmannen deelden hen mee dat Hored uit ontrouw en afgunst
uit hun gezichtskring was verdwenen en dat het hen niet was gegeven te zien
waar hij zich als een worm verstopt had; en indien zij zich door hen wilden
laten zegenen, zouden zij (de leidsmannen) hen (de vrouwen) tot vrouw nemen.
Want Ada was honderdentien en Zilla pas honderd jaar oud en beiden waren noch
steeds van een bijzondere schoonheid en zagen eruit alsof zij in de huidige
tijd, indien goed verzorgd, pas in hun vierentwintigste levensjaar waren.
18.
Daarop lieten zij zich zegenen en werden hun vrouwen en reisden toen met hun
mannen naar de verblijfplaats van Adam, die al negenhonderdentwintig jaar oud
was, om ook door hem gezegend te worden.
19. Toen
Adam hen in het oog kreeg, sprak hij met ontroerde stem: "Luister, zonen
van de kinderen van mijn kinderen, ik ken mijn gehele nakomelingschap die onder
mijn zegen leeft na de zegen van eeuwige liefde van Abel; maar deze twee vrouwen
ken ik niet! Waar komen zij vandaan?" En beiden antwoordden: "Zij
zijn Lamechs verstoten vrouwen, die door zijn onmenselijkheid verdreven
werden."
20. En
Adam zei: "Waar spreken jullie over? Ik ken de zoon van Methusalah en die
is pas eenhonderdenzesentwintig jaar oud en heeft nog nooit een vrouw leren
kennen!* (* N.B. van 25 juni 1841: "Hier duiden de eenhonderdzesenrwintig
jaar niet op de leeftijd, maar geven slechts een toestand aan waarin de mens
nog niet tot de juiste verhoudingen is gekomen, d.w.z. honderd voor God, tien
voor de broeder en de naaste en één voor zichzelf! Als je dus kunt rekenen,
reken dan en je zult er achter komen wanneer de mens geschikt is om
wedergeboren te worden. Lamech heeft nog geen vrouw leren kennen omdat hij in
de geest nog niet op de trap stond, die gesteld is tot grondsteen van de
eeuwige ordening. Ans.W.H. (Anselm W. Hüttenbrenner) is pas
honderdzevenendertig jaar oud; - er moet van de zeven en van de drie nog zoveel
afvallen. Amen. Dat zeg Ik, jullie Vader. Amen. Amen. Amen." - Methusalah
was toentertijd tweehonderddrieendertig en Lamech zesenveertig jaar oud. Vgl.
hoofdstuk 110, vers 7! De uitgever.)
Waar spreken jullie over? Vervloekt zij de
leugen en de mond die haar uitspreekt, en de tong die onwaarheid spreekt in
het aangezicht van God! Daarom, bij de vloek van Kiïn, van de moordenaar,
spreek, - waar komen die vrouwen vandaan?"
21.
"Wees niet boos, vader Adam!
Ook uit
de schoot van Kaïn is in de vervloekte diepte een Lamech ontstaan; deze heeft
twee broers vermoord. In de vervloeking waren deze vrouwen godsvruchtig;
daarom heeft de Heer ons gewekt om het verlorene te redden. Wees niet boos,
Vader, omdat wij volgens de wil van boven handelden, maar zegen wat de Heer
gered heeft!"
22. En
zie, Adam werd ontroerd en zei: "Wat de Heer heeft gered, dat is al
gezegend en dan zou mijn zegen slechts een vergrijp zijn, - maar ga in vrede!
Wat God behaagt, hoe zou dat mij kunnen mishagen?! - Bewaar daarom de schatten
van de eeuwige liefde en erbarming! Amen."
Hoofdstuk 39
Begin en oorzaak van het verval van de kinderen van de
hoogte
1. En
zie, daarop verlieten zij de stamvader en gingen heen en deze schatten kregen
bijna te veel plaats in hun harten, zo erg zelfs, dat er voor Mij maar zeer
weinig ruimte overbleef, hetgeen natUurlijk volstrekt niet meer volgens Mijn
ordening was. En zo werd het van lieverlede steeds donkerder in hun hart en zij
werden steeds zinnelijker en zinnelijker. En dat werden hun kinderen ook en
spoedig was er weinig onderscheid meer tussen hen en de Hanochieten.
2. Daar
het de kinderen van Adam opgevallen was, dat deze vrouwen buitengewoon mooi
waren, vroegen zij aan de twee, waar deze vrouwen vandaan kwamen.
3. Deze
antwoordden: "Uit Hanochs diepte; er zijn daar nog vele duizenden die uit
het bloed van Kaïn ontsprongen zijn! Ga erheen, verkondig daar de naam van de
Heer en eenzelfde loon zal jullie deel zijn. Hored ging erheen en werd
beloond; wij gingen ernaartoe en het loon is ons op het hart gebonden!" -
Zij vroegen naar Hored en de beiden antwoordden: "Broeders, onze liefde
heeft ons door haar gezegende zoetheid blind gemaakt; daarom weten wij niet
welke kant hij opgegaan is. Maar wij denken dat hij de weg van Ahujel en Aza
genomen heeft en jullie weten, dat je daar niet eerder bent dan nadat de zon
tachtig maal op - en ondergegaan is; maar je hebt er weinig aan om hem zijn
geluk te benijden, maar er is alles aan gelegen dat jullie de wil van Jehova
uitvoeren en heengaan en in Hanoch Zijn heilige naam met kracht laten
weerklinken, en je loon zal je niet onthouden worden."
4. En zij
die dat vernomen hadden, hun aantal was zeven, begaven zich in de diepte. - Wij
willen evenwel van tevoren nog een blik in de diepte van het dal van Hanoch
werpen en hen daar opwachten, nog voordat wij hen daar volop laten optreden en
ze daar, als niet uit Mijn naam geroepenen, met wereldse oogmerken zullen handelen.
5. Zie,
Lamech had nu niemand meer om hem te troosten. Niets sprak hem aan; de muziek
deed zijn geweten sidderen en hij hoorde in de zachte trillingen alleen de
laatste zucht van zijn vermoorde broers en de toon van de fluit sneed hem door
zijn stenen hart. En dus vervloekte hij Jubal, dat hij zulke ellendige dingen
opriep, die hem bij de klank van iedere toon niet alleen zevenenzeventigvoudig
doodde, maar hem altijd een duizendvoudige dood bereidde. - Om die reden, die
steeds weer zijn geweten zo verschrikkelijk verontrustte, moest Jubal het hof
verlaten en hij mocht zich niet meer laten zien als zijn leven hem verder nog
iets waard was.
6. Ook
zijn mooiste bijzitten - al was hun uiterlijk nog zo aantrekkelijk - waren niet
meer in staat hem ook maar het geringste genoegen te verschaffen, daarom
verscheurden zij hun kleren en weenden en treurden. Toen Lamech dat zag, ging
hij naar hen toe en zei: "Mijn Ada is weg en mijn Zilla is er niet meer;
wat moet ik met jullie? Ga naar de velden en werk, zodat je maag in Hanoch niet
leeg wordt en jullie niet aan mijn hof te gronde gaan; want ik heb niemand meer
nodig dan alleen mijzelf! Als ik nog macht bezat, dan zouden de zon, de maan en
alle sterren voor mijn woede buigen; maar sinds Tatahar ben ik zwak geworden en
daarom ben ik niet meer in staat - zelfs door de vele terechtstellingen, die
volgens mijn rechtvaardige wetten uitgevoerd zijn - mijn verloren macht weer te
herstellen. Daarom wil ik alles verwijderen en alleen zijn met mijn weinige
knechten en raadslieden en overige dienaren en ik wil mijn regering slechts tot
mijn stad beperken. Laat al het andere maar wetteloos en vogelvrij zijn en wie
ooit mijn hof zal naderen, zal met de dood bestraft worden!
7. En sta
nu op, opdat jullie niet de eersten zijn die dat oordeel zullen ondergaan; en
laat niemand het wagen mij ook maar met één woord te antwoorden, als zij niet
wil dat ik mijn woede met haar bloed koel!"
8. En
zie, plotseling was hij verdwenen en de meisjes gingen weg. Het waren er
dertig, allen van een buitengewone schoonheid in de leeftijd van twintig tot
veertig jaar. Toen zij buiten gekomen waren, gingen zij op de grond zitten en
overlegden onder elkaar wat er nu wel te doen viel, - en zij konden niet tot
een bevredigend besluit komen. En zie, terwijl zij over van alles en nog wat
piekerden, merkten zij opeens dat zeven grote, zeer krachtige mannen om hen
heen stonden en zij schrokken erg door de onverwachte verrassing. Maar toen
de mannen hun verlegenheid opmerkten, spraken zij hen als volgt aan en zeiden:
9.
"Vrees niet, jonge, mooie kinderen, want jullie zal geen kwaad geschieden.
Wij komen niet uit Hanoch om je terug te sturen en te doden, maar wij komen van
boven van de bergen en willen jullie redden; en als jullie je onder het
belijden van de goddelijke naam van Jehova door ons laten zegenen, willen wij
jullie, gesterkt door de liefde van God, de boven alles machtige Vader van onze
vader Adam, tot onze lieve vrouwen nemen. Maar daarvoor moeten jullie ons
volgen naar de hoogten waarheen Naëhme de grote Hored gevolgd is en waarheen
Ada en Zilla, de vroeger vrouwen van Lamech, de schrikwekkende
broedermoordenaar, zich met genoegen in de veilige armen van de beide broeders
Aholin en Jolliël begeven hebben."
10. Toen
stonden de meisjes op en zeiden: "Wij zijn met zijn dertigen en jullie
zijn slechts met zijn zevenen; als ieder van jullie, zoals wij eens gehoord
hebben, maar één vrouw mag nemen, dan is het de vraag wat wij, de overige
drieëntwintig, bij jullie zullen doen?"
11. En de
zeven zeiden: "Het is niet zoals jullie denken! Alhoewel er in het begin
slechts één man en één vrouw door de almachtige liefde van Jehova geschapen
werden, zoals ons nog door de onder ons levende stamvader Adam verteld is, is
het toch aan ons, kinderen van God, toegestaan om vier, ook vijf en nog meer
vrouwen te nemen ten behoeve van de voortplanting. Heb daarom maar geen
bezwaar, laat je zegenen en volg ons!"
12. En
zie, nadat de meisjes dat vernomen hadden, werden zij buitengewoon vrolijk en
volgden de mannen op de voet. En toen zij nu de hoogten geheel bestegen
hadden, wisten de zeven niet hoe zij deze schatten van de liefde onder elkaar
zouden verdelen. Zij vielen neer en smeekten Mij om raad. - En zie, daar kwam
Seth naderbij en zei: "Sta op en verzoek God niet met een meinedig hart,
door de Heilige te vragen hoe jullie een onreine vangst onder elkaar zouden
kunnen verdelen, maar ga naar Adam en berouw daar je geweldige misstap en deel
dan de vrouwen, nadat zij door vader Adam gezegend zijn, aan je broeders uit,
opdat jullie gerechtvaardigd voor God mogen verschijnen; want jullie weten dat
God heilig is en dat Zijn land niet ontwijd mag worden door ongehoorzaamheid en
door de geilheid van jullie ijdele harten!"
13. En
zie, na deze terechtwijzing gingen de zeven met de jonge vrouwen, door Seth
geleid, naar de woning van Adam en vonden hem en Eva tot Mij bidden en zuchten
naast Enos ('de prediker van Mijn naam'), die een zoon van Seth was en aan de
zijde van Henoch ('de wil van Jehova’), de zeer vrome zoon van Jared. Seth
meldde onmiddellijk aan vader Adam wat er was gebeurd en verzocht hem erbarmen
te hebben met de nakomelingen van Kaïn om daardoor de ordening die door de
zeven verstoord was, weer te herstellen.
14. Adam
echter zei: "O mijn lieve zoon Abel-Seth, - ja, jij bent een getrouw
evenbeeld van mijn vrome Abel; jij bent, evenals hij, geheel naar mijn zin
vervuld met liefde en dat verheugt mij zeer! Hij zegende uit liefde de
moordenaar en jij zoekt zegen voor het bloed van mijn vijand!
15. O,
wees duizendvoudig gezegend, jij door God gewekt zaad en zegen met deze zegen
het zo zeer ontwijde bloed en deel het uit aan de kinderen! En als het de Heer
behaagt, dan mag ieder een van de maagden nemen en niet één meer, en dan niet
hier in het land van Jehova blijven. Hij moet dertig dagen lang in de richting
trekken van de streek waar de zon ondergaat en zich daar in de diepe dalen
vestigen en hij mag niet eerder tot de vaderen, die hier wonen, komen dan nadat
de zon honderd maal haar kringloop heeft volbracht; want jij, mijn lieve
Abel-Seth, vervuld van Jehovas genade, weet toch immers hoe heilig dit oord is,
waar Zijn heilige naam zo dikwijls door ieders mond genoemd wordt, waar jouw
offeraltaar staat, waar door Enos ook de heilige wil van de allerhoogste,
heilige Vader gepredikt wordt en waar Henoch de heilige wil zeer nauwgezet
vervult. Handel daarom in de heilige naam van Jehova en in mijn naam, die een
heilige naam is, omdat ik deze als eerste ongeboren mens door Gods heilige hand
geschapen, uit Zijn zeer heilige mond ontving!
16. Laat
de liefde je leiden en de genade je eeuwig begeleiden! Amen!"
17. En
zie Enos en Henoch begeleidden vader Seth uit de hut van Adam naar buiten. En
Eva weende van vreugde, omdat zij zag dat Adam zo gelukkig was en zei:
"Adam, wat geeft het mij toch altijd een vreugde als je echt gelukkig
bent! Maar wanneer ik in mijzelf terugblik, dan wordt ik weer treurig als ik
ondervind, hoe groot mijn schuld is en hoeveel boosheid daar reeds uit
voortgekomen is; - hoe moet het er dan wel bij de nakomelingen van Kaïn uitzien!
O God! Wat ben ik voor een grote zondares!"
18. Maar
Adam antwoordde haar troostend: "Geliefde vrouw, jij mijn tweede ik, je
rouw is altijd juist en de Heer welgevallig. Wees daarom rustig van hart en
bedenk dat wij zonder God tot niets in staat zijn; maar met God kunnen wij
alles, dat heeft Henoch ons geleerd. Daarom kunnen wij zonder God ook nooit
volledige rust vinden; daarom ook zullen wij alles aan de Heer offeren. Zie,
Hij is machtig, wijs en vol liefde en Hij zal ook het juiste middel vinden om
dat weer recht te maken, wat door ons krom geworden is. Wees daarom onbezorgd;
de liefde van de Heer zal op zijn tijd alles weer in orde brengen! Amen."
19. En
zie, toen dankte de aartsmoeder Adam en hij zegende haar voor de laatste maal
in Mijn naam en leefde daarna nog tien jaar, - en zij nog dertig.
20. Seth
deed nu wat Adam hem had aangeraden. De zeven begonnen echter te huilen omdat
zij weg moesten gaan. En Seth betreurde dat in zijn hart en viel neer en
smeekte Mij in zijn hart, zeggend: "0 Jehova! Zie de tranen van deze
kinderen branden in mijn gemoed en toch is mijn liefde slechts haat vergeleken
met Uw oneindig erbarmen! Toon mij door de mond van Henoch wat ik moet doen; of
laat mij net als Abel sterven, opdat ik de tranen van de te verbannen kinderen
niet zal zien! 0 Jehova! Verhoor, zoals altijd ook deze keer mijn smeken!
Amen."
21. En
zie, Henoch keek op naar de hemel en Ik opende zijn mond en hij begon te
spreken en zei: "Ik heb mijn oor op aarde te luisteren gelegd en heb de
liefde van Seth duidelijk vernomen. Laat het zo zijn, dat de zeven de maagden
geven aan hun dertig broeders die geen vrouw hebben; maar zij moeten nog tien
jaar kuis leven, dan mogen zij blijven; indien niet, dan moeten zij voor Mijn
aangezicht vluchten, zoals Adam hen heeft gezegd! Amen."
22. En
toen de zeven dat vernomen hadden, werden hun harten opgewekt en vrolijk en zij
prezen en loofden God voor zo'n grote genade en brachten de maagden met
blijdschap naar hun broeders, begeleid door Seth, Henoch en Enos.
23. Maar
toen de broeders deze maagden in het oog kregen, schrokken zij en wisten niet
wat daarvan moest komen en zij weigerden hen aan te nemen. Maar omdat Ik de
bereidwilligheid van de zeven bemerkte, sprak Ik door de mond van Henoch:
24.
"Ik heb bij de zeven een onbaatzuchtig hart opgemerkt, dat er genoegen in
had bij hun broeders vreugde te brengen; behoud daarom de meisjes, die gezegend
zijn voor jullie hart; voor ieder vier en voor de twee oudsten ieder vijf;
maar het gebod van de kuisheid moet gehouden worden! Amen."
25. En
zie, Seth, Enos en Henoch zegenden hen en verlieten hen, terwijl zij Mijn naam
prezen en ze gingen heen en vertelden het aan Adam.
1. En
toen Adam dat van Seth, Enos en de vrome Henoch vernomen had, was hij zeer
verheugd, omdat hij zag hoe ver Mijn liefde boven de liefde van alle mensen
verheven is. En hij verwonderde zich niet weinig toen hij daardoor gewaar werd
dat Mijn liefde zelfs in de diepte van de vloek naar het gladde addergebroed
afgedaald was, en hij sprak, daarover ten diepste geroerd, de volgende korte
rede uit. Deze toespraak was daarna nog lang beroemd en is tot aan de zondvloed
bewaard gebleven, zij werd echter niet opgetekend, maar verspreidde zich van
mond tot mond. Deze rede luidde als volgt:
2.
"O mijn kinderen! Doe jullie ogen wijd open en omvat de uitgestrekte
vlakten van de aarde, die nu, zover je blik reikt, reeds bijna overal bezaaid
zijn met mijn gezegende kinderen! Blik omlaag in de diepte en overzie al die
donkere, uitgestrekte dalen en zie in de richting van de morgen gindse zeer
hoge, steeds brandende berg! Omvat de hele aarde als je dat kunt en kijk naar
mij, de eerste mens van deze aarde, - ja, wat zeg ik, zie mij als degene die de
eerste zou moeten zijn die in de geest aan al het geschapene als schepsel
vooraf ging en sterker straalde dan het centrum van de zonnen en groter wilde
zijn dan God! En God toonde mij de macht van Zijn heiligheid en ik werd verdoemd
en werd in de oneindige diepten van Gods zee van toorn geworpen en werd daar
door de oneindige diepten van de ene toorn in de andere geslingerd. Ja, er
konden toen wel eeuwigheden na eeuwigheden verstreken zijn; maar er was
desondanks in de wijde onmetelijkheid geen plekje meer te vinden, waar ik
ergens in dit grote niets een rustpunt zou hebben kunnen vinden.
3. En
toen ik zo van de ene oneindigheid in de andere steeds verder en verder viel,
eeuwig, eeuwig en al maar door, toen begon ik de grootte en de oneindig en
eeuwig voortdurende macht van God in te zien en mijn ijdel streven werd mij
duidelijk.
4. Maar
ik dacht bij mijzelf: 'Wat voor nut heeft dit inzicht nu? Ik ben te ver
verwijderd van God en Hij kan onmogelijk meer iets van mij weten; want in dit
eindeloze niets heerst niets anders dan eeuwige godvergetenheid. Eeuwig ben ik
van toorn naar toorn gevallen, waar eindeloze vuurstromen voortdurend tegen
mijn voorhoofd sloegen en brede vlammentongen aan mijn ingewanden lekten en
mij meer verbrandden dan witgloeiende bronzen platen; nu ben ik zelfs
eeuwigheden diep onder deze stromen van toorn gezonken. Waar is de vertoornde
God nu en waar ben ik? - Hier heerst overal lege, oneindige nacht!'
5. En
zie, toen zulke gedachten van berouw zich in mij afwisselden, ontwaarde ik
opeens een wezen dat op mij leek en dat mij achterna zweefde vanuit de eeuwige
hoogten. Het wezen bereikte mij bliksemsnel, greep mij met machtige hand vast
en keek mij aan met een zachte glimlach en zei: 'Lucifer, jij arme gevallen
geest, ken je Mij?'
6. En ik
antwoordde: 'Hoe zou ik jou kunnen herkennen in dit duistere niets, zonder schepselen?!
Kun je mij echter vernietigen en gelijk maken met hetgeen nooit was, niet is en
nooit meer zal zijn, doe dat dan en ik wil je bij voorbaat danken, zodat je na
mijn vernietiging niet zonder dank zult terugkeren naar jouw mij onbekende
hoogten uit dit oord zonder enig wezen!'
7. En
luister, het wezen zei: 'Hoor! Niet vernietigen zal ik je, maar je behouden en
je langs onbekende wegen daarheen terugvoeren vanwaar je vol zondige hoogmoed
bent weggegaan!'
8. En ik
zei: 'Doe wat je kunt, maar denk aan de grootte van Gods toorn! Want ik was
groot en ben teniet gedaan; bedenk daarbij - mocht je op enigerlei wijze groter
zijn dan ik, dat God eeuwig en oneindig is en vol van vlammende woedende
toorn!'
9. En het
wezen antwoordde: 'Heb jij dan nooit ook de liefde in God gemeten? - Zie, ook
al zijn de toornvloeden groot, Zijn liefde reikt zelfs nog daar, waar de diepe
stromen van toorn voor eeuwig onder de eindeloze zomen van de oneindigheid verdroogd
zijn en waar een tweede oneindigheid begint!'
10.
Daarop antwoordde ik: 'Zie, toen ik nog een vorst van al het licht was, werd
mij een mat vlammetje getoond. Dit zou ik hebben moeten aanbidden; want het zou
de eeuwige liefde van God zijn. In mijn stralende luister kon ik dat niet
geloven en beschouwde mij ver verheven boven dat matte vlammetje. En zie, toen
werd ik vanuit mijn lichtende verhevenheid door boosheid gegrepen. Ik
ontvlamde nog heviger en wilde met mijn licht het vlammetje geheel en al
vernietigen; maar toen omvatte de goddelijke toorn mij en ik werd hierheen
geslingerd in deze eeuwig duistere leegte, die ik pas na eeuwigheden bereikt
heb.'
11. En
zie, toen zag ik opeens het vlammetje boven het hoofd van dit wezen zweven en
het wezen sprak mij weer aan: 'Lucifer, herken je Mij nu?' - En ik antwoordde:
'Ja, Heer, ik herken U; U bent Gods liefde en U reikt verder dan zijn
oneindige vloed van toorn. Zie mij aan in Uw genade en geef mij een vast
plekje, opdat ik rust mag vinden in deze eeuwige leegte!'
12. En
zie, toen rolde er een traan uit het heldere oog van de eeuwige Liefde in de
duistere ruimte van de eeuwigheid en werd tot een groot water. En de Liefde
ademde over het grote water in de diepte en de wateren splitsten zich en uit
het water ontstonden talloze druppels. En het vlammetje boven het hoofd van de
eeuwige Liefde nam op hetzelfde ogenblik in omvang toe en ontstak de
druppeltjes en die werden talloze grote zonnen; uit de zonnen sproeiden in de
warmte van de eeuwige Liefde planeten, en uit deze hun manen.
13. En
zie, vanuit het midden van Gods traan dreef deze aarde op mij toe en de Liefde
zegende haar en ademde op haar en de aarde bloeide als een tuin en was glad,
mooi en vlak; maar er was nog geen levend wezen op te ontwaren. Maar de Liefde
zag de aarde aan en op het vaste land zowel als in de lucht, evenals in de
zeeën en andere wateren, wemelde het van allerlei soorten leven.
14. Zie,
dat zag ik allemaal en ik ben door de bijzondere genade van de Heer mij nu
volledig daarvan bewust. - Toen nu de aarde overeenkomstig de eeuwige ordening
geleidelijk aan en volgens de wil van de liefde van God zo bewerkt was, richtte
de Liefde haar ogen omhoog naar God en zei:
15.
'Laat, Gij heilige machten van de Vader, Ons de mens maken en hem een levende
ziel geven, opdat datgene wat gevallen is een rustpunt moge vinden en zich zal
verdeemoedigen voor U en Mij en voor alle macht van Onze heiligheid!'
16. Toen
donderde het uit de met vuur gevulde eeuwige ruimten en de donder was de stem
van God en alleen de Liefde verstond deze stem. Zij vormde daarop uit fijne
leem ziehier - deze voeten, die mij reeds negenhonderd jaar dragen, mijn handen
en - kortom, zoals ik voor jullie sta, zo vormde de eeuwige Liefde mij!
17. En
alras stond ik daar. Maar nog was ik dood en er was leven noch beweging in mij
te bekennen. Toen boog de eeuwige Liefde zich over deze dode vorm en blies met
de levende adem een levende ziel door de neusgaten in zijn innerlijke organen;
en zie, toen kwam ik tot leven, zoals ik nu ben, de eerste mens van de wijde
wereld. Ik bekeek de grote schepping en ondervond geen vreugde aan haar; ik
werd moe van mijn wonderbaarlijke bestaan en ik kon niet begrijpen hoe,
wanneer, als wat, waarom en vanwaar ik gekomen ben; want mijn met leven
bezielde vorm kon de scheppende eeuwige Liefde niet zien.
18. En zie,
toen liet de eeuwige Liefde de gestalte in zijn eerste slaap verzinken en zei
tegen mij: 'Zie hier, jouw rustplaats! Trek binnen in het hart van deze levende
woning; want voor jou heb ik haar goed toebereid. In haar zul je een
dichtbeschreven bord vinden, waarop de wil van God met grote vurige streken
opgetekend zal zijn; daarop moet jij je bezinnen en je eigen wil wegnemen en
daarvoor in de plaats de wil van God opnemen!
19. Zie,
dat is de onbekende weg waarlangs Ik je wil terugvoeren! Kijk nooit naar
jezelf, maar steeds naar de tekst van God; dan zul je met Mij eeuwig leven en
vanaf een troon over de oneindigheid heersen! Maar o wee, als je nog eens valt;
dan zal de Liefde je zelfs nog tot vloek worden en Ik zal de mensen een andere
geest geven, die in de eerste plaats van Mij uit zal gaan, - maar jij zult dan
opnieuw dit rustpunt van eeuwigheid tot eeuwigheid moeten verlaten en jou zal
nimmer een andere tijd gegeven worden dan het eeuwige vuur in de toorn van God
en in de vervloeking van de Liefde!
20.
Bedenk daarom wat dat betekent! De toorn van God kan verzacht worden indien de
Liefde tussenbeide komt; maar indien de Liefde zelf een vloek over jou laat
komen, wie zal jou dan wel beschermen tegen de eeuwige woede van de Godheid en
wie zal de middelaar tussen de toorn van God en jou zijn? Ik zeg je; niets
anders dan het gericht en de verdoemenis! Want jij bent een werk van God vanuit
Mij. Waar is echter het wezen dat Gods heerlijkheid aan zou kunnen raken? Want
of een werk zal ontstaan volgens de wil van de vrije macht van de eeuwige
heiligheid van God - want daarom werd aan jou een vrije wil gegeven, opdat jij
de wil van de eeuwige macht van God in je zou kunnen herkennen -, of, als je
dat echter
niet
wilt, is er niets aan jou gelegen en dan zul je de oneindige macht van God
leren kennen wanneer zij je zal verbannen in de eeuwig brandende nietigheid.
21. Want
bij God is geen enkel wezen van enig belang en er is Hem ook ten eeuwigen dage
niets gelegen aan miljarden van zulke geesten, zoals jij er een bent; want Hij
is bij machte op ieder ogenblik talloze miljarden nog grotere geesten dan jij
te voorschijn te roepen om ze daarna weer voor eeuwig te vernietigen, als zij
niet overeenkomen met Zijn eeuwige heerlijkheid!
22.
Bedenk daarom, wat God is en wat Hij wil en wat jij bent en wat jij met de aan
jou verleende vrije wil zult willen, opdat de grote heerlijkheid van God in jou
openbaar zal mogen worden en zodoende ook in allen die uit jou zijn
voortgekomen en in jou en met jou zijn gevallen!
23. Zie
het wijde graf van de aarde en ook dat van alle talloze sterrenwerelden! Ik
neem van jou de grote last af van de met jou gevallen geesten en leg die nu in
de aarde en in alle sterren, en er zal geen stofje nutteloos rondzweven, het
zal tot zijn tijd gekomen is een levend wezen in zich bergen, aan jou gelijk'
24. En
zie, toen nam de Liefde de geest en legde die in de slapende gestalte; en het
beviel de geest goed in mij, want hij zag dat hij welgeborgen was en dat hij
van zo'n grote last die hij zo lang had moeten dragen, bevrijd was; maar nu
werd hij in de levende woning gedragen, die de eeuwige Liefde bereid had.
25. En
toen ik op deze manier één geworden was met de geest, zie, toen wekte de
eeuwige Liefde mij. Ik ontwaakte en stond als een enkel mens in het aangezicht
van de gehele onmetelijke schepping en zag niemand anders dan mijzelf, het
gras van de aarde en haar struiken en bomen en ook de lichtende zon aan het
verre, blauwe uitspansel. Toen werd ik bang. Ik verliet de plek en zocht naar
gezelschap en vond ook niet één wezen dat op mij leek.
26. En
toen ik moe werd van het zoeken, viel ik weer op aarde neer en een zoete slaap
overmande mij. En zie, in deze slaap had ik de volgende droom: in het midden
van mijn hart zag ik een oneindig bekoorlijk wezen en dit wezen in mij sprak
tot mij:
27.
'Bekijk mij en zie hoe mooi en bekoorlijk ik ben en hoe ik een vorm als de
jouwe heb en die goed kan overzien! Ook al was eens mijn gestalte slechts een
groot licht dat zijn stralen door de eindeloze ruimten zond en zichzelf
verloor in zo' n bovenmatige grootte, toch kon ik nooit mijn eigen vorm
aanschouwen, maar ik was zelf licht, waarin zich talloze vormen onthulden. De
vormen, waarin ik mij oneindigvoudig vermenigvuldigd zag en waarin ik mij goed
voelde, zijn mij ontnomen; maar daarvoor in de plaats is mij nu zelf een vorm
gegeven en deze vorm is mooier dan al mijn vroegere licht, en ik heb zo'n
welgevallen aan mijzelf in deze vorm, dat ik een grote vreugde aan mijzelf heb
en mijzelf liefheb en ik word door jou bemind, en heb een grote begeerte in mij
tot mijzelf en kan jou naar mij toetrekken wanneer ik wil, en jij moet altijd
de aantrekkingskracht van mijn begeerte volgen!'
28. En
zie, ik had in mij werkelijk een groot welbehagen aan mijzelf. En toen ik zo in
dit behagen steeds vaster en vaster sliep, zag ik een lichte hand dwars door
mij heen grijpen tot in het midden van mijn hart en mijn tweede ik vasthouden.
Deze verzette zich aanvankelijk, maar was spoedig door de machtige vingers van
de liefde van Jehova overmeesterd; want de lichte hand was de hand van de eeuwige
Liefde.
29. Vlug
brak de machtige vinger van God een rib van mijn tweede ik, greep in diens
binnenste, haalde een worm uit zijn binnenste en sloot tenslotte weer de
plaats waar de machtige vinger van de Heer zich een weg had gebaand om de
zichzelf beminnende begeerte weg te nemen. Daarna zag mijn tweede ik er echter
niet zo bekoorlijk meer uit als tevoren; zijn vorm was aan de mijne gelijk en ik
ondervond niet meer de aantrekking ervan, maar wij beiden werden door de
eeuwige Liefde aangetrokken. Toen zag ik de geest in een sluimering geraken en
in deze sluimering loste hij zich op en ging in mijn gehele lichaam over en wij
werden volkomen één.
30.
Terwijl ik daar nog over droomde, zie, toen werd ik opeens door een zachte stem
gewekt en deze stem was een stem van de Heer die zei: 'Adam, zoon van de aarde,
ontwaak en kijk naar je helpster!' - En ik zag Eva voor mij en had uitermate
veel vreugde; want ik zag mijn tweede ik dat uit mij was getreden en deze
vreugde was de eerste liefde die ik, de eerste ongeboren mens, ondervond en ik
zag voor de eerste maal mijn geliefde vrouw - en mijn liefde was zuiver in de
reine schoot van de eeuwige liefde van God in alle volheid van het eerste
leven!
31. En
zie verder, ik leefde drie dagen en drie nachten met zulke zoete gevoelens.
Maar toen ondervond ik opeens een zekere leegte in mij en ik wist niet wat ik
daaruit zou hebben moeten opmaken, of wat er van moest of kon komen!
32. Om
mijn hart ontstond een woestenij en mijn mond werd droog, - en zie, toen stond
opeens de eeuwige Liefde voor mij, die mij vol mildheid en liefdevol aanzag.
Zij beademde en sterkte mij en zei: 'Adam, kijk, je hebt honger en je verlangt
naar eten en drinken en jouw liefde, die 'Eva' zal heten, niet minder. - Kijk
naar de bomen, die Ik nu zal zegenen; eet de vruchten daarvan ter sterking van
jullie lichaam en van jullie zielen. Maar van die boom daar midden in de tuin
mogen jullie niet eten, voor Ik weer zal terugkomen en jullie en de boom zal
zegenen; want op de dag dat je van de boom zult eten, zal ook de dood bij je
binnen treden. Je zult weliswaar in verzoeking komen; maar wees tot drie maal
toe standvastig, dan zul je de worm van de dood, die aan die boom knaagt, te
gronde richten. Je zult Eva zuiveren en jezelf en haar en allen die uit jou
voortkwamen en voortkomen, een volledig vrij, zalig, eeuwig leven in God
bezorgen.
33. Zie,
daarom maakte Ik de tijd, opdat jouw beproeving slechts kort zou duren, - maar
dat door strijd verkregen leven duurt eeuwig!
34. Zie,
jij hoeft niet met een vreemde macht te strijden, maar met jezelf; want Ik heb
alles aan jou ondergeschikt gemaakt, maar alleen jezelf kon en mocht Ik niet
tot onderdaan maken, opdat je leven van jezelf zou worden. Daarom, minacht dit
gemakkelijke gebod niet en verhef je boven jezelf, opdat je eeuwig zult mogen
leven!
35. Zie,
van oorsprong is de worm het boze in jou en draagt de angel des doods in zich;
bijt daarom niet in de angel van de worm, die ik jou vóór Eva uit je hart heb
genomen terwijl je sliep en daaruit vormde Ik Eva, die je liefhebt omdat zij
uit jouw liefde ontstond en haar vlees ontstond uit jouw begeerte en in haar
bleef de wortel van de dood, die jij tot leven moet wekken door je
gehoorzaamheid!
36.
Geliefde Adam, zie, Ik, de eeuwige Liefde van God, uit wie al het leven
stroomt, vraag dit van je: bederf voor Mij niet het grote werk dat Ik aan jou
verrichtte! Je weet immers welke lange tijd der tijden er vervlogen is, sinds
Ik je opving tijdens de eeuwige val van het leven naar de dood! Zie, er zouden
wel een miljard aardse jaren verstreken kunnen zijn, als er toen reeds tijd zou
hebben bestaan en Ik schuwde niets om jou, lieve geschapen broeder, te redden;
maar omdat Ik al zoveel deed, doe jij dan nog het weinige en geef in jou aan
Mij Mijn geliefde broeder terug, opdat wij voor eeuwig in God, onze heilige
Vader, weer één liefde mogen worden. Amen'.
37. En
zie, toen verliet de Liefde mij. Ik echter at en dronk en sterkte me - tot
ongehoorzaamheid! 0 kinderen, luister, ik gehoorzaamde de eeuwige Liefde niet!
38. De
aarde kan jullie de grootte van mijn wandaad vertellen; want er bleef niet een
steen op de andere en de oneindigheid was met het grote geweld van Gods toorn
vervuld!
39. Ik
verborg me en weende bittere tranen van berouw; en de eeuwige Liefde
versmaadde mijn tranen niet en de tranen van Eva waren aangenaam voor Haar. O
kinderen, luister, de Liefde maakte alles weer goed! - Ik faalde op een sabbat
wederom en weende luid over mijn verdorvenheid. En zie, de Liefde zond een
engel en liet mij uit de tuin der verleiding in een land leiden, dat Seth nog
heel goed kent, in een land om te verbeteren, maar ook een land van treurnis en
toen weer in een land van vreugde. Want toen ik de vloek van Kaïn wegnam, die
door mijn angel des doods was verdorven omdat hij ontstaan was uit het sap van
de appel die door de worm des doods bezoedeld was, toen gaf de Liefde van de
Heer mij mijn lieve Abel-Seth, - en nu honderd jaar geleden leidde de nieuwe
engel van de eeuwige Liefde van de Heer ons hierheen in het land van de
erkenning van God en Zijn eeuwige waarheid, waar Abel het zwaard plantte en de
rode en witte bessen van de struik plukte!
40. Zie
nu, kinderen, wat de onmetelijke Liefde van God allemaal voor mij en voor
jullie tezamen gedaan heeft, nog doet en eeuwig zal doen! Wees daarom vrolijk
als de eeuwige Liefde ook de kinderen van Kaïn bezoekt; maar niemand van ons
mag daarheen trekken zonder het uitdrukkelijke gebod van de Heer, want het
aardrijk daar bestaat uit de uitwerpselen van de wormen! Daarom, als de Heer
niet vantevoren iemand gezegend heeft, laat hij het dan niet wagen erheen te
gaan! Want al het slechte schuilt nu in de vrouwen van de diepte; daarom
verontreinig je niet met hen! Amen."
Hoofdstuk 41
De benoeming van Henoch tot prediker
1. En
toen nu Adam deze door Mijn bijzondere toelating gekregen rede had beëindigd,
werd ter wille van zijn zielenheil zijn innerlijk weer afgesloten. Seth, Enos
en Henoch verwonderden zich buitengewoon. Zij konden de diepere zin van deze
woorden niet begrijpen en vroegen aan Adam wat hij er mee had willen zeggen.
2. Hij
keek hen verbaasd aan en wist nauwelijks dat hij over iets gesproken had en
vroeg daarentegen aan hen, wat hij dan eigenlijk gezegd had.
3. Seth
zei daarop: "O vader, zie, je hebt ons jouw wonderbaarlijke wording vanaf
de aanvang van alle wezenlijkheid onthuld en ons de onbegrijpelijke leiding
van de eeuwige Liefde getoond. Wij begrepen het niet en wilden je om een nadere
uitleg vragen; vergeef ons daarom de misstap van onze nieuwsgierigheid! Wie
zou ook niet stomverbaasd zijn over zulke dingen, die zojuist vanuit jouw mond
tot onze oren doordrongen?!"
4. Adam
kwam overeind en zei opgewonden: "Als jullie wonderbaarlijke zaken
vernomen hebben, denk er dan aan, dat zij van de Heer stammen en niet vanuit
mij voortkomen, en dan weten jullie ook Wie dank en eer toekomt!
5.
Daarom, loof de Heer, omdat Hij de hoogste liefde en wijsheid in alle heiligheid
Zelf is en bedenk dat een mens aan andere mensen niets kan geven dan dat wat
hij tevoren van de liefde van de Heer heeft ontvangen, omdat Hij de enige
Gever van alle goede gaven is! Als ik jullie iets goeds gegeven heb, dan heb
niet ik, maar heeft de Heer je dat gegeven. Ontbreekt het je aan licht, kijk
omhoog naar het licht van de hemel en dan zullen jullie immers heel gemakkelijk
erkennen waar het licht der lichten onophoudelijk uit stroomt; want waar iemand
een geschenk gegeven wordt, daar is ook de grote, heilige Gever niet ver weg.
Daarom zoek Hem en jullie zullen Hem ook wel vinden en begrip voor Zijn genade
zal niet achterwege blijven!
6. Neem
dit goed ter harte; want Adam, jullie aller vader, verkondigt je nu, zoals hij
al eerder deed, de ontwikkelingsgang van de schepping (dat betekent de
overgang van het ontstaan van Lucifer tot Adam) uit de neerdalende grote
genade van de eeuwige, boven alles heilige en goede Vader! Daar de heilige
Liefdevolle het Zijne deed, doen jullie dan ook hetgeen van je gevraagd wordt
en gehoorzaam in alle dingen! Amen."
7. En
zie, toen bogen zij voor Adam, gingen heen en bespraken onderweg wat er wel te
doen viel. En Henoch, de jongste van hen allen, die toch al vanwege zijn
bijzondere vroomheid een verkondiger van Mijn naam was, nam het woord en zei
tegen zijn vaderen:
8.
"Vaderen! Adam, ons aller aardse vader, heeft woorden vol wijsheid en
diepe zin gesproken. Wij begrepen die niet; want hij sprak en wist niet, dat
hij zo gesproken had. Want als hij als mens gesproken had, zouden wij als
mensen hem dan niet hebben kunnen begrijpen? Maar omdat hij weliswaar op
menselijke wijze - uit naam van God met de tong van de geest over dingen sprak
die een getuigenis waren van de liefde in en uit God, kon ons vleselijke wezen
niets begrijpen van al datgene wat goddelijk en van de geest van de liefde is.
9. Daar
het echter nu gezegd werd vanuit de geest van de liefde volgens Jehova's
heilige raadsbesluit, moest het gezegd worden ter verheerlijking van de meest
heilige naam. Door onze kortzichtigheid begrepen wij het immers niet; maar er
is er Eén, die het begrijpt en deze Ene is de eeuwige liefde van de Heer; uit
Haar is alles wat bestaat voortgekomen en dus ook onze liefde tot Haar. En zo
voel ik dat iemand, indien hij zijn liefde keer op keer alle delen van zijn
wezen zou laten doorstromen ter eeuwige liefde uit God en in God, dergelijke
woorden van wijsheid zou begrijpen; want de liefde is de wortel van alle
wijsheid en er is geen andere wijsheid dan slechts in de liefde tot de liefde
in God.
10.
Vandaar, o vaderen, hebben wij onze wortels uit God; laten wij deze door laten
schieten tot in alle delen van ons leven en mijn ondervinding zegt mij luid en
duidelijk, dat ons uit het genademeer van de eeuwige liefde nog zeer veel en
zeer grote dingen aangeboden zullen worden, die nog groter, dieper en meer
verheven zullen zijn dan hetgeen Adam aan ons
vertelde.
Uit Adam en Eva zijn wij geboren: daarom hebben wij veel vlees, maar weinig
begrip vanuit het hart. Maar als er eens mensen uit de reine liefde van God
zouden kunnen geboren worden, zal voor hen ons begrijpen tot speelgoed
worden."
11. En
zie, deze korte leerrijke woorden bevielen Seth en Enos zeer goed, zo zelfs,
dat Enos zich tot Seth wendde en zei: "Vader Seth, Henoch heeft een
dusdanige rede vol geheime betekenissen uitgesproken, dat deze mij als een
vuurstroom door merg en been ging en mijn hart huiverde van de geheime wijsheid
van de goddelijke liefde in hem.
12. Luister,
vader, zijn innerlijk gevoel is waar, omdat daaruit zijn gehele wezen in de
zuiverste liefde en vol deemoed spreekt; daarom zal hij voortaan voor iedereen
een leraar in de geheime wijsheid van de eeuwige liefde zijn voor al onze
broeders en kinderen. Want ofschoon de Heer ieder de liefde en het begrip van
het hart als zuiver geschenk uit Zichzelf gaf, is het anderzijds toch ook overduidelijk
dat niet ieder van ons een even grote last kan tillen en de een heeft meer
kracht in zijn voeten, de ander in zijn handen, een ander in zijn borst, een
ander in zijn rug en weer een ander in zijn innerlijke organen en de een in
dit en de ander in dat. Ook heeft weliswaar iedereen een menselijk gezicht en
toch ziet niet een er net zo uit als de ander. En daarmee bedoel ik dan ook:
Henoch heeft grote macht en kracht in zijn hart en niemand zal daarin op hem
lijken; want men kan niet zoveel liefde hebben als men wil, maar zoveel als de
Heer hem geschonken heeft. Aan iedereen heeft Hij weliswaar liefde gegeven,
maar wat dat betreft zijn zij niet allemaal gelijk; daarom moet ook het inzicht
verschillen, opdat de ene broeder de andere nodig zal hebben, waardoor dan weer
alles in evenwicht gebracht wordt, wat de Heer zo vol wijsheid verschillend
heeft laten ontstaan.
13. En
jij, Henoch, die nu mijn woorden wel goed begrepen zult hebben, zeg mij eens,
is het niet zo, of
kan of
moet of mag het anders zijn? Jouw hart is sterk en jouw verstand stelt het
mijne ver in de schaduw; daarom spreek en leer ons de juiste weg van de Heer en
toon ons allen Zijn onbegrijpelijke stappen en leer ons hoe de rechtvaardige,
meest heilige naam van de Heer naar behoren te loven en te prijzen, zoals het
zich betaamt voor ons kinderen van Zijn eeuwige liefde en daardoor kinderen
van onze oude vader! Amen."
14. En
zie, toen de vrome Henoch zulke waardige en verheven woorden uit de mond van
Enos had vernomen, vroeg hij de beide vaderen: "Past het een zwak kind
eigenlijk wel voor diegenen te prediken van wie hij nog zo veel te leren
heeft?"
15. Maar
Seth en Enos gingen daar tegenin en zeiden: "Beste Henoch, weet jij dan
niet wat Adam ons dikwijls geleerd heeft?! De vaderen hebben slechts met de
zegen van de Heer in de lichamen van hun kinderen woningen voor onze jongere
broeders verwekt; maar omdat wij verwekkers van de lichamen zijn en niet
eveneens van de liefde, die een levende geest vanuit de liefde van God is, zijn
wij in de liefde immers niets anders dan louter broeders en zusters onder
elkaar en zijn zodoende veel meer kinderen van een en dezelfde meest heilige
Vader in de hemelen van de hoogte, die een eeuwige woonplaats is van de
heiligheid van God, die een ware Vader van ons allen is. Predik daarom maar
verder vanuit jouw liefde en wees ervan verzekerd: wij zullen met de genade van
God de tong van de broeder en die van het kind goed onderscheiden; want indien
iemand de liefde predikt, spreekt hij als een broeder uit het hart van de
eeuwige liefde en zijn woord zal zijn als een opgaande zon, waarvan het licht
met haar warmte de nevelen uit de donkere voren van de aarde verjaagt. Degene
echter die slechts zou prediken vanuit de aan hem verleende wijsheid, diens
leer zou als het licht van de middagzon zijn, waarvan het licht niet meer
verwarmt, maar slechts geweldig en onverdraaglijk brandt en men voor de uiterst
felle stralen graag zou willen vluchten naar de diepste schaduw uit vrees voor
zulke brandende stralen!
16. Maar
jij, Henoch, hebt een grote bron van liefde en niet van de naakte wijsheid in
je; laat daarom jouw goddelijke morgenzon over ons, jouw broeders in God,
opgaan!"
17. En
Henoch antwoordde: "Lieve vaderen, als dat zo is, terwijl mijn gevoel
vanuit God het mij ook zegt dat het zo is, dan hebben jullie geheel juist
gesproken; maar één ding heb je vergeten en dat is van groot belang en luidt
als volgt: ieder kan ter ere van God spreken en handelen zoals hijzelf wenst;
maar in Zijn naam prediken mag slechts diegene die het van boven gegeven werd.
Mij is het echter door jullie gegeven, maar nog niet van boven; daarom predik
ik alleen voor jullie. Maar als het mij ook van boven gegeven wordt, pas dan
kan en mag ik voor alle broeders over de grote kracht van de naam van de
eeuwige Liefde preken. Maar wat de betamelijkheid van het prijzen van de grote
Naam betreft, weten jullie lieve vaderen immers toch al welke prijs en welke
lof de Heer het aangenaamste is en jullie weten ook, dat woorden of gebaren of
gedachten of zekere ceremoniële gebruiken zo goed als niets voorstellen en dat
alleen liefde en gehoorzaamheid het meest welgevallige offer is dat wij
mensen in staat zijn Hem te brengen! - Hij, die ons aller God en Vader is, weet
precies wat Hij met ons wil; laat daarom altijd Zijn heilige wil geschieden!
Amen."
18.
"Ja," zei Seth, "lieve Henoch, ook deze toespraak was vol van wijsheid
vanuit de oneindige liefde van de Heer en leek op een mooie morgen, die in jou
opgaat en onze rimpels zacht verlicht. Zie, Henoch, alle waarheid is een licht
dat uitgaat van de zachte vlam van de eeuwige Liefde en dit allermooiste,
heerlijkste licht is de ware ochtendzon van het hart; ja, het is het enige
licht en buiten dit licht is er geen licht en zelfs het licht van de zon is
slechts een matte weerschijn van dit heerlijke, enige licht van de eeuwige
Liefde. Zie, dit licht schijnt zo mild in jouw hart; het verkwikt ons altijd
en verwarmt onze harten met grote gedachten, de heilige Vader waardig. Ja, als
jij spreekt, komt het mij voor alsof ik geluiden hoor uit een wereld die eens
voor onze verre nakomelingen als een grote stroom van licht uit de eeuwige morgen
van God zal opgaan; - zie, zo zeer verkwikt ons het spreken van jouw hart.
Zwijg daarom niet, maar spreek en laat je hart de vrije loop en toon ons wat ik
en Enos wensen!"
19. En
toen Henoch dat gehoord had, keek hij op naar de hemel en sprak als volgt
zachtjes in zijn hart tot Mij: "Heilige Vader, zie genadig op mij, Uw
zwakke kind, neer! Zie, ik zou moeten geven, maar heb niets anders dan mijn
liefde tot U! O Vader, zie, wij zijn allemaal stoffige wormen voor U, Gij
almachtige, eeuwige, heilige Vader! Er is niets goed aan ons dan alleen onze
liefde voor U, die vooraf uit U in ons kwam. Laat ons U door deze liefde in
ons, o goede, heilige Vader, met al onze krachten buitensporig liefhebben! Want
hoe kan ik, zwakkeling, spreken, als mijn liefde tot U mij altijd mijn tong
verlamt, - daarom kan ik ook, zoals U weet, U loven noch prijzen, omdat de
liefde tot U mijn tong verlamt.
20. O
Vader, zie daarom genadig op mij, stoffige worm, neer en maak mijn tong los,
indien dat Uw heilige wil is, zodat ik in het aangezicht van mijn vaderen,
broeders en kinderen in staat ben te spreken ter verheerlijking van Uw naam! -
U weet dat Enos, Kenan, Mahalaleël en mijn vader Jared altijd de grote
heerlijkheid van Uw allerheiligste naam gepredikt hebben; O laat mij daarom
geen onwaardige zoon van mijn vrome vaderen zijn!"
21. En
zie, toen nu Henoch zulk een stil gebed in zijn liefhebbende hart gesproken
had, hetgeen een waarachtig gebed was dat Mij alleen daarom al aangenaam was en
eeuwig aangenaam zal blijven, omdat het een terecht gebed was, liet Ik meteen
een engel naar de aarde afdalen om daar zijn broeder Henoch te sterken en liet
Ik hem zijn tong geheel losmaken. En nadat dit gebeurd was, zie, toen vermande
Henoch zich vanuit zijn liefde en sprak als volgt:
22.
"O lieve vaderen en lievelingen van God, zie, de liefde tot God heeft mij
gedurende korte tijd blind, doof en stom gemaakt; de Heer heeft mij in mijn
liefde aangezien en Zijn onmetelijke liefde heeft mij gesterkt en mijn matte
tong los gemaakt. Zie, dat alles heeft de eeuwige Liefde zojuist gedaan. Nu pas
kan en mag ik spreken; verneem daarom de lofprijzing van de heilige Vader.
23. Zie,
de Heer, die vol liefde is, wil dat de mens Hem uit al zijn krachten liefheeft;
want er bestaat nergens anders een macht of kracht dan alleen in God. En zo is
alle kracht in de mens slechts een kracht van de liefde uit God en deze kracht
is ons in ons hart gelegd, en deze kracht is geen andere dan de Liefde zelf.
Omdat wij nu de liefde hebben, mogen wij die niet houden, maar haar aan Hem
offeren, die haar vanuit Zijn genade op een wonderbaarlijke wijze zo overvloedig
in ons hart gelegd heeft.
24. Zie,
wij hebben niets wat wij aan de Heer zouden kunnen geven, dat wij niet tevoren
van Hem ontvangen hebben; en welke vreugde zouden wij Hem verschaffen, ook al
zouden wij in staat zijn Hem de hele aarde, ja de gehele wereld te geven?! Hij
zou tegen ons zeggen: 'Kinderen, daar heb Ik nimmer behoefte aan; want als Ik
plezier zou hebben in werelden, dan kon Ik er op ieder ogenblik talloze
miljarden voor Mijzelf scheppen en Ik zou er voor de eeuwigheid der eeuwigheden
voldoende ruimte voor hebben. Maar Ik heb geen vreugde aan jullie offers, die
uit materie voor Mij gemaakt zijn, wat een huis des doods is; Ik verheug Mij
alleen over een boetvaardig, berouwvol hart, dat Mij liefheeft. Dat is hetgeen
geheel van jullie is als een vrij geschenk van Mij; dat hebben jullie volledig
in eigendom. Als je wilt kun je het aan Mij teruggeven en Ik zal daar intrekken
met Mijn genade, en jullie zullen dan eeuwig met de genade in Mijn eeuwige
liefde leven en alle dingen zullen zo helder worden als een druppel water. Als
jullie echter zelf in je hart gaan wonen en dan de deur voor Mij vergrendelen,
zodat Ik niet binnen kan komen wanneer Ik dat wil, dan zullen jullie al
spoedig het levensbrood dat in je is, verteerd hebben; en omdat Ik als enige
Gever van het levensbrood met Mijn leven gevende gave niet meer binnengelaten
word, zal ook weldra de eeuwige dood het onvermijdelijke gevolg van de eigenliefde
en de zelfzucht in je worden!
25. Want
zie', zegt de Heer verder, 'Ik schep geen vreugde in het nemen, maar Mijn
grootste zaligheid bestaat geheel alleen uit altijddurend geven! Wie ontvangen
wil, laat die altijd gewillig nemen als Ik hem geef en laat zijn hart zich
vullen met Mijn genade, opdat eens Mijn volle liefde daarin haar intrek zal
nemen; want wiens hart niet geheel met Mijn liefde vervuld wordt, zal nooit
het leven in zich proeven, maar de dood zal hem geheel en al gevangen nemen.
Want nu is het de tijd, dat Ik vooraf aan ieder de genade geef en dan pas,
vanaf
de grote
tijd der tijden, de liefde uit Mij; maar daarna zal de liefde de eerste zijn
en degene die de liefde niet zal hebben, zal geen deel hebben aan het licht van
de genade, maar dan zal het licht van de wereld een ieder te gronde richten!'
26. En
zie, lieve vaderen en begrijp mijn woorden goed en luister goed naar wat de
Heer nog verder spreekt, Zijn woorden luiden aldus: 'Luister, kinderen van Mijn
erbarmen, Mijn genade is een grote schat en er is op aarde niets dat daarop
lijkt. Mijn genade is een goed licht vanuit Mijn heilige hoogte, zoals de
liefde een goede spijze des levens is. Wie Mijn genade niet ontvangen heeft,
die kan niet geloven dat Ik het ben uit Wie het leven eeuwig stroomt; maar wie
het geloof niet heeft, is gelijk de dieren en zal geoordeeld worden, waar hij
gaat en staat. Maar als er iemand zou zijn die Mij in zijn liefde mocht
erkennen, over hem zullen stromen van genade uitgegoten worden en zo
iemand heeft
dan reeds van tevoren een aandeel aan dat, wat eens in de grote tijd der tijden
de mensen van de aarde, die van goede wil zijn, zullen krijgen.
27.
Daarom geloof, opdat jullie eens tot liefde en daardoor tot leven zullen mogen
komen, en bemin Mij in jullie geest en laat al het werk van je handen en je wil
getuigen van het leven in jullie en laat je tong je zeggen dat jullie kinderen
van God zijn. Ik zal de mensen oordelen naar hun geloof; Mijn kinderen echter
zal Ik in Mijn liefde leiden en het licht van Mijn wijsheid zal voor jullie
worden tot een eeuwig lichtbaken van het meest zalige leven in Mij, jullie
liefdevolle, heiligste Vader, nu en in alle eeuwigheden der eeuwigheden!
Amen.'
28. O
lieve vaderen, hebben jullie het gehoord, wat de Heer gesproken heeft?" -
En Seth antwoordde: "Ja, geliefde Henoch, wij hebben het heel goed
gehoord; maar het vergaat ons niet veel beter dan bij de vertellingen van Adam,
want wij allen hebben weliswaar de genade, maar te weinig liefde!"
Kenans gezang over de tien zuilen
1. En
nadat Seth die korte, weinig liefdevolle opmerking had uitgesproken, zie, toen
kwamen deze drie nog Kenan, Mahalaleël en Jared tegen en begroetten hen in alle
liefde en dankten Mij voor de genade van het weerzien, en Seth zegende hen
allen in Mijn naam, opdat zij spreken konden en mochten voor het aangezicht van
Mijn liefde en voor het aangezicht van Seth, de tweede stamvader van de (28
sept. 1840) zeer gezegende tak uit Adam, die Ikzelf tenslotte in de grote tijd
der tijden afsloot, toen Ik lichamelijk op aarde was.
2. En
toen deze drie de zegen hadden ontvangen, voerde Kenan als eerste het woord
en zei: "Lieve vaderen en kinderen, hoor en begrijp mijn uiteenzetting
goed; want ik zal jullie deze zo getrouw als ik haar in een nachtelijk visioen
heb ontvangen, weergeven. En dit droomgezicht beeldde tien zuilen uit en deze
zuilen staken boven een groot water uit, dat dikwijls geweldig tegen die zuilen
opsloeg. En op de eerste zuil stond Adam en hij sprak tot de wateren: 'Luister
kinderen, God, de Heer Zebaoth, de machtige, heilige Vader van alle door mij
verwekte kinderen, is een enige God! Zoals Hij mij tot de enige mens van de
aarde heeft gemaakt, zo is Hij vanaf de eeuwigheid een enige God en er is
buiten Hem geen andere God meer; want de oneindigheid is van eeuwigheid tot
eeuwigheid geheel vervuld van Zijn eer, heiligheid en liefde. Daarom geloof,
jullie watervloeden, dat de Heer de enige, grote, eeuwige, almachtige, heilige,
rechtvaardige, hoogst wijze, meest liefdevolle, genadevolle, barmhartige,
bovenal goede en boven alles verheven God is en daarom ons aller Vader. Wees
daarom rustig, jullie montere baren en word helder, zodat het licht van deze
enige God je zal doorschijnen tot in de grond van je leven! Amen.'
3. En
zie, toen werden de baren om de zuil van Adam rustig en uit Gods hoogte
straalde een geweldig licht op het spiegelgladde oppervlakte van de wateren
neer; toen begon het oppervlak te schitteren als een zon en uit de diepte van
de wateren rees een eenstemmige lofzang op, die zich als een lichtende wolk
losmaakte van de wateren en steeds helderder stralend opsteeg naar de eeuwige,
heilige hoogten van de almachtige Vader, die de ene en enige God is.
4. En
luister verder, lieve vaderen en kinderen, naar wat ik heb gezien in mijn
nachtelijk gezicht, weliswaar niet met mijn lijfelijke ogen, - met geestelijke
ogen heb ik dat vol verrukking gezien!
5. Niet
ver van de zuil van Adam stond er een die bijna even verheven was. De montere
baren durfden hun flikkerende koppen nauwelijks te verheffen tot die verheven
zuil en draaiden vol eerbied zacht schommelend om deze verheven zuil heen,
alsof zij wilden zeggen: 'Kijk, sterfelijk mens, zie de naam van de Hoogste,
die heilig en liefdevol 'Jehova' heet! Nooit mag deze naam door zondige tongen
ijdel uitgesproken worden; want de naam van de heilige Vader is heilig, zeer
heilig, de meest heilige! 0 mensen, 0 kinderen', riepen de ronddraaiende
golven, 'bedenk, O bedenk, aan wie deze naam behoort! Bedenk dan in je hart,
dat het God, ja een God is aan wie deze naam toebehoort!'
6. En
zie, toen ik vol verbazing dat van de zacht schommelende, woelige golven
vernomen had, kon ik pas vervuld van vrees mijn verbaasde blik naar de
bovenkant van de geesteszuil opheffen en ik zag - 0 ik kan niet beschrijven hoe
warm en toch hoe zalig het mij om het hart geworden is! -, ik zag op de
glanzende hoogte van de zuil, jou, dierbare vader, jou, Seth, zag ik staan, met
een ernstig gezicht! En jij sprak tot de zacht kringelende baren wat ik even
tevoren vertelde en hetgeen ik van hen getrouw heb vernomen, en ik was vol
geloof en luisterde als had ik van al de kringelende golven vernomen wat jij
hebt gezegd daar op de heilige hoogte tegen de heilige zuil in het zachte
gewieg van de er omheen vloeiende golven; en zoals ik heb gesproken, zo heb ik
het gezien.
7. En
luister nu verder, dierbare vaderen en jullie, ons altijd gehoorzame kinderen,
luister ook! - Zo zag ik verder, niet vet van de zuil van Seth die omgeven was
door lichtende golven, de derde zuil; die was als door een roodachtig licht
omgeven, meer verheven dan al de anderen; en alle baren die sneller en sneller
om de andere zuilen sloegen, stonden hier stil en wasemden, door eerbied en
liefde gedrongen, uit hun zacht trillende rimpels de Heer en eeuwig heilige
Vader, een vurig loflied toe.
8. Ik
wilde naspeuren waarheen de weg van die zo vurige dampen wel zou kunnen voeren,
- en zie, mijn ogen, bijna verblind door de glans van verheven gezangen die zo
opstegen uit de rust van de zuivere wateren, aanschouwden op de heilige top
van de derde zuil, door glinsterende wolken omgeven, de derde van jullie, lieve
vaderen, en dat was Enos!
9. Ja
jij, vader Enos, jij stond op de derde zuil en sprak met vlammende woorden tot
de stil luisterende baren: 'O luister, al jullie wateren van de aarde; verneem
de woorden uit de hoge en hoor de tonen van de heilige spraak! Je kunt zes
dagen en nachten in vrolijke reeksen stromen en wiegen; maar, als de zevende
dag gekomen is, gezegend met de heilige rust, de sabbat van de Heer, een
heilige dag, luister, dan moet je die ook altijd vieren vanwege de
verschuldigde lof en prijs aan de heilige Vader! Want het is overeenkomstig de
eeuwige ordening, dat alles wat de levende adem uit God ademt en de liefde van
de eeuwige, heilige Vader in zijn liefhebbende, denkende hart ondervindt, de
rust en de plechtigheid van de heilige dag gedenkt; want dat is te allen tijde
de meest heilige wil van de heilige Vader: zes dagen kunnen alle wateren
arbeiden, kunnen zij met ruisende teugen stromen en wiegen; maar de heilige
rust moet op de heilige sabbat zweven als vurige wolken over de zwijgende,
luisterende baren, uitnodigend tot het feest!'
10. En
luister, lieve vaderen en volgzame kinderen, dat wat ik jullie hier heb
vermeld, heb ik zo getrouw en precies ontvangen.
11. En
luister nog verder met de wil tot geduld, geliefde vaderen en jullie ook,
kinderen die ons liefhebben, naar wat ik voorts nog met verbijsterd
geestesoog voor wonderen van de goddelijke liefde en de lichtende genade naar
eer en geweten heb gezien! 0 vaderen en kinderen, zoals jullie mij nu vol
trillend vuur zien om je mijn visioen te vertellen, ja waarlijk, zo stond ik
daar in mijn visioen als vierde op een iets minder verheven zuil omgeven door roodachtig
licht; evenals de drie eerste zuilen was deze naar alle denkbare richtingen omspoeld
door opgetogen, kringelende baren. Vol verbazing over een dergeli jke zo
plotseling verheven plaats, die ik daar evenals de vaderen ingenomen heb,
bemerkte ik vol treurnis, dat de golven die langs de zuil stroomden steeds
donkerder en stormachtiger werden en op talrijke plaatsen vol brandende ijver,
met rusteloos schuimende koppen die eruit zagen als rokende bergen, zich hoog
boven de zuil waarop ik stond, verhieven. Ik was vervuld van zorgen en kommer;
de golven waren als kinderen die zonder gehoorzaamheid in hun hart zich vol
boosheid beijverden om de zuil van hun vader en dus ook van hun moeder te doen
ineenstorten en deze in zijn val met lasterende tongen te honen en met
stampende voeten, waaraan massa's dodende stof van de zwartste ondankbaarheid
kleeft, na te trappen.
12. En
toen ik dat een tijd lang met bloedend hart had aanschouwd, verhief zich
opeens, de zuil omwervelend, een hevige storm als een orkaan over de
schuimende koppen der golven die als bergen zo hoog waren. En zie, de heftige
storm die de zuil omwervelde hield niet lang aan, en het gewoel van de woedende
golven, gedwongen door de strenge macht van de orkaan kwam tot een zegenende
rust, zodat slechts hier en daar nog een sporadisch, zacht gemurmel van de zich
tot volledige rust gewillig effenende rimpels van de zo grote watervlakte de
lichtende schichten van de uit de goddelijke mond stromende ademtocht, niet
onaangenaam onderbrak. En toen de machtige liefde van de eeuwige, heilige
Vader de zegenende rust met zulke verbazingwekkende middelen getrouw tot stand
had gebracht, ontsprong er terstond aan mijn mond een heerlijke toon. En
luister, deze toon klonk als heilige woorden die uit het liefhebbende hart van
de heilige, eeuwige Vader vloeiden vanuit de hoogten der hoogten uit de
oneindige, schitterende sferen van het eeuwige licht der lichten, en zij goten
zich welluidend heel ver uit in overvloedige, glanzende stromen over de
eindeloze luisterende vlakten van de grote wateren, en zoals ik het heb
vernomen geef ik de gewaarwording van de zo heerlijke klank van die goddelijke
stem getrouw weer. De zin en betekenis daarvan sprak zich op de navolgende
wijze heel mooi en wonderlijk uit:
13.
'Luister', zo sprak de heilige stem, 'jullie vloedstromen die slechts willen
woeden, gehoorzaamheid en liefde zijn jullie, sidderende baren, aan de zuil van
Kenan verschuldigd en nog lang zullen jullie de dode en bestendige spleten van
de treurende aarde bevochtigen; doch wee de schuimende baren die zich in veiligheid
willen brengen, als zij zich ooit boven de lichtende zuil van Kenan mochten
verheffen!
14. Hoe
hoog die baren zich ook zouden willen verheffen, Ik zal hen door de eeuwige
kracht van Mijn toorn en brandende gramschap plotseling verharden en
verstijven tot ontoegankelijke bergen tot een tijdelijke als ook een eeuwige
geestelijke kwelling in de brandende poel van Mijn eeuwige vloek!
15. Doch
de geheel rustig gehoorzamende vloed zal spoedig tijdelijk en eeuwig overgaan
in het deinen in het licht van de eeuwige liefde van de door de heilige Vader
der vaderen gezegende, montere, vrolijke vloeden, die toevloeien naar de zeeën
van het eeuwige leven vanuit Mijn erbarmen!
16.
Verhef jullie dan steeds boven de heilige, lichtende zuil van Kenan. Dat is de
wil van de eeuwige, heilige Vader der vaderen en rechter van de woedende baren
van de zee des levens in eindeloze gelederen en vurige stromen vanuit God!' -
Zie, geliefde vaderen en ook jullie ons liefhebbende kinderen, zoals ik het
heb verteld, zo getrouwen waarachtig heb ik het ook met mijn innerlijk oog
gezien vol verwondering en vanuit de hoge bestuurd door de eeuwige liefde in
God en uit God!
17. En
luister nu verder wat voor wonderen van goddelijke Liefde ik vol verbazing in
de geest heb gezien, als stonden de zo zeldzame dingen concreet voor mijn
duidelijk ziende, wijd open ogen van mijn vleselijke lichaam!
18. Ik
stond nog op de lichtende zuil en keek nu iets verder naar de vijfde zuil; en
luister hoe verbaasd ik was over het nieuw ontstane wonder van de goddelijke
liefde van de eeuwige heilige Vader!
19. De
zuil was van de voet tot aan de top in duister gehuld en de golven die haar met
heftige rukken omspoelden, leken zich als in toorn ontbrand gloeiend erts te
pletter te lopen; daar daverde en tolde de dood door de gloeiende diepten van
de woedende wateren en golf na golf verstarde, aangegrepen door een gloeiende
grimmigheid.
20. Ik
keek in de nachten van de gierende diepten des doods en zag er dingen - 0,
luister, 's mensen tong zou eerder verstarren dan de gruwelen van de woedende,
geheel met de dodende toorn doorgloeide golven weer te geven!
21. Toen
ik met mijn geopende geestesoog in het hart van de vleselijke ziel er
voldoende lang naar had gekeken, hief ik met beklemd hart mijn ogen op naar de
top van de duistere zuil en zag daar, o luister, jou, Jared, de zoon van mijn
zoon Mahalaleëls eerste gezegende liefde, in volle ernst met een naar boven
gewend gelaat om liefde smeken tot de eeuwige, heilige Vader voor de in woede
ontstoken en onderling botsende, wurgende, elkaar vermoordende baren!
22. En
toen jij, mijn Jared, zo smeekte, stortte opeens vanuit de wijd geopende
hemelen een rijkelijke vloed van erbarmende liefde neer op de met de vuurgloed
van de dodende woede verstarde, schuimende golven. O luister, toen bruiste en
suisde de verstarde vlakte van de met de dood gevulde zee opnieuw, toen
begonnen de door de dood reeds versteende baren zich weer vrij te maken van hun
bittere verharding en vloeiden als broeders en zusters, elkaar zacht omgevend
en wiegend en rimpelend, elkaar doordringend en helpend, tevreden in de door de
eeuwige liefde opnieuw doorwarmde armen en harten.
23. En
toen ik dat had gezien, werd er opeens door machtige handen een vlammend zwaard
in de bevende handen van de smekende Jared geslingerd, die dat behendig
opving en het naar goddelijke beschikking zover zwaaide als maar mogelijk was;
en toen dat gebeurd was, kon ik de duidelijk verstaanbare woorden horen:
24. 'Jij
aards, trouweloos tumult der golven, waag het nooit om een als kind van de
eeuwige liefde geschapen wezen te doden; want Ik ben de Heer van het leven
zowel als van de dood! Wie ooit met een toornig hart zijn broeders en zusters
doodt, zal ook heel zeker meteen met de straffen van de dood van geest en ziel
worden bestraft. Daarom zal niemand de ander trappen, noch slaan, noch vloeken,
noch vermoorden, noch doden; want Ik ben de Heer en de machtige God, zowel van
het leven als ook van de tijdelijke en de eeuwige dood!'
25. En
hoor en zie, geliefde vaderen en ook jullie, ons beminnende kinderen, zoals ik
het nu getrouwen waar heb verteld, is het ook gebeurd van teken tot teken, van
woord tot woord.
26. En
toen ik dat had vernomen en duidelijk gezien, wendde ik mijn blik meteen naar
de zesde zuil en zag daar, O luister geliefde vaderen en ook jullie, ons
beminnende kinderen, - de bange tong van Kenan is huiverig om voor je vorsende
ogen de verschrikkelijke gruwelen te vertellen, die ik, jullie Kenan moest
zien terwijl het gebeurde en wel bij de zesde zuil.
27. Ik
zag de zuil omstroomd door bloed en afschuwelijk slijk en in plaats van de
anders montere baren die de vorige zuilen omcirkelden, luister, kropen hier
niet voor te stellen afgrijzen - en afschuwwekkend de huiveringwekkendste,
schandaligste draken.
28. En
luister, zelfs de zuil, die heerlijke zuil, was als geen van de anderen van de
voet tot aan de top bevuild en bezoedeld met het bloed van de schande van de
schandalige, verschrikkelijke draken! Dikwijls kropen de draken omhoog zelfs
tot aan de top; ook gingen massa na massa omhoog, opdat niemand het heerlijke
merkteken van de goddelijke wil zou kunnen zien.
29. Zover
het geestesoog ook maar kon reiken, kon het echter niets dan drommen en drommen
waarnemen en zien hoe zich deze horden draken elkaar in hun gruwelijke ijver
vermorzelden om daarop weer verenigd te worden tot grotere draken. Dan kropen
zij, zich draaiend en krommend over de anderen, recht op de met slijk overdekte
zuil van Mahalaleël af, omstrengelden die tot onderaan de top en wilden haar
daardoor helemaal de goddelijke vorm ontnemen, waardoor de heilige wil van de
eeuwige, heilige Vader bekend gemaakt zou worden aan de vreedzame baren van de
grote wateren van het leven in de eindeloze zeeën van de heilige liefde in het
hart van de eeuwige, heilige Vader.
30. Maar
luister, wat er naar waarheid verder is gebeurd! Opeens klonk een gedreun in
de gloeiende hemelen; de zon doofde en ook de maan kon niet meer zacht het
schijnsel van haar trouw schenken, evenmin als de sterren; die vielen in
talloze menigten uit de purper doorgloeide hemel.
31. En
luister, toen dat gebeurde, begonnen ontelbare doden uit alle diepten van het
stinkende slijk te klagen, te jammeren en zeiden: 'O bedek ons, jullie
gebroken sterren, opdat wij het gelaat van Mahalaleël nooit zien; want hij is
in de naam van de eeuwige, toornige God als een vurige gesel tot ons gekomen
om ons ellendige draken te slaan, omdat wij zijn hoge en heerlijke zuil
omstrengelden!'
32. En
luister, toen dat aan de duistere diepten van de dood was ontstegen, barstten
de hemelen en uit de geopende scheuren werden geweldige stromen goddelijk vuur
over de zuil van Mahalaleël gestort.
33. Maar
Mahalaleël, verlicht door de geest van de Heer, zei: 'Luister, stinkende golven
in draken-gedaante, de liefde van de Heer is eeuwig en heilig en rein; daarom
zullen ook jullie geen onreinheid bedrijven!
34. De
tijd, een heilig vuur uit de hemel, is aangebroken om jullie stinkende draken
met het eeuwige vuur van de toorn te wassen, als jullie je niet voor die tijd
schoonwast tot vreedzame, met liefde en genade doorlichte, montere golven.' (2
oct. 1840)
35. Toen
nu onder voortdurend bliksemen en begeleid door heftig gedonder, uit de vurige
mond van Mahalaleël deze krachtige woorden vloeiden, 0 luister, toen begonnen
de drommen en massa's draken te verzinken en toen zij op een effen vlakte
waren gaan lijken, vloeiden de schandelijke, walgelijke vormen gelijk vonken
spattend erts in de sombere stevige smidse, hier in -, daar door - en ginds
ook schitterend uiteen in aanvankelijk nog troebele, doch geleidelijk aan
steeds helderder wordende golven en vreedzame vloeden.
36. En
luister, aldus was de orde, die heerlijke orde spoedig opnieuw weer hersteld en
na het herstellen van de goddelijke ordening liet ik mijn oog gretig rondgaan
in de eindeloze verten over de witachtige vlakten van de grote, nu geheel rein
geworden wateren en zag dat er nergens meer drommen en massa's zich verdrongen,
en zag dat slechts hier en daar donkerder golven de lichtere benaderden en dan
in de buurt daarvan zelf helderder en helderder, ja tenslotte zelf
geheel
lichtend werden en ik zag verder nog, nadat ik mijn onderzoekend oog had
afgewend van de eindeloze verten van de wiegende vlakten van de grote wateren
en op de zuil van Mahalaleël had gericht, dat deze, heel lieflijk gereinigd van
al de bloedige schande, in een witachtig licht blonk, omgeven door bevallig
kabbelende, stoeiende, lichtende golven.
37. Luister
Mahalaleël, jou zag ik toen knielen en de Heer, de heilige Vader van de
lichtende golven danken; en zie, ieder woord dat aan jouw sidderende lippen
ontsprong, dankend de Vader van de eeuwige liefde, vloog naar omhoog als een
stralende zon naar de eeuwige hoogten van de eeuwige, heilige Vader!
38. En
luister, jullie geliefde vaderen en ook jullie, ons liefhebbende kinderen,
zoals ik het heb gezien en naar waarheid heb gehoord, zo getrouwen waar geef ik
het aan jullie weer!
39. En
omdat jullie dat nu gewillig in je harten opgenomen hebt, hoor mij Kenan nog
verder verhalen over het nachtelijke wonder van de grote liefde en helder
stralende genade van de eeuwige heilige Vader!
40. Nu
luister, toen ik dat alles voldoende in het stralende licht van de genade,
uitstromend van de eeuwige hoogten van de heilige God en Vader van de liefde en
alle vreedzame, lichtende golven, had bekeken, stiet mijn oog opeens op een
geheel roodgloeiende zevende zuil; en Henoch, de vrome, eerlijke Henoch stond
bijna zwevend op deze gloeiende zuil.