Van de hel tot de hemel
DE LEIDING DIE AAN
ROBERT BLUM GEGEVEN WERD NA ZIJN STOFFELIJKE DOOD
door het innerlijk woord ontvangen
Jakob Lorber
Deel 1
Uitgeverij De Ster
Oorspronkelijke
titel: Vo n der Hölle bis zum Himmel
Die Je nseitige
Fühhru ng des Robert Blum.
1995 Uitgegeven door Larber Verlag,
Bietigheim, BRD.
Deze uitgave kwam tot stand in
samenwerking met de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied.
Wie meer wil weten over de profeet
Jakob Lorber,
kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse
taalgebied
Burg.de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld
Telefoon:
0575 521803
Copyright 1997 Uitgeverij De Ster
NUGI 632 ISBN 9065560955
Uit
deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van
druk, fotokopie, micro film, opnamen of
op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of
this book may only be reproduced, stored i n a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photoprint, recording or other means, either
chemie, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher.
In alle
tijden zijn er door God geroepen profeten en mystici geweest, die onze geest
verrijkten met boodschappen uit de goddelijke Bron.
Een
wel zeer opmerkelijke schrijfknecht van God was Jakob Lorber (1800 - 1864), aan
wie door het innerlijke woord werken van onvergankelijke waarde werden
doorgegeven over het Wezen van God, het universum en de mens.
Onder
deze nieuwe openbaringen zijn ook boeken die toestanden beschrijven waarin de
mens zich na zijn dood bevindt en de sferen van de steeds verder gaande ontwikkeling
in het hiernamaals.
Het
tweedelige werk Van de Hel tot de Hemel beschrijft niet alleen uitvoerig
de ontwikkelingsweg van een geest aan gene zijde, maar roert daarbij ook de
diepste problemen aan van het menselijk bestaan. Het geeft de lezer overtuigende
antwoorden op de laatste vragen van het leven en is een ware openbaring van de
geheimen van het leven na de dood. Wij lezen over de verdere ontwikkelingsweg
van Robert Blum (1804 - 1848), een man die in zijn aardse leven als politicus
bekendheid genoot en lid was van het Duitse Nationale Parlement te Frankfurt.
In 1848 werd hij wegens zijn linkse ideeën en actieve leidinggevende deelname
aan een gewapende opstand in Wenen standrechtelijk doodgeschoten.
Omdat Lorber
zijn openbaringen ontving vanuit de hoogste Bron, zijn deze boodschappen
tijdloos en van blijvende waarde.
Graag
willen wij u nog wijzen op een tussentijdse mededeling, die Lorber van de Heer
ontving tijdens het opschrijven van dit werk en welke diende voor een beter
begrip van de toestand waarin een ziel zich bevindt voordat zij aan gene zijde
geestelijk wordt wedergeboren. Uit deze doorgeving memoreren wij daarom de
volgende zinnen:
... 'Dat sommige taferelen hier
visueel en woordelijk zo zijn weergegeven zoals zij in de wereld der geesten
werkelijk plaatsvinden, gebeurt om de lezer van deze openbaringen een
aanschouwelijk bewijs te geven van het feit, dat de mens na het afleggen van
zijn aardse lichaam geheel dezelfde mens blijft zoals hij is, met zijn spraak,
zijn inzichten, gewoonten, zeden en gebruiken, neigingen en hartstochten.
Daarom komen hun handelingen ook overeen met hun gedrag tijdens hun aardse
leven. Dit alles evenwel zolang hij nog niet de volledige wedergeboorte
in de geest heeft verworven. Daarom wordt deze toestand na de overgang 'het natuurlijke
geestelijke bestaan' genoemd, terwijl een volledig wedergeboren geest zich
bevindt in de toestand van het' zuivere geestelijke bestaan'. De
hoedanigheid van de plaatselijke toestand, waarin zich gebeurtenissen afspelen
is echter steeds een aanwijzing van hoe de geesten er innerlijk aan toe zijn'.
Deze
mededeling dient om het lezen van dit werk over de sferen aan gene zijde
gemakkelijker te maken. Het dient voornamelijk met het hart gelezen te worden
om in de mens een besef op te wekken van de Liefde en Wijsheid, waarmee de
hemelse Vader zijn kinderen van sfeer tot sfeer leidt tot aan de voleinding in
hoogste vrijheid en zaligheid.
De uitgever
1. De aardse levensloop van Robert
Blum
2. De eerste indrukken van de terechtgestelde
in het hiernamaals. Het bewustworden van het gevoel te leven
3. Robert waant zich onder narcose
4. Noodroep tot God. Beroep op Jezus
5. Pogingen om in de
lege ruimte te lopen. Zelfgesprekken over het niets en over het voortbestaan.
Vloek tegen God, de veroorzaker van het leed
6. Uiterlijke rust, innerlijke onrust.
Wat is het leven? Verlangen naar rustgevend geloof leidt tot gebed. De
gedachte aan vrouwen kinderen
7. Het eerbiedig gedenken van Jezus
roept sterke bliksemflitsen op. Schrik en vreugdevolle verwondering van Robert
8.
Opnieuw liefde voor het leven. Wraakzucht gaat over in gedachten van vergeving.
Nieuwe bliksem en blijvende helderheid
9. Alle wijsbegeerte is ijdel. Jezus
legt zijn leerlingen op, het geloof ter harte te nemen
10. Goede gedachten over Jezus. Het
geloof in de onsterfelijkheid en in een God van liefde groeit
11. Verdere eerbiedige en verlangende
gedachten met betrekking tot Jezus. De lichte omgeving komt naderbij
12. Er verschijnt een mens in de
lichtsfeer. Is het Jezus? Roberts vreugde in afwachting van Zijn komst
13. De roep van Robert. De komst van
Jezus. De afgescheiden ziel vindt weer vaste grond
14. Hoe Robert de Heer aanspreekt.
Jezus antwoord. Een belangrijke levensvraag
15. Goed antwoord van Robert. Vrome wensen
16. De Heer belooft de vervulling van
rechtmatige wensen, maar maakt kritisch voorbehoud. Roberts vurige rede tegen
tirannen
17. De Heer brengt naar voren: 'Wees
onderdanig aan de overheid'. Robert trekt dit gebod in twijfel. Hij wenst
opheldering over de God-menselijke natuur van Jezus
18. Rede van Jezus over de noodzaak
van een aardse overheid. Geen menselijke samenleving zonder orde en gehoorzaamheid
19. Rede over de gehoorzaamheid.
Voorbeelden uit het rijk van de natuur
20. Nog een voorbeeld. De noodzaak van
hooggebergten
21. Middel- en kleingebergte. Hun
ontstaan en noodzaak in het geheel van de aarde
22. Hiërarchische ordening ook nodig
onder de mensen
23. Roberts instemmende antwoord. Zijn
tegenvraag over het machtsmisbruik van de vorsten
24.
Troostrijk antwoord op Roberts sombere twijfel. De slechtheid van de vrije mens
bestraft zichzelf. Leerzame ervaringen uit de geschiedenis
25. Zin en doel van de aardse
levensschool. Tijdelijke of eeuwige gelukzaligheid?
26 Ik geef het
leven terug aan Hem, van wie ik het kreeg. Bestaat er een God van liefde die
Zijn schepselen zo hardvochtig behandelt?
27. Opheldering over de opvoeding van
de mens tot zelfstandigheid. Ogenschijnlijk harde opvoedingsschool. Hoogste
Goddelijke liefdewijsheid
28. Ook de dood van het lichaam een
hulpmiddel van Gods liefde. Van het stervensleed in de oude en in de huidige
tijd
29. Ware
betekenis van de tekst: 'ga weg van mij, jullie vervloekten!' Iedere
kwaadwillige geest vervloekt zichzelf. Zonde tegen de heilige geest
30. Over de
rijke zwelger en de arme Lazarus in het hiernamaals. Wie heeft de hel gemaakt?
Alleen de boosaardigheid van de geesten
31. Roberts blijmoedige instemming.
Volgende kernvraag: hoe is de ware Godheid gevormd?
32. Heb
Mij, Jezus, lief want in Christus woont lichamelijk de volheid van de Godheid!
Robert twijfelt aan de Godheid van Jezus; wil echter blind geloven
33. Over het waarachtige en het
onwaarachtige geloof. Gevaren en gevolgen van een stompzinnig, genotzuchtig
leven
34. Roberts begrippen over het geloof
en de juiste Godsverering
35.
Tweeërlei kenvermogens van de mens. Alleen het licht van de geest verschaft het
ware geloof. Oefening en reinheid van zeden
36. Roberts wrevel bij de herinnering
aan aardse zwakheden. Hij wenst andere gesprekken
37.
Lofprijzing als gevaar voor de ziel. Zelfs engelvorsten hebben deemoed nodig
voor hun geestelijke vooruitgang. Beken deemoedig je schuld, omwille van je
welzijn
38. Roberts terugblik op zijn aardse
lotgevallen. Tuchtig mij, maar verlaat mij niet
39. Wending
ten goede bij Robert. Tekstverklaring over Johannes de doper. In Robert breekt
de dag van het eeuwig verlichtend inzicht aan
40. Nieuw
leven uit de Goddelijke geest begint. Aankondiging van een nieuwe
vrijheidsproef op een hoger erkenningsniveau
41. Robert: 'Uw wil is mijn leven'! De
Heer: 'Liefde voor liefde!'
42. Een ware broeder. De gelijkenis
van het schijfschieten. Alles wordt bepaald door de liefde tot de Heer
43 Roberts
nieuwe, heerlijke wereld. Woorden van verwondering, dank en innige liefde.
'deze wereld komt uit jou!' Gelijkenis met het verwekken van kinderen
44. Roberts
opdracht in zijn nieuwe woonoord. Eerste gezelschap: de in de strijd gevallen
politieke vrienden. Robert onderricht de gasten
45. Roberts machtige getuigenis tot
Christus. Het Weense gezelschap
46. Robert
doet navraag naar drie aardse strijdmakkers. Een beeld van de zieletoestand van
deze 'vrienden van het volk'. Roberts aanmaning tot vreedzaam vergeven
47. Intrede in Roberts huis.
Geestelijke overeenkomst van de verdiepingen. Waarschuwing om voorzichtig te
zijn met de Weense gasten. Communicatie met de Heer vanuit het hart
48. Wonderbaarlijk interieur van het
huis. Roberts ergernis over hetgeen hij in de tuin ziet. Schandalige scènes bij
het Weense gezelschap. De Heer onderneemt een zielekuur voor de booswichten
49. Een groep voormalige
balletdanseressen treedt het huis binnen. Zij leden veel gebrek in de
geestenwereld. Ootmoedige bede om brood en onderdak
50. Het Weense gezelschap vraagt naar
de danseressen. Roberts donderpreek. Zielenredding aan de afgrond
51. Drie
strijdmakkers van Robert bij de Heer. Ook zij moeten beter gemaakt worden. De
dankbare danseressen als werktuigen
52. Het
goede werk van Roberts geest. De minzaamheid van de Heer ontroert zijn hart.
Zijn medelijden komt de danseressen ten goede
53. De volksleiders Messenhauser,
Jellinek en Becher in het hiernamaals. Hun meningen over God, hel en noodlot
54.
Jellinek bewijst uit het boek der natuur het bestaan van God. Een beter inzicht
over de Godheid zou de mens echter nooit kunnen verkrijgen
55. Op ontdekkingsreis. Vreesachtige
helden. De Heer en Robert komen op
56.
Jellineks hart ontbrandt in liefde voor Roberts vriend. Een hemelse wijn.
Jellineks heildronk en het antwoord van de Heer
57.
Uitwerking van de hemelse wijn. Vraag naar Christus en zijn Godheid.
Veelbetekenend antwoord van Robert. Jellineks liefdes lijfspreuk
58. Toets
voor Roberts vrienden met betrekking tot hun liefde voor de vrouw. Goede
beantwoording door Jellinek en Messenhauser
59. De Heer over het vaak verkeerd
gebruikte gezegde: 'het doel heiligt de middelen'
60. De
danseressen verlangen opheldering over God. Robert onderricht ze: 'zoek het
licht in jezelf'. Gevaar van het puur uiterlijke onderzoek
61.
Het begrip van de danseressen. Strijd tegen onzuivere natuurgeesten in de mens.
De trap naar de volmaaktheid. De allerhoogste
62.
Bij het losbandige Weense gezelschap. Heilzame kuur voor deze wellustelingen.
Robert moedigt hen aan om het huis binnen te treden
63. De gasten bij het zien van de
danseressen. Volksgesprekken. De barricadeheldin. De pathetische spreker
64. De patheticus wordt door Robert
terechtgewezen. De goedhartige heldin spreekt hem tevergeefs toe
65. De Weners en de onplezierige
Bohemer. De heldin wendt zich tot Jellinek. Deze verwijst haar naar de Heer
66. De
heldin wendt zich tot de Heer om hulp. De raad van de Heiland. Beken openlijk
wat je mankeert.Verhaal van een gevallene
67. Speciale opmerking van de Heer
over het doel van deze, deels ergerlijk schijnende bekendmaking
68. De
wachtende heldin en de hoogmoedige patheticus. De laatste door de Heer
terechtgewezen.Liefdewonder aan de heldin Helena
69. De
patheticus over deze wonderbare verandering van Helena. Verschil tussen droom en
werkelijk leven. Olafs gelijkenis van de bruidswerving
70. Het huwelijksverhaal van de
patheticus. De hulpvaardige generaal
71. Het huwelijksparadijs van de
patheticus verduistert. Het ware gezicht van de echtgenote
72. Verlangens van echtgenote Emma. Bemiddelingspogingen
van de generaal. Echtelijke ruzie
73. Vervolg van het huwelijksverhaal.
Emma's zenuwcrisis en ommekeer
74. Verrassingen voor de patheticus.
Hij vindt oude bekenden. Olafs goede raad
75. Olafs
verzoek om hulp voor zijn vrienden. De belofte die de Heer hem doet.
Mensenzielen-visvangst. De koppige patheticus
76. De
oprechte schoenpoetser. De onwelkome Mierl De grote zielereiniging van de
patheticus. De gekrenkte, hoogmoedige geest verlaat het hemelse gezelschap
77. Olafs
voorspraak bij de Heer. Goede getuigenis van de Godheid van Jezus en volledige
overgave aan de wil van de Heer. Verzadiging van de arme zielen
78.
Waarschuwing om voorzichtig te zijn met halfblinden. Aankondiging van een
hemelse raadsvergadering. De grootheid, eenvoud en goedheid van de Heer
79. De
plechtige raadsvergadering. De vraag van de Heer: wat moet er met de aarde
gebeuren? Adam, Noach, Abraham, Isaak en Jakob spreken
80. Helena’s ongeduld wordt tot rust
gebracht. Mozes en David spreken. Helena's tussenspraak en Davids narede
81. Petrus' scherpe oordeel over Rome.
Paulus' heldere rede over de genade
82. Blum en Jellinek geven hun mening.
Het antwoord van de Heer
83. Bechers
radicale voorstellen. Lering van de Heer. De natuur van het menselijk geslacht
is afhankelijk van die van
de aarde in
het geheel van de schepping
84. Helena's mening over de weg tot
heil voor de mensen op aarde
85. Kritiek
van de Heer op Helena's voorstellen. De aarde kan onmogelijk een paradijs zijn
zolang ze oord ter beproeving is.
86. Olafs
wijsheid. Een hemelse heildronk. De nieuwe licht en liefdesbrug van de
Goddelijke genade
87. De hemelse maaltijd tot welzijn
van de mensen op aarde. Helena' s overeenstemmende bruidskleed en kroon
88. Het grootste geschenk van de zuiverste
liefde tot God: bruid van God te zijn
89. De aarde en haar gruwelen. De
geest van de antichrist. Een zinnebeeldige verschijning
90. Verdere ontwikkeling van het
tijdsbeeld. Waarom laat God de gruwelen in de wereld toe?
91. De reden voor de schaduwzijde van
het leven. Tegenstellingen noodzakelijk voor de geestelijke vrijheid
92. De strijd van de zes dieren.
Uitwerking op de wolfsmensen en de koning
93.
Robert verklaart het aanschouwde. Eigenliefde en hoogmoed, de diepste wortels
van het kwaad. De onveranderlijke Godswil
94. Helena over het zevenkoppige
monster, de strijd tussen de dieren, de wolfsmensen en de koning
95. Uitleg van de Heer over de
ontwikkeling van zelfstandige wezens. Sleutel tot begrip van het leven op aarde
96. De
Heer over Godskinderen en kinderen van de wereld. Gelijkenis van de boomgaard
en van de onvruchtbare boom
97.
Over zinnelijke lust en hoogmoed. Roberts opdracht betreffende de patheticus.
De filosofie van de genotzuchtige, wereldse mens
98. De patheticus begint naar Jezus te
vragen. Er begint zelf kennis in hem te dagen
99.
Robert bemoedigt de patheticus. De angstige zondaar aarzelt. Patheticus Dismas
vermant zich eindelijk en volgt de bode van God
100.
Dismas bekent tegenover God zijn grote schuld, vraagt echter niet om genade,
maar om een gepaste straf. Gevolgen van dat verkeerde verzoek
101. Dwaze trots van de verblinde
Dismas. Scherp oordeel van zijn ware vrienden
102. Dismas staat versteld. Hij wendt
zich oprecht tot de Heer om genade en erbarmen
103. Emma en Olaf vergeven hun
schuldenaar Dismas. Over de sterke paulinische geest van Dismas. Een hemelse
opdracht
104.
Dismas en zijn vroegere vrienden. Allerlei soorten verweer van de geestelijk
tragen. Hongerkuur voor stijfkoppige ongelovigen
105. Over de werken van het verstand
en van het hart. Dismas brengt de kleingelovigen naar de Heer
106. Woordvoerder Bruno. De kritische
wedervragen van de Heer. Bruno's deemoed roept de genade van de Heer af
107. Hemelse genademaaltijd. Toets
voor het hart op liefde voor de vijand
108. De liefdesheld door vijanden
omringd. Christus' liefde overwint alles
109. Goede geest van eendracht onder
hen die hongeren naar licht. Het leger van wereldverblinden komt bij de Heer.
Bruno's levensverhaal
110. De Heer over zielen-visvangst. Brood,
wijn en hemelse kleding
111. Bruno heeft nog steeds honger en
dorst. Wenken over de hemelse ordening
112. Bruno onderricht zijn pupillen.
Bedenkingen tegen weder geboorte en vrije wil. Bruno geeft hun opheldering
113. Rede van de lomperd over de misvorming
van de religie door de priesters
114.
Bruno's door de Heer ingegeven antwoord. Bewijs van de Goddelijkheid van Jezus'
leer. Haar onuitputtelijke rijkdom en veelzijdigheid
115. Kritiek op Rome. Deze wordt door
Bruno belicht. Over het nut van de nacht
116.
Misvorming van de zuivere leer van God tengevolge van de vrije wil van de mens.
Het einde van de lankmoedigheid van de Heer
117. De
twijfelaars geloven nu, maar sommigen zijn bang om naar de Heer te gaan.
Tweespraak tussen een kerksgezinde en een vrijdenker. Humor in het geestenrijk
118. Bardo's eigenzinnigheid; Niklas'
terechtwijzing. De duizendkoppige menigte, in de geest verenigd, mag de genade
van de Heer ervaren
119. De genezing van Bardo's ziel.
Niklas' rede over het leiding geven van de Heer. Hemelse verbroedering
120.
Kleding in het hiernamaals. Zegen van de Heer. Blum en zijn vrienden wordt
gevraagd om de eetzaal gereed te
maken. Hun
wonderlijke ervaringen
121.
Meningen en raadgevingen van de vrienden. Dismas brengt de harten tot rust. Roberts
dank. Over de zegen van de naastenliefde
122. Het
binnendringen van een opgewonden menigte gesneuvelden. De toespraak van de
aanvoerder. Zijn oproep tot gebed
123. Een
monnik wil voor geld de mis lezen. De generaal gaat tekeer tegen Rome. Robert
zou graag helpen. De Heer komt
124.
Roberts vreugde. De zorg van de Heer voor de monnik. Robert als heer des huizes
krijgt Helena als helpster. Hemelse huwelijksvoltrekking
125.
Geestelijk ontwaken van de monnik. Zelfgesprekken als zielespiegel. Christus,
het levensanker van de schipbreukeling
126. De monnik hoort de heilige leer
van Christus. De eens geestelijk blinde herkent de Heer en diens genade
127. De dankbare Thomas prijst God.
Onderricht van de Heer over de eenvoud van de liefde
128. Thomas' bede voor de nog in de
voorzaal verblijvende schare van zijn voormalige vijanden. Hij wordt met een
eregewaad en een wijsheidshoed gekleed. Zijn eerste opdracht
129 Thomas en Dismas bij de generaal
en zijn drieduizend zielen tellend gezelschap. Uitleg over Jezus en de weg tot
het heil. Rede van de generaal. De
Heer bij de deur van de zaal des levens
130. De menigte voor de Heer. Generaal
Theowalds levensweg naar God. Wat tijdens het aardse leven een mysterie was,
wordt opgehelderd in het hiernamaals. Jezus' woorden over licht en leven
131. De grote maaltijd. De generaal en
zijn vriend Kernbeiss. Thomas dankt hen voor de eerdere kuur. Blik op de aardse
hel
132. Een schare terechtgestelden komt
aan. De leider vertelt hungeschiedenis. Filosofie van de liefde- en
goddeloosheid
133. De
graaf en de meedogenloze. Beider levensgeschiedenis. Hun eensgezinde, sombere
Godsloochening. De trotse koningstroonpretendent en zijn beklagenswaardige
einde
134. Troost
betekent voor de terechtgestelden in de eerste plaats wraakzucht. Uitwerking
van de vreemde stemmen. Nood leert bidden. De heilsstem
135. Geheimzinnige wenken aan de
ongelukkigen. Waanideeën van de graaf gehekeld door de meedogenloze. Hongaarse
politiek van die tijd
136.
Gesprekken over Jezus. De religieuze ervaringen van de franciscaan. De graaf
als bijbelkenner. Het eindvoorstel van de franciscaan
137. De trots van de graaf komt nog
eens boven. Aardse politiek vanuit het perspectief van het hiernamaals. De
generaal en Robert over de twist van deze geesten. Het grote geduld van de Heer
138. De graaf en de franciscaan over
de pas vernomen stemmen. De graaf heeft nog steeds bedenkingen. Een man uit het
volk roept Jezus aan
139. Het begint bij de graaf te dagen.
Een hooggebergte en een paleis worden zichtbaar. Liefdevolle lessen over de
ordening in het hiernamaals
140. Verdere vragen aan de vreemdeling
over Jezus. Raadselachtig antwoord
141. De
franciscaan over de liefde. Hij bekritiseert de graaf. Diens aristocratisch
antwoord. De bemiddeling van Miklosch
142. Preek van de vreemdeling tegen de
neiging tot oordelen. Tegenwerping van de franciscaan. De vreemdeling over de
ordening van het hart
143. Laatste twijfel van de
franciscaan. Wat gebeurt er met mensen die doodzonden hebben begaan? Liefdevol
antwoord van de vreemdeling. Uitnodiging om het huis binnen te gaan
144. Heerlijkheid en grootte van het
huis. Woont hier Jezus Christus? Vurig verlangen van de zielen naar de Heer.
Het juiste vermoeden van Miklosch
145. Intrede in het hemelse huis.
Ontmoeting met oude bekenden. Het blinde zoeken van de graaf naar Jezus.
Eindelijk gevonden
146. Het grote ogenblik voor de graaf.
U bent het! Heerlijke lofrede. De Heer over de verhouding van de Vader tot Zijn
kinderen
147. Bathianyi's wroeging. De Heer over
het rijpingsproces in de mens tot de hoogste Godskennis. De nog blinde franciscaan
krijgt duidelijke wenken van Miklosch
148. De franciscaan wordt door de
aanblik van Robert Blum nogmaals sterk aan het twijfelen gebracht. Zijn angst
voor de duivel wordt door de Heer met vaderlijke mildheid bejegend
149. De franciscaan houdt halsstarrig
vast aan de roomse leer. Miklosch geneest hem hiervan door middel van scherpe
vragen. Nu is ook bij deze verstarde ziel het ijs gebroken. Zalige verwondering
over de hemelse waarheden
150. De franciscaan laaft zich. Met
warme dank gedenkt hij de Heer. Het ware hemelrijk met nieuwe wonderen. Het
gezelschap der zaligen in de hoofdzaal. 'O Heer, wat bent U groot!'
1
De
aardse levensloop van Robert Blum
[1]
Robert Blum kwam onder armelijke levensomstandigheden ter wereld en had tot aan
zijn laatste jaren toe steeds met materiële nood te kampen. Dat dit lot hem ten
deel viel had echter een goede reden, die de wereld natuurlijk onbekend bleef.
Zijn ziel en geest waren namelijk afkomstig van die planeet, waarvan jullie uit
Die Natürliche Sonne (Die Natürliche Sonne, door openbaring ontvangen en
opgeschreven door Jakob Lorber, Uitg.Lorber Verlag, Bietigheim, BRD.) weten,
dat haar bewoners met hardnekkige vastberadenheid hele bergen verzetten en
datgene wat ze in lichamelijke toestand niet volbrengen zelfs als geesten nog
bewerkstelligen.( Deze planeet is Uranus; zie: Die Natürliche Sonne, hfdst.
44,20.)
[2]
Deze man, die vanwege zijn vermetelheid door de wereld werd veroordeeld, toonde
als kind reeds een grote vasthoudendheid. Alhoewel Ik hem, zodra hij
zich maar wilde doen gelden, omwille van zijn zieleheil steeds probate
hindernissen in de weg legde, hielp dit vooral voor deze wereld toch weinig.
Want het hardnekkige streven van zijn geest baande zich uiteindelijk toch een
weg uit alle onbeduidendheid, waardoor hij meer invloed kreeg.
[3] Nu
maakte hij meteen duizend grootse plannen en bracht ze ook naar vermogen ten
uitvoer. In de eerste plaats ging hem een zeker welzijn van het volk ter
harte, en om dat te verwezenlijken was hem geen offer te veel. Als hij alle
schatten der aarde had bezeten, zou hij die, om deze voor hem hoogste gedachte
te realiseren, allemaal op het spel hebben gezet, zijn leven inbegrepen.
[4]
Dit idee over het welzijn van het volk had hij voornamelijk overgenomen uit de school
van Ronge (Johannes Ronge (1813 - 1887), stichter van het van Rome
onafhankelijke Duits-Katholicisme en zijn volgelingen, die een wereldreligie
aanhingen. Hoewel deze richting eigenlijk geen religie of kerk is omdat ze Mij,
de Heer, loochent en Mij tot een gewoon mens en volksleraar uit de oude tijd
maakt. Deze 'kerk' verwerpt zodoende ook de basis waarop ze haar gebouw wil
optrekken en haar huis zal daardoor niet lang stand houden.
[5]
Zoals Ronge echter zijn kerk bouwde, evenzo bouwde onze man zijn ideeën over
het welzijn van het volk op zand. Alles wat de wereld te bieden had, leek hem
klein en machteloos. Alleen in zijn redenaarstalent lag volgens hem voldoende
macht om binnen korte tijd alle machthebbers te onttronen.
[6]
Zijn overtuiging was zo sterk, dat hij bijna niet in staat was daarover enige
twijfel toe te laten. Ook al waarschuwde Ik hem innerlijk bij al te gewaagde
ondernemingen, dan vermocht dat hem toch niet af
te houden van datgene wat hij zich nu
eenmaal had voorgenomen. Want het was voor hem een soort lijfspreuk, dat een
rechtgeaard Duitser eerder alles zou moeten opofferen dan af te zien van een
eenmaal opgevat idee.
[7]
Zijn vasthoudendheid om eenmaal opgevatte ideeën ook uit te voeren, werd nog
versterkt doordat deze verschillende keren schitterend gelukten. En zo waagde
hij zich dan ook aan een Himalayagebergte, omdat hij met het afgraven van
enkele politieke heuvels succes had geboekt. Door dit werk had hij de publieke
aandacht op zich gevestigd, waarbij hij het vertrouwen van het hele land won,
wat toen echter tot zijn aardse ondergang leidde.
[8]
Meer dan eens beproefde hij in de Duitse Nationale Vergadering ( Te Frankfurt
a.d.M., 1848..) de macht van zijn
welbespraaktheid en had groot plezier in zijn succes, dat hij voornamelijk aan
zijn sterke geest te danken had. Daardoor gesteund haastte hij zich naar een
grote stad in het oosten van het land (Wenen) waar het volk inderdaad zijn
plannen ondersteunde. Daar wilde hij bij wijze van spreken zo'n dertig
zogenaamde vorstelijke vliegen in één klap doodslaan, niet bedenkend dat achter
deze vliegen ook Ik een paar woordjes te vertellen had.
[9]
Onze man ging voornamelijk uit van één idee, dat hij ontleende aan Mijn woord:
dat men 'volmaakt' moet zijn zoals de Vader in de hemel, en dat er maar één
Heer is, en dat alle anderen broeders zijn zonder onderscheid van rang of
stand. Maar hij geloofde om te beginnen zelf niet in Hem, op wie de mensen wat
hun volmaaktheid betreft zouden moeten lijken. Eigenlijk hield hij zichzelf
voor de heer door de macht van zijn welsprekendheid. Hij vergat daarbij
volkomen dat vorsten ook mensen zijn, die hun macht door Mij hebben verkregen
en hij vergat ook de tekst uit de Schrift: 'Geef aan de keizer wat de keizer
toekomt, en aan God wat God toekomt'!
[10] Deze
man werd in de bovengenoemde stad, waar hij zijn zaligmakende plannen voor het
volk door wapengeweld en door zijn redevoeringen wilde verwezenlijken, als een
staatsgevaarlijk persoon gevangen genomen en na een kort proces uit deze
wereld naar de andere geholpen. (Robert Blum (1804 -1848) werd op 9 november
1848 op bevel van de keizerlijke opperbevelhebber,vorst Windischgrätz, in Wenen
standrechtelijk doodgeschoten.)
En
hiermee werd zijn werkzaamheid, die de volkeren gelukkig had moeten maken, in
deze wereld afgesloten.
2
De
eerste indrukken van de terechtgestelde in het hiernamaals
[1] Nu
is de vraag: Hoe kwam zijn ziel en zijn geest aan in de eeuwige geestenwereld?
[2] Hier
moet worden opgemerkt, dat degenen die hun aardse leven door een strafgericht
gewelddadig verliezen, meestal in de geestenwereld aankomen met een gevoel van
hevige woede en wraak ten opzichte van hun rechters, en een tijdlang als
razenden rondtollen. Dat is de reden waarom dergelijke nieuw aangekomenen, als
ze werkelijk misdaan hebben tegenover Gods geboden en door en door boosaardig
zijn, meteen hun eigen element, de hel, worden ingedreven om er wraak te
oefenen. Als hun wraak enigszins bekoeld is, keren ze echter weer terug naar de
eigenlijke geestenwereld en beginnen daar opnieuw, weliswaar langs heel
beperkte wegen aan hun vrijheidsproef.
[3]
Geesten echter zoals die van onze man hier, die daar aankomen en enkel
veroordeeld zijn wegens politieke misdaden tegen wereldse wetten, worden
aanvankelijk slechts in een lichtloze toestand geplaatst. Het is dan alsof zij
blind zijn, en zij zien daardoor geen enkel wezen waarop zij hun blinde wraak
zouden kunnen koelen. Hevige woede en sterke wraakgevoelens hebben reeds bij
mensen hier in deze wereld tot gevolg dat zij gewoonweg blind worden van toorn
en ziedende woede. Des te meer brengen deze kwade eigenschappen in het
hiernamaals de ziel en de geest in een toestand van volkomen blindheid. Zulke
geesten worden in deze situatie gelaten totdat hun wraak is overgegaan in een
gevoel van onmacht. De diep gekrenkte en beledigde ziel begint bij het opkomend
gevoel van onmacht te huilen, wat weliswaar ook voortkomt uit woede, maar deze
geleidelijk doet afnemen.
[4] Hier
op aarde kon onze man niets anders meer doen dan zo veel mogelijk zijn
mannelijke eer redden. Daarom toonde hij zich bij zijn terechtstelling ook
vastberaden en vol verachting voor de dood, wat echter in werkelijkheid
helemaal niet het geval was. Want hij voelde heel sterk zijn angst voor de
dood, en dat des te sterker omdat hij als overtuigd Nieuw-Katholiek helemaal
niet geloofde in een leven van de ziel na het verlaten van het lichaam.
[5]
Maar ongeveer zeven uur na zijn terechtstelling, toen zijn ziel als het ware
weer tot zichzelf was gekomen, was hij al gauw overtuigd van het ongegronde van
zijn aardse geloof en werd hij spoedig gewaar dat hij verder leefde. Maar nu
veranderde zijn overtuiging aangaande het voortbestaan na de dood in een ander
ongeloof: hij dacht nu bij zichzelf, dat hij wel naar de plaats van de
terechtstelling was gebracht, maar alleen naar de schijn was doodgeschoten om
de doodsangst ten volle door te maken. Omdat de officier hem had laten
blinddoeken opdat hij niet zou merken dat er slechts in de lucht geschoten was,
was hij enkel uit angst verdoofd in elkaar gezakt. Daarvandaan was hij in
bewusteloze toestand overgebracht naar een donkere kerker, waaruit een protest
van de Duitse burgers hem zeker spoedig zou bevrijden.
[6]
Alleen de totale duisternis hindert hem nu. De plaats waar hij zich bevindt
lijkt hem een donker hol, dat hem toch niet de indruk geeft vochtig te zijn of
vies te ruiken. Hij betast ook zijn voeten en handen en constateert dat hij
nergens geboeid is. Ook probeert hij de grootte van zijn kerker te onderzoeken
en te voelen waaruit de vloer bestaat. Of er in zijn nabijheid soms sprake is
van een of ander verborgen gericht.
[7]
Hij is niet weinig verbaasd als hij helemaal geen vloer kan ontdekken en
evenmin een muur van zijn kerker; en verder is er ook niets te vinden dat op
een hangmat lijkt, waarin hij zich misschien in deze vrije catacombeachtige
ruimte hangend zou kunnen bevinden.
3
Robert
waant zich onder narcose
[1]
Deze zaak komt hem zonderling en bedenkelijk voor. Hij onderzoekt ook zijn
gevoel, of dit in zijn ledematen nog wel aanwezig is. Door flink zijn
zielelichaamsdelen te knijpen en te wrijven, stelt hij vast dat zijn gevoel
beslist niet dood is, maar in tegendeel maar al te levend.
[2]
Nadat hij zich van alle kanten overtuigd heeft, dat hij volkomen levend is en
van geen enkele kant op enigerlei wijze opgesloten zit, behalve dan in nacht en
duisternis, vraagt hij zich eindelijk wanhopig af:
[3]
'Wel alle duivels, waar ben ik toch? Wat hebben die bloedhonden toch met me
gedaan? Ze hebben me niet neergeschoten, want dan zou ik niet leven! Ze hebben
me ook niet opgesloten, want ik vind muur noch vloer en ook geen boeien om mijn
ledematen! Mijn gevoel werkt ook nog perfect; ook heb ik mijn ogen nog, ze zijn
niet uitgestoken en toch zie ik niets! Werkelijk, dat is vreselijk eigenaardig!
Deze mensenhater, die mij pro forma heeft laten neerschieten, heeft me
misschien door een onbekend narcoticum laten inslapen, waardoor ik me in deze
toestand bevind. Wacht maar, jij tiran, jij volkerenrecht-moordenaar, als ik
uit deze narcose kom, verheug je dan maar! Ik zal het je terdege betaald
zetten!
[4]
Deze toestand zal niet eeuwig duren. Men zal me in Frankfurt en in heel Saksen
laten zoeken. Daar moet ik zien te komen! Als ik daar een keer ben dan zal ik
je leren wat het voor een misdrijfis je zo meedogenloos te vergrijpen aan een
belangrijke gedeputeerde van de Rijksdag! Daarvoor zal geboet worden op een
manier waarvan in de hele wereldgeschiedenis geen voorbeeld te vinden is!
[5]
Werd ik nu maar gauw uit deze eigenaardige narcose gewekt. Ik dorst naar wraak
en deze lastige situatie duurt nog steeds voort. Dat is toch werkelijk een
duivels vervloekte uitvinding! Geduld maar, het zal, het moet gauw beter gaan!'
4
Noodroep
tot God. Beroep op Jezus
[1] Na
deze woorden houdt hij zich een tamelijk lange tijd heel rustig en wrijft
alleen enkele keren in zijn ogen om een eventuele dofheid van de narcose kwijt
te raken. Maar omdat het ondanks alle geduld niet lichter wordt, begint hij te
twijfelen of hij ooit het licht in zijn ogen zal terugkrijgen en hij wordt
daardoor steeds kwader. Als het licht echter ook ondanks zijn steeds stijgende
kwaadheid niet terugkomt, roept hij luidkeels:
[2] 'Watis
er dan toch met mij gebeurd?Wat is dat voor een vervloekte toestand? Is er dan
geen God meer, die machtig is en rechtvaardiger dan de machthebbers die door
Zijn genade op aarde macht bezitten?
[3]
God! als U bestaat, strek dan Uw arm uit! Rechtvaardig mij, die de goede zaak
van Uw kinderen naar het doel wilde leiden, dat eens de verheven, onbegrepen
volksleraar Jezus wilde bereiken. Maar ook Hij werd door gemene
gerechtsdienaren opgepakt en als dank voor al Zijn grote moeite en offers voor
het welzijn van de hele mensheid aan een paal gehangen tot grootste smaad van
de mensheid!
[4]
Evenals Hij ben ook ik een zoon van en uit U, als U tenminste bestaat! Of
bestaat U enkel en alleen maar in het bewustzijn van de mensen zelf? Is Uw
kracht niet groter dan die, waarvan zich ook de mens bewust is, dan spreek ik
vergeefse woorden en ben ik met mijn hele wezen voor eeuwig bedrogen! Waarom
moest ik dan een levend, zelfbewust wezen worden? Waarom moest een
willekeurige, nog ongevormde idee in de eindeloze ruimte zichzelf gaan
realiseren en in mij uitgroeien tot een duidelijke bestaansvorm? Vervloekt
toeval dat mij ooit in zo'n ellendig bestaan heeft geplaatst. Wanneer er
slechte en kwaadaardige duivels zijn, laten zij dan de kracht die mij liet
ontstaan voor eeuwig vernietigen!
[5] 0,
mensheid! Arme, bedrogen mensheid, houd op met je voort te planten! Jullie
mensen die nu nog leven, vermoord je kinderen en jezelf, zodat de vervloekte
aarde leeg moge worden! 0, jullie machthebbers, wurg alle mensen maar en
verdeel de vervloekte aarde onder elkaar, zodat alleen jullie genoeg aards
bezit zullen hebben! Maar mijn ijver is vruchteloos, een eeuwige slaaf ben ik!
Wat vermag een druppel tegen de almacht van de golvende zee? Houd daarom op met
dit zinloze gepraat! Alleen jullie, handen, probeer aan dit allerellendigste
bestaan een eind te maken!'
[6] Na
deze woorden deed hij in een poging om zich te wurgen enkele stevige grepen
naar zijn keel, maar natuurlijk zonder enig resultaat. Want hij grijpt in
zekere zin telkens door zichzelf heen, zonder ook maar het geringste teken van
verstikking te voelen. Dat doet hem versteld staan en hij begrijpt steeds
minder van deze toestand. Daar het wurgen niet lukt, besluit hij zich recht
vooruit te bewegen. 'Want', zegt hij, echt kwaad bij zichzelf, 'duisterder en
bodemlozer dan hier kan het in de hele eindeloze ruimte nergens zijn. Daarom
heb ik ook geen afgrond te duchten en nog minder een of ander verborgen
gericht. Dus voorwaarts maar! Misschien bereik ik toch nog ergens een lichtstraaltje
of de gewenste dood!
[7] 0,
wat moet de toestand van de volkomen dood gelukkig zijn! Hoe gelukkig moet ik
zijn geweest, toen ik geen bestaan voelde en geen vrij bewustzijn! Kon ik maar
weer volkomen in het niets verdwijnen! Maar het moge zijn zoals het wil, als de
volkomen dood een lafenis voor mij is, dan is er ook niets meer waarvoor ik
bang zou moeten zijn. Dus, vooruit maar!'.
5
Pogingen
om in de lege ruimte te lopen
Zelfgesprekken
over het niets en over het voortbestaan
Vloek
tegen God, de veroorzaker van het leed
[1] Nu
maakt onze man met zijn voeten de gewone bewegingen om te lopen. Maar daar hij
onder zijn voeten geen grond voelt, lijkt het hem of ze nutteloos zwaaiende
bewegingen maken, die hem niet vooruit brengen. Hij denkt daarom na over een
andere manier van voortbewegen en zegt:
[2]
'Ik moet met handen en voeten op een speciale manier door deze lichtloze lucht
gaan zwemmen! Om te voet vooruit te komen, moet je een vaste ondergrond hebben.
Maar als deze ontbreekt, dan moet er worden gezwommen of gevlogen! Om te
vliegen heb je vleugels nodig, die wij kale tweebenigen niet hebben. Wat blijft
er anders over dan de nog aanwezige krachten zo doelmatig mogelijk te
gebruiken. Dus maar gezwommen!' .
[3] Nu
begint hij met handen en voeten zwem bewegingen te maken, maar bespeurt geen
vooruitgang door een of andere luchtstroom. Dat brengt hem echter niet van zijn
stuk en hij gaat verder met zijn pogingen om te zwemmen. Hoe meer hij zich
inspant, des te meer merkt hij dat al zijn moeite vergeefs is. Hij voelt dat
deze zwarte lucht hem niet de geringste weerstand biedt en daarom staakt hij
zijn bewegingen weer. Hij zegt:
[4]
'Ezel en gek die ik ben, wat zit ik me vergeefs moe te maken? Ik bevind mij nu
in het pure niets, waarom zou ik dan verder door willen dringen in het niets?!
Ook ik wil binnengaan in de rust van het niets, om in haar ook in niets over te
gaan. Ja, dat is de weg naar de volledige vernietiging! Wist ik maar of ik
werkelijk ben doodgeschoten. Maar dan moest ik volkomen dood zijn, wat bij mij
niet het geval is. Ook merk ik niets van een of andere ontbinding!
[5] Of
zou er na de dood werkelijk een verder leven van de ziel zijn? Ik ben er echter
nog met huid en haar, en zelfs met mijn kleren aan! Heeft de ziel dan ook botten,
huid, haar en kleding? Als dat zo is, zou dan mijn jas ook een ziel hebben?
Nee! Zo'n veronderstelling zou toch de hele oneindigheid hard laten lachen!
Hahaha! De onsterfelijkheid van een jas zou nog veel erger zijn dan de
wonderbaarlijke kracht van de lijfrok van Christus in Trier! En toch, als ik
ziel ben, is mijn jas dan mee hierheen verhuisd!?
[6]
Nee, duizend keer nee! Ik ben geen ziel, ik ben Robert Blum, de afgevaardigde
bij de Rijksdag te Frankfurt! Hier in Wenen ben ik erachter gekomen wat
Oostenrijk wil. Ik weet dat heel het streven van deze staat tot doel heeft, het
oude absolutisme weer opnieuw te vestigen. Ik streed daartegen als een reus.
Maar daar de kanonnen van de tegenpartij sterker waren dan mijn goede wil,
moest ik met inbegrip van mijn rechtvaardige zaak toch nog afdruipen en me
uiteindelijk nog laten neerschieten! Een fraai loon voor een hart dat het
vaderland trouw toegewijd is! 0, vervloekt leven!
[7]
Als er een God bestaat, wat voor plezier kan Hij er dan in hebben dat mensen
omwille van een troon en vanwege meningsverschillen elkaar gruwelijk doodslaan?
En omdat er altijd zulke erge dingen op aarde gebeuren, en zoiets toch niet kan
uitgaan van een God, die logisch en fysiek alleen de zuiverste liefde kan
zijn, moet er wel geen God zijn! Of als
er een God is, dan is Hij maar een vloekwaardig fatum, dat de wezens beschouwt
als speelgoed voor zijn grillen. Daarom, het zij nog een keer gezegd, vervloekt
zij elk wezen, dat mensen schept om ze ellendig ten onder te laten gaan!
[8]
Maar nu stil. Want als ik in dit niets de gewenste, totale vernietiging wil
vinden, maar steeds met mezelf praat, dan wek ik mezelf daardoor uit de
vernietiging op en word ik weer levend door de opnieuw opgewekte
levenskrachten. Dus nu volkomen rust, zodat de vernietiging komt!'.
6
Uiterlijke
rust, innerlijke onrust.
Wat
is het leven?
Verlangen naar rustgevend geloof leidt tot gebed
De gedachte aan vrouw en kinderen
[1] Na
deze woorden wordt Robert helemaal stil en rustig met zijn mond, maar des te
actiever in zijn hart. Dat ergert hem alweer, omdat hij daardoor des te meer leven en een
vollediger bewustzijn in zichzelf gewaar wordt. Hoe rustiger hij wordt, des te
groter wordt de innerlijke activiteit. Hoe meer hij deze wil onderdrukken, hoe
krachtiger ze optreedt.
[2]
Dat brengt hem weer tot een nieuw soort wanhoop en woede. Want het wordt hem
steeds duidelijker dat hij ook op deze manier het leven, dat hem meer dan al
het andere tot een last is geworden, niet kan kwijtraken. Daarom begint hij
weer te praten:
[3]
'Nu zou ik wel verduiveld graag eens willen weten wat dit oerdomme leven is,
waar je maar niet vanaf kunt komen! Ik heb toch duizenden zien sterven. Ze
gingen dood en er bleef niet het minste levensteken meer over! Ontbinding was
het absolute einde van hun bestaan. Die kunnen toch onmogelijk nog enig
bewustzijn hebben. Of zouden zij soms buiten het lichaam ook nog een leven
hebben zoals het mijne?
[4] Ik
kan niet doodgaan. Wie houdt dit hinderlijke leven voor mij dan in stand? 0
jij, die me hebt willen doodschieten! Jij hebt me niet dood, maar levend laten
schieten! Als je medeplichtigen bij al je vijanden zulke resultaten zullen
behalen als bij mij, spaar je dan de moeite maar. Want je wilde mij afnemen wat
je me nooit kunt teruggeven. Maar hoe lach ik je nu uit! Want ik, die jij wilde
doodmaken, ik leef. Maar jij die meent dat je leeft, bent nu tien keer doder
dan ik, je slachtoffer!
[5]
Eigenlijk zou me alles goed zijn, als ik maar een sprankje licht had. Maar die
totale duisternis moge de duivel halen!
[6]
Stel dat ik eeuwig in deze situatie moet blijven? 0 vervloekt! Stel dat ik
misschien toch al een geest ben? Dat zou me verduiveld wat moois zijn! Nee, dat
geloof ik niet; er kan immers geen eeuwig leven bestaan. Toch komt het me al
aardig lang voor, dat ik in deze duisternis verblijf. Er moeten toch al wel
enkele jaartjes verlopen zijn. Als er maar licht was, licht, dan zou me alles
goed zijn!
[7] Ik moet openlijk toegeven, dat ik
nu liever zo'n domme vent zou zijn die gelooft in de zoon van God en in de
hemel, en bovendien natuurlijk in de eeuwige dood, in de duivel en een hel, en
met een gerust geweten in dat bijgeloof sterft, dan mij hier als verstandig mens
helemaal zonder licht te bevinden! Maar wat kan ik er aan doen? Ik zocht steeds
de waarheid en geloofde haar ook gevonden te hebben. Maar wat heb je er aan als
er geen licht in is?
[8]
Het beste bij mij is en blijft mijn standvastigheid en volkomen vrij zijn van
angst. Want als ik een bangerik zou zijn, dan moest ik in deze toestand
volkomen wanhopig worden. Maar nu is mij alles om het even!
[9]
Mijn vrouwen kinderen beginnen nu trouwens ook mijn hart een beetje in
beroering te brengen. Die arme stakkers zullen wel treuren en zich grote zorgen
over mij maken. Maar wat kan ik in deze situatie voor hen doen? Niets, helemaal
niets! Bidden, dat zou ik wel kunnen, maar tot wie en waarvoor? De beste wens
voor hun is in mijn hart toch al een echt gebed, dat hun zeker niet zal schaden
ook al kan het hen niet helpen. Ik ken echter geen ander gebed dan het
welbekende roomse 'Onze Vader' en 'Wees gegroet' en hoe een serie andere holle
frasen ook mogen heten! Daar zou mijn goed ontwikkelde familie echter zeker
voor bedanken. Maar zij kunnen onmogelijk ooit te weten komen wat ik hier doe!'
7
Het
eerbiedig gedenken van Jezus roept sterke bliksemflitsen op
Schrik en vreugdevolle verwondering van Robert
[1] Robert zegt vervolgens: 'Het
zogenaamde Onze Vader is van alle gebedsformules nog de beste! Want zo heeft de
wijze leraar Jezus zijn leerlingen leren bidden. Jammer genoeg is dit gebed nog
nooit helemaal begrepen, omdat men het bij alle omstandigheden en behoeften
meestal blindelings uitsprak. Maar de roomsen leggen in deze gebedsformule in
plaats van de waarheid alleen maar een zekere onnozele magische kracht en ze
gebruiken haar als een sympathiek universeel geneesmiddel tegen alle kwalen,
ook tegen ziektes bij dieren! Dat is mij dan toch volkomen onmogelijk! Het Onze
Vader is op zich zeker een heel waardevol gebed, maar dan alleen opgevat in de
juiste betekenis, en alleen als dat, wat het is. Maar zoals de ultramontanen en
protestanten het gebruiken is het de reinste onzin!
[2] 0 goede
leraar en meester Jezus! Als jouw lot soms lijkt op het mijne, dan zul jij na
je terechtstelling in zo'n toestand ook wel vaak spijt hebben gehad zoveel
goeds voor de slechte mensen te hebben gedaan. Bijna 2000 jaar in zo'n
duisternis! 0 edel mens, dat moet heel hard zijn!'.
[3] Op
het moment dat onze man de naam Jezus zo deelnemend en eerbiedig uitspreekt,
schiet er een sterke bliksemflits van oost naar west. Daar schrikt onze
vrijheidsapostel hevig van, maar ook is hij erg blij, omdat dit hem ervan overtuigt
dat hij niet blind is.
[4]
Tegelijkertijd begint hij ook erover na te denken, wat toch wel de oorzaak van
deze heldere bliksem kon zijn. Hij gaat alle hem bekende oorzaken voor de
opwekking van elektriciteit na, maar vindt niets wat dit eerste lichtverschijnsel
in deze voor hem nog steeds onbegrijpelijke toestand afdoende kan verklaren.
[5]
'Maar nu gaat me een nieuw licht op', roept hij uit. 'Ja, zo zit dat! 0
heerlijke filosofie, onuitputtelijke bron van ware wijsheid! Jij schenkt een
ieder het juiste licht die jou, zoals ik, met alle vuur en liefde omvat en je
in alle levenssituaties als enige en betrouwbare raadgever en wegwijzer
gebruikt! Kijk, hoe vlug heb ik nu met jouw hulp deze gordiaanse knoop
doorgehakt!
[6]
Als er zich in het rijk van het niets één individuele bestaansvorm bevindt, dan
kunnen er immers nog een menigte andere aanwezig zijn, hetzij van dezelfde, of
van een andere geaardheid! En zo kunnen er behalve mijn bestaan, zich hier nog
een menigte andere bestaansvormen van allerlei aard bevinden die geschikt zijn
voor de opwekking van elektriciteit, zonder in het minst afbreuk te doen aan
het ons allen omgevende niets. Zo is het goed! Ik weet nu, dat er buiten mij in
deze duisternis toch nog ergens wezenlijke buren bestaan, hoe ze ook geaard
mogen zijn. Ik ben hier dus helemaal niet zo alleen als ik me dat een hele tijd
heb voorgesteld. Ja, dat is goed, dat is heel goed!
[7] Had ik maar
eerder mijn toevlucht genomen tot de Duitse filosofie dan zou ik zeker al
andere grond onder de voeten hebben. Maar ik, domoor, ik verloor me tenslotte
in een bekrompen, onnozele kritiek op het gebed en in een nodeloos medeleven
met de grote, wijze en edelste leraar der volkeren Jezus en ver...!'.
[8] Nu
bliksemt het weer en deze keer nog sterker dan eerst. Robert is buiten zichzelf
van schrik en verbazing en is helemaal uitzijn evenwicht door dit voor hem
onbegrijpelijk intensieve licht, dat trouwens maar een korte tijd duurt. Ook
kwam het hem hierbij voor, alsof hij in de verte bepaalde contouren zag van
allerlei bekende zaken. Maar ze werden te kort belicht om nader te kunnen
definiëren.
[9] Na
een lange tijd van rust kon hij pas weer dieper gaan nadenken. Zijn eerste wat
meer geordende gedachte was de volgende: 'Aha, nu weet ik pas, waar ik aan toe
ben! Dit bliksemen duidt op een flink onweer dat nu in deze nacht boven Wenen
te keer gaat. Ik ontwaak nu zo stilaan uit mijn sterke narcose en keer weer
helemaal tot het leven terug. Waarschijnlijk helpt me deze lucht vol
elektrische lading hierbij en zal ik onder
bliksem, donder en hagel weer terugkeren in het leven. Ik hoor nog wel
geen donder, maar het onweer kan ook nog heel ver weg zijn.
[10] Of zou ik soms doof zijn? Ik
verneem mijn gedachten wel als woorden, maar dat is nog geen bewijs, dat ik de
volledige beschikking heb over mijn gehoororganen. Misschien krijg ik bij deze
gelegenheid ook mijn gehoor weer terug. Dat eigenaardige gevoel echter van het
mij omringende niets kan ik langs natuurlijke weg absoluut niet verklaren.
Maar, wat doet het er toe? Ik besta nu eenmaal en heb het nu twee keer zien
bliksemen: bewijs dat ik niet blind ben! Wie weet of dat niet allemaal de
uitwerking is van het dreigende onweer? Daarom zal ik dat onweer maar eerst
eens laten losbarsten en voorbijtrekken, dan zal wel blijken of ik zal blijven
zoals ik nu ben.
[11]
Maar deze situatie duurt wel aardig lang! Naar mijn gevoel zou het wel al
honderd jaar kunnen zijn, maar dat zal wel puur gevoelsmatig zijn. Ja, ja, als
je in een zekere verdoving wegkwijnt, moet een minuut wel een jaar lijken. Ja,
zo is het ook! Als het maar gauw weer eens bliksemde en dan ook wat donderde.
Maar de bliksemflitsen laten op zich wachten'.
8
Opnieuw
liefde voor het leven
Wraakzucht
gaat over in gedachten van vergeving
Nieuwe
bliksem en blijvende helderheid
[1]
Robert praat verder: 'Of, of? Eigenaardige inval! Zouden deze twee
bliksemflitsen soms alleen in mijn verbeelding hebben bestaan, en is dat
misschien een teken dat het nu spoedig helemaal met me gedaan zal zijn? Ja, zoiets
kan het ook zijn. Want nu ik dit armzalige leven weer zo'n beetje begin lief te
krijgen, zal het zeker gauw daarmee gedaan zijn! Als je de dood roept, komt hij
zeker niet. Ben je echter bang voor hem en wens je van ganser harte dat hij nog
lang mag uitblijven, dan komt hij gewis zo vlug mogelijk! Daarom moet ik weer
met alle mij nog resterende krachten verlangen naar mijn spoedige volledige
vernietiging, dan kan ik er zeker van zijn dat de ware dood mij nog niet al te
vlug in de kraag zal pakken!
[2] Werkelijk,
dat is een goed oud gezegde: 'Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen; maar
wie zijn leven veracht zal het behouden'! Bij mij is dat nu al eens het geval
geweest! Want alleen omdat ik mijn leven haatte, heb ik mij uit liefde tot al
mijn Duitse broeders in de grootste gevaren begeven en werd toen
hoogstwaarschijnlijk door kruid en lood naar hier bevorderd. Maar ik, Robert
Blum, leef!
[3] Ik
ben nu nog wel machteloos. Maar een innerlijk gevoel zegt me: Robert, je zult
gauw sterk en machtig worden om aan deze gemene moordenaars en beulen je bloed
te vergelden! Ja, ja, Robert, je zult weer sterk worden! Toen je op aarde
leefde, was je alleen in jezelf thuis. Nu leef je echter in miljoenen harten
van je broeders en ook nog in werkelijkheid in jezelf! Daarom, Robert, versaag
niet! Je zult nog heel sterk en machtig worden!
[4]
Wel zou het beter zijn, als ik nu al sterk was, nu mijn woede en wraaklust nog
in volle gloed staan. Maar als in deze duisternis mijn wraakgevoel eerst zo
stilaan zou verflauwen en ik pas daarna sterk zou worden, dan blijf ik maar
liever in mijn tegenwoordige zwakte en wil ik in mijn plaats het fatum laten
begaan.
[5] Het is trouwens
merkwaardig, dat ik nu mijn toch zo rechtmatige woede en wraakgevoel niet kan
bewaren. Het gaat soms helemaal in een soort grootmoedige vergeving over, wat
me echt ergert. Maar als ik de zaak goed bekijk, is dat toch eigenlijk weer
echt Duits! Alleen een Duitser kan vergeven. En dat is een prachtige deugd, die
alleen maar eigen is aan de edelste zielen!
[6]
Wie kan tegen zijn moordenaar zeggen: 'Vriend, je hebt me kwaad gedaan, maar,
ik vergeef het je uit de grond van mijn hart!' Dat kan Robert! Ja, niet alleen
kán Robert dat, maar hij doet het ook! Broeder Alfred (Windischgrätz.), jij die
mij schandelijk hebt laten vermoorden, ik vergeef het je en wil eeuwig geen
wraak op je nemen al zou ik het ook duizend keer kunnen! Ja, laat heel
Duitsland het horen: Robert Blum heeft zijn en ook jouw vijand de wandaad
vergeven!
[7] Zo, nu ben ik in
één keer opgelucht! Hm, ik heb zelfs bewondering voor mijn edelmoedigheid; dat
is voor mij een hele verkwikking! De mythe zegt dat eveneens van de grote
leraar der volkeren, die ook aan het kruis Zijn vijanden al hun wandaden
vergaf. In Hem woonde zeker ook zo'n echt Duitse ziel, anders zou Hij
nauwelijks in staat zijn geweest zo' n karaktergrootheid te tonen. Want de
mensen uit het Oosten hebben nooit zo'n grootmoedigheid bezeten. Ja, ja, de
grote leraar Jezus was ook een Duitser!'
[8]
Bij het noemen van de naam Jezus schiet er weer een machtige bliksemflits van
oost naar west en laat bij zijn verdwijnen een blijvend zwak schijnsel achter
van een eigenaardig grijs licht! Dat bevreemdt onze Robert ten zeerste, omdat
hij nu met zijn vroegere onweersverwachting, om zo te zeggen er helemaal naast
blijkt te zitten.
9
Jezus
legt zijn leerlingen op het geloof ter harte te nemen
[1]
Oplettend bekijkt hij het schijnsel dat aan blijft houden, en weet niet wat hij
ervan denken moet. Na een poosje komt hij weer tot zichzelf, begint weer
nuchter over dit fenomeen na te denken en zegt bij zichzelf:
[2]
'Uiteindelijk is het toch nog een onweer, waarvan de bewolking nu na de derde
bliksem aan één kant een beetje dunner begint te worden. Eén ding begrijp ik
daarbij niet helemaal, dat ik nu pas duidelijk gewaar word dat ik me zonder
enige ondersteuning als een vogel in de vrije lucht of in de vrije ether
bevind. Zo'n situatie zou in het vroegere donker nog wel als gevoelsbedrog beschouwd
kunnen worden, maar nu is het geen begoocheling meer, maar de volle waarheid.
[3] Nu wordt me wel
duidelijk dat ik wat mijn lichaam betreft werkelijk gestorven ben, omdat je
toch onmogelijk kunt aannemen dat een zwaar lichaam zich zo lang in het lucht-
of etherruim zonder steun kan staande houden. Maar buiten mij is er noch
beneden noch boven me ergens iets concreets te ontdekken. Ik moet me dus heel
ver van de een of andere planeet af bevinden. Hm, dat is vreemd!
[4] 0
Hegel, 0 Strausz en Rongel, (Drie filosofen uit die tijd).jullie wijsheid
schijnt hier behoorlijk schipbreuk te lijden! Waar is nu jullie universele
wereldziel, waarin de mens zal overgaan na het afleggen van zijn lichaam? Waar
is de God, die zich in de mens manifesteert en die van zichzelf bewust wordt in
de mens? Ik ben gestorven en ben hier nu in de meest totale machteloze
eenzaamheid die men zich maar kan indenken en voorstellen! Er is geen spoor te
bekennen van de een of andere zich manifesterende godheid en evenmin een overgang
van mijn wezen in de universele wereldziel.
[5]
Jullie verwaande mensvriendelijke filosofen! Van een zodanige toestand na de
dood van het lichaam hebben jullie nog nooit het flauw,te benul gehad! Kort en
goed, jullie hebben mij bedrogen en zullen nog velen bedriegen. Maar alles zij
jullie vergeven, omdat jullie ook Duitsers zijn! Zouden jullie iets weten wat
dichter bij de waarheid ligt, dan zouden jullie het zeker voor jullie
volgelingen niet hebben achtergehouden. Maar omdat jullie daartoe niet in staat
zijn, geven jullie wat je hebt en dat is tenminste eerlijk gehandeld.
[6]
Jullie eerlijkheid dient een mens hier echter tot niets! Maar dat maakt ook
niets uit, omdat_het eigenlijk voldoende is de mensheid enkel materieel binnen
een zekere orde te houden. Wat echter het vaak betwijfelde leven na de dood
betreft, daar zijn stellig geen wetten meer nodig. Want welke verplichtingen
zou ik nu nog kunnen hebben? Zeker geen andere dan die van een wolkje in de
lucht dat door de winden wordt voortgedreven. Al had ik nu ook de wijsheid van
Salomo en de sterkte van Goliath, wat zou ik daar dan aan hebben?
[7]
Daarom zou het echt beter zijn te sterven in het duistere bijgeloof van Rome,
waar men tenminste in blind geloof zijn lichaam kon afleggen, waarna men als
ziel hetzij goed of slecht, zou verder leven. Dat zou beter zijn dan als
Rongeaans aanhanger te menen, dat men bij de dood alle leven voor eeuwig
verliest en daarom ook vreselijk bang moet zijn voor de dood. 0 mijn hemel, het
is beter eeuwig in deze onwerkelijke leegte te versmachten, dan nog één keer
zo'n doodsangst uit te moeten staan!
[8]
Daarom, leraren, leer jullie aanhangers geloven! En zij zullen gelukkiger
sterven dan ik met al mijn verstand gestorven ben. Nu wordt me ook duidelijk,
waarom de grote meesterleraar Zijn leerlingen steeds op het hart drukte slechts
te geloven!'
10
Goede
gedachten over Jezus
Het
geloof in de onsterfelijkheid en in een God van liefde groeit
[1] Robert zegt verder:
'Deze wijze leraar van de volkeren werd net als ik uit behoeftige ouders
geboren. Hij zal hoogst waarschijnlijk maar moeizaam onder alle mogelijke
ontberingen tot het niveau van de hoogste morele wijsheid hebben kunnen
opklimmen, waarbij hij zich van de kant van de zonderlinge joodse
priesterheerschappij zijn leven lang ook nog heel wat vervolgingen heeft moeten
laten welgevallen. Het moet voor hem enorm zwaar zijn geweest, zich onder de
hardnekkige volgelingen van Mozes en Aäron, in wier hoofden en harten het
duister was als de nacht, zich tot zulk een wijsheid omhoog te werken.
[2]
Waarschijnlijk is hij eens als arme drommel met zijn even arme ouders of met
een andere karavaan naar Egypte getrokken, en heeft daar door zijn aangeboren
talenten de aandacht van een of andere wijsgeer getrokken. Die nam hem daarna
op in zijn school en wijdde hem in alle geheimen van de diepste wijsheid in,
waarmee hij vervolgens, door deze op een verstandige manier in praktijk te
brengen, bij zijn domme landgenoten wel erg veel opzien moest baren. Of hij
kwam in de school van de Essenen terecht, die toentertijd de kwintessens van
alle wijsheid bezaten. Waardoor de blinde joden hem natuurlijk bijna voor een
god hielden, tot troost voor de arme mensheid, maar tot grote ergernis van de
boven alles rijke en hoogmoedige priesters!
[3] Ik
moet in mezelf lachen als ik er aan denk, hoe hij bij verschillende
gelegenheden de hele hoge priesterschap soms zo terecht wees, dat zij vaak van
ergernis wel uit hun vel konden springen! Jammer genoeg werd hij tenslotte het
slachtoffer van zijn al te grote moed en van de grote boosheid van de met goud
en edelstenen behangen tempelhorde.
[4]
Maar verging het mij soms beter? 0 nee, ook ik ben een martelaar geworden voor
mijn nobele streven! Ik wilde de mensheid van de oude slavenketenen bevrijden
en mijn loon daarvoor was de smadelijkste dood. Het ziet er werkelijk duivels
uit met de hele mensheid! Haar grootste vrienden vermoordt ze en voor haar
meest geraffineerde vijanden organiseert ze triomftochten met muziek en
fakkellicht!
[5]
Maar nu ben ik van alles verlost en heb daarbij het overtuigende bewustzijn,
dat het alle grote weldoeners van het volk geen haar beter vergaan is dan mij,
hoewel ik ondanks mijn goede wil nog lang geen Jezus ben!'
[6]
Bij het noemen van deze naam schiet er weer een felle bliksem voorbij en deze
keer wel heel dicht langs Robert. Deze laat nu al een soort avondschemering na
en ook in de richting van het noorden iets als een wazig landschap, zodat onze
man alle contouren goed kan onderscheiden, zonder zijn vrije toestand in de
lucht te verlaten.
[7] Hoewel de bliksem
hem ook deze keer zeer verrast, schrikt hij er toch niet meer van, maar begint
er meteen rustig over na te denken en zegt bij zichzelf: 'Werkelijk, dat is in
hoge mate merkwaardig! Nu ging de bliksem om zo te zeggen door mijn lichaam
heen en ik voelde daarbij niets anders dan voor het eerst een uiterst weldadig
briesje en ik voel me nu werkelijk buitengewoon gesterkt! En het sterkere
lichtschijnsel ervan doet mijn hart en mijn ogen nog meer goed. Ook komt het me
voor dat ik in het noorden een soort wazig landschap kan zien, wat me er des te
meer van overtuigt dat ik in alle ernst in de vrije lucht zweef. Ook kan ik nu
mijn voeten, handen en ook mijn kleding, zoals ik die droeg bij mijn
terechtstelling, goed onderscheiden.
[8] Och, wie zou er op aarde niet in lachen
uitbarsten als je vertelde, dat na het verlaten van het lichaam niet alleen je
ziel in haar vroegere, aardse gestalte, maar ook in alle ernst je eigen kleding
onsterfelijk is!?
[9] De
grote Shakespeare had werkelijk gelijk, toen hij zei: 'Tussen maan en zon
gebeuren dingen waar de menselijke wijsheid nog nooit van heeft gedroomd'. En
tot deze dingen hoort de onsterfelijkheid van aardse kleding! Daarbij schijnt
het lot heel vreemd te werk te gaan, juist het kostuum van mijn overwinning,
dat in de ogen van mijn vijanden het kostuum van de grootste schande is, werd
met mij bevorderd tot de hoogste vrijheid! Ja, dat kan alleen een liefdevolle
en uiterst rechtvaardige God zo leiden! Nu geloof ik dan ook dat er een
waarachtige God bestaat, die in der eeuwigheid niet aan Hegel en Strausz hoeft
te vragen of Hij mag en kan bestaan.
[10] Maar het komt me toch vreemd voor
dat zo vaak ik de naam noemde van de grote man uit het morgenland, het even zo
vaak heeft gebliksemd! Zou het misschien toch echt waar zijn dat hij een zoon
van God en dus meer dan een mens is?
[11] Als zelfs kleding onsterfelijk
is, dan kan het met Jezus... aha, daar heeft het weer gebliksemd en wel sterker
dan de vorige keren! Merkwaardig!'.
11
Verdere
eerbiedige en verlangende gedachten met betrekking tot Jezus
De
lichte omgeving komt naderbij
[1] Robert
zegt verder: 'Zou ook hij zich hier ergens bevinden, net als ik en zoekt hij nu
op deze totaal onschuldige elektrische manier contact met mij, als een man die
zo ongeveer zijns gelijke is? Ja, ja! Want hij moet speciaal in de Egyptische
magie, voornamelijk door de kennis van de verborgen natuurkrachten, een van de
meest ervaren mannen zijn geweest. Daardoor zouden zijn zogenaamde wonderdaden
ook heel goed te verklaren zijn, vooral als die domme Osmanen de grote
bibliotheek van Alexandrië niet hadden verbrand.
[2]
Ja, ja, zoals mij de wijsheid van Hegel en Range is bijgebleven, zo is ook hem
een grote schat aan wijsheid bijgebleven met welks onschatbare hulp hij mij nu
door bliksems te kennen geeft, dat hij zich in mijn nabijheid bevindt en
misschien ook de wens heeft om in deze leegte ergens een mens te ontmoeten. Het
moet voor iemand met de meest levendige geest ter wereld geen genoegen zijn
1800 jaar lang en nog zo' n 40 jaar erbij, zich alleen met zijn eigen
gezelschap tevreden te moeten stellen. 0, edele, beste en grootste
mensenvriend! Weliswaar ben ik tegenover jouw grootheid niet waard je
schoenriemen los te maken, maar wat baat hier alle aardse grootheid? Hier
verdwijnt werkelijk alle glans en alle aardse beroemdheid!
[3]
Jouw naam en voortaan ook de mijne zullen nog wel lang op aarde geroemd en
bewonderd worden, maar wat hebben wij beiden daaraan? Wij kunnen hier in de
eindeloze leegte enkel door een soort elektrische bliksem telegraaf aangeven
dat we ons beiden hier, misschien niet zo ver van elkaar, bevinden.
[4]
Konden we maar dichterbij komen, heus dan zouden wij voor eeuwig aan elkaars
gezelschap genoeg hebben! Twee edele, in hoge mate verwante zielen zouden wel
eeuwig geen gebrek hebben aan de heerlijkste gespreksstof om de tijd en ook de
eeuwigheid op de meest aantrekkelijke manier te korten en te veraangenamen!
Maar wat heb je aan de beste wens? Wie zal of kan hem realiseren?
[5]
Wellicht zweven er nog talloze andere wezens rond zoals wij beiden. Waren de
hemellichamen misschien oorspronkelijk ook dat, wat wij nu zijn? Na triljoenen
aardse jaren hebben zich talloze atomen rond hen opgehoopt. Zo zijn tenslotte
hele hemellichamen uit hen ontstaan, in het centrum waarvan nog dezelfde
geesten of zielen wonen waaromheen zich door opeenhoping hele werelden hebben
gevormd!
[6]
Misschien ben jij, mijn grote vriend, na bijna 2000 jaar ook al zo' n klein
komeet je geworden en kun je uit je eigen dampkring al bliksems doen ontstaan?
Bij mij zal nog veel geduld nodig zijn eer ik ook maar enkele meters dampkring
om me heen zal hebben verzameld. Wanneer jij al een rijpe planeet zult zijn,
word ik misschien een satelliet van jou? Of als jij misschien na vele
deciljoenen aardse jaren zelfs een zon wordt, kan ik misschien zoals Mercurius
je dichtstbijzijnde planeet worden!
[7]
Dat zijn wel verwachtingen die nog ver in de toekomst liggen, maar wat kun je
anders doen? Niets dan alles geduldig afwachten! Hier in het rijk van de
eeuwigheid moet je je ook met eeuwige verwachtingen troosten, wil je niet van
ontzettende verveling aan volkomen wanhoop ten prooi vallen.
[8]
Maar kijk daar! Dit wazige, eigenaardige landschap diep onder mij wordt nu iets
helderder en het lijkt ook of het dichterbij komt. 0, dat zou charmant zijn!
Dat is zo ongeveer zoals ik het me al had voorgesteld.
[9]
Mijn grote vriend Jezus... aha, daar bliksemt het weer! Maar dat doet er niet
toe! Wat wilde ik ook al weer zeggen? Mijn grote vriend, die waarschijnlijk al
tot een kleine komeet is uitgegroeid, heeft mijn vurige wens gehoord en doet nu
al het mogelijke om naar mij toe te komen. Dan zal hij mij zeker tot zich
trekken in het centrum van zijn jonge wereld en daardoor de aantrekkingskracht
van de uitwendige etheratomen versterken en zo des te eerder en makkelijker
aangroeien tot een volledige wereld. Ja, misschien heeft hij ook al een grote
menigte hem verwante mensen om zich heen! Dat is heel goed mogelijk, want
mensen zoals ik zijn er al heel veel geweest.
[10]
Als hij mij nu kan aantrekken, dan heeft hij ook al zijn volgelingen, die vóór
mij de echte kruisweg zijn gegaan, op eenzelfde wijze aangetrokken! Dus zou ik
nu al een heel groot gezelschap rond hem kunnen aantreffen. Als dat zo zou
zijn, wat zou me dat een genoegen doen!
[11] Het lijkt wel of dit werkelijk
toch nog iets gaat worden. Dat eigenaardige landschap komt steeds dichterbij en
wordt ook steeds helderder en duidelijker. Ik neem nu werkelijk al iets waar
dat zo ongeveer op een kleine berg lijkt, omgeven door meerdere heuvels! God
zij geloofd, zo kom ik met het nodige geduld misschien toch nog op wat vastere
grond terecht.'
12
Er
verschijnt een mens in de licht sfeer. Is het Jezus?
[1]
Robert zegt verder: 'Kom, Robert, wees blij! Want het landschap is al heel
dichtbij gekomen. En daar zie ik ook zoiets als een mens op de kleine berg
staan, die mij schijnt te wenken!
[2]
Zou dat soms de goede Jezus zelf zijn? Ja, ja, hij is het in levende lijve!
Want nu zag ik duidelijk, hoe bij het uitspreken van zijn naam een sterke bliksem
rechtstreeks van hem in mijn richting schoot. 0, dat zal eindeloos charmant
zijn om me in het gezelschap te bevinden van die geest, wiens grootheid en
onovertroffen diepe wijsheid ik zo vaak boven alles heb bewonderd!
[3]
Ach jullie arme, domme mensen op aarde, die jezelf vanwege je aardse
bezittingen en vanwege een zogenaamde hogere afkomst beter acht dan vele
duizenden arme broeders en zusters, die jullie alleen maar 'gespuis' noemen! Ik
roep jullie toe, dat jullie het allemaal bij elkaar niet waard zijn om in
plaats van je hersens het vuil van een van je arme broeders in jullie edele
hoofden rond te dragen! Als jullie net zo onnozel als zij zouden zijn, zouden
jullie tenminste iets vermoeden van hoe het er hier uitziet!
[4]
Kom maar hier, jullie voorname, meer dan half dode ezels. Hier zul je pas leren
wat jullie zijn, en wat je afkomst, je geslacht en je goud is! Werkelijk, geen
duivel zal jullie bevrijden uit je duistere verbanning! Want degenen die de
godheid jullie toezond als redders, hebben jullie van Abel af, altijd gevangen
genomen en wreed vermoord. Maar nu roep ik luid:
5] 'Jullie barre tijd
loopt ten einde! Spoedig zullen jullie allemaal hier zijn en misschien vragen
naar jullie trotse voorouders. Maar de eeuwige, duistere ruimte om je heen zal
je ook in alle eeuwigheid geen antwoord geven! Uit jullie zal de godheid
moeilijk ooit een slakkenhuis kunnen bouwen, laat staan een wereld! Maar God
moge doen wat Hij wil! Ik echter ben nu buitengewoon verheugd dat mijn beste
vriend, samen met het steeds lichter wordende landschap, al zo dichtbij is dat
ik hem bijna zou kunnen toespreken. God zij geprezen voor dit geschenk!'.
13
De
roep van Robert. De komst van Jezus
De
afgescheiden ziel vindt weer vaste grond
[1] Robert zegt verder:
'Dat eigenaardige landschap komt steeds dichterbij! Die ene berg, waarop de
grootmeester van de schitterendste moraal staat, is nog tamelijk hoog. Hij zou
wel enkele honderd voet hoog kunnen zijn en is aan de ene kant echt rotsachtig
en ontoegankelijk Maar de andere omliggende heuveltjes zou men best voor wat
grotere hopen zand kunnen houden, waarvan de grootste nauwelijks dertig voet
hoog zijn. Ook de belichting van dit heuvelachtige landschap is eigenaardig. De
heuvels zien er uit alsof ze met fosfor overgoten zijn. Maar de voet van de
heuvels en de daartussen liggende dalen en vlakten zijn helemaal niet te zien.
Je ziet slechts een eigenaardige donkergrijs groenachtige nevel en je kunt
helemaal niet onderscheiden hoever deze zich over dit heuvellandschap
uitstrekt.
[2] Ik denk dat wel alle zich nieuw
vormende hemellichamen er zo uit zien voor ze als onopvallende kometen hun baan
om een zon beginnen. Deze heuvels zullen aan de voet wel een of andere
verbinding hebben. Maar hoe? Dat zal de enige bewoner, de vroegere grootmeester
van de zuiverste moraal, wel het allerbeste weten! Hij is nu al heel dichtbij
en zou me misschien horen als ik hem eens flink hard riep. Lukt me dat, dan is
dat natuurlijk prima voor mij en misschien ook voor hem. Roep ik echter
tevergeefs, wel, dan zal dat zeker niet mijn laatste vergeefse roep zijn!'
[3] Na deze woorden zet Robert zijn
beide handen als een spreekbuis aan zijn mond, haalt diep adem en roept uit
alle macht:
[4]
'Jezus, grote meesterleraar van alle volkeren der aarde! Als jij het bent en je
mijn stem hoort, kom dan naar me toe met je jonge aarde! Waarlijk, je zult aan
mij je grootste vereerder hebben! Ik waardeer je om je eenvoudige en toch
buitengewoon grote wijsheid, waarin je al je voorgangers en volgelingen hemelhoog
overtreft! Verder waardeer ik je omdat ons beider aardse lot bijna hetzelfde
was. En tenslotte waardeer ik je bijzonder, omdat je de eerste was en nog bent,
die me in deze onverdraaglijke duisternis het eerste licht heeft gebracht, waar
ik je eeuwig dankbaar voor zal blijven.
[5]
Als jij mijn boven alles dierbare Jezus bent, kom dan! Och, kom naar me toe en
laten we elkaar troosten! Ik wil je zeker naar beste vermogen troosten. Ik ben
er ook bij voorbaat vast van overtuigd dat jij van jouw kant met je grote
wijsheid mij zeker de grootste troost zult geven. Kom toch, beste vriend en
lotgenoot!
[6]
Jij, meester der liefde, die de liefde tot enig en alles omvattend gebod hebt
gemaakt! Als jij je grote liefde behouden hebt net als ik, kom me dan tegemoet
met je liefde, die je zelf onderwezen hebt! En met deze liefde zal ook ik jou
voor eeuwig tegemoet komen!'
[7] Na
deze krachtige roep schuift de kleine, vaag lichtende, heuvelachtige wereld
snel onder de voeten van onze man. En wel zo, dat hij voor de eerste keer na
zijn gewelddadige overgang precies aan Jezus' rechter zijde op de hoogste berg
weer vaste grond onder zijn voeten voelt.
14
Een
belangrijke levensvraag
[1] Als
Robert daar nu stevig voor Mij staat, bekijkt hij Mij van top tot teen en
ontdekt in Mij werkelijk en onmiskenbaar dezelfde Jezus die hij ook dacht te
zullen aantreffen. En wel in dezelfde schamele kleding en ook met de
wondtekenen, zoals hij zich zijn Jezus in zijn fantasie vaak had voorgesteld.
[2]
Als hij Mij een poosje sprakeloos heeft staan aankijken, komen hem de tranen in
de ogen. En nadat hij zich wat heeft hersteld, zegt hij vol innig medelijden:
[3] '0
beste, grootste mensenvriend, jij die genoeg liefde had om zelfs je wreedste
beulen het schandelijke ontecht dat ze je aandeden van ganser harte te
vergeven! En dat enkel omdat je in je menselijke grootheid hun volkomen
blindheid als geldig excuus aannam!
[4]
Maar hoe hard moet tevens de godheid zijn, jouw zo vaak boven alles geprezen en
aanbeden Vader als Hij bestaat, dat Hij jou, de edelste, volmaaktste en beste
van alle mensen, nu al bijna 2000 jaar in deze donkere leegte laat rondzweven
in dezelfde behoeftige armoede, waarin je van kindsbeen af opgroeide tot de
reinste en alleredelste mensenvriend!
[5]
Beste meester Jezus, die alle liefde het meest waardig is! Hoe heb ik met je te
doen en heb ik je ook anderzijds lief vanwege je tot nu toe aanhoudende
armoede! Want als je me tegemoet was gekomen in een ook maar gedeeltelijk
zalige toestand, dan zou ik mij werkelijk geërgerd hebben dat een geest als
jij, na het wegvallen van het lichaam niet meteen de hoogste huldiging krijgt,
als er een rechtvaardige, vergeldende godheid bestaat!
[6]
Maar nu ik je hier nog precies zo aantref zoals je de aarde verliet, schijnen
de verhoudingen heel anders te liggen dan wij ons voorstellen. Daarom lijkt de
toestand waarin we ons na het afleggen van ons lichaam bevinden een
noodzakelijke voorwaarde, waardoor we pas na verloop van een lange tijdsduur
datgene kunnen verwezenlijken wat aan inzichten en verlangens ons diepste
wezen uitmaakt.
[7]
Vanuit dit standpunt bekeken lijkt jouw en mijn tegenwoordige bestaan nog
steeds zeer beklagenswaardig, omdat de verwezenlijking van de inzichten waarvan
we ons innerlijk een duidelijke voorstelling hebben gemaakt, ver buiten het
bereik ligt van de macht van onze wil. Alleen om de verwezenlijking van onze
voorstellingen met de zwakheid van onze wil in overeenstemming te brengen,
bezitten we in ons gemoed gelukkig iets dat we in het burgerlijk leven geduld
noemen. Dit wordt evenwel soms op de proef gesteld, waarover wij elkaar zeker
heel wat zullen weten te vertellen!
[8]
Beste vriend, ik heb je nu zo goed mogelijk verteld wat ik denk. Wil jij mij nu
ook vertellen, wat jij denkt over onze nog zeer bedenkelijke situatie? Door met
elkaar te praten, zullen we het ons wel een hele spanne tijds dragelijker
maken. Wees dus zo goed, nobele mensenvriend, en open voor mij jouw hoog heilige
mond!'.
[9] Ik
Jezus) zeg, terwijl Ik Robert de hand reik: 'Wees van harte welkom,
beste en dierbare lotgenoot in het lijden! Ik zeg je, wees blij dat je Mij
gevonden hebt en maak je verder nergens zorgen over. Het is voldoende dat je
Mij liefhebt en naar je verworven inzicht Mij voor de edelste en wijste mens
houdt. Laat al het andere van nu af maar helemaal aan Mij over. Ik geef je de
heilige verzekering dat, wat ons ook mag overkomen, alles tenslotte heel goed
zal aflopen. Want Ik heb hier in deze eenzaamheid alles doordacht, en kan je
met grote zekerheid zeggen dat Ik in het gebruik van de jou zo zwak voorkomende
wilskracht het zo ver heb gebracht dat Ik, als Ik wil, alles ten uitvoer kan
brengen wat Ik me maar kan denken en voorstellen. Dat Ik jou hier zo verlaten
en eenzaam toeschijn, ligt alleen aan jouw gebrekkig inzicht in deze wereld.
Wordt dit meer en meer gesterkt door jouw liefde tot Mij, dan zul je ook
spoedig inzien hoe ver Mijn wilskracht kan reiken.
[10]
Maar afgezien van alles wat je tot Mij hebt gesproken en wat Ik nu tegen jou
heb gezegd, wil Ik eerst een betekenisvolle vraag tot je gemoed richten, die je
Mij zonder terughoudendheid oprecht moet beantwoorden, en wel precies zo als je
hart je ingeeft.
[11]
Deze vraag luidt als volgt: Kijk, beste vriend en broeder, je hebt op aarde een
redelijke instelling gehad, namelijk je broeders te bevrijden van de
bovenmatige druk van hun strenge en harteloze regeerders. Hoewel je daartoe nu
juist niet de geschiktste middelen gekozen hebt, kijk Ik alleen naar het doel
en minder naar het middel. Als dit maar niet als wreed kan worden betiteld, dan
is het voor Mij reeds goed en billijk. Maar zo ver Mij bekend is, ben je
halverwege het verwezenlijken van je goede doel door je vijanden opgepakt en
spoedig daarop terechtgesteld. Dat dit treurige gebeuren je tot in je diepste
wezen razend moet hebben gemaakt en je hart vervuld heeft met een redelijk
verlangen naar wraak, vind Ik zo natuurlijk dat daar niets tegen in te brengen
is! Als je nu echter die Oostenrijkse veldheer die jou ter dood veroordeelde in
je nu reeds krachtig geworden handen zou krijgen, en behalve hem ook al zijn
handlangers, zeg me dan eens heel eerlijk wat je met hen zou doen?'
15
Goed
antwoord van Robert. Vrome wensen
[1] Robert zegt: 'Edelste
vriend! Dat ik op het moment dat deze liefdeloze tiran mij behandelde als een
gemene misdadiger ziedend werd van woede en wraaklust, dat, geloof me, moet
iedere redelijk denkende geest terecht vinden. Maar nu heb ik hem allang
vergeven. Ik verlang dus werkelijk niets anders voor deze blinde, dan dat hij
ziende mag worden en mag inzien of hij juist of onjuist met mij heeft
gehandeld.
[2]
Als hij mij werkelijk dood had kunnen maken, dan had ik zeker nooit op wraak
kunnen zinnen. Daar hij mij eigenlijk letterlijk levend geschoten heeft en me
verder geen leed meer kan aandoen en ik eigenlijk nu reeds veel gelukkiger ben
dan hij met al zijn heerszuchtige illusies, kan ik hem des te gemakkelijker
vergeven. Ook had hij goed beschouwd heel wat meer redenen om mij, als een hem
gevaarlijk voorkomend individu, uit de weg te ruimen, dan eens in jouw tijd de
allerverdorvenste hogepriesters van Jeruzalem redenen hadden om jou, mijn
sympathieke vriend, schandelijk en bovenmate gruwelijk uit de wereld te helpen!
[3]
Kon jij, mijn edele vriend, zelfs tijdens het ondergaan van alle martelende
pijnen, jouw folteraars vergeven, hoeveel te meer kan ik dat, die toch
eigenlijk niets gevoeld heb van wat ik echt folterende pijn zou kunnen noemen.
[4]
Daarom zou mijn grootste aardse vijand nu ook voor me kunnen verschijnen, en ik
zou hem niets anders zeggen dan wat jij bij je gevangenneming in de Hof van
Gethsemane tot Petrus zei toen hij de knecht Malchus een oor afsloeg.
[5]
Als er in de eeuwige, oneindige ruimte een volkomen rechtvaardig goddelijk
wezen bestaat, dan zal dat hem wel het loon doen toekomen dat hij omwille van
mij en nog vele anderen heeft verdiend. Zou er echter wat ik nu bijna niet meer
kan aannemen niet zo'n goddelijk wezen bestaan, dan zal de latere geschiedenis
hem richten zonder dat ik dit ook maar in het minst hoef te wensen.
[6]
Als ik je echter een kleine hartewens mag voorleggen en het in
jouw
macht ligt die te verwezenlijken, dan beveel ik je in de eerste plaats mijn
arme familie aan, dat zijn mijn lieve vrouwen mijn vier kinderen! Dan verder
alle goede mensen die rechtschapen zijn van hoofd en hart! Laat echter de pure
egoïsten, die ten koste van de hele overige mensheid, alles hebben gedaan om
voor de toekomst van zichzelf en hun nakomelingen te zorgen, nog op aarde
ondervinden hoe het diegenen vergaat, die van dergelijke rijken afhankelijk
zijn en van de ene dag in de andere moeten leven! Maar ook dit moet je beslist
niet beschouwen als een wens, want ik voor mij vind in jou meer dan voldoende
schadeloosstelling voor alles wat ik op aarde heb geleden en verloren!'
16
De
Heer belooft de vervulling van rechtmatige wensen, maar maakt een kritisch
voorbehoud Roberts vurige rede tegen tirannen
[1] Ik
zeg: 'Je hebt heel goed geantwoord op mijn zeer belangrijke levensvraag. Jouw
antwoord is des te meer te waarderen, omdat het werd gegeven zoals het levend
en waarachtig in je ligt. Ik kan je er bij zeggen, dat Ik beslist zoveel
mogelijk van je uitgesproken wensen zal vervullen als dat in Mijn macht ligt.
[2]
Maar één ding, beste vriend en broeder, kan Ik niet verenigen met jouw
overigens rechtvaardige en mensvriendelijke denk- en handelwijze. En dat is,
dat jij op aarde er toch een zeker genoegen in schepte, als de een of andere
bekrompen aristocraat door het zogenaamde proletariaat een kopje kleiner werd
gemaakt!
[3] Zo
kan Ik me herinneren dat je zelfs in Wenen in een vergadering onder veel bijval
hebt uitgeroepen dat het in Oostenrijk en ook in nog heel wat andere landen
niet beter zal gaan, voordat er minstens enkele honderden aanzienlijken zouden
worden onthoofd! Zeg Me eens in alle ernst of je dat wel echt wilde? Of heb je
dat er zo maar uitgegooid, om aan je redevoering meer kracht bij te zetten?'
[4]
Robert zegt: 'Vriend, toen ik me nog op aarde bevond, wilde ik mijn leven
alleen voor de mogelijke vooruitgang van de arme, op velerlei wijze onderdrukte
mensheid opofferen. Daarbij ging ik echter door veel ervaringen van mijzelf en
van anderen zien, hoe de aristocratische, rijke onmensen zich vetmesten ten
koste van het zweet en het bloed van de armen! Zoals de meeste tronen en
paleizen uit het bloed van de arme mensheid zijn opgebouwd! En toen ik in
Oostenrijk maar al te duidelijk waarnam, dat men van de kant van de hogere adel
weer alles in het werk ging stellen om het oude, ijzeren absolutisme weer in te
voeren en de arme mensen driedubbele slavenkettingen aan te leggen, was dat
opeens te veel voor een mensenvriend, zoals ik met inzet van al mijn krachten
meen te zijn! Werkelijk, als ik honderdduizend levens had, dan zou ik ze
allemaal geven als ik de mensen daarmee zou kunnen helpen. Deze groten van de
wereld zullen er geen grijze haren van krijgen ook al worden er
honderdduizenden afgeslacht, als zij maar stijgen in aanzien en luister!
[5]
Zeg eens vriend, als een hart, dat echt van naasten- en broederliefde vervuld
is, zulke ijskoude gruwelen tegenover zijn arme broeders moet aanzien en
meevoelen, is het hem dan kwalijk te nemen, dat het uit gerechtvaardigde
ergernis tot zo menige uitspraak wordt gedreven, waaraan het bij een
rechtmatige gang van zaken nooit zou denken?
[6]
Het is wel mogelijk dat dit alles besloten ligt in een onnaspeurbaar plan van
een of andere onbekende Voorzienigheid en dat daarom alles zo moet komen als
het gebeurt. Maar wat weet een aardbewoner daar van? Wat heeft hij te maken met
willekeurige, geheime wetten, die een goddelijk wezen in de eeuwige hallen van
de oneindigheid uitvaardigt?
[7]
Wij burgers van deze aarde kennen alleen jouw verheven wetten der liefde, die
we verplicht zijn trouw na te leven, zelfs ten koste van ons eigen leven! Het
overige gaat ons weinig aan. Het is wel mogelijk dat er op een zonnewereld
andere wetten gelden, die misschien wijzer of ook dommer zijn dan die jij,
beste mensenvriend, ons hebt gegeven? Maar voor iedere burger van deze aarde
zou het zeker al te gek zijn als hij zijn leven zou willen richten naar wetten
die ergens op verre zonnen bestaan. Wij aanvaarden maar één wet als
goddelijk waar en geldig, waaronder, naar het oordeel van het onbevooroordeelde
zuivere verstand, iedere menselijke samenleving zo goed mogelijk moet kunnen
bestaan. Wat een of ander fatum daar echter tussen strooit, is niets anders dan
slecht onkruid tussen de heerlijke tarwe die jij, edele mensenvriend, op de
ondankbare aarde hebt uitgestrooid. En dit onkruid verdient niets anders dan
dat het wordt verbrand in de vuuroven van een volkomen rechtvaardig gericht!
[8] Ik
zeg ronduit: zolang de mens naar jouw wetten mens is, is hij ook alle
hoogachting waard. Verheft hij zich echter boven jouw wet, en wil hij zijn
broeders onderdrukken en overheersen ten behoeve van zijn eigen voordeel, dan
verklaart hij daardoor jouw wet van nul en van gener waarde. Dan is hij geen
broeder, maar een gebieder voor zijn broeders, met wier leven hij meent te
kunnen doen wat hij wil. Op dat punt zal ik eeuwig Robert Blum blijven en zal
ik nooit voor heersers een loflied zingen! En wel omdat zij allang niet meer
zijn wat ze eigenlijk zouden moeten zijn, namelijk wijze en liefdevolle leiders
voor hun arme broeders.
[9] Ik
weet wel dat er ook onder de arme klasse buitengewoon velen zijn die meer dier
zijn dan mens, en daardoor ook alleen maar door een ijzeren tuchtroede in het
gareel kunnen worden gehouden. Maar dan vraag ik: Wie is daar verantwoordelijk
voor? Dat zijn juist diegenen die zulke volkeren onderdrukten, en hun
oorspronkelijke levensnacht nog dieper maakten om op de peilers van de
volslagen domheid van hun volkeren hun heerschappij des te meer te versterken.
Vriend, als iemand voor zulke vorsten hoera roept, zal dat zeker geen Robert
Blum en nog minder een Jezus van Nazareth zijn!
[10]
Ja, er zijn nog wel vorsten die hun taak ernstig nemen en rechtvaardig zijn.
Dat zijn voor hun onderdanen ware engelen en vrienden. Zulke vorsten verdienen
een duizendvoudig vivat! Maar voor tirannen en moordenaars van de menselijke
geest heb ik echt geen geschikte benaming! Als er al duivels bestaan, dan zijn
zij het in levende lijve!
[11] Ik
meen dat ik jouw vraag nu tamelijk openhartig heb beantwoord. Maar nu vraag ik
je om over mijn mening de jouwe te geven. Ik ben weliswaar tamelijk standvastig
in wat ik nu eenmaal als juist zie, maar toch niet star en onbuigzaam, vooral
niet als jij me daarvoor iets beters te bieden hebt!'
17
De
Heer brengt naar voren: 'wees onderdanig aan de overheid'
Robert
trekt dit gebod in twijfel Hij wenst opheldering over de god-menselijke natuur
van Jezus
[1] Ik
zeg: 'Luister, beste vriend en broeder, Ik kan je denk- en handelwijze
volstrekt niet afkeuren. Waar tussen vorsten en de hun ondergeschikte volkeren
verhoudingen bestaan zoals jij me deze zojuist hebt afgeschilderd, heb je
natuurlijk volkomen gelijk om zo te spreken en te handelen. Maar als de zaken nu
eens anders lagen dan jij ze naar jouw begrippen hebt opgevat, hoe zou je dan
oordelen over de veelsoortige betrekkingen tussen heersers en hun
ondergeschikte volkeren?
[2] Je
zei me wel heel openhartig dat je alle betrekkingen tussen mensen alleen beoordeelt
naar Mijn gebod van de liefde, en dat je niets te maken hebt met bovenaardse
invloeden, maar kijk, op dat punt kan Ik om verschillende redenen niet met je
meegaan.
[3]
Een van de redenen b.v. is reeds dat ene gebod van Mijzelf, volgens welk Ik Mij
onderdanig betoonde aan elk wereldlijk gezag, terwijl Ik toch macht genoeg zou
hebben gehad een ieder afdoende het hoofd te bieden. Verder het voorval in de
tempel, waar Ik bij het tonen van de belastingpenning zelf gebood de keizer te
geven wat de keizer toekomt en God, wat God toekomt! Zo heb Ik ook door Paulus
laten zeggen dat iedere overheid gehoorzaamd moet worden, of ze mild of streng
is; want geen overheid bezit macht dan die haar van boven gegeven is! Wat zeg
je dan wel over déze geboden, die eveneens van Mij komen?'.
[4]
Robert zegt: 'Edele mensenvriend, weet je, uit puur menselijk verstandelijke
overwegingen schijnt de toenmalige noodzaak jou ter grotere beveiliging van je
leer alsook van je eigen persoon deze geboden te hebben afgedwongen. Want als
jij tegen het koningschap had geijverd zoals Jehova in het Oude joodse
Testament door de mond van Samuel, dan zou jouw verheven moraal onder de trotse
wereldheerschappij van Rome wel nauwelijks de bijna 2000 jaar bereikt hebben,
behalve langs zuiver bovennatuurlijke weg, waarover de duistere ultramontanen
veel weten te vertellen. Hoeveel waarheid daarin ligt, daarover zul jij
hopelijk beter kunnen oordelen dan ik, die niet zoals jij getuige heb kunnen
zijn van al de gruwelen van dit nieuwe Babel!
[5]
Kijk, ik zie de zaken zo: Als het jou met het gebod om alle wereldlijke
overheden te gehoorzamen, goede of slechte, werkelijk ernst zou zijn geweest,
dan zou je al vooraf hebben moeten afzien van je volkomen andere, in hoge mate
liberale leer. Je zou hebben moeten toegeven, dat men voor altijd een duistere
heiden moest blijven zo gauw een heidense overheid een volk zou bevelen de oude
goden te vereren, en dat men geen gehoor moest geven aan jouw toen opkomende
leer!
[6] Je
zegt weliswaar: 'Geef de keizer, wat de keizer toekomt en aan God wat God
toekomt', maar je gaf toen te weinig de grenzen aan van wat eigenlijk allemaal
de keizer toekomt en wat daarnaast God toekomt. Daarom was het voor het geweten
van de keizer een gemakkelijke zaak om zichzelf de voorrechten van een god toe
te eigenen, en die plichten te verwaarlozen waarmee hij zich eigenlijk bezig
moest houden.
[7]
Desondanks laat jouw toenmalige tempeluitspraak zich nog eerder beperken dan
het gebod van Paulus, dat een te grote angst voor wereldse vorsten laat
doorklinken. Volgens dat gebod moet men streng genomen zelfs ophouden christen
te zijn zo gauw het zo'n werelds vorst om bepaalde redenen nodig lijkt jouw
zuivere leer als gevaarlijk te beschouwen voor zijn heerszuchtige doeleinden,
zoals de ontgoddelijkte leer van Rome vele eeuwen lang ten hemel schreiend
heeft laten zien en tegenwoordig nog laat zien.
[8]
Andere, hogere overwegingen moeten de anders zo buitengewoon wijze Paulus
aanleiding hebben gegeven zo'n verordening af te kondigen. Maar met gezond
verstand bezien, lijkt deze zaak streng genomen onzin. Want aan de ene kant
wordt gezegd: 'Jullie zijn allemaal broeders en Eén is jullie Heer!' Aan de
andere kant echter staat het gebod om wereldse overheden, bij wie de
broederschap de reinste aanfluiting is, in alles streng te gehoorzamen.
[9]
Vriend, dit strookt niet met elkaar. Of het een, of het ander! Is men gedwongen
beide na te leven, dan is dat in de grond van de zaak twee heren dienen, wat je
zelf voor onmogelijk hebt verklaard! Of men zou bij zichzelf een soort dubbele
natuur moeten aankweken, waardoor men uit huichelachtigheid alleen uiterlijk
zou doen wat de vorsten willen. Maar innerlijk zou men dat moeten vervloeken en
stiekem moeten doen wat het liberalere deel van je leer verlangt. Dat zou
natuurlijk heel moeilijk zijn, soms zelfs onmogelijk of minstens uiterst
gevaarlijk.
[10]
Geloof me, edele vriend, ik heb zoals maar weinigen ieder onderdeel van je leer
nauwkeurig overdacht. Ik meen een tamelijk helder inzicht te hebben in wat jij
vrijelijk hebt onderwezen als de eigenlijke hoofdinhoud van je leer en wat je
daarentegen, evenals je leerlingen, door de toendertijd dreigende
tijdsomstandigheden genoodzaakt was er bij in te voegen. Maar toch ben ik je
vurigste vereerder en weet wat ik moet denken van je zuivere leer! Je zei
daarnet, dat ook jij ondanks je dwingende macht toch gehoorzaam was aan de
wereldlijke overheden. Dat wil ik niet tegenspreken, daar jij jezelf door de
wet van de wereld aan het kruis moest laten hangen.
[11]
Of jij, waarde vriend, je ook door een in jou verborgen bovenzinnelijke macht
had kunnen verzetten toen deze overheid je werkelijk gevangen nam, dat kan ik
niet beoordelen, omdat het mijn tot nu toe verworven inzicht ver te boven gaat!
Zo je daden je al niet als heidense halfgodenfabels zijn toegedicht, is het
zeker dat jou als een wijze die stellig vertrouwd was met de meest innerlijke
krachten der natuur ook buitengewone krachten ten dienste stonden. Maar jouw
gevangenneming en terechtstelling heeft bij heel veel heldere denkers je
wonderbare vermogens in een zeer verkeerd daglicht gesteld en velen hebben zich
daar geweldig aan gestoten. Maar ikzelf en veel anderen hebben alleen jouw
zuivere leer aangenomen en daaruit alles verbannen wat maar leek op een later
bijgevoegde heidense fabel.
[12]
Of wij juist of onjuist hebben gehandeld, hoop ik nu van jou volledig naar
waarheid te vernemen. Eveneens of er iets waar is aan jouw goddelijkheid, die
heel speciaal door een zekere Swedenborg in de 18de eeuw zelfs wiskundig
bewezen zou zijn. Wat trouwens een pure filosoof moeilijk aanvaarden zal, omdat
deze zaak naar het schijnt er dan toch wat al te komisch uitziet.
[13]
Stel je zelf maar eens een oneindig, onbegrensd goddelijk wezen voor, wiens
intelligentie, wijsheid en macht noodzakelijkerwijs grenzeloos moeten zijn!
Logisch bezien zou het dan toch onmogelijk zijn, dat dit oneindige en
allesomvattende zich ooit zou kunnen begrenzen en beperken in de persoon van
een mens! En vraag je dan eens af of men bij enig nadenken wel kan aannemen dat
jij en de eindeloze, allesomvattende godheid werkelijk identiek kunnen zijn?
Ja, als 'Zoon Gods', daar heb ik niets op tegen, want dat kan ieder beter mens
met hetzelfde recht van zichzelf beweren. Maar God en mens tegelijk, dat gaat
toch duidelijk wat te ver!
[14]
Overigens heb ik ook daar niets op tegen, als het me duidelijk bewezen kan
worden. Want als er tussen zon en maan nog dingen kunnen bestaan waarover geen
menselijke wijsheid ooit heeft kunnen dromen, waarom zou tot zulke buitengewone
dingen dan ook niet horen, dat jij in alle ernst het allerhoogste goddelijk
wezen kunt zijn? Misschien is, volgens Hegel, in jou de voordien als het ware
slapende godheid voor het eerst ontwaakt en overgegaan in een helder zelfbewustzijn?
[15]
Of misschien heeft zij de noodzaak gevoeld zichzelf tegenover haar geschapen
wezens als mens te manifesteren, om door de mensen begrepen en aanschouwd te
kunnen worden zonder daardoor iets prijs te geven van haar allesomvattende
hoogste wilskracht? Zoals gezegd, dat alles is mogelijk. Vooral hier, waar het
bestaan toch al zo'n hoogst raadselachtig karakter aanneemt.
[16]
Maar waarom dan de godheid die zich in jou als Godmens manifesteerde, zich door
een stelletje waanzinnige joden heeft laten veroordelen tot de smadelijkste
dood aan de schandpaal, en dat bovendien nog op een van de onaanzienlijkste
planeten, vriend, zoiets komt tussen zon en maan waarschijnlijk niet voor! Zo'n
wonder zou men moeten gaan zoeken tussen de nevelsterren.
[17] Ik geloof echter
ook, dat jij zoiets van jezelf in alle ernst nog nooit hebt beweerd! Want ik
weet maar al te goed, wat je voor antwoord gaf
toen men je vroeg of je werkelijk Gods
Zoon was. Toen was je antwoord dat van een wijze, namelijk: 'Niet Ik, maar
jullie zelf zeggen dat!' Wie echter op een beslissend moment zo spreekt, die
weet ook waarover hij spreekt en waarom. Ik meen dit antwoord menselijkerwijs
ook te hebben begrepen, en heb daaruit geconcludeerd dat jij, als zuiverste
mens, in alles een ware engelengeest bent, maar beslist geen heidense halfgod.
[18]
Dat men echter in jouw tijd, toen men nog geloofde in een orakel van Delphi,
toen Thumim en Urim profeteerden en de bijna meer dan duizend jaar oude staf
van Aäron in de ark nog uitbotte, een wijze zoals jij, die nog in geen 2000
jaar door een ander overtroffen werd, tot een god maakte, vind ik zeer
begrijpelijk! Want, als de anders zo verstandige Romeinen al van ieder groot
man vonden dat hij door Gods geest bezield was, hoeveel te meer vonden jouw op
wonderen beluste landgenoten dat dan van jou, die voor hun ogen soms heel
natuurlijke dingen teweegbracht, waarvan zij sinds Abraham geen enkel besef
meer hadden!
[19]
Vriend, ik meen je vraag nu voldoende te hebben beantwoord. Nu is de beurt weer
aan jou. Ik zal met gespannen aandacht ieder woord van jou aanhoren en
beoordelen!'
18
Rede
van Jezus over de noodzaak van een aardse overheid
Geen
menselijke samenleving zonder orde en gehoorzaamheid
[1] Ik
zeg: 'Mijn geliefde broeder! Kijk, als men zoals jij deze zaak met puur
wereldse ogen en even werelds verstand bekijkt en daarbij genoegen neemt met
elke vertaling van de vier evangelisten en de brieven van Paulus, ook al is die
nog zo vrij en mist die vaak iedere normale betekenis, en als men bovendien nog
de wereldse filosofie van verschillende Duitse atheïsten met volle teugen in
zich heeft opgenomen, dan kan het wel niet anders gaan dan zoals het nu met jou
gesteld is.
[2] Ik zeg je,
wanneer jij zelf de moeite had genomen de geschriften van het Oude en het
Nieuwe Testament nauwgezet door te nemen, en wel een goede vertaling ervan
zoals die van Maarten Luther of ook de zogenaamde Vulgata en de oorspronkelijke
Griekse Bijbel, dan zou je tot heel andere conclusies zijn gekomen dan langs
jouw radicale weg. Je hebt zo goed als geen wortels, omdat de leerstelsels van
je filosofen slechts als parasieten zijn op de boom der kennis. Jij als aardse
boomkweker zult wel weten hoe de wortels van parasieten er uitzien!? En dus zul
je ook weten hoeveel jouw eerdere leidslieden waard zijn in Mijn ogen!
[3]
Als men ten eerste de Bijbel vertaalt zoals men deze voor zijn beginselen
precies wil hebben, en dan enkel die teksten eruit haalt, die bij een
willekeurige vertaling dubbelzinnigheid toelaten, dan is het ook geen kunst om
zo te argumenteren zoals jij dit nu tegenover Mij deed.
[4]
Maar kijk, zo liggen de zaken niet. Want in de eerste plaats luiden de
aangehaalde teksten, Mijn bekende spreuk in de tempel met betrekking tot de
cijnspenning en vooral die van Paulus uit de brieven aan de Romeinen en Titus,
niet zoals jij ze naar voren hebt gebracht. Bovendien kan er noch bij Mij, noch
bij Paulus ooit sprake geweest zijn van enige angst voor vorsten, daar Ik voor
Pilatus en Herodes, evenals voordien bij Kaiphas, meer dan overtuigend heb
bewezen dat Ik voor deze wereldse machthebbers in het geheel niet bevreesd was!
Want wie niet bang is voor de dood, omdat Hij Heer is over de dood en dat
eeuwig blijft, heeft immers toch nog minder reden om te vrezen voor degenen die
enkel het lichaam kunnen doden.
[5]
Evenmin als Ik ook maar de minste reden had om bang te zijn voor de
machthebbers van deze aarde, had ook Paulus daar geen reden voor. Nero was,
zoals bekend, onder alle machthebbers van Rome de meest wrede; en zie, Paulus
zocht bij hem bescherming tegen de hem vervolgende, geestelijk slechte joden en
vond die ook, zolang hij deze op aarde nodig had. Was hij soms bang voor de
joden? 0 nee, want hoewel hij heel goed wist hoe vijandig ze hem gezind waren,
ging hij toch tegen de raad van zijn intiemste vrienden in naar Jeruzalem.
[6]
Daaruit kun je dus opmaken dat noch Ik, noch Paulus die gelijkluidende geboden,
of veeleer raadgevingen betreffende de overheid hebben gegeven uit vrees voor
die overheid, maar enkel vanwege de noodzakelijke wereldorde onder de mensen.
Want je moet toch wel inzien, dat er geen menselijke samenleving kan bestaan
zonder leiding. Vandaar dat het ook nodig is, als leraar de mensen de noodzaak
te tonen deze leiders te gehoorzamen!
[7] Of
ben je van oordeel dat op aarde grote menselijke samenlevingen kunnen bestaan
zonder enige leiding? Dat zou volkomen onmogelijk zijn en zelfs tegen de
natuurlijke orde, niet alleen van de mensen maar ook van alle aardse dingen.
[8]
Opdat je dit echter wat beter zult inzien, wil Ik je wat rondleiden door de
verschillende rijken der natuurlijke dingen, dus luister nu verder naar Mij!'
19
Over
de gehoorzaamheid
Voorbeelden
uit het rijk van de natuur
[1] Ik
zeg verder: 'Stel je voor dat alle hemellichamen zijn uitgerust met voor hun
bestemming benodigde intelligentie en vrij inzicht. Kijk, die grote
hemellichamen zweven allemaal in de etherruimte die naar jouw begrippen geen
enkele belemmering biedt. Waarom zijn ze dan zo eigenzinnig en bewegen zij zich
al vele duizenden jaren steeds in dezelfde banen rond een bepaalde zon die ze,
om zo te zeggen, voor geen prijs willen verlaten?
[2]
Sommige omlooptijden zijn voor hen beslist zwaarder dan andere, wat de goede en
slechter jaren van een planeet tamelijk duidelijk aantonen, vooral in die
perioden waarop het op het zonnelichaam soms wat stormachtiger toegaat dan
anders. Een lichaam zoals een planeet kan best van de zon een stootje
verdragen, maar vaak komen er voor een hemellichaam verscheidene van zulke
pijnlijke omlopen na elkaar, hoewel dat plaatselijk meer of minder pijnlijk
kan zijn.
[3] Als dan zo'n
grote wandelaar door de etherruimte na soms wel tien omlopen of meer door zijn
zon stiefmoederlijk behandeld te zijn, de zaak tenslotte toch beu zou worden en
zich ernstig voor zou nemen de hem regerende zon te verlaten om een absolute
vrije zwerver te worden door het eindeloze heelal, wat zou dan wel het
onvermijdelijke gevolg zijn van zo'n planetaire vrijheidsdrang?
[4]
Kijk ten eerste een volledig verstarren door het heel snel optredende gebrek
aan licht en warmte; daarna noodzakelijkerwijs een volledige, innerlijke
ontbranding ten gevolge van de enorme machtige druk van buiten naar binnen; en
tenslotte een totale ontbinding van alle delen van de planeet en daarmee ook
zijn volkomen dood!
[5] De
planeten hebben echter gevoel in hun binnenste. Hun bestaan is voor hen de
sterkst waarneembare behoefte. En dus blijven ze steeds onder de heerschappij
van hun zon, blijven bij haar beweging steeds onwrikbaar op hun plaats en
vinden het helemaal niet erg, dat ze soms tijdens hun omloop door de hun
beheersende zon krapper gehouden worden dan andere keren.
[6]
Weliswaar zou menige jou gelijkgezinde planetenvriend onpartijdig kunnen
zeggen: 'Ik ben wel vol lof over zulke gewillige planeten, maar zo'n grillige
zon als noodzakelijke regeerder van de arme planeten zou ik dan toch graag, als
ik de schepper was, behoorlijk tuchtigen voor haar vorstelijke grillen!'
[7]
Maar dan staat de zon op en zegt: 'Wat klets jij, kortzichtige kosmopoliet? Zie
je niet dat ik niet enkel één, maar zelfs vele grotere en kleinere planeten
tegelijk heb te verzorgen? Weet je niet dat hun banen ongelijk zijn, dat zowel
de grote als de kleine soms dichter bij me staan en soms verder weg komen te
staan? Dat zij zich soms in grote getale juist aan de ene kant bevinden en veel
aandacht van me vragen en dat daardoor een of andere alleenstaande planeet op
een tegenovergestelde standpunt noodzakelijkerwijs wat minder krijgt van mijn
anders zo rijke gaven? Wordt zo'n planeet echter tijdens een omlooptijd wat
kariger bedeeld, dan krijgt hij toch steeds zo veel dat hij kan blijven
bestaan. Ik kan vanuit mijn triljoenen eigen omwentelingen om een andere, nog
grotere regerende zon getuigen, dat daardoor nog nooit een planeet die zich bij
mij had aangesloten, is verhongerd en te gronde is gegaan. Als echter kometen,
die meer gesteld zijn op hun vrije rondzwerven dan op mijn vaste orde, ergens
in de eindeloze ruimte, waarheen zij werden gedreven door hun waanzinnige lust
naar vrijheid, te gronde gaan, dan kan ik daar niets aan doen. Want een wezen
dat alléén wil beslissen over zichzelf, zonder afhankelijk te willen zijn van
een machtige leiding, wordt geen onrecht aangedaan; het heeft zichzelf
geoordeeld! Als jij, allervrijzinnigste kosmopoliet, mij als planetenregent met
alle geweld vanwege mijn noodzakelijk wisselende handelwijze ten opzichte van
mijn ondergeschikte planeten, wilt straffen, neem mij dan mijn licht maar af en
mijn glans, mijn grootheid en macht! Maar let dan eens op hoe de planeten, die
naar jouw mening te veel aan slavenketenen worden gehouden, zonder mij blijven
bestaan!'
[8]
Kijk, vriend, zo uit de natuurlijke orde zich al bij de eerste, sterkste en vrije
hemellichamen zonder welke het ondenkbaar is dat een planeet kan voortbestaan!
Als echter deze vrij rondzwevende, grote wezens al een leider nodig hebben,
hoeveel te meer dan die kleine en in hun beweging door allerlei omstandigheden
meer gebonden wezens zoals b.v. de dieren en vooral de met een volkomen vrije
geest begiftigde mensen!
[9]
Onder dieren van een en dezelfde soort bevindt zich er in de regel één, die in
zekere zin hun leider is. Als die in beweging komt, dan worden alle anderen als
door een elektrische schok tot eenzelfde beweging geprikkeld. Kijk eens naar
een kudde runderen; ze heeft een leider in haar midden! De herder, die uit
ervaring al spoedig opmerkt achter welk dier uit zijn kudde de anderen
aanlopen, hangt zo'n dier een bel om de nek. En als hij' s avonds zijn kudde
naar huis wil leiden, luistert hij enkel naar waar de bel klingelt. Daar gaat
hij op af, en vindt daar zijn hele kudde. Wil hij ze naar de stal leiden, dan
hoeft hij maar de leider met de bel mee te voeren en alle anderen komen er
vanzelf achteraan. Hetzelfde komt zelfs voor bij de uiterst domme varkens,
vooral wanneer ze doorlopend in de vrije natuur leven, en eveneens bij geiten,
schapen, paarden, ezels en honderd andere diersoorten. Hetzelfde kun je zelfs
bij de uiteenlopendste insecten ontdekken, bij de vogels en niet minder bij de
stompzinnigste vissen en andere soorten waterdieren.
[10]
Maar ik wil je deze zaak in zijn geheel laten zien en wil je zelfs meenemen
naar de nog veel zwijgzamer lijkende natuur.
[11] Laten
we het op zichzelf zo onsamenhangende water eens bekijken, dat zich zonder
voelbare weerstand laat verdelen in talloze druppels. Dit hoogst belangrijke
natuurelement, dat zowel alle oerkiemen van het dierlijke als van het
plantaardige leven in zich bergt en tegelijkertijd bezwangerd is met door jou
onberekenbare krachten, luistert in vrije toestand onvoorwaardelijk naar de in
hem aanwezig zijnde wet van de zwaartekracht. Volgens deze wet, die het door
eigen waarnemingsvermogen opmerkt, voelt het de zachtste glooiing van een
terrein aan. Het begint zich meteen voort te bewegen naar een meer laag gelegen
gebied en heeft rust noch duur tot het de diepste laagten in de zee heeft
bereikt. Dit element heeft ook nog de bijzondere eigenschap dat het pas dan volkomen
helder wordt als het het diepste punt van de zee bereikt heeft. Het duidt om zo
te zeggen daardoor aan, dat ook de mens pas dan tot het heldere bewustzijn van
zijn ware, eeuwige bestemming komt, als hij op aarde niet naar de hoogste rang
streeft, maar naar de laagste plaats, dat is: de ware door Mij zo vaak
aanbevolen deemoed die echter nooit door heersen maar enkel door gehoorzamen
kan worden bereikt!'
20
Nog
een voorbeeld: de noodzaak van hooggebergten
[1] Ik
zeg verder: 'Zo is je dus door het water een bewijs gegeven, dat ook dit
element een karakteristieke intelligentie in zich draagt, waardoor het tot op
de laatste druppel stipt gehoorzaamt aan de zuiver goddelijke ordewet, die aan
hemzelf ten grondslag ligt, ondanks het feit dat iedere druppel triljoenen
levens in zich draagt!
[2]
Maar we willen ons verder naar de geboorteplaats van het water, dus naar de
bergen wenden, en kijken of er bij hen niet ook een heel karakteristieke
intelligentie te bespeuren valt, en als gevolg daarvan ook een nauwkeurige
inachtneming van de in hen gelegde wetten.
[3]
Zie je, vriend, op de aarde vind je allerlei bergen. Daar zijn heel hoge bij,
de oergebergten; dan zijn er middelhoge of zogenaamde gebergten van de
secundaire formatie; en tenslotte heel lage, die meer heuvels zijn dan bergen
en die allemaal volgens de aardse geleerde vaktermen tot een tertiaire formatie
behoren. Je lacht nu blij verrast, omdat je in Mij ook een geoloog ontdekt. 0,
wees maar gerust, want in de geologie en in de hogere kosmologie ben Ik nogal
goed thuis.
[4]
Maar nu verder! We hebben dus drieërlei bergen. Van deze drie soorten willen we
eerst onze aandacht wijden aan de hoogste.
[5] Waarom zijn er
bergen op aarde? Ik bedoel hier heel speciaal die van de eerste soort. Kijk,
hun doel is verschillend. In de eerste plaats zijn zij de regelaars van de
electro-magnetische stromingen, zodat deze goed over de hele aardbodem worden
verdeeld. Ten tweede verhinderen zij dat de lucht rondom de aarde bij de snelle
omwenteling om de aardas, blijft stilstaan, terwijl het oppervlak van de aarde
voortbeweegt. Dit zou een tegenstroom veroorzaken die aan hevigheid alle
orkanen zou overtreffen, waardoor er geen wezen op aarde zou kunnen bestaan.
Ten derde trekken zij de al te overvloedige, door zuurstof en waterstof
ontstane vochtdeeltjes uit de lucht tot zich, waardoor hun hoogste toppen ook
meestal door nevels omgeven zijn en zodoende zelden duidelijk zichtbaar zijn.
De vochtdeeltjes voegen zich samen door de steeds in hoge mate aanwezige
elektriciteit en vallen dan meestal als sneeuwen ijs neer op de steile
hellingen van de bergen. Vandaar storten zij, wanneer er grote opeenhopingen
zijn ontstaan, als lawines in de kloven en dalen van het hooggebergte en vormen
daar door aanzienlijke opeenhopingen de gletschers. Deze hebben weer de
bijzondere eigenschap de koude uit de lucht aan te trekken en daardoor de lager
gelegen vruchtbare streken te behoeden voor een alles verstorende vorst.
Tegelijkertijd echter zwakken de gletschers ook nog de soms te sterk aanwezige
luchtelektriciteit af en regelen de kringloop van het water door de dampkring.
Zonder deze werking zouden de vlakten van de aarde bijna ononderbroken blootgesteld
zijn aan hevige wolkbreuken.
[6] Je
ziet hieraan dus de grote noodzaak van het bestaan van het hooggebergte en je
zegt dan ook bij jezelf: 'Ja, dat is duidelijk, en zonder meer waar! Want waar
de mensen het ook maar gewaagd hebben te onverantwoordelijk iets te veranderen
aan de oerinrichting van de bergen, daar zijn ze maar al te spoedig door nog
nooit eerder voorgekomen natuurrampen voor hun vergrijp heel gevoelig
gestraft'. Zie je, vriend, zo is het inderdaad! Maar nu komen we eigenlijk pas
aan het punt waar het op aan komt, let dus nu heel goed op!
[7] Kijk, willen de hooggebergten
hun belangrijke bestemming, het instandhouden van een heel hemellichaam met
alles wat zich op zijn uitgestrekte oppervlakte bevindt, kunnen vervullen, dan
is het zeker niet onbelangrijk waar zij zich bevinden. Verder moeten ze door de
in en boven hen wonende geesten of naar jouw manier van spreken krachten,
noodzakelijkerwijs die intelligentie bezitten waardoor ze in staat gesteld
worden, datgene te bewerkstelligen waartoe ze bestemd zijn.
[8] De
werkingssfeer die toevertrouwd is aan hun niet te loochenen intelligentie, is
voor hen een positieve wet, welke zij door hun intelligentie heel nauwkeurig
waarnemen; wat je des te meer van Mij mag aannemen, daar je toch zelf zoëven
beweerde dat Ik, door de leerschool van de Egyptenaren, in de innerlijke
krachten der natuur meer ben ingewijd dan alle geleerden van tegenwoordig.
[9]
Zie daarom dan ook in, dat het behoud van een heel hemellichaam enkel kan
worden verwezenlijkt door het nauwkeurig naleven van de wetten, die aan de
intelligentie van deze grote uitwassen van de aarde zijn toevertrouwd. Zouden
echter de hooggebergten ooit in opstand komen tegen deze wetten en in zekere
zin zeggen: 'We willen geen hoge aardbestuurders meer zijn, maar ook wij willen
ons verlagen tot kleine vruchtbare heuvels!', zeg dan zelf eens, wat voor
onnoemelijk onheil er tenslotte voor de hele aarde uit die ongehoorzaamheid van
de bergen zou ontstaan?
[10]
Alhoewel deze hooggebergten geen vruchten dragen, uit vele honderden vierkante
kilometers onvruchtbaar land bestaan en zo 'nutteloos' lijken voor het gewone
menselijke verstand, zou het daarom wenselijk zijn deze bergvorsten te
onttronen en ze om te vormen tot zogenaamd vruchtbare vlakten? Je zegt: 'Dat
moge de hemel verhoeden!'.
[11]
Zeg dan ook maar, dat de hemel moge verhoeden dat de hooggebergten in de
menselijke samenleving ooit worden verwoest! Anders zal het er op de
staatkundige aarde maar al te spoedig net zo uitzien als het er op de
natuurlijke uit zou zien wanneer de natuurlijke hooggebergten verwoest zouden worden!
[12]
Kijk, willen de koningen op aarde werkelijk aan hun roeping beantwoorden, dan
moeten ze zijn zoals de hooggebergten! Begrijp je dat? Je zegt: 'Ik begrijp het
nu volkomen en zie ook in dat jij de echte oerwijsheid bezit!'.
[13]
Goed! De zaak is echter nog niet afgehandeld. We hebben nog twee bergsoorten te
behandelen. Die moeten ons ook nog wat vertellen. Luister dus verder en kijk
waarvoor ze er zijn.'
21
Hun
ontstaan en noodzaak in het geheel van de aarde
[1] Ik
zeg verder: 'Toen de aarde nog een woest hemellichaam was en nog geen planten
of dieren had te onderhouden behalve de oertypen van alle latere vormen in de
wateren, waren de oergebergten alleen wel voldoende om aan de in zekere zin nog
ruwe, niet geheel doorbakken aardbol, de reeds genoemde diensten te bewijzen.
Toen echter na een aantal millennia de aardbol vaster was geworden, hele grote
eilandengroepen zich reeds boven de zeespiegel begonnen te verheffen en ook de
in het water aanwezige oerkiemen zich overal in velerlei grassen en
plantensoorten begonnen te ontwikkelen, was het nodig er voor te zorgen dat de
oerkiemen uit het water voor hun rijping ook zo gauw mogelijk een groter
landgebied kregen. Door onderaardse vuurkrachten kwamen nieuwe grondlagen omhoog,
waardoor mettertijd de nieuwe voortbrengselen ruimte, voeding en bescherming
kregen. Nu begon het over het hele aardoppervlak geweldig te razen en te
woeden. De onder water liggende vaste aardlagen werden opengereten door de
grote krachten bij miljoenen ver boven de waterspiegel omhoog geheven.
[2]
Het duurde wel vele millennia eer dit grote werk kon worden beëindigd. Maar dat
maakt bij God niet veel uit, want duizend of miljoen jaren van deze aarde zijn
voor Hem als één dag! Om kort te gaan, daarom werden dus de bergen van de
tweede orde gevormd, zoals Ik dit net heb uitgelegd.
[3]
Deze bergen waren in het begin ook veel hoger en steiler dan ze nu zijn. Maar
de tijd en de natuurlijke stormen hebben hun toppen erg afgevlakt en daarmee de
grote diepten meer en meer opgevuld en zodoende zowel nauwe als brede dalen
gevormd. Daar deze dalen echter hier en daar hoger of lager uitvielen, waardoor
het water geen vrije doorgang had, bleef het in de grotere diepten staan,
waardoor toen heel natuurlijk grote en kleine meren ontstonden.
[4]
Daar deze meren verder door de aanhoudende kringloop van het water, zowel door
de poriën van de aarde als ook door de lucht (door middel van regen, sneeuw,
hagel en dauw) een voortdurende toevoer kregen, moesten ze wel buiten hun
oevers treden, gaan overlopen. Daardoor hebben ze mettertijd door het
overlopende water kleine en grotere delen van hun natuurlijke oevers of dammen
verloren. Daarna hebben ze gedeeltelijk de ongelijke diepten van de dalen
opgevuld en vooral tijdens grote overstromingen ook gewoon heuvels en
heuvelrijen gevormd, iets dat zelfs nu nog hier en daar op aarde gebeurt, zoals
ook hier en daar door het vuur bergen ontstaan van de tweede soort.
[5]
Deze laatst besproken heuvelvorming door middel van aanslibbing is de
zogenaamde tertiaire formatie (De derde soort van bergvonning)., waarvan het
ontstaan natuurlijk van de secundaire afhankelijk is.
[6] Zo
hebben we nu het ontstaan van de beide laatste soorten bergen natuurgetrouw
herleid en de oorzaak van de tweede ook al aangegeven. Waarom de derde soort
echter ontstond en hier en daar nog ontstaat, is gemakkelijk te begrijpen als
men de grondregel niet uit het oog verliest dat voor het verdere ontstaan en
behoud van nieuwe wezens en voor de voortplanting van die er al zijn, vooral
een goed en uitgestrekt grondgebied nodig is.
[7] De
aardbodem is nu zodanig bewerkt, dat daarop allerlei wezens kunnen ontstaan,
wonen, leven en zich voortplanten. En deze voorziening werd en wordt nog
veroorzaakt door de drie verschillende bergsoorten.
[8] De
twee laatste bergvormen lijken ogenschijnlijk met de eerste bergsoort geen
overeenkomst wat betreft bestemming te hebben. Want evenals hun ontstaan, is
ook hun eigenlijke bestemming heel anders. Maar omdat ze nu eenmaal in de reeks
van de oergebergten, dus van de bergvorsten zijn opgenomen, moeten zij zich
zonder enig tegenstribbelen ook voegen naar die wetten, die de oergebergten
hun als van zich uit voorschrijven. Dat wil voor hen zeggen: 'Het is niet
voldoende dat jullie, lagere en jongere bergen, met jullie overvloed de dalen
en kloven opvullen, daar vruchtbaar land aanleggen en kleine bergen doen
ontstaan met mooie sierlijke bossen. Maar jullie moeten vanaf het begin van je
bestaan ook een groot deel van onze lasten overnemen en ons in alles
ondersteunen, anders voldoen jullie niet aan je bestemming. Jullie zouden die
ook niet kunnen vervullen, omdat door jullie ontstaan een te groot beroep zou
worden gedaan op onze kracht als wij nu net als vroeger toen jullie er nog niet
waren, alles moesten regelen en besturen!' En kijk, deze nieuwe bergen doen als
gevolg van de eveneens in hen aanwezige intelligentie precies, wat hun de
bergvorsten opdragen.
[9] Er
zijn er in alle ernst ook enkele onder hen die als het ware niet willen
gehoorzamen aan de hoogsten. Zulke bergen worden dan door geweldige stormen
zolang bewerkt tot zij zich de orde van de hoge laten welgevallen, of in het
tegenovergestelde geval zelf helemaal te gronde worden gericht. Bij de oude
wijzen heetten zulke bergen 'weerspannige', ook soms 'vervloekte'. In latere
tijden noemt men zulke helden van bergen: 'losbandige', 'onbestendige',
'verweerde'. Voorbeelden van zulke gestrafte, ingevallen en totaal vernietigde
bergen zijn er veel, zowel in de oude alsook in latere tijden'.
22
Hiërarchische
ordening ook nodig onder de mensen
[1] Ik
spreek verder: 'Beste vriend en broeder, uit deze geheel aan de natuur
ontleende beschrijving, zelfs uit de dingen die voor jou zonder leven en dus zonder
intelligentie zijn, zul je de hiërarchische verhoudingen hebben ingezien, net
zoals je die hebt gezien bij de dieren, de hemellichamen en het water. Het zou
daarom nauwelijks nodig zijn nog meer voorbeelden aan re voeren uit de voor jou
dode natuur. Ik zou dat zeker wel kunnen, vooral als ik je op andere planeten
zou brengen, waar de ordening over het geheel genomen veel nauwkeuriger en
strikter is dan op de planeet Aarde, waar alles opzettelijk in een zo groot
mogelijke wanorde schijnt te zijn gelaten. De oorzaak hiervan is, dat op de
aarde nu juist de meest vrije geesten, als waarachtige 'Godskinderen' des te
vrijer en wat hun aard betreft beter kunnen worden opgevoed. Je begrijpt dit nu
allemaal en stemt daar ook innerlijk mee in. En Ik zeg je dat Ik daar volkomen
tevreden mee ben!
[2]
Daar je nu echter inziet, dat zelfs in de volgens jou levenloze natuur een
zekere rangorde in haar structuur strikt noodzakelijk is, omdat daardoor de natuur
blijvend in stand gehouden wordt, welnu: stel je dan de mens eens voor,
begiftigd met een absoluut vrije geest, die in zijn denken, besluiten en
begeren volledig onbeperkt zou zijn! Denk je eens in waar het tenslotte toe zou
leiden, als ieder mens tengevolge van zijn innerlijke, absolute vrijheid zonder
enige beperking mocht doen wat zijn innerlijke geest ook maar put uit datgene
wat in zijn onuitputtelijke levenssfeer aanwezig is aan god gelijkende
oneindige ideeënrijkdom in talloze vormen.
[3] Ik zeg je, dan zou geen mens meer
veilig zijn voor de ander! Want ten eerste zijn er geesten, die er zich in hun
innerlijke fantasieën of scheppingen hoofdzakelijk mee bezig houden, en er een
merkwaardig genot in vinden, alles wat bestaat te vernietigen. Sommigen zouden
steeds maar mensen op allerlei manieren willen doden, weer anderen zouden alle
bergen willen vernielen. Weer anderen een gat graven door de aarde en het zo
ver mogelijk opvullen met springstof, om daardoor zo mogelijk de hele aarde uit
elkaar te laten springen. Weer anderen zouden al het water van de aarde willen
laten verdwijnen, anderen weer de hele aarde verdrinken, nog anderen de hele
aarde verbranden of de maan met een lus aan de aarde vastbinden en hem naar
beneden trekken!
[4] Ten tweede zijn er ook massa' s
ontzettend zinnelijke geesten, wier fantasie alleen bestaat uit voorstellingen
van pure genotzucht. Als aan deze geesten geen beperkingen zouden worden
opgelegd door wetten, dan zou geen vrouwelijk wezen meer veilig zijn voor hun
grote geilheid, en tenslotte ook geen jongen en zelfs geen dier meer! Want Ik
ken maar al te veel van zulke natuurvrienden op de manier van Sodom en Gomorra,
die er zich helemaal op toelegden met vrouwen van alle mogelijke rassen
geslachtsgemeenschap te hebben en wanneer dit verwekkingsspel niet toereikend
genoeg was voor hun fantasie, probeerden zij vervolgens ook de meest
verschillende dieren.
[5] Nu, stel je een grote volkomen
wetteloze maatschappij voor met zulke zinnelijke genotzoekers zowel op moreel
als op politiek vlak! Zou het onder hen niet wemelen van de meest
vreemdsoortige schepselen en volslagen monsters? Na enkele honderden jaren zou
het op aarde krioelen van wezens voor wie tenslotte geen menselijk leven meer
veilig zou zijn! Mozes heeft daarom ook een uiterst streng gebod laten
uitvaardigen, en zelfs de vuurdood als straf gesteld voor een dergelijke
wellusteling die het zou wagen zoiets te doen.
[6] Ook zijn er zinnelijke geesten
geweest en helaas zijn die er hier en daar nog, die hun duivelse genotzucht
alleen dan bevredigden, als ze het meisje tijdens en ook voor de daad op de
wreedste manier mishandelden en martelden. Haar laatste, pijnlijkste
levensuitingen bezorgden hun pas de grootste wellust! Ik hoef je geen aantal
speciale handelingen te schilderen. Het is voldoende dat je weet welke vruchten
er te voorschijn komen als een menselijke samenleving zich in een wetteloze
toestand bevindt.
[7] Ten derde zijn er ook geesten die
de meest uitzonderlijke denkbeelden hebben over zichzelf, al het andere echter
ver beneden hun waardigheid achten. Deze geesten zijn trots en uitermate
heerszuchtig. Ieder moet voor hen in het stof kruipen en slechts dat doen wat
zij willen. Denk je nu eens een maatschappij in van louter zulke mensen, hoe
zouden zij samen leven? Ik zeg je, een wereld vol tijgers, leeuwen en panters
zou in heel wat grotere harmonie met elkaar leven dan zulke mensen, wanneer zij
niet door morele alsook door wijze politieke wetten werden ingeperkt.
[8]
En zo komen bij de mensen nog veel van zulke ontaardingen voor van de meest
verschillende geesten, wier voornaamste neigingen zich op zo'n hoogst verdorven
manier tegen iedere positieve orde richten dat jij je daar niet de geringste
voorstelling van kunt maken!
[9] Wanneer al deze geesten echter ook
maar ten dele een onbeperkt gebruik zouden mogen maken van hun absolute
innerlijke vrijheid, zeg Me eens, hoe zou het er dan al gauw uitzien op een
hemellichaam? Je zegt: 'Vriend, dat zou ontzettend zijn, dat zou een ware hel
zijn op aarde!' Precies, zeg Ik je, dat is juist gedacht en gesproken!
[10] Ik vraag je echter verder nog:
Wat is dus hoogst noodzakelijk om de volledige hel zoveel mogelijk van de aarde
weg te houden? Kijk, nu komen wij beiden pas daar, waar Ik je eigenlijk wilde
hebben.
[11] Zie je nu in wat Ik wilde zeggen
toen Ik, evenals Paulus, alle volgelingen van Mijn leer aanraadde aan iedere
rechtmatige wereldlijke overheid te gehoorzamen? Zie je nu waarom men aan de
keizer moet geven wat de keizer toekomt en aan God, wat God toekomt?
[12] Zeg Mij dan hoe je de zaken nu ziet. Komen ze je nog
zo onzinnig voor als eerst? Vind je nog steeds dat de rechtmatige
gehoorzaamheid en de juiste deemoed onwaardig zijn voor de vrije mensengeest?
Spreek maar, jij bent weer aan de beurt! Ik luister.'
23
Roberts instemmende
antwoord
Zijn tegenvraag over het
machtsmisbruik van de vorsten
[1] Robert zegt: 'Beste broeder, wat
moet ik eigenlijk nog zeggen? Ik zie nu in en geef toe dat jij, die wat kennis
en wijsheid betreft hemelhoog boven mij staat, in alles gelijk hebt, omdat de
zaken werkelijk zo liggen. Er is niets tegenin te brengen, omdat jij als een
ingewijde in de geheime krachten der natuur daar het beste in thuis bent! Ik
heb alles wat je mij zo vriendelijk hebt uitgelegd, tot in alle details als volle
waarheid en absolute noodzaak ingezien. Maar nu komt er nog iets anders:
[2] Bij jouw uiteenzetting over de
absoluut vrije menselijke geest treedt de harde noodzaak van zowel een
wetgeving die grenzen stelt als van een uitvoerende macht duidelijk aan het
licht. Maar nu blijft de vraag: mogen de in zekere zin door Gods genade
benoemde of gekozen uitvoerders van de wet ook 'van Gods wege' vrijgesteld zijn
van het nakomen van de wet, die ze gewoonlijk zelf maken? Mogen volkomen
willekeurige despoten en tirannen vanwege hun bedenkelijke troon de arme
mensen, die toch ook hun broeders zijn, bij duizenden laten afslachten? Was
b.v. mijn vergrijp wel van dien aard, dat een Alfred Windischgrätz mij daarom
in naam van zijn keizer moest laten doodschieten, evenals verscheidene anderen
die dachten en handelden zoals ik?
[3] Wanneer zulk een machthebber zich
onttrekt aan zijn eigen wet, dan rijst de vraag wie hem dan ontheft van jouw
liefdeswet, die voor de hele wereld zonder onderscheid van stand of karakter
geldend dient te zijn? Waarom moeten honderdduizenden in de grootste armoede
versmachten, wanneer ze slechts, vaak alleen door grote nood gedwongen, zich
aan een of andere kleine oneerlijkheid hebben schuldig gemaakt? Waarom moeten
zij zich de onverbiddelijke gestrengheid van de wet laten welgevallen, terwijl
de groten onbekommerd en gewetenloos kunnen doen wat ze willen, en geen
rechter ze tot verantwoording mag roepen!
[4] Ik ben zeer ingenomen met wijze en
goede regenten. Maar niet met regenten die vaak nauwelijks weten wat ze zijn,
en nog veel minder weten wat ze eigenlijk moesten zijn. Regenten die enkel op
de troon zitten en hun ondergeschikten als vampieren het bloed uitzuigen in
plaats van hen door wijze wetten te leiden! Zeg me eens, vriend, moet dan een
arm verdrukt volk niet het recht hebben zulke briljante deugnieten en
gevoelloze leeglopers te verjagen om in hun plaats wijze en deugdzame mannen
aan te stellen, die hoofd en hart op de juiste plaats dragen! Moet de woning
van een regeerder dan een schitterend paleis zijn en moeten zijn vorstelijke
inkomsten vele miljoenen bedragen? Natuurlijk moet dat allemaal door de
bloedige zweetdruppels van zijn onderdanen worden opgebracht! Een 'arme
drommel' heeft niets goeds op aarde. Van de wieg tot het graf blij ft hij een
speelbal van de machtigen en moet voor hen have en goed inzetten. Als dank
daarvoor wordt hij geminacht, en zou hij zich alle vernederingen van de groten
niet laten welgevallen, maar bij een priester in de biechtstoel plaatsnemen om
daar zijn hart te luchten, dan wordt hij bovendien nog met de eeuwige
verdoemenis getroost! Zeg mij eens, ligt dat soms ook al in de natuur besloten?
Vriend! Ik, Robert, meen en beweer beslist: het is de hel die ijverig bezig is
van de arme engelen van deze aarde nog armere en ellendigere duivels te maken!
[5] Het staat overigens wel vast, dat
het aardse leven een zuiver beproevingsleven is om een hogere, zuiver
geestelijke volmaaktheid te bereiken. En daarom kan men met recht van het leven
ook geen al te glansrijke aardse gelukzaligheid verwachten. Want een student
blijft steeds min of meer een slaafvan diegenen, die als leraren boven hem zijn
geplaatst. Maar wanneer er te wrede tirannen over de volkeren heersen, die de
touwtjes van de opvoeding te strak aanhalen, waardoor uit de volkeren in plaats
van oprechte mensen slechts baarlijke duivels worden gevormd, wat heeft een
oergoddelijke wereldorde dan nog te betekenen?
[6] Is dan de Godheid ook nog de enige Heer en Meester?
En zijn dan ook nog haar gelovige aanhangers en aanbidders echte broeders?
Betekent dat ook nog: 'God boven alles en zijn naaste als zichzelf
liefhebben?!'
[7] Of is het soms goed te noemen van
een alom rechtvaardige Godheid, volkeren door slechte regeerders lichamelijk en
moreel tot ver beneden een menswaardig niveau te laten afzakken? Zijn dan de
volkeren door toedoen van hun schandelijk slechte regeerders tot de diepste
ellende gezonken, dan komen nog van boven, dat wil zeggen van de rechtvaardige
Godheid, bovendien nog alle denkbare straffen en kastijdingen! Natuurlijk
meestal alleen over de arme mensen, omdat zij noodgedwongen slecht zijn moeten
worden, meestal 'door Gods genade'! Want zelfs de meest gewetenloze regenten
handelen onder het motto: 'Door Gods genade'! Zo komen dan gewoonlijk armoede,
hongersnood, allerlei ongeneeslijke ziekten en een grote hoeveelheid epidemieën
en oorlogen, vanzelfsprekend, allemaal door Gods genade'!
[8] Bij al dit fraais komt
uiteindelijk ook nog de zoete wanhoop en tenslotte de aangename eeuwige verdoemenis
in de brandende hel! En zie, dat alles 'door Gods genade'! Bravo! Vooruit maar!
0, wat is het leven toch mooi! Wie dat uitgevonden heeft zoals het is, moet
daar zelf wel een merkwaardig plezier in hebben!
[9] Ik wil echter geen allerhoogst
Goddelijk Wezen laken omdat het leven op aarde zo'n afschuwelijke vorm
aanneemt. Want zo'n Goddelijk Wezen heeft zeker belangrijker dingen te doen dan
zich bezig te houden met de wormen van dit aardse slijk. Maar voor mij is het
meest ellendige van deze zaak, dat deze aardse mensenwormen toch ook gevoel en
jammer genoeg ook verstand hebben, en tenslotte toch niet helemaal kunnen
worden vernietigd.
[10] Zouden de mensen van deze aarde
als kinderen van God misschien de bijzondere gunst, de eer en het geluk hebben
de meest vervloekten te zijn van de liefdevolle godheid, jouw zogeheten
'heilige Vader', die je aan het kruis liet ophangen (waarschijnlijk ook uit
liefde?).
[11] Waarlijk, hoe langer ik daarover
nadenk, des te bedenkelijker komt mij deze zaak voor. Spreek jij daarom maar
liever weer! Misschien lukt het jou een beter licht op deze zaak te werpen?'
24
Troostrijk antwoord op Roberts sombere
twijfel
De slechtheid van de vrije mens
bestraft zichzelf
Leerzame ervaringen uit de
geschiedenis
[1] Ik zeg: 'Beste vriend, voor jouw
kritiek, die voortkomt uit het oordeel van je kortzichtige verstand, is
ogenschijnlijk veel te zeggen. En als de zaken werkelijk zo lagen, zoals jij ze
nu zo vlijmscherp hebt beoordeeld, dan zou het er werkelijk uiterst slecht
uitzien voor de gehele mensheid. Maar gelukkig ben je met al je opvattingen en
dus ook met al je scherpe oordelen op de verkeerde weg!
[2] Want zie: In de eerste plaats
zorgt de Godheid zo buitengewoon goed voor de mensen van deze aarde, alsof Zij
in de hele oneindigheid geen andere wezens zou hebben, die haar zorg nodig
hebben. En zij leidt de mensen onder alle omstandigheden van hun leven, dat een
oefenschool is, zó, dat bijna allen ondanks alle moeilijkheden die hoge
bestemming moeten bereiken, terwille waarvan de Godheid ze enkel en alleen in
het leven heeft geroepen!
[3]
Wel zijn er nog tamelijk velen die hun wil, ondanks alle aangewende middelen,
toch niet willen buigen onder de beste wil van de Godheid! Dat de Godheid voor zulke
geesten dan ook meer ernstige en krachtiger middelen moet gebruiken om ze met
behoud van hun vrije wil, tenslotte alsnog op de rechte weg te brengen, is
begrijpelijk. Ik ben van oordeel dat men de Godheid, zoals jij deed, toch wel
wat al te oppervlakkig beoordeelt en haar dingen in de schoenen schuift, die
alleen in het verkeerde en hoogmoedige willen van de mensen te zoeken en te
vinden zijn!
[4] Je sprak weliswaar veel over de
genadige toelating van slechte regeerders, maar je zei niet dat er ook slechte
volkeren zijn die niet door politieke beschikkingen van slechte regeerders,
maar alleen door zichzelf slechter dan slecht zijn geworden, wat Ik je met
talloze voorbeelden overtuigend kan aantonen, wat Ik later ook zal doen.
[5] Maar nu in de tweede plaats, de kwestie van de door
jou veronderstelde eeuwige verdoemenis, die na de dood ten deel zal vallen aan
de door slechte regeerders verdorven, en dus buiten hun eigen schuld
slecht geworden mensen! Hier moet Ik, die toch alle omstandigheden in de geestenwereld
precies ken, je eerlijk bekennen dat Ik dergelijke voorvallen nog nooit ben
tegengekomen. In de hele eeuwigheid kan er waarlijk ook niet één geval
aangewezen worden, waar ook maar één geest door God zou zijn verdoemd! Maar Ik
kan je talloze gevallen tonen waar geesten alleen tengevolge van hun volledige
vrijheid de Godheid verafschuwen en vervloeken, en voor geen prijs van haar
eindeloze liefde afhankelijk zouden willen zijn, omdat ze naar hun dunken zelf
heersers zijn, zelfs over de Godheid!
[6] Daar de Godheid slechts aan
diegenen de oneindige volheid van liefde in volle teugen te genieten kan geven,
die haar willen hebben, zal het hopelijk duidelijk zijn dat degenen die de
Godheid en haar liefde boven alles haten en verachten en de spot met haar
drijven, deze liefde niet deelachtig kunnen worden omdat zij haar heel beslist
niet deelachtig willen worden!
[7] Zulke wezens houden alleen van
zichzelf en haten alles wat ze voor hun zelfzuchtig ik niet bruikbaar vinden en
wat daaraan niet absoluut ondergeschikt is. De liefde tot God en de naaste is
voor hen een gruwel, een vloek in hun hart! God is voor hen puur een verzinsel
van een misvormd gemoed, dwaasheid van een in hoge mate versuft verstand, en de
naaste is een canaille die het aanzien niet waard is.
[8] Als echter geheel vrije geesten
hierin hardnekkig blijven volharden en door geen enkel aangereikt vrij middel,
dus niet uit zichzelf te genezen zijn van hun verderfelijke waan, en liever
alle bitterheid die ze zichzelf bereiden voor eeuwig willen dragen dan zich ook
maar een zeer zacht gebod van de Godheid te laten welgevallen, zeg eens, kan
dan de Godheid de schuld van zo'n zelfverdoeming dragen?
[9] Als de Godheid dan uit pure liefde
zulke afvalligen afzondert van hun zalig geworden vrienden, hen echter op de
plaatsen van hun afzondering toch nog de volle vrijheid laat: kan zij dan van
onzorgvuldigheid, hardheid en liefdeloosheid worden beschuldigd?
[10] Je zegt: 'Mensen en volkeren
kunnen er immers niets aan doen als ze zo slecht worden, want dat is te wijten
aan een verkeerde opvoeding en slecht onderwijs; dat deze echter slecht zijn,
is weer te wijten aan de slechte, zelfzuchtige en heerszuchtige regeerders; en
tenslotte zou de Godheid zelf schuldig zijn aan de slechte regeerders'! 0, Ik
wil dit helemaal niet ontkennen en zeggen: Er zijn geen slechte regeerders en
er is nog nooit daardoor een volk bedorven!
[11] Je zult echter evenmin kunnen
beweren dat de rechtvaardige Godheid nog nooit een of andere slechte regeerder
heeft gestraft! Loop de wereldgeschiedenis van het menselijk geslacht maar eens
vanaf het begin door en ze zal je duizenden regeerders tonen, die vanwege de
slechte leiding van de aan hen toevertrouwde volkeren op de meest gevoelige
manier zijn bestraft.
[12] Desalniettemin is in ieder
tijdperkvan het aardse bestaan de oude ervaring steeds bevestigd, dat juist
onder harde tirannen het volk in het algemeen steeds beter en volgzamer was dan
onder goede en zachtaardige regeerders. Om welke reden de Godheid meestal dan
ook slechte regeerders over volkeren laat aanstellen, opdat de mensen, wanneer
ze verdorven geworden zijn, een tuchtroede aan hen hebben. Zij moeten daardoor
gedwongen worden een waar boetekleed aan te trekken en zich te beteren, waarna
de Godheid hun zonder mankeren weer betere regeerders zal geven en ook altijd
heeft gegeven!'
25
Zin en doel van de aardse levensschool
Tijdelijke of eeuwige gelukzaligheid?
[1] Ik zeg verder: 'Als een volk
echter onder goede regeerders en in vreedzame, gezegende jaren te traag en dientengevolge
volkomen zinnelijk ingesteld raakt, en aan niets anders meer denkt dan hoe het
op aarde voor zijn stoffelijk lichaam een hemel zou kunnen scheppen, zie,
zoiets mag een Godheid die voor het zuiver geestelijk welzijn van ieder mens
boven alles bezorgd is, nooit dulden. En wel, omdat een aardse hemel van
lichamelijke genotzucht naar Gods eeuwige oerorde steeds de dood van de geest
in zich draagt. Precies zoals als een kind, dat al vanaf de wieg in de grootste
weelde leeft, maar heel weinig ontvankelijk zal zijn voor iedere geestelijke
ontwikkeling, zo zou het ook zijn met een volk dat het in materieel opzicht te
goed zou gaan.
[2] Ga in de paleizen van de rijken en
doe navraag naar de ware vorming en je zult meestal vaststellen, dat de kosten
daar zelden gevormd zijn volgens Gods bedoelingen. Ga dan echter in de hut van
een arme landman en je zult hem aantreffen temidden van de zijnen, terwijl hij
het karige brood zegent. Hij bidt vanuit zijn geest en voedt zijn kinderen
daardoor geestelijk op en verheft hen tot God. De god van de rijke echter is
enkel zijn lichaam, dat hij met alle denkbare genot eer aandoet. En zo voedt
hij ook zijn kinderen op, alleen omwille van het lichaam. Zo'n opvoeding kan
God echter onmogelijk bevallen, omdat daardoor het heilige doel, waarvoor God
de mens heeft geschapen, nooit kan worden bereikt.
[3] En zo ligt dat ook voor een heel
volk. Wordt het materieel te welvarend, dan wordt het geleidelijk aan steeds
zinnelijker. Omdat het dat volk te goed gaat, vergeet het tenslotte de ware God
helemaal en maakt in plaats daarvan zichzelf, of wat verder zijn zinnen het
meest bekoort, tot een god. En dat is altijd de oorsprong van de afgoderij
geweest!
[4] Je zegt wel bij jezelf: 'Waartoe
dient dan de hoogste wijsheid en almacht van de Godheid, als Zij zoiets niet
kan voorkomen?' Ik zeg je echter: Wanneer de Godheid de geesten, die absoluut
vrij moeten worden, met Haar almacht zou sturen, dan zou het met hun vrijheid
voor eeuwig gedaan zijn! Want de almacht zou dan in plaats van vrije geesten
slechts marionetten maken, maar nooit van de Godheid helemaal vrije en
onafhankelijke, zelf beslissende geesten die in hun voleinding zelf goden
zullen worden.
[5] Wat echter de invloed van de
goddelijke wijsheid betreft is het zo,
dat zij voor zulke ontaarde mensen
juist die omstandigheden schept waardoor deze weer op de weg naar het juiste
doel kunnen worden gebracht. Dat is ook wel een beïnvloeding en in zekere zin
een dwang, maar deze raakt slechts de buitenkant van de mens, opdat de innerlijke
des te eerder en gemakkelijker zal ontwaken en weer zijn ware bestemming zal
volgen. De almacht zou echter in het andere geval de hele mens te gronde
richten en doden!
[6] Bedenk daarom of je nog wel het recht
hebt de Godheid ervan te beschuldigen dat Zij niets voor de mensen zou doen of,
zo Zij al wat deed, dat dat alleen maar hard, liefdeloos en slecht zou zijn!
[7]
Vind je het leven op aarde nu altijd nog zo te verachten? Is Hij die het heeft
uitgedacht, volgens jouw kritiek nog in zekere zin een wezen dat zich op iets
dergelijks helemaal niet zou mogen beroemen?
[8]
Ik wil maar zeggen, als je maar een vonkje eigen licht en iets van dat van
Hegel bezit, moet je dit toch inzien. En wel door de vele ervaringen dat op de
vergankelijke aarde onmogelijk ooit echte gelukzaligheid te vinden is. En
juist ook, omdat zij volgens de natuurlijke orde van alle dingen van de
uiterlijke wereld mettertijd veranderlijk en tenslotte totaal vergankelijk moet
zijn!
[9] Alleen hij die volgens Mijn leer
schatten verzamelt die door roest en motten niet worden verteerd, kan van een
echte gelukzaligheid spreken. Want wat eeuwig blijft, zal toch kennelijk beter
zijn dan wat onderhevig is aan de scherpe tand des tijds?
[10] Wat heb je zelf nu nog
overgehouden van al je puur aardse streven naar gelukzaligheid? Zie, kruit en
lood hebben een absoluut einde gemaakt aan al je inspanningen. Of je het hebt
verdiend of niet, laten we buiten beschouwing. Want Ik heb hetzelfde lot moeten
dragen, alleen met dit verschil: Ik, voor God en geest; jij echter, voor de
wereld en haar vermeende materiële gelukzaligheid. Ik voor het eeuwige, en jij
voor het tijdelijke welzijn van de mensen.
[11] Evenals Ik, kun jij nu ook
zeggen: 'Heer, vergeef hun! Want wat ze deden, dat deden ze in het blinde
geloof iets goeds te doen!' Maar wat heb jij nu voor de eeuwigheid meegebracht
naar hier? Zie, vriend, dat is een heel andere vraag! Zal de voor jou voorbije
wereld wel in staat zijn jou iets te geven? Denk daar nu eens over na en zeg
Mij hoe je het nu hier zult aanpakken?'
26
Ik geef het leven terug aan Hem van
wie ik het kreeg Bestaat er een God van liefde die zijn schepselen zo
hardvochtig behandelt?
[1] Na enig nadenken spreekt Robert
weer en zegt: 'Mijn allerbeste vriend en broeder! Wat jouw afdoende weerlegging
van mijn beschuldigingen tegen de Godheid en haar gevestigde levensorde
betreft, ben ik het ook op dit punt helemaal met je eens. Ik geef hardop toe,
dat ik de goede Godheid groot onrecht heb aangedaan, vooropgesteld dat er
werkelijk een Godheid als liefdevolle Vader, zoals jij je leerlingen hebt
onderwezen, bestaat.
[2] Daarom verlangden ze ook van jou,
dat je hun de 'Vader' eens zou tonen. En daar je aan dit verlangen niet anders
kon voldoen dan door jezelf als Vader voor te stellen, wilde je volgens mijn
mening daar niets anders mee zeggen dan: 0 jullie domme joden! Weten jullie dan
niet dat er buiten de mens nergens een God bestaat? Als jullie mij of ook een
ander mens zien, dan zien jullie wat je verlangt. Kunnen jullie dan
onmogelijk begrijpen, dat de Vader in ons is en wij in de
Vader zijn? Of met andere woorden: dat er nergens een God bestaat behalve die
in de mens!
[3] Hoewel ik dit nauwelijks anders kan
opvatten, houd ik daar toch niet hardnekkig aan vast en wil ik graag het
bestaan van een of andere Godheid aannemen, als jij me dat kunt bewijzen en me
haar kunt tonen. Als ik echter zulke beschuldigingen uitte tegen een Godheid
die nergens anders dan enkel in ons is, kan ik jouw werkelijk afdoende
weerlegging ook des te gemakkelijker als waarheid aannemen: Omdat ze alleen
betrekking heeft op onze eigen innerlijke orde, die allereerst helemaal moet
worden begrepen vóór ze zich aan een al te oppervlakkige kritische
beoordeling kan prijsgeven. Of met andere woorden: 'Mens,
ken jezelf eerst helemaal. Beoordeel dan pas je bestaan en al de
onvermijdelijke omstandigheden welke de bestemming van je bestaan met zich meebrengt!'
[4]
Ik kan je voor dit waarlijk bijzondere onderricht slechts danken uit de grond
van mijn hart. Want op mijn hoogst nietige bodem zouden zulke vruchten zeker
nog lang niet te voorschijn komen.
[5] Maar ondanks dat ik nu deze wijze
beperkingen van de absolute vrijheid uiterst noodzakelijk en volgens de natuur
van de menselijke orde voor het ware leven zeer redelijk vind, moet ik echter
jammer genoeg nog steeds één ding openlijk bekennen: Ik kan de leer dat God de
puurste liefde is, en dat men deze liefde boven alles, zijn naaste echter als
zichzelf moet liefhebben, volstrekt niet verenigen met alles wat jij me tot nu
toe hebt gezegd. En zeker niet, voordat je mij zult overtuigen van het bestaan
van een werkelijke Godheid!
[6] God moet allereerst definitief
aanwezig zijn en zijn natuur en zijn wil volkomen herkend worden, dan valt er
pas te praten over noodzakelijkheden. Is God echter slechts een door blind
geloof aangenomen, maar nooit een aan het zuivere verstand aantoonbaar wezen,
dan moet noodzakelijkerwijs iedere godsdienstleer, ook al zou ze nog zo
metafysisch of theosofisch klinken, vanzelf in het niets oplossen.
[7] Ik spreek jouw onderricht hiermee
helemaal niet tegen, want ik zie de realiteit daarvan maar al te duidelijk in.
Maar alleen in het geval dat er een Godheid bestaat die zo'n orde als noodzaak
voor de ontwikkeling van de mens tot een hoger, vrij wezen heeft ingesteld. Is
er echter geen Godheid, dan hoef ik jou helemaal niet tegen te spreken, want
dan spreekt de zaak zich vanzelf tegen.
[8] Bij het beantwoorden van mijn vraag
aan jou: Met welk recht een Windischgrätz mij liet doodschieten, kwam jij heel
vlug met het excuus: Dat het nu niet het moment was er veel over te zeggen of
het terecht of
ten onrechte was gebeurd. Want ook jou was een dergelijk
lot ten deel gevallen, alleen met dit verschil: Jou, voor God en voor het
eeuwig en geestelijk welzijn van de mensen; mij echter omwille van de wereld en
haar vergankelijke gelukzaligheid! En ik zou je nu meedelen, wat ik uit de
voorbije tijd voor de eeuwigheid heb meegebracht? Vriend, ik ben van mening,
dat het beantwoorden van deze vraag me niet zo veel hoofdbrekens zal kosten!
[9] Als er toch een of andere liefdevolle Godheid zou
bestaan, dan leert de duizenden jaren oude ervaring ons, dat deze Godheid de
mensen, als zij hen naar de aarde stuurt, naar de zogenaamde vrijheidsschool,
hun absoluut niets anders meegeeft dan slechts het naakte, onbegrepen en
daarmee ook allerdomste leven. Dus absoluut niets brengt de mens mee op deze
ellendige wereld! Van alle aardse schatten behoort hem niets toe, omdat hij ze
aan het eind van zijn leven toch weer voor eeuwig moet achterlaten.
[10] Wat zou ik dan voor de eeuwigheid
mee hier naartoe hebben moeten of kunnen nemen behalve, mijn verlangen en mijn
wil niet meegerekend, enkel en alleen mijzelf! Alleen met dit kleine verschil,
dat ik nu deze wereld als een denkend en dus als een iets meer geestelijk
gevormd wezen binnenging, terwijl mijn eerste binnengaan, in de materiële
wereld hoogst onbeholpen en ellendig was. Hoewel ik dat binnentreden toch zou
verkiezen boven het tweede in deze, onwerkelijke wereld. Want in de materiële
wereld voelde ik als zuigeling niets, behalve misschien een stille honger of
een stille pijn. Maar deze beide martelingen waren voor mij bijna niet
merkbaar want ik had toen immers geen bewustzijn. Zou mijn arme aardse moeder
mij in die tijd niet de geringste verzorging gegeven hebben, dan zouden
tengevolge van jouw goddelijke liefdevolle zorg zeker alle muizen en ratten mij
wel hebben kunnen opvreten; de Godheid zou het zeker niet tegengehouden hebben!
[11] Ja, de Godheid in de borst van
mijn moeder zorgde wel voor mij. Maar de grote, almachtige, ergens boven alle
sterren, die weet misschien tot op dit ogenblik nog niets van een arme drommel,
van ene Robert Blum!
[12] Als ik echter toch een miserabel
produkt mocht zijn van deze grote Godheid, die uit pure liefde mij zo rijkelijk
bedeeld de scholingswereld inzond, kan ze dan nu meer van mij terugverlangen
dan ze me op de wereldreis heeft meegegeven? Ik vind, waar niets is, daar houdt
toch vanzelf ieder recht op. Of bestaat er hier in de geestenwereld wel de een
of andere rechtsorde waardoor men ook voor het zuiverste niets iemands
schuldenaar kan worden?
[13] Het naakte leven is niet van mij,
omdat ik het mezelf niet heb gegeven. Dit leven, zelfs verrijkt met enige
intelligentie en bovendien nog met een slechte jas, heb ik weer hier naartoe
gebracht en geef het met het grootste genoegen weer terug aan hem, die het me
gegeven heeft. Maar met het verzoek, dat ik, als de ellendige Robert, voor alle
eeuwigheid volledig ophoud te bestaan! Want ik zie nu door jouw wijze spreken
zelfs in, dat er aan het leven helemaal geen gelukkige kant te ontdekken is. En
dan is het toch eindeloos beter eeuwig niet meer te bestaan, dan op de
ellendige manier, waarop ik steeds de eer had te mogen leven!
[14] Het ontbreekt ter vervolmaking
van mijn geluk er alleen nog aan dat jij, beste vriend, tegen mij zou zeggen:
'Ga weg van mij, vervloekte, in het eeuwige vuur van Gods toorn en brand daar
eeuwig onder de afschuwelijkste pijnen.' Dan zou daardoor werkelijk de kroon
van de oergoddelijke liefde zijn gezet op het leven en zijn heerlijkheid!
Vriend, als zo'n onbegrijpelijk hard en van alle liefde gespeend oordeel ook jou
door je liefdevolste Vader werd gegeven, werkelijk, dan zou er van zijn
eindeloze liefde niet veel goeds te verwachten zijn! Maar ik geloof dat zo'n
wrede veroordeling nooit over je lippen gekomen is, maar dat deze er hoogst
waarschijnlijk in later tijd door de liefdevolle ultramontanen aan is
toegevoegd. Het waarom zou niet moeilijk te raden zijn! Spreek jij nu weer,
want ik heb mijn antwoord beëindigd.'
27
Opheldering over de opvoeding van de
mens tot zelfstandigheid
Ogenschijnlijk harde opvoedingsschool
Hoogste goddelijke liefdewijsheid
[1] Ik zeg: 'Luister, beste vriend!
Met jou zullen we nog heel wat te stellen hebben voor je tot heldere
geestelijke inzichten komt. Je hangt nog veel te veel aan de materie en aan de
daaruit voortvloeiende verschijnselen. Daardoor beoordeel je ook alles naar de
materie, die gericht en dus vergankelijk is en kun je het zuiver
goddelijk-geestelijke niet bevatten.
[2] Begrijp jij als belangrijk filosoof dan nog steeds
niet: Als de Godheid een leven uit haarzelf vrij geeft, dan moet ze dat toch
volkomen vrijgeven en niet gericht. Behalve wat absoluut noodzakelijk gericht
moet zijn: het lichamelijke leven, opdat het stevigheid zal hebben voor het
opnemen van de levensgeest uit God. Heeft deze geest eenmaal de juiste stevigheid
bereikt, of wil God een nog zeer zwakke geest op een andere manier sterk maken
voor het eeuwige leven zonder dat het voor deze nodig is de volledige
levensproef in een lichaam door te maken, dan neemt God Zelf het gericht bij
die vrije geest weg. Hij is dan helemaal vrij en hem overkomt dan niets anders
dan wat hij absoluut vrij, vanuit zichzelf wil.
[3] Geloof je dan, dat God je zal
gebieden om of naar de hel te gaan of in de hemel binnen te gaan? 0, met zulke
ideeën hoef je je niet bezig te houden. In dat opzicht ben je volkomen vrij;
wat je eigen liefde wil, dat zul je ook krijgen! God kan je ook voor een groot
deel behulpzaam zijn, maar alleen als jij het wilt. Wil je echter zulke hulp
niet, dan zal God je er ook niet mee nalopen. En wel daarom niet, omdat jij een
vrij en van God geheel onafhankelijk leven hebt, dat vrij kan beslissen wat het
zelf wil en derhalve ook voor zijn levensvoeding en consolidatie moet zorgen,
helemaal onafhankelijk van God, anders zou het waarlijk geen vrij leven zijn!
[4] Als God de mensen echter naakt en
in ieder opzicht volkomen hulpeloos in de wereld geboren laat worden, dan
gebeurt dat om het mensenleven reeds vanaf dat moment vrij te laten, zodat het
al van de geboorte af kan wennen aan het aan-zichzelf-overgelaten-zijn. Dit levens-scheidingsproces
moet daarom ook beginnen bij de geboorte, daar het kind dan nog geen
voorstellingsvermogen en geen begrip heeft en dus ook niet in staat is om
bewust pijn te voelen. Want mocht de mens zo'n levens-scheiding in een toestand
van volledig bewustzijn overkomen, dan zou hij de smart en de te grote
droefheid helemaal niet kunnen verdragen. Een mens treurt immers ook als door
de lichamelijke dood van een van zijn beste vrienden de levensband met hem in
zekere zin verbroken wordt. Hoeveel groter zou het verdriet van de mens pas
zijn als hij bij volledig bewustzijn van God, zijn eigen levensvader, zou
moeten scheiden! Wat echter toch gebeuren moet, omdat zonder deze op zichzelf
pijnlijke gebeurtenis, geen leven naast God vrijgesteld kan worden.
[5] De hoogste wijsheid en liefde van
de Heer laat zo'n noodzakelijke scheiding plaatsvinden in een toestand dat de
mens nog bijna niets waarneemt. Naast het geestelijk leven dat in het begin
geheel gebonden is, geeft hij hen een uiterlijk natuurleven dat het eerdere met
God verenigde leven voor een onbepaalde tijd verbergt, opdat de geest
gemakkelijker zal wennen aan zo' n scheiding en zich in zijn toekomstige
absoluut vrije leven des te ongestoorder kan schikken. Zeg eens, kan de mens
dan de Godheid smaden of zelfs verloochenen, als zij doet wat haar hoogste
liefde, wijsheid en orde gebiedt?
[6] Als er een andere weg zou bestaan
voor een zelfstandige vrije ontwikkeling van het leven, die nog minder pijnlijk
zou zijn, dan zou de Godheid deze zeker in haar orde opgenomen hebben. Maar bij
de verhoudingen van de levenszaken zoals die zijn en noodzakelijkerwijs moeten
zijn, is nu eenmaal geen betere weg mogelijk. De weg is dus ook goed en
doelmatig. En omdat de zaak zo ligt en niet anders, is ze zelf al het grootste
bewijs van het zichtbare, grijpbare bestaan van God, zonder wie niets kan
ontstaan, zijn en bestaan.
[7] Maar als het bestaan van God
daardoor duidelijk bewezen wordt, waaraan verdient Hij het dan gesmaad te
worden door zulke wijze mannen zoals jij er een wilt zijn? Zie, beste vriend,
wat een onrecht jij de grote, heilige Vader aandoet!'
28
Ook de dood van het lichaam een
hulpmiddel van Gods liefde
Van het stervensleed in de oude en in
de huidige tijd
[1] Ik zeg verder: 'Zie, het sterven
van de mensen is ook voor de uiterlijke zintuigen een treurig verschijnsel dat
meestal met verschillende pijnen gepaard gaat. Volgens wereldse begrippen is
dit zeer hard en wreed van de kant van een almachtige Godheid, die toch vervuld
zou moeten zijn van de hoogste liefde en erbarming. Hoe vaak al is de goede
Godheid om die reden door mensen en geesten gesmaad of ook totaal verloochend.
[2] Maar ook hier doet zich weer dezelfde noodzaak voor
als bij de geboorte. De vrije geest in de mens kan onmogelijk anders van zijn
elke ware vrijheid belemmerende gericht bevrijd worden, dan door het wegnemen
van zijn gerichte, tijdelijke omhulsel. Dit mag slechts zo lang bij de geest
worden gelaten tot hij in alle opzichten totaal van het goddelijke oerleven
geïsoleerd is. Waarbij zeker alleen God als schepper van het leven weten kan,
wanneer een geest tot volledige zelfstandigheid is uitgegroeid. Is die rijpheid
ingetreden, dan is het ook tijd om de geest de last af te nemen, die hem in
zijn vrijheid belemmert.
[3] Je zegt weliswaar zoals velen:
'Waarom geschiedt dit afnemen dan niet pijnloos?' Ik zeg je echter: Zou een
mens leven volgens de leer van God, dan zou de dood van zijn lichaam voor hem
ook slechts een vreugde zijn, of hij zou toch tenminste volkomen pijnloos zijn.
Maar omdat de mensen tengevolge van hun vrijheid zich te veel in de antiorde
van de materie begeven, hun geest met ijzeren ketenen aan haar hechten en hem
opvoeden de wereld te leren liefhebben, moet zo'n scheiding wel met des te meer
pijn gepaard gaan naarmate een geest zich vaster heeft gehecht aan de gerichte
wereld.
[4] Maar ook deze pijn is nochtans
geen hardheid, maar slechts de zuiverste liefde van God. Want zou de Godheid
daarbij niet een beetje geweld gebruiken, wat trouwens nooit aangenaam kan
zijn, dan zou de geest volkomen in het gericht overgaan en dus in de
smartelijkste eeuwige dood, die de eigenlijke hel is. Maar om de geest daarvan
zo mogelijk te redden, is de Godheid gedwongen een kleine machtsgreep aan te
wenden. Zeg eens, verdient zij daarvoor weer gesmaad en zelfs verloochend te
worden? Helaas zijn er nu maar al te veel geesten die over God niets meer
willen horen zo gauw ze hun vrijheid hebben verkregen. Maar God laat het toch
nooit na ze op de beste wegen naar het juiste en meest volmaakte doel te
leiden.
[5] Kijk, in de oertijd werden de
mensen in het algemeen lichamelijk veel ouder en stierven ook een zachte en
pijnloze dood. Dat kwam doordat zij in hun geest niet zo gemakkelijk van God afte
brengen waren als de mensen van deze tijd. En wel daarom niet, omdat de aarde
voor hen veel te weinig bekoorlijks te bieden had en ze daardoor meer in
zichzelf gekeerd bleven en zodoende ook sterk met God verbonden, en dus
moeilijker van Hem te scheiden waren.
[6] Toen de mensen mettertijd steeds meer behagen
begonnen te scheppen in het aardse leven en het daardoor ook eerder voorkwam
dat men het leven met God losliet, werd de aardse levensduur ook steeds korter
en korter.
[7] Toen de mensen uiteindelijk door louter wereldse
genoegens hun Schepper totaal begonnen te vergeten, bereikten zij echter ook de
uiterste grens ten opzichte van iedere godsorde, waardoor de eeuwige dood hun
deel zou moeten worden. Kijk, toen werd het van Gods zijde nodig hen weer meer
te naderen en zich hier en daar aan hen te openbaren om de mensheid, die dicht
bij haar eeuwige ondergang stond, te redden. Velen lieten zich redden, velen
echter niet uit eigen vrije wil! Zou de Godheid hen met haar almacht hebben
moeten grijpen toen ze geen gehoor wilden schenken aan haar liefde? Daardoor
zouden al die geesten toch voor eeuwig te gronde gericht worden!
[8] Wat kan dan de eeuwige liefde
anders doen dan zeggen: 'Ga weg van Mij, jullie die je geheel van Mij hebt
afgezonderd, en ga naar een andere school tot behoud, die bestemd is om mensen
zoals jullie zo mogelijk weer opnieuw vrij te maken! Het is een vuur des
oordeels van de wereld, dat jullie van haar moet losmaken, omdat het anders met
jullie gedaan is!'
[9] Wanneer de Godheid, om zo'n onheil
zo veel mogelijk te voorkomen, uiterlijke plagen over de aarde laat komen, zeg
eens, is zij dan soms niet aanwezig? Of is zij soms hard en liefdeloos, als ze
doet, wat zij het allernoodzakelijkst vindt? Hoe kun je denken dat de Godheid
haar schepselen, die zij uit zichzelf voortbracht, voor eeuwig vervloeken en
verdoemen zou! Wat zou ze daar dan aan hebben?
[10] Als zij de schepselen voor eeuwig
vrij wil maken, moet haar grootste zorg dan niet zijn, dat deze schepselen niet
hoe dan ook weer in de armen van haar almacht terechtkomen, waar het in ieder
geval gedaan zou zijn met de vrijheid. Net als wanneer jij kinderen zou hebben
en je hen, zo teer als ze zijn, met al je mannelijke kracht aan je borst zou
drukken, wat hun natuurlijk het leven zou kosten. Wanneer jij ze echter
zou hebben doodgedrukt en je zou nog andere kinderen
hebben, zou je die dan niet waarschuwen voor je onbeheerste kracht, of zou je
die kracht ook nog op de anderen willen beproeven? De ervaring zou je daar wel
voor waarschuwen.
[11] De Godheid heeft deze ervaring echter niet nodig,
daar zij in het bezit is van een grote, oneindige wijsheid. Zij is de enige
ware goede Herder van al haar schaapjes en zij kan hen het beste beschermen
tegen haar almacht, die ze enkel voor het vormen van de gerichte dingen van de
materiële wereld gebruikt, echter nooit voor de vorming van de vrije geesten
uit haarzelf. Deze kunnen alleen uit haar liefde en wijsheid ontstaan, daar
anders voor hen eeuwig geen vrijheid, en dus ook geen leven kan worden bewerkstelligd!
Want Gods almacht brengt alleen maar gericht op gericht voort!'
29
Ware betekenis van de tekst: 'Ga weg
van mij, jullie vervloekten!'
Iedere kwaadwillige geest vervloekt
zichzelf Zonde tegen de Heilige Geest
[1]
Ik zeg verder: 'Wanneer je deze uitspraak uit het Evangelie, die jij zo
afschuwelijk vindt, eens als kritisch denker alleen maar grammaticaal zou
hebben doorgenomen, dan zou je alleen al uit de woordschikking op het eerste
gezicht gezien hebben dat de Godheid daardoor nooit een rechterlijk
veroordelend vonnis voor eeuwig (vanuit haar almacht) heeft kunnen en willen
uitspreken over de zogenaamde verstokte zondaars!
[2] Want kijk, er staat: 'Ga weg van
Mij, jullie vervloekten!' Bijgevolg zijn degenen reeds vervloekt, voor wie het
gebod bestemd is. Want anders zou er moeten staan: 'Omdat jullie tegen Mij
altijd onverbeterlijk hebben gezondigd, vervloek Ik, als God, jullie nu naar de
hel in het eeuwige folterende vuur!'
[3] Als echter degenen, over wie de
Godheid zo'n vonnis uitspreekt, al vervloekt zijn, dan volgt daaruit in de
eerste plaats dat de Godheid hier helemaal niet als rechter, maar slechts als
een ordebrengende herder optreedt, en de geesten die zich door de macht van hun
eigen wil helemaal van haar hebben afgescheiden, in alle strengheid een andere
weg moet wijzen, omdat ze anders, zonder enige band met de liefde van de
Godheid, onmiddellijk in de armen van de Almacht zouden terecht komen, waar het
dan waarlijk met hen gedaan zou zijn!
[4] Ten tweede rijst de vraag, wié
heeft ze dan vervloekt? Dat kan onmogelijk de Godheid zijn! Want als de Godheid
iemand zou vervloeken, zou er geen liefde in haar zijn en ook geen wijsheid.
Als de Godheid tegen haar werken te velde zou trekken, zou ze dan eigenlijk niet
tegen zichzelf te velde trekken en zich te gronde richten, in plaats van zich
steeds meer, van eeuwigheid, tot eeuwigheid op te richten door de groeiende
vervolmaking van haar werken, haar kinderen!
[5] Als de Godheid echter
dientengevolge onmogelijk vanuit haar almacht als rechter kan optreden, maar
alleen vanwege de liefde en wijsheid als ordebrengende herder, dan is het toch
duidelijk dat zulke geesten van te voren door iets anders geoordeeld moeten
zijn. Door wie dan wel? Deze vraag is gemakkelijk te beantwoorden, als men maar
genoeg zelfkennis heeft om het volgende in te zien: Enerzijds heeft een wezen
een volkomen vrije geest en wil, die eigenlijk alleen voortkomt uit de liefde
en de wijsheid van God. Anderzijds moet het echter, opdat het van de Almacht
kan worden geïsoleerd om een echt volkomen vrij wezen te worden, ook een
tijdlang een door de Almacht gericht lichaam hebben en een uiterlijke gerichte
wereld met eigen, eveneens gerichte prikkels. Het kan dus door niemand anders
worden gericht en voorbestemd worden dan door zichzelf. Dit vrije wezen kan
zich alleen zelf 'vervloeken' dat wil zeggen zich geheel van de Godheid
afzonderen.
[6] De Godheid die echter ook zo'n wezen zijn vrijheid
niet wil afnemen, kan in dat geval niets anders doen dan zulke afgedwaalde
wezens in hun geaardheid aanroepen en met liefdevolle ernst hen de weg wijzen
waarlangs ze weer in verbinding kunnen treden met de liefde en wijsheid van
God. Buiten deze verbinding is geen absolute vrijheid en dus ook geen
geestelijk, eeuwig leven denkbaar. Want zonder deze verbinding werkt alleen
maar de almacht van de Godheid, waarin alleen de kracht van de liefde en de
wijsheid van God als één wezen van de Almacht, als het oerleven kan bestaan.
Ieder ander, van dit oerleven losgemaakte leven moet in haar te gronde gaan en
eeuwig verstarren, omdat het als zodanig onmogelijk aan de immense kracht ook
maar de minste weerstand kan bieden!
[7] Daarom staat er ook: God woont in het eeuwig
ontoegankelijke licht! Wat zoveel zeggen wil als: Gods almacht, de eigenlijke
machtsgeest van God, die de oneindigheid vult, is voor het bestaan van ieder
geschapen wezen, wil het blijven bestaan, voor eeuwig ontoegankelijk. Want
ieder conflict met Gods almacht is de dood van het wezen! Daarom wordt ook de
zonde tegen deze machtsgeest als hoogst noodlottig gekenmerkt. Omdat een wezen,
dat zich van de Godsliefde volledig heeft afgescheiden en zich met deze macht
wil meten, onontkoombaar door die onbeperkte kracht totaal wordt verzwolgen en
slechts moeilijk of ook zelfs helemaal niet meer van haar is vrij te maken. Net
als een bladluis die begraven ligt onder het puin van de Himalaya! Hoe zou je
haar daaruit bevrijden?'
30
Wie heeft de hel
gemaakt? Alleen de boosaardigheid van de geesten
[1] Ik zeg verder: 'Je zegt nu bij
jezelf: 'Ja, het is allemaal juist, wanneer de Godheid zo spreekt tot degenen
die zich tengevolge van hun volste vrijheid helemaal van haar hebben losgemaakt
overeenkomstig hun eigen innerlijke geaardheid. Zodoende kan dit schijnbaar
schrikbarende oordeel onmogelijk zo huiveringwekkend zijn, als men op het
eerste gezicht vermoedt. Maar hoe zit het dan met het verhaal van de arme
Lazarus en de rijke zwelger die zich zonder enige genade in het verschrikkelijkste
vuur van de hel bevindt? Die daar smeekt en wiens smeken niet verhoord wordt?
Tussen hem en Gods genade wordt een niet te overbruggen kloof beschreven,
waarover in alle eeuwigheid geen brug leidt. Wat zegt de goddelijke liefde,
wijsheid en erbarming daar dan op?'
[2] Beste vriend, Ik wist wel dat je met deze vraag zou
komen. Nu vraag Ik jou of je Mij kunt zeggen wie deze zwelger eigenlijk in de
hel heeft geworpen? De Godheid misschien? Mij is iets dergelijks niet bekend.
[3] Heeft deze zich in zijn
onvermijdelijke kwelling soms tot de goddelijke liefde en genade gewend om
daarvan verlost te worden? Ik weet alleen dat hij zich tot de geest van Abraham
heeft gewend en niet tot de Godheid! De geest van Abraham is echter, hoewel hij
als geschapen geest uiterst volmaakt is, toch nooit de Godheid zelf, die alleen
helpen kan. Ook in zulke gevallen is de Godheid de niet te overbruggen kloof,
waar overheen de geesten van de meest verschillende soort elkaar nooit de hand
mogen reiken, want daar werkt alleen Gods geheimste en diepste wijsheid en
liefde.
[4]
Nu deze zwelger zich echter in de grootste ellende bevindt, kan de Godheid daar
dan iets aan doen als deze man zich daar zelf radicaal ingestort heeft? Kan
iemand met een vrije wil onrecht overkomen, als hem overkomt waarvoor hij zelf
gekozen heeft? Zeg Me nu weer jouw mening!'
[5] Robert zegt: 'Ja, dat is weer
volkomen juist! Maar als de Godheid vol hoogste liefde is, wat ook wel zo zal
zijn, zoals ik nu steeds meer begin in te zien, dan volgt vanzelf de vraag: hoe
kon deze Godheid dan voor zo'n plaats of toestand vol folteringen zorgen,
waarin een geest eerst onbeschrijfelijke pijnen moet doorstaan vóór hij
mogelijkerwijs aan alle eisen voldoet en daardoor in een meer gematigde toestand
kan overgaan? Móet er dan een hel bestaan? En móeten zulke geesten pijn kunnen
voelen? Zou dat alles dan niet op een minder wrede manier geregeld kunnen
zijn?'
[6] Ik zeg: 'Luister, beste vriend,
meen je dan, dat de Godheid de hel zo heeft ingericht? 0, dan heb je het
helemaal mis! Zie, dat hebben sinds de oertijden de kwade geesten zelf gedaan.
De Godheid heeft het slechts toegelaten, om hen niet in het minst in hun
vrijheid te belemmeren. Maar dat zij ooit een hel zou hebben geschapen, dat kan
in alle hemelen geen enkel wezen ook maar in de verste verte denken. Want als
de Godheid een hel zou kunnen scheppen, dan moest in haar ook zonde en dus
kwaad aanwezig zijn, wat voor de Godheid onmogelijk is. Want het is niet
mogelijk dat de Godheid tegen haar eigen eeuwige orde in zou kunnen handelen.
En dus is het ook onmogelijk te denken, dat de Godheid uit zichzelf, in de
waarste zin des woords, een hel zou kunnen scheppen. Maar ze kan en moet het
aan de volkomen vrije geesten toestaan, zichzelf vanuit hun totaal verkeerde
oorspronkelijke orde (de wereld) in omstandigheden te brengen, die werkelijk
zeer bar en boos zijn!
[7] In de hele oneindigheid zul je
nergens een plaats aantreffen die door de Godheid als hel zou zijn geschapen.
Want er bestaat nergens een hel behalve in de mens zelf. Als de mens echter
helemaal vrijwillig, door een totaal negeren van Gods woord in zichzelf een hel
opbouwt, en nooit de eenvoudig op te volgen geboden van God in acht neemt, wat
kan de Godheid er dan aan doen, wanneer een geest haar vrijwillig ontvlucht,
bespot en belastert?
[8] Daar echter alleen de Godheid het
ware leven en ook het licht van al het licht is, en zodoende ook de enige
volste zaligheid van alle wezens, is het ook begrijpelijk dat een goddeloze
toestand op zich helemaal niets aangenaams kan hebben, daar er zonder God geen
leven, geen licht, geen waarheid en niets goeds kan bestaan!
[9] Een mens echter die de Godheid
verlaat, deze uit zichzelf verbant en niet meer wil aannemen, moet wel in
zichzelf een ware hel opbouwen die op alle gebied bar en boos moet zijn. Als
het zo'n goddeloze mensengeest dan zeer slecht vergaat en hoe langer hij in
deze goddeloze toestand volhardt hoe slechter, dan kan de Godheid daar niets
aan doen. Want zou de Godheid zich door haar almacht toch meester maken van een
wezen, alhoewel dat wezen uit eigen vrije wil haar zo hardnekkig mogelijk
tegenstreeft, dan zou zo'n wezen ogenblikkelijk totaal worden vernietigd, iets
wat tegen iedere goddelijke orde in zou gaan.
[10] Want wanneer de Godheid ook maar
het kleinste wezen zou willen vernietigen dat eens vanuit haarzelf werd
vrijgesteld, dan zou dat het begin zijn van de totale vernietiging van alle
wezens. Als de Godheid echter haar orde voor eeuwig onveranderlijk zo heeft
ingesteld dat geen enkel wezen, hoe het zich in de toekomst ook moge
ontwikkelen, ooit kan worden vernietigd, dan is daardoor het eeuwig
voortbestaan van alle wezens verzekerd. En tegelijkertijd is ook voor ieder
wezen de vrije mogelijkheid aanwezig om uiterst gelukkig te kunnen worden, of
om zo lang ongelukkig te blijven als het zelf wil!
[11] Als iemand een wijnberg bezit
waarin enkel edele wijnstokken zijn geplant en de eigenaar deze uitroeit om er
doornen en distels voor in de plaats te zetten, omdat hij meer plezier heeft in
een dergelijke wildgroei dan in de eenvoudige wijnstok, zeg nu dan eens, is het
dan ook de schuld van de Godheid als deze domme eigenaar geen wijn oogst en
dientengevolge een arm, beklagenswaardig mens wordt?
[12] Kijk, dat is ook het geval met
alle geesten die zich niet willen storen aan Gods orde en Gods heerlijke
wijnberg in zichzelf niet willen verzorgen! Wanneer ze dan doornen en distels
oogsten in plaats van heerlijke druiven, kan de Godheid dan van het scheppen
van zo'n onheil beschuldigd worden? Zeg Me nu eens, wat jij daarvan denkt.'
31
Volgende kernvraag: Hoe is de ware
Godheid gevormd?
[1] Robert zegt: 'Zeer geëerde vriend!
Wat kan ik over deze zaak nog meer denken dan wat jij nu hebt gezegd. Alles is duidelijk,
goed begrijpelijk en tevens onweerlegbaar waar. De Godheid kan werkelijk niet
anders zijn en niet anders handelen dan zoals jij me hebt aangetoond. Want
anders zou de Godheid ophouden Godheid te zijn, of het zou minstens met al haar
scheppingen binnenkort volledig gedaan zijn.
[2] Ik zie nu ook in dat iedere geest,
als hij werkelijk gelukkig wil zijn voor de hoogste gelukzaligheid een grote
ontvankelijkheid, het tederste gevoel en een fijnbesnaard waarnemingsvermogen
moet hebben, zodat hem de meest subtiele indrukken onmogelijk kunnen ontgaan.
En dus moet hij, als een levende geest, met dezelfde ontvankelijkheid ook
kwalijke indrukken met eenzelfde scherp aanvoelingsvermogen kunnen waarnemen.
Anders zou hij hetzij half dood, of geestelijk verdoofd moeten zijn, wat echter
onmogelijk kan samengaan met de kracht van zijn vrije wil!
[3] Men kan zich daarom de Godheid slechts zo, zoals jij
haar mij hebt beschreven in haar diepste relatie tot Haar schepselen, voor
eeuwig bestaand indenken. Ik kan daar dan ook niet verder over nadenken omdat
ik de noodzaak van wat jij denkt volledig inzie.
[4] Nu komt echter een andere
kernvraag: waar is deze Godheid dan? In welke regionen van de oneindigheid
heeft zij voor eeuwig haar intrek genomen? Want zij moet toch ergens in al haar
volheid thuis horen? Heeft zij een gestalte, en welke dan wel? Of heeft ze geen
gestalte en is haar zijn iets oneindigs, zonder vorm, zodat ze juist daardoor
alle vormen kan omvatten? Kijk, vriend, nu ik de noodzaak van een opperste
Godheid duidelijk inzie, is ook het waar en hoe voor mij van het grootste
belang!
[5] Voor
alles moet ik echter bekennen dat het me veel liever zou zijn, dat de Godheid
toch in een bepaalde vorm tegenwoordig was, en wel in die van een mens. Want
een wezenlijk oneindige Godheid, of een Godheid in een vorm die ons mensen
totaal vreemd is, zou noch ik noch iemand anders met alle overgave kunnen
liefhebben.
[6] Een wezen dat men nooit kan
begrijpen en aanschouwen, kan men nooit liefhebben! Mathematisch is de vorm van
een perfecte bol wel de volmaaktste; maar moreel gezien? De grote lichtbollen
aan de hemel zien er wel erg mooi uit, maar dat komt door het licht. Maar of
men zo'n lichtende bol ook zou kunnen liefhebben? Werkelijk, bij deze vraag
laat mijn gevoel me duidelijk in de steek!
[7]
Daarom, beminnelijke vriend, daar jij in alle ernst met de Godheid veel meer
vertrouwd schijnt te zijn dan ik, moet je ook maar eens daadwerkelijk naar
voren komen met het waar en hoe van deze Godheid!
[8] Want van nu af aan hoef je mij
niet meer zo met bewijzen te overtuigen als tot nu toe. Ik ben volkomen
overtuigd van jouw zeer grote wijsheid en wil je op je woord geloven, wat je me
ook zult zeggen. Daarom vraag ik je om mij daarover niet in het onzekere te
laten!'
32
Heb mij, Jezus, lief, want in Christus
woont lichamelijk de volheid van de Godheid!
Robert twijfelt aan de Godheid van
Jezus; wil echter blind geloven
[1] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder!
Zolang de druif aan de wijnstok nog niet helemaal rijp is, moet ze niet worden
afgeplukt! Want haar levenssap zou dan nog zure wijn opleveren, met heel weinig
geest; en zou hij al geest hebben, dan toch een heel onedele.
[2] Kijk, jij bent nu ook nog als een
niet volrijpe druif en je bent voor de onthulling die je verlangt nog niet
rijp. En waarom niet, dat zal je wat nu volgt wel aantonen! Wanneer je echter
rijp wordt, dan zal je eigen geest je zeggen wat je nu rechtstreeks van Mij zou
willen horen.
[3]
We hebben nu eerst nog een heel belangrijk kapittel met elkaar te bespreken.
Als dat goed verloopt, dan rijp je sneller dan je je kunt indenken. Valt die
bespreking niet uit volgens Gods orde, dan zul je nog een hele tijd nodig
hebben vóór je volkomen rijp zult zijn.
[4] Dit moet je wel van tevoren weten:
zoals de druif alleen door de warmte van de zon tot rijpheid komt, zo komt ook
iedere mensengeest door de ware liefde tot God tot rijpheid. Als je God niet
kunt liefhebben omdat je nog vraagt waar en wie Hij is, heb Mij dan lief uit
alle kracht, daar je toch over Mijn bestaan zeker niet in twijfel kunt
verkeren. Daardoor zul je al dichter bij de gewenste rijpheid komen. Want de
liefde tot de naaste is gelijk aan de liefde tot God. En dat ik hier je naaste
ben, daar zul je toch niet aan twijfelen?
[5] Doe dit dus, dan zul je dichter
bij de Godheid komen. Maar nu gaan we over tot het kapittel dat we wilden
behandelen!
[6] Zeg me eens, beste vriend, daar de
brieven van Paulus je niet onbekend zijn, wat deze leraar bedoelde met de
woorden: 'In Christus woont de volheid van God lichamelijk'. Bedoelde hij soms
dat in Christus, dus in Mij, zich de gehele Godheid bevindt? Of wilde hij met
deze vergoddelijkende woorden alleen de voortreffelijkheid aangeven van de
geest van Mijn leer? En wel volgens de toenmalige gewoonte, waar men maar al te
bereid was al het buitengewone te vergoddelijken? Geef Me jouw eigen mening
daarover. Ik zou hem graag van je willen horen!'
[7] Robert zegt: 'Ja, mijn beste
vriend, dat is een heel netelige vraag! Want hoe kan ik hier nu raden wat de
goede Paulus daarmee eigenlijk heeft bedoeld! Het zou uiterst gewaagd zijn
ronduit te beweren: dat, en niets anders heeft deze hoogst eerbiedwaardige
leraar van de heidenen daarmee bedoeld. Ik vind het trouwens erg aanmatigend
van menig geleerde, wanneer ze kortweg beweren de ware geest van een of ander
geniale schrijver volledig te hebben begrepen! Ik ben veel bescheidener en laat
in zulke gevallen heel graag anderen oordelen. Bevalt mij hun oordeel, dan
betuig ik hun mijn instemming. Bevalt het me niet, dan luister ik nog naar de
meningen van anderen en handel zodoende ook volgens Paulus, die zegt: 'Beproef
alles, maar behoud slechts het goede!' Als goed echter kan ik slechts datgene
erkennen, wat het meest overeenstemt met mijn innerlijke overtuiging. Zou
Paulus het eerste bedoeld hebben, wat best mogelijk kan zijn, dan had hij
onmogelijk het tweede kunnen bedoelen, en omgekeerd! Dat is mathematisch en
logisch juist.
[8] Door deze definitie van mij zul je hopelijk inzien,
dat ik je op jouw vraag een afdoend antwoord schuldig moet blijven en dat ik
van jou moet verwachten wat jij van mij wilde horen! Wees dus zo goed zelf,
vanuit jouw wijsheid, over dit onderwerp te spreken!'
[9] Ik zeg: 'Vriend, dit antwoord heb
Ik verwacht. Het moest zo natuurlijk-verstandig uitvallen, omdat jij een op
natuurlijk gebied verstandige man bent. Maar van een bovennatuurlijke wijsheid
is daarin nog niets te ontdekken. Naar de innerlijke, dus zuiver geestelijke
wijsheid echter kan Paulus slechts één bepaald iets bedoeld hebben. Dat moet uit
de keuze van zijn woorden precies te definiëren zijn, zodat er in het vervolg
over deze gewichtige zaak nooit meer twijfel kan bestaan of hij het ene dan wel
het andere heeft bedoeld; echter dat hij heel zeker slechts, nemen wij aan, het
eerste bedoeld moet hebben. Maar hoe dit uit de innerlijke, bovennatuurlijke
wijsheid af te leiden is, kun jij natuurlijk niet weten. Want Hegel en Strausz,
Rousseau en Voltaire hebben dat zelfs nooit begrepen. En jij, als een van de
vurigste vereerders van deze wijsgeren, kunt daarom ook onmogelijk die wegen
kennen, die voor jouw leraren en leiders nog onbekender waren dan Amerika,
Australië en Nieuw-Zeeland voor de Romeinen.
[10] Zou jij als Duitser, in plaats van
bovengenoemde leiders, liever de bijbel, Swedenborg en dergelijke wijzen van
Duitse afkomst echt vlijtig hebben bestudeerd, dan zou je nu perfect weten hoe
Paulus moet worden begrepen. Maar als volgeling van Hegel sta je daar nog ver
van af, en er zal nog heel wat moeten gebeuren voor je de innerlijke wijsheid
zult bereiken! Let nu echter op, Ik wil je iets zeggen! Als je het aanneemt,
zul je beduidend dichter bij het doel gebracht worden.
[11] Kijk, Paulus hield Christus, dus
Mij, voor het hoogste Goddelijke wezen zelf, hoewel hij eerst mijn felste
tegenstander was. Zeg Me nu eens wat je denkt van het geloof en de wijsheid van
de oude Paulus?'
[12] Robert zegt: 'Beste vriend, het
is weer uiterst moeilijk op deze vraag een bevredigend antwoord te geven. Want
in de eerste plaats zal ook daarvoor wel bovennatuurlijke wijsheid nodig zijn,
die mij echter ontbreekt. En vervolgens kan men zonder verdere oordeelkundige
bewijzen toch niet zo maar aannemen, dat de overigens zeer wijze Paulus in
alle ernst zelf geloofd heeft, wat hij andere mensen wilde doen geloven. Want
alle achtenswaardige oude wijzen, Paulus inbegrepen, hebben beslist zelf heel
goed ingezien hoe wankel de basis van alle metafysische en theosofische
theorieën is. Zij berekenden met hun goede mensenkennis hoe ongelukkig het
menselijk geslacht al gauw zou moeten worden, wanneer het door dieper inzicht
tot het besef van zijn vergankelijkheid zou zijn gekomen. Daarom probeerden zij
door toespraken en zinspreuken soms op de manier van het orakel van Delphi de
volkeren tot een soort mystiek geloof terug te voeren, waardoor tenminste hoop
op een toekomstig leven kon worden gewekt. Of ze zelf echter ook werkelijk
vervuld van deze hoop leefden en of ze van al datgene wat ze onderwezen
volkomen overtuigd waren, blijft voor mij zeker een vraag, totdat ik, hetzij
langs de weg van innerlijke wijsheid of door een directe confrontatie met de
geesten die zoiets hebben onderwezen, tot een ander inzicht kom.
[13] Ik voor mij heb er overigens niet
de minste moeite mee, jou, mijn allerbeste vriend, zo lang voor een God te
houden, totdat ik ergens een andere vind! Zou zich echter eeuwig geen andere
God laten zien, dan blijf jij mijn enige God en Heer, ook voor eeuwig! Want als
er één onder ons is, dan ben jij dat beslist! Want bij mij is ondanks al mijn
Hegelse wijsheid niet het minste spoor van een Godheid te ontdekken. Maar naar
een bewijs waarom ik dit graag geloof en aanneem, moet je mij niet vragen, want
dan zou ik je het antwoord weer schuldig blijven.
[14] Want wat men gelooft, dat gelooft
men zonder bewijs, omdat het geloof op zich niets anders is dan ofwel een
traagheid, of soms ook wel een zekere volgzaamheid van het verstand. Eist een
actiever verstand echter bewijzen voor het geloofsobject en kunnen deze aan het
verstand voldoende gegeven worden, dan houdt het geloof zonder meer op geloof
te zijn; want dan wordt het een duidelijke overtuiging!
[15] Bewijzen kan ik mij echter, wat
jouw Godheid betreft, volstrekt niet verschaffen. Daarom wil ik ondertussen alleen
maar geloven, dat jij voorlopig een God bent. Zou het in de toekomst echter
mogelijk worden dit geloof met bewijzen wat duidelijker te maken, dan wordt
mijn geloof een zichtbare waarheid. Of mijn geloof echter gemakkelijk zover
omgevormd zal kunnen worden is trouwens weer een ander hoofdstuk.
[16]
Want, zie je, ik ben een hardnekkige Thomas, en verlang eerst exacte bewijzen
voordat ik iets als een vaststaande waarheid aanneem.
[17]
Weliswaar heb je me de bijbel en de theosoof Swedenborg aangeraden; maar wat
baat hier zo'n hulpmiddel, waar je het niet bij de hand hebt. Daarom blijf ik
maar bij het eenvoudige geloof. En als het jou mogelijk is, maak me dan wat
dommer dan ik van nature ben, zodat ik sterker mag worden in puur geloven. Ik
zie al van te voren in dat ik dan veel gelukkiger zal zijn dan ik nu ben!
[18] Want een oerdomme kerel heeft met
het oog op een gelukkiger bestaan veel voor op een verlichte geest. Terwijl
deze in het zweet zijns aanschijns zoekt en zoekt om dichterbij de grote en
heilige waarheid te komen, om daardoor zichzelf en vele duizenden gelukkig te
maken, bidt de zuivere geloofsmens zijn 'Onze Vader', en gaat dan heel
behaaglijk op zijn berenhuid liggen en slaapt zorgeloos, zacht en rustig als
een marmot! Breekt dan zijn laatste uur aan, dan maakt hij zich daar bepaald
niet al te druk over. Als een priester hem maar tegen enkele goed betaalde
missen dispensatie van de hel en aflaat van de tijdelijke straffen in het
vagevuur verschaft! Zijn blinde geloof neemt dat allemaal voor goede munt aan
en hij sterft in de optimistische hoop rechtstreeks naar de hemel te gaan. Dat
noem ik toch maar gelukkige domheid! En ik voeg er nog aan toe:
[19] Een dwaas en een ezel is hij, die
zich zijn leven lang bezighoudt met denken en vorsen. Want daardoor wordt zijn
geluk niet groter, noch in de materiële wereld, noch, en zelfs veel minder, in
deze onstoffelijke, nevelige wereld. Het maakt hem integendeel alleen maar
ongelukkiger hoe meer hij naar licht en waarheid dorst maar daarbij steeds meer
tot het inzicht komt, dat de ergens aanwezige Godheid nergens een verkwikkende
bron heeft geschapen om die dorst te lessen.
[20] Dus wil ik deze weg nu helemaal
verlaten en me in plaats daarvan in de zachte armen werpen van het blinde en
trage geloof. Misschien bereik ik zo eerder iets dat men met recht een waar
geluk voor een menselijk wezen kan noemen.
[21] Hoe gelukkig is bijvoorbeeld zo'n
kloosterprelaat! Hij denkt niets; hij ontdekt niets; maar leeft slechts volgens
zijn echt rooms-katholieke geloof, volgens de zoete orde van zijn epicurische,
stoïcijnse ordestichter en laat zich dagelijks zijn uitgezochte maaltijden
goed smaken. Waarlijk, vriend, dat is een gelukkig leven! En zo'n leven krijg
je door het meest blinde en domme geloof?!
[22] Daarom wil ik me nu helemaal zonder na te denken in
de armen van het geloof werpen. Misschien zal ik daardoor gelukkiger worden!?
Ik geloof daarom nu in jouw Godheid! Zeg me eens, doe ik daar nu goed aan? O
spreek geliefde vriend!'
33
Over het waarachtige
en het onwaarachtige geloof
Gevaren en gevolgen
van een stompzinnig, genotzuchtig leven!
[1] Ik zeg: 'Luister, beste vriend!
Tussen datgene wat jij geloven noemt en wat echt geloven is, ligt een oneindig
groot verschil! Jouw geloof is pure traagheid van het verstand, terwijl het
ware geloof de volle inzet van alle krachten van lichaam, ziel en geest
vereist. Jouw geloof is een kikkergeloof. Want zoals een kikker genoegen neemt
met iedere nog zo slechte poel, zo neemt een dom gelovig mens genoegen met alle
afval. Hij weet ten slotte niet uit elkaar te houden wat hemels of hels is in
de leer, die hij blind en dom-gelovig volgt.
[2] Hoe kun je een prelaat gelukkig
noemen, wanneer hij door zijn domme geloof onder beschermheerschap van Rome, in
zijn klooster op kosten van de domheid van zijn onderdanen zichzelf vetmest en
een goed leven leidt. Is soms het aardse gelukkige leven ook een gelukkig leven
in deze wereld van de geesten? O, volstrekt niet, zeg Ik je!
[3] Hoe meer iemand op aarde zijn
lichaam, als kerker van zijn geest, heeft gediend, hoe meer hij het heeft
verzorgd en gevoed, en hoe meer hij deze kerker gewillig gaf, wat hij begeerde,
des te meer en des te steviger is hij ook daarmee vergroeid.
[4] Wanneer het dan uiteindelijk tot
een scheiding van deze kerker komt, wat zal die dan hard, moeilijk en pijnlijk
zijn! Zal men dan niet, zoals bij een moeilijke bevalling, waarbij de
lichaamsvrucht op meerdere plaatsen met de baarmoeder letterlijk vergroeid is,
ook de ziel en de geest met alle geweld als het ware stuk voor stuk moeten
losscheuren van de vetgemeste lichaamskerker, vanwege de noodzaak om deze in
elkaar vergroeide wezensdelen, van elkaar te kunnen scheiden? Zal zo'n operatie
ooit een aangenaam gevoel veroorzaken voor lichaam, ziel en geest? O dat alleen
al is een marteling die met geen enkele aardse te vergelijken is, die Ik maar
al te goed ken! Als je nu echter dit bittere gevolg bijna altijd met zekerheid
kunt verwachten na zo'n aards gelukkig leven, zeg dan eens, of je zo'n leven
werkelijk gelukkig kunt noemen?
[5] Geloof Me, zorgeloze en
egoïstische dikzakken, evenals alle door eigen vlees geoordeelde ontuchtigen en
hoerenlopers, zullen zich volop kunnen verwonderen over de merkwaardige pijnen
die de dood van hun lichaam hun zal bereiden!
[6] Met deze pijnen begint pas echt
het eigenlijk 'geluk' van zo'n domgelovige! Komt dat 'gelukkige' wezen dan als
het ware helemaal verscheurd en doorstoken in deze geestenwereld aan, waar de
gevoeligheid voor iedere indruk oneindig is toegenomen, omdat de ziel die
eerst door het grove lichaam werd beschermd, hier helemaal onbeschermd is, dan
begint pas het eigenlijke smartelijke 'geluk', dat jouw domgelovigheid
veroorzaakt!
[7] Wanneer jij echter dat 'geluk'
werkelijk verlangt, doe dan datgene waardoor je gelukkig denkt te worden. Ik
sta er voor in, dat je maar al te vlug heel anders zult gaan denken en
oordelen!
[8] Ikzelf echter heb geleerd: 'Wees
volmaakt zoals jullie Vader in de hemel volmaakt is!' En Paulus verlangde, dat
men alles nauwkeurig zou onderzoeken en het goede daaruit behouden. Zeg eens,
werd daarmee een dom geloof aangeraden, dat geen geloof is? Of een echt, levend
geloof, dat hemelhoog verheven is boven alle kennis! Oordeel nu zelf of datgene
wat jij geloof noemt, wel geloof is! Dan pas zal Ik je precies verklaren wat
eigenlijk waarachtig geloven betekent! Spreek jij nu; het is nu weer jouw
beurt!'
34
Roberts begrippen over het geloof en
de juiste Godsverering
[1] Robert zegt: 'Vriend, je brengt me
werkelijk helemaal van de wijs! Luister eens, als dat wat ik voor geloof houd,
geen geloof genoemd kan worden, dan mag je meteen het hoofd van mijn romp
slaan. Ik zal nochtans niet in staat zijn om te zeggen wat men dan eigenlijk
onder werkelijk geloof moet verstaan.
[2] Het zuivere weten kan toch geen
geloof zijn! Het aanschouwen en het verstaan en zelfs het betasten toch nog
minder? Buiten het weten en het zuivere waarnemen door onze zintuigen ken ik
echter verder niets wat de mens in zijn onderscheidings- en
beoordelingsvermogen zou kunnen opnemen. En als het weten, evenals het zien,
horen, proeven en voelen, geloven betekent, wat is dan eigenlijk datgene wat ik
tot nu toe geloof noemde?
[3] Geloven betekent voor mij iets
voor waar aannemen wat op zich ook waar kan zijn voor zover het niet in
tegenspraak is met de wetten van het gezond verstand, ook al kunnen de
leerstellingen niet, zoals een mathematische stelling, worden bewezen. Kunnen
ze dat echter wel, dan houdt het geloof vanzelfsprekend op, net zoals de hoop
als dochter van het geloof moet eindigen, als deze eenmaal in vervulling is
gegaan!
[4] Ik kan me onder geloof daarom
niets anders voorstellen dan een gewillig aannemen van leerstellingen en
geschiedkundige data, zolang, totdat deze verstandelijk kunnen worden bewezen.
Als dit geen geloof is, dan zou ik wel eens willen weten wat geloven dan wel
moet zijn.
[5] Jij hebt wel enkele keren tot je
leerlingen gesproken over de wonderkracht van het geloof, toen je iets gezegd
hebt over het verplaatsen van bergen, wat zij waarschijnlijk geen haar beter
begrepen dan ik! Bedoel je dus enkel dit fabelachtige geloof? Dan is mijn
geloof echter alles eerder dan dat. Want voor mijn geloof zou niet eens het
kleinste zandkorreltje, laat staan een berg geweken zijn!
[6] Ja, luister eens,
beste vriend! Als ik op aarde zo’n geloof had gehad, dan zou het de goede
Windischgrätz uiterst slecht zijn vergaan. Die zou ik dan wel eens heel curieus
van zijn plaats geschoven hebben! Ach, enkel door het geloof bergen te kunnen verplaatsen,
dat is een grote en mooie gedachte! Maar helaas slechts een gedachte!
[7] De leerstelling van Paulus, alles
te beproeven en daaruit het beste te behouden, was altijd mijn lijfspreuk. En
het grote denkbeeld aan God gelijk te worden, hoewel nooit zo volmaakt als
Hijzelf is, was de grootste drijfveer voor al mijn inspanningen. Maar wat heb
ik daarmee bereikt? Mijn tegenwoordige toestand geeft je vanzelf het antwoord.
[8] En jij schijnt ook nog geen zon
onder je voeten te hebben. Ik bedoel daarmee: jouw wondergeloof heeft noch jou,
noch mij tot nu toe gouden bergen opgeleverd! Maar wie weet wat er nog komen
kan.
[9] Als ik bijvoorbeeld gewillig
aanneem dat jij de zoon bent van de levende God of zelfs het hoogste wezen zelf
(voorop gesteld dat je van mij verlangt dat ik dat aanneem), dan geloof ik dat
alleen maar. Want ik kan mezelf geen bewijs verschaffen dat je dat ook
werkelijk bent. En daarom geloof ik het, omdat mijn verstand daarin tenminste
geen logische onmogelijkheid ziet. En dat hoofdzakelijk door jouw overtuigende
uiteenzetting, dat de Godheid, bij al haar almachtig handelen een werkelijke
Godheid kan blijven, ook al neemt ze tegenover haar schepselen een zichtbare
vorm aan. Maar als ik toch tastbare bewijzen zou krijgen dat jij werkelijk datgene
bent wat ik nu slechts geloof, dan houdt het geloof toch op, en in zijn plaats
treedt dan een zeker weten op grond van ervaring.
[10] Weliswaar zou je nu kunnen
zeggen: 'Kijk, alle ware gelovigen buigen hun knie bij het noemen van Mijn naam
en aanbidden Mij. En als jij nu zegt, dat je gelooft dat Ik die Godheid zelf
ben, waarom doe je dan niet wat alle ware gelovigen doen?'
[11] Deze tegenwerping is ongetwijfeld
het overdenken waard. Maar ik vind dit de Godheid toekomend eerbetoon getuigen
van een soort domheid. Wat aan het verstand ontbreekt, wordt dan goed gemaakt
door een zekere fanatieke geloofsbeleving.
[12] Indien je werkelijk de Godheid
zelf zou zijn, zou je dat toch ook zo moeten zien; anders zou je een
eerzuchtige en zeer zwakke Godheid zijn, die eerder zou moeten worden
uitgelachen dan aanbeden! Maar ik weet dat jij van zulke zwakheden nooit last
hebt gehad, of je nu wel of niet God bent. Daarom lig ik ook nog niet voor je
op mijn knieën. Ik weet maar al te goed dat een dergelijke gebaar van menselijke
zwakte je alleen maar zou ergeren.
[13] Daarom zou ik dit zelfs ook dan
niet doen, wanneer ik tot de overtuiging zou komen dat je werkelijk God bent.
Want ik kan volstrekt niet aannemen, dat een alwijze Godheid aanbeden zou
willen worden. Als men voor mij zo kruiperig vroom zou doen, zou dat zelfs mij
als enigszins gevorderd denker al zinloos en in hoge mate dom voorkomen.
[14] Ik houd een gewetensvol naleven
van Gods geboden voor de juiste en God alleen welgevallige aanbidding. Want dat
verlangt de eeuwige orde van de Godheid zelf, zonder welke geen wezen mogelijk
zou zijn. Maar al het meerdere hoort thuis in het rijk van het blinde
heidendom!
[15] Ik heb jouw leer over de
schandelijkheid van de lange, joodse lippengebeden vaak bewonderd en hoog geprezen.
Terwijl ik het van Paulus afkomstige 'bid zonder ophouden' moest aanzien voor
de grootste dwaasheid, vooropgesteld dat Paulus onder gebed enkel een aandachtig
lippengemompel bedoeld heeft, wat men van een anders zo wijze man toch
nauwelijks kan aannemen.
[16] Ik geloof derhalve nu dat jij God
bent. Of op z'n minst een ware zoon van God; een predikaat dat je zelf aan alle
mensen beloofde die Gods geboden naleven en Hem daardoor boven alles
liefhebben. Ik ben ook vast besloten alles te doen wat jij in je wijsheid van
mij verlangt. Maar als je van mij kniebuigingen en rozenkransachtige gebeden
mocht verlangen, wees er dan vooraf van verzekerd dat ik zoiets nooit zal doen!
En wel, omdat ik daarin alleen een schending, maar nooit een verering zou kunnen
zien van jouw naam, die mij boven alles dierbaar is! Zou je nu weer zo goed
willen zijn mij te zeggen, of je met deze verklaring wel of niet tevreden
bent.'
35
Tweeërlei kenvermogens van de mens
Alleen het licht van de Geest
verschaft het ware geloof
Oefening en reinheid van zeden
[1] Ik zeg: 'Vriend, zolang de mens slechts vanuit zijn
verstand definities formuleert, kan hij over geloof en over gebed ook geen
andere mening hebben dan jij Me heel onomwonden te kennen hebt gegeven. Want
het verstandelijk denken biedt de mens geen andere weg dan die van het
stoffelijke zien en de zintuiglijke waarneming. Een geestelijk, levendig geloof
kan echter in een zinnelijk gemoed even weinig wortel schieten als een
tarwekorrel op een granietrots. Hij heeft daar wel een stevige ondergrond, maar
omdat de harde rots geen vocht bevat dat de tarwekorrel oplost en de kiem
vrijmaakt, blijft de korrel op de harde rots een tijdlang wat hij is.
Mettertijd sterft hij echter helemaal af, omdat hij geen voedsel heeft. Wat
baat je al je kennis en je verstandelijke gehoorzaamheid die jij geloof noemt,
wanneer je geest er geen deel aan heeft?
[2] Kijk, ieder mens heeft een
tweevoudig kenvermogen: een uiterlijk, dat is het hoofd- of eigenlijke
uiterlijke zieleverstand. Met dit kenvermogen is het goddelijke wezen nooit te
vatten en te begrijpen, omdat het alleen aan de ziel werd gegeven om de geest
in haar voorlopig van de godheid te scheiden en de godheid een tijdlang voor de
geest verborgen te houden. Wil een ziel nu met dit uitsluitend negatieve
vermogen God zoeken en vinden, dan verwijdert ze zich steeds meer van haar doel
naarmate ze dit hardnekkiger langs deze weg blijft najagen.
[3] Maar de ziel heeft nog een ander
kenvermogen, dat niet in haar hoofd maar in haar hart zetelt. Dit vermogen heet
innerlijk gemoed en bestaat uit een geheel eigen wil, uit de liefde en uit een
met deze beide gemoedselementen overeenstemmende voorstellingskracht. Heeft
deze eenmaal het begrip van het bestaan van God in zich opgenomen, dan wordt
het meteen door de liefde omvat en door haar wil vastgehouden, en dat
vasthouden is dan pas 'geloven'.
[4] Door dit geloof, dat levend is,
wordt de ware geest gewekt. Deze kijkt dan naar wat hem wakker gemaakt heeft,
herkent het en neemt er meteen bezit van, richt zich daarna op als een machtig
licht uit God en doordringt dan de ziel en verandert alles in haar in licht. En
dit licht is dan het eigenlijke geloof waardoor iedere ziel zalig kan worden.
[5] Heb je ooit over dit enig ware
geloof iets vernomen? Je zegt bij jezelf: Nee, deze manier van geloven is mij
volkomen vreemd; want denken in het hart lijkt me volkomen onmogelijk! Ja, zo
is het ook! Deze zaak moet je wel als iets onmogelijks voorkomen.
[6] Om in het hart te kunnen denken,
moet men zichzelf oefenen. Deze oefening bestaat in het steeds opnieuw opwekken
van de liefde tot God. Door dit opwekken wordt het hart gesterkt en verruimd,
waardoor dan de banden van de geest losser worden, zodat zijn licht (want
iedere geest is een licht uit God) zich steeds meer en vrijer kan ontwikkelen.
Begint het licht van de geest dan de eigenlijke levenskamer van het hart te
verlichten, dan worden ook de talloze oertypen aan de eveneens talloze wanden
van het levenskamertje steeds duidelijker in zuiver geestelijke vormen zichtbaar,
en aan de ziel ter beschouwing gegeven. En zie, dit schouwen van de ziel in
haar hart is dan een nieuwe manier van denken. De ziel komt dan tot nieuwe
begrippen en tot grote en duidelijke denkbeelden. Haar gezichtsveld breidt zich
bij iedere polsslag uit. De stenen des aanstoots verdwijnen naarmate het
verstand in het hoofd verstomt. Dan wordt er niet meer naar bewijzen gevraagd.
Want het licht van de geest verlicht de innerlijke vormen zó, dat ze naar geen
enkele kant schaduw werpen. Daardoor wordt ook alles wat ook maar zweemt naar
twijfel, voor eeuwig uitgebannen.
[7] En zo moet dan ook een geloof dat
op deze manier in het hart en niet in het hoofd zijn zetel heeft, een waar en
levend geloof genoemd worden: waar, omdat het voortkomt uit het onbedrieglijke
licht van de geest; en levend, omdat in de mens alleen de geest in de waarste
zin des woords, levend is!
[8] In dit geloof ligt dan ook die
uitzonderlijke kracht, waarvan in het evangelie twee keer sprake is.
[9] Om echter tot dit alleen zaligmakend
geloof te komen, moet men er ernstig naar streven om in eerdergenoemde oefening
zo spoedig mogelijk bedreven te worden. Want wanneer een mens te veel en te
lang alleen gezorgd heeft voor de ontwikkeling van zijn verstandelijk vermogen
en daarmee alleen heeft gezorgd voor aardse doeleinden en welzijn, dan moet het
zo iemand volkomen onmogelijk toeschijnen ook in zijn hart te kunnen denken.
[10] Verder dient men ook geheel en al
rein van zeden te zijn. Men mag geen zwelger zijn, en vooral geen zinnelijke
ontucht bedrijven. Want ontucht en hoererij doodt bijna geheel de geest, of
wanneer ze de geest niet vermag te doden, verhindert ze toch voor altijd de
vrije ontwikkeling van zijn licht. Hierdoor komt het dan ook, dat zulke
hoereerders vooral op gevorderde leeftijd volslagen stompzinnig worden en hun
matte leven alleen dan nog een vrolijk momentje ontlokken, wanneer ze na een
braspartij een of ander meisje hebben aangegaapt en betast.
[11] Was dat bij jou soms niet het geval de laatste tijd,
toen je het vrouwelijk geslacht alleen maar zag als puur lustobject? Vond ook
jij in zulke onzuivere genoegens niet de eigenlijke aardse gelukzaligheid? En
wanneer je nu zult overgaan naar een zuiver geestelijke zaligheid, is er in jou
bijna geen grond, waarop men iets zou kunnen bouwen. Kijk maar, rondom je is
alles leeg, zo leeg als in je hart, en net zo wezenloos als in het
levenskamertje van je hart.
[12] Zeg eens, waar moeten we nu
materiaal vandaan halen om in jou een heel nieuwe mens op te bouwen? Spreek jij
nu weer, en schaf raad!'
36
Roberts wrevel bij de herinnering aan
aardse zwakheden Hij wenst andere gesprekken
[1] Robert zegt: 'Waarde vriend! Ik
merk dat je een beetje scherp wordt en soms ook wat beledigend! Dat is zo'n eigenschap
die bijna alle leraren eigen is, of ze nu groot of klein zijn. Want door de
bank genomen worden ze allemaal bij bepaalde gelegenheden wat grof en wijzen
hun pupillen er soms fijntjes op dat zij behoren tot dat soort geduldige
dieren, dat wat betreft zachtmoedigheid en geduld veel overeenkomst heeft met
de grote wijsgeren! Naar bloed smachten deze dieren nooit, echter wel naar hooi
en stro. Deze magere kost levert natuurlijk voor de opbouw van de hersenen
slechts een geringe bijdrage. Vandaar dat deze dieren gewoonlijk verdraaid
weinig van die grijze, brijachtige massa in hun kop hebben, waarvan het hoofd
van Socrates een overvloedige rijkdom moet hebben gehad.
[2] Je hebt mij zonder veel moeite
begrijpelijk gemaakt, dat het om mij heen, evenals in mij, in zekere zin zo
leeg is als in het hoofd van de viervoeter die zijn levensether uit hooi en
stro betrekt. Daarom kan ik er werkelijk niet omheen je te vragen om in het
vervolg, als ik dan al volstrekt een ezel ben, mij dit zonder omhaal ronduit te
zeggen! Want als jij werkelijk niets in mij vindt wat deugt voor een verdere
ontwikkeling van mijn inzichten, als in mij geen andere materie aanwezig is
dan wat er mogelijkerwijs in de kop van een ezel zit, zeg het dan maar ronduit,
dan zal ik me daardoor helemaal niet gekrenkt voelen. Want waar niets is, daar
is nu eenmaal niets!
[3]
Ik zie wel in, dat het door jou toegelichte innerlijke geloof nooit in mij
aanwezig is geweest. Maar wat kan ik er aan doen, als mij tot nu toe de kern
van het ware geloof door niemand werd uitgelegd? Zou er in plaats van Hegel
iemand anders geweest zijn die mij op jouw manier zou hebben onderwezen, dan
zou ik zeker geen Hegeliaan geworden zijn, maar zou ik gelijk een Paulus voor
je staan.
[4] Maar omdat dit niet het geval was en
er bij mijn weten zeker niemand ooit op de gedachte kwam dat de mens ook in
zijn hart, ja misschien zelfs ook in zijn knieën en hielen zou kunnen denken,
moest ik wel daar mijn gedachten vormen waar onze lieve moeder natuur ze in mij
gelegd had. Op de aarde dacht ik in mijn hoofd aldus: Alle ledematen en ieder
deel van het menselijk wezen heeft zijn eigen bestemming en doelmatige werking.
De voeten kunnen de handen niet vervangen, het achterwerk niet het hoofd, de
inhoud van de maag niet die van het hoofd, het oor niet de functie van het oog,
en het hart niet die van de tong. Daarom dacht ik dan ook alleen met mijn hoofd
en liet daarbij mijn hart ongestoord zijn werk verrichten. Als ik daardoor hier
leeg ben aangekomen, kan ik daar dan iets aan doen?
[5] Als je nu echter dingen van mij
verlangt die mij op de aarde nooit ten deel vielen, dan ben je klaarblijkelijk
ondanks al je wijsheid nog duizendmaal dommer dan ik, en zul je me in het
vervolg weinig, of niet kunnen helpen!
[6] Het is ook flauw van je om me hier
mijn aardse, werkelijk maar zelden voorkomende braspartijen en venusdiensten
voor te houden, en ze tevens aan te dragen als de oorzaak van het feit dat ik
hier zo leeg voor je sta. Wanneer zulke genoegens, die in de natuur van de mens
zijn gelegd zoals de kiem in de zaadkorrel, voor jou zonde zijn, waarom zijn ze
dan in de mens gelegd?
[7] Men zegt toch van een leeuw dat
hij geen muggen vangt. Als jij echter niet alleen een van de grootste wijsgeren
bent, maar zelfs de almachtige Godheid zelf, zoals je me in het verloop van ons
samenzijn reeds enkele keren niet onduidelijk hebt te verstaan gegeven, dan is
het voor mij onbegrijpelijk dat je er zulke kleinigheden bijhaalt. Zaken die ik
als mens, zelfs wanneer ik me enkele ogenblikken aan hun ellendig genot
overgaf, nauwelijks de moeite vond om over na te denken!
[8] De mens is wat zijn lichaam betreft een dier en heeft
daardoor jammer genoeg ook dierlijke behoeften, en de bevrediging daarvan wordt
hem door zijn natuur met ijzeren hand gedicteerd. Voelt hij in zichzelf
een onweerstaanbare drang waartegen alle geestelijke
bezwaren niet bestand zijn, dan is het een noodzakelijke plicht van de geest,
het vlees zijn natuurlijke drift te laten bevredigen om zich daarna in de eigen
geestelijke sfeer weer vrijer te kunnen bewegen.
[9] Wanneer de geest dus aan de dwang
van zijn vlees tegemoet komt, en wel in perioden van aandrang, wanneer hij
darmen en blaas ontlast, wanneer hij spijs en drank tot zich neemt die hem goed
smaken, wanneer hij verder de lastige geslachtsdrift, wanneer die zijn offer
vraagt, ook naar mogelijkheid bevredigt om daarna weer enkele uren door hem met
rust te worden gelaten, zeg dan eens of dat wel ooit als zonde kan worden
aangerekend? En vooral hier waar wij beiden hopelijk voor eeuwig van zulke
grove natuurdriften verschoond blijven. Want zonder lichaam zouden we door het
lichaam te dienen toch zeer zeker met een verdraaid slechte zaak bezig zijn?
[10] Laten we dus maar over wat anders
praten en al die voorbije natuurlijke dingen laten voor wat ze zijn! Laten we
het bijvoorbeeld eens hebben over de sterrenhemel! Dat zal me meer verheffen
dan het oprakelen van al mijn voormalige natuurlijke uitspattingen!
[11] Kijk, zeer gewaardeerde vriend en
God en alles wat je ten opzichte van mij maar wilt zijn: ik kan me weliswaar
over mijn tegenwoordige toestand helemaal niet beklagen. Ik ben niet dorstig,
of hongerig; mijn gehele wezen wordt door geen pijn geplaagd en aan jouw
gezelschap heb ik genoeg voor alle eeuwigheid. Maar, als we voor onze wederzijdse
debatten een wat beter plekje zouden kunnen vinden, zou dat werkelijk niet
slecht zijn! Want hier ziet het er toch wel een beetje te ijl uit, ja, je zou
zelfs kunnen zeggen dat het helemaal op niets lijkt! Behalve deze kleine berg
waarop we nu al geruime tijd samen staan, is er geen enkel wezen te ontdekken.
Konden we maar ergens een grasveldje met bijvoorbeeld een eenvoudig landhuisje
ontdekken en in bezit nemen, dan zouden we onze uiterst interessante debatten
in een veel betere sfeer kunnen vervolgen!
[12] Belangrijke informatie over zonnen en verschillende
andere hemellichamen zou bijzonder interessant zijn! Maar vooral niets meer
over de aardse levensomstandigheden die gelukkig voorbij zijn! Want die zouden
me met de grootste tegenzin vervullen, zodat ik tenslotte helemaal niet meer in
staat zou zijn, om zelfs met jou nog over iets te spreken! Zou het je dan ook
mogelijk zijn voor ons beiden zo'n plekje op te sporen, dan zou ik je zeer
dringend willen verzoeken daarvoor je zorg en wijsheid aan te wenden!'
37
Zelfs engelvorsten hebben deemoed
nodig voor hun geestelijke vooruitgang
Beken deemoedige schuld, omwille van
je welzijn
[1] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder! Dat
is nu helaas niet mogelijk. Hier in de wereld van de geesten kan alleen datgene
in werkelijkheid zichtbaar worden wat een mensenziel in haar hart mee hier
naartoe brengt. Is het hart echter geestelijk helemaal leeg, zoals helaas bij
jou ondanks dat je er tegen protesteert, dan kan daar ook niet het kleinste
grasveldje uit te voorschijn komen.
[2] Je zei ook dat Ik beter wat kon
vertellen over de sterrenhemel, dan je je aardse fouten voor te houden. Dat wil
Ik graag geloven. Iedere ziel wordt vanaf het oerbegin van haar bestaan liever
geprezen dan berispt, ook al is daar nog zo veel reden voor.
[3] Maar geloof Me, iedere lof, ook al
is die verdiend, is gif voor de ziel en dus ook schadelijk voor de geest. Zou
Ik je vijandig gezind zijn, dan zou Ik je loven, om je daardoor te gronde te
richten. Maar omdat Ik beslist je grootste vriend ben, moet Ik alleen al daarom
eerlijk met je praten. Want een schandelijke vleier is voor iedereen een
gevaarlijke vijand, omdat hij onder het mom van vriendschap gewoonlijk een
verscheurende wolf verbergt. Ik zeg je, je kunt jezelf niets ergers aandoen dan
jezelf lof toe te zwaaien en je te verheugen over je eigen voortreffelijkheid.
Want daardoor geef je jezelf een doodsteek in je eigen hart.
[4] Ik heb daarom ook al mijn leerlingen
ernstig opgedragen zich zelfs dan niet te laten prijzen als ze alles gedaan
hadden, wat God maar van hen verlangde. Ook dan moesten ze steeds heel ernstig
staande houden dat ze niets anders dan nutteloze knechten waren.
[5] Waarom verlangde Ik dat van mijn
leerlingen? Omdat alleen Ik maar al te duidelijk zie wat de ziel moet doen om
door het vrijmaken van haar geest zichzelf waarlijk vrij te maken. In de hele
oneindigheid bestaat er maar één enkel werkzaam middel om dit doel te bereiken
en dat heet 'deemoed van het hart', in de totale betekenis van het woord!
[6] De echte, volmaakte deemoed, die
werkelijk nut heeft voor de ziel, sluit zelfs de zwakste en bescheidenste
zelfverheerlijking uit, omdat daardoor de eigenliefde, die een zich-afwenden
van de Godheid is, voedsel krijgt, voedsel waaraan de geest ten onder gaat, wat
de echte dood van de ziel is.
[7] Wanneer Ik je nu ook nog zou
prijzen, ofschoon al je aardse doen en laten goed beschouwd slechts Mijn
terechte afkeuring verdient, en er in jou bovendien nog een sterk verlangen
naar lofprijzingen aanwezig is, waardoor je Mij op zijn minst zover zou willen
brengen dat Ik jouw wijsheid zou waarderen en een groot respect zou krijgen
voor de scherpte van je verstand, wat zou er dan van jou terecht komen?
[8] Neem nu echter eens aan dat het
mogelijk zou zijn zoiets bij Mij te bewerkstelligen: wat zou dat voor jou tot
gevolg hebben? Niets anders dan dat Ik als overwonnene voor jou zou moeten
wijken, omdat jouw grotere kracht Mij zou onderwerpen, wat in de geestenwereld
zo veel wil zeggen als zijn tegenstander opslokken, zodat hij niet meer
zichtbaar aanwezig is. Het gevolg daarvan zou zijn, dat je weer helemaal alleen
zou staan, en het dan wel uiterst moeilijk zou worden om ooit weer gezelschap
te krijgen. Want wanneer Ik iemand zou verlaten, dan zou die ook voor eeuwig
verlaten zijn, en dan zou de dood zijn ziel eeuwig ten deel vallen.
[9] Zoiets is echter absoluut
onmogelijk. Zelfs de grootste wijze van alle sterren moet tot in de meest
innerlijke vezel van zijn leven voor Mijn wijsheid buigen. En dat is heilzaam,
zelfs voor de diepzinnigste engelengeest. Want ook de grootste engelen moeten
deemoedig zijn, willen ze volkomen zalig zijn, ofschoon de glans van hun
wijsheid iedere zon tot een donkere klomp maakt wanneer deze in de sfeer van
hun licht komt.
[10] Hoeveel noodzakelijker is dus
voor jou een echte verdeemoediging; jij, die nog een gemis hebt aan
alles wat je ook maar met een sprankje werkelijk bestaan zou kunnen vervullen.
Beoordeel daarom in het vervolg alles wat Ik je voorhoud nauwkeuriger en word
daarover niet boos, maar beken je schuld tegenover Mij en verdeemoedig jezelf.
Dan zul je in ogenblikken verder komen dan anders in duizenden jaren!
[11] Denk daar goed over na en zeg Me
precies wat je zult doen. Ik zal Me van nu af aan daarnaar richten.'
38
Tuchtig mij, maar verlaat mij niet
[1] Robert zegt: 'Vriend, je woorden
klinken heel ernstig. Je schijnt het heel serieus met me voor te hebben, waarvoor
ik je uit het diepst van mijn hart dankbaar moet zijn. Maar hoe je mij als nog
veel te weinig verdeemoedigd kunt beschouwen, is mij totaal onbegrijpelijk. Ben
ik dan niet al van af mijn ellendige geboorte door alle mogelijke tegenslagen
tot het uiterste vernederd?
[2] Toen ik mij mettertijd, ondanks
alle belemmering enigszins uit het stof omhoog gewerkt had, braken er onlusten
uit in mijn staat. Zie, ik bedwong ze door mijn rechtschapen wil en verstand,
zonder mij daarvoor door de overheid te laten bevorderen. Toen daarop heel
Europa opstandig werd, werd ik als gedeputeerde van mijn staat naar Frankfurt
gezonden en ik vertegenwoordigde daar mijn staat naar beste vermogen, geleid
door mijn bewust goede wil. Heus, het was in de verste verte nooit mijn
bedoeling iemand schade te berokkenen, maar alleen slechts te helpen, en wel op
de manier zoals ik het voor de volkeren, volgens mijn toenmalige overtuiging,
voor nuttig hield. Of het hun werkelijk voordeel zou hebben gebracht als mijn
projecten zouden zijn verwezenlijkt, is een andere kwestie. Maar toentertijd
kon ik onmogelijk anders handelen dan zoals ik het naar kennis en geweten goed
en billijk achtte. En ik ben van oordeel, dat ieder woord en iedere handeling
voortkomend uit een rechtschapen gemoed, door God en iedereen als juist wordt
erkend. Want ik geloof dat ook God slechts naar de wil en niet naar het
resultaat kijkt, dat toch altijd in handen van de goddelijke macht ligt.
[3] Toen in Oostenrijk grote onlusten
uitbraken, dacht ik er aan hoe het mij in mijn staat gelukt was een
volksopstand tegen de koning te bedwingen. Ik dacht toen, dat me dat in
Oostenrijk ook wel zou lukken! Ik nam dus het besluit mij daarheen te spoeden.
[4] Daar trof ik echter een heel
andere situatie aan. Het volk was neerslachtig en klaagde luid over de ontrouw
van zijn bestuurders. De slechtheid en grote geldzucht was bij alle heersers,
aristocraten, kooplui, goud- en zilverjoden, van hun gezicht af te lezen. Het
arme volk werd alleen maar uitgemaakt voor laag en gemeen gepeupel. Een ieder
die het arme, geestelijk en lichamelijk verdrukte volk met goed en bloed en met
raad en daad wilde helpen, werd als volksopruier en muiter opgepakt en zonder
pardon om het leven gebracht; een' eer' die ook mij heel smadelijk te beurt viel.
Wanneer men als doorgaans gezien en achtenswaardig man als een ordinaire
misdadiger naar de plaats van terechtstelling wordt gesleept en daar als een
gevaarlijk beest wordt doodgeschoten, dan geloof ik toch, voor iedere eer die
iemand ooit ergens ten deel zou kunnen vallen, voldoende te zijn vernederd.
[5] Of is dat voor jou ook nog te
weinig deemoed? Moet ik soms nog meer vernederd worden? Ik vind vooral in mijn
huidige situatie, dat zoiets totaal onmogelijk is. Want ellendiger te zijn dan
ik nu ben, zal zeker nauwelijks een wezen, waar dan ook, beschoren zijn!
[6] Ik heb niets anders dan jou
alleen, mijn allerbeste vriend. Jij bent mijn alles: mijn troost, mijn grootste
rijkdom, mijn enige schadeloosstelling voor al mijn aardse lijden en
vernederingen! Maar, in plaats van me te troosten, roep jij door jouw uiterst
wijze spreken bij mij ook nog een heleboel nieuwe, pijnlijke twijfels op, die
mijn diepe ellende alleen maar kunnen vergroten, maar nooit kunnen verminderen.
0, beste vriend, dat is een beetje hard van je!
[7] Het kan best zijn dat je de beste
bedoelingen met me hebt. En als het me mogelijk is te doen wat je me aanraadt,
dan kan dat ook wellicht mijn grootste geluk zijn. Maar bedenk daarbij wel, dat
ik een ellendig en allerongelukkigst wezen ben, dat het volledig ontbreekt aan
alles wat het gemoed zou kunnen opbeuren. Daarom zou je je zeer wijze lessen
tenminste zo kunnen brengen, dat ze mij niet te veel angst aanjagen!
[8]
Ik wil me voortaan niet meer met ook maar de geringste gedachte loven. Al mijn
handelingen zullen voor eeuwig met het stempel van slechtheid en
verachtelijkheid gebrandmerkt blijven. Graag wil ik voor jou, als je dat
verlangt, het minste en geringste waardeloze wezen van de hele oneindigheid
zijn.
[9] Als jij me maar niet verlaat; maak
me daardoor niet totaal ongelukkig. Dreig me niet meer met weggaan, maar sterk
mij met de verzekering, dat je me nooit zult verlaten. Dan geef ik jou de
heilige verzekering, dat ik alles zal doen wat je maar van me verlangt!
[10] Heb ik op aarde, hoe dan ook,
gezondigd, tuchtig mij daar dan voor en verneder mij zo diep als maar mogelijk
is. Ik zal desondanks nooit ophouden jou lief te hebben. Maar praat me niet
meer over verlaten! Want dat zou het verschrikkelijkste zijn wat je me zou
kunnen aandoen!'
39
Wending ten goede bij Robert
Tekstverklaring over Johannes de doper
In Robert breekt de dag van het eeuwig
verlichtend inzicht aan
[1] Ik zeg: 'Welnu, beste vriend en
broeder, dat zal Ik ook niet doen! Wij blijven wel bij elkaar. Maar op de
manier zoals nu zou dat op den duur zeker niet gemakkelijk te realiseren zijn,
want daarmee zou je weinig geholpen zijn.
[2] Ik ontdek nu echter werkelijk een
goede ommekeer in jou en kan je daarom verzekeren, dat het al heel vlug beter
met je zal gaan. Alleen moet je datgene wat Ik je nu bekend ga maken nauwkeurig
volgens Mijn voorschrift opvatten en daarnaar handelen met je hart, dan zul je
meteen helderder beginnen te zien. En je zult over het wezen van veel dingen
waarover je nu nog in het duister verkeert, helderheid en duidelijkheid
verkrijgen.
[3] Kijk,
in het evangelie staat, waar sprake is van Johannes de Doper, o.a.: Ik ben
slechts de stem van een roepende in de woestijn en bereid de weg des Heren. Ik
ben niet waardig de schoenriemen los te maken van Hem die na mij komt. Ik doop
slechts met water; Hij zal echter dopen met de geest van de waarheid, met de
Geest Gods voor het eeuwige leven! Deze meest verhevene die na mij komt, zal
groter worden onder u en in u; maar ik, Johannes, zal minder worden! Wat denk
jij wel, wat deze grootste van alle profeten daarmee heeft willen zeggen?'
[4] Robert zegt: 'Ja, mijn beste
vriend! Als ik dat zou begrijpen, dan zou ik werkelijk nooit op deze treurige
plek, waarop ik nu sta, terecht gekomen zijn.
[5] Deze teksten, die ik nooit
begrepen heb, waren er het meest schuld aan, dat ik aan jouw Godheid begon te
twijfelen, wat dan ook de voornaamste reden was waarom ik nieuw-katholiek werd.
[6] Verklaar me daarom toch deze hoogst
mystiek klinkende teksten. Want uit mezelf zou ik de eigenlijke betekenis
daarvan, evenals van veel andere teksten, nooit te weten komen.'
[7] Ik zeg: 'Welnu, luister dan!
Johannes de Doper is binnen het lichaam van de kerk datgene, wat bij ieder mens
het uiterlijke, wereldse verstand is. En het verstand van ieder mens zou moeten
zijn als dat van Johannes. Zoals Johannes voor Mij de weg heeft bereid, zo zal
ook een goed uiterlijk verstand de weg naar het verstand van het hart
vrijmaken; het verstand van het hart, dat gelijk is aan Mijzelf. Want Ikzelf
neem dit verstand van het hart uit mijn Geest en leg het als een goede zaaier
in de bodem van het hart; dat is de echte liefde, die door deemoed en
zachtmoedigheid heel goed wordt gevoed.
[8] Johannes is een roepstem in de
woestijn en dat moet een goed uiterlijk verstand ook zijn. Want de wereld
waaruit het verstand zijn eerste indrukken opdoet, is een woestijn. En wel,
omdat anders geen mens van de Godheid volledig losgemaakt en de vrije keuze
gelaten zou kunnen worden. En dus is het uiterlijke verstand, dat deels uit
deze woestijn, deels echter ook aan indirecte of directe openbaringen uit de
hemelen, zijn indrukken, ideeën en beoordelingen ontleent, juist door de opname
van de geopenbaarde waarheden ook de 'stem van een roepende in de woestijn', en
bereidt door het geloof de weg naar het begrijpen met het hart.
[9] Dit uiterlijke verstand doopt dus de ziel met het
water van de deemoed en van de bereidwillige gehoorzaamheid. Het verstand van
het hart echter, waarin de eeuwige Geest uit God woont, moet door het wekken
van deze Geest noodzakelijkerwijs juist met deze Geest dopen, omdat de Geest
uit God, het ware licht, de volste waarheid, de liefde en daardoor het eeuwige
leven zelf is.
[10] Het is dus vanzelfsprekend dat
het uiterlijke verstand beslist moet afnemen, ja uiteindelijk zelfs moet worden
gevangen genomen en onthoofd, wanneer het ware verstand van het hart, dat
gelijk is aan Mijzelf, in ieder mens toeneemt en uitgroeit tot de heerlijkste
boom des levens, waarin volkomen kennis ligt. Dat dus het uiterlijke verstand
het werkelijk niet waard is om de schoenriemen van het verstand van het hart
los te maken, zal toch even duidelijk zijn als dat het licht van een nachtlamp
aanzienlijk minder is dan het licht van de zon op het lichtst van de dag.
[11] Ik wil nu niets meer over je
aardse daden zeggen, of ze goed of niet goed waren. Want ze kwamen allemaal
voort uit je uiterlijke verstand, waarin de stem van de roepende helemaal niet
kon doordringen, omdat het al te grote rumoer van de woestijn, de
'Johannes-loze' wereld, de ware Johannes, dat is Mijn geopenbaarde leer,
overstemmen moest. Want wanneer over een woestijn sterke orkanen razen en
donders rollen, dan gaat de stem van de roepende maar al te gemakkelijk
verloren. Het gericht en de dood vieren dan ongestoord hun oogstfeest.
[12] Maar dan kom Ik ook daarheen om
te redden wat nog te redden valt. Weliswaar niet over een weg die door Johannes
werd voorbereid, maar als een bliksem die van horizon tot horizon oplicht, net
zoals nu bij jou het geval is. Wie het licht van deze bliksem aanvaardt, die
wordt gered. Wie dit licht echter niet aanvaardt, die gaat ten onder, d.w.z.
hij begeeft zich op een weg waarop het heel moeilijk zal zijn het hem door God
gestelde doel te bereiken.
[13] Jij echter hebt het licht van de
bliksem goed vastgegrepen. Daarom kwam de Redder Zelf ook naar je toe en leidt
je nu langs de goede weg. Maar je moet de Redder nu gewillig volgen en Hem door
je uiterlijke verstand geen hindernissen in de weg leggen, anders vertraag je
zelf het bereiken van het doel.
[14] Wat ben je nu van plan te doen na
Mijn uitleg van die teksten, die volgens je bekentenis Diegene voor jou
verborgen, die je het duidelijkst had moeten waarnemen?'
[15] Robert zegt nadenkelijk: 'O vriend! Ja, oneindig
veel meer dan alleen maar een vriend! Nu pas begint het in mij opeens geweldig
te dagen! O Heer, Heer! Hoe kunt U bij mij vertoeven? Want ik ben toch een
zondaar!
[16] Wat hield mijn blik toch
gevangen, dat ik U niet herkende? Wel zei me mijn sterke liefde tot U, dat U
meer moest zijn dan waarvoor mijn armzalige verstand U hield. Maar een duivel
of wie dan ook, schoof steeds een sluier voor mijn ogen. Maar nu zie ik de
eindeloze kloof tussen mij en U! Nu kan ik niets anders zeggen dan: 0, mijn
grote Heer en God! Wees mij genadig en ontferm U over mij, arme, dwaze zondaar,
die ik voor U ben!'
40
Nieuw leven uit de Goddelijke Geest
begint
Aankondiging van een nieuwe
vrijheidsproef op een hoger erkenningsniveau
[1] Ik zeg: 'Beste broeder en vriend!
Ik zeg je: jouw zonden zijn je vergeven, omdat je je zo verdeemoedigd hebt dat
je de waarde van je uiterlijke verstand totaal opgaf en in plaats daarvan het
verstand van je hart aannam. Daarom zullen van nu af aan al jouw aardse
gebreken niet meer ter sprake komen!
[2] Je bent nu een heel nieuwe
levensfase begonnen, waarin je nogmaals een vrijheidsproef moet doormaken.
Daardoor word je de gelegenheid geboden je oude aardse mens helemaal af te
leggen en in plaats daarvan de innerlijke mens uit Mij volledig te voorschijn
te laten komen.
[3] Tot nu toe was je zonder
gezelschap en had je ook geen vaste grond om je voeten op te zetten. De schrale
grond hier komt precies overeen met de door jou aangenomen leerstellingen, die
je als nieuw-katholiek aan Mijn evangelie hebt ontleend. En Ikzelf kwam je
precies zo tegemoet als jij je Mij op aarde, met behulp van je verstand, in je
hart had voorgesteld: namelijk alleen maar als een zeer wijze leraar uit het
verleden. Zo echter kon Ik natuurlijk niet blijven, maar Ik moest je
door allerlei leringen zover brengen, dat je Me uiteindelijk uit jezelf moest
zien als datgene, wat Ik eeuwig al ben en ook eeuwig zal blijven!
[4] Maar dit inzicht alleen is nog lang niet genoeg. Je
moet om het ware hemelrijk te verkrijgen, dit inzicht ook verlevendigen met de
ware liefde tot de naaste en daardoor met alle liefde tot Mij!
[5] Daarom zal Ik je nu naar een
plaats brengen waar het je aan gevarieerd gezelschap beslist niet zal
ontbreken. Je zult een aanzienlijk stuk grond krijgen met een groot en goed
ingericht woonhuis, en wel aan een hoofdweg in een heel bekoorlijke omgeving.
Ook wordt er gezorgd voor een aanzienlijke staf personeel, die je op je
geringste wenk zal gehoorzamen.
[6] Veel reizigers komende van de
aarde in deze geestelijke wereld zullen aan jouw huis voorbijtrekken en bij jou
aankloppen. Daar zullen vrienden en vijanden bij zijn. Maar zorg er voor, dat
je ze allemaal met oprechte liefde ontvangt en hun geeft wat ze nodig hebben,
omdat ze allemaal Mijn kinderen, en dus ook jouw broeders zijn. Dan zul je al
datgene veelvoudig weer goed maken, wat je op aarde weliswaar niet door je wil
maar alleen door je geestelijke onverstand hebt bedorven. Ikzelf zal dan weer
naar je toe komen en zal dan tegen je zeggen: Omdat je deze kleine huishouding
goed beheerd hebt, zul je nu voor een grotere taak gesteld worden!
[7] Neem je bovenal in acht voor woede
en wraakzucht, alsook voor onzuivere liefde, waarvoor het je aan gelegenheden
niet zal ontbreken. Dan zal je nieuwe levensopgave zeer binnenkort volbracht
zijn en je ware, eeuwige levensgeluk zal vanaf dat moment pas beginnen te
stralen.
[8] Wees ook op je hoede voor
nieuwsgierigheid! Want die maakt geen enkele geest beter en lichter, maar al te
gemakkelijk alleen maar slechter en duisterder. Mochten je krachten te kort
schieten, draag dan alles aan Mij op, en je zult dan spoedig voldoende hulp
krijgen.
[9] Nu weet je alles. Zeg Me daarom
nu, of je met Mijn voorstel tevreden bent? Waarna we ons dan ook meteen op die
bepaalde plaats zullen bevinden!'
41
Robert: 'Uw wil is mijn leven'! - De Heer: 'liefde voor liefde!'
[1] Robert zegt: '0 Heer, U bent nu
voor eeuwig mijn enige liefde! Ik vind alles onuitsprekelijk goed, wat U ook
maar met mij, arme zondaar, van plan bent te doen. Ik kan alles slechts zien
als Uw onmetelijke genade en erbarming! Wat ben ik dan wel voor U? Wat is het
stof vergeleken bij Hem, die de eindeloze ruimte uit eigen kracht heeft
geschapen en met talloze wonderwerken van Zijn eeuwige liefde en wijsheid heeft
vervuld. Uw heilige wil is mijn leven! Hoe zou ik daarom onrechtvaardig kunnen
vinden, wat U voor mij beslist? 0, Heer, Uw naam worde geheiligd en laat Uw wil
mijn leven zijn!
[2]
Wat in mijn vermogen ligt, zal ik met een vreugdevol hart doen! Want U, mijn
God en enige liefde, hebt het me toch zelf geboden. Waarom zou mij dat niet
boven alles heilig, en in mijn liefde voor U welkom zijn?
[3]
Alleen dat U mij zichtbaar weer wilt verlaten, zal mij zeker heel pijnlijk
zijn. Maar ook dat is Uw heilige wil.En die zal U weer bij mij terugbrengen
wanneer mijn hart U eens waardiger zal zijn dan nu, nu het voor Uw heiligheid
bijna zou kunnen vergaan van terechte schande! Hoe kon het zo lang zo
onbegrijpelijk blind en afgestompt zijn, dat het U niet bij de eerste oogopslag
herkende en U zelfs op een weerbarstige manier tegemoet trad!
[4] O Heer! Mijn grote dwaasheid verlamt nu mijn altijd
dwaze tong, zodat ik nauwelijks in staat ben nog langer met u, O
Allerheiligste, te kunnen spreken. Breng Uw wil daarom maar zo vlug mogelijk
ten uitvoer!'
[5] Ik zeg: 'Wel, wel, mijn geliefde broeder...!'
[6] Robert echter zegt snel: 'O Heer! Noem mij 'stof en
'niets', maar niet 'broeder'! Want hoe kan het niets een broeder voor U zijn?
[7] Ik zeg: 'Ik zal wel het beste
weten of en hoe jij voor Mij ook een echte broeder bent. Maak je daar nu maar
niet zo druk over! Ik zie zojuist iets in je hart, dat zich nu plotseling
gevormd heeft! En daarom zullen we beiden bij jouw komende levensvrijheidsproef
niet zo ver van elkaar af staan als jij het je voorstelt. Want wanneer iemand
door zo’n liefde begint op te bloeien, zoals dat nu bij jou plotseling het
geval is, zal zijn weg in het vervolg met heel weinig stenen des aanstoots
bezaaid zijn.
[8] Kijk, mijn beste Robert, al je zonden zijn verdwenen.
En Ik heb je onbeschrijflijk lief, omdat ook jij Mij nu zo begint lief te
hebben! Hoe zou Ik je dan kunnen verlaten? 0 nee! Wees maar niet bang!
[9] Omdat je Mij zo lief hebt zal Ik
je niet verlaten, maar Ik zal met je in jouw huis trekken en met je
samenwerken! En daarom zal Ik je ook veel kwijtschelden van datgene wat je
anders nog zou moeten doormaken! Want hem, die veel liefde heeft, zal ook veel
worden vergeven!
[10] Je zult wel alles doormaken wat
Ik je eerder heb toegezegd, maar aan Mijn zijde! Zeg Me nu eens, geliefde
broeder, of dit voorstel je beter bevalt dan het vorige?'
42
Een ware broeder. De gelijkenis van
het schijfschieten
Alles wordt bepaald door de liefde tot
de Heer
[1] 'O Heer', zegt Robert na een
poosje, 'als U mij, een zondaar voor U, toch maar niet 'broeder' zou willen
noemen! Want zo'n enorm grote genade ben ik toch eeuwig niet waard!'
[2] Ik zeg: 'Laat dat verder maar
rusten! Nu leeft immers Mijn evenbeeld in jou. Door jouw liefde tot Mij ben je
immers in Mij zoals Ik in jou ben, en daarom zijn we één in de liefde. En zie,
deze eenheid vormt een echte broeder. Ook al staan we ieder volkomen op
onszelf, dan staat dat toch de innigste verbroedering niet in de weg, die toch
een echte éénwording door de liefde is. Want er bestaat maar één ware liefde en
één waarachtige goedheid, en deze zijn identiek en dus één in alle engelen en
andere zalige geesten, en volkomen gelijk aan Mijn liefde en het goede uit
haar. En zie, deze volledige gelijkheid heet waarlijk 'een broeder'!
[3] En zo ben je voor Mij, omdat je
Mij nu waarachtig liefhebt, ook een echte broeder. Zoals Ik eens op aarde allen
die Mij daadwerkelijk navolgden, broeders noemde; niet uit een soort
vriendelijke hoffelijkheid, maar volledig naar waarheid. Maak je dus in het
vervolg geen zorgen meer als Ik je broeder noem, want nu weet je ook waarom!
[4] Maar zeg Me nu eens of dit tweede voorstel je liever
is dan het eerste?'
[5] Robert zegt: 'O Heer! Allerbeste, heilige
Vader van alle mensen en engelen, daar valt niets meer over te zeggen; iedere
vergelijking valt vanzelf weg. Want wat U bepaalt, is steeds het allerbeste,
omdat U, als de eindeloze goedheid, het zo hebt bepaald. Dat het tweede
voorstel me duidelijk liever moet zijn dan het eerste, is vanzelfsprekend. Want
om U, liefdevolste Vader, al is het maar schijnbaar, te moeten missen, kan toch
zeker geen wezen dat U zo onbeschrijfelijk liefheeft als ik, even aangenaam
zijn als wanneer hij U als zijn alles ook persoonlijk zichtbaar naast zich
heeft!
[6] Maar daar U zo eindeloos
barmhartig bent, vraag ik U uit het diepst van mijn hart ook om me genadig te
willen aangeven wat ik dan moet doen, zodat ik Uw liefde tenminste iets
waardiger mag zijn dan ik jammer genoeg tot nu toe ben geweest!'
[7] Ik zeg: 'Geliefde broeder! Je hebt op aarde toch
meermalen een spel gezien dat 'schijf- of prijsschieten' heette? Je zegt bij
jezelf: 'O ja, ik heb vaak zelf mee geschoten en zelfs soms een prijs
gewonnen!' Goed, zeg Me dan eens, hoe en waarom heb je die prijs dan gewonnen?
Allen die met schieten een prijs wilden winnen, moesten toch een zelfde som
inleggen en toch won jij de prijs!
[8] Je zegt nu bij jezelf: 'Omdat ik
gelukkigerwijs het middelpunt van de schijf geraakt heb! Degene die de prijs
uitreikte, had daar goed beschouwd geen voordeel van, maar hij had er toch,
evenals ik, groot plezier in dat ik in de roos schoot'.
[9] Ik zeg verder tot Robert: 'Zie, zo gaat het ook bij
Mij; Ik ben een eeuwige prijs uitdeler voor al Mijn schepselen en in het
bijzonder voor de uit hen voortkomende kinderen. De schietschijf is Mijn
Vaderhart, de schutters zijn Mijn kinderen. Hun schietgeweren zijn hun eigen
harten en de prijs ben Ikzelf weer en het meest volkomen eeuwige leven met en uit
Mij!
[10] Wat moeten de kinderen derhalve
doen om de prijs die Ik voor hen bestemd heb te winnen? Kijk, niets anders dan
hun harten met scherp te laden en daarmee op het centrum van Mijn hart te
schieten. En wanneer ze dat raken, hebben ze ook reeds de prijs van hun leven
binnen. En bij Mij gaat dat des te gemakkelijker, omdat Ik helemaal geen inzet
nodig heb, daar Ik iedereen toesta helemaal gratis te schieten.
[11] Zoals jij op aarde soms de beste
schutter was, is het jou ook hier gelukt het centrum van Mijn hart met het
jouwe te treffen. En zodoende heb je nu ook al alles wat Ik van je verlang,
namelijk de ware liefde. Die alleen maakt je Mijn wederliefde waardig, omdat
zij alleen door Mij wordt erkend als werkelijke verdienste. Waarom zouden er
nog andere verdiensten voor Mijn genade nodig zijn? Want wanneer Ik met jou
tevreden ben, dan zou Ik wel eens willen weten wat jij verder nog zou kunnen
doen dat nog waardiger voor mij zou kunnen zijn.
[12] Hoe je echter Mijn liefde in jou
ook zult moeten mededelen aan anderen van je medebroeders van verschillende
aard, moet je je in je toekomstige positie eerst eigen maken, hetgeen je echter
niet als een grotere verdienste zal worden aangerekend. Want de grotere
vervolmaking van je wezen valt je alleen ten deel, opdat je zelf des te
zaliger zult kunnen worden, dus alleen maar als voordeel voor jezelf! Maar van
een waardiger worden voor Mijn genade kan geen sprake meer zijn, omdat je
onmogelijk meer kunt doen dan Mij boven alles liefhebben, hetgeen het enige is dat
Ik van jou en van ieder ander verlang.
[13] Maak je dus helemaal geen zorgen
over grotere verdiensten, die Ik nimmer nodig heb. En let nu op, wat er zich
voor je ogen zal gaan afspelen!
[14] Kijk, we bevinden ons nu nog op
onze armzalige kleine wereld en je ontwaart nog niets buiten deze wereld, die
ons slechts een beperkte standplaats biedt. Jij was van mening dat deze wereld
zo'n kleine, beginnende komeet was, waaruit over triljoenen aardjaren zich
eventueel een planeet zou kunnen vormen. Hij zou ontstaan op grond van de
aantrekkingskracht van Mijn wezen, waardoor atomen uit de eindeloze ether zich
rondom Mij zouden verzamelen. Maar dat is niet zo:
[15] Deze kleine, uiterst kale en
schamele wereld komt uit jou voort en komt volledig overeen met jouw tot nu toe
aanwezige innerlijke toestand, waarin en waarop Ik uiteraard het allerbeste
ben. Zoals deze wereld, en zoals je Mij in het begin op haar waarnam, was de
toestand van jouw innerlijk: de grond klein en zwak en Ik op deze grond slechts
puur als mens!
[16] Nu echter, nu je hart Mij heeft
herkend en in alle liefde tot Mij is ontbrand, zal uit deze kleine en erg
povere wereld zo dadelijk een grotere, vastere en rijkere ontstaan.
[17] Ik handhaaf alleen nog de innerlijke
afscherming in je, zodat het sterke licht van je geest nog niet in je ziel kan
binnenstromen. Maar als Ik nu dit scherm binnen in je zal stukscheuren, zoals
eens de voorhang in de tempel, waardoor het allerheiligste werd vrijgegeven,
dan zul je meteen een heel andere wereld aanschouwen en je buitengewoon verbazen.
Dus nu goed opgelet!'
43
Roberts nieuwe, heerlijke wereld
Woorden van verwondering, dank en
innige liefde
'Deze wereld komt uit jou!' Gelijkenis
met het verwekken van kinderen
[1] Robert kijkt nu uiterst oplettend
om zich heen om ergens een betere en grotere wereld te ontdekken. Toch wil er
niet zo vlug een te voorschijn komen als hij na Mijn woorden had verwacht. Hij
spant zijn ogen in en kijkt naar boven of niet uit de hemelen, volgens zijn
idee, die beloofde nieuwe, betere wereld neer zou kunnen dalen? Maar ook
daarvandaan komt niets.
[2] Na een poos van vergeefs wachten
wendt Robert zich weer tot Mij: 'Verheven, eeuwige Meester en Schepper van de
oneindigheid, liefdevolste Vader! Zie, ik kijk bijna mijn ogen uit en er komt
nog steeds geen andere wereld te voorschijn. Er zal hoogstwaarschijnlijk bij
mij nog wel iets niet helemaal in orde zijn. Maar wat, daar kom ik niet achter.
Daarom zou ik U willen vragen mij de oorzaak aan te wijzen!
[3]
O Heer, mocht het U welgevallig zijn, neem dan eindelijk de sluier van mijn
ogen!'
[4]
Ik zeg: 'Welnu, broeder, Ik zeg je: Open je! Wat zeg je nu? Waar kwam dit
landschap vandaan? En hoe bevalt het je?'
[5]
Robert, die van vreugde geen woord kan uitbrengen, kijkt in alle richtingen vol
verbazing om zich heen. Want hij ziet nu duidelijk prachtige velden om zich
heen. Machtige bergketens begrenzen de ver uitgestrekte horizon. Te midden van
de heerlijke velden rijzen voor Roberts verbaasde ogen ook kleine, groene
heuvels op met aardige woonhuisjes aan de voet. Dichtbij staat een groot
gebouw, waaromheen een weelderige tuin zich uitstrekt, rijk aan vruchten en
bloemen. Boven dit heerlijke landschap welft zich een helder blauwe hemel,
waaraan weliswaar nog geen zon te zien is, maar in plaats daarvan des te meer
prachtige sterrengroepen, waarvan de kleinste helderder schittert dan op aarde
Venus met haar sterkste licht. Daardoor wordt het landschap door het licht van
deze vele duizenden sterren bijna helderder verlicht dan de aarde door de
middagzon.
[6] Robert kan maar niet genoeg
krijgen van dit betoverend mooie landschap. Na een poos van kijken en verbazen
valt hij voor Mij op zijn knieën, staart Me een tijdlang liefdedronken aan en
perst dan letterlijk de volgende woorden uit zijn borst:
[7] 'O God, 0 Vader! Almachtige
schepper van nooit vermoede wonderwerken! Waar moet ik, nietig wezen, U
beginnen te prijzen, en waar eindigen met mijn eeuwige lof? Hoe groot moeten Uw
wijsheid en macht zijn, dat het geringste teken van U zo'n schepping kan
voortbrengen?
[8] En toch staat U hier naast mij als
een gewoon mens! Ja, het maakt U nog eindeloos groter, beminnens- en
vererenswaardiger, dat U uiterlijk niet meer schijnt te zijn dan een heel
gewoon mens. Maar als U spreekt en gebiedt, dan stromen talloze werelden,
zonnen, engelen en myriaden andere wezens van nooit vermoede wonderpracht en
heerlijkheid uit Uw mond!
[9] O Heer! Wie kan U ooit bevatten en
wie kan Uw liefde, wijsheid en almacht begrijpen? O mijn God, ik ben alleen
maar een armzalige zondaar en kan niets anders doen dan U liefhebben en nog
eens liefhebben! O verhevenste Jezus, wie op aarde begrijpt, dat nu juist U en
geen enkel ander wezen het hoogste eeuwige godwezen zelf bent!
[10] En U bent hier bij mij als
iemand, die door de wereld veroordeeld werd! 0, allergrootste Liefde! O Heer, o
Vader, o God! En U noemt mij, de door de wereld vervloekte, Uw broeder! Nee! U
bent te groot en Uw liefde is ontzagwekkend! O, wek in mij krachten op, zodat
ik U voor Uw goedertierenheid en minzaamheid kan liefhebben met de gloed van
alle zonnen die de eindeloze ruimte bevat!'
[11] Ik zeg: 'Liefste broeder! Het
verheugt Mijn hart zeer dat je Mij zo prijst in je hart omdat Ik nu de sluier
van je ogen wegnam, en je weer een omgeving ziet die heerlijker is dan de
mooiste op aarde en lichter dan een heldere middag in het beloofde land!
[12] Terecht prijs je Mijn liefde,
wijsheid, macht en de grootheid van Mijn daden. Want waarlijk, al zou je Me
loven met de taal van de engelen, dan zou dat toch nooit voldoende zijn om het
kleinste deel van Mijn goddelijke grootheid en volmaaktheid naar behoren te
prijzen!
[13] Dat je Me echter uit al je
krachten liefhebt, is voor Mij de aangenaamste lof! Want alleen door de liefde
ben Ik als Vader voor die schepselen die Mijn kinderen zijn, bereikbaar; door
de wijsheid echter nooit. Want de wijsheid van al Mijn talloze scharen engelen
en geesten is ten opzichte van Mijn eeuwige wijsheid nauwelijks wat een dauwdruppel
is ten opzichte van de eeuwige etherzee die de oneindige ruimte vult.
[14] Daar je Mij echter lof toezingt
uit liefde, is je lofprijzing dan ook terecht, alhoewel hier niet nodig. Want
alles wat je nu ziet, is eigenlijk jouw werk. Het is ook wel Mijn werk, omdat
jijzelf Mijn werk bent. Maar op zich is dit allemaal jouw werk, zoals op aarde
dat wat je gedaan hebt, jouw werk was.
[15] Wel vraag je je nu af: 'Heer, hoe
is dat nu mogelijk? Als dit mijn werk zou zijn, dan zou ik me er toch bewust
van moeten zijn, hoe ik het voor elkaar heb gekregen om zo'n heerlijkheid en zo
iets groots te scheppen? Ik heb er echter geen flauw idee van!'
[16] Dat is in eerste instantie wel
waar, maar dat is nu niet aan de orde. Je hebt toch op aarde ook kinderen verwekt
die stuk voor stuk eindeloos grotere wonderen zijn dan alles wat je hier ziet.
Was je je er wel van bewust, dat je eenvoudig en domweg door deze verwekking
zulke voor jou volledig onbegrijpelijke wonderen tot stand bracht; en hoe, en
volgens welk vooropgesteld plan?
[17] En toch was jij het en niet Ik,
die met je vrouw zulke wonderen verwekte. Zeker ben Ik ook daar weer de
grondlegger van het grote plan, dat zo geordend is, dat door de verwekkingsdaad
een mens moet ontstaan. Maar desalniettemin moet ook de willekeurige
verwekkingsdaad van de mens er aan te pas komen, wil er een nieuwe mens
gevormd kunnen worden.
[18] Wees daarom niet al te verbaasd
als Ik je zeg: Zie, dat alles is je eigen werk, daarom is ook alles van jou wat
je hier aanschouwt. Er zal nog wel een geestelijke tijd komen, waarin je dit
zult inzien. Laten we nu echter op wat anders overgaan!'
44
Roberts opdracht in zijn nieuwe
woonoord
Eerste gezelschap: de in de strijd
gevallen politieke vrienden
Robert onderricht de gasten
[1] Ik zeg verder: 'Je ziet hier vlak
bij een groot en prachtig woonhuis. Kijk, daar ga je nu wonen. En Ik zal
telkens bij je zijn om je te helpen wanneer je Mij ook maar in je hart zult
roepen; wat echter zoveel zeggen wil als: Ik blijf steeds bij je!
[2] Je zult ook geenszins alleen zijn,
ook al zal Ik Mij op bepaalde momenten zichtbaar van je verwijderen. Want je
zult in dit huis een veel groter gezelschap aantreffen dan je ooit zou
vermoeden. Ook is deze omgeving volop bewoond, zo ver je blik ook maar reikt.
Daarom heb je van nu af aan nooit meer te klagen over gebrek aan gezelschap.
[3] Maar Ik zeg je dat deze
gezelschappen over het algemeen van een zeer radicaal soort zijn. Het wordt dus
je belangrijkste taak al deze radicalen op dezelfde weg te brengen als waarop
Ik jou nu heb gebracht. Zal dit werk je gelukken, dan zul je nog heel andere
wonderbaarlijke zaken gaan ontdekken dan je tot nu toe aan Mijn zijde hebt
gevonden. Want juist daardoor zul je pas echt in je eigen schat- en wonderkamer
binnengaan, waarin zich zaken aan jou zullen openbaren, waarvan je tot nu toe
nog nooit gedroomd hebt!
[4] Voor alles echter moet je er op
letten, dat je Mij aan geen van allen, die je hier spoedig zult tegenkomen,
zult verraden. Want zij kennen Mij geen van allen, omdat het met hun geloof nog
gebrekkiger gesteld is dan het met het jouwe het geval was. Als je Mij
voortijdig aan hen zou verraden, dan zou je hen daardoor veel meer schaden dan
dienen; wees dus voorzichtig!
[5]
Volg Me nu door de tuin! Bij de ingang van het huis zal een groot gezelschap
ons ontvangen.'
[6]
Ik ga nu voorop en Robert volgt Mij vol liefde, eerbied en deemoed.
[7] Als we via de tuin bij een
prachtig gevormde vestibule komen, stromen daaruit massa's mensen van beiderlei
kunne ons tegemoet, luid roepend: 'Hoera, leve onze hooggeprezen Robert Blum,
de grootste volkerenvriend van Europa! Hoera, eerste en grootste Duitser van de
19de eeuw! Wees welkom, grote vriend en dappere aanvoerder tegen de vijanden
van de vrijheid der mensen! Kom temidden van je broeders! Hoe lang hebben we
hier al op jou gewacht, maar je kwam maar niet te voorschijn, ofschoon we heel
goed wisten dat je velen van ons bent voorgegaan. Hoe sterk voelen we het
verlangen om jouwen ons bloed te wreken op die hoogmoedige barbaren die ons uit
pure heerszucht als beesten hebben laten neerschieten. Maar het ontbrak ons aan
een aanvoerder. Nu echter ben jij hier als diegene die met alle wetten van de
natuur en de geestenwereld goed vertrouwd is. Rangschik ons daarom eerst naar
onze bekwaamheden, en breng ons dan naar een plaats waar we bloedig wraak
kunnen nemen! Deze aardse, oppermachtige roofdieren in mensengedaante zullen
wonderen van wraak beleven, die wij aan hen zullen begaan!'
[8] Robert zegt: 'Vrienden! Komt tijd,
komt raad! Vóór alles mijn dank voor jullie hartelijke begroeting en aan God de
Heer alle lof dat Hij mij met jullie allemaal heeft samengebracht! Voorlopig
zeg ik jullie alleen dit: zoals op aarde, heeft ook hier alles zijn tijd nodig.
De appel valt niet van de boom voordat hij rijp is. Waarom zouden we hier
voortijdig extra moeite doen om ons op die tirannen te wreken, die denken dat
ze nu op aarde heer en meester zijn over alle mensen? Laat hun dit armzalige
plezier nog enkele weken of maanden; dan zullen ze vanzelf wel hier naartoe
komen. En hebben we ze eenmaal hier, dan, vrienden, zullen we wel eens een paar
woordjes met ze wisselen! Hopelijk begrijpen jullie wat ik daarmee zeggen wil?'
[9] Allen roepen: 'Ja, ja, wij begrijpen
je! Je bent steeds een bijzonder verstandig man geweest en bent dat zeker ook
nog hier in deze wereld, waarin we nog helemaal niet goed de weg kennen en ook
niet weten hoe we hier gekomen zijn en waar we nu eigenlijk zijn.
[10] Deze omgeving is wel heel mooi,
ja, zo mooi als een echt paradijs. Maar we weten alleen wat ons bij onze
aankomst hier door een paar vriendelijk uitziende mannen is gezegd: 'Dit huis
en alles wat jullie ogen hier kunnen zien, behoort toe aan Robert Blum'. 'Dus
zelfs de sterren aan het firmament?' vroegen we. 'Ja, ook de sterren',
antwoordden de twee mannen. Daarop geboden ze ons, ons zolang hier heel rustig
te gedragen totdat jij als eigenaar van deze heerlijkheid zelf zou komen met
nog een belangrijke, goede vriend. Je zou ons dan zelf, samen met je vriend,
vertellen wat we in deze omgeving beginnen moeten.
[11] Daarom gedroegen we ons dan ook
tot nu toe in jouw huis en in de vertrekken daarvan, heel stil en rustig. Maar
toen we je nu met je vriend zagen aankomen, snelden we je tegemoet en deelden
je meteen onze belangrijkste wens mee.
[12] Wees echter nu zo goed en laat
ons weten wat we moeten doen? Want door een totaal zinloos gepieker wordt zelfs
de mooiste tijd en omgeving vervelend. Kort en goed, onze hoop is gericht op jouw
wijze inzicht en eerlijke solidariteit. Want een Robert Blum zal in het vervolg
niets meer mislukken. Hij leve hoog!'
[13] Robert zegt: 'Dat is best! Het
zal allemaal verlopen zoals jullie het wensen. En het verheugt me buitengewoon,
dat jullie allen je hier niet minder volgzaam tonen dan op aarde, wat jullie
hier dan ook zeker betere resultaten zal opleveren. Maar laat mij nu allereerst
mijn huis binnen gaan, zodat ik het als eigenaar ook eens in ogenschouw kan
nemen.
[14] Voor alles moet ik jullie er
echter op attent maken, dat jullie me van nu af aan geen ovaties zoals 'hij
leve hoog' meer brengen! Dat zou hier pure onzin zijn, omdat we hier een
eeuwig, onverwoestbaar leven gaan leiden, waarop eeuwig geen dood meer zal
volgen. Waarom zouden we elkaar dus een 'hij leve hoog' toeroepen, als we toch
al door Gods goedheid en genade het eigenlijke hoogste leven hebben verkregen?
[15] Laat daarom in het vervolg jullie
roep een andere zijn, en wel: Hoog geloofd, bemind en geprezen zij God de Heer
in Christus Jezus, die wij zuiver voor een mens hielden, maar die nochtans in
eeuwigheid de enige God is, en zodoende de Schepper van de oneindigheid en van
alles wat daarin is!' Wanneer jullie zo roepen, zullen jullie al spoedig alle
reden hebben je over een volmaakt leven te verheugen, terwijl de eerbetuigingen
die je mij brengt, jullie geen haarbreed verder helpen!
[16] Bedenk ook, dat Blum geen dwaas
is en dat hij goede redenen heeft om jullie allen meteen vanaf het begin met
datgene bekend te maken, wat hij op aarde jammer genoeg zelf in hoge mate heeft
betwijfeld! En dat doet Blum hier net als op aarde, als jullie allerbeste en
meest oprechte vriend. Als jullie dit goed overdenken, zal het je hopelijk
gemakkelijk vallen de woorden van jullie vriend aan te nemen. Vrienden, wat ik
jullie zeg, dat kunnen jullie ook geloven, omdat jullie best weten dat ik niets
zo maar aanneem, in het bijzonder in zaken van geloof en religie!'
[17] Allen roepen: 'Ja, ja, wat jij
ons leert, dat nemen we allemaal onvoorwaardelijk aan! Want we weten dat onze
Robert zelfs in de donkerste nacht nog nooit een witte koe voor een zwarte
heeft aangezien. Wat jij ons zegt, is ook beslist waar. Want je hebt ons ook op
aarde in Wenen de waarheid gezegd, en raadde ons aan van het gevecht af te zien,
omdat de vijand te sterk zou zijn en het saamhorigheidsgevoel van de
verdedigers van Wenen te zwak. Maar wij geloofden je niet en zeiden: 'Is Blum
dan nu ook een lafaard geworden?' Toen riep jij met krachtige stem: 'Blum is
zelfs niet bang voor honderdduizend duivels, laat staan voor deze brutale
huurlingen! Dus opnieuw te wapen wie de moed heeft om aan mijn zijde te
sterven!' Toen grepen we naar de wapens en zagen helaas te laat in, dat jij de
waarheid gesproken had!
[18] Nu echter willen we je op je woord
geloven en nooit meer tegenspreken. Blijf maar voor goed onze leidsman en
leraar, want jij hebt meer wijsheid in één vinger, dan wij allen samen hebben!
Ga nu maar ongestoord je huis binnen om het te bezichtigen. Geef ons echter zo
spoedig mogelijk een taak die met onze kracht in overeenstemming is!'
45
Roberts machtige getuigenis van
Christus
Het Weense gezelschap
[1]
Robert zegt: 'Het doet me echt plezier, beste vrienden en dappere
strijdmakkers, dat jullie nu alles zo gewillig aannemen wat ik jullie aanraad!
Ik geef jullie echter ook de verzekering zo waar mijn en ook jullie grootste
Vriend mij altijd moge bijstaan, dat ik jullie nu ook goed overwogen
aanwijzingen zal geven, waardoor jullie stellig het ware geluk zullen bereiken
van het eeuwige onverwoestbare leven, waarin jullie je nu na het afleggen van
je zware lichamen bevinden.
[2] Er zal trouwens nog heel wat nodig
zijn en jullie zullen nog heel wat proeven moeten doorstaan, voordat jullie volledig
rijp zullen zijn voor dat grote doel, dat de heilige, eeuwige Grondlegger van
alle bestaan ons aardse mensen, die Hij tot Zijn kinderen heeft uitverkoren,
gesteld heeft.
[3] Maar houd moed en wees volhardend
en bewaar een ware, volmaakte liefde tot Hem, onze eeuwige, heilige Vader!
Daarmee zullen we alle gebeurtenissen die ons in de war kunnen brengen,
gemakkelijk overwinnen en binnen korte tijd die rijpheid bereiken, waardoor we
Hem in geest en waarheid zullen kunnen naderen.
[4] Broeders! Ik, jullie trouwste
vriend Robert, zeg jullie: Wat ikzelf op aarde niet eens kon vermoeden,
ontvouwt zich hier voor mijn ogen nu zo wonderbaarlijk, dat geen woorden kunnen
beschrijven wat God diegenen bereidt, die Hem liefhebben! Maar alles wat jullie
nu zien, is bij de zee vergeleken nog geen dauwdruppel. Want onuitsprekelijke
dingen wachten ons!
[5] Luister, een wijze op aarde zei
eens in grote vervoering: 'Wat een rijkdom, wat een onuitputtelijke bron van
talloze hemelen is in het kleine hart gelegd van diegene, die op aarde onder
alle dieren rechtop lopend zich mens noemt! Zou deze mens al zijn ideeën door
een goddelijk 'Er zij' kunnen verwezenlijken, wat zou het dan groots zijn om
mens te zijn! En toch is de rijkdom van al deze ideeën en fantasieën van een
mens nauwelijks een flauwe afspiegeling van die eindeloze volheid, diepte en
helderheid, die het inzicht van ieder diep denkend mens in God zal krijgen.'
[6] Wanneer echter deze wijze zich
zulk een verheven idee had gevormd over de mens en een nog verhevener over de
Godheid, hoeveel te meer hebben wij dan nu het recht ons helemaal over te geven
aan deze grote ideeën, omdat we door Gods genade verheven zijn boven het stof
der ontbinding en ons christenen noemen, die geroepen zijn om binnen te gaan in
het grote rijk van God.
[7] Jammer genoeg zijn we nauwelijks
in naam christenen. Velen van ons schaamden zich zelfs christen te heten,
waarvan Rome en onze eigen domheid eigenlijk de grootste schuld dragen. Maar
van nu af aan zal het nooit meer zo zijn. Het zal nu de hoogste eer zijn voor
ons hart, Christus volledig toe te behoren!
[8] Ik zeg jullie: Christus is alles
in alles! Hij is de eeuwige Alfa en Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin
en het Einde! Hij alleen is het leven, de waarheid en de weg, voor alle wezens,
mensen, geesten en engelen. In Zijn handen rusten alle hemelen, alle werelden,
en alles wat op en in hen leeft. Door Hem en door Zijn eeuwig woord kunnen we
kinderen worden van Zijn Vaderhart en in Hem alles in alles zijn. Zonder Hem is
er echter eeuwig geen bestaan, geen leven, geen zaligheid! Geloven jullie dat,
beste vrienden?'
[9] Allen roepen: 'Ja, ja, we geloven
het! Al zien we ook nog niet helemaal in wat je ons nu verkondigd hebt, toch
geloven we het onomstotelijk. Want we weten immers dat je ons niets wilt
verkondigen wat je niet zelf duidelijk en met gegronde redenen inziet. Ere zij
God in den hoge, die jou begiftigd heeft met zoveel begrip en inzicht!
[10] Wat je ons nu zo mooi hebt verteld
over Christus, heeft ons allen echt verheugd. Weet je, heimelijk hadden we
steeds erg veel met Hem op. Maar natuurlijk, wanneer de roomse papen Hem maar
al te vaak niets anders lieten doen dan alle mensen die niet naar hun pijpen
dansten regelrecht de hel in te verdoemen, dan moest je je voor deze anders zo
verheven naam werkelijk gaan schamen. Want zo'n toornige en eigenzinnige God
als sommige monniken van de goede Christus Jezus hebben gemaakt, kon toch geen
zinnig mens aanvaarden! Rozenkransen bidden, litanieën, heiligen-gebeden,
geestelijke oefeningen, verering van relikwieën, eindeloos en doelloos
biechten, missen betalen en dergelijke domheden meer, zou Christus van de
mensen verlangen om de hemel te winnen! Broeder, dat kon men in de 19de eeuw
toch niet meer aannemen, zeker niet als men als arme dagloner maar al te vaak
zag hoe deze dienaren Gods aan het altaar, waar ze hun missen opdreunden, zich
door al hun vet nauwelijks nog konden keren.
[11] Maar de Christus waarover jij nu
hebt gesproken, aanvaarden we met de grootste bereidwilligheid, en we zijn vol
vreugde over Hem! Hij kan ook wel God Zelf zijn! Want volgens onze begrippen is
Hij daar goed, wijs en machtig genoeg voor. De echte Christus moet zeker een
heel andere zijn geweest dan de papen van Rome voor geld aan de arme zondaars
hebben verkondigd.
[12] Wat denk je, broeder, en wat
denkt misschien jouw vriend, die ons heel liefdevol voorkomt, maar die tot nu
toe nog niets heeft gezegd _ zullen wij ook eens de genade hebben, de ware
Christus te eniger tijd, al is het maar van veraf, te zien te krijgen? Want we
kunnen niet verlangen dat een Christus, zoals jij Hem hebt verkondigd, zich
vaak zou vertonen aan zulke doodgewone mensen als wij zijn. Als zo iets
mogelijk zou zijn, dan zien we verder van iedere andere zaligheid af!'
[13] Robert zegt: 'Beste vrienden, ik
verzeker jullie: de ware Christus, alhoewel Hij het allerhoogste en heiligste
Goddelijk Wezen Zelf is, is nog steeds dezelfde die Hij als mens op aarde was.
Hij heeft alleen maar oog voor wat op aarde eenvoudig was en geminacht werd, en
diegenen die door de wereldse macht werden vervolgd, zijn Zijn vrienden en
broeders! Maar alles wat de wereld groot en geweldig noemt en waar zij haar
voorkeur aan geeft, is Hem een gruwel!
[14] Daarom, wees blij, mijn geliefde
broeders, jullie zullen de werkelijke Christus niet één keer, maar voor altijd
zien en Hem mateloos en eindeloos liefhebben! Want geloof me op mijn woord:
Christus is jullie nu al meer nabij dan jullie ooit zouden willen geloven! Als
ik zou mogen, dan zou ik jullie hoofden daarheen kunnen draaien waar Hij zich
bevindt, en jullie zouden Hem dan zonder meer aanschouwen. Maar omwille van
jullie heil mag ik dat nog niet doen. Heb daarom nog een tijdje geduld, totdat
jullie wat rijper zijn, dan zal ook dat gebeuren. Zijn jullie daarmee
tevreden?'
[15] Allen roepen: 'Ja, ja, we zijn
allemaal volkomen tevreden! We weten maar al te goed dat we Zijn aanblik nog
lang niet waardig zijn, maar we willen daarom alles doen om ons voor Hem enigszins
waardiger te maken!
[16] Weet je, in Wenen waren we toch
maar een stelletje lomperiken! En daarom kunnen we zoiets onmogelijk te vlug
verlangen. Als de roomse papen in hun hellepreken aan hun toehoorders maar een
honderdste van de waarheid zouden hebben opgedist, dan zouden wij ronduit rijp
zijn voor het centrum van de hel. Wanneer echter Gods genade in Christus groter
is dan de predikers hebben verkondigd, dan mogen ook wij nog wel hoop hebben!
Maar daarvoor is nog veel tijd en geduld nodig, en dus zijn we toch heel
tevreden en danken jou en je vriend voor deze belofte!'
46
Robert doet navraag naar drie aardse
strijdmakkers
Roberts aanmaning tot vreedzaam
vergeven
[1] Robert zegt: 'Ik wist wel dat er met jullie goed te
praten valt. Blijf steeds zoals jullie nu zijn en behoud een gevoelig en
meegaand hart, dan zullen jullie niet veel moeite hebben met het bereiken van
het door God gestelde doel!
[2] Maar nu nog wat anders, beste vrienden: Zeg me eens,
waar zijn onze drie aardse strijdgenoten Messenhauser, Jellinek, en Dr. Becher
toch gebleven? ( Caesar Wensel Messenhauer, Oostenrijks officier en schrijver,
commandant van de Nationale Garde tijdens de oktoberopstand in Wenen in 1848.
Jellinek en Alfred Julius Becher, Weense democraten en strijdmakkers van Robert
Blum tijdens de oktoberopstand. Allen zijn in november 1848 standrechtelijk
gefusilleerd op bevel van vorst Windischgrätz.) Ik heb jullie nu al enkele
keren een voor een oplettend bekeken, maar van die drie kan ik er helaas niet
één ontdekken! Hebben jullie hen soms in deze wereld ergens achtergelaten?
Vertel me daar eens iets over, als jullie kunnen. Daarna wil ik meteen dit huis
binnengaan met mijn beste vriend.'
[3] Enkelen uit de menigte zeggen: 'O
vriend, hoe kun je naar deze drie aartslomperiken vragen? Die zijn niet bij
ons. We zouden het hun ook niet aanraden ons onder ogen te komen! We zouden hun
wel eens even op een aparte manier duidelijk maken, hoe het er hier in de
geestenwereld uitziet!
[4] Geloof je dan, dat zij het even
eerlijk met ons gemeend hebben als jij? Kijk, deze drie, die zich niet zelden
zo gedroegen alsof ze de hele wereld om hun vinger konden winden, deden dat
alleen maar omwille van het aardse gewin. Als zij met hun volgepropte
geldbeurzen ongemerkt hadden kunnen uitwijken naar Zwitserland of ergens
anders heen, dan hadden in Wenen alle honden en varkens ons kunnen verslinden
zonder dat zij zich daar iets van zouden hebben aangetrokken! Maar hun snode
plan is niet gelukt, en daarom werd het tenslotte: 'mee gestolen, mee
gehangen!'
[5] We willen dat trouwens van de
laatste twee niet met zekerheid beweren. Maar Messenhauser verstond de kunst
veel misbaar te maken en daardoor zijn zakken te vullen! Heeft hij ons niet de
munitie onthouden en de dappere verdedigers van Wenen juist daarheen gestuurd,
waar het minste gevaar was? Maar waar de vijand opdook, gaf hij hem vrije
doorgang! 0, dat was een fraai heerschap! Waarschijnlijk dacht hij stiekem bij
zichzelf: Die domme Weners houden me voor hun redder en willen wel een veertje
laten! Maar nu lever ik ze allemaal uit aan Windischgrätz, dan zal die mij ook
wel een aardig verklikkers loontje doen toekomen? Maar, misgeschoten, heer
Messenhauser! De veldmaarschalk liet niet met zich spotten, maakte met
Messenhauser korte metten en stuurde hem per expresse naar deze wereld. Nu is
hij zeker ook ergens hier, maar waar? Dat zullen Gods engelen zeker beter weten
dan wij! Goddank, bij ons is hij niet!
[6] En ook bevinden zich Jellinek en
Dr. Becher niet in ons midden, waar we heel blij om zijn. We weten weliswaar
niets bijzonders over hen te vertellen, behalve dan, dat ze met hun
ganzenpennen nog erger schermden dan de veldmaarschalk met zijn kanonnen. Ook
waren beiden goed van de tongriem gesneden, waardoor ze velen ertoe brachten
zich tenslotte met hen op ontdekkingsreis in deze geestenwereld te moeten
begeven. Enkelen die door de ijver van Jellinek en Becher deze reis moesten
ondernemen, bevinden zich wel hier onder ons, maar zij weten even weinig van
hen als wij.
[7] Nu doet het ons trouwens niet veel
meer, omdat nu blijkt dat we na de dood verder leven. Maar zouden we dit
schurkentrio ergens ontmoeten, dan zouden we hun wel eens echt op zijn Weens de
les lezen! Nu echter zijn we blij dat we dat miserabele aardse leven voor
eeuwig achter de rug hebben; een leven, waarom werkelijk geen eerlijke vent mag
treuren. Maar weet je, het steekt ons soms toch wel, als we denken aan de
gewetenloosheid van die schurken, die ons goede vertrouwen zo smadelijk hebben
misbruikt!
[8] Maar nu is ons alles om het even.
God zal hun wel geven wat ze verdiend hebben. Hoe ze op aarde waren, zul jij
toch wel beter weten dan wij, omdat jij vooral met Messenhauser vaker
gesprekken moest hebben dan wij, arme drommels. En hiermee hebben we je nu
alles gezegd wat we weten.'
[9] Robert zegt: 'Beste vrienden,
weliswaar vind ik het jammer dat deze drie niet bij jullie zijn, maar ik zeg
jullie: onthoud je hier in het rijk van eeuwige vrede en liefde van ieder
oordeel, en dat betreft iedereen! Want we hebben nog nooit iemand iets kunnen
geven, wat we niet eerst zelf hebben ontvangen. En zodoende kunnen we degenen
die ons wat afgenomen hebben, ook niet beoordelen alsof zij ons hadden beroofd
van iets dat strikt ons eigendom was, maar alleen zo, alsof zij van ons leenden
wat wij zelf eerst als tijdelijke lening ontvingen. De grote Eigenaar, die
alleen de enige ware Rechter is over alles wat Hem alleen toebehoort, zal wel het
juiste oordeel vellen.
[10] Wij willen echter van nu af aan
handelen zoals Christus de Heer geleerd heeft! Namelijk: Onze vijanden willen
we goed doen; die ons vervloeken, willen we zegenen, en diegenen die ons haten
willen we met liefde bejegenen; op die manier zullen we als welgevallige
kinderen voor God de Heer verschijnen en Zijn genade zal eeuwig met ons zijn.
[11] We bidden toch vaak: 'Vergeef ons
onze schulden, zoals ook wij vergeven onze schuldenaren!' Doen wij dat, dan zal
de Heer ons ook alles vergeven, hoe vaak en in welke vorm we ook maar gezondigd
hebben. Wanneer wij allen alles zullen hebben vergeven, zal ook ons alles
vergeven zijn. Zijn jullie tevreden met mijn voorstel?
[12] Allen roepen: 'Ja, ja, we zijn het helemaal met je
eens!'
[13] Robert zegt: 'Welnu, laten we dan het huis
binnengaan!'
47
Intrede in Roberts huis Geestelijke
overeenkomst van de verdiepingen
Waarschuwing om voorzichtig te zijn
met de Weense gasten
Communicatie met de Heer vanuit het
hart
[1] Daarop gaat Robert met Mij het
huis binnen, dat drie hoge verdiepingen benevens een majestueuze, mooie
benedenverdieping heeft. Iedere verdieping heeft echter een andere kleur en wel
als volgt: De benedenverdieping is helder sapgroen, met allerhande witte en
rode versieringen. De eerste verdieping is helemaal wit en gesierd met
lichtgeel en blauw. De tweede verdieping is lichtblauw en versierd met violet
en rozerood. En de derde verdieping is zo rood als het morgenrood en heeft
absoluut geen versieringen.
[2] Deze uiteenlopende
kleurschakeringen van het gehele huis vallen Robert op en hij vraagt Mij
stilletjes: '0 Heer, moeten die tinten en versieringen zo zijn, of is dat
slechts een kwestie van smaak van de bouwlieden van deze streek? Want op aarde,
bij voorbeeld op vele plaatsen van Europa, zou men zo'n bouwstijl, die hier
trouwens prachtig staat, Chinees of zelfs dwaas vinden! Daarom zou ik U graag
daarover opheldering willen vragen. Zo U wilt, schenkt U mij dan genadig enkele
woorden uit Uw heilige mond!'
[3] Ik zeg: 'Om te beginnen, m'n beste
broeder, moet je, als je met Mij spreekt in het bijzijn van je vele gasten,
alleen maar in je hart spreken, opdat je Mij niet voortijdig aan hen verraadt.
Want wanneer zij Mij nu zouden herkennen, zoals jij, dan zou Ik weg moeten
gaan, omdat zij nog veel te weinig stabiliteit hebben om Mijn aanwezigheid
volledig te kunnen verdragen. Als je echter openlijk iets met Mij wilt
bespreken om hen daardoor op een hoger begripsniveau te brengen, noem Mij dan
slechts vriend of broeder, maar niet Heer. Dan zul je met je vrienden binnen
korte tijd heel ver komen, wat nu juist Mijn vurigste wens is!
[4] Wat echter jouw vraag betreft, ben
je toch al genoeg op de hoogte met de kleuren- en bloementaal en je weet
precies wat de verschillende kleuren van dit huis betekenen. Kijk, daarom is
jouw vraag overbodig, vooral hier in het bijzijn van al die mensen die nog lang
niet mogen weten wie Ik ben.
[5] Neem je in het vervolg dus goed in
acht, vooral als je over Mij spreekt, anders zou je met de beste bedoelingen
toch meer schade dan nut teweeg brengen. Want je mag niet vertrouwen op de
instemming van deze vrienden en denken dat zij, wanneer ze alles goed vinden,
daardoor de volmaaktheid al heel nabij zijn. Ik zeg je, dan is vaak juist het
tegendeel het geval van dat wat jij denkt!
[6] Zie, Ik weet mensen hier en op
aarde, die Mij veel beter kennen dan jij nu. Ik zeg je dat Ik voor hen net zo
weinig beteken als een afgedragen jas! Hun liefde tot Mij is zo sterk, dat deze
al volledig vergaat bij de aanblik van een enigszins bekoorlijk meisje! En Ik
heb er dan Mijn handen vol aan om bij zulke zogenaamde aanhangers niet helemaal
in vergetelheid te geraken!
[7] Zie, juist dat zou ook bij deze
vrienden van jou het geval kunnen zijn. Het zijn allemaal genot- en
sensatiezoekers. Wanneer we hun steeds maar wonderen zouden laten zien, ze
daarbij goed de kost zouden geven en hun ook nog een stel goed gevormde
jongedames zouden bezorgen waarop zij hun grote zinnelijkheid ongegeneerd
zouden kunnen uitleven, dan zouden ze ook steeds onze beste vrienden blijven
en we zouden zelfs onmisbaar voor hen worden. Maar als wij noodzakelijkerwijs
iets ernstiger zouden beginnen te spreken, dan zou je je hogelijk verbazen hoe
ze ons, de een na de ander, de rug zouden toekeren. We zullen aan hen nog een
heel zware dobber krijgen. Maar door een zeer wijze begeleiding kunnen ze toch
gewonnen worden. Ja, Ik zeg je in het geheim: enkelen zullen zelfs de eerste
graad van de hel moeten proeven om hun al te grote begeerte naar vrouwen kwijt
te raken! We zullen weliswaar eerst nog alles proberen wat maar met hun
vrijheid te verenigen is, maar als dat alles toch niet zou mogen baten, dan
wordt vanzelfsprekend naar het uiterste middel gegrepen. Wees daarom heel
voorzichtig en verraad Mij door geen enkel teken! Probeer ze allereerst
opmerkzaam te maken op hun zinnelijkheid en de gevolgen daarvan, dan zullen we
nog het gemakkelijkst met ze overweg kunnen. Ik zal mij ook met hen
bezighouden, maar ze mogen zoals gezegd, nog lang niet te weten komen wie Ik
ben.
[8] Ik zal nu ook nog in het kort
vertellen, wat de verschillend gekleurde verdiepingen van je huis betekenen: De
sapgroene benedenverdieping stelt de geestelijk-natuurlijke toestand voor,
waarvan de voornaamste karaktertrek zich uit in hoop, die omkleed is met geloof
en liefde. De eerste verdieping stelt het zuivere en ware geloof voor, dat
omkleed is met zachte rust en duurzaamheid. De tweede verdieping stelt de
daadwerkelijke liefde voor, die uit het zuivere geloof voortkomt: Overeenkomend
met de aardse kleur van de hemel, waardoor eveneens de duurzame, daadwerkelijke
liefde van het licht duidelijk herkenbaar wordt verkondigd aan allen die een
begrijpend hart hebben. Deze verdieping is daarom ook versierd met diepe, hemelse
wijsheid (violet) en zuivere naastenliefde (rozerood). De derde verdieping
tenslotte kenmerkt door haar maagdelijk, verheven morgenrood de hoogste
onschuld en meest zuivere liefdehemel; de eigenlijk volkomen ware hemel waarin
Ik met diegenen pleeg te wonen, die Mij boven alles liefhebben. Deze hemel
heeft daarom ook geen versiering, omdat hij in het wezen van zijn kleur reeds
alle denkbare volkomenheden bevat en Ik alleen zijn versiering ben.
[9] Nu heb je in het kort de juiste
betekenis van de bijzonder gekleurde inrichting van je huis. Vraag echter niet
verder, want naarmate je zelf in je huis van verdieping naar verdieping hoger
zult komen, zal je zonder meer alles duidelijk worden, wat je nu nog niet zou
kunnen begrijpen.
[10] We zullen nu intrek nemen op de
benedenverdieping, waar we ons zullen voorbereiden op de eerste verdieping. Wij
gaan dus voorop en laten dan alle anderen na ons binnengaan, als ze het willen.
Diegenen echter die niet willen, moeten dan maar doen wat ze willen! Heb je
alles goed begrepen?'
[11]
Robert zegt: 'Ja, broeder, en ik zal het ook getrouw nakomen. Maar merkwaardig
is het toch, dat er tussen deze goedmoedige mensen zulke verstokte en
lichtzinnige typen zouden zitten. Werkelijk, dat is voor mij een groot
raadsel!'
[12]
Ik zeg: 'Ja, beste broeder, je zult je nog wel buitengewoon gaan
verbazen, als je te doen krijgt met allerlei karaktertypen in de geestenwereld!
Je zult de mooiste tegen komen, uiterlijk met sneeuwwitte wol bekleed, terwijl
het innerlijk louter verscheurende wolven, leeuwen, hyena's, beren en tijgers
zijn!
[13] Maar zie, nu zijn we al in je
huis en wel in de voornaamste toegangsvertrekken van de benedenverdieping. Hoe
bevallen ze je?'
48
Wonderbaarlijk interieur van het huis
Roberts ergernis over hetgeen hij in
de tuin ziet
Schandalige scènes bij het Weense
gezelschap
[1] Robert zegt: '0 vriend en broeder,
wat prachtig! Je ziet werkelijk dit huis van buiten niet aan, dat het zulke
heerlijke, ruime vertrekken heeft. En wat is het uitzicht mooi door de hoge
ramen! Ach, hoe heerlijk ziet de tuin er uit met die bergketens in de verte! En
hoe lieflijk zijn die vele aardige huisjes op de omliggende lage heuvels! Ach,
het is werkelijk meer dan hemels!
[2] Maar kijk nu toch eens uit het
eerste raam! Wat is dat nu voor gespuis? Nee maar, zo'n ordinair gezelschap ben
ik nog nooit tegen gekomen! Kijk daar! O het toppunt van onbeschaamdheid! Kijk,
een groep lichtzinnige meisjes vermaakt zich met die losbandige kerels. Ah, dat
is te bar! Die moeten we toch maar uit de tuin verwijderen!'
[3] Ik zeg: 'Zie je, daar heb je al
zo'n paar 'Weense produkten'! Het zijn dezelfden, die zoëven buiten nog met
alles instemden wat je zei. Toen wij het huis zijn binnengegaan, zijn zij echter
liever buiten gebleven en vermaken zich nu op hun eigen geliefde manier. Kijk
maar eens om je heen en tel degenen die ons naar binnen gevolgd zijn, en je
zult er niet één vinden! Want dat stelletje hoertjes vinden ze belangrijker dan
ons en al jouw lessen, en dat kan nog wel lang zo blijven.
[4] Wanneer jij nu echter naar buiten
gaat en een preek houdt, dan zullen ze voor de schijn weer een en al oor zijn.
Ik zeg je, er is nauwelijks een soort zondaars te vinden, die moeilijker te
bekeren is dan die zinnelijke zondebokken. En wel, omdat ze uiterlijk alles
vlot aannemen, als ze zich maar niet belemmerd voelen in hun innerlijke
genotzucht. Probeer echter eens om hun dat genot ernstig te verbieden, dan zul
je nog raar opkijken van hun weerbarstigheid en hun grofheid. Wij laten hen nu
maar uitrazen en hun lust bevredigen. Daarna zullen we weer naar buiten gaan en
hun vragen waarom ze niet mee naar binnen zijn gegaan. Je zult je erg verbazen
over de verontschuldigingen waarmee ze bij ons aan zullen komen!
[5] Maar eerst zal Ik nog toelaten dat
ze enkele echt weelderig gevormde meisjes tegen het lijf zullen lopen. Dan pas
zul je staaltjes van ontucht te zien krijgen! Let dus maar eens op.'
[6] Op hetzelfde ogenblik komen door
de tuin twaalf echt mooie meisjes bij het gezelschap aan. Meteen klinkt er een
soort oorlogszuchtige jubelkreet, en alles wat man heet, stort zich als tijgers
op de meisjes.
[7] Robert ontploft bijna van ergernis
over deze brutaliteit en wil met donder en geweld naar buiten rennen. Maar Ik
houd hem daar wijselijk van terug en hij werpt slechts zo nu en dan vol
verbeten woede een blik door het raam.
[8] Na een poosje, als Robert zich
genoeg geërgerd heeft over het schandalige ontuchtige gedrag van zijn Weense
vrienden, zegt hij tegen Mij: 'O Heer, nu zou ik mij werkelijk meer dan genoeg
geërgerd hebben! Maar, bij al Uw heiligheid, wat waar is, is waar, dit echte
gespuis wordt daar geen haar beter van. En zodoende zie ik nu in, dat het van
mijn kant een grote domheid was, dat ik mij daarover zo kwaad heb gemaakt.
[9] U zou deze toestand zeker meteen
kunnen veranderen, als U het zou willen en Uw wijsheid het goed en juist zou
vinden. Maar U, die enorm geduldig, liefdevol en zachtmoedig bent, ziet dit
liederlijke tafereel zo rustig aan, alsof zoiets U nooit ook maar de minste
ergernis zou kunnen geven. Wel, dan zal ik me in het vervolg ook niet meer
ergeren, al zouden dit gepeupel het nog vele malen bonter maken dan tot nu toe!
[10] Alleen begrijp ik niet, hoe bij
overigens ontwikkelde mensen zo'n liederlijkheid tot hartstocht kan uitgroeien?
Ik was toch ook een zeer warmbloedig mens en ik heb ook zo nu en dan aan mijn
lichamelijke verlangens toegegeven. Maar deze daad is bij mij nooit ontaard in
hartstocht. Want ik heb mij daarbij steeds geschaamd en zei vaak bij mezelf:
'Robert, wat ben je nu? Je zou in alle opzichten een echte man moeten zijn, en
je bent... een beest! Schaam je, Robert, je bent zo dom als een ezel! Je bent
geen man, je bent een vrouwengek! Hoe kun je nu toch zo zwak worden! Duizendmaal
foei! Op deze manier ben je geen man. Een dier kan niet bewust handelen, maar
slechts gedachteloos genieten!'
[11] Zulke, en vaak nog hardere lessen
heb ik mezelf gegeven wanneer ik zo nu en dan zwak geworden ben, vooral wanneer
ik soms bij feestelijke gelegenheden te diep in het glaasje had gekeken. Maar
tot hartstocht is het bij mij nooit gekomen.
[12] Deze vulgaire kerels begaan deze
daden echter met een hartstochtelijke begeerte! Wat me het meest verwondert,
is dat hier juist de oude bokken en ezels het ergst te keer gaan! Kijk eens
daar buiten, onder die vijgeboom, daar hebben drie oude kerels een meisje te
pakken en gaan met haar te keer! Je zou er toch op los willen slaan! Houdt dat
liederlijke gedoe dan nooit op?'
[13] Ik zeg: 'Heb nog een beetje
geduld! Ik wil nog meer meisjes op hen af sturen. Die zullen er nog
aantrekkelijker uitzien dan de eersten, maar zij zullen wat meer ingetogen en
preutser zijn. We zullen zien wat jouw vrienden met hen zullen doen.'
[14] Robert zegt: 'Heer, ik denk dat
men niet alwetend hoeft te zijn om dat aan te zien komen! Dan zullen deze
kerels het nog veel bonter maken. Ik wil niet eens meer naar buiten kijken, als
dit domme spektakel beginnen zal! Maar zeg me toch eens, Heer over alle hemelen
en werelden, hoe zal dit uiteindelijk aflopen? Zullen deze lomperiken er dan
nooit genoeg van krijgen? Zullen ze in plaats van geesten te worden, nu in
echte dieren veranderen?'
[15] Ik zeg: 'Wees maar rustig, je
zult dit al spoedig in het juiste licht zien. Alleen moet je, net als Ik, een
rustige toeschouwer blijven! Wanneer Ik je de ogen verder zal openen, zul je
pas volkomen leren inzien, hoe men hier te werk moet gaan om dergelijke beesten
zo mogelijk nog tot mensen om te vormen. Wat echter de liefde hier niet vermag te
bereiken, dat wordt aan de hel, het eigen strafgericht dat in iedere ziel
woont, overgelaten. Maar nu rustig! Want kijk, de meisjes komen al!'
[16] Robert kijkt uit het raam, kijkt
naar de nieuw aangekomen meisjes en zegt na een poosje: 'Werkelijk waar, deze
meisjes, zo'n twintigtal, zien er naar aardse maatstaven helemaal niet slecht
uit! Wel alle mensen, die eerste drie zijn gekleed als de beste Parijse
balletdanseressen! Die gaan zeker voor deze Weense diermensen een dansje ten
beste geven om ze nog begeriger te maken?
[17] Volgens mijn menselijke mening
zou het werkelijk beter zijn geweest als er in plaats van deze mooie
danseressen, een paar dozijn beren waren komen opmarcheren! Wellicht zouden
deze sterke woud- en alpendansers die niet met zich laten spotten, op mijn
dierlijke vrienden een heilzamere uitwerking hebben dan deze balletdames met
hun mooie voetjes en goed gevormde boezems.
[18] Het verbaast mij echter, dat die
Weense geesten zich bij het zien van deze schoonheden nog zo lang inhouden, en
ze deze nieuwe dans artiesten uit de geestenwereld niet, zoals de vorigen, bij
de eerste aanblik meteen als woedende honden zijn aangevallen! Waarschijnlijk
imponeren deze schoonheidssterren hen toch te zeer en wagen zij zich niet aan
hen.
49
Een groep voormalige balletdanseressen
treedt het huis binnen
Ootmoedige bede om brood en onderdak
[1] Nauwelijks is Robert uitgesproken
of deze twee dozijn vrouwelijke schoonheden komen één voor één bij ons de kamer
binnen, en maken een sierlijke revérence voor ons. Ze vragen ons of er in dit
prachtige paleis soms ook een theater is, waar ze een serie choreografische
voorstellingen zouden kunnen geven.
[2] Robert zegt: 'Hier naast me staat
de eigenlijke heer des huizes, vraag het hem maar! Ik ben pas sinds enkele
ogenblikken de bewoner van dit huis en ken daarin nog geen vertrek, behalve dit
ene. Het komt me trouwens toch vreemd voor dat jullie je hier in de
geestenwereld, waar men om een volmaakte geest te worden, slechts God de Heer
moet zoeken en zich moet oefenen in de liefde tot Hem, nog bezig kunnen houden
met zulke wereldse danskunsten. Maar als de heer van dit huis het prettig en
doelmatig vindt, doe dan maar wat jullie willen. Maar hier naast me, zoals ik
jullie al aangaf, staat de heer des huizes zelf!'
[3] De drie eersten zeggen: 'Hoe zit
dat nu? Buiten zei ons iemand, dat jij de eigenaar van dit paleis zou zijn, en
jij zegt nu, dat je vriend het is!’
[4]
Robert zegt: 'Ja, en nog eens ja, mijn vriend hier is de eigenlijke heer van
dit huis. En wie jullie gezegd heeft dat ik het zou zijn, die was een dom en
blind mens! Vraagt het Hem dus, of zorg anders dat je vlug weer buiten staat!'
[5] Daarop richten de drie zich tot
Mij en vragen Me, of Ik dus de heer van dit paleis was.
[6] Ik zeg: 'In de wereld van de
geesten is een ieder heer, namelijk de eigenaar van datgene wat van hem is. En
wanneer deze man Mijn vriend en broeder is, dan bezit ik hem ook als datgene,
wat hij voor Mij is. En zodoende ben Ik dus ook zijn Heer, en ook de Heer over
wat van hem is; waar tegenover staat dat ook hij tegen jullie van Mij hetzelfde
kan zeggen.
[7] Dat Ik echter dit huis, zoals het
ingedeeld is, beter ken dan hij, heeft zijn goede redenen, omdat Ik Mij al vele
jaren langer hier in de wereld van de geesten bevind dan deze vriend hier.
[8] Ik kan jullie dus verzekeren, dat
er in dit hele huis volstrekt geen theater en evenmin een danszaal is. Behalve
dan aan de uiterste noordzijde van dit huis, waar een soort sprekerskamer is
met een podium dat men kan laten zakken, door middel waarvan onzuivere geesten
die zich Gods orde helemaal niet willen laten welgevallen, geheel ongedeerd in
de hel kunnen worden neergelaten! Als jullie daar je voorstellingen ten beste
willen geven voor de gasten daar buiten, dan kan jullie die redenaars- of beter
gezegd, twistzoekerskamer, ter beschikking worden gesteld! Maar jullie moeten wel
heel goed oppassen dat je bij je choreografie niet in de diepte stort. Want
als jullie daarin terechtkomen, zouden jullie moeilijk de weg weer terugvinden.
Hebben jullie dat begrepen?'
[9] De drie eerste coryfeeën zeggen:
'Hoor eens, beste vriend, dat is wat al te gevaarlijk! Zo'n lokaal moeten we
helemaal niet hebben. Kun je ons niet toestaan dat we buiten in de tuin onze
hoogstaande kunst ten uitvoer brengen?'
[10]
Ik zeg: 'Ja, buiten kunnen jullie dansen en springen zoveel je maar wilt, daar
hebben we voorlopig niets op tegen. Ga dus maar weer naar buiten en doe daar
maar wat je wilt! Hier in huis valt er met jullie kunst geen eer te behalen!'
[11] Een van de drie zegt: 'Beste
vriend, toen we nog op aarde waren, ging het heel goed met ons. Want we werden
verafgood in de grote steden. Iedereen die de gelegenheid had om naar ons te
komen kijken, was verrukt. We verdienden naast de gunst van de hoogste
gekroonde hoofden ook veel geld en andere kostbaarheden. Maar toen werd ons
lichaam plotseling door een fatale ziekte aangetast; we teerden weg en
stierven.
[12] Nu zijn we al zo'n dertig jaar
hier in deze armzalige geestenwereld, en het gaat erbarmelijk slecht met ons.
Nergens valt er voor ons iets te verdienen. Waar we ook aankloppen, overal
krijgen we hetzelfde onthaal als hier. En we lijden ontzettende honger! We
willen ons brood niet verdienen op een al te minderwaardige manier; daar voelen
we ons toch te goed voor. Vooral willen we met dat lage gespuis als daar buiten
niets te maken hebben, omdat we op aarde niet zelden prinsen datgene geweigerd
hebben, wat zij bij ons vaak zochten. En verder geeft ons hier geen mens of
geest ook maar één druppel water. Je ziet dus dat we er ellendig en ontzettend
arm aan toe zijn!
[13] Zou je ons niet, voor welke dienst
dan ook, in dit huis onderdak en ook zoveel brood willen geven, dat we onze
knagende honger tenminste voor één keer zouden kunnen stillen? 0, ik vraag je
dat dringend namens ons allen.'
[14] Ik
zeg: 'Ja, mijn lieve danseressen, dat hangt hier niet van Mij af. Want de
eigenlijke eigenaar van dit huis, en ook van deze hele uitgestrekte omgeving,
is toch deze vriend en broeder van Mij. Als hij jullie wil geven wat jullie
wensen, dan heb Ik er niets op tegen, integendeel, het zal Me een groot
genoegen doen. Maar hem daartoe overhalen zal
ik niet. Wend je daarom tot hem.'
[15] De spreekster wil zich nu tot Robert wenden.
[16] Maar Robert is haar voor en zegt: 'Mijn lieve
danseres, en ook jullie allen met hetzelfde beroep! Ik wist tot nu toe van
jullie alleen maar dat jullie voeten veel elastischer zijn dan die van andere
mensen. Dat jullie echter ook zulke fijne neuzen zouden hebben, wist ik nog
niet! Als ik alleen maar met jullie te maken zou hebben, zou ik jullie meteen
de deur wijzen. Maar omdat het mijn vriend plezier doet als ik jullie verzoek
inwillig, zal ik jullie dan ook in Gods naam opnemen. Dus blijf maar hier. Daar
in een hoek van dit vertrek staat een tafeltje met wat brood en wijn. Ga daar
heen en zorg dat je op krachten komt. Kom dan weer terug, dan zullen we je een
bezigheid geven, die jullie vlijtig moeten volbrengen. Ga nu maar, en doe wat
ik jullie gezegd heb!' De danseressen volgen dit bevel direct op.
50
Het Weense gezelschap vraagt naar de
danseressen
Roberts donderpreek
Zielen redding aan de afgrond
[1]
De vierentwintig mooie danseressen blijven voor de wellustige Weense vrienden
echter veel te lang in huis. Daarom komen ze voor de deur van Roberts kamer en
roepen: 'Zeg, hoe lang denken die meisjes met hun vlugge voetjes nog bij jullie
te blijven? We zouden bijna geloven dat jij ze voor jezelf en voor je vriend
daar wilt achterhouden! Niet slecht bekeken, als je het beste voor jezelf
houdt, en wij als je vrienden genoegen mogen nemen met die magere en lelijke
scharminkels hier buiten. Wij bedanken je feestelijk voor zo'n fijne
vriendschap! Luister, we willen redelijk zijn; omdat jij Blum bent, kun je één
dozijn voor jezelf houden, maar het andere dozijn van deze mooie Engelse of
Franse dames moet je meteen aan ons afstaan, anders gaan we flink herrie
schoppen! En als dit ook nog niet genoeg maakt dat je onze wensen vervult, dan
slaan we hier alles kort en klein!'
[2] Robert zegt: 'Zo zo! Ik zeg
jullie: Zo waarlijk er een eeuwige God bestaat, en zo waarlijk ik tot nu toe
mijn aardse naam Robert Blum nog draag, zo waarlijk zal niet één van deze
danseressen voor jullie schandalige amusement uit deze burcht komen, waarin God
de waarachtige woont en een ieder geeft wat hij verdient!
[3]
Ik heb ze als hongerige en ongelukkige wezens in mijn huis opgenomen. Ze zijn
nu mijn gasten en genieten als zodanig ook alle respect, dat in mijn huis
terecht van iedere rechtschapen geest verlangd mag worden. Zijn jullie echter
werkelijk van plan dit heilige recht van elk huis hier te schenden, probeer het
dan maar eens! We zullen dan wel zien, wie er aan het kortste eind trekt!
[4] Na wat ik door dit raam van jullie
gezien heb, ben ik van mening dat jullie je daar buiten in de tuin toch naar
hartelust moeten hebben uitgeleefd. Werkelijk, ik ken geen dier op aarde dat
zijn natuurlijke driften op zo'n schandelijke manier laat blijken, zoals jullie
het hier als verstandige mensen in het Godsrijk daadwerkelijk aan de dag hebben
gelegd! Is het nog niet genoeg dat jullie je reeds tot in het centrum van de
diepste hel hebben bezondigd en gelijk duivels zijn geworden; nog niet genoeg
dat jullie lust die arme vrouwelijke wezens, in plaats van ze te helpen, nog
veel ellendiger heeft gemaakt dan ze al waren; nog niet genoeg dat jullie deze
zuivere, geestelijke Godsaarde met het schandelijke kwijl van werkelijk helse
ontucht en hoererij smadelijk hebben bezoedeld! Nee, dat alles is voor jullie
onverzadigbare lust nog veel te weinig!
[5] Deze arme wezens die nu jarenlang
honger, dorst en ander leed, volgens de wijze beslissing van de Allerhoogste,
te verduren hadden, heeft God nu Zelf opgenomen! Die wezens, die daar in dat
hoekje voor het eerst sinds dertig jaar van een stukje voedzaam brood genieten
en daarvoor God, die ze helaas nog nauwelijks kennen, met tranen danken, die
willen jullie ook nog mee de hel inslepen! Wat een grenzeloze laaghartigheid!
[6] Die arme wezens daar buiten, die
jullie daarnet op gewetenloze manier onteerd hebben, die nu vol pijn,
weeklagend er halfdood bijliggen, weten jullie wel wie dat zijn? Welnu, dat
zijn op aarde jullie eigen dochters geweest! Ze kwamen deels door natuurlijke
ziekten en deels bij de beschieting van Wenen om het aardse leven. Verstoken
van iedere geestelijke ontwikkeling kwamen ze hier in deze wereld aan en wisten
zich geen raad. Door een welwillende beschikking van God vernamen zij toen, dat
jullie als hun aardse vaders je in deze streek moesten bevinden. Vol vreugde en
in de hoop hun treurig lot te verbeteren, snelden ze hier naar toe. Toen ze
hier aankwamen en jullie zagen en herkenden en jullie met de kinderlijke
uitroep 'vader' aan hun hart wilden drukken, sprongen jullie als woedende
hyena's op hen af en begonnen als vaders met hun eigen dochters de meest
schandelijke ontucht en hoererij te bedrijven. Tevergeefs riepen de stakkers:
'In Gods naam, we zijn toch jullie dochters! Wat doen jullie met ons?! Jezus,
Jezus! Wat doen jullie toch!' Maar dat hoorden jullie helemaal niet! Want
jullie vervloekte, duivelse bronst heeft jullie blinder gemaakt dan een
auerhaan in de baltstijd. Jullie hebben die stakkers in je blinde begeerte
gewoonweg verscheurd! O jullie laaghartige, gemene boosdoeners! Daar, kijk naar
buiten, naar jullie fraaie werk; wat voor naam moet daaraan gegeven worden?
Waarlijk, ik kan er geen woorden voor vinden!
[7] Toen ik met mijn grote vriend hier
aankwam en jullie allen hier in mijn huis aantrof, was ik echt blij met jullie.
Vooral verheugde het mij, toen ik na mijn toespraak van jullie hoorde, dat het
nu jullie grootste verlangen zou zijn Christus de Heer te mogen zien, al was
het maar van verre. Ik heb jullie daarop de verzekering gegeven, dat jullie,
als je Hem met innige liefde in je harten opneemt en door die liefde reiner
zult worden, Hem, de Heer der eeuwigheid, altijd en eeuwig zullen zien! Waarop
jullie blij ontroerd waren en deemoedig toegaven, dat jullie die genade nog
lang niet waard zouden zijn. Dat beviel mij zo goed, dat ik van vreugde wel had
willen huilen.
[8] Toen ik echter met mijn vriend
mijn huis binnentrad en Hem daarop mijn blijdschap te kennen gaf, sprak Zijn
wijze mond: 'Vertrouw hen niet te veel; het zijn louter grofzinnelijke
genotsmensen! Ik zeg je, verscheidene van hen zullen naar de hel moeten afdalen
en hun genezing zal een zware opgave worden!' O, wat een grote waarheid! Ik zeg
jullie, jullie hoeven nu niet meer naar de hel te gaan; jullie zitten er al
midden in! Want deze kwaadaardige, onverzadigbare genotzucht van jullie verdorven
harten, kan God alleen nog maar verbeteren door het gericht van de hel!
[9] Nu heb ik jullie gezegd, wat God
mij in het hart heeft gelegd. Jullie weten nu wat je gedaan hebt en wat je nog
wilt doen, en wat daarvan het onvermijdelijke gevolg zal zijn. Doe nu wat je
wilt! Nog zijn jullie vrij! Echter maar al te snel zal het gericht van God
jullie grijpen en jullie je loon geven! Maar niet alleen jullie, ook allen die
in deze tijd nog op aarde leven en zich de vermaningen van God, waar deze tijd
zo vol van is, niet willen laten welgevallen!
[10] Had ik zelf op aarde mijn oren en
mijn hart geopend voor zo menige onloochenbare vermaning van God, dan zou ook
ik niet in een gericht terechtgekomen zijn. Maar omdat ik slechts afging op wat
mijn overmoedige en eerzuchtige verstand mij ingaf, moest ik mij dan ook een
heel onplezierig gericht laten welgevallen. Naar mijn mening wilde ik steeds
het goede en toch heb ik een gericht moeten ondergaan. Hoe zal het dan met
jullie gaan, die alleen maar kwaad willen, hoewel jullie inzien dat het kwaad
is!?'
[11] Na deze indringende woorden van
Robert staan de bijzonder getroffen toehoorders totaal versteld en de een na de
ander trekt zich terug. Niet één heeft de moed om Robert ook maar iets terug te
zeggen. Ze mompelen alleen maar onder elkaar, dat ze de verandering van Robert
niet begrijpen en dat zijn ernst hun voorkomt als een donderslag en zijn
toespraak als een verwoestende stormvloed!
[12] Enkelen onder hen beginnen nu
toch tot bezinning te komen. Een hevige angst grijpt hun hele wezen aan en ze
berouwen zeer wat ze gedaan hebben.
[13] Daarop wendt Robert zich in zijn
hart tot Mij en zegt: 'O, heilige, waarachtig en liefste Vader, vergeef me als
ik deze Weense vrienden misschien toch wat al te hard en te scherp heb
aangepakt. U ziet immers in mijn binnenste, dat ik hun allen alleen maar het beste
toewens en door die scherpe toespraak niets anders wilde bereiken dan hun zo
mogelijk het allertreurigste gericht van de hel te besparen. Want ik ben van
mening, dat een nog zo scherpe berisping toch altijd nog onnoemlijk milder is
dan het kleinste vonkje van het helse gericht! En dus ging ik met al mijn
innerlijke kracht tegen deze broeders, die iedere vorm van beschaving missen,
tekeer, en ik heb schijnbaar bij enkelen een duidelijk zichtbaar effect
teweeggebracht.
[14] O Vader, zegent U mijn woorden in
hen! Misschien zullen ze toch datgene bewerkstelligen, wat ik er eigenlijk mee
heb willen bereiken.'
[15] Ik zeg: 'Mijn beste vriend en
broeder en nu ook zoon! Ik zeg je: Niet één woord meer of minder heb je
gesproken dan Ik Zelf in je hart gelegd heb. Want wat je gezegd hebt, heb ik in
jouw hart gedacht en gewild. Daarom moet je je volstrekt geen verwijten maken,
alsof jij uit jezelf zo hard geweest zou zijn tegen deze van geestelijke
ontwikkeling verstoken gebleven mensen. Wees daarom nu maar heel gerust!
[16] Want kijk, zulke geesten die zich
aan de rand van de afgrond al vooroverbuigen om het volgende ogenblik erin te
storten, moeten met alle kracht vastgegrepen en zo van de afgrond
teruggetrokken worden. Alleen zo is het mogelijk hen zonder hel op een betere
weg te brengen.
[17] Je zult je nu spoedig overtuigen,
welk een goede uitwerking die donderpreek van jou bij hen heeft teweeggebracht!
Allen zullen trouwens nog uitvluchten zoeken en zich mooier willen voordoen dan
ze zijn. Maar als slechts het merendeel tot zichzelf komt, dan is dat al goed.
Het kleinste deel, zijnde het zwakste, zal dan mettertijd toch genoodzaakt zijn
zich tenslotte gewillig te schikken, omdat het anders geen uitweg vindt.
[18] Maar nu laten we ze wat rusten en
daarbij wat doorgisten! Wanneer dit gistingsproces zijn werk heeft gedaan,
zoals op aarde bij de verdunde mout, voordat het in de destilleerketel wordt
gedaan voor de bereiding van de alcohol, zullen wij hen ook in een ketel doen,
waaronder een machtig vuur van onze liefde brandt. En dan zal het gemakkelijk
zijn hun ware geestelijke deel van de grove aardse droesem te scheiden. Nu
echter ondertussen naar iets anders.'
51
Drie strijdmakkers van Robert bij de
Heer
Ook zij moeten beter gemaakt worden
De dankbare danseressen als werktuigen
[1] Ik zeg verder: 'Er was al eerder
sprake van je drie vrienden, Messenhauser, Jellinek en Becher. Je vrienden
gaven hen geen al te fraai getuigenis. Hoe plomp en grof dit getuigenis op
zichzelf ook was, toch zat er iets waars in. Want alle drie werden ze heimelijk
door een heel andere geest gedreven dan jij. Jij had volgens je verstand en
inzicht een naar aardse begrippen goed doel voor ogen, dat je probeerde te
bereiken. Maar je vrienden streefden niet naar zo'n achtenswaardig doel op
aarde. Terwijl jij als een echte mensenvriend bezig was, werkten deze drie met
geringe verschillen alleen maar voor het bereiken van een zeer kwalijke
alleenheerschappij van het volk. Of, als dit zou mislukken, dan toch tenminste
van een goed gevulde beurs, waarmee ze dan bij een gunstige gelegenheid met de
noorderzon hadden kunnen vertrekken.
[2] Maar het glibberige geluk was hun
niet gunstig gezind. Jouw eerste vriend merkte niet, dat zich onder Fortuna's (
Geluksgodin.) hoorn des overvloeds die fatale kogel bevond, die zo treffend
herinnert aan de onbestendigheid van al het aardse geluk! En zo geschiedde het
dan ook, dat aan het aardse geluk van Messenhauser maar al te vlug een einde
kwam.
[3] Deze Fortuna was de twee anderen
evenwel niet zo gunstig gezind, hoewel ze al het mogelijke deden om in de gunst
van deze godin te komen. Ze vochten met de wapens van de ganzenveer en
bewerkten daarmee een tijdlang dapper en zonder pardon de hoofden van de
zogenaamde reactionaire burgers. Maar niemand stierf er aan de verwondingen,
die ze hun vijanden met de scherpe pennen toebrachten. En ook Fortuna was
eigenzinnig en wilde hun geen vriendelijk gezicht laten zien. Dat ergerde hun
zo verschrikkelijk dat zij daarop de eerste wapensoort al gauw loslieten en bij
Mars een andere leenden. Maar toen ging het spoedig nog slechter met die twee.
Fortuna werd kwaad en wierp tenslotte zoveel kogels onder hun voeten, dat het
onmogelijk voor hen werd zich verder nog staande te houden. En hun ode aan
Fortuna was daarmee ook volledig ten einde.
[4] Met hun val verlieten deze drie
helden ook het toneel- en de beproevingsplaats van de zichtbare wereld. Nu zijn
ze evenals als jij in deze eeuwigdurende, nieuwe wereld beland, natuurlijk
onder het uiten van talrijke verwensingen aan die machthebbers, die hen per
expresse hierheen hebben gestuurd. Ze zijn dus zonder enige twijfel hier in de
geestenwereld en zeker niet al te ver hier vandaan.
[5] Jij zegt bij jezelf: 'Dat zal vast
wel waar zijn. Maar zweven ze misschien nog ergens tussen hemel en aarde in de
ether? Of zitten ze misschien zelfs hier in de buurt van dit huis ergens
verborgen?'
[6] Ik zeg je: 'Niet in de ether en
niet in een schuilhoek ergens in de buurt van je huis, dat gelijk is aan het
innerlijk van je hart. Maar zoals ze in je hart door jouw liefdevolle
herinnering aan hen aanwezig zijn, zo zijn ze ook werkelijk in dit huis
aanwezig! Eén enkele deur scheidt hen nog van jou en Mij. Wanneer we die deur
openen, zul je ze nog precies zo aantreffen, als ze de aarde hebben verlaten.
[7] Maar als Ik de deur open, mag je
ze niet meteen aanspreken, maar moet je een tijdlang aan Mijn zijde luisteren
naar wat ze allemaal onder elkaar zullen besluiten. Pas als ze tot een vast
besluit zullen zijn gekomen, zal het het juiste moment zijn om ze aan te
spreken en om ons te laten zien. Nu weet je, waar je je aan moet houden.
[8] Voordien willen we echter nog een
paar woorden wisselen met onze danseressen, en hen enigszins voorbereiden op
onze te nemen maatregelen. Want je kunt je nog helemaal niet voorstellen hoe
goed we deze danseressen in het vervolg kunnen gebruiken.'
[9] Na dit korte onderricht begeven we
ons ook dadelijk naar de danseressen, die ons beiden allervriendelijkst
ontvangen en van harte danken; in de eerste plaats voor het goede onthaal en
dan ook nog voor de krachtdadige bescherming tegen diegenen die zulke slechte
bedoelingen hadden met hen, die toch al zo ongelukkig waren. Ook vragen ze
Robert duizend keer om vergeving, omdat ze hem eerst voor een hardvochtig
iemand hielden, terwijl hij nu toch daadwerkelijk bewezen had, dat hij een
liefdevol en rechtschapen man was.
[10] Hoewel Robert zo'n lofbetuiging
niet ongaarne aanhoort, vermant hij zich echter meteen en zegt op zijn gewoonlijk
wat ruw ernstige toon: 'Mijn arme zusters, wees niet te voorbarig met je lof en
dank! Want jullie weten immers nog lang niet, wie hier de eigenlijke gever van
alle goede gaven is.
[11] Jullie kunnen me op mijn woord
geloven, dat ik in ieder geval niet de gever ben, maar iemand anders. Ik ben
hier bij wijze van spreken maar een gewone huisknecht, maar goddank
doodeerlijk. Maar het is nu om het even of jullie mij of de eigenlijke heer des
huizes bedanken. Want wat mij niet toekomt, dat neem_ik ook niet aan, maar geef
het getrouw door aan mijn enige Heer.
[12] Maar nu wat anders: Zeg ons beiden eens of jullie er
nog op staan een dansuitvoering in dit huis te geven? Of zijn jullie soms al
van dit dwaze idee afgestapt?
[13] De Danseressen zeggen: 'O allerbeste vrienden van de
arme mensheid, van onze kant zou zo'n verlangen nu werkelijk de grootste
dwaasheid zijn! Want we wilden immers onze armzalige kunst alleen maar
uitoefenen om daarmee zo veel te verdienen, dat we onze knagende honger konden
stillen. Omdat we nu, dank zij u beiden, ook zonder ons optreden heel hartelijk
zijn opgenomen, zou het toch een grote dwaasheid zijn als we nog aan zoiets
zouden denken. Des te meer omdat we er nu echt van overtuigd zijn, dat onze
armzalige aardse kunst in uw hemels zuivere ogen een gruwel is! Als u beiden nu
maar steeds zo genadig voor ons blijft als tot nu toe, willen we van onze kunst
nooit meer iets horen of weten. Daar kunt u volledig van verzekerd zijn.'
[14] Robert zegt: 'Dat verheugt ons;
dat is goed en mooi van jullie! Maar als wij beiden straks omwille van een goed
doel jullie zouden vragen bij een komende gelegenheid toch een dansje ten beste
te geven, zouden jullie ook dan trouw blijven aan je loffelijke besluit?'
[15] De Danseressen zeggen: 'O vrienden,
wat jullie ook maar willen, zullen we ook doen, omdat we maar al te goed weten,
dat jullie alleen maar iets goeds kunnen willen. En dus zullen we ook dansen,
als jullie dat vragen. Want jullie wil zal voortaan ook de onze zijn!'
[16] Robert zegt: 'Goed dan, houd je
gereed! Want al heel vlug zal de gelegenheid zich voordoen.'
52
Het goede werk van Roberts geest
Zijn medelijden komt de danseressen
ten goede
[1] Ik zeg tot Robert: 'Beste vriend, broeder
en zoon, je hebt werkelijk een buigzaam hart en dat is voor Mij een grote
vreugde. Je spreekt alsof je uit jezelf spreekt en toch spreek Ik, door middel
van jou! Het is een goede zaak hier in het rijk van de geesten, dat de mond van
de vriend luid kenbaar maakt, wat er in werkelijkheid en naar waarheid in het
hart van zijn naaste omgaat. Jouw hart verneemt nauwkeurig Mijn gedachten en
het herkent Mijn wil! En zie, dat alles is het werk van Mijn reeds ontwaakte
geest in jou.
[2] Deze zuivere geest uit Mij kan
daarom ook in Mijn diepten doordringen en daar Mijn gedachten en Mijn wil
aanschouwen en doorgronden. Dat is bij jou nu al sterk het geval; vandaar dat
je nu al zo precies in je hart waarneemt wat Ik denk en wil, alsof je hier
reeds duizend jaar in deze heilige bezigheden was ingewijd! Ga zo maar door,
dan zul je binnen korte tijd een bekwaam werktuig voor Mij worden.
[3] En nu zullen we, omdat onze
danseressen al weten wat ze te doen hebben, zo dadelijk de deur openen,
waarachter we dan meteen het Weense drietal helden debatterend zullen
aantreffen.
[4] Alleen moet Ik je eerst nog vragen
of de danseressen zo mooi genoeg zijn, zoals je ze nu ziet? Of zullen we ze
misschien nog mooier maken?'
[5] Robert zegt met een glimlach:
'Heer, U bent zo goed, mild en vriendelijk, dat het alle begrippen te boven
gaat! U spreekt werkelijk niet met mij als eeuwige Heer der oneindigheid, maar
als de ene aardse vriend tot de andere, en alsof U werkelijk mijn raad nodig
zou hebben! Ja dat, dat maakt U nog oneindig groter in mijn gemoed, dan wanneer
U een menigte nieuwe werelden en hemelen voor mijn ogen zou scheppen. Dat U als
God en Heer, oneindig machtig in Uzelf, ook oneindige dingen kunt vormen, vindt
mijn hart heel natuurlijk. Maar dat U met mij, Uw schepsel, even vertrouwelijk
spreekt en omgaat als een echte broeder met de andere, dat doet mij totaal
verstommen voor Uw grootheid!
[6] Wat het nog mooier maken van de
danseressen betreft, dat laat ik natuurlijk helemaal aan U over! De eersten
zien er naar mijn oordeel helemaal niet slecht uit, want ze zijn nog echt
stevig en aardig. Maar de anderen zien er wel erg spichtig uit en hun jurken
doen me levendig denken aan de kleding van rondtrekkende komedianten. Wanneer U
deze in een wat beter daglicht zou willen plaatsen, zou dat zeker geen kwaad
kunnen, vooropgesteld dat ze er niet ijdeler door worden. Nu schijnen ze
trouwens niet veel last te hebben van ijdelheid, wat waarschijnlijk de reden
zal zijn, dat ze zich meer op de achtergrond houden.'
[7] Ik zeg: 'Heel goed, Mijn
allerbeste Robert, zoals jij het wenst, zal het ook gebeuren! Kijk, daar tegen
de muur staat een kast. Open hem, en toon de inhoud aan de danseressen die
volgens jou voor een verfraaiing in aanmerking komen. In deze kast zullen ze
een hoeveelheid kleren vinden, die hun goed zullen staan, die moeten ze
aantrekken!'
[8] Robert doet meteen wat hem is
aangeraden en de danseressen hebben er echt plezier in en kleden zich vlug om.
[9] Als ze binnen enkele ogenblikken
prachtig gekleed weer klaar staan, kan Robert zich niet genoeg verbazen over
hun uiterlijk. Hij komt vlug weer naar Mij toe en zegt: 'Maar hoe is dat nu
mogelijk! Niet alleen zitten deze prachtige hemelse kleren hun als gegoten,
maar ze hebben ook invloed op hun persoonlijkheid. Wat zijn dat nu allerliefste
gezichtjes! En hoe mooi blank en gevuld zijn nu hun armen, die eerst zo mager
en hoekig waren! Hoe welvend hun boezem! En dan die voetjes! Nee, zoiets krijgt
een arme zondaar op aarde nooit te zien. Dat is maar goed ook, want zo'n voetje
zou ik op aarde zeker achterna gelopen zijn! Hier, aan Uw zijde, laat me dat
echter volkomen onverschillig.
[10]
Maar nu steken ze toch weer te veel af bij de voorheen, mooiere danseressen. U
zult deze ook wat beter moeten kleden!'
[11]
Ik zeg: 'Heel goed, doe de bewuste kast maar weer open, er zullen ook voor deze
meisjes nog genoeg kleren zijn.'
[12] Robert laat dat dadelijk de eerste danseressen weten
en ze dansen van vreugde en ook zij kleden zich in enkele ogenblikken
buitengewoon hemelsbriljant aan.
[13] Ze bevallen Robert nu nog beter
dan de eersten, zodat hij er niet op uitgekeken raakt. Hij komt weer bij Mij
terug en zegt: 'O Heer, wat voor U toch allemaal zo gemakkelijk uit te voeren
is, dat zal geen nog zo volmaakte geest ooit ten volle kunnen beseffen! Nee,
wat staan deze engeltjes er nu mooi bij! Wat een hemelse gratie, wat een
frisheid, en wat een blijdschap straalt er nu uit hun mooie ogen; het is
werkelijk niet te beschrijven! Bij mijn zaligheid, die zouden me zelfs tot een kus...!
Nee, nee, toch niet! Ook dit moet voor een Blum één en hetzelfde zijn. Maar
mooi zijn ze, dat is waar! Nu mijn beste Weners daar buiten: Als jullie deze
danseresjes zullen zien, dan zal de duivel in jullie wel weer een beetje boven
komen! Maar nu zouden we toch wel naar de drie helden kunnen gaan?'
[14] Ik zeg: 'Ja, kom maar met Me
mee!'
53
De volksleiders Messenhauser, Jellinek
en Becher in het hiernamaals
Hun meningen over God, hel en noodlot
[1]
Wij beiden komen bij de deur en deze gaat meteen als vanzelf open.
[2] Door de open deur zien we de drie heel verdiept
bezig, gezeten om een ronde tafel. Ze wroeten in verschillende geschriften en
akten, alsof ze een of ander belangrijk document zoeken.
[3] Na enig vruchteloos zoeken zegt
Messenhauser tamelijk opgewonden: 'Maar ik zeg toch steeds: Dit belangrijkste
document voor het bewijzen van onze onschuld is bij de laatste ongelukkige
affaire verloren gegaan, of zelfs helemaal vernietigd. Wat heeft al ons zoeken
dan voor zin? Als een goede genius ons niet uit deze gevangenis redt, dan zijn
we zonder meer verloren. Want het zou de grootste waanzin zijn om van deze
rechters genade te verwachten. We zijn nu eenmaal in handen van echte duivels;
dan is er genade noch erbarmen! Jullie zullen zien dat het niet lang meer zal
duren, of er zal een rechter van de krijgsraad met een provoost hier
binnenkomen om ons doodvonnis voor te lezen. En dat met zo' n
onverschilligheid, alsof hij in plaats van mensen slechts een paar regenwormen
voor zich zou hebben, die platgetrapt moeten worden! Ik zeg jullie, we zullen
doodgeschoten worden!'
[4] Daarop zegt Jellinek: 'Vriend
Messenhauser, waar jij nog steeds beducht voor bent, is allang letterlijk aan
ons voltrokken! De hele geschiedenis lijkt wel op een koortsdroom, maar toch is
het geen droom! Want het staat me nog maar al te duidelijk voor ogen, hoe ik
naar buiten werd gebracht in die afschuwelijke loopgraaf en daar formeel werd
doodgeschoten. En ook dat ik me meteen in deze tweede kerker, die niet veel
afweek van de aardse, bevond en jou, Messenhauser, hier al aantrof, waarna ook
onze vriend Becher hier aankwam. We leven hier dus nu heel zeker na de dood van
ons lichaam verder in een soort geestelijk zieleleven, en onze angst om nog
eens te worden doodgeschoten is volkomen ongegrond!
[5] Maar mij bedrukt hier in deze
zonderlinge toestand iets heel anders: In de eerste plaats de grote onzekerheid
over waar we nu zijn, en ten tweede, wat ons te wachten staat! Als er verduiveld
tenslotte toch iets waars zou zitten in de hellepreken van die papen, dan
zouden wij waarlijk niet te benijden zijn! Zo'n voor eeuwig verdoemend oordeel
van een of ander almachtig Wezen ontbreekt nog net aan ons geluk! Maar ik
troost me nog steeds met de gedachte, dat het Godwezen, als het al ergens
bestaat, zeker oneindig beter moet zijn dan alle goede mensen op aarde bij
elkaar. Het is zeker beter dan die veldmaarschalk Windischgrätz, die ons met
zo'n onbeschrijflijke gemoedsrust heeft laten terechtstellen. 0, als er maar
ergens een middel zou bestaan om je op die tijger te kunnen wreken en wel zo
wreed mogelijk, dan zou dat in ieder geval voor mij de grootst mogelijke
zaligheid betekenen! Zouden jullie het daar niet mee eens zijn?!'
[6] Becher zegt: 'Ja, ja, broeder, je
schijnt in alles gelijk te hebben. Onze vriend Messenhauser voelt zich in
zekere zin nog aards gevangen en denkt, dat hij nog steeds in Wenen smachtend
in een kerker op het doodvonnis zit te wachten. Maar op dit punt ben ik het helemaal
eens met vriend Jellinek. Het is jammer genoeg de zuivere waarheid, dat we alle
drie werkelijk doodgeschoten zijn. Ik zou echter niet met zekerheid kunnen
zeggen op welke dag. Want ik ben hier, waar het noch helemaal dag, noch
volledig nacht is, helemaal de tijd kwijtgeraakt. Dat doet er echter hier niet
toe. We zijn naar aardse begrippen eens en voor altijd dood en daar helpt geen
denken en geen praten meer tegen.
[7] Maar aan een hel geloof ik
helemaal niet. Want als er een God bestaat, dan kan er geen hel zijn. Bestaat
er echter geen God, dan kan er nog minder een hel zijn! Want het begrip God is
te zuiver, te verheven groots en te wijs en te goed, dan dat men zich uit Hem
een hel als begrip van volslagen onvolkomenheid zou kunnen indenken. Zou er
echter geen God bestaan, maar slechts zuiver mechanische, onbewuste krachten,
dan rijst de vraag, hoe zouden die een systematische hel hebben kunnen
voortbrengen?'
[8] Jellinek zegt: 'O, dat kan ik me
best voorstellen. Bestaat er een God, waaraan niet valt te twijfelen, dan rijst
de vraag: Hoe heeft dit volmaakte Wezen bijvoorbeeld ook zo'n Windischgrätz
kunnen scheppen? Deze tijgermens vertegenwoordigt tamelijk getrouw de hel op
deze aarde en is toch net als iedere ratelslang een werk van de volmaakte Godheid?
Zou er echter geen God bestaan, hoe konden de stomme natuurkrachten dan in zo'n
miserabel humeur komen en een Windisgrätz geheel bij toeval te voorschijn
toveren? Jullie zien dus, dat zowel met een God als zonder een God, het kwade
evenzogoed voorkomt als het goede. Meestal zelfs nog rijkelijker en sterker,
waaruit dan in beide gevallen volgt dat het begrip hel goed te verklaren is.
Daarom is het ook heel goed mogelijk daarin even onschuldig terecht te komen
zoals wij op aarde in handen vielen van Windischgrätz. Wat denken jullie hiervan?'
[9] Messenhauser zegt: 'Ja, je schijnt volkomen gelijk te
hebben! Mij is het nu ook al heel duidelijk dat ik werkelijk werd
doodgeschoten, en wel kort na onze arme, goedhartige Blum. Ik heb nu al
verschillende dingen waargenomen, die ik jullie wel kan meedelen.
[10] Kijk eens op tafel, waar onze
belangrijke papieren hebben gelegen. Ze zijn opeens onzichtbaar geworden. Dat
is toch een verbluffende en eigenaardige omstandigheid! Verder merk ik op dat
daarginds aan de oostzijde opeens een deur open staat, terwijl we nog kort
geleden niet konden ontdekken in welke wand mogelijkerwijs de deur te vinden
zou zijn. Tenslotte bemerk ik met niet geringe verbazing, dat onze gevangenis
in een aardig uitziende kamer begint te veranderen. Ook begin ik nu werkelijk
ramen in deze kamer te ontdekken en zie heel duidelijk, dat het steeds lichter
en lichter wordt. Wel was er al een eigenaardig schemerlicht in onze kerker,
maar we konden daarbij niets echt duidelijk onderscheiden. Nu echter kan ik
alles al goed waarnemen en zie ik allerlei sierlijke voorwerpen!
[11] Al deze verschijnselen bevestigen
steeds meer mijn overtuiging, dat we ons nu in een droom- of geestenwereld
moeten bevinden. Maar wat er in de toekomst in deze wereld met ons zal
gebeuren, is namelijk een andere vraag!
[12] Jij, broeder Jellinek, hebt
zoëven te kennen gegeven, dat de wraak op Windischgrätz jou de grootste
zaligheid zou bereiden. Op dit punt ben ik het weer niet met je eens; want
kijk, ik ben alleszins een fatalist. Het fatum (Fatum het (nood)lot).heeft op aarde gif en balsem
in gelijke hoeveelheid uitgestrooid. Wat kan een tijger er aan doen, dat hij
een tijger is? Wat kan de wolfskers er aan doen, dat haar vruchten gevaarlijk
zijn voor de mens! En evengoed kun je van Windischgrätz zeggen: Hij is een
blind werktuig van het fatum, dat hem gemaakt heeft zoals hij is. Op zijn
manier is hij even beklagenswaardig als wij, die zijn bloedige slachtoffers
zijn geworden.
[13] Wij hebben het, goddank
doorstaan. Hij echter moet het nog ondergaan. En wie weet of hij het eens beter
zal hebben dan wij het hadden! Vandaag ik, morgen jij! En tenslotte is het om
het even of je het
stof honderd of tien jaar lang platgetreden hebt, en of
je aan de galg of in het zachte bed je lichaam aan de wormen als voedsel geeft.
Mij is dat nu allemaal om het even!
[14] Een leven heb ik weer en
Messenhauser ben ik ook nog! Ik heb geen pijn, geen honger en geen dorst.
Jullie, mijn beste vrienden, zijn me ook gebleven en onze kamer wordt steeds
lichter en mooier! Wat willen we dan nog meer? Als dat zo doorgaat, kunnen we
van geluk spreken. Want beter en zorgelozer hebben we het op moeder aarde toch
ook nooit gehad! Wie weet, hoe alles zich hier nog zal ontwikkelen? Ik geloof,
steeds beter en beter! En zou het mettertijd weer een keer slechter worden: hoe
vaak heeft het noodlot op aarde ons tussen goed en kwaad heen en weer
geschoven!
[15] Veranderen kan ik de zaak niet.
En daarom is het het verstandigst alles maar te nemen zoals het komt en daarnaast
alle wensen aan de kapstok te hangen. Want die hebben ons nog nooit voordeel
gebracht en zullen ons hier waarschijnlijk ook nooit van nur zijn. Zijn jullie
het wat dat betreft niet volkomen met mij eens?'
54
Jellinek bewijst uit het boek der natuur
het bestaan van God
Een beter inzicht over de Godheid zou
de mens echter nooit kunnen verkrijgen
[1]
Jellinek zegt: 'Ik ben het volkomen met je eens, behalve met jouw 'fatum'. Want
wat dat betreft, klopt er iets niet in jouw redenering!'
[2] Messenhauser vraagt: 'Hoe zo?
Verklaar je eens wat nader.'
[3] Jellinek zegt: 'Geduld, beste
Messenhauser. Zoiets laat zich niet zomaar uit de mouw schudden! Maar ik wil
toch proberen je dat merkwaardige fatum enigszins uit je hoofd te praten.
[4] Kijk, je was je hele leven lang
een mens die zich nooit veel heeft beziggehouden met de hogere sferen van de
wetenschappen. Je was bij wijze van spreken al tevreden met de tafels van
vermenigvuldiging en je bekommerde je nooit om de 'hogere wiskunde'! Je was
steeds een oppervlakkig geleerde en je hebt je weinig om de kern van de wetenschappen
bekommerd. Daardoor kwam het dan ook, dat het innerlijk wezen der dingen voor
jou verborgen moest blijven. Zo kon je ook nooit tot dat goed gefundeerde
inzicht komen, van waaruit je de wonderbaarlijk goed berekende orde in alle
dingen en hun uitwerking duidelijk zou zijn geworden. Je bleef maar met de
buitenkant bezig, die op het eerste gezicht weliswaar de schijn heeft alleen
maar het werk van het toeval te zijn. Maar het is evenwel heel anders.
[5] Heb je al eens meegemaakt, dat een
huis met alles er op en er aan, door puur toeval is ontstaan? Je zegt: 'Nee,
zoiets is nog nooit gebeurd'. Goed, zeg ik. Als het toeval niet eens een huis
kan laten ontstaan, hoe kan het dan een hele aarde scheppen? Een aarde waarop
we toch ontelbare wonderbaarlijke dingen aantreffen, waarvan het eenvoudigste
al van een dermate wijze constructie getuigt, dat men nooit op het idee zou
kunnen komen om te beweren, dat dat het werk is van het stomme en blinde fatum!
Broeder, je geeft me gelijk en daar ben ik blij om. Maar luister nog wat verder
naar me.
[6] Bekijk eens de wonderbaarlijke
vorming van de planten. Hoe streng en nauwkeurig zij in hun eenmaal
vastgestelde vorm gedurende duizenden jaren steeds gelijk voorkomen, zonder dat
aan hun soort ook maar een atoom verandert. Hoe onnavolgbaar kunstig moet al de
bouw van een zaadkorrel zijn, dat hij uit de aarde alleen die bestanddelen tot
zich neemt die voor hem noodzakelijk zijn, en zich alsmaar weer veelvoudig
voortplant. Over het bovennatuurlijke wezen van een zaadkorrel wil ik het niet
eens hebben. Want wie begrijpt een dergelijke, goddelijke berekening,
tengevolge waarvan één enkel zaadkorreltje talloze myriaden van zijn soort
bevat?
[7] Of neem eens een eikel. Stop hem
in de aarde en al gauw zal er een eikenboom te voorschijn komen, en die zal je
dan vele jaren lang een ontelbaar aantal eikels opleveren. Leg je al deze noten
weer in de aarde, dan zul je al een bos met miljoenen eikenbomen krijgen, die
allemaal dezelfde vruchten in een ontelbaar aantal opbrengen. En dat ligt
allemaal wonderbaarlijk in iedere eikel voor onze blikken verborgen, maar toch
is het onloochenbaar aanwezig. Zeg me eens, of een fatum zo'n eikel zo zou
kunnen vormen?'
[8] Messenhauser zegt: 'Broeder
Jellinek, werkelijk, ik moet zeggen dat je een echte theosoof bent! Jouw
simpele bewijs met de eikel heeft me meer overtuigd dan alle geleerde frasen.
Ik ben nu helemaal zeker van de onbelangrijkheid van het fatum, en heb verder
geen bewijzen meer nodig. Maar nu komt er iets anders:
[9] Een God vol van de hoogste
oermacht en wijsheid moet er weliswaar bestaan, dat kunnen mijn hart en mijn
verstand nooit betwisten. Maar waar en wie is dit Godwezen? Kan het ooit door
een schepsel worden gezien en begrepen? Ik kan me nog goed herinneren, hoe ik
als student de bijbelse geschiedenis moest leren en daarbij in een van de vijf
boeken van Mozes een tekst heb gevonden, die luidde: 'God kan niemand zien en
daarbij in leven blijven! Deze betekenisvolle tekst zou Mozes vanuit een
vuurwolk zijn toegeroepen, toen hij aan de Godheid die met hem sprak, zijn
vurig verlangen voorlegde haar niet alleen te horen, maar ook te zien. Ik moet
toegeven dat ik nog wel steeds zo half en half aan die Godheid bleef geloven.
Maar wat het geloof betreft dat een zekere Jezus de volheid Gods zou bezitten,
moet ik jullie, beste vrienden, eerlijk bekennen dat ik op dat punt een
volstrekt ongelovige was en nog ben.
[10] Weliswaar bevat de zuivere leer
van Jezus inderdaad de edelste en waarste grondbeginselen, die met de natuur
van de mensen volkomen overeenstemmen en grondbeginselen, waartegen niets is in
te brengen. Maar dat de uitvinder van die beginselen ook een god zou zijn,
omdat hij morele principes opgesteld en geleerd heeft die bij de algemene
natuur van de mensheid passen, reikt verder dan mijn kennis en mijn geloof]
[11] De leer op zich kan dus heel goed
alleen maar van menselijke oorsprong zijn en heeft geen godwezen nodig. Want
als iedere grondlegger van juiste leerstellingen een god zou moeten zijn, dan
zou het op aarde al bijna moeten wemelen van goden. Euclides, de uitvinder van
de geometrische figuren, zou een god zijn! De uitvinder van de landbouw
gereedschappen, die van onschatbaar belang zijn, zou al een soort god-vader
zijn! De uitvinder van de getallen, de uitvinder van de schepen, eveneens
goden, en zo nog meer dan tienduizend andere uitvinders van de meest
verschillende nuttige zaken. Zoals het hele leger van uitvinders van
belangrijke dingen nog nooit aanspraak heeft gemaakt op vergoddelijking, zo
geloof ik ook dat de uitvinder van de beste en eenvoudigste moraal daar ook wel
van af had kunnen zien. Naar mijn weten heeft hij nooit aanspraak gemaakt op
die belachelijke vergoddelijking. Zeker maakten in die tijd kortzichtige en
bijgelovige mensen een god van hem, omdat hij duizend keer wijzer was dan zij!
Dat moet ons nu echter niet meer in de war brengen, zodat we Jezus niet meer op
een belachelijke manier voor een god houden, maar alleen voor dat, wat hij
werkelijk was. Ik geloof dat de huidige mensheid eindelijk eens zou moeten
inzien, dat het oneindige nooit eindig kan worden, dat God eeuwig God blijft en
de beperkte mens slechts een mens.
[12] Maar het is echt niet de moeite
waard veel woorden vuil te maken over datgene, wat tegenwoordig door alle zeer
geleerde heren als een uitgemaakte zaak wordt beschouwd. Maar wat ik al eerder
opmerkte, namelijk, waar en wie de eigenlijke Godheid dan wel is, wiens bestaan
ik beslist nooit betwijfelen kan, zeggen jullie me daarover eens jullie mening,
mijn beide vrienden.'
[13] Jellinek zegt: 'Ja, beste broeder
Messenhauser, dat is een heel hachelijke zaak. Het waar en wie zullen we
waarschijnlijk nooit te weten komen! Want wanneer wij, eindige wezens, het oneindige
wezen der Godheid zouden willen begrijpen, zouden we het eerst eindig moeten
kunnen maken, wat natuurlijk volkomen onmogelijk is. Eveneens lijkt het mij ook
onmogelijk van het oneindige Godwezen meer te weten dan wat ik je eerder, door
het voorbeeld van de eikel, heb aangetoond. Ik ben van mening dat we ons nu met
wat anders moeten bezig houden, want wat het punt van de Godheid betreft,
zullen we alle drie bitter weinig van oplossen.'
[14] Becher zegt: 'Je hebt volkomen
gelijk! Want de Godheid willen doorgronden, betekent waarlijk de zee in een
notendop willen gieten. Laten we daarom dit gesprek dat geen enkel nut heeft,
beëindigen en over wat anders gaan praten. Bijvoorbeeld over wat onze vriend
Blum in deze wereld doet, of waarmee onze aartsvijand Windischgrätz op aarde
bezig is, en of hij misschien ook binnenkort hiernaartoe zal komen, waar wij
hem op gepaste wijze zouden ontvangen!'
[15] Jellinek zegt: 'Broeders, wat
onze arme vriend Blum betreft, ben ik meteen van de partij. Maar bespaar me
Windischgrätz, want die tijger wens ik eeuwig nooit meer te zien! Maar luister,
het is net of ik nog meer mensenstemmen buiten de deur hoor. Laten we van tafel
opstaan om te zien wat er buiten gaande is.'
55
Op ontdekkingsreis.
Vreesachtige helden
De Heer en Robert komen op
[1] De drie staan van tafel op en gaan
behoedzaam naar de openstaande deur. Hier ontdekken ze, als ontwakend uit een
slaap, dat er behalve hun woonkamer nog een grotere en veel mooiere kamer is. Enkele
stappen van de deur verwijderd blijven ze staan en kijken naar links en rechts
of er ergens iets bijzonders valt te ontdekken. Want ze durven nog niet
helemaal bij de deur te komen, omdat ze niet weten wie of wat ze daar zouden
kunnen tegenkomen.
[2] Nadat ze de kamer waarin Ik Mij
met Robert, iets van de deur verwijderd, bevind en waar ook de vierentwintig
danseressen op de achtergrond bij elkaar staan, een tijdlang voldoende hebben
geïnspecteerd en er niets verdachts ontdekken, zegt Jellinek zachtjes:
[3] 'Vrienden, ik ontdek helemaal
niets gevaarlijks in deze voorkamer. Integendeel, ik zie daar in de hoek een
tafel, waarop zich een kristallen karaf met heel goed uitziende wijn en enkele
uitnodigende stukken brood bevinden. Als er verder geen gevaar dreigt, denk ik
dat we er zonder aarzelen op afkunnen gaan. Dat is blijkbaar bedoeld om ons
over ons geestelijk bestaan betere begrippen en ideeën bij te brengen dan die,
waarmee we tot nu toe hebben rondgelopen. Naar mijn mening zou een beetje meer
moed ons niet kunnen schaden. Wat denken jullie daarvan?'
[4] Messenhauser zegt: 'Broeder
Jellinek, ik ben het volkomen met je eens. Alleen moet ik tot mijn schande
bekennen, dat ik bij dergelijke ontdekkingstochten altijd het liefst de laatste
ben! Want zou er mogelijkerwijs rechtsomkeert gemaakt moeten worden, dan zou
ik natuurlijk de eerste zijn.'
[5)
Jellinek zegt: 'Maar beste broeder, ik krijg de indruk dat je een grote
bangerik bent! Hoe heb je toch met een dergelijke moed legercommandant kunnen
zijn? Nu wordt mij veel duidelijk! Kijk, als jij je leger in plaats vanuit je
goed bewaakte commandopost, bevelen had gegeven in het open veld tegenover de
vijand, wie weet of Wenen dan niet zou hebben gewonnen? Maar nu genoeg
hierover. Ik vraag je omwille van je eigen eer, wees nu geen lafaard!'
[6)
Messenhauser zegt: 'Maar beste vriend en broeder, nu jij toch al zo'n
heldhaftige Napoleon bent, zou het dan niet beter zijn als jij voor mij en
Becher eens dapper de voorhoede vormt? Als jij de meeste moed hebt van ons
drieën, wees dan zo goed om onze aanvoerder te zijn. Want ware heldenmoed heeft
mijn gemoed nooit gekend. Maar wat waar is, is waar, ik ben, ondanks mijn
geringe heldenmoed, toch nooit erg bang geweest voor de dood. En zo is het ook
nu. Maar ik voel een heel eigenaardige vrees voor dit voorvertrek, zoals
kinderen die bang zijn voor spoken, voor sommige vertrekken hebben. Het is
werkelijk iets heel eigenaardigs, als een niet te onderdrukken voorgevoel van
grote gebeurtenissen die spoedig en zeker zullen plaatsvinden. Jullie zullen
wel zien of mijn gevoel me bedrogen heeft, als we onze voeten over de drempel
zetten. Het komt mij werkelijk voor, dat we daar meteen met onverwachte, grote
dingen en gebeurtenissen zullen worden geconfronteerd. En ik hoop dat dit mijn
vreemde gebrek aan moed een beetje bij jou zal verontschuldigen.
[7) Jellinek zegt: 'Ja, mijn vriend,
dat is heel wat anders! Want ook ik word door een dergelijk voorgevoel
geplaagd; maar weet je, dat mag een grote geest niet hinderen! Als ik die fles
wijn en dat mooie tarwebrood ernaast bekijk, en mijn hongerige maag een
duidelijk verlangen begint kenbaar te maken, O, dan zou ik me liever daarginds
aan die tafel bevinden dan hier in jullie bevende gezelschap! Wat houdt me
eigenlijk hier nog langer tegen? Een goed begin is het halve werk! Dus vooruit
maar, hoera!'
[8] Dan stapt Jellinek moedig op de
deur af en wil naar de goed voorziene tafel lopen. Maar op het moment dat hij
zijn voet over de drempel zet, versperren Robert en Ik hem de weg. Robert zegt
op zijn gewoonlijk wat barse toon: 'Halt, wie is daar? Geen stap verder vóór je
je, samen met je twee begeleiders, hebt gelegitimeerd; wie zijn jullie en wat
willen jullie hier?'
[9) Jellinek deinst bij deze
onverwachte ontmoeting wat terug, maar vermant zich al gauw omdat hij in deze
examinator meteen Blum herkent en zegt dan verbaasd: 'O, o, Blum! Robert! Ja,
waar, waar ben jij dan toch geweest? Aha, dat is toch wel sterk! Laat me je
omarmen en kussen! Ken je ons werkelijk niet? Messenhauser, Becher en mij,
Jellinek?'
[10) Robert zegt: 'Ja, zeker,
werkelijk! Jullie, mijn lijdens- en lotgenoten zijn het, in levende lijve,
helemaal dezelfden zoals jullie op aarde waren! Ik wist immers allang dat
jullie hier mijn gasten zijn. Jullie wisten echter niet dat jullie je in mijn
huis bevinden. Jullie hebben je echter door een kinderachtige angst laten
bekruipen. Kom nu allemaal welgemoed hier en laten we ons daar bij die tafel
met goede en vrolijke dingen bezighouden! Broeder Messenhauser en jij, broeder
Becher, durven jullie nu nog niet over de drempel te komen?'
[11] Messenhauser en Becher zeggen
tegelijk: 'Wees duizend maal gegroet, dierbaarste broeder en vriend! Met jou
gaan we waarheen je ons ook wilt brengen, en zeker naar die tafel waarop voor
onze lege magen een rijke zegen ligt!'
[12)
Bij deze woorden komen ze vol vreugde op Robert af, omarmen en kussen hem en
begeven zich dan naar de tafel.
56
Jellineks hart
ontbrandt in liefde voor Roberts vriend
[1] Jellinek kijkt Mij vriendelijk en
met vaste blik aan en vraagt Me: 'Beste en beminnelijke vriend van onze broeder
Blum, zou ik je mogen vragen of je je ook nader aan ons bekend wilt maken? Je
moet zeker een bijzonder goed mens zijn, anders zou je je niet in het
gezelschap van onze edele vriend Blum bevinden!'
[2] Ik zeg: 'De toekomst zal je alles
onthullen wat je nog duister is. Maar ga nu ook met Mij mee naar de tafel van
de Heer en sterk je eerst. Dan zul je veel beter in staat zijn om menige zaak
te begrijpen die nu nog een raadsel voor je moet zijn. Kom dus, mijn beste
vriend en broeder Jellinek!'
[3] Jellinek zegt: 'O vriend, je stem
klinkt wonderbaarlijk vriendelijk! Ieder woord van jou verwarmt mijn hart op
een manier zoals ik die nog nooit heb ervaren. Als jij geen engel uit de hemel
bent, zie ik voor eeuwig van mijn menszijn af. Ja, ja, jij moet een engel zijn!
Weet je, ik zal bij je blijven en me heel nadrukkelijk op jou richten. Want hoe
graag ik die goede vriend Blum ook mag, toch heb ik jou nu sinds jij met me
hebt gesproken, volkomen onbegrijpelijk, veel liever! Maar nu aan tafel en een
glaasje op de eeuwige vriendschap met elkaar gedronken! Want ik geloof dat er
hier toch zeker geen Windischgrätz of een dergelijk iemand zal zijn, die over
dit huis een standrecht zou kunnen afkondigen?'
[4]
Ik zeg: 'O nee, zet die vrees maar voorgoed op zij! Nu echter naar de tafel,
want de anderen drinken al op onze goede gezondheid.'
[5] Messenhauser gaat Jellinek meteen met een kristallen
beker vol beste wijn tegemoet en zegt: 'O broeder Jellinek, dit is werkelijk
nog heerlijker dan alle beste wijnen die we ooit op aarde hebben geproefd!
Hier, drink deze beker uit op het welzijn van al onze vrienden en vijanden! Ook
op het leven van Windischgrätz! Dit blinde werktuig van aardse heersers over de
volkeren zal misschien ook nog eens tot beter inzicht komen.'
[6] Jellinek neemt verheugd de beker
aan en zegt: 'Beste vrienden, zo bevallen jullie me beter dan voorheen bij onze
nietszeggende discussies in die gevangeniscel waar jij, broeder Messenhauser,
nog steeds in wanhoop op je doodvonnis zat te wachten!
[7] Maar luister, ik heb deze vriend van
onze Blum als boezemvriend gekozen. En daarom moeten jullie me maar vergeven
dat ik van deze goddelijk geurende drank geen druppel wil nemen, zolang hij
niet eerst uit deze beker heeft gedronken!'
[8] Allen stemmen welgemoed in met de
wens van Jellinek. Deze reikt Mij met innige vriendschappelijke liefde de beker
aan en zegt: 'Goede goddelijk verheven vriend, versmaad het niet deze beker uit
de hand van een arme zondaar, een aardse landverrader aan te nemen! Waarlijk,
zou ik hier iets beters hebben, hoe graag zou ik het je aanreiken als teken van
mijn verering en hoogachting! Maar kijk, goud en zilver heb ik niet. Maar wat
ik heb, namelijk deze beker en bovendien een warm hart dat jou als een
hooggeachte vriend begroet, dat geef ik je! 0, neem het aan, zoals ik het je
aanreik! Het is zeker wel wat vrijpostig van me dat ik het waag om jou, die
zeker een engel bent, deze beker en mijn hart als onderpand van mijn
vriendschap aan te bieden. Maar ik heb je nu eenmaal ook met mijn slechte hart
lief, omdat ik voorheen in jouw weinige woorden zoveel vriendelijkheid, liefde
en wijsheid vond. Ik ben wel een heel onreine geest, maar knijp dan je hemels
milde ogen wat toe en denk: Die kerel weet niet beter! Weet je, ik weet nog
lang niet hoe men met geesten zoals jij moet omgaan. Maar je kunt ervan
verzekerd zijn, dat bij mij het hart op de tong ligt. Niet waar, vriend, je
neemt me deze vrijpostigheid toch niet kwalijk?'
[9] Ik neem de beker heel vriendelijk
uit Jellineks hand aan, drink eruit en zeg dan tegen Robert: 'Broeder, in de
provisiekast staat nog een fles, vol met Mijn eigenlijke lievelingswijn. Breng
die hier, om Mijn nieuwe boezemvriend te laten zien, hoe dierbaar Mij zijn
vriendschap is.
[10]
Robert gaat er vlug op af en haalt een echte diamanten fles vol met de
kostelijkste wijn en reikt haar Mij zichtbaar ontroerd aan.
[11] Ik neem de fles en schenk
dezelfde beker vol. Dan zeg Ik: 'Hier, lieve vriend en broeder, neem deze beker
en drink; en kom daardoor tot de volledige overtuiging dat jouw vriendschap Mij
buitengewoon lief en dierbaar is! Wat praat je over je zonden? Welk mens zou
een hart, dat zo vol is van onzelfzuchtige liefde, als een met zonden beladen
hart kunnen zien? Ik zeg je, voor Mij ben je rein. Want jouw liefde voor Mij
bedekt al je aardse zonden! Wat je echter nog hier of daar aan de wereld
verschuldigd was... Ik zou een slechte vriend zijn, als Ik die schuld niet van
je af zou nemen en ze niet voor jou zou vereffenen! Drink dan nu, broeder
Jellinek, op onze eeuwige vriendschap!'
[12] Jellinek zegt, tot tranen
bewogen: 'O goddelijke vriend, wat ben jij toch lief en goed! O, kon ik maar
mijn hart uit mijn lijf scheuren en in jouw borst stoppen! Wel, geef me nu de
beker maar!'
[13] Jellinek neemt de kristallen
beker, drinkt eruit en zegt: 'Nee maar, hemelse engelbroeder! Als jouw
vriendschap lijkt op deze drank, dan ben je geen engel maar... de pure Godheid
zelf! Want iets goddelijkers van smaak en geest kan de hele oneindigheid
onmogelijk nog te bieden hebben! Broeders, proeven jullie er ook eens van en
zeg dan, of ik niet volkomen juist heb geoordeeld!'
57
Uitwerking van de
hemelse wijn
Vraag naar Christus
en Zijn Godheid
Veelbetekenend
antwoord van Robert
Jellineks
liefdes-lijfspreuk
[1] Robert, Messenhauser en Becher drinken
alle drie uit de beker en verwonderen zich buitengewoon over de ongekende
kwaliteit van deze waarlijk hemelse wijn.
[2] Messenhauser zegt: 'Inderdaad,
Heer, wat een wijn is dat! Broeder Blum, het is goed toeven in jouw huis, laten
we ons hier inkwartieren! Laten we hier nu meteen voor eeuwig bij elkaar
blijven, als dat zou kunnen. Zou er zo nu en dan een arme zondaar verschijnen,
zoals wij dat waren en nog zijn, dan zullen we hem opnemen en hier een goede
tijd bezorgen, ook al was hij een van onze ergste, aardse vijanden!'
[3] Robert zegt: 'Vriend Messenhauser,
dat heb je echt mooi en waardig gezegd, omdat deze woorden werkelijk uit je
hart en niet uit je verstand kwamen. Ik zeg zelfs: Mocht Windischgrätz nu hier
komen als een noodlijdende geest, waarlijk, dan zal hij bij ons in ieder geval
een betere ontvangst krijgen dan wij bij hem op aarde!'
[4] Alle drie roepen: 'Bravo, zo is
het goed! Om een echt Christen te zijn moet men vanuit zijn diepste wezen kwaad
met goed kunnen vergelden. Wie nog wraakgevoelens in zichzelf bespeurt, is nog
lang geen volmaakte geest. Maar hij, die net als eens de grootste en wijste
leraar van de joden aan de galg nog kan zeggen: 'Heer vergeef het hun, want ze
weten niet wat ze doen!'... die heeft zeker de hoogste levensvrijheid in zich.
Ja, we zouden zelfs willen beweren: Hij is een God! En dat pleit ook het meest
voor het aanvaarden van de overigens zeer in het duister gehulde Godheid van
Christus.
[5] Waar zou deze Jezus van destijds,
aan wiens aardse bestaan helemaal niet valt te twijfelen, zich nu in deze
geestenwereld toch bevinden? Waarlijk, dat was wel de allergrootste vriend van
de mensen! Vriend Blum, had jij tot nu toe nog nooit de gelegenheid om hier
over deze merkwaardige man iets naders te weten te komen?'
[6] Robert zegt: 'Dierbaarste
vrienden, ik kan jullie op mijn woord verzekeren, dat juist Hij mijn eerste
werkelijke kennismaking was in deze wereld!'
[7] Allen vragen blij verrast: 'Hoezo?
Hoe ging dat dan? In welke omgeving vond dat plaats? Wat heeft Hij tegen jou
gezegd?! Zeg broeder, vertel ons daar eens wat over!'
[8] Robert zegt: 'Beste vrienden,
omdat we nu nog heel wat anders te doen hebben, zullen we dit uitstellen tot
een gunstiger gelegenheid. Maar ik kan jullie alvast verzekeren, dat Hij me
spoedig weer zal opzoeken en bij die gelegenheid zullen ook jullie Hem nader
leren kennen.'
[9] Jellinek zegt: 'Maar je kunt ons
toch nog wel zeggen, of je met Hem over Zijn Godheid hebt gesproken, die door
zo veel lichtgelovigen wordt aanvaard? En is Hij het met dat geloof eens of
niet?'
[10] Robert zegt: 'Ja beste vrienden,
daar hebben we zeker heel veel over gesproken. En ik moet er de voor jullie
trouwens nog nauwelijks te begrijpen waarheid aan toevoegen: Christus is de
enige ware God van eeuwigheid! Hij is de Schepper van alle hemelen en alle
werelden! Meer kan ik jullie nu niet zeggen. Als Hij echter komen zal, dan
zullen jullie alle bijzonderheden wel van Hem zelf vernemen!'
[11] Jellinek zegt: 'Vriend Blum, dat
is terwille van het bewijs echt niet nodig, maar wel echter terwille van mijn
hart. Want ik moet eerlijk bekennen dat ik als hij nu zou komen en mij zou
wenken hem te volgen, jullie allen ogenblikkelijk ontrouw zou worden! Want ik
houd al meer van hem als de meest volmaakte, beste mens, dan van alle mensen op
aarde bij elkaar. Hoeveel te meer zal ik hem dan liefhebben, als hij ook
werkelijk God is! Om het hoe wil ik me helemaal niet bekommeren. Want ik heb
eens een zinspreuk gelezen die luidde: 'God is liefde! Wanneer je hart ooit
door een machtige liefde wordt gegrepen, denk dan: God is in deze liefde!'
Kijk, deze spreuk is mijn barometer voor de aanwezigheid van God, ook in ieder
mens. Als ik nu echter zo' n machtige liefde voor Christus in mijn hart gewaar
word, dan zegt me juist deze liefde: Christus is, en moet wel God zijn, want
waarom zou ik hem anders zo intens liefhebben? Daarom houd ik ook zoveel van
deze hemelse broeder, omdat hij zeker veel goddelijke liefde in zich heeft. Heb
ik gelijk of niet?'
[12] Robert zegt: 'Volkomen! Alleen
met het hart kan men God begrijpen; met het verstand nimmer. Maar nu beste
vrienden, iets anders! Omdat we nu toch met het thema liefde bezig zijn, kunnen
we dit er gemakkelijk bij laten aansluiten.
[13] Luister! Wel is de liefde het
enige bewijs voor de Godheid en haar onbetwistbare aanwezigheid, maar we weten
ook dat er een teder, vrouwelijk geslacht bestaat, dat maar al te vaak onze
harten dermate in beslag nam dat we ondertussen tot een hogere en zuiverder
liefde voor God helemaal niet meer in staat waren. Wel, denken jullie dan dat
God ook in deze, meestal toch alleen maar zinnelijke liefde woont?'
[14] Jellinek zegt: 'Zeer zeker!
Wanneer Gods tederheid niet in de vrouw aanwezig zou zijn, wie zou haar dan
kunnen liefhebben? Maar dat deze liefde desondanks ook kan ontaarden, daar valt
niet aan te twijfelen.'
[15] Robert zegt: 'Wanneer bij wijze
van proef hier verscheidene buitengewoon mooie vrouwen in de prachtigste
balletkleding zouden optreden en ons met de grootste vriendelijkheid zouden
bejegenen, maar daarnaast ook de ernstige maar vooral bovenmatig goede Godmens
Jezus zou verschijnen, zeg me eens, vooral jij Jellinek, hoe zou je hart daar
dan op reageren? Want ik weet, dat de zogenaamde balletdanseressen voor jou
steeds het meest gevaarlijk waren!'
[16]
Jellinek zegt: 'Broeder, je hebt hier weliswaar een van mijn zwakke plekken
geraakt, maar daar kan ik toch naar eer en geweten tegenover stellen, dat ik
ondanks al mijn zwakheden, toch voor één echt haar van Christus 10.000
balletdanseressen ter plekke kan laren zitten of dansen! Want de liefde tot God
zal toch wel een beetje sterker zijn dan de liefde voor een knappe danseres. De
liefde voor de vrouwen kan alleen dan de liefde tot God afzwakken, als men
ofwel niet aan een God gelooft, dan wel genoodzaakt wordt te geloven in een
God, die ergens in een hostie zou zitten! Maar wanneer de Godheid werkelijk, en
wel in de persoon van Christus, aanwezig is, zodat men haar ziet, haar in die
hoedanigheid erkent en zelfs met haar kan spreken, broeder... stap dan maar op
met je dansende schoonheden! Maar zonder Christus zouden een paar van zulke
weelderige dames natuurlijk meer warmte in mijn borst teweegbrengen, dan
wanneer er geen zijn.'
[17] Robert zegt: 'Broeder, zou je er een paar willen
zien?'
[18]
Jellinek zegt: 'Als je hier ook dergelijke geesten hebt, laat ze dan maar zien,
zodat we aan ons zelf kunnen ervaren in hoeverre ze voor ons gevaarlijk zouden
kunnen worden.'
58
Toets voor Roberts vrienden met
betrekking tot hun liefde voor de vrouw
Goede beantwoording door Jellinek en
Messenhauser
[1] Na deze woorden van Jellinek gaat
Robert meteen naar het bekende achterste gedeelte van de kamer, waar de
vierentwintig danseressen zich nu achter een gordijn bevinden. Daar aangekomen
schuift hij het gordijn open en zegt tot de rustig daar vertoevende
danseressen: 'Welnu, mijn dierbaren, het is tijd voor jullie. Kom dus naar
voren en maak voor die drie gasten wat galante bewegingen. Maar, doe je best en
doe dit huis geen schande aan!'
[2] De danseressen doen meteen wat
Robert van hen verlangt. Maar nog voor ze de eerste dansjes gedaan hebben, zegt
de eerste tegen Robert: 'Alleen vragen we je wel, dat je het ons niet kwalijk
neemt als we door onze hier merkwaardig weelderige gestalte enigszins
gevaarlijk zouden kunnen worden! Mocht je dat van te voren aan zien komen, dan
zou het ons allen liever zijn, dat je ons niet voor die nieuwe gasten zou laten
optreden. Want het zou ons allen echt spijten als we kwaad zouden aanrichten,
omdat we nu heel graag werkelijk iets goeds willen doen.'
[3] Robert zegt: 'Lieve zusters, wat
jullie nu zeggen doet mijn hart deugd, want ik maak daaruit op dat jullie een
goede en zuivere instelling hebben. Maar jullie allen hoeven niets te vrezen.
Want mijn beste vriend daar en ook ik, zullen ervoor zorgen dat jullie die
gasten, en die gasten jullie, niet de geringste schade zullen toebrengen.
Treedt dus maar dapper en onverschrokken op; want jullie zullen door je dans
bij die drie gasten niets slechts of gevaarlijks, maar alleen goeds en prijzenswaardigs
bewerkstelligen!'
[4] Als de danseressen deze
verzekering hebben gekregen, komen ze vlug naar het lichte voorste gedeelte van
de kamer, en beginnen dadelijk allervriendelijkst hun kunst door allerlei
sierlijke bewegingen te vertonen. Robert, die zich weer bij de drie vrienden
heeft gevoegd, vraagt meteen aan Jellinek: 'Wel broeder, hoe bevallen je onze
huisdanseressen? Heb je op aarde ooit iets volmaakters op dit gebied gezien?'
[5] Jellinek bekijkt de danseressen met
grote aandacht en zegt daarop met een diepe zucht: 'Ach broeder, ik kan er
niets aan doen, maar bij het zien van zo'n voorstelling heb ik altijd hetzelfde
gevoel! Ik moet je heel eerlijk bekennen dat ik daar nooit echt plezier aan heb
beleefd. Integendeel, ik werd daarbij steeds vervuld van een zeker gevoel van
weemoed en verliet dan heel zonderling gestemd het theater. Ik dacht op aarde
vaak na over dat eigenaardige gebeuren in mijn gemoed. Maar ik was nooit in
staat daarvoor een redelijke verklaring te vinden. Maar nu gaat mij heel
duidelijk een licht op, en dat verheugt me meer dan al deze
danskunstvoorstellingen. De oorzaak ligt in het volslagen nutteloze van dit
gedoe met armen en benen. Zeg eens, welk nut kan men met deze kunst ooit
beogen? Volgens mij niet het allerminste! Alle andere kunsten, de muziek, de
dichtkunst en de schilder- en beeldhouwkunst, kunnen in hun zuivere en waardige
vorm voor het menselijk gemoed van wezenlijk nut zijn. En wel, omdat ze het
hart kalmeren en veredelen, en zodoende niet zelden een ruw mens tot een
zachtmoedig en gevoelig mens opvoeden, en een ware liefde in zijn hart
opwekken. Ook al laten we deze danskunst een nog zo'n. zuivere en waardige
richting inslaan, toch zullen door haar meestal slechts onzuivere gevoelens in
een ziel worden opgewekt. De natuur van bijna iedere man wordt na een
dergelijke uitvoering steeds veel zinnelijker en begeriger.
[6] Ik denk dat deze aangevoerde reden
van mijn onbehagen alleszins de aandacht verdient, hoewel hij niet de
eigenlijke bron was van de neerslachtigheid die me steeds overviel na zulke
voorstellingen. De eigenlijke bron van mijn gevoelens na zulke kunstuitingen
was waarschijnlijk hoofdzakelijk de gedachte, dat ik zo'n welgevormde danseres
als door een magische toneelkijker, als een gevallen engel zag!
[7] Hoe vaak zei ik dan bij mezelf:
Wat zou jij voor mijn hart kunnen betekenen! Maar als gevallen engel besef je
nooit de waarde van een hart dat jou zo graag uit het slijk waarin je gezonken
bent weer zou willen verheffen tot werkelijke engel. De mammon van de wereld is
nu je god. En blindelings vertrap je je eigen hart met voeten, waarmee je
slechts de brutaalste ontucht prikkelt. Wat kunnen je de harten schelen waarin
jouw betoverende voeten bij iedere stap giftige pijlen hebben geslingerd?'
[8] Zulke gedachten droeg ik steeds
met me mee en stemden mijn ziel heel vreemd triest. Had ik dan geen gelijk
wanneer ik zo dacht? Nu ik hier net zo denk, moet je je maar eens afvragen of
volgens jou deze danseressen, die nu gelukkig hun uitvoering hebben beëindigd,
voor mij ooit gevaarlijk konden worden? Voor mij zijn ze in deze situatie wel
het allerminst gevaarlijk en evenmin voor mijn allerbeste vriend hier, die mijn
woorden zichtbaar ontroerd heeft aangehoord. Dus kan ik jou, vriend Blum, de
volle verzekering geven dat al deze vierentwintig kunstenaressen met inbegrip
van hun achtenveertig mooie voetjes niet de minste afbreuk hebben gedaan aan
mijn liefde voor Jezus! Integendeel, ze hebben mijn nu heilig geworden liefde
alleen maar versterkt! Want kijk, ik heb nu oprecht medelijden met deze arme
gevallen engelen. En als het me mogelijk zou zijn hen vanuit hun lage positie
te verheffen tot ware mensen, dan zou ik daar mijn halve leven voor geven! Maar
genoeg hierover! Zeggen jullie twee, Messenhauser en Becher, nu ook eens, hoe
jullie dit spektakel is bevallen?'
[9] Beiden zeggen: 'Nou, nou, zo...
helemaal niet slecht! Maar het geheel komt ons toch wel wat komisch voor. Op
aarde zijn dergelijke excentriciteiten van menselijke domheid heel
verdraaglijk. Maar hier in het rijk van de geesten doen zulke dwalingen van het
menselijk streven wel een beetje eigenaardig aan! Stel je voor, dat we nu weer
naar de aarde zouden terugkeren en daar onze vrienden konden vertellen, dat we
zojuist een hemels ballet hadden bijgewoond! Nou, dat gelach zouden we wel eens
willen horen! Maar zeg nu eens, hoe je eigenlijk op het krankzinnige idee bent
gekomen om er in het rijk van de geesten een soort harem van een paar dozijn
balletdanseressen van het zuiverste water op na te houden? Heb je ze dan
formeel in dienst genomen? Of is dat misschien de hemel van de
nieuw-katholieken? Kom, ga nou toch gauw met je nieuw-katholieke engeltjes!
Breng ons liever nog zo'n fles van die laatste wijn! Daarvan is één druppel meer
waard dan al die achtenveertig voetjes bij elkaar!' Robert glimlacht daarop en
haalt de tweede fles.
59
De Heer over het
vaak verkeerd gebruikte gezegde: ‘het doel heiligt de middelen'
[1] Jellinek wendt zich nu ook tot Mij
en vraagt hoe Mij die zonderlinge kunstuiting is bevallen?
[2] Ik zeg tegen hem: 'Beste vriend,
Ik moet je eerlijk bekennen dat Ik bij zulke gelegenheden veel minder Mijn
aandacht vestig op het middel dan op het beoogde doel. Want het middel op zich kan
vaak nog zo vreemd lijken, dat maakt niets uit als daarmee maar een in ieder
opzicht nobel en goed doel wordt bereikt. Want hier in het rijk van de geesten
heiligt altijd het bereikte goede doel ieder middel waardoor dit doel enkel en
alleen bereikt kon worden. Hier doet de uitvoering van deze dans niets ter
zake, maar met betrekking tot het alleen daardoor te bereiken nobele doel, is
ze echter weer van oneindige waarde.
[3] Ik wil je deze weliswaar wat
jezuïetachtig klinkende grondregel vooraf eerst op aardse wijze toelichten,
zodat zijn geestelijke inhoud je des te duidelijker wordt. Luister dus naar
Mij! Zie, deze grondregel luidt kort gezegd als volgt: Het goede doel heiligt
ieder middel waardoor het zo mogelijk bereikt kan worden. Of deze grondregel
echter ook juist is, zullen we nu zien aan de hand van verschillende
voorbeelden:
[4] Kijk, een zoon op aarde heeft een
vader, die bij zijn werk het ongeluk had een been zodanig te breken, dat hij
alleen door een deskundige operatie weer genezen kan worden. Wat zou de goede,
zijn vader boven alles liefhebbende zoon wel doen met iemand, die zijn vader
puur uit woede of boosaardigheid zijn voet met een scherpe bijl zou afhakken?
Deze zoon zou die booswicht grijpen en hem levenslang tuchtigen! En toch zou zijn
vader bij deze 'spoedoperatie' heel wat minder geleden hebben, omdat deze dan
pijlsnel aan een gezonde voet zou zijn uitgevoerd, dan wanneer de operatie nu
aan een toch al uiterst pijnlijke voet door een dokter moet worden uitgevoerd.
Kijk, het middel op zich, zonder samenhang met het daardoor te bereiken doel,
zou zonder meer een gruwel zijn. Maar met betrekking tot het goede doel is het
een zegen. En de zoon zal zich tegenover de kundige chirurg die zijn geliefde
vader het leven redde, zeker uiterst dankbaar tonen. Want zonder hem zou zijn
vader zeker aan koudvuur gestorven zijn. Laten we echter verder gaan!
[5] Wat zou jij met iemand doen, die
jou met zijn vuist een tand uitsloeg? Je zou die woesteling voor het gerecht
dagen en geen gering smartegeld van hem eisen. Maar wanneer je een slechte tand
hebt die veel pijn veroorzaakt, ga je zelf naar een tandarts en betaalt hem
graag voor het uittrekken van die slechte tand. Wie zou er een tandentrekker
kunnen waarderen, die alleen voor zijn plezier de mensen hun tanden zou
uitslaan of trekken? Heel anders ligt de zaak in handen van een echte tandarts,
omdat hij door zijn vaak heel pijnlijke operatie een goed doel bereikt. Je kunt
onmogelijk ontkennen, dat hier het op zich akelige middel door het bereikte doel
wordt geheiligd. Dus daarom maar verder!
[6] Kijk, doodslag is een van de
zwaarste zonden die een mens aan zijn naaste kan begaan. Er wandelt een vader
met zijn zoon door een bos. Een booswicht die vermoedt dat de vader veel geld
bij zich draagt, springt opeens uit het struikgewas naar voren, grijpt de vader
bij de keel en wil hem wurgen. De zoon ziet het grote gevaar waarin zijn vader
verkeert, grijpt meteen naar zijn geweer en doodt de roofmoordenaar! Kijk,
doodslag is, zoals gezegd, een van de grootste zonden. Is echter de doodslag
die de zoon beging aan de moordenaar die zijn vader wilde wurgen, ook zonde? O
nee! Reeds het gezonde verstand zegt je: Doodslag is op zich en als middel tot
het bereiken van een slecht doel een van de grootste zonden. Maar zoals hier,
in verband met het goede doel, is hij even heilig als het doel zelf. In het
bijzonder, wanneer hij het enige doeltreffende middel blijkt te zijn.
[7] Wat geldt bij deze drie voorbeelden, geldt ook voor
iedere handeling die een mens of geest maar in staat is te verrichten. Wanneer
ze na wijs overleg het enige werkzame middel tot het bereiken van een goed doel
blijkt te zijn, dan is ze ook goed, rechtvaardig en door het bereikte doel
geheiligd!
[8] En zo zul jij, beste vriend, bij
deze arme danseressen wel een oogje dicht moeten doen. Want ze dansten om een
meervoudig goed doel te bereiken. En dit is ook werkelijk bereikt, zoals je
weldra zult inzien. Zeg eens, moeten we daarom wrok koesteren tegen deze
danseressen, of zullen we hen daarvoor misschien ook een glaasje laten proeven
van deze tweede fles?'
[9] Jellinek zegt: 'O, als het zo
ligt, dan zeker! Kom maar hier jullie hartjes, jullie zullen ook een goede dag
hebben!'
60
De danseressen verlangen opheldering
over God
Gevaar van het puur uiterlijke
onderzoek
[1] Na deze uitnodiging buigen de
danseressen heel eerbiedig en de drie eersten zeggen: '0, beste, goede
vrienden, jullie zijn veel te goed en te welwillend voor ons! Want onze
onwaardige kunst is wel de minste van alle kunsten om van geesten zoals jullie
ook maar de geringste waardering te verdienen. En zodoende kunnen we helemaal
niet begrijpen waarom jullie zo goed kunnen zijn voor ons arme zondaressen?
Waarlijk, als we ons nog op aarde in ons lichaam zouden bevinden, zouden zulke
hartelijke en goede mensen grote invloed op ons kunnen uitoefenen. Maar hier
zijn we volkomen arm van geest en we hebben niets anders dan wat jullie grote
_goedheid ons doet toekomen. Daarom kunnen we ook voor jullie grote goedheid
niets anders terug doen dan jullie uit het diepst van ons hart achten en
liefhebben! Als we jullie zo mogen benaderen, dan willen we dolgraag blij met
jullie zijn. Maar zou onze misschien te weinig zuivere liefde jullie niet
aangenaam zijn, laat ons dan maar weer verder trekken en onze aardse zonden
betreuren!'
[2] Jellinek zegt: 'Ik vraag jullie, lieve meisjes, wees
nu vooral niet zo rooms- katholiek! Waar is dan die God, die de liefde voor een
misdaad zou houden? Hoe zouden wij jullie kunnen verachten, omdat jullie ons
liefhebben? Kom dus allen maar hier en drink van deze ware levenswijn! Wees
niet bang voor ons; wij alle vijf verlangen niets anders van jullie dan alleen
je liefde, die jullie ons graag willen geven. En nu hoop ik dat jullie goed
beseffen wat wij van jullie wensen te ontvangen, namelijk niets anders dan
jullie zuivere liefde en vriendschap!'
[3] Als de danseressen dit van
Jellinek vernemen, komen ze allervriendelijkst naar ons toe en zeggen: 'Wij
zijn jullie dienaressen! Jullie goede en nobele wil zal voor ons als heilige
wet gelden! Eén verzoek willen we nog graag aan jullie voorleggen: We hebben in
die domme wereld weinig mogelijkheden gezocht om het hoogste, goddelijke Wezen
werkelijk te leren kennen en zijn daardoor, wat dit allereerste punt van
menselijk weten en geloven betreft, hier als volkomen blinden aangekomen.
[4] Wel waren we zogenaamde roomse
christenen en deden uiterlijk mee met alles wat deze kerk aan regels
voorschreef. Maar al ons vasten, biechten en ter communie gaan heeft ons geen
haar dichter bij het werkelijk kennen van God gebracht. Zoals we hier zijn,
stierven we allemaal zo ongeveer in de loop van tien à vijftien jaar en vonden
elkaar hier als bij toeval weer terug. Maar in dezelfde toestand als waarin we
deze ernstige wereld binnengingen, bevinden we ons nu nog. We kenden God niet,
en kennen Hem nog steeds niet. En toch kan alleen een boven alles goede, wijze
en almachtige God ons dit bestaan hebben gegeven!
[5] Wanneer jullie, lieve vrienden,
het niet beneden jullie waardigheid achten om ook ons arme schepselen bij
gelegenheid een wat betere voorstelling van God te geven, dan zouden jullie ons
een grote vreugde bereiden.
[6] Men heeft ons in de wereld de
Godheid steeds op zo'n manier afgeschilderd, dat juist deze voorstelling van
God ons ieder werkelijk Godsbegrip ontnam. God zou uit drie personen bestaan,
die ieder voor zich volkomen God zou zijn, wat toch kennelijk tot drie Goden
zou moeten leiden! Maar deze drie Goden zouden toch geen drie Goden, maar
slechts één God zijn! Ieder van de drie Goden heeft wel zijn eigen taak. Zo
hangt bijvoorbeeld God de Zoon sterk af van God de Vader en mag slechts datgene
doen en onderrichten wat de Vader wil. En toch wordt er weer beweerd: Zoon en Vader
zijn volkomen één! Met de Heilige Geest weet men eigenlijk helemaal niet waar
men aan toe is. Is hij meer of minder dan de Vader of de Zoon? Hij zou uit
beiden voortkomen en wordt als een duif boven beiden uitgebeeld! Dan zijn er
nog die miljarden hosties, waarvan ieder eveneens volkomen God zou zijn! Kan
een mens nu daaruit ooit tot een duidelijk inzicht komen over het wezen van
God? Heb daarom geen hekel aan ons verzoek, want het inwilligen daarvan is voor
ons belangrijker dan deze wijn.'
[7] Terwijl hij een beker met de beste
wijn aanreikt, zegt Robert: 'Beste zusters, in naam van God de Heer en Schepper
van de oneindigheid, neem maar rustig deze wijn en drink ervan. Want de geest
van deze wijn is niet zoals de geest van de aardse wijn, waarin volgens Paulus
geesten van ontucht en hoererij wonen. Maar de geest in deze wijn heet geest
van eeuwige, zuiverste liefde in God, welke geest dan ook een heilige vlam vol
licht, helderheid en duidelijkheid is. In dit licht zullen jullie heel spoedig
vanzelf in je vinden, wat jullie van ons zouden willen ontvangen.
[8] Jullie wens is weliswaar verheven
en geen engel kan er een tekortkoming aan ontdekken, maar zoek haar vervulling
niet buiten je, maar in jezelf, dan zal ze je van eeuwig nut zijn! Als wij haar
aan jullie geven, dan hebben jullie een vreemd eigendom in je. Dat kan jullie
wel uiterlijk een tijdelijk voordeel geven, maar het zou je innerlijk
mettertijd een niet gemakkelijk te herstellen schade toebrengen.
[9] Want zie, een alleen uiterlijke
leer kan zich om te beginnen ook alleen maar aan de uiterlijke geesten bekend
maken, wier geaardheid stoffelijk is. Hij brengt dan in deze geesten wel een
revolutie teweeg en dwingt hen hier en daar om die leer aan te nemen, maar de
innerlijke geest merkt zoiets al gauw. Hij treedt naar buiten onder de
natuurgeesten ofwel de eigenlijke natuurziel van ieder mens, bespeurt daar het
goede zaad en is daarover zeer verheugd. Maar dan gebeurt er meestal een
ongeluk. Terwijl de eigenlijke levensgeest van de mens het uiterlijke zaad
beziet en zich buiten zijn kamer te midden van zijn natuurgeesten verheugt over
een rijke oogst, verzamelen zich de meest boze en onzuivere
natuurgeesten die nog in de ziel aanwezig waren, om in de kamer van de ware
geest binnen te dringen en deze dan de terugkeer te versperren, ja heel vaak
onmogelijk te maken. Wanneer de ware geest dan echter zijn levenszetel
verliest, probeert hij aanvankelijk een nieuwe plek temidden van de beste
natuurgeesten van zijn ziel te verwerven; hij woont daar bij hen, als
medebewoner in het huis van een andere eigenaar. Maar omdat hij van al zijn
eigendommen beroofd, tenslotte de huur niet kan voldoen, neemt de eigenlijke
heer des huizes hem alles af wat hij nog bezat en maakt hem bovendien tot
gevangene of zelfs tot slaaf van zijn heerszucht! In deze toestand moet de
ware, innerlijke levensgeest zich dan met de meest onzuivere natuurgeesten
verbinden en met hen samen onder hetzelfde juk aan het schandtouw van de zonde
te trekken. En dat is dan ook zoveel als de geestelijke dood van de mens. Want
in zo iemand heeft satan dan zijn troon opgericht en de eigenlijke heer van het
leven in de mens tot slaaf gemaakt van helse begeerten en instincten!
[10] Houd daarom altijd goed voor ogen,
dat je niet te gretig een onderwijzing van buiten af zonder meer aanneemt. Want
deze dient tot niets als de geest haar niet in de allergrootste deemoed opneemt
en onmiddellijk zijn hele leven er volkomen naar richt, wat voor iedere geest
zeker een heel zware opgave is. Kijk, Salomo, Israëls meest wijze koning, viel
ondanks zijn wijsheid. Want zijn innerlijke geest, die zich sterk genoeg
voelde, waagde het eens zijn innerlijke woonstede te verlaten, zich naar buiten
te begeven onder zijn natuurgeesten, om deze volgens zijn wijsheid te ordenen.
Maar omdat hij dat deed vóór het bereiken van zijn volledige rijpheid, die
altijd van binnen uit en nooit van buiten naar binnen moet plaatshebben, werd
hij door zijn onzuivere natuurgeesten gevangen en niet meer toegelaten in zijn
huis, dat maar al te vlug omgebouwd werd tot woning van allerlei ondeugden,
ontucht en afgoderij! Zo verried ook Judas zijn Meester, Heer en God, omdat
hij de leer van het heil slechts opnam in zijn uiterlijke geesten, die hun
zetel hebben in het verstand en van daaruit in allerlei verlangens. Daardoor
lokte hij zijn eigenlijke levensgeest uit zijn innerlijke woning en opende deze
voor de satan, die er vrij kon binnentrekken. Het gevolg daarvan is al zo
bekend, dat ik het jullie niet opnieuw behoef te vertellen.
[11]
Daarom, drink nu deze wijn. Deze zal in jullie de juiste liefde tot God
opwekken. En deze zal jullie geest sterken en doen groeien. Als de geest dan
door zijn groei al zijn uiterlijke natuurgeesten zal doordringen zonder zijn
oorspronkelijke levenszetel te verlaten, zal hij zeker alles in zichzelf vinden
wat hij nu van buitenaf zou willen ontvangen. Hebben jullie mij goed begrepen?'
61
Het begrip van de
danseressen
Strijd tegen onzuivere natuurgeesten
in de mens
De trap naar de volmaaktheid.
De Allerhoogste
[1] De danseressen zeggen: 'O, wijze
vriend, jij bent waarachtig ingewijd in het diepste wezen van het mensenleven.
Heel goed hebben we je begrepen. Je hebt ons datgene waar wij vaak een vaag
vermoeden van hadden, duidelijk voor ogen gesteld. Hoe zullen we je daar ooit
genoeg voor kunnen danken?
[2] Hoe vaak hebben we op aarde mensen
gezien, wier geest de hoogst mogelijke ontwikkeling had. Mensen die met name op
het gebied van de religie een reputatie van heiligheid hadden en door iedereen
werden geëerd en geprezen. Ja, nog meer: Mensen die door woord en daad
onmiskenbare sporen van een hogere verlichting lieten blijken. Zulke mensen
kwamen soms bij ons en deden ons voorstellen voor de meest verfoeilijke
genoegens. Nee, dachten we bij onszelf, als dat de gevolgen zijn van een zo
voortreffelijke christelijke deugd, dan moeten we daar verder niets meer van
hebben! Destijds waren zulke verschijnselen voor ons een onoplosbaar raadsel,
nu echter is ons dat allemaal duidelijk. Want nu weten we pas waar al dat kwaad
vandaan komt. Geef ons nu die wijn des levens, dan willen wij allen deze beker
van deemoed tot op de laatste druppel in ons opnemen.'
[3] Robert reikt hun nu de beker aan,
zij drinken eruit en worden daardoor vervuld met een grote vreugde.
[4] Jellinek is, evenals Messenhauser
en Becher hoogst verbaasd over Roberts wijsheid en zegt na een poosje:
'Broeder, dat is te veel opeens! Je weet dat ik jou altijd voor een zeer wijs
man hield. Maar dat je werkelijk zo'n diepe wijsheid bezit, daarvan had ik niet
het minste vermoeden! Maar onwillekeurig komt het me toch voor, dat je hetgeen
je nu hebt gesproken niet van jezelf hebt. Maar dat doet er niet toe. Want je
hebt ook bij mij daardoor een lichtje doen opgaan, zodat ik nu de dingen en
verschijnselen heel anders begin te beoordelen dan vroeger.
[5]
Het begint me nu ook een beetje duidelijk te worden waarom deze danseressen
voor ons gedanst hebben. Hebben ze daardoor misschien onze onreine geesten uit
de door hen bezette woning van ons ware 'ik' gelokt, en heeft dit toen vlug
weer zijn eigen woning betrokken?'
[6] Robert zegt: 'Ja, ja, bijna heb je
de zaak waarheidsgetrouw weergegeven. Maar toch heb je nog wat te oppervlakkig
in jezelf gekeken. Want, beste broeder, hoe heb je zo over jezelf en over ons
allen kunnen denken?
[7] Ik zeg je, bij ons is juist het
omgekeerde het geval. Onze en vooral jullie geesten bevinden zich gelukkig in
hun juiste levenswoning, anders zouden jullie je niet in deze woning bevinden,
maar in een zodanige waar nooit licht en levenswarmte binnenkomt.
[8] Jullie geesten werden alleen te
veel door de natuurgeesten belegerd, zodat ze zich nauwelijks konden bewegen en
niet door deze natuurgeesten konden heen kijken. Daardoor konden jullie je
voorheen in dat vertrek ook nauwelijks bewegen en nog minder ergens iets zien.
Alleen door buitengewone hulp van boven werden de belegeraars van jullie geest
naar buiten getrokken. En zie, jullie geest kon ook meteen uit zichzelf meer
licht ontwikkelen en daardoor zijn vroegere, uiterst beperkte gezichtskring
uitbreiden. Jullie ontdekten toen ook meteen een openstaande deur en deze
tafel met de levenswijn.
[9] Maar toch zijn er nog zoveel
natuurgeesten als belegeraars om de echte woning van jullie geest gebleven, dat
door hun nog grote aantal jullie geest niet volkomen helder kon zien, maar als
door een lichte nevel moest kijken. Daar echter deze geesten, die steeds het
hardnekkigst de ware geest belegeren en hem in hun sferen willen lokken,
meestal van zinnelijke liefde afkomstig zijn, hebben ze ook in zeker opzicht de
grootste gelijkenis met de ware geest van zuivere liefde van God in onze
harten. Ze zijn het moeilijkst van deze levenswoning weg te krijgen omdat ze, als
geen andere soort van natuurgeesten, maar al te sterk aan het leven vasthouden.
Hun grootste angst is het leven te verliezen, dat hun zoveel Zoet genot biedt.
[10] Deze hardnekkige natuurgeesten
kunnen slechts door een buitengewone aantrekkingskracht van buiten af wat meer
worden weggetrokken van de woning van de eigenlijke geest, bij welke
gelegenheid deze ware geest dan zijn territorium weer wat kan uitbreiden en
daardoor vrijer en meer verlicht kan worden. En kijk, zo'n uiterlijke
aantrekking werd hier dan ook door deze danseressen bewerkstelligd. En jullie
ware ik is daardoor veel vrijer en helderder geworden. Daarom heeft ook
voorheen mijn verheven vriend tegen jou, broeder Jellinek, toen je dat dansen
hier wel wat eigenaardig vond, gezegd, dat je hier niet zo zeer op het middel,
dan wel op het goede doel moet letten. Nu heb je het duidelijk belichte, goede
doel voor je! En daarom meen ik althans, dat je ook niets meer tegen het middel
zult inbrengen.
[11] Dat echter deze danseressen nog geen zuivere engelen
zijn omdat door hen voor jullie een goed doel werd bereikt, hoef ik jullie
nauwelijks nader toe te lichten. Maar we willen alles doen, opdat zij worden,
wat zij en ook wij nog niet zijn!
[12] Ik ben slechts één trede verder
op de trap dan jullie, en dat is ook mijn enige voordeel. Maar de trap naar
onze eeuwige bestemming is een oneindige. En daarom zal het ook gemakkelijk
kunnen gebeuren, dat onze huidige verschillen zo weggewerkt worden, dat niemand
van ons iets op een van de anderen voor heeft. Met uitzondering van die vriend
en broeder naast je, broeder Jellinek, die ons allen zo verschrikkelijk ver
vooruit is, dat we nooit in staat zullen zijn hem in te halen. Waarom, dat zal
jullie bij een nadere kennismaking met hem voldoende duidelijk worden.
[13] Maar nu hebben we nog een ander, heel belangrijk
karwei te doen dat in de eerste plaats in orde gebracht moet worden, daar wij
ons anders in dit huis niet vrij zouden kunnen bewegen.'
62
Heilzame kuur voor deze wellustelingen
Robert moedigt hen aan om het huis
binnen te treden
[1] Robert zegt verder: 'Kijk eens
door dit raam naar buiten in die heerlijke tuin, die dit huis aan alle kanten
omringt en zeg me eens wat jullie daar zien?'
[2] De drie gaan dadelijk naar het
raam en kijken naar buiten. Nauwelijks hebben ze echter een blik naar buiten
geworpen, of ze deinzen huiverend terug. Jellinek neemt het woord en zegt:
'Maar broeders, in Gods naam, wat is dat nu! Zijn dat mensen, dieren of duivels?
Nee, zoiets had ik in de buurt van dit huis niet verwacht! Daar zie je in een
keer alle afschuwelijkheden van de smerigste, heidense mythologie, plastisch en
daadwerkelijk bij elkaar! Ik smeek je, beste broeder, doe de deur van je huis
toch op slot, anders lopen we gevaar dat deze beesten bij ons binnendringen en
ons allemaal met huid en haar opvreten!'
[3] Robert zegt: 'O, wees daar maar
niet bang voor! Ze zien er in wezen niet zo uit als ze jullie op het eerste
gezicht toeschijnen. Dat ze jullie zo afschrikwekkend voorkomen komt, omdat ze
vanuit de Weense tijd nog menen, dat jullie hen aan Windischgrätz zouden hebben
verraden. Wanneer ze van het tegendeel overtuigd zullen zijn, zullen ze jullie
ook meteen wat menselijker voorkomen. Want weet wel, het zijn allerlei Weense
individuen die in de noodlottige oktoberdagen als strijders voor de aardse
vrijheid zijn gevallen door de wapens van de soldaten van de keizer. Ze menen
nu dat dit nooit mogelijk zou zijn geweest indien vooral Messenhauser hen niet
heimelijk zou hebben verraden. Worden ze echter van het tegendeel overtuigd,
dan zal er met Gods hulp ook wel wat anders met hen te beginnen zijn. Mochten
zich onder hen ook nog enkelen bevinden die zich niet willen laten overtuigen,
dan zal de Heer met Zijn macht zulke bokken van de betere schapen wel weten te
scheiden.
[4] Daarom zullen we hen dan ook
binnenlaten en volgens de wil van de Heer bewerken. Omdat het toch ook veelal
onze schuld was dat ze door onze redevoeringen en wetten zo ver zijn gekomen, is
het nu ook vooral onze plicht hen op een betere weg te brengen. Kom nu dus met
me mee naar buiten; we gaan naar hen toe in naam van de Heer!'
[5] Robert gaat nu met Messenhauser en
Becher naar buiten de tuin in, waar de bekende Weners zich nog bevinden met hun
afgematte deernen en verkrachte dochters. Ik volg hen meteen met Jellinek aan
Mijn zijde naar de tuin, waar we deze menigte in een zichtbaar onbehaaglijke
toestand aantreffen.
[6] Als Robert hun vraagt hoe het met
hen gaat, schreeuwen ze bijna allemaal tegelijk: 'Miserabel, ellendig en
slecht! Help ons, of maak een eind aan dit ellendige zwijneleven! Dat is ons om
het even! Is dat niet echt om duivels van te worden?! Stel je voor, wat we hier
in dit vuile stinkende geestenrijk al voor fraaie ervaringen hebben opgedaan!
Het is waar, we hebben het met de vrouwen wat al te bont gemaakt. Maar we zijn
beesten en zijn ook nooit wat anders geweest omdat we nooit tot iets beters
werden opgevoed, waaraan alleen onze wijze en milde vorsten schuldig zijn. En zo
vermaakten we ons hier dan ook op de geliefde manier, zoals vader Adam met Eva.
Maar luister nu, wat er op dit gebied in het geestenrijk verschrikkelijk is en
nauwelijks te geloven, we zijn hier bijna allemaal aangestoken! Dat is toch
verduiveld beroerd, hier in het geestenrijk te worden besmet! Als er hier nu
maar ergens hulp te krijgen zou zijn! Maar er is nergens iets, waar je ook
kijkt. Je ziet nu hoe het met ons gaat! Wees daarom zo goed en bezorg ons een
of andere hulp of breng ons allemaal om het leven. Want het is toch honderd
keer beter helemaal niet te bestaan, dan onder zulke afschuwelijk bittere
omstandigheden!
[7] Nog iets! Zeg ons eens, wie jouw begeleiders zijn.
Die ene kennen we al; dat is de zogenaamde eigenlijke heer des huizes, een echt
zeldzame man Gods. Maar die andere drie kennen we niet. Zeg eens, wie zijn
dat?'
[8] Robert zegt: 'Mijn arme, zieke vrienden, zijn jullie
dan zo blind, dat jullie niet meer in staat zijn Messenhauser, Becher en
Jellinek te herkennen?'
[9] Sommigen schreeuwen: 'Wel
sakkerloot! Wat?! Zijn dat die drie aartsschoften? Nou, we hadden ons eerder
voor kunnen stellen dat we dood waren dan dat we juist die aartsboef van een
Messenhauser nog eens tegen het lijf zouden lopen! Maar het is zijn geluk dat
wij er nu allemaal zo miserabel aan toe zijn. Anders zouden we hem hier wel
eens onze curieuze dank betuigd hebben voor zijn oppercommando in Wenen! Maar
omdat we voor een stevige handdruk te zwak zijn, kan hij zich er ondertussen
mee troosten dat wij deze uitgekookte schurk en spitsboef toewensen wat hij
zichzelf zeker niet toewenst! Dus, Messenhauser, Becher en Jellinek! Zo komt
hier alle gespuis weer samen! Werkelijk, dat is een fraai paradijsje!'
[10] Robert zegt: 'Zeg eens, zijn
jullie nou opgelucht, nu jullie mijn vrienden hebt kunnen beschimpen?' De
Weners zeggen: 'Nou, dat niet. Maar we moesten het hun zeggen, omdat ze
het echt hebben verdiend! Je weet zelf wel hoe en waarom!'
[11]
Robert zegt: 'Luister, als we dat nu eens laten rusten; wat voorbij is, is voorbij!
Niemand van ons, uitgezonderd mijn verheven vriend, kan van zichzelf beweren
dat hij nooit gefaald heeft. Ik geloof eerder, dat ieder van ons het scala van
alle doodzonden wel meer dan ééns heeft doorlopen. Het zou wel heel dom van me
zijn, als ik deze drie beschuldigden als onschuldig voor jullie zou willen
kwalificeren. Zij hebben hun danige portie zonden begaan, maar wij van onze
kant zijn er ook niet zuinig mee omgegaan! Om te bepalen wie van ons voor Gods
rechterstoel eigenlijk het meest rijp voor de hel zou zijn, zou de eeuwige
Meester van het leven niet veel hoofdbrekens kosten. Maar ik denk, omdat we
geen van allen iets waard zijn voor God, dat we elkaar hier maar niet meer
moeten aanklagen. Het is beter dat we elkaar onder algemene, wederkerige
amnestie de hand reiken, elkaar alles vergeven en hier in dit nieuwe rijk van
het leven ook een nieuwe kolonie stichten van louter vrienden en broeders. Dat
zal voor ons in het vervolg betere vruchten afwerpen, dan wanneer we elkaar
hier nog zouden oordelen, waar ieder van ons toch al een behoorlijke mate van
het oordeel op zijn schouders te dragen heeft! Wat denken jullie, hoe bevalt
jullie mijn goedbedoelde voorstel?'
[12] Allen roepen: 'Ja, ja, je hebt
volkomen gelijk! Maar vooral gezondheid, daar hebben we het meest behoefte aan.
Want je weet dat een mens of geest die lijdt, niet gemakkelijk tot een gezond
besluit kan komen. Met een zieke Wener is niets te beginnen!'
[13] Robert zegt: 'Nu, dat komt wel
voor elkaar! Sta op en kom allen met mij naar binnen, daar zullen wel middelen
te vinden zijn om jullie weer gezond te maken. Want hier in het geestenrijk
valt voor het uitwendige met geen dokter iets te beginnen, omdat hier iedere
kwaal van binnenuit moet worden genezen. En daarvoor is het nodig, dat jullie
hier mijn huis binnengaan, dat van alle mogelijke middelen uitstekend is
voorzien. Daarom, volg mij maar!'
[14]
Na deze woorden van Robert staan allen op, ook de vrouwen, en strompelen zo
goed als het gaat achter ons aan het huis binnen, en wel in het ons reeds
bekende vertrek, dat groot genoeg is om vele duizenden gasten op te nemen.
63
Volksgesprekken.
De barricadeheldin
De pathetische spreker
[1] Als ze allen in het vertrek bij
elkaar zijn, merkt één van hen de danseressen op: 'Nu, die kunnen ons nu ook
allemaal gestolen worden. Onze situatie en die daar, dat zou mooi bij elkaar
passen!' Een ander, naast hem, zegt: 'Wel verdraaid nog aan toe! Knap zijn ze!
En mooie voetjes dat ze hebben! Sapperloot, was ik maar gezond. M'n hemel, die
middelste spreekt me wel aan!' (Het gesproken Weense dialect in de volgende
hoofdstukken gaat in de vertaling uiteraard verloren.)
[2] Zijn buurman vermaant hem: 'Maar
Frans, alsjeblieft, wees nu toch verstandig! Weet je dan niet, dat we niet meer
op aarde zijn?' De eerste zegt: 'Dat weet ik wel, maar aarde of geen aarde,
mooi zijn ze toch! Je moet wel helemaal geen gevoel hebben, als je daar
onverschillig bij kunt blijven.'
[3] Een derde zegt: 'Maar als Frans
door zijn belangstelling later in de hel terecht zou komen, hoe zou het Frans
dan te moede zijn?' Frans zegt: 'Ach, de duivel hale je! Je bent en blijft een
dom loeder. Zijn we nu dan soms in de hemel? Of heb jij ooit de hel gezien, om
te kunnen zeggen, dat je nu nog niet in de hel bent?' De toegesprokene zegt:
'Dat weet ik wel, want dan zouden we eerst verdoemd moeten worden en daarna het
helse vuur zien. En dat, meen ik, is nu met ons nog niet het geval. Het brandt
me wel verduiveld; je weet wel waarom. Maar dat is nog geen hel, omdat we nog
niet verdoemd zijn, en ook geen vuur zien. Maar ik denk wel, wanneer we die
verduivelde vrouwen ook nu nog niet met rust laten, nu we al in de
geestenwereld zijn, dat we veel gemakkelijker in de hel kunnen komen dan op
aarde. Heb ik soms ongelijk?'
[4]
De eerste zegt: 'Ja, ja, je hebt wel gelijk. Maar denken kan ik toch zeker,
zoals mijn kop me dat ingeeft! Dat wil nog niet zeggen dat ik iets doe!' De
ander zegt: 'Ja, ja, niets doen, niets doen! Eerst komen altijd de gedachten, na
de gedachten de begeerten en na de begeerten de daden. En daarna komt de hel en
dan is het afgelopen! Begrijp je me? Ik denk nou eenmaal zo: Gestorven zijn we,
en we zijn nu in de geestenwereld. Daar is het parool: mooi rustig blijven en
gehoorzaam zijn en niets anders denken, spreken en doen, dan wat Blum ons zal
zeggen; dan kan het met ons nog beter worden!' Frans zegt: 'Nou ja, dat is ook
goed; je bent niet helemaal zo dom als je er uitziet.'
[5] Een barricadeheldin naast hen
zegt: 'Moet je die twee grootsprekers zien! Die willen elkaar de hel in- en
uitpraten! Hahaha, de een is nog een grotere snoever dan de ander en ze wachten
nog tot ze verdoemd worden, alsof ze niet allang verdoemd zouden zijn! Hahaha,
dat is toch grappig!' Frans zegt: 'Kun jij je grote waffel niet dicht houden?
Jij smerige studentenhoer! Wacht maar, ik krijg je nog wel! Voor een hemelrijk
van Christus meet ik je er nog wel een paar uit, dat de allerzaligste maagd
Maria daarbij nog au zal roepen! Kijk me dat misbaksel eens aan! Die zou ons
graag met z'n allen in de hel willen hebben. Kijk uit, dat jij met je handen
als vleermuisvleugels er niet het eerst in vliegt!'
[6]
Een ander komt naar voren en zegt op pathetische toon: 'Vrienden, bedenk wel
waar jullie zijn! Het is hier niet het Prater, waar het Weense mensdom zich nog
tien keer grover gedraagt dan anders! Bedenk, hier is het geestenrijk, waar
men zich goed moet gedragen en ernstig moet zijn om niet ogenblikkelijk voor
eeuwig te worden verdoemd. Want bij God is er geen genade en geen pardon meer
in deze wereld!' De heldin zegt: 'Hoho, maak u zich niet zo druk, opgeblazen
leeghoofd! Dat onze lieve Heer met iemand als u die het bier bij emmers zuipt
geen erbarmen kan hebben, dat is toch heel natuurlijk!' De pathetische spreker
zet grote ogen op en zegt: 'Wa-a-at zegt deze lelijke Blocksberg heks? Wacht
maar, voor dat potje zal hier in de geestenwereld ook wel een deksel te vinden
zijn! Is hier dan geen kerel, die niet bang is zijn handen vuil te maken om
deze vuile deern de nek om te draaien?' De heldin zegt: 'O, doe daar maar geen
moeite voor. Want als het hier op de gemeenste kerel aan zou komen om mij de
nek om te draaien, dan zou daarvoor immers niemand geschikter zijn dan u! Maar
dan denk ik dat zo'n karwei nog veel te goed voor u zou zijn. Wie denkt u wel
dat u bent, levend biervat?!' U mist uw wijntje en uw Trijntje in de geestenwereld,
hé? Troost u maar, misschien komt uw Trijntje ook wel gauw. Dan zal onze lieve
Heer meteen barmhartiger zijn dan U nu!'
[7] De patheticus zegt: 'Vrienden,
laten we ons met dit ordinaire mens niet meer bemoeien, want een koe met een
beruifde staart maakt alles om zich heen onrein!' De heldin zegt: 'Ja, dat zou
toch een schande zijn als u niet schoner zou zijn dan ik; u heeft zich toch u
leven lang met duizenden emmers bier schoongespoeld! En dat is wel heel wat
anders dan honderd generale biechten bij alle Jezuïeten! Als ik een stukje van
onze lieve Heer was, dan wist ik wel hoe ik u zalig zou maken. Ik zou van de
Donau louter sterk bier maken en u daar neer zetten, waar de Donau in de Zwarte
Zee uitmondt, en dan uw Trijntje er naast. Dan zou u de zaligste mens zijn!'
64
De goedhartige heldin spreekt hem
tevergeefs toe
[1] De patheticus laat nu de heldin
staan en begeeft zich naar Robert, om hem er eerbiedig op te wijzen, wat een
laag bij de grondse wezens hier in de geestenwereld zijn voorname huis
verontreinigen. Zou hij zulke wezens niet ergens anders heen kunnen sturen?
[2] Robert zegt: 'Mijn waarde vriend,
dat gaat hier onmogelijk. Ziet u, op aarde wilden we immers niets anders dan in
ieder opzicht volkomen gelijke rechten voor de mensen bereiken. Wat echter op
aarde niet te realiseren was, wordt ons hier nu overvloedig aangeboden. En dat
is een waar geschenk van de allerhoogste heerser over alle hemelen en werelden.
Wilt u nu in deze geheel vrije toestand, die God Zelf ons hier geeft, echter
gelukkig zijn, overschat dan nooit uw waarde als mens. Bedenk heel goed, dat
alle mensen die u hier ziet, dezelfde God tot Schepper en Vader hebben. Dan
zult u deze mensen ook waarlijk liefhebben en oprechte wederliefde ondervinden,
hetgeen hier het enige is dat het geluk voor allen teweeg brengt. U zult dan
ook nooit uw toevlucht hoeven te nemen tot het verdedigen van uw eer, maar uw
eigen hart zal u de allerbeste rechtvaardiging verschaffen in de harten van uw
broeders en zusters. Overigens hoeft u er zich helemaal geen zorgen over te
maken of mijn huis door deze arme wezens wordt verontreinigd of niet, want daar
is al voor gezorgd. Ook moet ik u eerlijk bekennen, dat deze heldin met haar
radde tong mij liever is dan u. Zij is, zoals ze is, een Weense, en heeft
daarbij een goed hart. U bent echter een gepensioneerde hof-filosoof, die zich
alleen met 'u' laat aanspreken, zonder te bedenken dat we hier allemaal
broeders en zusters zijn. Zegt u zelf eens, wie me hier dierbaarder zou moeten
zijn, u of die Weense, in haar volle oprechtheid?'
[3] De patheticus maakt een buiging voor
Robert en zegt: 'Als achtenswaardige heren hier zo worden aangesproken, dan
vraag ik of u mij wilt veroorloven weer naar buiten te gaan, want hier stinkt
het van de platvloersheid en van het gepeupel!'
[4] Robert zegt: 'Vriend, in dit huis
bevindt zich nergens een kerker, noch een keten, behalve die van de liefde!
Wilt u zich deze niet laten welgevallen, dan kunt u net zo vrij weer naar
buiten gaan als u bent binnen gekomen. Alleen moet ik er helaas aan toevoegen,
dat het voor u een beetje moeilijk zou kunnen worden dit huis van liefde weer
binnen te gaan. Want het zou heel goed mogelijk kunnen zijn dat dit huis uit uw
gezichtsveld zou verdwijnen, zodra u de eerste stap naar buiten doet. U weet nu
waar u aan toe bent. Maar u bent vrij en kunt doen wat u wilt.'
[5] Nu schrikt de patheticus en weet
niet wat te doen. Maar onze heldin komt er snel bij en zegt: 'Kom nou, blijf
toch! En doe niet zo verwaand! Kijk, ik ben allang niet meer boos. Mij heeft
het alleen maar een beetje gehinderd, dat u onze lieve Heer iedere genade en
barmhartigheid hebt willen ontnemen. En toen heb ik u dus mijn mening gezegd,
maar ik bedoelde het niet zo kwaad! Maar u had mij wel op kunnen vreten van
woede, als het u mogelijk was geweest. Daarna bent u mij gaan aanklagen en had
u graag gehad dat ik werd gestraft. Maar de heer Blum is gelukkig een beetje
verstandiger dan wij tweeën, en zodoende hebt u niets kunnen bereiken en
daarover bent u nu teleurgesteld. Laat dat nu maar zitten, wees niet meer boos
en blijf maar hier. Naderhand komt alles wel weer voor elkaar. We zijn toch
louter mensen vol gebreken en moeten daarom wat geduld met elkaar hebben. Het
zou me wat moois zijn, wanneer wij ons hier als geesten ook nog beledigd zouden
voelen! Komt u toch weer bij ons. De oude Frans die lange tijd uw schoenpoetser
was, zal u wel weer op het goede spoor zetten! Nou, bent u nu nog boos op mij?'
[6] De patheticus zegt: 'Nee, ik ben
niet echt boos op jou, want dat zou me niet tot eer strekken, omdat jij, om zo
te zeggen, bij mij vergeleken toch niets bent! Maar in jullie midden, waar zo'n
vreselijk ordinaire sfeer heerst, kan ik mij niet meer begeven; dus zal ik me
hier in de kring der notabelen ophouden. Jij kunt dus weer gaan!' De heldin
zegt: 'Pas maar op, dat die notabelen niet misselijk worden van u, verwaand
leeghoofd! Wie denkt u wel, dat u bent? Ik ben wel een echt jolige Weense meid,
maar slecht ben ik nou ook weer niet. Wanneer ik voor u echter te min ben, dan
zoekt u toch een betere uit! Daar staan er meteen al een paar dozijn! Ga daar
maar heen en probeer uw geluk! Die zullen u wel zeggen, hoeveel u waard bent!'
[7] De heldin begeeft zich weer te
midden van haar groepje. De patheticus trekt echter zijn neus op en doet, alsof
hij die vlotte spreekster helemaal niet gehoord heeft.
65
De
Weners en de onplezierige Bohemer
De
heldin wendt zich tot Jellinek
Deze
verwijst haar naar de Heer
[1] Als onze heldin zich weer temidden
van degenen bevindt met wie ze eerder een nogal felle discussie had gehad, zegt
de ons reeds bekende Frans tegen haar: 'Zo bijdehante juf, hoe is het je
vergaan bij die opgeblazen druktemaker? Heb je het hem eens goed gezegd op zijn
Weens?' De heldin zegt: 'Nou ja, hij zal het wel begrepen hebben. Nu verbeeldt
die halve gare zich ook nog, dat hij een heer van stand is! Nou, die zullen ze
daar nog wel wat anders voorschotelen. Maar ik heb hem gewaarschuwd! Jullie
hadden moeten horen hoe meneer Blum hem heeft aangepakt, omdat hij over mij was
gaan klagen; jullie zouden je krom gelachen hebben! Ik wens geen mens iets
lelijks toe, ook deze opschepper niet; maar omdat hij zo'n verwaande kwast is,
heb ik er echt plezier in, als die goede heren daar hem een beetje kortwieken.
Dan krijgt hij wat hem toekomt!' Frans zegt: 'Nou meid, nu beval je me weer en
ik ben niet meer kwaad op je. Maar dit zeg ik je ook, als je me nog eens zo
aanvalt als daarnet, zie dan maar hoe je je verder redt! Maar nu is alles weer
goed, begrijp je?'
[2] De heldin zegt: 'Nou, nou, we zijn
immers geen Bohemers, dat we zeven jaar lang kwaad op elkaar moeten blijven. Al
doen ze soms alsof ze elkaar wel kunnen verslinden, Weners zijn als ze zich een
keer omgedraaid hebben weer de beste vrienden! Maar met de Bohemers is dat een
ramp! Ik heb eens zo'n type kwaad gemaakt. Ik denk dat hij me zelfs na drie
jaar nog wel wat aan had kunnen doen, als hij me te pakken had gekregen.' Frans
zegt: 'Mens, praat niet zo hard! Want je weet nooit wie er allemaal
meeluistert. Weet je dan niet, dat de Bohemers de langste vingers en de grootste
oren hebben, waardoor zij dan ook steeds de beste spionnen en politie-agenten
waren?'
[3] Na deze woorden van Frans verheft
zich meteen een krachtige, dikke gestalte (een Bohemer), haalt diep adem en
zegt dan voornamelijk tegen Frans: 'Luister eens even, vervloekte kerel, wie
heeft er grote oren en wie heeft er lange vingers? Als jij nog eens zoiets
durft te zeggen, pas dan maar op! Al ben ik een geest, dan zal ik je toch eens
vertellen wie er grote oren heeft! Heb je me verstaan, vervloekte kerel?' De heldin
zegt: 'O wee, Frans! Laten we maar zien dat we weg komen! Als je van de duivel
spreekt, trap je op zijn staart! Dat is me er een die je van je levensdagen
geen tweede keer wilt tegenkomen! Nou, als die kwaad wordt, dan maakt hij ons,
denk ik, meteen een kopje kleiner.' De Bohemer zegt: 'Hou je koest, kletskous!
Of ik geef je er een, dan zul je genoeg hebben! Of denk je dat de Bohemers
duivels zijn? Jij bent een echte hoer, maar de Bohemers zijn goeie lui! Versta
je me, jij met je grote mond?' De heldin zegt: 'Luister, beste Weners, dat is
me er een! Als we niet in zo'n eerbaar huis waren, dan zou die er uit gegooid
moeten worden, al zou het ten koste van het leven van mijn moeder gaan! Maar er
is niets aan te doen! Laten we maar weggaan, anders krijgen we nog herrie!'
[4] Na deze woorden gaat de heldin met
nog enkele Weners snel naar Jellinek en Mij toe en begint direct het volgende
gesprek met Jellinek: 'Nou, nou, meneer de dokter, nu had ik u toch bijna niet
herkend. Grüsz Gott! Hoe maakt u het en wat doet u hier zoal?'
[5] Jellinek zegt: 'Wel, met mij gaat
het heel goed, veel beter dan ooit op aarde. Het is echter mijn vurigste wens,
dat het jullie allemaal spoedig even goed mag gaan, dan zullen jullie niet meer
zo met elkaar ruziën als tot nu toe. Jullie moeten dat hier helemaal afleggen,
anders kan het moeilijk beter worden met jullie. Leer van ons dat je geduld
moet hebben met de zwakheden van je broeders, dan zullen jullie elkaar meteen
beter begrijpen en dat zal jullie gouden vruchten opleveren. Maar als jullie
elkaar steeds blijven beschimpen en met slaan dreigen, dan zal er tussen jullie
nog lang geen christelijk hemelse liefde heersen, die alleen de ware zaligheid
uitmaakt van alle geesten.
[6] Houd daarom op met jullie domme
geruzie en word zachtmoedig van hart, dan kunnen jullie gemakkelijk en vlug
geholpen worden! Maar als jullie steeds ruzie blijven maken onder elkaar, dan
zul je nog lang moeten lijden. En zo jullie al geholpen worden, zal deze hulp
even karig toebedeeld worden, als jullie wederzijdse liefde en vriendschap is!
Bedenk toch, dat we voor God allemaal gelijk zijn! Niemand heeft iets vóór op
een ander, behalve diegene die het meest deemoedig is en de grootste liefde tot
God en al zijn broeders in zijn hart draagt. Heb je dit goed begrepen?'
[7] De heldin zegt: 'O ja, begrepen
heb ik het wel! Maar onze Weense mond kunnen we niet meer dichthouden, als we
ook maar ergens de lucht van krijgen! Daar zou een of andere wonderkuur goed
voor zijn! Zou dat hier in het geestenrijk niet mogelijk zijn? Weet u, onze
harten zijn zo slecht nog niet, maar wat onze mond betreft, dat is een andere
zaak!'
[8] Jellinek zegt: 'Wel, we zullen
eens zien wat we daaraan kunnen doen. Maar zelf moeten jullie ook wat moeite
doen om jullie tongen in toom te houden! Vraag het deze heer hier naast me, die
kan heel veel. Wanneer hij jullie helpt, dan zullen jullie echt geholpen zijn!'
[9] De heldin zegt: 'Meneer Jellinek,
zeg me eens, verstaat die heer daar ook ons Weens? Een goed gezicht_heeft hij
wel, en hij ziet er zo gemoedelijk uit. Die durf ik wel aan te spreken; als hij
maar Weens verstaat!'
[10] Jellinek zegt: 'O, en hoe! Die
verstaat en spreekt alle mogelijke talen. Ja, ik zeg je, dat hij zelfs de taal
van het hart precies verstaat en bij wijze van spreken van het gezicht afleest
wat iemand ook nog zo heimelijk bij zichzelf denkt. Probeer het maar eens, en
je zult je meteen kunnen overtuigen, dat ik gelijk heb.'
[11] De heldin zegt: 'Goeie hemel, wat
zegt u me nou! Als hij dat kan, moet hij zeker een beetje met onze lieve Heer
verwant zijn. Dat zal wel een grappig gesprek worden, als hij al van te voren
weet wat je hem wilt zeggen! Maar aanspreken wil ik hem toch eens, al zou hij
ook zeggen, wat hij maar wilde! Maar zeg me nu alleen nog hoe hij heet; dan ben
ik wel tevreden.'
[12] Jellinek zegt: 'Ja, mijn beste
vriendin, daar vraag je naar iets, waar ikzelf ook nog niet achter ben. Ik heb
zo'n vermoeden dat hij een grote, machtige engelgeest is, en dat hij naar ons
is toegezonden, om ons te leren en de juiste weg naar God te wijzen. Maar dat
is ook alles wat ik je kan zeggen. Hoe hij eigenlijk heet en welke hoge plaats
hij voor God bekleedt, dat weet ik evenmin als jij. Maar het is zeker, dat
alleen hij hier echt kan helpen, omdat hij daartoe de macht bezit.'
[13] De heldin zegt: 'Aha, aha, daar
gaat me al een lichtje op! Weet u, meneer Jellinek, ik denk, dat is misschien
wel zo'n apostel? Misschien wel Petrus of Paulus. He, wat denkt u ervan, heb ik
gelijk of niet?'
[14]
Jellinek zegt: 'Mijn beste, dat is allemaal best mogelijk. Wend je dus maar
rechtstreeks tot hem, en dan zul je spoedig weten, waar je met hem aan toe
bent. Maar voor een Petrus of Paulus spreekt hij me wat al te zelfstandig.
Daarom vermoed ik, dat hij nog wat belangrijkers moet zijn. Misschien wel een
soort aartsengel? Spreek nu zelf maar met hem, dan zal je alles wel het snelst
duidelijk worden!'
66
De heldin wendt zich tot de Heer om
hulp
De raad van de Heiland: beken openlijk
wat je mankeert!
Verhaal van een gevallene
[1] Na deze inlichtingen kijkt de
heldin Mij een poosje aan, komt daarna dichterbij en zegt tegen Me: 'Vergeef
me, beste heer, dat ik u nu met een verzoek lastig val. Ziet u, meneer Jellinek
heeft me naar u verwezen en me gezegd, dat u zelfs zo almachtig zou zijn, dat u
iedereen zou kunnen helpen, wat hem ook maar mocht mankeren. Ziet u, beste,
vriendelijke heer, bij mij mankeert er heel wat aan, en dus valt er ook heel
wat te helpen. Weest u zo goed om mij en ons Weners allemaal te helpen, als het
u mogelijk is. Kijk, wij zijn op aarde opgegroeid als het lieve vee, en zijn
dus ook als beesten hier naar toe gekomen en zijn ziek van top tot teen, hoe je
het ook bekijkt. Bovendien zijn we ook nog zo dom als een dertigjarige
godsdienstoorlog! Weest u zo goed om ons wat gezonder en verstandiger te maken
dan we nu zijn en we zullen ons dan allemaal wel beter gedragen!'
[2] Ik zeg: 'Ja, ja, helpen kan Ik
jullie wel, en jou het eerst! Maar je moet Me van te voren openlijk bekennen en
eerlijk zeggen, wat jou nu precies mankeert. Ben je ziek, dan moet je Me zeggen
waar, hoe en waardoor je je deze ziekte op de hals hebt gehaald. En als je
denkt dat je dom bent, moet je Me ook eerlijk zeggen, wat je van jezelf
eigenlijk dom vindt. Ik zal dan wel zien, hoe Ik jou en je landgenoten kan helpen.
Denk nu echt gewetensvol na over al je toestanden en zeg Mij dan, wat je van
jezelf vindt. Voor de rest zal Ik dan zorgen.'
[3] De heldin zegt: 'O wee! Dat zal me
wat moois worden! U bent nog erger dan een redemptorist! Als ik u dat allemaal
moet vertellen! Kijk, ik ging eens bij zo iemand te biecht; nu moet je horen,
hoe die me uitgehoord heeft; u houdt het niet voor mogelijk! Nou, het ergste
canaille zou tot aan haar tenen rood worden van schaamte! En kijk, als ik u nu
alles zou moeten opbiechten wat ik mijn leven lang zoal gedaan heb, O wee, nee!
Dan zou u grote ogen opzetten! Als er niet zo veel mensen zouden zijn, dan ging
het nog, maar in het bijzijn van al die mensen, zou ik me de ogen uit mijn
hoofd schamen! Luister eens, dat zou wat moois zijn: kunt u niet zo zien wat me
mankeert? Weest u zo goed om uw geluk eens met mij te proberen; misschien kan
het ook zonder die schande?'
[4] Ik zeg: 'Maar hoor eens, m'n
beste, hoe kwam het dan, dat je je vroeger niet hebt geschaamd, toen je
zondigde? Je was immers bij die gelegenheden ook meestal in gezelschap en
schaamde je niet erg, als in nachtelijke uren een dozijn jongelingen, aan wie
je je helemaal ontkleed toonde en allerlei wellustige gebaren maakte, je
aangaapten, betastten en dan gewoonlijk nog wat deden! Waarom zou je dan juist
nu zo beschaamd zijn? Ik weet dat je je één keer, toen je wat diep in het
glaasje had gekeken, zo ontzettend smerig hebt gedragen, dat zelfs de meest
baldadige, zinnelijke hoerenlopers van je begonnen te walgen. En zo ben Ik op
de hoogte van een heleboel nog ergere vertoningen van jou, die je als een echte
heldin zonder het minste schaamtegevoel hebt uitgevoerd. En dus zal het ook
hier je schaamtegevoel niet al te zeer aantasten, als je Me openhartig zegt,
wat je mankeert, en hoe je door jouw falen in nood en ellende bent terecht
gekomen.'
[5] Helemaal verbouwereerd zegt de
heldin: 'Nou, u bent me ook een mooie! U weet, hoe men iemand moet aanpakken! U
kunt iemand zo in zijn hemd zetten, dat hij daar levenslang genoeg aan heeft!
Ziet u, als u er niet zo goedmoedig uitzag, dan zou ik, bij mijn ziel, boos op
u kunnen worden! Maar, omdat ik aan uw goedige gezicht kan zien, dat u het niet
slecht met me meent, wil ik me er niets van aantrekken. Eerlijk gezegd, schamen
doe ik me eigenlijk alleen maar voor u. Wat dat Weense gespuis betreft, daar
trek ik me niet zo veel van aan! Als u het me echter toestaat wat zachter te
spreken, zou ik menig verhaal kunnen vertellen.'
[6] Ik zeg: 'Dat kun je wel doen, maar
vooral niets verzwijgen, begrijp je!.
[7] Na haar keel een beetje te hebben
geschraapt, zegt de heldin: 'In Gods naam dan maar; als het dan toch moet,
luistert u dan maar welwillend naar me. Ziet u, op mijn veertiende jaar heb ik
al op Pinkstermaandag mijn maagdelijkheid verloren en als ik me niet vergis,
was het een zekere Toni Pratenhuber. Dat was me een fraaie knaap! En omdat hij
er zo bij mij op aandrong, heb ik gedacht: je kunt toch niet eeuwig maagd
blijven en je moet toch eens proberen hoe dat is. En daarom heb ik hem maar
zijn gang laten gaan! En omdat het mij zo goed beviel en hem ook, hebben we het
daarna nog vaker geprobeerd. En ik zou niet zo slecht geworden zijn, als ik
maar een keer zwanger had kunnen worden. Maar ik kon doen wat ik wilde, het is
nooit zover gekomen. Want zie, dan had Toni wel met mij moeten trouwen. Maar
omdat hij dacht dat ik onvruchtbaar was, heeft die gemenerik mij daarna laten
zitten en heeft een ander genomen. En ik was helemaal wanhopig en dacht bij
mezelf: nu is me ook alles om het even, een paar minnaars meer of minder! Je
gaat toch naar de hel, als er een bestaat. En toen ben ik pas echt losbandig
gaan leven en was er geen houden meer aan. Een vader heb ik nooit gezien en
mijn moeder, God moge haar troosten, was zelf geen haar beter dan ik. En kijk,
door zo te leven werd ik verschillende keren aangestoken en anderen ook weer
door mij. En toen heeft zo'n homeopatische dokter me later wel geholpen, maar
daarvoor moest ik later bij hem in dienst gaan. Nou ja, dat hij toen geen
rozenkrans met mij heeft gebeden, dat kunt u zich wel indenken!
[8] Toen later die toestanden in Wenen
uitbraken, was meteen ook mijn dokter van de partij en heeft hij overal ijverig
meegeholpen aan de revolutie. En omdat ik toch wel een moedig meisje was, heb
ik me ook laten gebruiken om aan de revolutie mee te doen en heb daarbij de
dood gevonden. En nu ben ik dus hier als een arme ziel en moet boeten voor het
feit, dat ik op aarde te lichtzinnig was! En hiermee heb ik u alles gezegd wat
ik weet. En nu weet u, wat u aan mij hebt, wat me mankeert en hoe ik zo
geworden ben. En nu smeek ik u, om Jezus' wil: als u me kunt helpen, help me
dan!'
[9] Ik zeg: 'Welnu, Ik ben tevreden
met je openhartigheid en zal zien of en hoe je geholpen kunt worden. Maar tevens
moet Ik je even openlijk bekennen als jij Mij jouw belangrijkste zonden
openlijk hebt bekend, dat alleen je goede hart en je slechte opvoeding, waar je
onmogelijk zelf schuld aan kunt hebben, je van de hel redden. Zou je een minder
goed hart hebben of zou je bij de opvoeding minder verwaarloosd zijn, dan zou
je je al in de hel bevinden en daar de afschuwelijkste pijnen lijden! Want er
staat geschreven: 'Hoeren en echtbrekers zullen het rijk der hemelen niet
binnengaan.' Maar Ik wil er om genoemde redenen in jouw geval niet te zwaar aan
tillen en zal zien hoe je kunt worden geholpen. Zeg Mij echter eerst, wat je
van Jezus, de Heiland, denkt.'
[10] De heldin zegt: 'O, die mag ik
zielsgraag! Want die heeft immers de echtbreekster gered en Magdalena ook niet
verstoten, ook al was ze nog zo'n grote zondares. En van de Samaritaanse heeft
Hij zich ook niet afgewend! En daarom denk ik dat Hij, als Hij me zou zien en
ik Hem heel vriendelijk zou vragen, me zeker niet meteen het leven zou nemen?'
[11] Ik zeg: 'Welnu, Mijn beste, Ik
zal heimelijk met Hem praten, want Hij is niet ver hier vandaan. Misschien
behandelt Hij jou net zoals Magdalena? Wacht hier maar even heel rustig!'
67
Speciale opmerking van de Heer over
het doel van deze deels ergerlijk schijnende bekendmaking
[1] N.B.: Dat deze scène hier geheel
letterlijk wordt weergegeven zoals ze zich in de geestenwereld werkelijk
afspeelt en zich ook onmogelijk anders kan afspelen dan gewoonten, spraak,
hartstochten en de verschillende graden van ontwikkeling van een volk
noodzakelijk met zich meebrengen, gebeurt om de gelovige lezer en aanhanger van
deze openbaring een aanschouwelijk bewijs te geven, dat de mens na het afleggen
van zijn lichaam net zo mens is met huid en haar, met zijn manier van spreken,
met zijn opvattingen, gewoonten, zeden, gebruiken, neigingen, hartstochten en
de daaruit voortvloeiende manier van handelen, als hij op aarde was tijdens
zijn leven in zijn lichaam, d.w.z. zolang hij de volledige wedergeboorte van de
geest nog niet heeft bereikt.
[2] Daarom heet zulk een eerste
toestand direct na de overgang de 'natuurlijk-geestelijke toestand', terwijl
een volkomen wedergeboren geest zich in de 'zuiver geestelijke toestand'
bevindt.
[3] Het verschil tussen het leven in
deze wereld en dat in de geestenwereld wordt bij natuurlijke geesten, wanneer
ze van meer eenvoudige aard zijn, slechts door de doeltreffende
verschijningsvorm van de plaatselijke toestand bepaald. Zij is steeds min of
meer een weergave van hoe de geesten grotendeels innerlijk geaard zijn. Deze
verschijningsvorm hier in de geestenwereld, die door de achterwege gebleven
wedergeboorte van de geest zeer sterk beïnvloed wordt, komt meestal slechts ten
goede aan die arme geesten, die op aarde in natuurlijke en geestelijke armoede hun
leven hebben doorgebracht. Maar geesten van rijke bezitters van allerlei aardse
goederen, waaraan hun hart kleeft als een poliep aan de zeebodem, vinden alles
terug wat ze hier hebben verlaten. Ze kunnen daar verscheidene eeuwen, volgens
aardse berekening, in zo'n grof-natuurlijke toestand volharden en worden daar
niet eerder uitgetild dan wanneer ze in zichzelf de behoefte beginnen te voelen
naar iets hogers en volmaakters.
[4] Nu weten jullie waarom deze
belangrijke scène letterlijk en breedvoerig wordt geopenbaard. En daarom willen
we weer terugkeren naar de scène, want onze heldin wordt al wat onrustig en
wacht vol verlangen op het antwoord van Jezus Christus, dat Ik haar beloofd heb
over te brengen. Jullie moeten daarbij nog rekening houden met de belangrijke
omstandigheid, dat deze betekenisvolle scène zich juist nu afspeelt in de
geestenwereld en derhalve een grote invloed uitoefent op de gebeurtenissen van
deze aardse tijd. Uit al deze tamelijk platvloers klinkende gesprekken kunnen
jullie met een beetje scherpzinnigheid de hele situatie en het verloop van de
gebeurtenissen, zoals ze zich op aarde afspelen, heel gemakkelijk herkennen.
Evenals de gevolgen van deze gebeurtenissen, die vooral uit het verdere verloop
van deze scène helder en duidelijk zullen voortvloeien. Maar jullie moeten je
nergens aan ergeren, want het moet hier allemaal gaan zoals het gaat. En nu
terug naar de scène!
68
De wachtende heldin en de hoogmoedige
patheticus
De laatste door de Heer terechtgewezen
Liefdewonder aan de heldin Helena
[1] De heldin, die nu al helemaal
ongeduldig geworden is, komt ietwat schuchter dichterbij en vraagt Me, of Ik
misschien al heimelijk door middel van bepaalde tekens met Jezus de Heer over
haar heb gesproken.
[2] De patheticus, die nu in het
gezelschap verscheidene van zijn soortgenoten heeft gevonden, ergert zich er al
over, dat deze naar zijn mening ellendige 'Lerchenfelderin' (Lerchenfeld:
destijds een minder fraaie buurt in Wenen.) zo onbeschaamd is om Mij, als zijnde
een notabele van dit huis, lastig te vallen. Hij gaat daarom met nog een paar
anderen op haar af en zegt: 'Zeg eens, jij slet uit Lerchenfeld, hoe lang denk
je deze achtenswaardige heer des huizes nog lastig te vallen met je
hondengeblaf? Heb je dan helemaal geen manieren?'
[3]
De heldin zegt: 'Zeg eens, verwaande kwast! Gaat u dat wat aan? Maak dat u weg
komt, weerzinwekkende adellijke vetzak! Anders zal ik u eens vertellen hoe u in
het Duits werkelijk heet! Moet je die zure galspuwer daar nu zien staan! Het
staat meneer niet aan dat iemand van ons slag met zo' n heer praat. Wie denkt u
wel dat u bent? Denkt u, omdat u op aarde als gepensioneerde fourageur ooit een
keizerlijke sabel hebt gedragen, dat u daarom in deze wereld beter bent dan
iemand van ons? Domkop, u zult nog raar op uw neus kijken! Het is maar goed dat
Christus de Heer niet hier bij ons is, want die zou wel erg blij zijn om zo'n
grove lummel als u bent voor zich te hebben! Maak nu maar dat u wegkomt met uw
krokodillenogen en uw bokkenpoten, anders zult u nog wat anders beleven!'
[4] Daarop wendt de patheticus zich
tot Mij en zegt: 'Maar mijn beste vriend, ik smeek u in godsnaam, dit schepsel
te verbieden voortaan nog zo'n grote mond op te zetten tegen mannen van aanzien
en reputatie, want ze zet iemand te kijk alsof hij de ordinairste schoenlapper
zou zijn! Het is wel waar dat we hier in de geestenwereld zijn, waar het
standsverschil voor eeuwig is opgeheven. Maar het verschil in intelligentie en
verfijnde ontwikkeling kan niet eerder verdwijnen, voordat dit op aarde
verwaarloosde, menselijke potentieel die graad van ontwikkeling en humaniteit
zal hebben bereikt, waardoor het voor een beter gezelschap aangenaam en
interessant kan worden. Ik smeek u, beste vriend, wilt u dit duidelijk maken aan
deze Lerchenfeldse vrouwspersoon?'
[5] Ik zeg: 'Mijn beste vriend, het
spijt Me hier in geen geval gevolg te kunnen geven aan uw verzoek. En wel om de
aloude reden, de oude grondregel, dat voor God alles een gruwel is wat de
zogenaamde betere wereld als groot, schitterend, verheven en mooi betitelt en
vereert. Want God blijft steeds dezelfde en schept nooit welbehagen in mannen
van aanzien, die de waarde van een mens slechts bepalen naar het aantal
adellijke titels, naar ambtelijke waardigheid of naar de hoeveelheid geld, en
alle andere mensen voor gepeupel uitmaken. Maar alles wat voor de wereld klein
en gering is en vaak geminacht wordt, staat bij God weer in hoog aanzien. En
daarom moet Ik, als een allerintiemste vriend van God, u hier eerlijk bekennen
dat deze door jullie verachte Lerchenfeldse Mij honderd keer liever is dan
jullie, hoogadellijke vrienden; tenminste als Ik zo vrij mag zijn jullie als
mijn vrienden te mogen betitelen! Jullie hebben deze arme nu echter een grote
dienst bewezen, want van nu af aan wil Ik Me pas echt over haar ontfermen en
haar een vorming geven, waarvoor zelfs de engelen respect zullen krijgen. Ze
zal spoedig heel hoog geplaatst worden en een sieraad van dit huis zijn! Waar
jullie, mannen van eer, je echter binnenkort zouden kunnen bevinden, zal de
toekomst wel uitwijzen! Ik verzoek jullie echter omwille van jullie eigen heil,
deze arme verder niet meer lastig te vallen, want ze hoort nu helemaal bij Mij!
(Mij tot de heldin wendend): 'En jij, Mijn lieve 'Magdalena', ben je daar
tevreden mee?'
[6] De heldin zegt: 'O Jezus ja, nou
en of! U bent me oneindig veel liever dan die hoogmoedige lieden daar, die een
arm mens voor een stuk vee aanzien! Ik ben niet kwaad op ze, maar ik kan het
niet uitstaan, wanneer ze iemand zo kleinerend behandelen. Onze Heer God moge
het hun vergeven, want ze weten misschien ook niet wat ze doen!'
[7] De patheticus zegt: 'Nou, nou, het
is al goed! Hoor eens vrienden, als het in de wereld van de geesten overal zo
vervelend toegaat als hier, dan is deze wereld een fraaie beloning voor de zure
voorbereidingen op aarde, voor het veel geroemde leven van de ziel na de dood!
Op aarde heeft een ontwikkeld, achtenswaardig man zich toch door zijn positie,
zijn hoge openbare functie en zijn welgesteldheid kunnen vrijwaren van de
aanvallen van dergelijk ordinair gespuis. Maar hier echter groeit dit gepeupel
iemand brutaalweg boven het hoofd, en tenslotte zou men het nog als een genade
moeten beschouwen dat je zo'n bolwangige meid mag aankijken! Als toppunt van
deze maatschappelijke smakeloosheid moet deze toch overigens zeer
achtenswaardig uitziende man zich ook nog voor deze rotte pomerans interesseren
en haar tot onze spijt helemaal tot in de hemel verheffen. Dat ontbrak nog maar
aan onze volledige wanhoop! En die beweerde, dat hij een allerintiemste vriend
van God zou zijn! Te oordelen naar zijn genegenheid voor deze Lerchenfeldse met
haar bolle wangen, haar volle boezem en haar brede achterwerk, moet de met hem
bevriende Godheid een ware superlatief van laagheid zijn! Deze veile deerne
stinkt van ontucht, en hij wil haar vormen en tot een sieraad van dit huis
verheffen! Luister, dat zal me een fraai sieraad worden! Hahaha!'
[8] De heldin zegt tegen Mij: 'Hoort U
eens, hoe die schimpt! Wel, die zou u toch eens wat moeten zeggen, maar dan zo,
dat hij het begrijpt!'
[9] Ik zeg: 'Trek je daar niets van
aan. Ze moeten maar schimpen zoveel ze willen. Het zal wel blijken hoeveel
voordelen hun hoogmoedig geschimp hun zal opleveren. Opdat hun hoogmoed nog
meer stenen des aanstoots aan ons beiden kan vinden, moet je Mij van nu af aan,
als Mijn geliefde, met 'jij' en 'jou' aanspreken en tevens ook proberen echt
mooi Duits te spreken. Als zij dat zullen horen, dan zul je eens zien hoe de
hoogmoed hun parten gaat spelen! Probeer eens of je niet in staat zou zijn heel
zuiver Duits te spreken.'
[10] De heldin bemerkt een verandering
in zichzelf. Een sterk gevoel van welbehagen doorstroomt haar hele wezen,
hetgeen ook op haar gestalte een heel gunstige invloed heeft. Gelukzalig,
verbaasd over zo'n plotselinge verandering van haar wezen, waarin nergens meer
de geringste pijn te bespeuren valt, kijkt ze Mij vol vreugde aan en zegt: 'O
jij hoge vriend uit de hemelen, hoe heerlijk voel ik me nu aan jouw zijde! Alle
grofheid viel als een geschubd pantser van me af. Mijn denken en mijn grove
taal zijn veranderd als een akelige rups in een prachtige vlinder! Al mijn
pijnen verdwenen als sneeuw voor de gloed van de zon. O, wat voel ik me nu
heerlijk! Aan wie heb ik dat te danken? Aan jou, grote, heilige vriend van de
Allerhoogste!
[11] Maar omdat je mij, arme zondares,
zo'n eindeloos grote genade hebt bewezen die ik zeker nooit in de geringste
mate waardig kan worden, O, zeg me nu dan ook wat ik moet doen en hoe ik me
moet gedragen om jou ook maar enigszins naar behoren mijn dankbaarheid te
tonen.'
[12] Ik zeg: 'Mijn lieve Helena (dit
is haar hemelse naam), wij staan al quitte. Je bevalt Me nu echt uitstekend en
je hebt een hart dat Mij heel liefheeft, net zoals het Mijne jou! Wat is er dan
nog meer nodig? Reik Me nu ook je hand als onderpand van jouw liefde voor Mij
en geef Me een vurige kus op Mijn voorhoofd. Voor al het overige zal Ik wel
zorgen.'
[13] Helena begint te gloeien van
liefde, reikt Me meteen haar hand en geeft Me ook de verlangde kus op Mijn
voorhoofd met een nauwelijks te beschrijven, innige liefde.
[14]
Bij deze scène komen Robert, Messenhauser, Becher en vooral Jellinek de tranen
in de ogen. Helena ziet er na de kus op Mijn voorhoofd weldra als een heilige
uit en haar gestalte wordt zo edel en mooi, als was ze reeds een hemels wezen;
op haar kleding na, die er echter nu heel proper en aardig uitziet. Robert
echter komt er direct bij en vraagt Mij, of hij voor deze mooie bloem ook
nieuwe kleren moet halen. Ik zeg hem: 'Over een poosje, als Ik het vragen zal.'
69
De
patheticus over deze wonderbare verandering van Helena
Verschil
tussen droom en werkelijk leven
Olafs
gelijkenis van de bruidswerving
[1]
Ook onze patheticus en zijn gezelschap merken deze verandering op. Iemand uit
het gezelschap zegt tegen hem: 'Zeg vriend, merk je niets? Die Lerchenfeldse,
eerst zo'n slons vol ontucht, roet en vuil, wordt nu helemaal verheerlijkt. Dat
bekoorlijke ding is nu een lust voor het oog. Zou die onbekende vriend van Blum
dan toch zo'n soort Egyptische magiër zijn?'
[2] De
patheticus zegt: 'Ja, ik merk ook iets dergelijks. Maar weet je, als zo'n
meisje echt verliefd is en de liefde haar wangen rood kleurt en haar boezem doet
zwellen, dan ziet zo' n figuurtje er meteen heel anders uit. 0, ik heb niet
zelden op aarde vrouwen gezien, die er in hun gewone daagse kleding vreselijk
uitzagen, maar als ze 's zondags met hun minnaars gingen wandelen naar de
Sperl, waren ze niet meer te herkennen! Het is alleen maar de liefde, die hier
net als op aarde, niet zelden zulke wonderlijke verfraaiingen van het
vrouwelijk geslacht teweegbrengt. Neem haar de liefde af en ze zal direct weer
een heel ander aanzien krijgen!'
[3] De
ander zegt: 'Weet je, in zekere zin heb je wel gelijk, maar hier lijkt de zaak
heel anders te liggen. Want in de eerste plaats is deze vrouw werkelijk in een
oogwenk heel mooi geworden, en bovendien spreekt ze nu ook een heel zuiver en
beschaafd Duits en is er geen spoor van een Weens dialect meer te ontdekken.
Dat bewerkstelligt zo'n gewone liefde niet! Er moet wel iets hogers, voor ons
onbegrijpelijks in het spel zijn. Bekijk maar eens goed de oneindig tere teint,
de zachtheid van haar armen en haar nek, haar prachtige blonde haar, de
bijzonder interessante vorm van haar gezicht en het echt hemelse rood op haar
wangen. Dat valt niet te ontkennen, je zult me in ieder geval gelijk moeten
geven.'
[4] De
patheticus is nu toch met stomheid geslagen, omdat hij het met de opmerking van
zijn vriend wel eens is. Maar een derde uit het gezelschap staat op en zegt:
'Waarde vrienden, jullie beiden begrijpen de zaak helemaal verkeerd! Kijk, deze
verandering heeft in mijn ogen een heel natuurlijke oorzaak. We zijn nu in de
pure geestenwereld. Ons leven is niets anders dan louter een droom, en wat we
nu zien is een spel van onze fantasie, waaraan niets echt en waar is behalve
zijzelf. Deze fantasie belieft het nu ons allerlei taferelen voor te spiegelen,
die zich aan de droomzintuigen van onze ziel voordoen als objectieve
werkelijkheden. Deze betekenen echter even weinig als de beelden, die we op
aarde door middel van een zogenaamde toverlantaarn tot stand brachten. Kijk, zo
liggen die zaken hier! Begrijpen jullie dat?'
[5] De
eerste zegt: 'Vriend, die uitleg deugt kennelijk niet, want als dat alles
slechts maar een soort droom zou zijn, dan zou jouw verklaring ook een droom
moeten zijn, waaraan men evenmin waarde zou hoeven te hechten als aan alle
overige verschijnselen. Of zou je willen beweren, dat jouw uitleg aan ons over
jouw inzichten daarop een uitzondering maakt? Ik heb op aarde heel vaak en
levendig gedroomd, maar wat een verschil tussen een droom en deze overtuigende,
zonneklare werkelijkheid!
[6] In
mijn dromen gedroeg ik me volkomen passief; hier echter ben ik bij mijn
helderste bewustzijn volkomen actief In een droom kon ik me nooit iets
herinneren. En wanneer me al eens iets voorkwam als een soort herinnering, dan
was het steeds vaag en onvolledig. Hier echter is mijn herinnering aan het
verleden zo duidelijk, dat zelfs de meest onbeduidende voorvallen uit mijn
aardse levenswandel mij als volmaakte beelden van een camera obscura van A tot
Z voor ogen staan. Zeg eens vriend, kan men dat een droom noemen?
[7] In
een droom voelde ik nooit pijn, honger of dorst. De gestalten van de mij in een
droom verschijnende wezens waren steeds zeer vluchtig en veranderlijk en ze
verdrongen elkaar in hoog tempo, en wel op zo'n manier dat er van de voorgaande
gestalten gewoonlijk niets meer aanwezig was, wanneer de volgende verschenen.
Van een of andere logische volgorde tussen het voorafgaande en het
daaropvolgende was nooit het minste spoor te ontdekken. Hier daarentegen vindt
alles, hoewel het onloochenbaar het stempel draagt van het wonderbaarlijke, in
zulk een logische consequentie plaats, dat men zich als stille toeschouwer
daarover niet genoeg kan verwonderen.
[8] Welk een wijze logica spreekt er
uit de woorden die door Blum of zijn vrienden tot iemand worden gericht! Wat
een regelmatige vormen heeft deze zaal en wat is hij architectonisch perfect
gebouwd. En hoe betekenisvol ziet alles er hier uit!
[9] En dat alles zou maar een droom
zijn? Nee vrienden, dat is geen droom; dat is grote, heilige werkelijkheid! En
we doen er goed aan, als we al deze verschijnselen wat meer gaan waarderen dan
tot nu toe. En daarom krijgt die merkwaardige verfraaiing van onze
Lerchenfeldse nu ook veel meer betekenis voor mij dan voorheen. Wat denken
jullie nu van mijn beoordeling van deze zaak?'
[10]
De patheticus zegt: 'Vriend, je hebt gelijk. Ik ben het volkomen met je eens.
Maar ik kan niet begrijpen hoe men ook hier hartstochtelijk voor of tegen iets
ingenomen kan zijn! Kijk, het ergert me nog hoe deze nu zo onbeschrijfelijk
mooi geworden Lerchenfeldse mij daarnet zo vreselijk voor aap heeft gezet. En
toen ik me daarna bij haar vriend en geliefde wilde rechtvaardigen, kreeg ik
ook van hem een antwoord, waar ik zeker niet om had gevraagd! Kort en goed, ik
werd tot in het diepst van mijn ziel gekrenkt, wat men zich als man van
onbesproken gedrag toch niet zo maar kan laten welgevallen. En kijk, juist het
feit dat men ook hier in het rijk der geesten, in het rijk van de hoogste orde
en consequentie, nog gekrenkt en beledigd, ja zelfs behoorlijk kwaad kan
worden, is me een raadsel! Leg me eens uit hoe dat mogelijk is en ik wil me dan
volkomen bij jouw mening aansluiten.'
[11]
De aangesproken Max Olaf zegt: 'Vriend, deze zaak is heel eenvoudig en duidelijk.
Wat is dan krenken en beledigen? Niets anders dan het afwijzen van onze
natuurlijke hoogmoed. De hoogmoed op zich echter lijkt me het gevoel in de ziel
te zijn, waardoor deze haar hoge goddelijke afkomst alleen maar op zichzelf
betrekt en zo opvat als zou alleen zij de bevoorrechte zijn; al het andere zou
of veel minder, of zelfs helemaal niets zijn! Wordt nu dit gekoesterde idee
gedwarsboomd door iets, dat op zijn minst op dezelfde waardigheid aanspraak
maakt, dan ondervindt de ziel deze tegenstand als pijnlijk, beperkend en
daardoor krenkend. Omdat ze daaruit opmaakt, dat anderen haar niet voor
datzelfde willen houden als waarvoor ze zich zelf houdt. Een dergelijke
toestand van de ziel lijkt me echter erg onlogisch en inconsequent; daarom zal
ze een totaal andere richting moeten inslaan, wil er voor de ziel een werkelijk
geluk uit groeien.
[12]
Op aarde hebben diegenen die menen beter te zijn dan anderen, allerlei middelen
om deze eigendunk te laten gelden. Maar hier, waar noch geld, noch adel, legers,
bajonetten en kanonnen zijn, wordt deze onlogische eigendunk van de ziel haar
beslist noodlottig! Want ten eerste is het in wezen toch onterecht als een
schepsel zich ten opzichte van een ander, volkomen gelijk schepsel wil
verheffen. En ten tweede is een dergelijk streven zelfs je reinste dwaasheid!
[13]
Want logica en ervaring leren ons, dat diegene die de minste eisen stelt aan
zijn naasten, het gelukkigst is. Daarom is het werkelijk een dwaasheid om het
geluk te willen bereiken door middel van datgene, waarmee het nooit bereikt kan
worden! Zeg eens, wat lijkt jou beter en doelmatiger: het streven naar
vervulling van talloze behoeften, die als onkruid in de ziel woekeren, of een
wijze beperking van die behoeften tot een haalbaar minimum?'
[14]
De patheticus zegt: 'Kennelijk het tweede. Want hoe minder men nodig heeft om
gelukkig te zijn, des te gemakkelijker en ook waarachtiger wordt men gelukkig.'
[15]
Max Olaf zegt: 'Juist! Zo is het en zal het eeuwig blijven!
[16]
Laten we er nu ook naar handelen en dan zal geen Lerchenfeldse ons meer
hinderen! Heb ik gelijk of niet?!'
70
[1] De
patheticus zegt: 'Broeder Max, je hebt nu goed,waar en echt uit het leven gegrepen
gesproken! Ook ik was van geboorte maar een landjonker, zoals je weet. Mijn
ouders hebben nooit tot de klasse van de welgestelden behoord en konden mij
dientengevolge ook geen andere opvoeding geven dan ze zelf gekregen hadden. Het
toeval wilde, dat ik militair werd. Ik was een aardige jongen en had het geluk
dat mijn overste met mij ingenomen was. Hij liet me naar de militaire school
gaan, waar ik in korte tijd goed leerde lezen, schrijven en rekenen. Wat de
overige dienstaangelegenheden betreft, was ik al gauw een van de behendigsten
van het hele regiment. Het logische gevolg daarvan was, dat ik soldaat
eerste-klas werd, daarna korporaal, sergeant-majoor en tenslotte na zeven jaar
reeds officier. Jong, keurig, opgewekt en bekwaam, en ook nog officier! Je kunt
je wel voorstellen, dat ik met zulke eigenschappen ook wat betreft het
vrouwelijk schoon niet voor anderen onderdeed.
[2]
Tot mijn ongeluk leerde ik bij een aristocraat van hoge komaf een van zijn
dochters kennen, en wel ter gelegenheid van een bal, dat hij het
officierenkorps aanbood. Ze was barones van geboorte en haar vader was
bovendien schatrijk. Het meisje beviel me en ik haar waarschijnlijk nog meer.
Om kort te gaan, ze raakte in vuur en vlam en gaf me ondubbelzinnig te
verstaan wat ze voor mij voelde! Mijn afkomst was met dat alles moeilijk te
rijmen; ik was van geboorte immers een hereboer en ten opzichte van de baron
arm als een kerkrat, slechts door mijn goede eigenschappen en keurig uiterlijk
en niet door verdienste was ik officier geworden. Maar echte liefde vraagt niet
naar afkomst en rijkdom!
[3] We
waren smoorverliefd op elkaar en onze enige wens was natuurlijk zo gauw
mogelijk te trouwen. Maar hoe? Hoe moesten we van haar hoog-adellijke en rijke
vader toestemming krijgen en hem bewegen tot schenking van de voorgeschreven
bruidsschat? Ik deed al het mogelijke om door haar vader geaccepteerd te
worden. Het gevolg was, dat hij mij op een hoffelijke manier de toegang tot het
huis weigerde. Wat nu?
[4] Mijn overste, die
mij als een zoon liefhad, raadde me aan om de dienst te verlaten, dan naar
Engeland te reizen en daar een voorname militaire positie te kopen. Voor dit
doel was hij, zelf een schatrijke aristocraat, bereid mij zonder enig
voorbehoud het nodige geld voor te schieten. Ik volgde zijn vaderlijke raad
stipt op. Kortom, na verloop van een half jaar was ik, omdat ik me bij de
marine meldde, eerste kapitein op een oorlogsschip, dat na korte tijd de
opdracht kreeg om naar Oost-Indië te zeilen. Het ontbrak mij niet aan moed en
de navigatie had ik gauw onder de knie.
[5]
Maar al te vlug deden zich genoeg gelegenheden voor om me als veldheer te
onderscheiden. Alle operaties die me werden toevertrouwd, heb ik glansrijk
volbracht en zodoende ontbrak het ook niet aan toegekende onderscheidingen. Na
ongeveer vier jaar keerde ik naar Engeland terug, in de adelstand verheven en
ook heel rijk. Daar kreeg ik voor een half jaar verlof, dat ik natuurlijk
gebruikte om mijn huwelijksplannen te realiseren.
[6]
Toen ik in mijn vaderland aankwam en gelukkig mijn ouders, broers en zusters in
goede gezondheid aantrof, was daarop mijn eerste gang naar de stad waar zich
mijn goede vader-overste, nu tot generaal majoor bevorderd, bevond. De vreugde
over ons weerzien was groot. Mijn eerste zorg was hem mijn grote schuld terug
te betalen. Maar hij nam niets aan en zei, toen ik het pure goud voor hem op
tafel legde: 'Mijn beste vriend, je weet dat ik nooit getrouwd ben geweest en
geen kinderen heb. Jij bent mijn enige zoon, die mij dierbaar is en dus ook de
erfgenaam van mijn gehele vermogen is. Beschouw deze kleinigheid als een
vaderlijk voorschot en maak er verder maar geen punt meer van!'
[7]
Dat die mededeling mij tot tranen moest roeren, is vanzelfsprekend. Wie zou er
ongevoelig kunnen blijven voor zo'n edel en achtenswaardig man! Toen we elkaar
zo'n beetje alles verteld hadden, vroeg hij mij of die bewuste barones en ik
elkaar nog hadden geschreven. Ik antwoordde dat ik haar drie keer had
geschreven, maar helaas op geen enkele brief antwoord had gekregen. Maar dat ik
na dit bezoek dat ik toch zeker aan hem, als mijn grootste vriend, had willen
brengen, ook nog naar de baron wilde gaan om de hand van zijn dochter te
vragen.
[8] De
generaal-majoor was daar zeer tevreden over, alhoewel hij niet verheelde dat de
baron nu nog hogere eisen stelde aan de gegadigden voor zijn dochter dan
voorheen. Rijkdom zou geen lokmiddel meer voor hem zijn en de verdiensten van
iemand die niet adellijk geboren was evenmin. Bij deze bekrompen aristocraat
zou alleen de afkomst en de hoge adel tellen. Hij zou daarom ook de hem door de
keizer aangeboden titel van graaf afgewezen hebben, omdat hij daardoor een van
de jongste graven zou worden, terwijl hij nu de oudste baron was!
[9]
Dat deze mededeling op mijn gemoed geen erg gunstige indruk maakte, is
gemakkelijk te begrijpen. Ik was nu ook wel een edelman, maar waar zouden bij
mij de minstens zestien vereiste adellijke voorouders te vinden zijn geweest?
Maar de generaal-majoor meende, dat ik de oude heer toch een bezoek moest
brengen en hem daarbij flink wat avontuurlijke verhalen moest vertellen over
stormen op zee, zeeslangen en zeeslagen, waarvan de baron een groot liefhebber
zou zijn. Misschien zou ik er in slagen het hart van die oude zonderling te
winnen.
[10]
Ik volgde de raad van mijn vriend op en werd door de oude heer met grote eer
ontvangen, wat ik als een goed voorteken beschouwde.
[11]
Het beste van alles was, dat mijn Emma mij nog met dezelfde gloed liefhad als
voorheen. Ze had mijn brieven inderdaad ontvangen, maar kon deze slechts in
stilte en met veel tranen in haar hart beantwoorden. Ik deed er natuurlijk
alles aan om de oude heer, met het oog op zijn dochter, voor mij te winnen.
Maar het was allemaal vergeefse moeite! Om kort te gaan, na drie maanden was ik
nog even ver als op de eerste dag van mijn bezoek.
[12]
Wat nu te doen? vroeg ik mijn vriend. Na een poosje zei hij: 'Ik wil u
volstrekt geen verkeerde raad geven, maar als u in dit geval uw doel wilt
bereiken, moet u wel uw toevlucht nemen tot een overrompelingstactiek! Het
meisje is nu bijna zesentwintig jaar, dus meerderjarig, en kan zelf over haar
hart en haar hand beschikken zoals zij dat wil. Heeft ze de moed om ook zonder
de toestemming van haar vader te trouwen, haal uw Emma dan hier vandaan! Omdat
het meisje u laatst zelf het voorstel deed haar te ontvoeren, denk ik dat zij
wel op dit voorstel in zal gaan, omdat dit berust op een wettige daad. Mocht
dit plan echter mislukken en u zou hier niet tot een huwelijk komen, dan moet u
deze ontvoering uiteraard snel en wel overwogen wagen en u in Engeland in de
echt laten verbinden. Als er geen ander middel bestaat om uw doel te bereiken,
zal u tenslotte niets anders overblijven. U zult zeker wel achtervolgd worden,
maar laat dat maar aan mij over; ik zal de achtervolging wel zo leiden, dat u
zeker niet ingehaald wordt. Het overige zult u zelf wel weten te regelen.'
[13] Deze raad beviel
me natuurlijk en ik voerde dit krachtstaaltje dan ook spoedig uit, omdat
onoverwinnelijke moeilijkheden ons huwelijk in de weg stonden. Zoals me later
door mijn vriend werd meegedeeld, werd ik ook achtervolgd. Maar omdat mijn
vriend de achtervolging wist te sturen en er bovendien geen loopplank ligt over
de zee, bracht ik het er goed van af. Toen ik mijn fregat betrad, lieten we ons
meteen door onze katholieke scheepskapelaan in de echt verbinden en dit
huwelijk terdege schriftelijk vastleggen. Daarmee was dan alles in orde,
voorzover het de huwelijksvoltrekking betrof.'
71
Het
huwelijksparadijs van de patheticus verduistert
Het
ware gezicht van de echtgenote
[1] De
patheticus vertelt verder: 'Ik zag nu niets anders voor me dan een paradijs,
omdat ik mijn doel had bereikt. Maar helaas kwamen er maar al te gauw donkere
wolken opzetten boven mijn paradijs.
[2]
Mijn Emma werd steeds meer geplaagd door haar geweten, omdat ze haar vader had
verlaten. Daardoor werd ze van dag tot dag neerslachtiger, betreurde haar stap
en verwenste het uur, waarop ze voor het eerst kennis met mij had gemaakt.
Verder kreeg ze ook steeds meer heimwee, zodat ik me ernstig zorgen over haar
begon te maken. Ik deed al het mogelijke om haar andere ideeën over het leven
bij te brengen, maar al mijn moeite was tevergeefs. En zo bleef me al na
verloop van een jaar niets anders meer over dan mijn dienst in Engeland te
verlaten en als welgesteld burger met mijn wederhelft naar Wenen terug te
keren.
[3]
Daar aangekomen, wilden we naar Emma's vader om zo mogelijk zijn vergeving te
verkrijgen. Maar hij was helaas heengegaan, waarschijnlijk meer van verdriet
dan vanwege een zenuwziekte!
[4]
Toen was het helemaal mis met mijn Emma. Haar hoogmoedige zusters maakten haar
de bitterste verwijten en maakten haar als het ware uit voor moordenares van
haar vader, die stervend nog zijn handen naar zijn onvergelijkelijke Emma zou
hebben uitgestrekt! Zulke berichten brachten haar in het ziekbed, waaraan ik
verscheidene duizendjes kwijtraakte. Toch werd ze weer beter en verlangde niet
zelden offers van mij die ik me nauwelijks kon veroorloven, maar die ik voor
haar desondanks met alle liefde bracht. Het toeval wilde nu dat haar zusters na
enkele jaren stierven, waardoor mijn vrouw, moeder van twee dochters, de enige
erfgename werd van een groot vermogen. Dan zou je toch denken dat dit mijn Emma
weer wat vrolijker en ten opzichte van mij meer toegenegen zou maken.
[5]
Maar na het aanvaarden van de erfenis ondervond ik pas wie zij was en wie ik
zelf was! Haar vroegere zielsziekte was spoedig na het ontvangen van de erfenis
genezen. Maar daarvoor in de plaats trad een andere, namelijk de onverzadigbare
zucht naar pracht en praal en allerlei soorten genoegens.
[6]
Eens gaf ik haar in alle liefde te kennen, dat zo'n leven niet goed kon zijn en
dat zij mij in feite veel ongelukkiger had gemaakt dan ik haar. Dat ik in
Engeland reeds admiraal had kunnen zijn, als ik niet omwille van haar mijn
officierspositie had verkocht en naar Wenen was verhuisd. Toen ik haar dat in
tranen zei, brak de hel helemaal los! Zonder mij één woord terug te zeggen,
liep ze haastig naar haar kamer, bracht mij papieren ter waarde van
tweehonderdduizend gulden en sprak: 'Hier, mijn heer gemaal, varkenshouder van
geboorte, ontvang hierbij wat ik u wellicht heb gekost! Verlaat mijn woning en
zoek maar een andere! Ook staat het u vrij om die twee blagen van kinderen mee
te nemen, want met dergelijke schepsels, die een boerenjongen helaas bij mij in
mijn verblindheid heeft verwekt, kan ik me niet bezighouden. Adieu, we zijn
quitte!'
[7]
Met deze woorden sloeg ze de deur achter zich dicht en ik stond daar als
versteend met mijn twee lieve, huilende dochtertjes. Na enkele uren ging ik
zelf naar haar toe, maar werd_niet toegelaten. De kamerdienaar zei me dat
mevrouw de barones wenste dat ik het huis op staande voet zou verlaten. Ik maakte
de kamerdienaar duidelijk dat hij aan mevrouw moest doorgeven, dat ik noch haar
geld noch haar huis nodig had. Ik zou me met mijn eigen eerlijk
verdiende vermogen samen met de twee kinderen wel redden.
[8]
Daarop spoedde ik me meteen naar mijn kamer en riep mijn bedienden bij me. Ik
gebood hun: 'Pak vlug al mijn spullen bij elkaar, want we moeten vandaag
nog het huis verlaten. Laat een van jullie nog enkele dagloners halen, zodat de
zaak wat vlotter verloopt!' Mijn bedienden zetten grote ogen op en trokken
lange gezichten, maar voegden zich ijverig naar mijn bevelen.
[9]
Toen ik goed en wel bezig was met pakken, klopte iemand op mijn deur. Wie was
daar? Mijn goede generaal-majoor, die juist op die dag in Wenen was voor zaken.
'Wat zie ik nu, wat doet u? Gaat u hier weg?', waren zijn woorden. Ik vertelde
hem natuurlijk wat er allemaal gebeurd was en dat ik aan dit alles niet de
minste schuld had!
[10]
De generaal wist eerst niet of hij moest lachen of zich moest ergeren. Pas na
een poosje had hij zich hersteld en sprak: 'Arme, beste vriend, doe maar rustig
aan. Als uw gemalin zó is, wees dan van ganser harte blij dat u op zo'n nette
manier van deze adellijke dame bent afgekomen! Maar behoud deze waardevolle
papieren voor uw kinderen, want het zou niet verstandig van u zijn om haar deze
aanzienlijke som zonder meer terug te geven!'
[11]
Terwijl de generaal mij zo troostte en raad gaf, trad de kamerdienaar van
mevrouw nors het vertrek binnen en zei: 'Mevrouw laat u zeggen dat zij datgene
wat zij u als schadeloosstelling gaf, onder geen voorwaarde meer terug wil
nemen! Zou dit te weinig zijn, dan is zij bereid u nog meer te geven!' Ik beet
me op mijn lip van ergernis en kon echt geen woord meer uitbrengen. Maar de
generaal nam voor mij het woord en zei: 'Zegt u tegen mevrouw dat deze 200.000
gulden slechts een geringe aalmoes zijn voor de offers die deze man voor haar
heeft gebracht! De eer van een officier, zoals hij er een was, kan men met een
dergelijke aalmoes niet afkopen. Laat mevrouw daarom maar in de grote kas
grijpen en deze man van eer, die zijns gelijke niet heeft, zijn door haar met
voeten getreden eer vergoeden! Zegt u maar tegen mevrouw, dat ik, vorst N.N.,
vader van deze mijn geliefde zoon, dit van haar eis! En zeg haar ook dat zij
het nooit moet wagen zijn naam te dragen! Hebt u dit goed begrepen?' De
kamerdienaar boog tot op de grond en ging.
[12]
Korte tijd later ging de deur open en de barones viel voor de generaal op de
knieën en smeekte hem en mij handenwringend om vergeving. Ze had het over een
ziekelijke bui, die haar overhaaste reactie veroorzaakt had, en God weet wat ze
verder nog allemaal bij elkaar ratelde.
[13]
De generaal liet haar uitspreken en zei toen onbewogen kalm: 'Mevrouw, ik kende
uw bekrompen vader en ik ken u. De appel valt niet ver van de boom en zodoende
zult ook u, mijn beste, niet veel beter zijn. Uw ex-man hier is dan wel niet
mijn bloedeigen zoon, maar omdat ik geen kinderen heb, heb ik het bij onze
goede keizer gedaan gekregen dat hij hem als mijn rechtmatig aangenomen zoon
ondertussen de titel van graaf officieel heeft toegekend. Zou ik vandaag of
morgen komen te overlijden, dan is hij vorst! Begrijpt u mij? En zouden andere
hoogadellijken de keizer ertoe kunnen bewegen hem deze vorstentitel heimelijk
te onthouden, dan blijft hij in ieder geval toch mijn zoon en de enige
erfgenaam van al mijn bezittingen. Mijn zoon hier heeft noch uw huis, noch uw
vermogen nodig. Maar u hebt als barones zijn eer geschonden, en daarvoor
verlang ik als zijn vader een genoegdoening van een half miljoen! Begrijpt u
mij, mevrouw?' De barones zegt: 'Doorluchtige heer schoonpapa, niet slechts een
half miljoen, maar mijn hele vermogen geef ik, als u mij maar wilt vergeven en
mij mijn geliefde gemaal niet afneemt!'
[14]
Daarop antwoordt de generaal weer: 'Ja, ja, lieve dochter, nu u voor het eerst
hebt vernomen dat deze 'varkenshouder', zoals u hem pleegt te noemen, mijn zoon
is, voelt u weer liefde voor hem! Maar op deze manier zal het moeilijk weer
goed komen. Ga daarom naar uw kamer terug, want ik heb mijn zoon gewichtige
zaken mee te delen.' Emma smeekt nu nog intenser om vergeving en zweert bij
alles wat haar heilig is, dat zij liever haar leven lang met mij varkens zou
hoeden, dan me ook maar één minuut te verlaten! 'Goed', sprak daarop de
generaal, 'dat zullen we wel zien! Ik ben zo vrij om u meteen aan uw adellijke
tand te voelen en we zullen zien, hoe u deze proef doorstaat!' Emma zegt: 'Doet
u maar met mij wat u wilt, slechts als lijk zal ik me van mijn gemaal laten
scheiden!' De generaal zegt: 'Welnu, geliefde barones, dat zal dadelijk wel
blijken! Verwacht maar geen tweede proef van mij, want ik heb u al op de proef
al gesteld, en voor de helft hebt u deze slecht doorstaan. U bemint mijn zoon,
omdat u hem na mijn bekentenis daar ongetwijfeld voor aanziet. Maar zo is het
niet! Ik zei dit alleen maar om u op de proef te stellen en u daardoor afdoende
van het schandelijke van uw aristocratische hoogmoed te overtuigen. Toen uw
lichtgelovigheid niet langer de stinkende varkenshouder, maar een vorst in uw
gemaal ontdekte, begon u weer zoete broodjes te bakken! Maar wat gaat u nu
doen, als ik datgene wat ik gezegd heb om u op de proef te stellen, weer
herroep en zeg: 'Uw mij boven alles achtenswaardige gemaal is toch maar de zoon
van een boer?'
[15]
Toen Emma dat hoorde sprong ze ijlings op en riep: 'Wat! Behandelt men zo de
dochter van de rijke baron N.N.? Dus mijn gemaal is geen vorst maar slechts een
boerenzoon en een in Engeland nieuwbakken gentleman! O, dat is schandalig, dat
is onvoorstelbaar gemeen! Mij, een barones van de hoogste adel, als een
onnozele gans te bestempelen! Kamerdienaar!' De kamerdienaar vraagt: 'Wat wenst
mevrouw de barones?' Emma zegt: 'Ga onmiddellijk naar mijn vertrek en haal de
papieren die op mijn tafel liggen, zodat ik deze boer zijn gekrenkte eer kan
vergoeden!' De generaal zegt: 'Is niet nodig, mevrouw. Ik wist wel dat de
tweede proef slechter zou uitvallen dan de eerste. U bent en blijft, wat u
bent; u begrijpt mij hopelijk? En mijn werkelijke zoon hier blijft echter
ondanks zijn boerenafkomst dat wat ik u eerder heb meegedeeld. En gaat u nu
maar verder!'
[16]
Bij deze woorden keert Emma zich nog eenmaal om en zegt: 'Uwe hoogheid, u had
de goedheid mij daarnet te zeggen dat ik deze proef slecht doorstaan heb, maar
u denkt er niet aan dat dit hele, door mij goed doordachte optreden niets
anders was dan een indringende vraag aan mijn heer gemaal of hij nog wel van
mij houdt. Want ik moet nu eerlijk bekennen, dat mijn heer gemaal zich nu al
bijna anderhalf jaar lang onbegrijpelijk koel tegenover mij heeft gedragen, wat
mij helemaal ongelukkig maakte. Ik gaf hem vaak te verstaan, dat ik niet meer
datgene voor hem betekende, wat ik eerst voor hem was! Maar daarop had mijn
vorstelijke heer gemaal altijd duizenderlei verontschuldigingen. Dan moet er
toch iets mis zijn!
[17]
Ik ben nu zeer rijk en kan van alles doen om het hart van mijn gemaal te
doorgronden. Ik gaf partijen en bals, en liet me door edellieden het hof maken
om te zien, of hij niet toch eens een beetje jaloersheid zou laten blijken.
Maar al mijn moeite was tevergeefs. Hij scheen het zelfs wel goed te vinden,
dat ik me beter met anderen kon onderhouden dan met hem! Lang verdroeg ik deze
smaad die mijn hart werd aangedaan. Daar zijn koele houding ten opzichte van
mij slechts toenam en hij mijn slaapkamer ook niet meer leek te kunnen vinden,
nam ik juist het besluit dat ik vandaag ten uitvoer bracht, om zo een laatste,
ernstige vraag te richten aan zijn hart!
[18]
Maar ook dit bleef zonder enig resultaat. Omdat ik buiten mijn schuld zijn
liefde helemaal heb verloren, laat haar dan in godsnaam maar verloren zijn!
[19]
Werkelijk, hoogheid, ik spreek nu de volle waarheid: zolang ik nog onbemiddeld
aan zijn zijde stond, had hij mij lief met een kracht, die ik nauwelijks kon
begrijpen. Toen ik echter enige erfgename werd van een groot vermogen, was het
voor hem afgelopen! Niet alleen uitte hij tegenover mij geen vreugde daarover,
maar hij ergerde er zich regelmatig aan en zei me vaak recht in mijn gezicht:
'Jouw geld zal een vloek, nooit echter een zegen over dit huis brengen!' Denkt
u, hoogheid nu eens na over mijn situatie en oordeelt u dan of ik wel zo'n
infame zondares ben, als u en uw aangenomen zoon nu menen!'
72
Bemiddelingspogingen
van de generaal
Echtelijke
ruzie
[1]
De generaal zei daarop tot Emma: 'Mijn lieve schoondochter, als de zaak zo
ligt, krijgt ons proces toch wel een heel ander gezicht. Ik voel me daarom
verplicht u allereerst om vergiffenis te vragen, en daarna mijn heer zoon de
les te lezen!' Emma zegt: 'Hoogheid, ik verlang niets anders dan onze eerste
liefde. Is deze er nog, dan wil ik hem alles vergeven en alles doen wat zijn
hart maar verlangt!' De generaal wendde zich nu tot mij en sprak: 'Ja, hoor
eens mijn zoon, als het jouw schuld is dat je vrouw tegenover jou alleen maar
noodgedwongen zulke betreurenswaardige excessen beging, dan moet je nu
allereerst je fout weer goed maken. Emma verlangt je eerste liefde. Onthoud haar
die dus niet!'
[2] Daarop antwoordde
ik: 'Mijn geliefde vader, mijn liefde voor Emma is nog nooit minder geworden
dan ze was bij onze eerste kennismaking. Maar als mijn allerliefste Emma
spoken zag waar ze niet waren, dan kan ik daar waarachtig weinig aan doen! Dat
ik haar geen jaloerse verwijten maakte, is alleen toe te schrijven aan mijn
fijngevoelig hart. Dat ik in mezelf desondanks veel bittere pijn voelde, weet
trouwens ik alleen. Wat echter haar grote vermogen betreft, moet ik inderdaad
toegeven dat ik daar nooit veel waarde aan heb gehecht. Ja, ik moet eerlijk
toegeven, dat ik bij het zien van het enorme vermogen van mijn Emma hoogst
onaangenaam werd getroffen. Want hoe rijker een familie is, des te meer
gelegenheid is er voor allerlei zondige uitspattingen. (Mij tot Emma wendend):
Kijk, zou je die duizenden guldens die jouw feesten je kostten, aan de armen
hebben gegeven, hoe gelukkig zouden zij en ik dan zijn geweest! Maar jij wilde
mij daarmee alleen maar straffen en dat was niet lofwaardig van je! Want een
nog inschikkelijker en geduldiger echtgenoot dan ik altijd ben geweest, bestaat
er nauwelijks.'
[3]
Emma wist daar niets meer tegenin te brengen, maar leek ongeduldig te wachten
op haar kamerdienaar. Eindelijk kwam deze met een zwaar pakket naar haar toe.
Zij snauwde hem meteen toe het op tafel te leggen. Toen keek ze mij met een
spotlachje aan en zei: 'Ik moet toch eerst de jou aangedane belediging weer
goed maken, voordat je me weer goedgezind kunt worden.' Waarop ik antwoordde:
'Lieve Emma, ik houd zo veel van je, dat ik niet de minste wrok tegen je zou
kunnen hebben. Ook heb niet ik, maar mijn vader in een vergeeflijke opwelling
deze eis aan jou gesteld. Neem daarom jouw papieren maar weer in bewaring en
word weer helemaal dezelfde Emma, die mij enkele jaren geleden naar Engeland is
gevolgd en voor wie ik mijn leven aan duizend gevaren heb blootgesteld.'
[4]
Emma keek hierbij even raar op en zei na een poosje met werkelijk
onverstoorbare kalmte: 'Als je al van me houdt, doe me dan een plezier en neem
deze papieren in bewaring, want je weet toch dat een vrouw niet met geld weet
om te gaan!' Waarop ik zei: 'Dat is wat anders. Ik wil met het grootste
genoegen je verzoek inwilligen. Maar nu moet je me ook je hand reiken ten teken
dat je niet meer boos op me bent, en me ook een reeds lang ontbeerde kus niet
onthouden! Kom Emmaatje, maak me weer gelukkig!' Zij zegt: 'Dat heeft geen
haast, mijn heer gemaal! Een vrouw moet met het beste dat ze heeft niet te
vrijgevig zijn, als ze het aanzien van de liefde hoog wil houden! Dan moet ik
je nog op iets anders attent maken: ik heb je al enkele keren gezegd dat ik
niet Emma, maar volgens mijn eerste doopnaam Kunigunde heet. Waarom noem je me
dan steeds Emma en niet Kunigunde, een echt oud-adellijke naam, waaronder mijn
moeder en grootmoeder al zijn gedoopt? Als je werkelijk van me houdt, noem me
dan in het vervolg ook bij mijn waardige, echte naam.
[5]
Bij deze liefdesvoorwaarde kan ik, evenals de generaal, bijna het lachten niet
laten. Ik zeg dan ook tegen Emma: 'Maar lieve echtgenote, dat deed ik immers
alleen uit pure achting voor jou! Je kent toch wel dat bewuste lied, waarin,
tot vermaak van het publiek, op een belachelijke manier wordt gezongen, over
'Eduard en Kunigunde'. Steeds als ik je riep, schoot me ook altijd dat domme
lied te binnen. Ook klinkt de naam Emma toch esthetischer dan Kunigunde. Maar
wil je van nu af aan beslist Kunigunde heten, welnu, in Gods naam, dan wil ik
je ook graag zo noemen!' Daarop zegt ze bits: 'Ja, ja, waar men niet van houdt,
dat probeert men dan maar belachelijk te maken!' Ik zeg: 'Wat haal je je nu
weer in je hoofd! Ik wil je toch niet belachelijk maken, wanneer je me zo
oneindig lief en dierbaar bent! Ik hoop dat je dit nu als beëindigd zult
beschouwen en mij je hand zult reiken ten teken van volkomen verzoening. Of
heb je soms nog iets op je hart?'
[6] Ze zei: 'O, nog genoeg!' Ik antwoordde:
'Wat dan nog allemaal, als ik vragen mag, mijn liefste Emm... had ik bijna
gezegd... och vergeef me, Kunigunde, wilde ik zeggen. Zeg maar op Kundl, wat je
verder nog hindert.'
[7] Op
deze wat laconiek liefkozende vraag stampte ze zo kwaad met haar voet op de
vloer, dat de glazen in de kast rinkelden. En daarop volgde een bits 'nee!',
vergezeld van enige tranen. Op dit betekenisvolle 'nee' volgde een met woede
geladen stilte, daarop een hele litanie van scheldnamen aan mijn adres, die
werkelijk de grofste marktvrouw niet zouden hebben misstaan. Tenslotte snauwde
ze me nog toe: 'We zijn quitte. Ik wil niets meer van je horen of zien. Ik heb
je betaald en dus zijn we voor altijd quitte! Mij nog treiteren ook! Dat laat
ik me niet welgevallen van zo'n lummel, die door een of andere boerenkoe werd
geworpen! Je kunt duizend keer door de keizer zelf tot vorst verheven zijn,
voor mij, als barones uit een oeroud geslacht, ben je toch niets, begrijp je?
Maak dat je zo snel mogelijk uit mijn ogen verdwijnt!
[8]
'Met haar is niets te beginnen', sprak de generaal, 'want ze is volkomen gek.
Laat haar maar begaan, mijn zoon, en bekommer je niet meer om haar. Misschien
geneest de tijd haar eerder dan wij tweeën. Maar neem die papieren maar mee,
want er kan een tijd komen dat ze zelfs haar goed van pas kunnen komen, wanneer
zij misschien maar al te spoedig haar rijkdommen zal hebben verkwist.'
[9] Op
dat moment komt ook mijn kamerdienaar binnen en meldt me, dat hij een heel
mooie woning heeft gevonden, die direct in gebruik kan worden genomen. 'Goed',
sprak de generaal, 'dan nu maar vlug alles op en ingepakt!' De kamerdienaar
zegt: 'Heer, behalve deze kamer is verder alles al in orde. Nu komen de dragers
hier binnen.'
73
Vervolg
van het huwelijksverhaal
Emma
's zenuwcrisis en ommekeer
[1] De
patheticus: 'Goed zo, heel goed heb je dat gedaan!' De kamerdienaar zegt: 'Mijnheer
zal echt plezier hebben van deze woning. Ze ligt weliswaar niet in de stad,
maar in een van de voorsteden; het is echter een prachtige woning, van alle
gemakken voorzien en ze kost maar heel weinig.'
[2] De generaal zegt:
'In welke voorstad is het en op welke verdieping?' De kamerdienaar zegt: 'De
voorstad noem ik om goede redenen (daarbij op mijn vrouw wijzend) niet. Het is
echter op de tweede verdieping. Want als men zich voor de vijand terugtrekt,
moet men hem niet aan zijn neus hangen waarheen!' De generaal zegt: 'Bent u
misschien ook al eens gevlucht voor een vijand, dat u dit zo goed weet?' De
kamerdienaar zegt: 'Op twee manieren, mijnheer! Een keer als wachtmeester voor
een echte vijand, die het bommen, granaten en kartetsen deed regenen, en kort
daarna voor een onechte, nl. mijn vrouw. Toen heeft het wel geen bommen,
granaten en kartetsen geregend, maar wel hele sprinkhanen plagen van
lasterpraatjes! Vijf jaar heb ik het uitgehouden met alle geduld en liefde.
Maar het was absoluut onmogelijk om het nog langer bij haar uit te houden. Ik
trok me daarom van die tweede vijand terug, zocht een baan en vond er spoedig
een, namelijk deze hier. Wanneer misschien, edele heer, uw gemalin voor deze
zaken bij mijn beminnelijke echtgenote in de leer wil gaan, dan kan ik haar
geen geschikter persoon aanbevelen!'
[3]
Mijn Emma, die uit woede bij een raam wat verderop in de kamer was gaan staan,
loopt daarop verbeten op mijn kamerdienaar af en steekt haar lieve handje uit
om hem een stevige oorvijg te geven. Maar de kamerdienaar weert haar af en
zegt: 'Hoho! Zulk voer kan ik me zelf wel buiten bij een marktvrouw halen! Mijn
gezicht is niet zo nobel, dat het zich voor het scheren door zo'n hoogadellijk
handje zou moeten laten inzepen! Blijf minstens drie stappen van mijn eerlijke
sergeant-majoorslijf af, anders zou ik op het idee kunnen komen om met mevrouw
de barones een hoogst merkwaardige dans uit te voeren, begrepen!?' Emma ploft
bijna uit elkaar van woede en schreeuwt: 'Verdwijn uit mijn ogen, gemeen volk;
ga uit mijn ogen, beesten! Jij gemene schoft, hoe durf je mij zulke dwaasheden
naar het hoofd te slingeren; mij, een barones van de oudste adel! Scheer je
ogenblikkelijk weg hier, anders laat ik je door de politie ophalen!'
[4] De
kamerdienaar zegt: 'Dat is niet nodig, mevrouw de barones. Binnen een half
uurtje zullen we, God zij dank, buiten het bereik van uw gezichtsveld zijn.
Maak u niet kwaad, want dat zou een funeste invloed kunnen hebben op uw tere
zenuwen!' 'Zwijg, onbeschofte lummel, anders zal ik je direct eens laten voelen
wat het wil zeggen een barones zo te beledigen! Ik ben in staat om alles, wat
me voor de handen komt, naar je afschuwelijke apekop te smijten!' Een andere
huisknecht zegt tegen de kamerdienaar: 'Nou zeg, het wordt tijd dat je je mond
houdt, anders beleven we hier nog een voorproefje van het laatste oordeel!
Laten we zien dat we verder komen.' Ik zeg: 'Ja, ja, haast je, want nu zou
ikzelf ook liever vliegen dan lopen.'
[5]
Nauwelijks was ik uitgesproken of Emma springt op me af en roept: 'Nee, nee!
Heb ik dat aan jou verdiend, dat je me nu werkelijk wilt verlaten en me
bovendien prijs geeft aan het gespot van je brutale bedienden? Begrijp toch,
dat ik in een slecht humeur was geraakt; hoe en waarom, dat weet God alleen. Om
kort te gaan, ik werd weer ziek en ben je in mijn lijden beslist ruwen
verbitterd tegemoet getreden. Maar nu is het, alsof me de schellen van de ogen
vallen. Ik heb zo' n vaag gevoel, dat ik jou en ook de generaal flink beledigd
moet hebben. En jij hebt niet ingezien dat dit alleen je arme, zieke Emma heeft
gedaan die niet meer meester was over haar gezonde verstand. O, liefste
echtgenoot! Doe met me wat je wilt; bestraf me, als ik het verdiend heb, maar
verlaat me alsjeblieft niet!'
[6]
Bij deze woorden valt ze mij snikkend om de hals en klampt zich aan mij vast.
De bedienden zetten grote ogen op en vragen mij, wat ze nu moeten doen; of ze
verder moeten gaan met inpakken of alles weer moeten uitpakken. Emma zegt:
'Alles moet weer ogenblikkelijk herroepen worden en de huur van de woning moet
voor een half jaar op mijn kosten worden betaald.'
[7] De generaal zegt
daarop: 'Ja, als de zaak zo ligt, dan heb ik medelijden met jou en ook met je
vrouw, die inderdaad ziek schijnt te zijn. Natuurlijk kun je onder zulke
omstandigheden als heer, mens en echtgenoot je Emma in geen geval verlaten. Ik
moet jullie nu voor dringende zaken verlaten, maar ben over een paar uur weer
bij jullie terug. Maak voor mij een kamer gereed, want ik zal enkele dagen bij
jullie doorbrengen.' De generaal gaat nu weg. De bedienden beginnen weer alles
terug te plaatsen, hetgeen hun enigszins noodlottig voorkomt. En mijn Emma
lijkt totaal veranderd en weet zich nauwelijks meer iets te herinneren van wat
er eerder tussen ons is voorgevallen. Ik was heimelijk verbaasd, Emma, daarnet
nog een duivelin, was nu als een engel!'
74
Hij
vindt oude bekenden.
Olafs
goede raad
[1] Na enige tijd zegt Max Olaf:
'Waarde vriend, jouw huwelijksverhaal wordt nu wel erg wijdlopig. Laten we het
vervolg dus maar achterwege laten, te meer daar ik het even goed ken als
jijzelf. Want weet, ik, hier Max Olaf genaamd, die jou hier als een oprechte
vriend terzijde staat, ben nu juist dezelfde overste en generaal, die jou op
aarde uit niets tot iets heeft gemaakt. En die vriend daar, die al deze
verschijnselen en ook de veranderingen van de Lerchenfeldse zuiver voor een
droom aanziet, is die baron wiens dochter zonder zijn toestemming jouw vrouw
werd. Wil je echter hier ook je vrouw leren kennen, met wie je op aarde bijna
twintig jaar lang hebt geruzied? Kijk dan naar dat armzalig uitziende wezen
daar, dat halfnaakt en verschrikkelijk mager van achter de baron naar jou staat
te gluren... en je hebt dan werkelijk het sluitstuk van heel je
levensgeschiedenis bij elkaar! Ben je tevreden met de oplossing van de, door
jou zo breedvoerig aan ons vertelde levensgeschiedenis?'
[2] De
patheticus zegt: 'O, hemelse goedheid! Nou, dat wordt me hier wat! Ik geloof
dat het nare vervolg van mijn levensgeschiedenis hier als de tweede akte van
een drama weer opnieuw gaat beginnen! Wat denk jij, mijn oprechte vriend?'
[3]
Max Olaf zegt: 'Vriend, ik heb heel sterk de indruk dat we ons bijna
uitsluitend aan die man daar zullen moeten houden, willen we een beter vervolg
van ons levensdrama kunnen verwachten. Want kijk, er is mij als stille
toeschouwer niets ontgaan van datgene, wat zich hier in dit vertrek tijdens
jouw verhaal aan belangrijke dingen voor mijn ogen heeft afgespeeld. De
Lerchenfeldse heeft nieuwe kleren gekregen en ziet er nu uit als een zuivere
engel. En hoe meer ze deze buitengewone man in liefde toegedaan is, des te
mooier en wijzer wordt ze ook! Maar niet alleen zij is zo gelukkig. Ik zie al
velen, die er voorheen net zo ellendig bij stonden als wij. Maar naargelang ze
dichter tot deze man waren genaderd, kregen ze meteen een beter aanzien en hun
kleding veranderde bijna even sterk als hun gemoed.
[4]
Vriend, dat zijn toch, in de letterlijke zin van het woord grote wonderen!
[5]
Daar, op een ruime tribune, zie je zo'n vierentwintig vrouwelijke wezens in
balletkostuum; die zien er al echt hemels uit! En daar bij die tafel met brood
en wijn staan de democraat Blum, de ons bekende Messenhauser, dokter Becher en
redacteur Jellinek. Wat een heilige waardigheid straalt er van hun gezichten af
en van welk een diepe wijsheid zijn hun woorden doordrongen! Hoe vriendelijk en
toch ook verheven ernstig is hun gedrag!
[6] En toch lijkt
deze eenvoudige man, die de mooie Lerchenfeldse nu regelrecht het hof schijnt
te maken en over niets anders dan liefde met haar spreekt, alles in alles te
zijn. Want met al hun vragen komen ze bij hem. Hij regelt alles, en overal
gebeurt wat hij wil en wat hij bepaalt. Daarbij is heel zijn manier van doen zo
bescheiden en buitengewoon vriendelijk, dat ik alleen al door toe te kijken en
te observeren zo veel van hem ben gaan houden, als men maar van een allerbeste
vriend houden kan!
[7] Ik
zou zelf graag naar hem toe willen snellen en hem zo gaan liefkozen, als een
zeer in het nauw gedreven veldheer het veroverde vijandelijke vaandel zou
liefkozen, van de verovering waarvan de overwinning geheel afhangt. Zeg me
eens vriend, ervaar jij ook niet een dergelijke behoefte in je? En jij,
droomuitlegger van een baron, met je dochter Kunigunde - Emma?'
[8] De
patheticus zegt: 'Wat mij betreft, ik begin nu ook hetzelfde te voelen. Maar of
mijn heer schoonpapa en mijn Emma ook iets dergelijks voelen, dat is een andere
zaak. Misschien Emma wel, bij wie ik de laatste tijd een spoor van
religiositeit heb ontdekt. Maar wat mijnheer de baron betreft, die ken ik veel
te weinig om te weten hoe hij denkt en voelt. Op z'n minst is het zeker, dat
hij hier met zijn aardse hoge adelbegrippen niet ver zal komen!'
[9] De
baron zegt: 'Beste dochterontvoerder, veeg maar vlijtig voor uw eigen deur!
Want als ik hier met u zou willen gaan twisten, dan zou daar een geducht proces
van komen. Maar ik heb u op aarde alles al vergeven; zodoende zijn we quitte
wat onze twijfelachtige strijd betreft. Hebt u echter hier in deze wereld die
mij als een droom voorkomt iets gunstigs op mij voor, vergoed me dan hier door
uw vriendschap wat u mij op aarde boosaardig hebt ontnomen, namelijk mijn
leven. Want mijn Emma was daar mijn leven, waarvan u mij beroofd hebt! Maar ik
heb u deze roof vergeven. Vraag daarom niet hoe het me hier te moede is, maar
help mij en de arme Emma, als u ons op een of andere manier helpen kunt!'
[10]
Max Olaf zegt: 'Volkomen juist, beste vriend, om zo te zeggen: mij uit het hart
gegrepen. Uw schoonzoon zal dat ook zeker doen, want aan goede wil heeft het
hem nooit ontbroken. Alleen aan het kunnen schort het ons hier nog. Maar ik
hoop dat met Gods wil tenminste één van ons spoedig zal worden geholpen, die
dan ook zijn vrienden niet in nood zal laten zitten.'
[11]
De baron zegt: 'Ik dank u hiervoor heel hartelijk. Een of andere hulp hebben
Emma en ik hard nodig. Want zo' n twintig jaar, die er hier wel tweeduizend
leken, smacht ik al in de grootste eenzaamheid! Geen hulp, geen troost, geen licht
kreeg ik tot nu toe. U bent de eerste, die begonnen is mij uit mijn lange droom
te helpen. Ach vriend, voltooi nu ook wat u begonnen bent, dan zullen mijn hart
en mijn leven u als beloning zijn toegewijd!'
[12]
Max Olaf zegt: 'Beste vrienden, en ook u, mijn arme Emma, volg mij gerust
daarheen, naar die voortreffelijke man die nu met Dr. Jellinek in gesprek is.
Ik wil daar voor jullie en wellicht ook voor mijn eigen heil een nederig
verzoek tot hem richten. Wanneer hij ons zijn wonderbaarlijk hulpvaardige hand
reikt, zullen we ook geholpen zijn. Maar bij hem moet je wel heel goed
opletten, dat heb ik reeds opgemerkt. Want hoe onuitsprekelijk goed hij ook mag
zijn, hij bezit daarnaast ook een enorme wijsheid, waarvoor zelfs onze
diepzinnigste gedachten smelten als sneeuw voor de zon. Zoals we denken en
voelen, moeten we tegen hem ook spreken, want voor zijn scherpzinnigheid valt
niets te verbergen! Kom daarom met me mee, misschien vinden we genade bij hem.'
[13]
De patheticus zegt: 'Broeder, hoe zou het zijn als jij alleen naar hem toe zou
gaan en als pleitbezorger van ons zou optreden? Want werkelijk, ik heb
heimelijk een heel eigenaardige schroom voor hem.'
[14]
Ook de baron en Emma verzoeken generaal Max Olaf daarom. En deze zegt:
'Vrienden, wat ik voor jullie kan doen, dat zal ik ook doen. Maar bereid je
ondertussen voor, want ik vermoed dat ik spoedig met een goed antwoord terug
zal komen.'
75
Olafs
verzoek om hulp voor zijn vrienden
De
belofte die de Heer hem doet Mensenzielen-visvangst.
[1] Na
deze woorden begeeft Max Olaf zich meteen naar Mij toe, buigt diep en zegt:
'Hooggeachte, wijze en zeker ook liefdevolle vriend, van al datgene wat er
tijdens mijn aanwezigheid hier aan wonderlijks is voorgevallen, is mij niets ontgaan.
Maar daarbij heb ik ook gemerkt, dat alles alleen maar van u afhankelijk is. U
schijnt tenminste hier in dit huis de grondslag van alles te zijn. Het lijkt
ook, of het hier alleen van u afhangt of iemand gelukkig of ongelukkig zal
worden. Wie u gewonnen heeft, die heeft, zo komt het mij voor, alles gewonnen!
Vertrouwend op uw klaarblijkelijke goedheid ben ik, misschien de onwaardigste
van allen, zo vrij om uit 'de grond van mijn hart te vragen, aan die drie daar,
namelijk twee mannen en een armzalige vrouw, uw genade, liefde en vriendschap
te willen schenken. Er kleeft aan hen, evenals aan mij, nog menige aardse
ballast, die in deze geestenwereld nauwelijks te gebruiken zal zijn. Maar wij
zijn allemaal, zo waar God leeft, met goede wil bezield en zullen met alle
kracht proberen aan te vullen wat ons nog ontbreekt, om ons daardoor uw genade
waardiger te tonen.'
[2] Ik
zeg: 'Beste vriend en broeder, Ik zeg je, ga heen en breng ze bij Me. Want waar
is er een vader, die zijn oor en hart afsluit voor iemand die om genade smeekt
voor zijn kinderen? Kijk, dat zou zelfs de strengste vader op aarde niet doen;
des te minder Ik, omdat in Mij toch de volheid van de liefde van de hemelse
Vader lichamelijk woont. Haast je dus en breng allen hier, die naar Mij verlangen!'
[3]
Vol diepe vreugde zegt Max Olaf: 'O vriend, ik wist het immers, dat ik niet
tevergeefs naar u toe zou gaan! Ik dank u al bij voorbaat namens allen, want ik
zie al tranen van vreugde bij hen! O, dank u, dank u wel!'
[4] Ik zeg: 'Maar mijn beste vriend en
broeder, Ik heb steeds gewacht of je voor jezelf ook iets zou willen vragen,
maar iets dergelijks kwam niet te voorschijn. Wil jij dan ook niet wat
gelukkiger worden dan je nu bent?'
[5]
Olaf zegt: 'O hemels goede vriend, kijk, het is met mij zo gesteld, dat ik
gelukkig ben bij het zien van het geluk van hen die me na aan het hart liggen!
Op aarde was ik ook niet anders. Ik vergat daardoor steeds om voor mezelf te
zorgen, omdat alleen het welzijn van anderen me ter harte ging. Daarom, beste
vriend, moet u het me niet kwalijk nemen, dat ik u alleen maar voor anderen om
genade vraag. Ik vergat daarbij mezelf, alsof ik die genade minder nodig zou
hebben dan zij, voor wie ik haar gevraagd heb. 0, ik heb haar ook heel erg
nodig, maar wil graag wachten, zodat ik eerst de anderen gelukkig kan zien.'
[6] Ik
zeg: 'Luister, beste vriend en broeder. Ik wist wel, hoe het met jouw hart
gesteld is, en hoe het heel harmonisch op het Mijne is afgestemd. Ik vroeg je
dit niet als zou Ik het niet weten, maar om je hart voor te bereiden op iets
wat je nu nog niet in staat bent te bevatten. Maar Ikzelf zal je hiervoor
spoedig geschikt maken. Ga nu en breng hen die je ter harte gaan, hier! Laat
echter ook nog naar anderen je hart uitgaan, want Ik zeg je: allen die je bij me
zult brengen, zullen worden aangenomen. Begrijp je dat? Ja, je begrijpt het!'
[7]
Max Olaf buigt weer diep voor Me en keert tot de zijnen terug. Als hij bij zijn
vol verlangen wachtende metgezellen terugkomt, vraagt de baron hem meteen, hoe
hij met zijn verzoek door Mij werd ontvangen.
[8]
Max Olaf zegt: 'Beste vrienden, ik zeg jullie: voortreffelijk! Niet alleen
jullie, maar iedereen die zich maar bij ons aan wil sluiten, zullen door hem
worden aangenomen. Laten we daarom eens wat rondkijken tussen deze menigte of
er soms nog iemand te vinden is, die zich bij ons zou willen voegen.'
[9] De
baron zegt: 'Och vriend, kijk, daar vlak achter Emma staan nog een paar
vrouwelijke wezens; het zijn mijn twee oudste dochters. En achter hen staan hun
echtgenoten en naast hen nog een paar trouwe bedienden... misschien worden zij
ook aangenomen, als ze met ons mee zouden gaan.' Max Olaf zegt: 'Laat ze maar
hier komen! Wie met ons mee gaat, wordt aangenomen, want ik heb daarvoor zijn
goddelijk woord. Maar we moeten er nog meer zien te vinden.'
[10] De patheticus
zegt: 'Luister vriend, ik weet wel een manier! We gaan naar de ons beter
bekende menigte en doen een algemene oproep tot hen. Wie zich daarnaar wil
richten, zal ons ook volgen. Wie niet wil, blijft maar achter! Dwingen, lijkt
me, moeten we niemand.'
[11]
Max Olaf zegt: 'Van dwingen is er in
geen geval sprake. Maar we moeten hun wel uitleggen, waarom we dit voor hun
eigen bestwil van hen verlangen. Een dergelijke uitleg zal toch hopelijk geen
dwang zijn?' De patheticus zegt: 'Al naargelang men de zaak aanpakt. Een te summiere
uitleg zal niet veel effect hebben, maar een goed gemotiveerde is evengoed een
vorm van dwang als iedere andere macht. De wil van zo'n door overreding bepraat
iemand is dan geen vrije meer!'
[12]
Max Olaf zegt: 'Vriend, nu zoek je het wel erg ver! Wanneer men alles dwang zou
willen noemen, waardoor mensen op andere ideeën, begrippen en besluiten worden
gebracht, dan zou ook al het onderricht verboden moeten worden. Want door het
onderwijs worden de leerlingen, die toch ook met een vrije geest begiftigde
mensen zijn, tot andere begrippen gebracht, waardoor hun oorspronkelijk puur
zuiver zinnelijk willen een geheel tegenovergestelde richting krijgt. Ik vind
dat dat iets heel goeds is. Wanneer door het noodzakelijke onderwijs de
menselijke geest pas tot zijn ware vrijheid kan komen, dan zie ik helemaal niet
in, hoe in het eigenlijke rijk van de geest een leerzame verklaring een gevaar
zou kunnen zijn voor de vrije wil van een mens. Wees, beste vriend, daarom maar
niet bezorgd! Als daaraan iets verkeerd zou zijn, zal ik het wel verantwoorden
tegenover Hem, die mij daartoe zijn goddelijke woord gegeven heeft. Ik ga nu
meteen aan het werk en ga mijn trouwe 'woordennet' uitwerpen tussen deze
vissen. Vang ik iets, dan zal het goed zijn. Vang ik echter niets, dan moet het
ook maar goed zijn.'
[13]
Met deze woorden begeeft Max Olaf zich tussen de menigte en spreekt een wel
gekozen woord. Een twintigtal sluit zich bij hem aan, terwijl de anderen
morrend zeggen 'Nou, als we daarheen willen, zullen we zelf wel de weg vinden!
We hebben daarvoor geen extra praatjesmaker nodig!'
[14]
Max Olaf keert met zijn vangst meteen terug naar de zijnen en zegt vol vreugde:
'Kijk eens, vrienden, mijn visvangst is best goed uitgevallen! Nu gaan we dan
ook meteen naar Hem, die ons alleen kan en wil helpen. Want daarvoor heb ik
Zijn goddelijk woord!'
[15]
De patheticus zegt: 'Maar ik begrijp niet dat u, beste vriend, maar steeds over
zijn 'goddelijk woord' spreekt! Hoe kan een mensengeest, al is hij nog zo
volmaakt, een goddelijk woord hebben en geven? Of houdt u hem soms werkelijk
voor een soort Apollo?'
[16]
Max Olaf zegt: 'Ja, ik zeg het je zonder schroom: of Hij, of anders niemand!
Zijn aan mij gerichte, diepzinnige woorden vielen bij mij niet op zand, maar in
de diepte van mijn hart. En dit zegt me nu steeds: 'Hij, en in eeuwigheid
niemand anders! Begrijp je deze kracht,' vraagt mijn hart me. En mijn geest
antwoordt: 'Ja, mijn hart, Degene die je liefhebt, die is het, en behalve Hem
is er geen ander meer!' Maar nu genoeg hierover, laten we op weg gaan naar Hem
toe. Heil diegene, die mij volgt!'
[17]
De patheticus zegt vlug: 'Ik moet je werkelijk om vergeving vragen, mijn anders
zeer geachte vriend! Bij deze veronderstelling kan ik u niet volgen! Een mens
voor de enige God aanzien? Werkelijk, dat is me te kras! Ik heb niets op zijn
wijsheid en zijn innerlijke wilskracht aan te merken en evenmin op zijn
goedheid. Want de Lerchenfeldse ontwikkelt zich fameus onder de invloed van
zijn goedheid. Maar dat u hem ons als Godheid aanduidt, daartegen moet ik
protesteren. In Mozes staat: 'Gij zult in één God geloven' en verder: 'Niemand
kan God zien en in leven blijven, want God is een verterend vuur!' En luister
verder wat de wijze Jood Jezus, die u ook voor een God houdt, zelf ergens zegt,
ik meen bij Johannes; Hij zegt: 'Niemand heeft ooit de Godheid gezien. Maar wie
Zijn woord hoorde, het zou aannemen en er naar zou handelen, die zou daardoor
de Geest Gods in zich opnemen, en deze zou in hem wonen'. Ziet u, ook ik ben
tamelijk vertrouwd met de Bijbel, maar er staat nergens dat een mensengeest,
ook al is hij uit God, daardoor ook het allerhoogste, in het eeuwig
ontoegankelijke licht wonende Godwezen zelf zou zijn. En omdat u, mijn verder
allerdierbaarste vriend, dit schijnt te beweren van hem die de Lerchenfeldse zo
mooi heeft gemaakt, kan ik echt niet met u mee gaan.'
[18]
Max Olaf zegt: 'Beste vriend, doe maar wat u wilt! U hebt zelf al eerder
geprotesteerd tegen dwang en daarom zal ik u in het vervolg ook niet meer tot
wat dan ook proberen te overreden.'
76
De
oprechte schoenpoetser. De onwelkome Mierl
De
grote zielereiniging van de patheticus
De
gekrenkte, hoogmoedige geest verlaat het hemelse gezelschap
[1] De
ons reeds bekende Frans, die destijds op aarde zijn trouwe schoenpoetser was,
stapt nu op de patheticus toe en zegt: 'We zijn hier wel allemaal gelijk, maar
ik zeg toch maar 'mijnheer' tegen u. Hoort u eens, u bent nog precies zoals u
op aarde was. En het lijkt me, dat dat niet goed is, begrijpt u mij? Op aarde
was u inderdaad een heer van aanzien en u was daarbij nog steenrijk ook,
waartoe uw gemalin wel het meest heeft bijgedragen. Maar met dat alles is het
hier nu gedaan. Want we zijn nu in de geestenwereld, begrijpt u? Maar hier moet
iedereen vooral deemoedig zijn, anders krijgt hij alleen maar trammelant. Die
goede heer daar bedoelt het goed met ons en heeft ons een lichtje doen opgaan.
Daarom meen ik, dat we dit niet zomaar zouden moeten afwijzen. Gaat u toch met
ons mee; het zal u niet schaden! En kijk nu eens, daar is uw lieve Mierl ook
nog! Weet u, die u nog naast uw gemalin hebt gehad, begrijpt u? En waar uw
Mierl is, daar mag u toch ook niet ontbreken. Wat denkt u daarvan?'
[2] De
patheticus zegt erg verontwaardigd: 'O, wat krijg ik nu over me heen! Het
vagevuur schijnt er al te zijn, en dus zal de hel ook wel niet ver weg zijn.
Dat is toch om hels van te worden! Nu is me dat loeder van een Mierl ook nog
hier, en bovendien nog mijn godzalige vrouw! Nou, dat kan nog wat worden! Mijn
vrouw is toch een paar jaar vóór mij naar de eeuwigheid gegaan. En ik dacht,
omdat ze de laatste tijd zo vroom heeft zitten zuchten en zo zalig ontsliep in
de Heer, dat zij allang op een hemelwolkje rond zou zweven. Maar nee hoor, ze
is hier, en nog wel een stuk ellendiger dan op aarde vlak voor haar dood. En nu
komt tot overmaat van ramp mijn maîtresse, die een tong heeft als een
scheermes, er ook nog bij. Nou, dat mankeerde er nog maar aan om met zo'n
gezelschap naar die man toe te gaan die me al eerder ondubbelzinnig te verstaan
heeft gegeven, dat ik nog zeer verdeemoedigd zal worden. Maar ik voel wel aan
wat er gaat komen en zal me er wel voor hoeden om naar die magiër en zijn
verheerlijkte Lerchenfeldse te gaan! Moet je dan in deze beroerde wereld alle
narigheid tegelijk krijgen!? O goeie genade nog aan toe! Als dit geen rampen
zijn, dan weet ik niet meer wat je nog een ramp zou kunnen noemen! Misschien
komen mijn andere, tijdelijke liefjes ook nog opdagen en allerlei groepjes, die
ik soms voor de grap met hen vormde?'
[3] Zo
redeneerde de patheticus bij zichzelf, maar ook de omstanders vernamen zijn
woorden. Zijn vrouw trad naar voren en zei vriendelijk tegen hem: 'Johan, ik
wist immers op aarde al hoe je leefde. Dat was ook de reden van de onenigheid,
die er de laatste tijd tussen ons bestond. Maar ik heb je desondanks alles
vergeven. Maak daarom ook jij hier voor God alles weer goed met mij, je aardse
vrouw, die uit pure liefde alles voor je heeft opgeofferd, zelfs de liefde van
haar vader. Wees niet bang voor mij, want ik zal je geen verwijten meer maken.
Volg nu echter ook Hem, van wie jij op aarde steeds voorgaf dat je Hem alleen
volgde. Hoe vaak heb je mij beschuldigd van oud-aristocratische hoogmoed, maar
hier in het rijk van de verdeemoediging ben jij honderd keer hoogmoediger dan
ik en mijn familie! Hoe komt dat?'
[4] De
patheticus Johan staat versteld, bromt wat in zichzelf, maar zegt niets op wat
zijn vrouw gezegd heeft.
[5] Nu
komt Mierl naar voren en zegt tot Emma: 'Mevrouw, ik vraag u duizend keer om
vergeving, omdat ik iets met uw man heb gehad. Ik ben verder altijd een goed en
braaf meisje geweest. Maar buiten bij de Sperl heb ik op een dag uw man leren
kennen en die heeft me daar heel erg het hof gemaakt, en me bij hoog en bij
laag beloofd met me te zullen trouwen; en toen heb ik echt gedacht, dat dat
best mogelijk zou kunnen zijn! Maar dat schijnheilige varken heeft me van jaar
tot jaar aan het lijntje gehouden en van trouwen was geen sprake meer. Ik heb echter
niet geweten, dat hij getrouwd was! Ziet u, dat heb ik pas hier gehoord. Maar
verheugt u zich maar, want ik zal die losbol wel eens mijn mening zeggen! Nou,
zijn bedrogen Annemierl zal hem heugen!'
[6]
Daarop wendt Mierl zich tot de patheticus en zegt: 'Nou, u bent me een fraaie
hofkoetsier of gepensioneerde fourageur of wat u ook mocht zijn! Wat denkt u
wel, dat u bent? Uw echtgenote die door u op aarde zo gemeen bedrogen is, kunt
u toch wel antwoord geven? Zeg nu eens wat, als u de moed hebt, schijnheilige
lomperd! Weet u nog wat u me allemaal hebt gezegd? Dat u vrijgezel was en
hoeveel geld u wel had. Als u al zo'n hoge piet was, zoals u mij hebt
voorgelogen, die zoveel achting genoot, dan had u toch nooit zo'n beroerde
kerel kunnen zijn! Weet u, als ik me niet zo verschrikkelijk zou schamen, dan
zou ik uw vrouw alles vertellen, wat u allemaal met mij hebt uitgehaald! Maar
wacht maar eens, ik zal uw vrouw nog wel meer vertellen. Want nu word ik pas
echt giftig op u, omdat ik weet dat u zo'n deugdzame, goede vrouw hebt gehad!'
[7]
Als Max Olaf dat hoort, gaat hij naar de patheticus toe, valt Mierl in de rede
en zegt: 'Wel, beste vriend, daar komen dan de werkelijk fraaie verhalen over
uw aardse levenswandel te voorschijn! Waarlijk, daarover heb ik van u nooit
iets vernomen. Ja, nu begrijp ik zo het een en ander, wat ik anders nooit zou
hebben begrepen. Dus zo'n soort trouwen liefde bewees u uw goede vrouw? 0, wat
een zwijnjak van een heer! Ja, nu weet ik, waarom u die Lerchenfeldse zo
schuwt! Zij zal misschien ook wel menig keer betrokken zijn geweest bij uw
slippertjes? Daarom bevalt het u ook helemaal niet om met mij daarheen te gaan,
waar men u beter blijkt te kennen dan ik u ooit gekend heb. Vriend, als het zo
gesteld is met uw handel en wandel als echtgenoot en u desondanks toch nog voor
een man van eer wilt doorgaan, dan moet ik u toch werkelijk verzoeken om maar
niet met mij mee te gaan naar die zuivere en heilige mensenvriend. Ik zou wel
heel weinig respect hebben voor die heilige, als ik zo'n toonbeeld van een
zwijnjak bij Hem zou brengen. Doe nu maar wat u wilt; ik zal me er wel voor
hoeden voortaan nog met u om te gaan.
[8]
Arme Emma! Als ik op aarde had geweten, wat voor een man jij had, dan zou ik je
zeker geen straf wegens smaad hebben opgelegd. Ga nu echter allen met me mee
naar die grote, heilige mensenvriend. Daar zal jullie alles worden vergoed wat
jullie ooit door mij aan onrecht hebben geleden. Maar dit zwijnjak moet maar
gaan waarheen hij wil!'
[9] De
baron zegt: 'Nee, dat zou ik van deze man ook nooit gedacht hebben! Zo blijft
altijd waar: wat niets is, blijft niets! Maar gebeurd is gebeurd! We willen hem
desondanks niet veroordelen, maar voor ons gezelschap deugt hij ook hier in
deze wereld niet meer! (Zich tot de patheticus wendend): Ga weg, en blijf uit
de buurt van ons gezelschap! Daar bij het gepeupel bent u het beste op uw
plaats. Misschien vindt u daar nog enkele godinnen, die u bij uw fraaie
feestjes de nectar hebben geserveerd!'
[10]
Boos zegt de patheticus: 'Men zal toch ook hier wel het recht hebben om
dergelijke aanmatigingen te verbieden! Heeft mijn fraaie echtgenote soms ook
niet iedere zaterdag feesten gegeven? Of ze daarbij beschouwingen à la Ignatius
van Loyola heeft gehouden, weet ik werkelijk niet! Overigens heeft niemand mij
hier wat te gebieden, want ik denk dat ik geen voogd meer nodig heb. Ik verzoek
u dringend mij verder niet meer met zulke onfrisse opmerkingen lastig te
vallen, want ik zal zelf wel weten wat me te doen staat! Verder hoeft u me er
helemaal niet op te wijzen, dat ik te min zou zijn voor uw hoogadellijk
gezelschap. Want ik zelf dank nu God, dat ik op deze manier van zulk gespuis
bevrijd ben! Gelukkig zie ik daar op de achtergrond enkele goede bekenden; door
hen zal ik zeker achtenswaardiger worden behandeld dan door jullie ingebeeld
hoogadellijk gespuis!'
[11]
Met deze woorden verlaat de patheticus dit gezelschap en begeeft zich naar zijn
bekenden. Emma wil hem tegenhouden, maar hij duwt haar opzij en loopt vlug weg.
[12] Max Olaf zegt echter: 'Laat hem gaan!
Misschien gaat hij op zijn opstanding af... of zijn ondergang tegemoet! Wij
willen die heer daar echter vragen, dat Hij voor hem genade voor recht wil
laten gelden. En laten wij dan nu naar hem gaan, naar de redder der mensen!'
77
Olafs
voorspraak bij de Heer
Goede
getuigenis van de Godheid van Jezus en volledige overgave aan de wil van de
Heer
Verzadiging
van de arme zielen
[1]
Zo'n twintigtal begeeft zich met Max Olaf naar mij toe. De aanvoerder buigt
diep voor Mij en zegt: 'Mijn Heer en hoogste Vriend, op Uw aanraden heb ik,
wals U ziet, een kleine mij door mijn hart ingegeven werving gehouden en dit
gezelschap hier bij U gebracht.
[2]
Eén was er echter, die niet mee wilde komen, omdat hij zich voor enkele personen,
die wat al te goed op de hoogte waren van zijn aardse levenswandel, te veel
geneerde. Maar ik meen dat hij daarom toch niet volledig verloren hoeft te
zijn? Want U bent toch de eigenlijke Heer van dit huis en wie het eenmaal mag
betreden, kan toch onmogelijk verloren gaan! Hij was op aarde in wezen nooit
een slecht mens. Zijn zinnelijke neigingen waren zijn zwakste punt. En omdat
hij, helaas, zeer rijk was aan aardse goederen, verviel hij daardoor in een
stroom van begeerten, waaraan hij ook gemakkelijk kon voldoen. Ik moet eerlijk
bekennen, dat zij zijn geest niet tot eer strekten. Maar wat kan men daar nu
aan doen? Het is nu eenmaal gebeurd! En daarom geloof ik, dat hij wel in
omstandigheden zou kunnen komen, die hem zullen genezen en tot echte
deemoed brengen. Maar om hem daarvoor te veroordelen en te straffen zou me
toch wat te hard voorkomen!
[3]
Overigens zijn dat slechts mijn ideeën, waarmee ik op de Uwe, O Heer, niet in
het minst wil vooruitlopen. Want tegenover U zeg ik slechts: O Heer, O Vriend,
wat U wilt, dat geschiede!'
[4] Ik
zeg: 'Ik zeg je echter, dat jouw ideeën heel goed en dus ook goed te gebruiken
zijn. Maar met die geest zal nog heel wat moeten gebeuren, voordat hij tot het
juiste inzicht en tot genezing komt. Ik wil ook eigenlijk niets zeggen van zijn
hoogst onkuise aardse levenswandel, alhoewel die heel geschikt zou zijn
om hem het eeuwige leven te doen verliezen. Maar deze geest is tevens vervuld
van een afschuwelijke hoogmoed en vol van verderfelijke overmoed! En kijk, dan
ziet het er heel wat erger uit dan jij zou denken. Aan de zinnelijkheid kan
snel met een deugdelijk middel een eind worden gemaakt. Maar het is heel
moeilijk en vaak helemaal onmogelijk om op de weg van onbeperkte vrijheid vat
te krijgen op de hoogmoed en de overmoed. Maar we zullen zien, wat daaraan kan
worden gedaan.
[5] Wat moet Ik nu echter doen voor hen,
die je hebt meegebracht? Zeg me dat eens onomwonden!'
[6] Max Olaf zegt: 'Heer, wat U in Uw
grenzeloze goedheid maar wilt. Want Uw wijsheid gaat alles te boven, Uw
goedheid kent geen grenzen en voor Uw wil vergaan werelden tot stof!'
[7] Ik
zeg: 'Maar beste vriend, zoals Ik uit jouw woorden bespeur, houd je Mij voor
het allerhoogste Godwezen! Zeg Me toch, waar haal je zo'n geloof
vandaan? Weet je dan niet, dat niemand God kan zien, en in leven blijven?'
[8]
Max Olaf zegt: 'Heer, tot deze goed gefundeerde opvatting kwam ik juist door Uw
heilig en goddelijk woord. Want woorden zoals de Uwe, zo vol waarheid, zo vol
van de hoogste kracht, wijsheid en liefde, komen niet uit de mond van een
geschapen geest! Dat niemand de Godheid Zelf in haar innerlijkste oerwezen kan
aanschouwen en tevens in leven blijven, weet ik heel goed. Maar de Godheid die
door Mozes sprak, sprak eeuwen later in al haar volheid door de mensenzoon
Jezus. En Deze zei: 'Ik en de Vader zijn één; wie Mij ziet, ziet ook de Vader!'
Indien echter Jezus dat leerde en Zijn leerlingen Hem zelfs heel goed mochten
zien en horen, zonder dat ze hun leven verloren, dan zie ik werkelijk niet in,
waarom men zich God zou moeten voorstellen in een eeuwig ontoegankelijk licht.
Bovendien lijkt het mij boven elke twijfel verheven dat U die bewuste Heer
Jezus bent, die ons deze meest verheven leer heeft gegeven! En zodoende ben ik
met mijn harten met mijn onwankelbare geloof al op de juiste plaats. En ik ben
van mening dat ik, hoe meer ik U met hart en ogen zal aanschouwen, niet alleen
mijn leven niet zal verliezen, maar dat het steeds meer toe zal nemen. Heb ik
gelijk of niet?'
[9] Ik
zeg: 'Ik zie al dat je standvastig en onwrikbaar bij je beweringen blijft. En
daarom moet Ik voorlopig dat hoge, waar jij Mij voor houdt, maar laten gelden.
Slechts de tijd zal je over datgene, waarover je nu nog twijfels zou kunnen
hebben, volledige duidelijkheid verschaffen. Wees overigens voor eeuwig
verzekerd van Mijn liefde en vriendschap!
[10] Zeg Mij, hebben jullie ook honger
en dorst?'
[11] Allen zeggen: '0
beste, hemelse vriend, meer dan nodig zou zijn om op aarde van honger en dorst
te vergaan! Als we slechts een kleine versterking zouden kunnen krijgen, wat
zou dat ons gemoed opbeuren! Wees daarom zo goed om ons naar Uw vermogen iets
te laten brengen.'
[12]
Ik wenk Robert, Jellinek, Messenhauser en Becher, dat ze deze arme mensen brood
en wijn moeten aanreiken, wat dan ook meteen gebeurt.
[13]
Onder veel dank- en lofbetuigingen eten en drinken zij, die hier naar toe
gebracht waren. En wanneer ze al spoedig verzadigd en gesterkt voor ons staan,
zegt Max Olaf: 'O Heer, nu sta ik hier voor U, en heb nu geen enkele twijfel
meer: u bent het, en nooit en te nimmer iemand anders! U alleen komt al onze
verering, aanbidding en liefde toe!'
[14] Deze woorden
herhalen allen die hij heeft meegebracht. Robert glimlacht van vreugde over
zo'n snelle genezing van de voorheen door aardse omstandigheden erg verwarde
gemoederen. Dr. Becher en Messenhauser zijn stomverbaasd, dat Max Olaf met
zijn gezelschap hen voor is geweest met het heldere inzicht in de Godheid van
Jezus. Ook onze Helena (de Lerchenfeldse) valt voor Mij neer.
78
Waarschuwing
om voorzichtig te zijn met halfblinden
Aankondiging
van een hemelse raadsvergadering
De
grootheid, eenvoud en goedheid van de Heer
[1] Ik
waarschuw hen echter om goede redenen, dat ze niet voortijdig moeten laten
merken wat hun door een bijzondere genade werd geopenbaard. Ze begrijpen Me en
zwijgen, terwijl hun harten steeds meer beginnen te ontbranden.
[2]
Helena heeft er de meeste moeite mee om te zwijgen. Maar Jellinek zegt tegen
haar: 'Lieve zuster, brand innerlijk zo veel je wilt en kunt, maar beheers je
naar buiten toe, zodat er geen gericht komt over diegenen die hier nog blind
van hart zijn. We zullen nu echter een grote beraadslaging gaan houden, zoals
de Heer mij in het geheim heeft toevertrouwd. En daarbij moeten we ons zo
rustig mogelijk gedragen, zodat diegenen die nog niet inzien dat de Heer van
alle leven zo bijzonder dicht bij hen is, het niet merken. Dus wees nu rustig!'
[3]
Helena zegt: 'Wat zeg je, een geheime beraadslaging? Wat zal daar dan besproken
worden? O God, o God, daar moet zeker iets van groot gewicht achter zitten!'
[4]
Jellinek zegt: 'Ja, ja, iets heel gewichtigs. Ik zeg je: wee alle hoogmoedigen,
heerszuchtigen, alle moordenaars en mensenslachters, en wee degenen die op de
tronen zitten! Ik heb voorheen een enorme menigte toornige engelen met
vlammende zwaarden op de aarde zien neerkomen. En een stem galmde hun donderend
achterna: 'Mijn geduld is ten einde! Daarom, geen toegeeflijkheid meer! Want de
groten zoeken geen hulp bij God, maar bij hun vele wapens. En de kleinen huilen
en knarsetanden en keren ook niet om tot God, van wie alle hulp komt. Daarom
geen pardon meer!' En kijk, daarover zal nu worden beraadslaagd, omdat alle
hemelmachten nu in beweging worden gebracht. Daarom moet je dus extra rustig
zijn.'
[5]
Helena zegt: 'Ja, ja, ik ben al rustig. Maar wat zal daar uit komen? O,
vreselijk, vreselijk!'
[6]
Jellinek zegt: 'Ja, mijn achtenswaardige zuster Helena, hier gaat het nu wel
heel anders toe dan in Wenen, waar we ons beiden, zaliger gedachtenis, nog in
ons lichaam onder de vrijheidsstrijders bevonden! Want hier geldt in de meest
ware zin van het woord: leven of dood hemel of hel! De Heer van de
oneindigheid, de almachtige Schepper, is hier onder ons! En Zijn myriaden
machtige dienaren zullen, al zijn ze voor ons nog onzichtbaar, zeker niet ver
van hier wachten op Zijn heilige wenken. Zo kun je je alvast een beetje een
begrip vormen over het onuitsprekelijke belang van deze grote kamer, waarin de
Heer van alle hemelen en werelden met ons, zijn jongste vrienden, beslissingen
zal gaan nemen, waarvan alle toekomstige tijden en eeuwigheden zullen afhangen.
Nu, wat denk je bij jezelf, als je deze zaak eens echt in het juiste licht
beschouwt?'
[7]
Helena zegt: 'Kijk, beste vriend, ik kan het verschrikkelijke en
onbeschrijflijke belang van deze plaats helemaal niet bevatten! Het is voor mij
onbegrijpelijk, hoe er in Hem, die geen enkele goddelijk-almachtige glorie ten
toon spreidt, een zo ontzaglijk hoge kracht en macht aanwezig kan zijn. En hoe
kan Hij met één blik de hele eeuwige oneindigheid, van het grootste tot het
kleinste, zo scherp overzien? Hij staat hier temidden van ons, alsof wij de
enigen zouden zijn met wie Hij zich nu bezig houdt. Zo totaal pretentieloos, zo
goed, voorkomend en onbeschrijfelijk lief in Zijn manier van doen. 0 vriend,
wat is dat een oneindige minzaamheid!
[8] En
luister, wat een verschil tussen Hem, de almachtige eeuwige Heer van de
oneindigheid, en de machthebbers van onze stinkende aarde! Hij, die alles in
alles is, is vol deemoed en verheft zich nooit boven zijn schepselen. Maar de
machtigen van de aarde, jij kent ze wel, willen niets weten van minzaamheid en
verdeemoediging. Zij alleen willen alles zijn en alles hebben; maar alle
anderen hale de duivel! Werkelijk, door zulke regeringen moet de anders zo
mooie aarde toch noodzakelijkerwijs binnen de kortste tijd een ware hel worden,
waaruit tenslotte geen sterfelijk mens meer voor het eeuwige leven kan worden
gewonnen!'
[9]
Jellinek zegt: 'Ja, ja, je oordeelt goed en scherp. Maar bedenk ook, dat bij
God vele dingen mogelijk zijn, die zelfs de meest wijze geest zich nooit zou
kunnen voorstellen; je zult dan al wat komen gaat met een veel rustiger hart
tegemoet kunnen zien. Want kijk, heel de oneindige grootheid van Zijn macht
ligt nu juist in de onmetelijke grootheid van Zijn liefde. Als echter bij de
Allerhoogste de liefde de kern is van Zijn verhevenheid, macht en grootheid,
dan hoeven wij echt niet bang te zijn voor Zijn beslissingen, al zijn die nog
zo groot. Want wat de machtigste liefde doet, kan toch onmogelijk anders dan
alleen maar uiterst goed zijn, ook al zou het nog zo afschrikwekkend lijken.'
[10]
Helena zegt: 'Ik dank je, beste vriend, voor deze les. Werkelijk, je hebt nu
een zware steen van mijn hart afgewenteld! Maar zeg me nog: wanneer zal die
bewuste belangrijke bespreking beginnen?'
[11]
Jellinek zegt: 'Aanstonds, lieve zuster. Kijk, dat grote gezelschap Weense
proletariërs, dat nog geen licht schijnt te hebben, wordt daar juist door Blum
in een zijvertrek gelaten. Alleen de vierentwintig danseressen, Blum,
Messenhauser, Becher, ik en jij, en Max Olaf met zijn aanhang van twintig
personen, evenals die half-engelsman met een paar dozijn echte aristocraten
daar op de achtergrond in de zaal, zullen bij dit beraad aanwezig zijn.
[12]
Daar uit een ander vertrek kwamen zojuist twaalf zo te zien zeer wijze mannen
te voorschijn, en achter hen nog zeven anderen. Deze zullen
hoogstwaarschijnlijk ook aan deze belangrijke vergadering deelnemen. En in het
midden van deze zaal, die steeds groter lijkt te worden, staat ook al een grote
tafel. Zodoende is alles al gereed. Verheug je, onverwijld zal nu de
vergadering plechtig worden begonnen!'
[13]
Na deze aanwijzingen van Jellinek wendt Helena zich heel berouwvol en buigend
tot op de grond tot Mij, en kan van louter vrees bijna geen woord uitbrengen.
Maar Ik pak haar bij de arm en zeg tegen haar: 'Maar Mijn liefste dochter
Helena, wat trek jij nu voor een gezicht? Voor wie ben je dan zo
verschrikkelijk bang? Kijk, Ik ben toch bij je! Hoe kun je aan mijn zijde nu
bang zijn?'
[14]
Helena zegt: 'O, mijn God en mijn Heer! Ja werkelijk, als U me maar toegenegen
wilt blijven, kan ik eigenlijk niet bang zijn. Maar als mij dan weer Uw heilige
Godheid, die geen zondaar naderen mag, in gedachten komt, dan schijnt het mij
toch toe dat U mensen als wij, gemakkelijk zou kunnen verdoemen, vooral wanneer
U een beetje toornig zou worden. Vroeger was ik trouwens niet zo bang, omdat ik
toen nog niet wist wie U eigenlijk bent. Ik hield U enkel voor een of andere
oude heilige en daardoor ook voor een intieme vriend van God, die bij God een
nuttige voorspraak voor mij zou kunnen doen. Maar nu, wat een verschrikkelijke
ontgoocheling, bent U God de Almachtige! 0 wee, 0 wee, wie zou er dan niet bang
zijn? En nu gaat U ook nog een beraadslaging houden, waarschijnlijk voor de dag
van het laatste oordeel. En dan zou ik, zo'n grote zondares voor U, niet bang
zijn?'
[15]
Ik zeg op de meest goedmoedige toon van de wereld: 'Dus, dat zit je zo
vreselijk dwars! Wel, als je dan nu zo vreselijk bang voor Me bent, dan zul je
ook wel niet meer van Mij kunnen houden? Wat moet Ik dan beginnen, als jij Me
je liefde ontzegt, omdat Ik de schrikaanjagende Almachtige ben? Heleentje, zeg
Me eens, of je nu nog wel zo veel om Me geeft als vroeger, toen je Me alleen
maar voor een heilige Jozef of Petrus hield?'
[16]
Helena, wat gerustgesteld, zegt: '0 mijn Goden mijn Heer! Nou, is me dat een
vraag! Wat mijn liefde voor U betreft, kunt U toch zonder meer in mijn hart
kijken, en daar moet toch meteen te zien zijn of er behalve voor U nog plaats
voor iemand anders in mijn hart is! Ik houd alleen maar van U en daarom hoeft U
over mijn liefde voor U nooit bezorgd te zijn. Maar ik mag wel bezorgd zijn
over Uw liefde voor mij, omdat ik zo'n grote zondares ben.'
[17]
Ik zeg: 'Wel, mijn lieve Heleentje, nu zal het weer gauw in orde zijn tussen
ons! Hoe zou het zijn, als je nu zou proberen Mij weer te omhelzen en zelfs te
kussen?'
[18]
Helemaal verbluft wrijft Helena zich de ogen en zegt tenslotte met een stem die
trilt van liefde: 'Hm, dat zou inderdaad verrukkelijk zijn! Ik zou U natuurlijk
graag oneindig liefhebben, als U maar niet zo heilig en almachtig zou zijn!'
[19]
Ik zeg: 'Ach, dat maakt niets uit. Doe maar wat je hart je ingeeft en je zult
je er meteen van kunnen overtuigen, dat Mijn heiligheid en almacht je niet in
je neus zullen bijten!'
[20] Als Helena Mij
zo minzaam voor zich ziet staan, verdwijnt eindelijk al haar angst. Ze werpt
zich aan Mijn borst, kust deze en zegt na een poosje: 'God, o God, dat doet
echt goed! Kon ik maar zo de hele eeuwigheid bij U blijven!' Eindelijk richt ze
zich weer op en zegt: 'Maar hoe is het toch mogelijk, dat U, mijn God en Heer,
zo onbegrijpelijk minzaam kunt zijn? Nee, dat had ik op aarde nooit durven
denken. Zo goed, deemoedig en lief bent U! Wie niet van louter liefde voor U
gewoonweg bezwijkt, is werkelijk geen mens!'
[21]
Ik zeg: 'Wel, zie je, nu is het tussen ons tweeën weer helemaal in orde en daar
ben Ik blij om. Ga jij nu ook met Mij naar de vergadertafel. Daar kom je vlak
naast Mij zitten en kun je ons af en toe ook raad geven over wat er nu
eventueel zou moeten gebeuren met de al te slechte wereld op aarde.'
[22]
Helena zegt: 'Nee, nee, dat gaat niet! Ik... en raad geven!? Nee... dat zou een
mooie raad worden!'
[23]
Ik zeg: 'Nou, Mijn lieve Heleentje, we zullen je heus niet al te veel vragen.
Als je soms iets verstandigs invalt, zeg het dan tegen Mij. Dan zal Ik, als jij
het niet aandurft, het wel aan de raadsvergadering voorleggen. '
[24]
Helena zegt: '0, mijn God en mijn Heer! Als men U aanziet en zo eenvoudig hoort
praten, dan kan iemand zoals ik zich helemaal niet indenken, dat U onze
allerliefste Heer en God zou zijn. Maar toch bent U het, en dat zie ik nu heel
duidelijk. Maar daarom word ik nu ook zo verliefd op U, dat mijn hart van
louter liefde zou kunnen barsten! Maar U zult me dit toch niet kwalijk nemen,
want ik kan er immers niets aan doen. Waarom bent U ook zo lief, innig goed en
zo bescheiden en minzaam?'
[25]
Ik zeg: 'Wees jij maar verliefd zoveel je wilt, dat is Mij goed! Maar al zou je
nog zo verliefd op Mij zijn, Mijn liefde voor jou is toch altijd nog veel
sterker. Maar ook dat doet er niet toe. Want als God moet Ik nu eenmaal sterker
kunnen liefhebben dan jij, omdat Ik immers voor het overige ook sterker ben dan
jij, Mijn liefste Helena!'
[26]
Helena zegt: 'Ik smeek U, wees toch niet zo goed voor mij. Ik zou van louter
liefde voor U nog helemaal bezwijken!'
[27]
Ik zeg: 'Och, maak je daarover geen zorgen! Als je al zo nu en dan een beetje
zwak wordt, heb Ik een heleboel versterkingen bij Me, die je weer op de been
zullen helpen. Wees daar maar niet bang voor. Maar nu begeven we ons naar de
vergadertafel. Kom dus mee en ga hier vlak naast Mij zitten!'
[28]
Helena volgt Me nu bescheiden en wordt aan tafel, waaraan nu ook de anderen
gaan zitten, uit pure verlegenheid helemaal rood. Maar na een poosje begint ze
zich wat meer op haar gemak te voelen in dit gezelschap en wacht aandachtig op
de eerste toespraak.
79
De
plechtige raadsvergadering
De
vraag van de Heer: wat moet er met de aarde gebeuren?
Adam,
Noach, Abraham, Isaak en Jakob spreken
[1] Na enige tijd van
algemeen stilzwijgen vraagt Helena Mij zachtjes: 'Heer, wie zal er dan het
woord nemen? En wie is toch die eerbiedwaardige man die naast mij zit?'
[2] Ik
antwoord haar eveneens zachtjes: 'Mijn lieve, Ik zal zelf beginnen te spreken,
zo gauw de gemoederen van alle aanwezigen geheel tot de noodzakelijke rust zijn
gekomen. De man die naast jou zit, is vader Adam, zoals hij ongeveer zesduizend
jaar geleden op aarde als eerste geschapen mens, heeft geleefd. Naast hem zie
je Noach en daarnaast vader Abraham, dan Isaak en Jakob. Dan zie je er nog
twee: de eerste is Mozes en de andere David. De ernstig uitziende mannen die op
deze zeven volgen, zijn de jou welbekende twaalf apostelen (Met inbegrip van de
volgens Handelingen 1, 26 erbij gekozen Matthias..) Achter hen staan nog twee
apostelen: de voorste is Paulus en die daar wat achter hem staat is Judas, die
Mij verraden heeft. De anderen ken je zonder meer. En nu weet je dus in wat
voor een beslist zeer merkwaardig gezelschap je je bevindt.
[3] Wat echter allen hier in deze
vergadering te doen zullen hebben, zal je aan het einde hiervan volledig
duidelijk worden. Let nu echter op! De gemoederen van het gezelschap zijn nu
tot rust gekomen en daarom zal Ik ook dadelijk beginnen te spreken. Maar je
moet niet schrikken, als Ik soms wat scherp zal spreken en er hier velerlei
verschijnselen aan ons voorbij trekken, die zeker geen prettige aanblik zullen
geven. Maar hou je dan aan Mij vast en je zult meteen weer gesterkt zijn!'
[4]
Daarop wend Ik Mij tot het gezelschap met de vraag: 'Mijn kinderen, Mijn
vrienden! Ik, jullie aller ware Vader, God en Heer en Schepper van de
oneindigheid, vraag jullie: hoe bevalt jullie allen nu de aarde? Wat willen
jullie, dat Ik met haar zal doen?'
[5]
Adam zegt: 'Heer, Gij eeuwige liefde! De aarde was nog nooit zo slecht als nu,
maar ook Uw liefde was nog nooit zo groot als nu! Handel met haar naar Uw
liefde. Want zie, de zee, het verziende oog van de aarde, is blind geworden.
Leg er een machtig vuur in en laat het door zijn geweldige vlammen licht worden
in de afgronden, zodat daardoor alle monsters schrikken en van smaad vergaan,
hetgeen hun uiteindelijke loon zal zijn voor hun duistere daden! Zo zag en zie
ik het als de eerste mens van de aarde'.
[6]
Daarop zegt Noach: 'Heer, tot U heb ik altijd gebeden en trouw het geloof en de
liefde bewaard. Toen zo'n vierduizend jaar geleden mijn broeder Mahal het
verlangen kreeg om zijn blik van de heilige hoogten op het laagland te richten
en een reis naar Hanoch te maken, waar Drohuit en Funghar Hellan zo vreselijk
huishielden, en toen een dochter van Mahal koningin werd in het laagland...
zie, toen riep U mij en toonde mij, hoe ik een geweldige ark moest bouwen voor
de redding van mijn kleine familie en vele dieren die door Uw macht vanuit alle
windstreken der aarde in de ruimte van de ark werden gedreven.
[7] Ik
deed zoals U, o Heer, het wilde. En de gebeurtenissen die erop volgden, leerden
mij en mijn gezin hoe goed het was, dat ik U onvoorwaardelijk gehoorzaamd heb.
Toentertijd was de mensheid slecht en boosaardig en richtte kwaad op kwaad aan
op de bodem der aarde en het ontwijdde op een afschuwelijke manier het werk van
Uw handen. Maar toch gebeurde toen alles wat er plaats vond binnen een
bepaalde, scherp begrensde orde. En leugen, hoogmoed en duivelse heerszucht
vervulden niet bijna iedere sterveling zoals het tegenwoordig op aarde het
geval is.
[8] In
die tijd waren de mensen ook wel wreed en sommige van hun daden waren zonder
weerga. Maar nu zijn de mensen tot hyena's en tijgers geworden en begaan
wreedheden, waarvan de gehele oneindigheid huivert. Destijds zond U een
verschrikkelijke watervloed over de stervelingen en verdronken alle
boosdoeners. Wat zult U nu wel doen, o Heer? Ik ken echter de grootheid van Uw
liefde. Ik weet ook, dat het U berouwde de mensen toentertijd te hebben
verdronken; want er waren ook veel kindertjes bij, die nog aan de borst van hun
moeders werden gezoogd. Zou het U ook nu niet weer gaan berouwen, als U de
thans duizend keer vuilere aarde door een geweldig vuur zou zuiveren, opdat ze
weer waardig kan worden om door Uw voeten te worden betreden?'
[9]
Daarop zwijgt Noach. En de oude vader Abraham staat op en vraagt om het woord
te mogen nemen. Ik zeg tot hem: 'Spreek, want aan jou is de belofte gedaan en
deze moet worden vervuld!'
[10]
Abraham zegt: 'Heer, duizend of tienduizend jaren zijn voor U als één enkele
dag! Want uit U kwamen tijd en ruimte voort, maar U stelde Zich als Heer over
beide. En het verste verleden, evenals de verste toekomst, zijn voor U als de
geschiedenis van één dag! Liefde is Uw wezen en Uw wijsheid de grootste
goedheid. Zacht als wol is Uw gemoed en mild als een avondbriesje in de lente
Uw hart. Al Uw wegen heten erbarmen, en Uw leiding is de gerechtigheid van Uw
hart!
[11]
Toen ik in het land Kanaän met mijn broeder streed over de verdeling van de
grond, zag U mijn hart aan en vond het bereid tot inschikkelijkheid. En zie, U
raakte mijn ziel aan en ze sprak tot Lot: 'Broeder, vrij zul jij kiezen. Zie
hoe groot de bodem van de aarde is. Waarom zullen we dus twisten over het
vergankelijke bezit ervan? Je mag wegtrekken of blijven! Trek jij naar het
westen, dan trek ik naar het oosten, zodat er vrede en eendracht moge heersen
tussen ons en tussen al degenen die ons zullen volgen. Als jij echter wilt
blijven, zwaai dan met je staf naar die streek waarheen je wilt dat ik zal
gaan, en ik zal handelen naar jouw wil. Maar we kunnen hier nooit samen wonen,
als jij niet de weg van de vrede wilt bewandelen!'
[12]
En Lot luisterde naar mijn woorden, nam ze ter harte en sprak: 'Broeder, ik heb
voor mij het westen uitgekozen; daarheen wil ik trekken. Het staat jou echter
vrij om te blijven of te vertrekken naar het noorden, het zuiden of het oosten.
Waarheen je ook mag trekken, vergeet Lot daar dan niet!' En we zegenden elkaar
en vertrokken; hij in westelijke richting en ik in oostelijke richting.
[13] Maar in zijn
rijke gewesten verhief het volk van Lot zich spoedig tot grote welstand, bouwde
Sodom en Gomorra en begon steeds doldriester te worden. Ik stuurde afgezanten
naar Lot, maar zonder resultaat. Verscheidene werden gedood en de weinigen die
terugkwamen, brachten steeds slechte berichten mee. En zie, in die tijd hebt U
wederom mijn hart beproefd, en het werd door U rechtvaardig bevonden. En U zond
boodschappers vanuit de hoogte tot mij en deze deelden me mee wat Uw plannen
zouden zijn met Sodom en Gomorra. Ik schrok daar echter van, smeekte U om
verschoning en hield U de eventueel rechtvaardigen voor ogen. Maar Uw oog vond
er geen, behalve Lot. En zie, o Heer, hem hebt U gered! Maar Sodom en Gomorra
liet U verwoesten door vuur van boven.
[14]
Toen echter beide steden met alle inwoners en het vee in de poel begraven
lagen, zag Uw hart naar deze plek om. En het harde gericht over Sodom en Gomorra
berouwde U wederom, en U sloot met mij een verbond en gaf me de belofte dit na
te komen als blijk van Uw grote barmhartigheid.
[15]
En zoals U het mij hebt beloofd, hebt U tot op dit tijdstip ook alles in
vervulling doen gaan. Maar Uw beloften reiken nog eindeloos ver voorbij dit
moment. 0 Heer, gedenk nu het met mij gesloten verbond, omdat alle volkeren van
de aarde weer in een geweldig gistingsproces zijn terecht gekomen. U kent de
vijanden van Uw kinderen en U kent hun hebzucht, hun onbuigzame wil. Ziet U
niet hoe de vele wolven, hyena's en tijgers gewetenloos en zonder schaamte
woelen in de ingewanden van Uw lammeren en ze verscheuren met hun vurige
draketanden? O Heer, als U Sodom en Gomorra kon tuchtigen, grijp dan nu ook de
wolven, hyena's en tijgers en slacht hen als een zoenoffer voor al het onrecht,
dat zij begingen aan Uw kinderen. Maar spaar het bloed van de rechtvaardigen en
dat van Uw kinderen!'
[16]
Daarop verheft Isaak zich en zegt: 'O Heer, ik ben het eerste blad, dat te
voorschijn kwam aan de grote levensboom van Uw belofte, die U mijn vader
Abraham hebt gedaan. Al zeer oud en bijna geheel verdord stond tezelfder tijd
de levensboom van Uw kinderen in de tuin van de liefde, terwijl de slang met
haar gebroed alle streken van de aarde weelderig vulde! Maar gij, o Heer,
aanschouwde de geheel verdorde levensboom van Uw kinderen en schonk hem weer
leven van de wortel tot in de kruin en U gaf hem een nieuwe, heilige
groeikracht. En zie, ik was het eerste levende blad aan de twijgen van deze heilige
boom.
[17]
Abraham ondervond een grote vreugde bij de aanblik van dit eerste hoopvolle,
groene blad. Maar U, o Heer, behaagde het zijn vreugde te verstoren en zijn
geloof te beproeven. U gebood hem mij te slachten en op de brandstapel te
offeren. Dat deed U om de slang te tonen, hoe sterk het geloof van Uw zoon
Abraham was! Toen echter Abraham door zijn gehoorzaamheid de macht van zijn
geloof had bewezen, leidde U door het struikgewas van de berg een bok, een
levend symbool van satan en diens heerszucht. Het gewei van de bok raakte bijna
geheel verstrikt in het struikgewas, hetgeen een teken was van zijn
weerspannigheid, zijn ongehoorzaamheid, zijn hoogmoed en zijn gretige
heerszucht. Mijn vader moest toen deze bok grijpen, hem slachten en hem in mijn
plaats op het brandende offeraltaar leggen.
[18] O
Heer, kon U destijds de wereldse bok in het struikgewas drijven en hem ten
teken van rechtvaardige verzoening op het offeraltaar leggen, doe dan nu ook
iets dergelijks in werkelijkheid. Want was toen de bok slechts een zinnebeeld,
zoals ikzelf een voorteken van Uw komst op aarde en van de tweede schepping
door Uw groot verlossingswerk was, zo is thans deze bok op aarde in
werkelijkheid zo groot geworden, dat zijn gewei nu reeds tot in Uw hemel reikt.
Richt dan nu ook een groot brandofferaltaar op over heel de aarde. Grijp dit
schandelijke dier, dat met zijn machtige gewei in het dichtste wereldse
struikgewas totaal verstrikt geraakt is, slacht het en werp het dan in het
machtige vuur van het grote brandaltaar!
[19] O
Heer, aarzel nu niet meer; laat de vele groene bladeren aan de boom des levens
niet afvreten door de zondige vraatzucht van het dier, maar handel naar Uw
belofte! Want zie, de tijd heeft zich tot volle rijpheid ontwikkeld en Uw
kinderen roepen nu luidkeels: 'Vader, maakt U op! Laat Uw rechten gelden! Grijp
de bijl van Uw gerechtigheid en slacht het dier, dat met zijn gewei zelfs al
tegen de fundamenten van de hemel begint te stoten!' Amen!'
[20]
Daarop zegt Jakob: 'O Heer, U streed met mij en liet me niet verder trekken. En
toen ik U vastgreep, gaf U mij een stoot in mijn heup, zodat ik daarna mijn
leven lang mank liep! Maar die stoot deed mij geen pijn, want ik streed uit
liefde met U. Maar desondanks ondervonden alle nakomende kinderen de gevolgen
van deze stoot en zij voelden de pijn wel. En zie, dit alles heeft nu de
hoogste graad bereikt. O, bevrijdt U nu toch eindelijk de kinderen van deze
stoot en van haar pijn!
[21]
Veertien jaren diende ik omwille van de hemelse Rachel, maar U gaf me de
aartslelijke Lea. Ik nam haar en morde niet! En ik moest nog eens veertien jaar
dienen en vervolging lijden omwille van de hemelse Rachel. Toen gaf U haar wel
aan mij, maar ze moest onvruchtbaar zijn, zodat ik een andere schoot in haar
schoot moest leggen om mijn zaad leven te geven. 0 Heer, dat was een harde
beschikking van U!
[22]
Neem echter nu eindelijk Uw hardheid terug. Neem Lea haar vruchtbaarheid af en
geef haar ruimschoots aan Rachel, opdat de aarde eens bevrijd moge worden van
het slechte gebroed van de slang, en haar bodem alleen moge worden betreden
door de kinderen van de hemelse Rachel! O, laat eens Jozef en Benjamin tot
werkelijke kinderen uit de schoot van de hemelse Rachel worden en laat de bron
van Lea uitdrogen!'
80
Helena
s ongeduld wordt tot rust gebracht
Mozes
en David spreken.
Helena’s
tussenspraak en Davids narede
[1] Nu
vraagt Helena Mij heimelijk: 'Maar Heer, mijn liefste Jezus, U hebt tegen mij
gezegd, dat U het eerst zou spreken. En nu spreken steeds de anderen en U zegt
er eigenlijk helemaal niets op en verschijningen komen er ook niet. Wat moet
ik daar nu van denken? Ik vraag U, legt U mij dat toch eens uit!'
[2] Ik
zeg: 'Lieve Helena, heb wat geduld, alles zal je straks wel duidelijk worden.
Het eerst gesproken heb Ik immers toch al door een hoogst belangrijke vraag
voor te leggen aan al diegenen die rond deze vergadertafel zitten. Nu moeten ze
immers hun visie geven op de door Mij aan hen gestelde vraag. En als ze
allemaal gesproken hebben, zal Ik beginnen te spreken.
[3] En
zie, Ik kan met spreken beginnen wanneer Ik maar wil, en toch ben Ik steeds de
Eerste en Mijn woord is eveneens altijd het eerste, omdat Ikzelf de Eerste ben!
Begrijp je dat? Wees nu maar weer rustig en luister heel goed naar wat Mozes
gaat zeggen. De verschijningen zullen naderhand als Ik ga spreken, wel te
voorschijn komen. Kijk, Mozes staat al op; dus luisteren we nu naar wat hij
gaat zeggen!'
[4]
Helena is nu weer rustig. En Mozes spreekt met grote ernst: 'Heer, toen Uw volk
smachtte onder de Egyptische tirannie, hebt U mij geroepen en maakte U mij tot
redder van Uw volk. Ik leefde aan het hof
van Farao en was ingewijd in al de
schanddaden en verderfelijke plannen, die deze woesteling voor had met Uw volk.
Want zijn boosaardigheid was met de verdrinking van alle eerstelingen van Uw
volk nog lang niet bevredigd. In stilte bad ik vaak tot U, dat U Uw volk toch
eindelijk eens zou willen verlossen van dit verschrikkelijke juk. Maar U
luisterde toentertijd veel minder dan nu!
[5]
Toen ik zag dat de woede van de koning van uur tot uur toenam, en er nog bij
kwam dat een hoveling een Israëliet erbarmelijk sloeg, greep ik verontwaardigd
die ellendeling beet, sloeg hem dood en begroef hem haastig in het zand. De
Farao, die dit spoedig vernam, liet me zoeken om me te wurgen. Maar ik vluchtte
nog net op tijd naar Midian. Toen ik daar aangekomen was bij de priester
Rehüel, die zeven dochters had, kreeg ik weldra één daarvan, die Zippora
heette, tot vrouwen werd daarop herder over de schapen van Jethro, de broeder
van de priester!
[6]
Pas toen ik Jethro' s schapen weidde aan de voet van de berg Horeb, kwam een
engel van U tot mij en gebood me met hem mee te gaan naar een doornstruik die
hevig brandde. Hier gebood Uw stem mij mijn schoenen uit te trekken, omdat de
plaats waar ik stond heilig was. Toen gaf U mij de heilige opdracht naar Egypte
te trekken en Uw volk te bevrijden. U gaf mij een staf om daarmee zevenvoudig
de Farao te slaan, wiens hart U zo verhard had, omdat hij U niet wilde
erkennen.
[7]
Zie, O Heer, nu is er meer dan Farao's hardheid in de harten van de vele grote
en kleine machthebbers gekomen. Ze offeren niet meer slechts de eerstelingen
van hun volkeren omwille van de eer van hun troon, maar sturen vele duizenden
naar de slachtvelden en laten hen vechten en elkaar wurgen, erger dan vroeger
het geval was bij de meest duistere heidenen. Deze zijn allemaal gedoopt met Uw
woord en in Uw naam en hebben Uw wet: 'Gij zult niet doden!' Maar desondanks
moorden zij steeds maar door, en zijn doof en stom en blind geworden. Ze horen
de stem van hun arme broeders niet en zien niet de grote ellende van de
ongelukkigen.
[8] O
Heer, hoe lang nog zult U zulke gruwelen van verwoesting blijven aanzien? O
Heer, verhef U toch eens, zoals U beloofd hebt! Geef mij de staf weer, waarmee
U via mijn hand de hardvochtige Farao sloeg en Uw volk hebt gered! Ik, Uw oude,
getrouwe Mozes, ben nu weer bereid op Uw wenk naar de aarde af te dalen om daar
alle verharden en verstarden te slaan en Uw kinderen te redden uit hun al te
grote nood! O Heer, verhoor Uw oude knecht Mozes en verhoor de beden van Uw
bloedende kinderen! Uw naam worde geheiligd en Uw alleen heilige wil geschiede
nu, zoals altijd en eeuwig op aarde, alsook in de hemelen!'
[9] Na
Mozes staat David meteen op en zegt: 'Heer, aldus sprak eens Uw geest tot mij,
Uw knecht: 'Ga zitten aan Mijn rechterzijde, totdat Ik al Uw vijanden aan Uw
voeten leg!' Heer, alles wat Uw geest mij openbaarde, is stipt in vervulling
gegaan. Alleen de volledige bestrijding van Uw vijanden, de uiteindelijke
vernietiging van de hoogmoed met al datgene wat hij veroorzaakt, hetgeen Uw
geest mij eveneens heeft geopenbaard, wil maar niet in vervulling gaan. De
mensen zijn nog steeds zoals ze waren: negentiende deel slecht en nauwelijks
een tiende deel voor de helft goed!
[10]
In Uw toorn, Heer, gaf U Uw volk een koning, toen het zonde op zonde stapelde
en bovendien ook nog een koning wilde hebben. En deze toorn van U duurt nog
steeds voort en er wil maar geen einde aan komen. Want alle volkeren hebben nu
koningen en zelfs naar heidens gebruik keizers, die de volkeren steeds tot
voorbeeld dienen van de hoogste trots en onverzadigbare hoogmoed!
[11] O
Heer, wanneer zult U eindelijk eens die grootste plaag van Uw mensen op aarde
wegnemen en Uw oude, heilige, patriarchale grondwet weer instellen? U ziet
immers, dat lafhartige en gewetenloze strooplikkers zich nu rondom de koningen
scharen en hen uit eigenbelang vleiend ophemelen; en ook dat ze ieder eerlijk
mens meteen ter dood veroordelen, wanneer hij het zou wagen een koning de
waarheid te zeggen, wat toch noodzakelijker voor hem zou zijn dan het licht in
zijn ogen. Iedere tot de koning gerichte, goed bedoelde waarheid wordt als
hoogverraad bestempeld en haar verkondiger wordt smadelijk uit de wereld
geholpen.
[12] O
Heer, tijdens mijn regering stonden de zaken er ook niet mooi voor, maar zo erg
is het nog nooit geweest! Want ik prees iedere wijze die mij de waarheid zei.
Nu echter is alles omgekeerd. De wijze wordt vervolgd als een verscheurend
dier, maar de leugenaar en huichelaar wordt met onderscheidingen getooid!
[13]
Heer, zo kan het niet langer! De hel moet maar hel zijn, en blijven waar ze van
oorsprong is. Maar het zou haar nooit mogen worden toegestaan om haar heerschappij
zo volledig op aarde te vestigen. Heer, daarom vragen wij U allen, dat U
eindelijk eens een eind maakt aan de heerschappij van de hel op aarde! Laat er
maar koningen zijn, maar laat ze zijn zoals ik het was, opdat de mensen geen
duivels worden en Uw naam niet geheel ontheiligd zal worden! Want wie zal U
prijzen in de hel en welke duivel zal U loven? Daarom, sta op 0 Heer, en maak
al onze tegenstanders te schande! Uw wil geschiede! Amen.'
[14]
Geheel instemmend met de rede van David, kan onze Helena zich niet langer
inhouden, richt zich vergenoegd op en zegt tegen de spreker: 'Bravo, bravo,
mijnheer David! U was werkelijk een goede koning voor de aarde. Als er zulke
koningen zouden zijn, dan was het zeker een ware zaligheid om hun onderdanig te
zijn! Maar onze tegenwoordige koningen, die helemaal niet meer weten wat een
mens is en welke waarde hij heeft, gedragen zich ofwel als 'goden' die van al
hun onderdanen, naast een vaak niet op te brengen hoge belasting, ook nog
verlangen werkelijk te worden aanbeden, ofwel ze zijn in hun handel en wandel
als die wilde dieren, welke zij gewoonlijk als uithangborden in hun
wapenschilden voeren. Hoe het de onderdanen van zulke heersers vergaat, dat
kunt U zich, mijnheer David, wel gemakkelijk voorstellen! Ik ben er van ganser
harte voorstander van, dat zulke heersers die enkel zichzelf hoog achten en hun
volkeren volkomen minachten, door onze lieve, goede en almachtige Heer en Vader
Jezus op een echt nadrukkelijke manier wordt getoond, dat het nu de hoogste tijd
is te beseffen wat zij en hun volkeren waard zijn. Heb ik gelijk, of niet?'
[15] David zegt heel vriendelijk:
'Lieve Helena, jonge nakomelinge van mijn volk, je hebt volkomen gelijk. Ik
moet je wijsheid prijzen, want je verlangt wat rechtvaardig en billijk is. _
[16] Er mogen wel koningen blijven,
maar ze moeten nu van hun te hoog opgestelde tronen naar hun volkeren afdalen
en met hen samen mens zijn en hun verschaffen wat goed en billijk is! Maar
eveneens moeten ook de volkeren aan hun koningen slechts eisen stellen, die
redelijk en uitvoerbaar zijn. Maar nu worden aan beide kanten de snaren te
strak gespannen en daarom zal het wellicht niet eerder beter worden dan wanneer
de snaren helemaal springen. De koningen zullen hun volkeren en daarop de
volkeren hun koningen slaan!
[17]
Maar desondanks staat tussen koning en volk onze enige Jehova Zebaoth, die
alles op een voor ons onbekende wijze in de beste orde kan brengen. Het grote
werk behoort aan de Heer alleen! Zo, mijn beste, staat het met deze zaak.'
[18]
Helena zegt: 'Ja, ja, u bent echt een wijze koning, u hebt gelijk!'
81
Petrus'
scherpe oordeel over Rome
Paulus'
heldere rede over de genade
[1]
Daarop verheft Petrus zich en zegt namens alle apostelen: 'O Heer, mijn liefde,
mijn leven! In Rome, de oude hoofdstad van de heidenen, heerst nu al zo'n
duizend jaar lang een hiërarch die zijn leer heeft samengesteld uit het
heidendom, het jodendom en ook uit Uw zeer beknotte leer. Hij noemt zich paus
en plaatsbekleder van God op aarde! Zijn troon noemt hij mijn stoel en zichzelf
mijn opvolger! Hij beweert in het bezit te zijn van de volle macht van Uw
allerheiligste Geest, maar zoekt, wanneer hij in zijn wereldlijke of
geestelijke heerschappij door oproer wordt bedreigd, nooit hulp in zijn
vermeende kracht van de Heilige Geest, maar enkel bij de grote machthebbers op
aarde. Deze paus zit nu in grote moeilijkheden en roept openlijk Maria aan als
zijn enige vermeende hulp, om bescherming en spoedig herstel van zijn rijk.
Omdat hij echter zelf niet gelooft in dergelijke hulp, laat hij nu ook nog
andere hulp toe, waartegen hij voor de schijn wel protesteert om de wereld als
het ware te tonen dat hij meer dan genoeg bescherming uit de hemelen zou hebben
en dus geen andere hulp nodig heeft. Maar indien de wereldse machthebbers hem,
ondanks al zijn protesten, toch willen helpen, dan moet het ook duidelijk zijn,
dat deze helpers heimelijk door de machtige hemelkoningin aangespoord worden om
de kerk van God op aarde te helpen, wanneer de poorten van de hel haar dreigen
te overweldigen! Wat zegt U, Heer, dan wel van deze gemeente?
[2]
Broeder Paulus stichtte haar waar en zuiver en verscheidene eeuwen lang heeft
ze min of meer zuiver voortbestaan. Maar deze gemeente is sinds bijna duizend
jaar geleden overgegaan in een zeer onzuiver, vaak zelfs boosaardig heidendom,
slechts azend op goud, zilver, macht en op de absolute heerschappij over alle
volkeren der aarde. En om dit doel te bereiken zendt ze naar alle windstreken
de sluwste missionarissen uit! Zeg ons, o Heer, zult U dan nooit eens paal en
perk stellen aan zo'n buitensporig boosaardige handelwijze?
[3] Zie, de volkeren die zich lange tijd heel geduldig aan het lijntje lieten houden door deze zogenaamde hemeldochter, hebben nu eindelijk eens de moed opgebracht haar schitterend masker af te rukken. Nu doet ze al het mogelijke om de flinke scheuren in haar oude masker te herstellen en zoveel mogelijk onherkenbaar te maken. Heer, Uw wil geschiede! Maar