Van de hel tot de hemel

 

DE LEIDING DIE AAN ROBERT BLUM GEGEVEN WERD NA ZIJN STOFFELIJKE DOOD

 

door het innerlijk woord ontvangen

 

Jakob Lorber

 

Deel 1

 

Uitgeverij De Ster

 


 

Oorspronkelijke titel: Vo n der Hölle bis zum Himmel

Die Je nseitige Fühhru ng des Robert Blum.

1995 Uitgegeven door Larber Verlag, Bietigheim, BRD.

 

Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking met de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied.

 

Wie meer wil weten over de profeet Jakob Lorber,

kan zich wenden tot de  Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

 

Burg.de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld

Telefoon: 0575   521803

 

Copyright  1997 Uitgeverij De Ster

 

NUGI 632 ISBN 9065560955

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, micro  film, opnamen of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Any part of this book may only be reproduced, stored i n a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photoprint, recording or other means, either chemie, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher.

 

 


 

Voorwoord

 

In alle tijden zijn er door God geroepen profeten en mystici geweest, die onze geest verrijkten met boodschappen uit de goddelijke Bron.

Een wel zeer opmerkelijke schrijfknecht van God was Jakob Lorber (1800 - 1864), aan wie door het innerlijke woord werken van onvergan­kelijke waarde werden doorgegeven over het Wezen van God, het universum en de mens.

Onder deze nieuwe openbaringen zijn ook boeken die toestanden beschrijven waarin de mens zich na zijn dood bevindt en de sferen van de steeds verder gaande ontwikkeling in het hiernamaals.

Het tweedelige werk Van de Hel tot de Hemel beschrijft niet alleen uitvoerig de ontwikkelingsweg van een geest aan gene zijde, maar roert daarbij ook de diepste problemen aan van het menselijk bestaan. Het geeft de lezer overtuigende antwoorden op de laatste vragen van het leven en is een ware openbaring van de geheimen van het leven na de dood. Wij lezen over de verdere ontwikkelingsweg van Robert Blum (1804 - 1848), een man die in zijn aardse leven als politicus bekendheid genoot en lid was van het Duitse Nationale Parlement te Frankfurt. In 1848 werd hij wegens zijn linkse ideeën en actieve leidinggevende deelname aan een gewapende opstand in Wenen standrechtelijk doodgeschoten.

Omdat Lorber zijn openbaringen ontving vanuit de hoogste Bron, zijn deze boodschappen tijdloos en van blijvende waarde.

Graag willen wij u nog wijzen op een tussentijdse mededeling, die Lorber van de Heer ontving tijdens het opschrijven van dit werk en welke diende voor een beter begrip van de toestand waarin een ziel zich bevindt voordat zij aan gene zijde geestelijk wordt wedergeboren. Uit deze doorgeving memoreren wij daarom de volgende zinnen:

... 'Dat sommige taferelen hier visueel en woordelijk zo zijn weerge­geven zoals zij in de wereld der geesten werkelijk plaatsvinden, gebeurt om de lezer van deze openbaringen een aanschouwelijk bewijs te geven van het feit, dat de mens na het afleggen van zijn aardse lichaam geheel dezelfde mens blijft zoals hij is, met zijn spraak, zijn inzichten, gewoon­ten, zeden en gebruiken, neigingen en hartstochten. Daarom komen hun handelingen ook overeen met hun gedrag tijdens hun aardse leven. Dit alles evenwel zolang hij nog niet de volledige wedergeboorte in de geest heeft verworven. Daarom wordt deze toestand na de overgang 'het natuurlijke geestelijke bestaan' genoemd, terwijl een volledig wederge­boren geest zich bevindt in de toestand van het' zuivere geestelijke bestaan'. De hoedanigheid van de plaatselijke toestand, waarin zich gebeurtenissen afspelen is echter steeds een aanwijzing van hoe de geesten er innerlijk aan toe zijn'.

Deze mededeling dient om het lezen van dit werk over de sferen aan gene zijde gemakkelijker te maken. Het dient voornamelijk met het hart gelezen te worden om in de mens een besef op te wekken van de Liefde en Wijsheid, waarmee de hemelse Vader zijn kinderen van sfeer tot sfeer leidt tot aan de voleinding in hoogste vrijheid en zaligheid.

 

De uitgever

 


 

 

Inhoudsopgave

 

1. De aardse levensloop van Robert Blum

2. De eerste indrukken van de terechtgestelde in het hierna­maals. Het bewustworden van het gevoel te leven

3. Robert waant zich onder narcose

4. Noodroep tot God. Beroep op Jezus

5. Pogingen om in de lege ruimte te lopen. Zelfgesprekken over het niets en over het voortbestaan. Vloek tegen God, de veroorzaker van het leed

6. Uiterlijke rust, innerlijke onrust. Wat is het leven? Verlan­gen naar rustgevend geloof leidt tot gebed. De gedachte aan vrouwen kinderen

7. Het eerbiedig gedenken van Jezus roept sterke bliksemflit­sen op. Schrik en vreugdevolle verwondering van Robert

8. Opnieuw liefde voor het leven. Wraakzucht gaat over in gedachten van vergeving. Nieuwe bliksem en blijvende helderheid

9. Alle wijsbegeerte is ijdel. Jezus legt zijn leerlingen op, het geloof ter harte te nemen

10. Goede gedachten over Jezus. Het geloof in de onsterfelijk­heid en in een God van liefde groeit

11. Verdere eerbiedige en verlangende gedachten met betrek­king tot Jezus. De lichte omgeving komt naderbij

12. Er verschijnt een mens in de lichtsfeer. Is het Jezus? Roberts vreugde in afwachting van Zijn komst

13. De roep van Robert. De komst van Jezus. De afgescheiden ziel vindt weer vaste grond

14. Hoe Robert de Heer aanspreekt. Jezus antwoord. Een belangrijke levensvraag

15. Goed antwoord van Robert. Vrome wensen

16. De Heer belooft de vervulling van rechtmatige wensen, maar maakt kritisch voorbehoud. Roberts vurige rede te­gen tirannen

17. De Heer brengt naar voren: 'Wees onderdanig aan de overheid'. Robert trekt dit gebod in twijfel. Hij wenst opheldering over de God-menselijke natuur van Jezus

18. Rede van Jezus over de noodzaak van een aardse overheid. Geen menselijke samenleving zonder orde en gehoorzaam­heid

19. Rede over de gehoorzaamheid. Voorbeelden uit het rijk van de natuur

20. Nog een voorbeeld. De noodzaak van hooggebergten

21. Middel- en kleingebergte. Hun ontstaan en noodzaak in het geheel van de aarde

22. Hiërarchische ordening ook nodig onder de mensen

23. Roberts instemmende antwoord. Zijn tegenvraag over het machtsmisbruik van de vorsten

24. Troostrijk antwoord op Roberts sombere twijfel. De slechtheid van de vrije mens bestraft zichzelf. Leerzame ervaringen uit de geschiedenis

25. Zin en doel van de aardse levensschool. Tijdelijke of eeu­wige gelukzaligheid?

26 Ik geef het leven terug aan Hem, van wie ik het kreeg. Bestaat er een God van liefde die Zijn schepselen zo hardvochtig behandelt?

27. Opheldering over de opvoeding van de mens tot zelfstan­digheid. Ogenschijnlijk harde opvoedingsschool. Hoogste Goddelijke liefdewijsheid

28. Ook de dood van het lichaam een hulpmiddel van Gods liefde. Van het stervensleed in de oude en in de huidige tijd

29. Ware betekenis van de tekst: 'ga weg van mij, jullie ver­vloekten!' Iedere kwaadwillige geest vervloekt zichzelf. Zonde tegen de heilige geest

30. Over de rijke zwelger en de arme Lazarus in het hierna­maals. Wie heeft de hel gemaakt? Alleen de boosaardigheid van de geesten

31. Roberts blijmoedige instemming. Volgende kernvraag: hoe is de ware Godheid gevormd?

32. Heb Mij, Jezus, lief want in Christus woont lichamelijk de volheid van de Godheid! Robert twijfelt aan de Godheid van Jezus; wil echter blind geloven

33. Over het waarachtige en het onwaarachtige geloof. Gevaren en gevolgen van een stompzinnig, genotzuchtig leven

34. Roberts begrippen over het geloof en de juiste Godsvere­ring

35. Tweeërlei kenvermogens van de mens. Alleen het licht van de geest verschaft het ware geloof. Oefening en reinheid van zeden

36. Roberts wrevel bij de herinnering aan aardse zwakheden. Hij wenst andere gesprekken

37. Lofprijzing als gevaar voor de ziel. Zelfs engelvorsten heb­ben deemoed nodig voor hun geestelijke vooruitgang. Beken deemoedig je schuld, omwille van je welzijn

38. Roberts terugblik op zijn aardse lotgevallen. Tuchtig mij, maar verlaat mij niet

39. Wending ten goede bij Robert. Tekstverklaring over Jo­hannes de doper. In Robert breekt de dag van het eeuwig verlichtend inzicht aan

40. Nieuw leven uit de Goddelijke geest begint. Aankondiging van een nieuwe vrijheidsproef op een hoger erkenningsni­veau

41. Robert: 'Uw wil is mijn leven'! De Heer: 'Liefde voor liefde!'

42. Een ware broeder. De gelijkenis van het schijfschieten. Alles wordt bepaald door de liefde tot de Heer

43 Roberts nieuwe, heerlijke wereld. Woorden van verwon­dering, dank en innige liefde. 'deze wereld komt uit jou!' Gelijkenis met het verwekken van kinderen

44. Roberts opdracht in zijn nieuwe woonoord. Eerste gezel­schap: de in de strijd gevallen politieke vrienden. Robert onderricht de gasten

45. Roberts machtige getuigenis tot Christus. Het Weense gezelschap

46. Robert doet navraag naar drie aardse strijdmakkers. Een beeld van de zieletoestand van deze 'vrienden van het volk'. Roberts aanmaning tot vreedzaam vergeven

47. Intrede in Roberts huis. Geestelijke overeenkomst van de verdiepingen. Waarschuwing om voorzichtig te zijn met de Weense gasten. Communicatie met de Heer vanuit het hart

48. Wonderbaarlijk interieur van het huis. Roberts ergernis over hetgeen hij in de tuin ziet. Schandalige scènes bij het Weense gezelschap. De Heer onderneemt een zielekuur voor de booswichten

49. Een groep voormalige balletdanseressen treedt het huis binnen. Zij leden veel gebrek in de geestenwereld. Oot­moedige bede om brood en onderdak

50. Het Weense gezelschap vraagt naar de danseressen. Roberts donderpreek. Zielenredding aan de afgrond

51. Drie strijdmakkers van Robert bij de Heer. Ook zij moeten beter gemaakt worden. De dankbare danseressen als werk­tuigen

52. Het goede werk van Roberts geest. De minzaamheid van de Heer ontroert zijn hart. Zijn medelijden komt de danseressen ten goede

53. De volksleiders Messenhauser, Jellinek en Becher in het hiernamaals. Hun meningen over God, hel en noodlot

54. Jellinek bewijst uit het boek der natuur het bestaan van God. Een beter inzicht over de Godheid zou de mens echter nooit kunnen verkrijgen

55. Op ontdekkingsreis. Vreesachtige helden. De Heer en Robert komen op

56. Jellineks hart ontbrandt in liefde voor Roberts vriend. Een hemelse wijn. Jellineks heildronk en het antwoord van de Heer

57. Uitwerking van de hemelse wijn. Vraag naar Christus en zijn Godheid. Veelbetekenend antwoord van Robert. Jel­lineks liefdes lijfspreuk

58. Toets voor Roberts vrienden met betrekking tot hun liefde voor de vrouw. Goede beantwoording door Jellinek en Messenhauser

59. De Heer over het vaak verkeerd gebruikte gezegde: 'het doel heiligt de middelen'

60. De danseressen verlangen opheldering over God. Robert onderricht ze: 'zoek het licht in jezelf'. Gevaar van het puur uiterlijke onderzoek

61. Het begrip van de danseressen. Strijd tegen onzuivere natuurgeesten in de mens. De trap naar de volmaaktheid. De allerhoogste

62. Bij het losbandige Weense gezelschap. Heilzame kuur voor deze wellustelingen. Robert moedigt hen aan om het huis binnen te treden

63. De gasten bij het zien van de danseressen. Volksgesprek­ken. De barricadeheldin. De pathetische spreker

64. De patheticus wordt door Robert terechtgewezen. De goedhartige heldin spreekt hem tevergeefs toe

65. De Weners en de onplezierige Bohemer. De heldin wendt zich tot Jellinek. Deze verwijst haar naar de Heer

66. De heldin wendt zich tot de Heer om hulp. De raad van de Heiland. Beken openlijk wat je mankeert.Verhaal van een gevallene

67. Speciale opmerking van de Heer over het doel van deze, deels ergerlijk schijnende bekendmaking

68. De wachtende heldin en de hoogmoedige patheticus. De laatste door de Heer terechtgewezen.Liefdewonder aan de heldin Helena

69. De patheticus over deze wonderbare verandering van He­lena. Verschil tussen droom en werkelijk leven. Olafs gelijkenis van de bruidswerving

70. Het huwelijksverhaal van de patheticus. De hulpvaardige generaal

71. Het huwelijksparadijs van de patheticus verduistert. Het ware gezicht van de echtgenote

72. Verlangens van echtgenote Emma. Bemiddelingspogingen van de generaal. Echtelijke ruzie

73. Vervolg van het huwelijksverhaal. Emma's zenuwcrisis en ommekeer

74. Verrassingen voor de patheticus. Hij vindt oude bekenden. Olafs goede raad

75. Olafs verzoek om hulp voor zijn vrienden. De belofte die de Heer hem doet. Mensenzielen-visvangst. De koppige patheticus

76. De oprechte schoenpoetser. De onwelkome Mierl De grote zielereiniging van de patheticus. De gekrenkte, hoog­moedige geest verlaat het hemelse gezelschap

77. Olafs voorspraak bij de Heer. Goede getuigenis van de Godheid van Jezus en volledige overgave aan de wil van de Heer. Verzadiging van de arme zielen

78. Waarschuwing om voorzichtig te zijn met halfblinden. Aankondiging van een hemelse raadsvergadering. De grootheid, eenvoud en goedheid van de Heer

79. De plechtige raadsvergadering. De vraag van de Heer: wat moet er met de aarde gebeuren? Adam, Noach, Abraham, Isaak en Jakob spreken

80. Helena’s ongeduld wordt tot rust gebracht. Mozes en David spreken. Helena's tussenspraak en Davids narede

81. Petrus' scherpe oordeel over Rome. Paulus' heldere rede over de genade

82. Blum en Jellinek geven hun mening. Het antwoord van de Heer

83. Bechers radicale voorstellen. Lering van de Heer. De na­tuur van het menselijk geslacht is afhankelijk van die van

de aarde in het geheel van de schepping

84. Helena's mening over de weg tot heil voor de mensen op aarde

85. Kritiek van de Heer op Helena's voorstellen. De aarde kan onmogelijk een paradijs zijn zolang ze oord ter beproeving is.

86. Olafs wijsheid. Een hemelse heildronk. De nieuwe licht­ en liefdesbrug van de Goddelijke genade

87. De hemelse maaltijd tot welzijn van de mensen op aarde. Helena' s overeenstemmende bruidskleed en kroon

88. Het grootste geschenk van de zuiverste liefde tot God: bruid van God te zijn

89. De aarde en haar gruwelen. De geest van de antichrist. Een zinnebeeldige verschijning

90. Verdere ontwikkeling van het tijdsbeeld. Waarom laat God de gruwelen in de wereld toe?

91. De reden voor de schaduwzijde van het leven. Tegenstel­lingen noodzakelijk voor de geestelijke vrijheid

92. De strijd van de zes dieren. Uitwerking op de wolfsmensen en de koning

93. Robert verklaart het aanschouwde. Eigenliefde en hoog­moed, de diepste wortels van het kwaad. De onveranderlijke Godswil

94. Helena over het zevenkoppige monster, de strijd tussen de dieren, de wolfsmensen en de koning

95. Uitleg van de Heer over de ontwikkeling van zelfstandige wezens. Sleutel tot begrip van het leven op aarde

96. De Heer over Godskinderen en kinderen van de wereld. Gelijkenis van de boomgaard en van de onvruchtbare boom

97. Over zinnelijke lust en hoogmoed. Roberts opdracht be­treffende de patheticus. De filosofie van de genotzuchtige, wereldse mens

98. De patheticus begint naar Jezus te vragen. Er begint zelf­ kennis in hem te dagen

99. Robert bemoedigt de patheticus. De angstige zondaar aar­zelt. Patheticus Dismas vermant zich eindelijk en volgt de bode van God

100. Dismas bekent tegenover God zijn grote schuld, vraagt echter niet om genade, maar om een gepaste straf. Gevol­gen van dat verkeerde verzoek

101. Dwaze trots van de verblinde Dismas. Scherp oordeel van zijn ware vrienden

102. Dismas staat versteld. Hij wendt zich oprecht tot de Heer om genade en erbarmen

103. Emma en Olaf vergeven hun schuldenaar Dismas. Over de sterke paulinische geest van Dismas. Een hemelse opdracht

104. Dismas en zijn vroegere vrienden. Allerlei soorten verweer van de geestelijk tragen. Hongerkuur voor stijfkoppige ongelovigen

105. Over de werken van het verstand en van het hart. Dismas brengt de kleingelovigen naar de Heer

106. Woordvoerder Bruno. De kritische wedervragen van de Heer. Bruno's deemoed roept de genade van de Heer af

107. Hemelse genademaaltijd. Toets voor het hart op liefde voor de vijand

108. De liefdesheld door vijanden omringd. Christus' liefde overwint alles

109. Goede geest van eendracht onder hen die hongeren naar licht. Het leger van wereldverblinden komt bij de Heer. Bruno's levensverhaal

110. De Heer over zielen-visvangst. Brood, wijn en hemelse kleding

111. Bruno heeft nog steeds honger en dorst. Wenken over de hemelse ordening

112. Bruno onderricht zijn pupillen. Bedenkingen tegen weder­ geboorte en vrije wil. Bruno geeft hun opheldering

113. Rede van de lomperd over de misvorming van de religie door de priesters

114. Bruno's door de Heer ingegeven antwoord. Bewijs van de Goddelijkheid van Jezus' leer. Haar onuitputtelijke rijk­dom en veelzijdigheid

115. Kritiek op Rome. Deze wordt door Bruno belicht. Over het nut van de nacht

116. Misvorming van de zuivere leer van God tengevolge van de vrije wil van de mens. Het einde van de lankmoedigheid van de Heer

117. De twijfelaars geloven nu, maar sommigen zijn bang om naar de Heer te gaan. Tweespraak tussen een kerksgezinde en een vrijdenker. Humor in het geestenrijk

118. Bardo's eigenzinnigheid; Niklas' terechtwijzing. De dui­zendkoppige menigte, in de geest verenigd, mag de genade van de Heer ervaren

119. De genezing van Bardo's ziel. Niklas' rede over het leiding geven van de Heer. Hemelse verbroedering

120. Kleding in het hiernamaals. Zegen van de Heer. Blum en zijn vrienden wordt gevraagd om de eetzaal gereed te

maken. Hun wonderlijke ervaringen

121. Meningen en raadgevingen van de vrienden. Dismas brengt de harten tot rust. Roberts dank. Over de zegen van de naastenliefde

122. Het binnendringen van een opgewonden menigte gesneu­velden. De toespraak van de aanvoerder. Zijn oproep tot gebed

123. Een monnik wil voor geld de mis lezen. De generaal gaat tekeer tegen Rome. Robert zou graag helpen. De Heer komt

124. Roberts vreugde. De zorg van de Heer voor de monnik. Robert als heer des huizes krijgt Helena als helpster. He­melse huwelijksvoltrekking

125. Geestelijk ontwaken van de monnik. Zelfgesprekken als zielespiegel. Christus, het levensanker van de schipbreuke­ling

126. De monnik hoort de heilige leer van Christus. De eens geestelijk blinde herkent de Heer en diens genade

127. De dankbare Thomas prijst God. Onderricht van de Heer over de eenvoud van de liefde

128. Thomas' bede voor de nog in de voorzaal verblijvende schare van zijn voormalige vijanden. Hij wordt met een eregewaad en een wijsheidshoed gekleed. Zijn eerste op­dracht

129 Thomas en Dismas bij de generaal en zijn drieduizend zielen tellend gezelschap. Uitleg over Jezus en de weg tot

het heil. Rede van de generaal. De Heer bij de deur van de zaal des levens

130. De menigte voor de Heer. Generaal Theowalds levensweg naar God. Wat tijdens het aardse leven een mysterie was, wordt opgehelderd in het hiernamaals. Jezus' woorden over licht en leven

131. De grote maaltijd. De generaal en zijn vriend Kernbeiss. Thomas dankt hen voor de eerdere kuur. Blik op de aardse hel

132. Een schare terechtgestelden komt aan. De leider vertelt hungeschiedenis. Filosofie van de liefde- en goddeloosheid

133. De graaf en de meedogenloze. Beider levensgeschiedenis. Hun eensgezinde, sombere Godsloochening. De trotse koningstroonpretendent en zijn beklagenswaardige einde

134. Troost betekent voor de terechtgestelden in de eerste plaats wraakzucht. Uitwerking van de vreemde stemmen. Nood leert bidden. De heilsstem

135. Geheimzinnige wenken aan de ongelukkigen. Waanideeën van de graaf gehekeld door de meedogenloze. Hongaarse politiek van die tijd

136. Gesprekken over Jezus. De religieuze ervaringen van de franciscaan. De graaf als bijbelkenner. Het eindvoorstel van de franciscaan

137. De trots van de graaf komt nog eens boven. Aardse politiek vanuit het perspectief van het hiernamaals. De generaal en Robert over de twist van deze geesten. Het grote geduld van de Heer

138. De graaf en de franciscaan over de pas vernomen stemmen. De graaf heeft nog steeds bedenkingen. Een man uit het volk roept Jezus aan

139. Het begint bij de graaf te dagen. Een hooggebergte en een paleis worden zichtbaar. Liefdevolle lessen over de orde­ning in het hiernamaals

140. Verdere vragen aan de vreemdeling over Jezus. Raadselach­tig antwoord

141. De franciscaan over de liefde. Hij bekritiseert de graaf. Diens aristocratisch antwoord. De bemiddeling van Miklosch

142. Preek van de vreemdeling tegen de neiging tot oordelen. Tegenwerping van de franciscaan. De vreemdeling over de ordening van het hart

143. Laatste twijfel van de franciscaan. Wat gebeurt er met mensen die doodzonden hebben begaan? Liefdevol ant­woord van de vreemdeling. Uitnodiging om het huis bin­nen te gaan

144. Heerlijkheid en grootte van het huis. Woont hier Jezus Christus? Vurig verlangen van de zielen naar de Heer. Het juiste vermoeden van Miklosch

145. Intrede in het hemelse huis. Ontmoeting met oude beken­den. Het blinde zoeken van de graaf naar Jezus. Eindelijk gevonden

146. Het grote ogenblik voor de graaf. U bent het! Heerlijke lofrede. De Heer over de verhouding van de Vader tot Zijn kinderen

147. Bathianyi's wroeging. De Heer over het rijpingsproces in de mens tot de hoogste Godskennis. De nog blinde fran­ciscaan krijgt duidelijke wenken van Miklosch

148. De franciscaan wordt door de aanblik van Robert Blum nogmaals sterk aan het twijfelen gebracht. Zijn angst voor de duivel wordt door de Heer met vaderlijke mildheid bejegend

149. De franciscaan houdt halsstarrig vast aan de roomse leer. Miklosch geneest hem hiervan door middel van scherpe vragen. Nu is ook bij deze verstarde ziel het ijs gebroken. Zalige verwondering over de hemelse waarheden

150. De franciscaan laaft zich. Met warme dank gedenkt hij de Heer. Het ware hemelrijk met nieuwe wonderen. Het gezelschap der zaligen in de hoofdzaal. 'O Heer, wat bent U groot!'

 

 


 

 

1

 

De aardse levensloop van Robert Blum

 

[1] Robert Blum kwam onder armelijke levensomstandigheden ter wereld en had tot aan zijn laatste jaren toe steeds met materiële nood te kampen. Dat dit lot hem ten deel viel had echter een goede reden, die de wereld natuurlijk onbekend bleef. Zijn ziel en geest waren namelijk afkomstig van die planeet, waarvan jullie uit Die Natürliche Sonne (Die Natürliche Sonne, door openbaring ontvangen en opgeschreven door Jakob Lorber, Uitg.Lorber Verlag, Bietigheim, BRD.) weten, dat haar bewoners met hardnekkige vastberadenheid hele bergen verzetten en datgene wat ze in lichamelijke toestand niet volbrengen zelfs als geesten nog bewerkstelligen.( Deze planeet is Uranus; zie: Die Natürliche Sonne, hfdst. 44,20.)

[2] Deze man, die vanwege zijn vermetelheid door de wereld werd veroordeeld, toonde als kind reeds een grote vasthoudendheid. Alhoewel Ik hem, zodra hij zich maar wilde doen gelden, omwille van zijn zieleheil steeds probate hindernissen in de weg legde, hielp dit vooral voor deze wereld toch weinig. Want het hardnekkige streven van zijn geest baande zich uiteindelijk toch een weg uit alle onbeduidendheid, waardoor hij meer invloed kreeg.

[3] Nu maakte hij meteen duizend grootse plannen en bracht ze ook naar vermogen ten uitvoer. In de eerste plaats ging hem een zeker welzijn van het volk ter harte, en om dat te verwezenlijken was hem geen offer te veel. Als hij alle schatten der aarde had bezeten, zou hij die, om deze voor hem hoogste gedachte te realiseren, allemaal op het spel hebben gezet, zijn leven inbegrepen.

[4] Dit idee over het welzijn van het volk had hij voornamelijk overgenomen uit de school van Ronge (Johannes Ronge (1813 - 1887), stichter van het van Rome onafhankelijke Duits-Katholicisme en zijn volgelingen, die een wereldreligie aanhingen. Hoewel deze richting eigenlijk geen religie of kerk is omdat ze Mij, de Heer, loochent en Mij tot een gewoon mens en volksleraar uit de oude tijd maakt. Deze 'kerk' verwerpt zodoende ook de basis waarop ze haar gebouw wil optrekken en haar huis zal daardoor niet lang stand houden.

[5] Zoals Ronge echter zijn kerk bouwde, evenzo bouwde onze man zijn ideeën over het welzijn van het volk op zand. Alles wat de wereld te bieden had, leek hem klein en machteloos. Alleen in zijn redenaarstalent lag volgens hem voldoende macht om binnen korte tijd alle machtheb­bers te onttronen.

[6] Zijn overtuiging was zo sterk, dat hij bijna niet in staat was daarover enige twijfel toe te laten. Ook al waarschuwde Ik hem innerlijk bij al te gewaagde ondernemingen, dan vermocht dat hem toch niet af

te houden van datgene wat hij zich nu eenmaal had voorgenomen. Want het was voor hem een soort lijfspreuk, dat een rechtgeaard Duitser eerder alles zou moeten opofferen dan af te zien van een eenmaal opgevat idee.

[7] Zijn vasthoudendheid om eenmaal opgevatte ideeën ook uit te voeren, werd nog versterkt doordat deze verschillende keren schitterend gelukten. En zo waagde hij zich dan ook aan een Himalayagebergte, omdat hij met het afgraven van enkele politieke heuvels succes had geboekt. Door dit werk had hij de publieke aandacht op zich gevestigd, waarbij hij het vertrouwen van het hele land won, wat toen echter tot zijn aardse ondergang leidde.

[8] Meer dan eens beproefde hij in de Duitse Nationale Vergadering ( Te Frankfurt a.d.M., 1848..)  de macht van zijn welbespraaktheid en had groot plezier in zijn succes, dat hij voornamelijk aan zijn sterke geest te danken had. Daardoor gesteund haastte hij zich naar een grote stad in het oosten van het land (Wenen) waar het volk inderdaad zijn plannen ondersteunde. Daar wilde hij bij wijze van spreken zo'n dertig zogenaamde vorstelijke vliegen in één klap doodslaan, niet bedenkend dat achter deze vliegen ook Ik een paar woordjes te vertellen had.

[9] Onze man ging voornamelijk uit van één idee, dat hij ontleende aan Mijn woord: dat men 'volmaakt' moet zijn zoals de Vader in de hemel, en dat er maar één Heer is, en dat alle anderen broeders zijn zonder onderscheid van rang of stand. Maar hij geloofde om te beginnen zelf niet in Hem, op wie de mensen wat hun volmaaktheid betreft zouden moeten lijken. Eigenlijk hield hij zichzelf voor de heer door de macht van zijn welsprekendheid. Hij vergat daarbij volkomen dat vorsten ook mensen zijn, die hun macht door Mij hebben verkregen en hij vergat ook de tekst uit de Schrift: 'Geef aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt'!

[10] Deze man werd in de bovengenoemde stad, waar hij zijn zalig­makende plannen voor het volk door wapengeweld en door zijn rede­voeringen wilde verwezenlijken, als een staatsgevaarlijk persoon gevan­gen genomen en na een kort proces uit deze wereld naar de andere geholpen. (Robert Blum (1804 -1848) werd op 9 november 1848 op bevel van de keizerlijke opperbevelhebber,vorst Windischgrätz, in Wenen standrechtelijk doodgeschoten.)

En hiermee werd zijn werkzaamheid, die de volkeren geluk­kig had moeten maken, in deze wereld afgesloten.

 

2

 

De eerste indrukken van de terechtgestelde in het hiernamaals

Het bewustworden van het gevoel te leven

 

[1] Nu is de vraag: Hoe kwam zijn ziel en zijn geest aan in de eeuwige geestenwereld?

[2] Hier moet worden opgemerkt, dat degenen die hun aardse leven door een strafgericht gewelddadig verliezen, meestal in de geestenwereld aankomen met een gevoel van hevige woede en wraak ten opzichte van hun rechters, en een tijdlang als razenden rondtollen. Dat is de reden waarom dergelijke nieuw aangekomenen, als ze werkelijk misdaan heb­ben tegenover Gods geboden en door en door boosaardig zijn, meteen hun eigen element, de hel, worden ingedreven om er wraak te oefenen. Als hun wraak enigszins bekoeld is, keren ze echter weer terug naar de eigenlijke geestenwereld en beginnen daar opnieuw, weliswaar langs heel beperkte wegen aan hun vrijheidsproef.

[3] Geesten echter zoals die van onze man hier, die daar aankomen en enkel veroordeeld zijn wegens politieke misdaden tegen wereldse wetten, worden aanvankelijk slechts in een lichtloze toestand geplaatst. Het is dan alsof zij blind zijn, en zij zien daardoor geen enkel wezen waarop zij hun blinde wraak zouden kunnen koelen. Hevige woede en sterke wraakgevoelens hebben reeds bij mensen hier in deze wereld tot gevolg dat zij gewoonweg blind worden van toorn en ziedende woede. Des te meer brengen deze kwade eigenschappen in het hiernamaals de ziel en de geest in een toestand van volkomen blindheid. Zulke geesten worden in deze situatie gelaten totdat hun wraak is overgegaan in een gevoel van onmacht. De diep gekrenkte en beledigde ziel begint bij het opkomend gevoel van onmacht te huilen, wat weliswaar ook voortkomt uit woede, maar deze geleidelijk doet afnemen.

[4] Hier op aarde kon onze man niets anders meer doen dan zo veel mogelijk zijn mannelijke eer redden. Daarom toonde hij zich bij zijn terechtstelling ook vastberaden en vol verachting voor de dood, wat echter in werkelijkheid helemaal niet het geval was. Want hij voelde heel sterk zijn angst voor de dood, en dat des te sterker omdat hij als overtuigd Nieuw-Katholiek helemaal niet geloofde in een leven van de ziel na het verlaten van het lichaam.

[5] Maar ongeveer zeven uur na zijn terechtstelling, toen zijn ziel als het ware weer tot zichzelf was gekomen, was hij al gauw overtuigd van het ongegronde van zijn aardse geloof en werd hij spoedig gewaar dat hij verder leefde. Maar nu veranderde zijn overtuiging aangaande het voort­bestaan na de dood in een ander ongeloof: hij dacht nu bij zichzelf, dat hij wel naar de plaats van de terechtstelling was gebracht, maar alleen naar de schijn was doodgeschoten om de doodsangst ten volle door te maken. Omdat de officier hem had laten blinddoeken opdat hij niet zou merken dat er slechts in de lucht geschoten was, was hij enkel uit angst verdoofd in elkaar gezakt. Daarvandaan was hij in bewusteloze toestand overgebracht naar een donkere kerker, waaruit een protest van de Duitse burgers hem zeker spoedig zou bevrijden.

[6] Alleen de totale duisternis hindert hem nu. De plaats waar hij zich bevindt lijkt hem een donker hol, dat hem toch niet de indruk geeft vochtig te zijn of vies te ruiken. Hij betast ook zijn voeten en handen en constateert dat hij nergens geboeid is. Ook probeert hij de grootte van zijn kerker te onderzoeken en te voelen waaruit de vloer bestaat. Of er in zijn nabijheid soms sprake is van een of ander verborgen gericht.

[7] Hij is niet weinig verbaasd als hij helemaal geen vloer kan ontdekken en evenmin een muur van zijn kerker; en verder is er ook niets te vinden dat op een hangmat lijkt, waarin hij zich misschien in deze vrije catacombeachtige ruimte hangend zou kunnen bevinden.

 

3

 

Robert waant zich onder narcose

 

[1] Deze zaak komt hem zonderling en bedenkelijk voor. Hij onder­zoekt ook zijn gevoel, of dit in zijn ledematen nog wel aanwezig is. Door flink zijn zielelichaamsdelen te knijpen en te wrijven, stelt hij vast dat zijn gevoel beslist niet dood is, maar in tegendeel maar al te levend.

[2] Nadat hij zich van alle kanten overtuigd heeft, dat hij volkomen levend is en van geen enkele kant op enigerlei wijze opgesloten zit, behalve dan in nacht en duisternis, vraagt hij zich eindelijk wanhopig af:

[3] 'Wel alle duivels, waar ben ik toch? Wat hebben die bloedhonden toch met me gedaan? Ze hebben me niet neergeschoten, want dan zou ik niet leven! Ze hebben me ook niet opgesloten, want ik vind muur noch vloer en ook geen boeien om mijn ledematen! Mijn gevoel werkt ook nog perfect; ook heb ik mijn ogen nog, ze zijn niet uitgestoken en toch zie ik niets! Werkelijk, dat is vreselijk eigenaardig! Deze mensenha­ter, die mij pro forma heeft laten neerschieten, heeft me misschien door een onbekend narcoticum laten inslapen, waardoor ik me in deze toestand bevind. Wacht maar, jij tiran, jij volkerenrecht-moordenaar, als ik uit deze narcose kom, verheug je dan maar! Ik zal het je terdege betaald zetten!

[4] Deze toestand zal niet eeuwig duren. Men zal me in Frankfurt en in heel Saksen laten zoeken. Daar moet ik zien te komen! Als ik daar een keer ben dan zal ik je leren wat het voor een misdrijfis je zo meedogenloos te vergrijpen aan een belangrijke gedeputeerde van de Rijksdag! Daar­voor zal geboet worden op een manier waarvan in de hele wereldgeschie­denis geen voorbeeld te vinden is!

[5] Werd ik nu maar gauw uit deze eigenaardige narcose gewekt. Ik dorst naar wraak en deze lastige situatie duurt nog steeds voort. Dat is toch werkelijk een duivels vervloekte uitvinding! Geduld maar, het zal, het moet gauw beter gaan!'

 

4

 

Noodroep tot God. Beroep op Jezus

 

[1] Na deze woorden houdt hij zich een tamelijk lange tijd heel rustig en wrijft alleen enkele keren in zijn ogen om een eventuele dofheid van de narcose kwijt te raken. Maar omdat het ondanks alle geduld niet lichter wordt, begint hij te twijfelen of hij ooit het licht in zijn ogen zal terugkrijgen en hij wordt daardoor steeds kwader. Als het licht echter ook ondanks zijn steeds stijgende kwaadheid niet terugkomt, roept hij luidkeels:

[2] 'Watis er dan toch met mij gebeurd?Wat is dat voor een vervloekte toestand? Is er dan geen God meer, die machtig is en rechtvaardiger dan de machthebbers die door Zijn genade op aarde macht bezitten?

[3] God! als U bestaat, strek dan Uw arm uit! Rechtvaardig mij, die de goede zaak van Uw kinderen naar het doel wilde leiden, dat eens de verheven, onbegrepen volksleraar Jezus wilde bereiken. Maar ook Hij werd door gemene gerechtsdienaren opgepakt en als dank voor al Zijn grote moeite en offers voor het welzijn van de hele mensheid aan een paal gehangen tot grootste smaad van de mensheid!

[4] Evenals Hij ben ook ik een zoon van en uit U, als U tenminste bestaat! Of bestaat U enkel en alleen maar in het bewustzijn van de mensen zelf? Is Uw kracht niet groter dan die, waarvan zich ook de mens bewust is, dan spreek ik vergeefse woorden en ben ik met mijn hele wezen voor eeuwig bedrogen! Waarom moest ik dan een levend, zelfbewust wezen worden? Waarom moest een willekeurige, nog ongevormde idee in de eindeloze ruimte zichzelf gaan realiseren en in mij uitgroeien tot een duidelijke bestaansvorm? Vervloekt toeval dat mij ooit in zo'n ellendig bestaan heeft geplaatst. Wanneer er slechte en kwaadaardige duivels zijn, laten zij dan de kracht die mij liet ontstaan voor eeuwig vernietigen!

[5] 0, mensheid! Arme, bedrogen mensheid, houd op met je voort te planten! Jullie mensen die nu nog leven, vermoord je kinderen en jezelf, zodat de vervloekte aarde leeg moge worden! 0, jullie machthebbers, wurg alle mensen maar en verdeel de vervloekte aarde onder elkaar, zodat alleen jullie genoeg aards bezit zullen hebben! Maar mijn ijver is vruch­teloos, een eeuwige slaaf ben ik! Wat vermag een druppel tegen de almacht van de golvende zee? Houd daarom op met dit zinloze gepraat! Alleen jullie, handen, probeer aan dit allerellendigste bestaan een eind te maken!'

[6] Na deze woorden deed hij in een poging om zich te wurgen enkele stevige grepen naar zijn keel, maar natuurlijk zonder enig resultaat. Want hij grijpt in zekere zin telkens door zichzelf heen, zonder ook maar het geringste teken van verstikking te voelen. Dat doet hem versteld staan en hij begrijpt steeds minder van deze toestand. Daar het wurgen niet lukt, besluit hij zich recht vooruit te bewegen. 'Want', zegt hij, echt kwaad bij zichzelf, 'duisterder en bodemlozer dan hier kan het in de hele eindeloze ruimte nergens zijn. Daarom heb ik ook geen afgrond te duchten en nog minder een of ander verborgen gericht. Dus voorwaarts maar! Misschien bereik ik toch nog ergens een lichtstraaltje of de gewenste dood!

[7] 0, wat moet de toestand van de volkomen dood gelukkig zijn! Hoe gelukkig moet ik zijn geweest, toen ik geen bestaan voelde en geen vrij bewustzijn! Kon ik maar weer volkomen in het niets verdwijnen! Maar het moge zijn zoals het wil, als de volkomen dood een lafenis voor mij is, dan is er ook niets meer waarvoor ik bang zou moeten zijn. Dus, vooruit maar!'.

 

5

 

Pogingen om in de lege ruimte te lopen

Zelfgesprekken over het niets en over het voortbestaan

Vloek tegen God, de veroorzaker van het leed

 

[1] Nu maakt onze man met zijn voeten de gewone bewegingen om te lopen. Maar daar hij onder zijn voeten geen grond voelt, lijkt het hem of ze nutteloos zwaaiende bewegingen maken, die hem niet vooruit brengen. Hij denkt daarom na over een andere manier van voortbewegen en zegt:

[2] 'Ik moet met handen en voeten op een speciale manier door deze lichtloze lucht gaan zwemmen! Om te voet vooruit te komen, moet je een vaste ondergrond hebben. Maar als deze ontbreekt, dan moet er worden gezwommen of gevlogen! Om te vliegen heb je vleugels nodig, die wij kale tweebenigen niet hebben. Wat blijft er anders over dan de nog aanwezige krachten zo doelmatig mogelijk te gebruiken. Dus maar gezwommen!' .

[3] Nu begint hij met handen en voeten zwem bewegingen te maken, maar bespeurt geen vooruitgang door een of andere luchtstroom. Dat brengt hem echter niet van zijn stuk en hij gaat verder met zijn pogingen om te zwemmen. Hoe meer hij zich inspant, des te meer merkt hij dat al zijn moeite vergeefs is. Hij voelt dat deze zwarte lucht hem niet de geringste weerstand biedt en daarom staakt hij zijn bewegingen weer. Hij zegt:

[4] 'Ezel en gek die ik ben, wat zit ik me vergeefs moe te maken? Ik bevind mij nu in het pure niets, waarom zou ik dan verder door willen dringen in het niets?! Ook ik wil binnengaan in de rust van het niets, om in haar ook in niets over te gaan. Ja, dat is de weg naar de volledige vernietiging! Wist ik maar of ik werkelijk ben doodgeschoten. Maar dan moest ik volkomen dood zijn, wat bij mij niet het geval is. Ook merk ik niets van een of andere ontbinding!

[5] Of zou er na de dood werkelijk een verder leven van de ziel zijn? Ik ben er echter nog met huid en haar, en zelfs met mijn kleren aan! Heeft de ziel dan ook botten, huid, haar en kleding? Als dat zo is, zou dan mijn jas ook een ziel hebben? Nee! Zo'n veronderstelling zou toch de hele oneindigheid hard laten lachen! Hahaha! De onsterfelijkheid van een jas zou nog veel erger zijn dan de wonderbaarlijke kracht van de lijfrok van Christus in Trier! En toch, als ik ziel ben, is mijn jas dan mee hierheen verhuisd!?

[6] Nee, duizend keer nee! Ik ben geen ziel, ik ben Robert Blum, de afgevaardigde bij de Rijksdag te Frankfurt! Hier in Wenen ben ik erachter gekomen wat Oostenrijk wil. Ik weet dat heel het streven van deze staat tot doel heeft, het oude absolutisme weer opnieuw te vestigen. Ik streed daartegen als een reus. Maar daar de kanonnen van de tegen­partij sterker waren dan mijn goede wil, moest ik met inbegrip van mijn rechtvaardige zaak toch nog afdruipen en me uiteindelijk nog laten neerschieten! Een fraai loon voor een hart dat het vaderland trouw toegewijd is! 0, vervloekt leven!

[7] Als er een God bestaat, wat voor plezier kan Hij er dan in hebben dat mensen omwille van een troon en vanwege meningsverschillen elkaar gruwelijk doodslaan? En omdat er altijd zulke erge dingen op aarde gebeuren, en zoiets toch niet kan uitgaan van een God, die logisch en fysiek alleen de zuiverste liefde kan zijn, moet er wel geen God zijn! Of  als er een God is, dan is Hij maar een vloekwaardig fatum, dat de wezens beschouwt als speelgoed voor zijn grillen. Daarom, het zij nog een keer gezegd, vervloekt zij elk wezen, dat mensen schept om ze ellendig ten onder te laten gaan!

[8] Maar nu stil. Want als ik in dit niets de gewenste, totale vernieti­ging wil vinden, maar steeds met mezelf praat, dan wek ik mezelf daardoor uit de vernietiging op en word ik weer levend door de opnieuw opgewekte levenskrachten. Dus nu volkomen rust, zodat de vernietiging komt!'.

 

6

 

Uiterlijke rust, innerlijke onrust.

Wat is het leven?

Verlangen naar rustgevend geloof leidt tot gebed

De gedachte aan vrouw en kinderen

 

[1] Na deze woorden wordt Robert helemaal stil en rustig met zijn mond, maar des te actiever in zijn hart. Dat ergert hem alweer, omdat  hij daardoor des te meer leven en een vollediger bewustzijn in zichzelf gewaar wordt. Hoe rustiger hij wordt, des te groter wordt de innerlijke activiteit. Hoe meer hij deze wil onderdrukken, hoe krachtiger ze optreedt.

[2] Dat brengt hem weer tot een nieuw soort wanhoop en woede. Want het wordt hem steeds duidelijker dat hij ook op deze manier het leven, dat hem meer dan al het andere tot een last is geworden, niet kan kwijtraken. Daarom begint hij weer te praten:

[3] 'Nu zou ik wel verduiveld graag eens willen weten wat dit oerdomme leven is, waar je maar niet vanaf kunt komen! Ik heb toch duizenden zien sterven. Ze gingen dood en er bleef niet het minste levensteken meer over! Ontbinding was het absolute einde van hun bestaan. Die kunnen toch onmogelijk nog enig bewustzijn hebben. Of zouden zij soms buiten het lichaam ook nog een leven hebben zoals het mijne?

[4] Ik kan niet doodgaan. Wie houdt dit hinderlijke leven voor mij dan in stand? 0 jij, die me hebt willen doodschieten! Jij hebt me niet dood, maar levend laten schieten! Als je medeplichtigen bij al je vijanden zulke resultaten zullen behalen als bij mij, spaar je dan de moeite maar. Want je wilde mij afnemen wat je me nooit kunt teruggeven. Maar hoe lach ik je nu uit! Want ik, die jij wilde doodmaken, ik leef. Maar jij die meent dat je leeft, bent nu tien keer doder dan ik, je slachtoffer!

[5] Eigenlijk zou me alles goed zijn, als ik maar een sprankje licht had. Maar die totale duisternis moge de duivel halen!

[6] Stel dat ik eeuwig in deze situatie moet blijven? 0 vervloekt! Stel dat ik misschien toch al een geest ben? Dat zou me verduiveld wat moois zijn! Nee, dat geloof ik niet; er kan immers geen eeuwig leven bestaan. Toch komt het me al aardig lang voor, dat ik in deze duisternis verblijf. Er moeten toch al wel enkele jaartjes verlopen zijn. Als er maar licht was, licht, dan zou me alles goed zijn!

[7] Ik moet openlijk toegeven, dat ik nu liever zo'n domme vent zou zijn die gelooft in de zoon van God en in de hemel, en bovendien natuurlijk in de eeuwige dood, in de duivel en een hel, en met een gerust geweten in dat bijgeloof sterft, dan mij hier als verstandig mens helemaal zonder licht te bevinden! Maar wat kan ik er aan doen? Ik zocht steeds de waarheid en geloofde haar ook gevonden te hebben. Maar wat heb je er aan als er geen licht in is?

[8] Het beste bij mij is en blijft mijn standvastigheid en volkomen vrij zijn van angst. Want als ik een bangerik zou zijn, dan moest ik in deze toestand volkomen wanhopig worden. Maar nu is mij alles om het even!

[9] Mijn vrouwen kinderen beginnen nu trouwens ook mijn hart een beetje in beroering te brengen. Die arme stakkers zullen wel treuren en zich grote zorgen over mij maken. Maar wat kan ik in deze situatie voor hen doen? Niets, helemaal niets! Bidden, dat zou ik wel kunnen, maar tot wie en waarvoor? De beste wens voor hun is in mijn hart toch al een echt gebed, dat hun zeker niet zal schaden ook al kan het hen niet helpen. Ik ken echter geen ander gebed dan het welbekende roomse 'Onze Vader' en 'Wees gegroet' en hoe een serie andere holle frasen ook mogen heten! Daar zou mijn goed ontwikkelde familie echter zeker voor bedanken. Maar zij kunnen onmogelijk ooit te weten komen wat ik hier doe!'

 

7

 

Het eerbiedig gedenken van Jezus roept sterke bliksemflitsen op

 Schrik en vreugdevolle verwondering van Robert

 

[1] Robert zegt vervolgens: 'Het zogenaamde Onze Vader is van alle gebedsformules nog de beste! Want zo heeft de wijze leraar Jezus zijn leerlingen leren bidden. Jammer genoeg is dit gebed nog nooit helemaal begrepen, omdat men het bij alle omstandigheden en behoeften meestal blindelings uitsprak. Maar de roomsen leggen in deze gebedsformule in plaats van de waarheid alleen maar een zekere onnozele magische kracht en ze gebruiken haar als een sympathiek universeel geneesmiddel tegen alle kwalen, ook tegen ziektes bij dieren! Dat is mij dan toch volkomen onmogelijk! Het Onze Vader is op zich zeker een heel waardevol gebed, maar dan alleen opgevat in de juiste betekenis, en alleen als dat, wat het is. Maar zoals de ultramontanen en protestanten het gebruiken is het de reinste onzin!

[2] 0 goede leraar en meester Jezus! Als jouw lot soms lijkt op het mijne, dan zul jij na je terechtstelling in zo'n toestand ook wel vaak spijt hebben gehad zoveel goeds voor de slechte mensen te hebben gedaan. Bijna 2000 jaar in zo'n duisternis! 0 edel mens, dat moet heel hard zijn!'.

[3] Op het moment dat onze man de naam Jezus zo deelnemend en eerbiedig uitspreekt, schiet er een sterke bliksemflits van oost naar west. Daar schrikt onze vrijheidsapostel hevig van, maar ook is hij erg blij, omdat dit hem ervan overtuigt dat hij niet blind is.

[4] Tegelijkertijd begint hij ook erover na te denken, wat toch wel de oorzaak van deze heldere bliksem kon zijn. Hij gaat alle hem bekende oorzaken voor de opwekking van elektriciteit na, maar vindt niets wat dit eerste lichtverschijnsel in deze voor hem nog steeds onbegrijpelijke toestand afdoende kan verklaren.

[5] 'Maar nu gaat me een nieuw licht op', roept hij uit. 'Ja, zo zit dat! 0 heerlijke filosofie, onuitputtelijke bron van ware wijsheid! Jij schenkt een ieder het juiste licht die jou, zoals ik, met alle vuur en liefde omvat en je in alle levenssituaties als enige en betrouwbare raadgever en wegwijzer gebruikt! Kijk, hoe vlug heb ik nu met jouw hulp deze gordiaanse knoop doorgehakt!

[6] Als er zich in het rijk van het niets één individuele bestaansvorm bevindt, dan kunnen er immers nog een menigte andere aanwezig zijn, hetzij van dezelfde, of van een andere geaardheid! En zo kunnen er behalve mijn bestaan, zich hier nog een menigte andere bestaansvormen van allerlei aard bevinden die geschikt zijn voor de opwekking van elektriciteit, zonder in het minst afbreuk te doen aan het ons allen omgevende niets. Zo is het goed! Ik weet nu, dat er buiten mij in deze duisternis toch nog ergens wezenlijke buren bestaan, hoe ze ook geaard mogen zijn. Ik ben hier dus helemaal niet zo alleen als ik me dat een hele tijd heb voorgesteld. Ja, dat is goed, dat is heel goed!

[7] Had ik maar eerder mijn toevlucht genomen tot de Duitse filosofie dan zou ik zeker al andere grond onder de voeten hebben. Maar ik, domoor, ik verloor me tenslotte in een bekrompen, onnozele kritiek op het gebed en in een nodeloos medeleven met de grote, wijze en edelste leraar der volkeren Jezus en ver...!'.

[8] Nu bliksemt het weer en deze keer nog sterker dan eerst. Robert is buiten zichzelf van schrik en verbazing en is helemaal uitzijn evenwicht door dit voor hem onbegrijpelijk intensieve licht, dat trouwens maar een korte tijd duurt. Ook kwam het hem hierbij voor, alsof hij in de verte bepaalde contouren zag van allerlei bekende zaken. Maar ze werden te kort belicht om nader te kunnen definiëren.

[9] Na een lange tijd van rust kon hij pas weer dieper gaan nadenken. Zijn eerste wat meer geordende gedachte was de volgende: 'Aha, nu weet ik pas, waar ik aan toe ben! Dit bliksemen duidt op een flink onweer dat nu in deze nacht boven Wenen te keer gaat. Ik ontwaak nu zo stilaan uit mijn sterke narcose en keer weer helemaal tot het leven terug. Waar­schijnlijk helpt me deze lucht vol elektrische lading hierbij en zal ik onder  bliksem, donder en hagel weer terugkeren in het leven. Ik hoor nog wel geen donder, maar het onweer kan ook nog heel ver weg zijn.

[10] Of zou ik soms doof zijn? Ik verneem mijn gedachten wel als woorden, maar dat is nog geen bewijs, dat ik de volledige beschikking heb over mijn gehoororganen. Misschien krijg ik bij deze gelegenheid ook mijn gehoor weer terug. Dat eigenaardige gevoel echter van het mij omringende niets kan ik langs natuurlijke weg absoluut niet verklaren. Maar, wat doet het er toe? Ik besta nu eenmaal en heb het nu twee keer zien bliksemen: bewijs dat ik niet blind ben! Wie weet of dat niet allemaal de uitwerking is van het dreigende onweer? Daarom zal ik dat onweer maar eerst eens laten losbarsten en voorbijtrekken, dan zal wel blijken of ik zal blijven zoals ik nu ben.

[11] Maar deze situatie duurt wel aardig lang! Naar mijn gevoel zou het wel al honderd jaar kunnen zijn, maar dat zal wel puur gevoelsmatig zijn. Ja, ja, als je in een zekere verdoving wegkwijnt, moet een minuut wel een jaar lijken. Ja, zo is het ook! Als het maar gauw weer eens bliksemde en dan ook wat donderde. Maar de bliksemflitsen laten op zich wachten'.

 

8

 

Opnieuw liefde voor het leven

Wraakzucht gaat over in gedachten van vergeving

Nieuwe bliksem en blijvende helderheid

 

[1] Robert praat verder: 'Of, of? Eigenaardige inval! Zouden deze twee bliksemflitsen soms alleen in mijn verbeelding hebben bestaan, en is dat misschien een teken dat het nu spoedig helemaal met me gedaan zal zijn? Ja, zoiets kan het ook zijn. Want nu ik dit armzalige leven weer zo'n beetje begin lief te krijgen, zal het zeker gauw daarmee gedaan zijn! Als je de dood roept, komt hij zeker niet. Ben je echter bang voor hem en wens je van ganser harte dat hij nog lang mag uitblijven, dan komt hij gewis zo vlug mogelijk! Daarom moet ik weer met alle mij nog resterende krachten verlangen naar mijn spoedige volledige vernietiging, dan kan ik er zeker van zijn dat de ware dood mij nog niet al te vlug in de kraag zal pakken!

[2] Werkelijk, dat is een goed oud gezegde: 'Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen; maar wie zijn leven veracht zal het behouden'! Bij mij is dat nu al eens het geval geweest! Want alleen omdat ik mijn leven haatte, heb ik mij uit liefde tot al mijn Duitse broeders in de grootste gevaren begeven en werd toen hoogstwaarschijnlijk door kruid en lood naar hier bevorderd. Maar ik, Robert Blum, leef!

[3] Ik ben nu nog wel machteloos. Maar een innerlijk gevoel zegt me: Robert, je zult gauw sterk en machtig worden om aan deze gemene moordenaars en beulen je bloed te vergelden! Ja, ja, Robert, je zult weer sterk worden! Toen je op aarde leefde, was je alleen in jezelf thuis. Nu leef je echter in miljoenen harten van je broeders en ook nog in werkelijkheid in jezelf! Daarom, Robert, versaag niet! Je zult nog heel sterk en machtig worden!

[4] Wel zou het beter zijn, als ik nu al sterk was, nu mijn woede en wraaklust nog in volle gloed staan. Maar als in deze duisternis mijn wraakgevoel eerst zo stilaan zou verflauwen en ik pas daarna sterk zou worden, dan blijf ik maar liever in mijn tegenwoordige zwakte en wil ik in mijn plaats het fatum laten begaan.

[5] Het is trouwens merkwaardig, dat ik nu mijn toch zo rechtmatige woede en wraakgevoel niet kan bewaren. Het gaat soms helemaal in een soort grootmoedige vergeving over, wat me echt ergert. Maar als ik de zaak goed bekijk, is dat toch eigenlijk weer echt Duits! Alleen een Duitser kan vergeven. En dat is een prachtige deugd, die alleen maar eigen is aan de edelste zielen!

[6] Wie kan tegen zijn moordenaar zeggen: 'Vriend, je hebt me kwaad gedaan, maar, ik vergeef het je uit de grond van mijn hart!' Dat kan Robert! Ja, niet alleen kán Robert dat, maar hij doet het ook! Broeder Alfred (Windischgrätz.), jij die mij schandelijk hebt laten vermoorden, ik vergeef het je en wil eeuwig geen wraak op je nemen al zou ik het ook duizend keer kunnen! Ja, laat heel Duitsland het horen: Robert Blum heeft zijn en ook jouw vijand de wandaad vergeven!

[7] Zo, nu ben ik in één keer opgelucht! Hm, ik heb zelfs bewondering voor mijn edelmoedigheid; dat is voor mij een hele verkwikking! De mythe zegt dat eveneens van de grote leraar der volkeren, die ook aan het kruis Zijn vijanden al hun wandaden vergaf. In Hem woonde zeker ook zo'n echt Duitse ziel, anders zou Hij nauwelijks in staat zijn geweest zo' n karaktergrootheid te tonen. Want de mensen uit het Oosten hebben nooit zo'n grootmoedigheid bezeten. Ja, ja, de grote leraar Jezus was ook een Duitser!'

[8] Bij het noemen van de naam Jezus schiet er weer een machtige bliksemflits van oost naar west en laat bij zijn verdwijnen een blijvend zwak schijnsel achter van een eigenaardig grijs licht! Dat bevreemdt onze Robert ten zeerste, omdat hij nu met zijn vroegere onweersverwachting, om zo te zeggen er helemaal naast blijkt te zitten.

 

9

 

Alle wijsbegeerte is ijdel

Jezus legt zijn leerlingen op het geloof ter harte te nemen

 

[1] Oplettend bekijkt hij het schijnsel dat aan blijft houden, en weet niet wat hij ervan denken moet. Na een poosje komt hij weer tot zichzelf, begint weer nuchter over dit fenomeen na te denken en zegt bij zichzelf:

[2] 'Uiteindelijk is het toch nog een onweer, waarvan de bewolking nu na de derde bliksem aan één kant een beetje dunner begint te worden. Eén ding begrijp ik daarbij niet helemaal, dat ik nu pas duidelijk gewaar word dat ik me zonder enige ondersteuning als een vogel in de vrije lucht of in de vrije ether bevind. Zo'n situatie zou in het vroegere donker nog wel als gevoelsbedrog beschouwd kunnen worden, maar nu is het geen begoocheling meer, maar de volle waarheid.

[3] Nu wordt me wel duidelijk dat ik wat mijn lichaam betreft werkelijk gestorven ben, omdat je toch onmogelijk kunt aannemen dat een zwaar lichaam zich zo lang in het lucht- of etherruim zonder steun kan staande houden. Maar buiten mij is er noch beneden noch boven me ergens iets concreets te ontdekken. Ik moet me dus heel ver van de een of andere planeet af bevinden. Hm, dat is vreemd!

[4] 0 Hegel, 0 Strausz en Rongel, (Drie filosofen uit die tijd).jullie wijsheid schijnt hier behoor­lijk schipbreuk te lijden! Waar is nu jullie universele wereldziel, waarin de mens zal overgaan na het afleggen van zijn lichaam? Waar is de God, die zich in de mens manifesteert en die van zichzelf bewust wordt in de mens? Ik ben gestorven en ben hier nu in de meest totale machteloze eenzaamheid die men zich maar kan indenken en voorstellen! Er is geen spoor te bekennen van de een of andere zich manifesterende godheid en evenmin een overgang van mijn wezen in de universele wereldziel.

[5] Jullie verwaande mensvriendelijke filosofen! Van een zodanige toestand na de dood van het lichaam hebben jullie nog nooit het flauw,te benul gehad! Kort en goed, jullie hebben mij bedrogen en zullen nog velen bedriegen. Maar alles zij jullie vergeven, omdat jullie ook Duitsers zijn! Zouden jullie iets weten wat dichter bij de waarheid ligt, dan zouden jullie het zeker voor jullie volgelingen niet hebben achtergehouden. Maar omdat jullie daartoe niet in staat zijn, geven jullie wat je hebt en dat is tenminste eerlijk gehandeld.

[6] Jullie eerlijkheid dient een mens hier echter tot niets! Maar dat maakt ook niets uit, omdat_het eigenlijk voldoende is de mensheid enkel materieel binnen een zekere orde te houden. Wat echter het vaak betwijfelde leven na de dood betreft, daar zijn stellig geen wetten meer nodig. Want welke verplichtingen zou ik nu nog kunnen hebben? Zeker geen andere dan die van een wolkje in de lucht dat door de winden wordt voortgedreven. Al had ik nu ook de wijsheid van Salomo en de sterkte van Goliath, wat zou ik daar dan aan hebben?

[7] Daarom zou het echt beter zijn te sterven in het duistere bijgeloof van Rome, waar men tenminste in blind geloof zijn lichaam kon afleggen, waarna men als ziel hetzij goed of slecht, zou verder leven. Dat zou beter zijn dan als Rongeaans aanhanger te menen, dat men bij de dood alle leven voor eeuwig verliest en daarom ook vreselijk bang moet zijn voor de dood. 0 mijn hemel, het is beter eeuwig in deze onwerkelijke leegte te versmachten, dan nog één keer zo'n doodsangst uit te moeten staan!

[8] Daarom, leraren, leer jullie aanhangers geloven! En zij zullen gelukkiger sterven dan ik met al mijn verstand gestorven ben. Nu wordt me ook duidelijk, waarom de grote meesterleraar Zijn leerlingen steeds op het hart drukte slechts te geloven!'

 

10

 

Goede gedachten over Jezus

Het geloof in de onsterfelijkheid en in een God van liefde groeit

 

[1] Robert zegt verder: 'Deze wijze leraar van de volkeren werd net als ik uit behoeftige ouders geboren. Hij zal hoogst waarschijnlijk maar moeizaam onder alle mogelijke ontberingen tot het niveau van de hoogste morele wijsheid hebben kunnen opklimmen, waarbij hij zich van de kant van de zonderlinge joodse priesterheerschappij zijn leven lang ook nog heel wat vervolgingen heeft moeten laten welgevallen. Het moet voor hem enorm zwaar zijn geweest, zich onder de hardnekkige volgelingen van Mozes en Aäron, in wier hoofden en harten het duister was als de nacht, zich tot zulk een wijsheid omhoog te werken.

[2] Waarschijnlijk is hij eens als arme drommel met zijn even arme ouders of met een andere karavaan naar Egypte getrokken, en heeft daar door zijn aangeboren talenten de aandacht van een of andere wijsgeer getrokken. Die nam hem daarna op in zijn school en wijdde hem in alle geheimen van de diepste wijsheid in, waarmee hij vervolgens, door deze op een verstandige manier in praktijk te brengen, bij zijn domme landgenoten wel erg veel opzien moest baren. Of hij kwam in de school van de Essenen terecht, die toentertijd de kwintessens van alle wijsheid bezaten. Waardoor de blinde joden hem natuurlijk bijna voor een god hielden, tot troost voor de arme mensheid, maar tot grote ergernis van de boven alles rijke en hoogmoedige priesters!

[3] Ik moet in mezelf lachen als ik er aan denk, hoe hij bij verschillende gelegenheden de hele hoge priesterschap soms zo terecht wees, dat zij vaak van ergernis wel uit hun vel konden springen! Jammer genoeg werd hij tenslotte het slachtoffer van zijn al te grote moed en van de grote boosheid van de met goud en edelstenen behangen tempelhorde.

[4] Maar verging het mij soms beter? 0 nee, ook ik ben een martelaar geworden voor mijn nobele streven! Ik wilde de mensheid van de oude slavenketenen bevrijden en mijn loon daarvoor was de smadelijkste dood. Het ziet er werkelijk duivels uit met de hele mensheid! Haar grootste vrienden vermoordt ze en voor haar meest geraffineerde vijan­den organiseert ze triomftochten met muziek en fakkellicht!

[5] Maar nu ben ik van alles verlost en heb daarbij het overtuigende bewustzijn, dat het alle grote weldoeners van het volk geen haar beter vergaan is dan mij, hoewel ik ondanks mijn goede wil nog lang geen Jezus ben!'

[6] Bij het noemen van deze naam schiet er weer een felle bliksem voorbij en deze keer wel heel dicht langs Robert. Deze laat nu al een soort avondschemering na en ook in de richting van het noorden iets als een wazig landschap, zodat onze man alle contouren goed kan onder­scheiden, zonder zijn vrije toestand in de lucht te verlaten.

[7] Hoewel de bliksem hem ook deze keer zeer verrast, schrikt hij er toch niet meer van, maar begint er meteen rustig over na te denken en zegt bij zichzelf: 'Werkelijk, dat is in hoge mate merkwaardig! Nu ging de bliksem om zo te zeggen door mijn lichaam heen en ik voelde daarbij niets anders dan voor het eerst een uiterst weldadig briesje en ik voel me nu werkelijk buitengewoon gesterkt! En het sterkere lichtschijnsel ervan doet mijn hart en mijn ogen nog meer goed. Ook komt het me voor dat ik in het noorden een soort wazig landschap kan zien, wat me er des te meer van overtuigt dat ik in alle ernst in de vrije lucht zweef. Ook kan ik nu mijn voeten, handen en ook mijn kleding, zoals ik die droeg bij mijn terechtstelling, goed onderscheiden.

     [8] Och, wie zou er op aarde niet in lachen uitbarsten als je vertelde, dat na het verlaten van het lichaam niet alleen je ziel in haar vroegere, aardse gestalte, maar ook in alle ernst je eigen kleding onsterfelijk is!?

[9] De grote Shakespeare had werkelijk gelijk, toen hij zei: 'Tussen maan en zon gebeuren dingen waar de menselijke wijsheid nog nooit van heeft gedroomd'. En tot deze dingen hoort de onsterfelijkheid van aardse kleding! Daarbij schijnt het lot heel vreemd te werk te gaan, juist het kostuum van mijn overwinning, dat in de ogen van mijn vijanden het kostuum van de grootste schande is, werd met mij bevorderd tot de hoogste vrijheid! Ja, dat kan alleen een liefdevolle en uiterst rechtvaardige God zo leiden! Nu geloof ik dan ook dat er een waarachtige God bestaat, die in der eeuwigheid niet aan Hegel en Strausz hoeft te vragen of Hij mag en kan bestaan.

[10] Maar het komt me toch vreemd voor dat zo vaak ik de naam noemde van de grote man uit het morgenland, het even zo vaak heeft gebliksemd! Zou het misschien toch echt waar zijn dat hij een zoon van God en dus meer dan een mens is?

[11] Als zelfs kleding onsterfelijk is, dan kan het met Jezus... aha, daar heeft het weer gebliksemd en wel sterker dan de vorige keren! Merkwaar­dig!'.

 

11

 

Verdere eerbiedige en verlangende gedachten met betrekking tot Jezus

De lichte omgeving komt naderbij

 

[1] Robert zegt verder: 'Zou ook hij zich hier ergens bevinden, net als ik en zoekt hij nu op deze totaal onschuldige elektrische manier contact met mij, als een man die zo ongeveer zijns gelijke is? Ja, ja! Want hij moet speciaal in de Egyptische magie, voornamelijk door de kennis van de verborgen natuurkrachten, een van de meest ervaren mannen zijn ge­weest. Daardoor zouden zijn zogenaamde wonderdaden ook heel goed te verklaren zijn, vooral als die domme Osmanen de grote bibliotheek van Alexandrië niet hadden verbrand.

[2] Ja, ja, zoals mij de wijsheid van Hegel en Range is bijgebleven, zo is ook hem een grote schat aan wijsheid bijgebleven met welks onschat­bare hulp hij mij nu door bliksems te kennen geeft, dat hij zich in mijn nabijheid bevindt en misschien ook de wens heeft om in deze leegte ergens een mens te ontmoeten. Het moet voor iemand met de meest levendige geest ter wereld geen genoegen zijn 1800 jaar lang en nog zo' n 40 jaar erbij, zich alleen met zijn eigen gezelschap tevreden te moeten stellen. 0, edele, beste en grootste mensenvriend! Weliswaar ben ik tegenover jouw grootheid niet waard je schoenriemen los te maken, maar wat baat hier alle aardse grootheid? Hier verdwijnt werkelijk alle glans en alle aardse beroemdheid!

[3] Jouw naam en voortaan ook de mijne zullen nog wel lang op aarde geroemd en bewonderd worden, maar wat hebben wij beiden daaraan? Wij kunnen hier in de eindeloze leegte enkel door een soort elektrische bliksem telegraaf aangeven dat we ons beiden hier, misschien niet zo ver van elkaar, bevinden.

[4] Konden we maar dichterbij komen, heus dan zouden wij voor eeuwig aan elkaars gezelschap genoeg hebben! Twee edele, in hoge mate verwante zielen zouden wel eeuwig geen gebrek hebben aan de heerlijkste gespreksstof om de tijd en ook de eeuwigheid op de meest aantrekkelijke manier te korten en te veraangenamen! Maar wat heb je aan de beste wens? Wie zal of kan hem realiseren?

[5] Wellicht zweven er nog talloze andere wezens rond zoals wij beiden. Waren de hemellichamen misschien oorspronkelijk ook dat, wat wij nu zijn? Na triljoenen aardse jaren hebben zich talloze atomen rond hen opgehoopt. Zo zijn tenslotte hele hemellichamen uit hen ontstaan, in het centrum waarvan nog dezelfde geesten of zielen wonen waarom­heen zich door opeenhoping hele werelden hebben gevormd!

[6] Misschien ben jij, mijn grote vriend, na bijna 2000 jaar ook al zo' n klein komeet je geworden en kun je uit je eigen dampkring al bliksems doen ontstaan? Bij mij zal nog veel geduld nodig zijn eer ik ook maar enkele meters dampkring om me heen zal hebben verzameld. Wanneer jij al een rijpe planeet zult zijn, word ik misschien een satelliet van jou? Of als jij misschien na vele deciljoenen aardse jaren zelfs een zon wordt, kan ik misschien zoals Mercurius je dichtstbijzijnde planeet worden!

[7] Dat zijn wel verwachtingen die nog ver in de toekomst liggen, maar wat kun je anders doen? Niets dan alles geduldig afwachten! Hier in het rijk van de eeuwigheid moet je je ook met eeuwige verwachtingen troosten, wil je niet van ontzettende verveling aan volkomen wanhoop ten prooi vallen.

[8] Maar kijk daar! Dit wazige, eigenaardige landschap diep onder mij wordt nu iets helderder en het lijkt ook of het dichterbij komt. 0, dat zou charmant zijn! Dat is zo ongeveer zoals ik het me al had voorgesteld.

[9] Mijn grote vriend Jezus... aha, daar bliksemt het weer! Maar dat doet er niet toe! Wat wilde ik ook al weer zeggen? Mijn grote vriend, die waarschijnlijk al tot een kleine komeet is uitgegroeid, heeft mijn vurige wens gehoord en doet nu al het mogelijke om naar mij toe te komen. Dan zal hij mij zeker tot zich trekken in het centrum van zijn jonge wereld en daardoor de aantrekkingskracht van de uitwendige etherato­men versterken en zo des te eerder en makkelijker aangroeien tot een volledige wereld. Ja, misschien heeft hij ook al een grote menigte hem verwante mensen om zich heen! Dat is heel goed mogelijk, want mensen zoals ik zijn er al heel veel geweest.

[10] Als hij mij nu kan aantrekken, dan heeft hij ook al zijn volgelin­gen, die vóór mij de echte kruisweg zijn gegaan, op eenzelfde wijze aangetrokken! Dus zou ik nu al een heel groot gezelschap rond hem kunnen aantreffen. Als dat zo zou zijn, wat zou me dat een genoegen doen!

[11] Het lijkt wel of dit werkelijk toch nog iets gaat worden. Dat eigenaardige landschap komt steeds dichterbij en wordt ook steeds helderder en duidelijker. Ik neem nu werkelijk al iets waar dat zo ongeveer op een kleine berg lijkt, omgeven door meerdere heuvels! God zij geloofd, zo kom ik met het nodige geduld misschien toch nog op wat vastere grond terecht.'

 

12

 

Er verschijnt een mens in de licht sfeer. Is het Jezus?

Roberts vreugde in afwachting van Zijn komst

 

[1] Robert zegt verder: 'Kom, Robert, wees blij! Want het landschap is al heel dichtbij gekomen. En daar zie ik ook zoiets als een mens op de kleine berg staan, die mij schijnt te wenken!

[2] Zou dat soms de goede Jezus zelf zijn? Ja, ja, hij is het in levende lijve! Want nu zag ik duidelijk, hoe bij het uitspreken van zijn naam een sterke bliksem rechtstreeks van hem in mijn richting schoot. 0, dat zal eindeloos charmant zijn om me in het gezelschap te bevinden van die geest, wiens grootheid en onovertroffen diepe wijsheid ik zo vaak boven alles heb bewonderd!

[3] Ach jullie arme, domme mensen op aarde, die jezelf vanwege je aardse bezittingen en vanwege een zogenaamde hogere afkomst beter acht dan vele duizenden arme broeders en zusters, die jullie alleen maar 'gespuis' noemen! Ik roep jullie toe, dat jullie het allemaal bij elkaar niet waard zijn om in plaats van je hersens het vuil van een van je arme broeders in jullie edele hoofden rond te dragen! Als jullie net zo onnozel als zij zouden zijn, zouden jullie tenminste iets vermoeden van hoe het er hier uitziet!

[4] Kom maar hier, jullie voorname, meer dan half dode ezels. Hier zul je pas leren wat jullie zijn, en wat je afkomst, je geslacht en je goud is! Werkelijk, geen duivel zal jullie bevrijden uit je duistere verbanning! Want degenen die de godheid jullie toezond als redders, hebben jullie van Abel af, altijd gevangen genomen en wreed vermoord. Maar nu roep ik luid:

5] 'Jullie barre tijd loopt ten einde! Spoedig zullen jullie allemaal hier zijn en misschien vragen naar jullie trotse voorouders. Maar de eeuwige, duistere ruimte om je heen zal je ook in alle eeuwigheid geen antwoord geven! Uit jullie zal de godheid moeilijk ooit een slakkenhuis kunnen bouwen, laat staan een wereld! Maar God moge doen wat Hij wil! Ik echter ben nu buitengewoon verheugd dat mijn beste vriend, samen met het steeds lichter wordende landschap, al zo dichtbij is dat ik hem bijna zou kunnen toespreken. God zij geprezen voor dit geschenk!'.

 

13

 

De roep van Robert. De komst van Jezus

De afgescheiden ziel vindt weer vaste grond

 

[1] Robert zegt verder: 'Dat eigenaardige landschap komt steeds dichterbij! Die ene berg, waarop de grootmeester van de schitterendste moraal staat, is nog tamelijk hoog. Hij zou wel enkele honderd voet hoog kunnen zijn en is aan de ene kant echt rotsachtig en ontoegankelijk Maar de andere omliggende heuveltjes zou men best voor wat grotere hopen zand kunnen houden, waarvan de grootste nauwelijks dertig voet hoog zijn. Ook de belichting van dit heuvelachtige landschap is eigenaardig. De heuvels zien er uit alsof ze met fosfor overgoten zijn. Maar de voet van de heuvels en de daartussen liggende dalen en vlakten zijn helemaal niet te zien. Je ziet slechts een eigenaardige donkergrijs groen­achtige nevel en je kunt helemaal niet onderscheiden hoever deze zich over dit heuvellandschap uitstrekt.

[2] Ik denk dat wel alle zich nieuw vormende hemellichamen er zo uit zien voor ze als onopvallende kometen hun baan om een zon beginnen. Deze heuvels zullen aan de voet wel een of andere verbinding hebben. Maar hoe? Dat zal de enige bewoner, de vroegere grootmeester van de zuiverste moraal, wel het allerbeste weten! Hij is nu al heel dichtbij en zou me misschien horen als ik hem eens flink hard riep. Lukt me dat, dan is dat natuurlijk prima voor mij en misschien ook voor hem. Roep ik echter tevergeefs, wel, dan zal dat zeker niet mijn laatste vergeefse roep zijn!'

[3] Na deze woorden zet Robert zijn beide handen als een spreekbuis aan zijn mond, haalt diep adem en roept uit alle macht:

[4] 'Jezus, grote meesterleraar van alle volkeren der aarde! Als jij het bent en je mijn stem hoort, kom dan naar me toe met je jonge aarde! Waarlijk, je zult aan mij je grootste vereerder hebben! Ik waardeer je om je eenvoudige en toch buitengewoon grote wijsheid, waarin je al je voorgangers en volgelingen hemelhoog overtreft! Verder waardeer ik je omdat ons beider aardse lot bijna hetzelfde was. En tenslotte waardeer ik je bijzonder, omdat je de eerste was en nog bent, die me in deze onverdraaglijke duisternis het eerste licht heeft gebracht, waar ik je eeuwig dankbaar voor zal blijven.

[5] Als jij mijn boven alles dierbare Jezus bent, kom dan! Och, kom naar me toe en laten we elkaar troosten! Ik wil je zeker naar beste vermogen troosten. Ik ben er ook bij voorbaat vast van overtuigd dat jij van jouw kant met je grote wijsheid mij zeker de grootste troost zult geven. Kom toch, beste vriend en lotgenoot!

[6] Jij, meester der liefde, die de liefde tot enig en alles omvattend gebod hebt gemaakt! Als jij je grote liefde behouden hebt net als ik, kom me dan tegemoet met je liefde, die je zelf onderwezen hebt! En met deze liefde zal ook ik jou voor eeuwig tegemoet komen!'

[7] Na deze krachtige roep schuift de kleine, vaag lichtende, heuvel­achtige wereld snel onder de voeten van onze man. En wel zo, dat hij voor de eerste keer na zijn gewelddadige overgang precies aan Jezus' rechter zijde op de hoogste berg weer vaste grond onder zijn voeten voelt.

 

14

 

Hoe Robert de Heer aanspreekt. Jezus antwoord

Een belangrijke levensvraag

 

[1] Als Robert daar nu stevig voor Mij staat, bekijkt hij Mij van top tot teen en ontdekt in Mij werkelijk en onmiskenbaar dezelfde Jezus die hij ook dacht te zullen aantreffen. En wel in dezelfde schamele kleding en ook met de wondtekenen, zoals hij zich zijn Jezus in zijn fantasie vaak had voorgesteld.

[2] Als hij Mij een poosje sprakeloos heeft staan aankijken, komen hem de tranen in de ogen. En nadat hij zich wat heeft hersteld, zegt hij vol innig medelijden:

[3] '0 beste, grootste mensenvriend, jij die genoeg liefde had om zelfs je wreedste beulen het schandelijke ontecht dat ze je aandeden van ganser harte te vergeven! En dat enkel omdat je in je menselijke grootheid hun volkomen blindheid als geldig excuus aannam!

[4] Maar hoe hard moet tevens de godheid zijn, jouw zo vaak boven alles geprezen en aanbeden Vader als Hij bestaat, dat Hij jou, de edelste, volmaaktste en beste van alle mensen, nu al bijna 2000 jaar in deze donkere leegte laat rondzweven in dezelfde behoeftige armoede, waarin je van kindsbeen af opgroeide tot de reinste en alleredelste mensenvriend!

[5] Beste meester Jezus, die alle liefde het meest waardig is! Hoe heb ik met je te doen en heb ik je ook anderzijds lief vanwege je tot nu toe aanhoudende armoede! Want als je me tegemoet was gekomen in een ook maar gedeeltelijk zalige toestand, dan zou ik mij werkelijk geërgerd hebben dat een geest als jij, na het wegvallen van het lichaam niet meteen de hoogste huldiging krijgt, als er een rechtvaardige, vergeldende god­heid bestaat!

[6] Maar nu ik je hier nog precies zo aantref zoals je de aarde verliet, schijnen de verhoudingen heel anders te liggen dan wij ons voorstellen. Daarom lijkt de toestand waarin we ons na het afleggen van ons lichaam bevinden een noodzakelijke voorwaarde, waardoor we pas na verloop van een lange tijdsduur datgene kunnen verwezenlijken wat aan inzich­ten en verlangens ons diepste wezen uitmaakt.

[7] Vanuit dit standpunt bekeken lijkt jouw en mijn tegenwoordige bestaan nog steeds zeer beklagenswaardig, omdat de verwezenlijking van de inzichten waarvan we ons innerlijk een duidelijke voorstelling hebben gemaakt, ver buiten het bereik ligt van de macht van onze wil. Alleen om de verwezenlijking van onze voorstellingen met de zwakheid van onze wil in overeenstemming te brengen, bezitten we in ons gemoed gelukkig iets dat we in het burgerlijk leven geduld noemen. Dit wordt evenwel soms op de proef gesteld, waarover wij elkaar zeker heel wat zullen weten te vertellen!

[8] Beste vriend, ik heb je nu zo goed mogelijk verteld wat ik denk. Wil jij mij nu ook vertellen, wat jij denkt over onze nog zeer bedenkelijke situatie? Door met elkaar te praten, zullen we het ons wel een hele spanne tijds dragelijker maken. Wees dus zo goed, nobele mensenvriend, en open voor mij jouw hoog heilige mond!'.

[9] Ik Jezus) zeg, terwijl Ik Robert de hand reik: 'Wees van harte welkom, beste en dierbare lotgenoot in het lijden! Ik zeg je, wees blij dat je Mij gevonden hebt en maak je verder nergens zorgen over. Het is voldoende dat je Mij liefhebt en naar je verworven inzicht Mij voor de edelste en wijste mens houdt. Laat al het andere van nu af maar helemaal aan Mij over. Ik geef je de heilige verzekering dat, wat ons ook mag overkomen, alles tenslotte heel goed zal aflopen. Want Ik heb hier in deze eenzaamheid alles doordacht, en kan je met grote zekerheid zeggen dat Ik in het gebruik van de jou zo zwak voorkomende wilskracht het zo ver heb gebracht dat Ik, als Ik wil, alles ten uitvoer kan brengen wat Ik me maar kan denken en voorstellen. Dat Ik jou hier zo verlaten en eenzaam toeschijn, ligt alleen aan jouw gebrekkig inzicht in deze wereld. Wordt dit meer en meer gesterkt door jouw liefde tot Mij, dan zul je ook spoedig inzien hoe ver Mijn wilskracht kan reiken.

[10] Maar afgezien van alles wat je tot Mij hebt gesproken en wat Ik nu tegen jou heb gezegd, wil Ik eerst een betekenisvolle vraag tot je gemoed richten, die je Mij zonder terughoudendheid oprecht moet beantwoorden, en wel precies zo als je hart je ingeeft.

[11] Deze vraag luidt als volgt: Kijk, beste vriend en broeder, je hebt op aarde een redelijke instelling gehad, namelijk je broeders te bevrijden van de bovenmatige druk van hun strenge en harteloze regeerders. Hoewel je daartoe nu juist niet de geschiktste middelen gekozen hebt, kijk Ik alleen naar het doel en minder naar het middel. Als dit maar niet als wreed kan worden betiteld, dan is het voor Mij reeds goed en billijk. Maar zo ver Mij bekend is, ben je halverwege het verwezenlijken van je goede doel door je vijanden opgepakt en spoedig daarop terechtgesteld. Dat dit treurige gebeuren je tot in je diepste wezen razend moet hebben gemaakt en je hart vervuld heeft met een redelijk verlangen naar wraak, vind Ik zo natuurlijk dat daar niets tegen in te brengen is! Als je nu echter die Oostenrijkse veldheer die jou ter dood veroordeelde in je nu reeds krachtig geworden handen zou krijgen, en behalve hem ook al zijn handlangers, zeg me dan eens heel eerlijk wat je met hen zou doen?'

 

15

 

Goed antwoord van Robert. Vrome wensen

 

[1] Robert zegt: 'Edelste vriend! Dat ik op het moment dat deze liefdeloze tiran mij behandelde als een gemene misdadiger ziedend werd van woede en wraaklust, dat, geloof me, moet iedere redelijk denkende geest terecht vinden. Maar nu heb ik hem allang vergeven. Ik verlang dus werkelijk niets anders voor deze blinde, dan dat hij ziende mag worden en mag inzien of hij juist of onjuist met mij heeft gehandeld.

[2] Als hij mij werkelijk dood had kunnen maken, dan had ik zeker nooit op wraak kunnen zinnen. Daar hij mij eigenlijk letterlijk levend geschoten heeft en me verder geen leed meer kan aandoen en ik eigenlijk nu reeds veel gelukkiger ben dan hij met al zijn heerszuchtige illusies, kan ik hem des te gemakkelijker vergeven. Ook had hij goed beschouwd heel wat meer redenen om mij, als een hem gevaarlijk voorkomend individu, uit de weg te ruimen, dan eens in jouw tijd de allerverdorvenste hogepriesters van Jeruzalem redenen hadden om jou, mijn sympathieke vriend, schandelijk en bovenmate gruwelijk uit de wereld te helpen!

[3] Kon jij, mijn edele vriend, zelfs tijdens het ondergaan van alle martelende pijnen, jouw folteraars vergeven, hoeveel te meer kan ik dat, die toch eigenlijk niets gevoeld heb van wat ik echt folterende pijn zou kunnen noemen.

[4] Daarom zou mijn grootste aardse vijand nu ook voor me kunnen verschijnen, en ik zou hem niets anders zeggen dan wat jij bij je gevangenneming in de Hof van Gethsemane tot Petrus zei toen hij de knecht Malchus een oor afsloeg.

[5] Als er in de eeuwige, oneindige ruimte een volkomen rechtvaardig goddelijk wezen bestaat, dan zal dat hem wel het loon doen toekomen dat hij omwille van mij en nog vele anderen heeft verdiend. Zou er echter wat ik nu bijna niet meer kan aannemen niet zo'n goddelijk wezen bestaan, dan zal de latere geschiedenis hem richten zonder dat ik dit ook maar in het minst hoef te wensen.

[6] Als ik je echter een kleine hartewens mag voorleggen en het in

jouw macht ligt die te verwezenlijken, dan beveel ik je in de eerste plaats mijn arme familie aan, dat zijn mijn lieve vrouwen mijn vier kinderen! Dan verder alle goede mensen die rechtschapen zijn van hoofd en hart! Laat echter de pure egoïsten, die ten koste van de hele overige mensheid, alles hebben gedaan om voor de toekomst van zichzelf en hun nakome­lingen te zorgen, nog op aarde ondervinden hoe het diegenen vergaat, die van dergelijke rijken afhankelijk zijn en van de ene dag in de andere moeten leven! Maar ook dit moet je beslist niet beschouwen als een wens, want ik voor mij vind in jou meer dan voldoende schadeloosstelling voor alles wat ik op aarde heb geleden en verloren!'

 

16

 

De Heer belooft de vervulling van rechtmatige wensen, maar maakt een kritisch voorbehoud Roberts vurige rede tegen tirannen

 

[1] Ik zeg: 'Je hebt heel goed geantwoord op mijn zeer belangrijke levensvraag. Jouw antwoord is des te meer te waarderen, omdat het werd gegeven zoals het levend en waarachtig in je ligt. Ik kan je er bij zeggen, dat Ik beslist zoveel mogelijk van je uitgesproken wensen zal vervullen als dat in Mijn macht ligt.

[2] Maar één ding, beste vriend en broeder, kan Ik niet verenigen met jouw overigens rechtvaardige en mensvriendelijke denk- en handelwijze. En dat is, dat jij op aarde er toch een zeker genoegen in schepte, als de een of andere bekrompen aristocraat door het zogenaamde proletariaat een kopje kleiner werd gemaakt!

[3] Zo kan Ik me herinneren dat je zelfs in Wenen in een vergadering onder veel bijval hebt uitgeroepen dat het in Oostenrijk en ook in nog heel wat andere landen niet beter zal gaan, voordat er minstens enkele honderden aanzienlijken zouden worden onthoofd! Zeg Me eens in alle ernst of je dat wel echt wilde? Of heb je dat er zo maar uitgegooid, om aan je redevoering meer kracht bij te zetten?'

[4] Robert zegt: 'Vriend, toen ik me nog op aarde bevond, wilde ik mijn leven alleen voor de mogelijke vooruitgang van de arme, op velerlei wijze onderdrukte mensheid opofferen. Daarbij ging ik echter door veel ervaringen van mijzelf en van anderen zien, hoe de aristocratische, rijke onmensen zich vetmesten ten koste van het zweet en het bloed van de armen! Zoals de meeste tronen en paleizen uit het bloed van de arme mensheid zijn opgebouwd! En toen ik in Oostenrijk maar al te duidelijk waarnam, dat men van de kant van de hogere adel weer alles in het werk ging stellen om het oude, ijzeren absolutisme weer in te voeren en de arme mensen driedubbele slavenkettingen aan te leggen, was dat opeens te veel voor een mensenvriend, zoals ik met inzet van al mijn krachten meen te zijn! Werkelijk, als ik honderdduizend levens had, dan zou ik ze allemaal geven als ik de mensen daarmee zou kunnen helpen. Deze groten van de wereld zullen er geen grijze haren van krijgen ook al worden er honderdduizenden afgeslacht, als zij maar stijgen in aanzien en luister!

[5] Zeg eens vriend, als een hart, dat echt van naasten- en broederliefde vervuld is, zulke ijskoude gruwelen tegenover zijn arme broeders moet aanzien en meevoelen, is het hem dan kwalijk te nemen, dat het uit gerechtvaardigde ergernis tot zo menige uitspraak wordt gedreven, waar­aan het bij een rechtmatige gang van zaken nooit zou denken?

[6] Het is wel mogelijk dat dit alles besloten ligt in een onnaspeurbaar plan van een of andere onbekende Voorzienigheid en dat daarom alles zo moet komen als het gebeurt. Maar wat weet een aardbewoner daar van? Wat heeft hij te maken met willekeurige, geheime wetten, die een goddelijk wezen in de eeuwige hallen van de oneindigheid uitvaardigt?

[7] Wij burgers van deze aarde kennen alleen jouw verheven wetten der liefde, die we verplicht zijn trouw na te leven, zelfs ten koste van ons eigen leven! Het overige gaat ons weinig aan. Het is wel mogelijk dat er op een zonnewereld andere wetten gelden, die misschien wijzer of ook dommer zijn dan die jij, beste mensenvriend, ons hebt gegeven? Maar voor iedere burger van deze aarde zou het zeker al te gek zijn als hij zijn leven zou willen richten naar wetten die ergens op verre zonnen bestaan. Wij aanvaarden maar één wet als goddelijk waar en geldig, waaronder, naar het oordeel van het onbevooroordeelde zuivere verstand, iedere menselijke samenleving zo goed mogelijk moet kunnen bestaan. Wat een of ander fatum daar echter tussen strooit, is niets anders dan slecht onkruid tussen de heerlijke tarwe die jij, edele mensenvriend, op de ondankbare aarde hebt uitgestrooid. En dit onkruid verdient niets anders dan dat het wordt verbrand in de vuuroven van een volkomen rechtvaar­dig gericht!

[8] Ik zeg ronduit: zolang de mens naar jouw wetten mens is, is hij ook alle hoogachting waard. Verheft hij zich echter boven jouw wet, en wil hij zijn broeders onderdrukken en overheersen ten behoeve van zijn eigen voordeel, dan verklaart hij daardoor jouw wet van nul en van gener waarde. Dan is hij geen broeder, maar een gebieder voor zijn broeders, met wier leven hij meent te kunnen doen wat hij wil. Op dat punt zal ik eeuwig Robert Blum blijven en zal ik nooit voor heersers een loflied zingen! En wel omdat zij allang niet meer zijn wat ze eigenlijk zouden moeten zijn, namelijk wijze en liefdevolle leiders voor hun arme broe­ders.

[9] Ik weet wel dat er ook onder de arme klasse buitengewoon velen zijn die meer dier zijn dan mens, en daardoor ook alleen maar door een ijzeren tuchtroede in het gareel kunnen worden gehouden. Maar dan vraag ik: Wie is daar verantwoordelijk voor? Dat zijn juist diegenen die zulke volkeren onderdrukten, en hun oorspronkelijke levensnacht nog dieper maakten om op de peilers van de volslagen domheid van hun volkeren hun heerschappij des te meer te versterken. Vriend, als iemand voor zulke vorsten hoera roept, zal dat zeker geen Robert Blum en nog minder een Jezus van Nazareth zijn!

[10] Ja, er zijn nog wel vorsten die hun taak ernstig nemen en rechtvaardig zijn. Dat zijn voor hun onderdanen ware engelen en vrienden. Zulke vorsten verdienen een duizendvoudig vivat! Maar voor tirannen en moordenaars van de menselijke geest heb ik echt geen geschikte benaming! Als er al duivels bestaan, dan zijn zij het in levende lijve!

[11] Ik meen dat ik jouw vraag nu tamelijk openhartig heb beant­woord. Maar nu vraag ik je om over mijn mening de jouwe te geven. Ik ben weliswaar tamelijk standvastig in wat ik nu eenmaal als juist zie, maar toch niet star en onbuigzaam, vooral niet als jij me daarvoor iets beters te bieden hebt!'

 

17

 

De Heer brengt naar voren: 'wees onderdanig aan de overheid'

Robert trekt dit gebod in twijfel Hij wenst opheldering over de god-menselijke natuur van Jezus

 

[1] Ik zeg: 'Luister, beste vriend en broeder, Ik kan je denk- en handelwijze volstrekt niet afkeuren. Waar tussen vorsten en de hun ondergeschikte volkeren verhoudingen bestaan zoals jij me deze zojuist hebt afgeschilderd, heb je natuurlijk volkomen gelijk om zo te spreken en te handelen. Maar als de zaken nu eens anders lagen dan jij ze naar jouw begrippen hebt opgevat, hoe zou je dan oordelen over de veelsoor­tige betrekkingen tussen heersers en hun ondergeschikte volkeren?

[2] Je zei me wel heel openhartig dat je alle betrekkingen tussen mensen alleen beoordeelt naar Mijn gebod van de liefde, en dat je niets te maken hebt met bovenaardse invloeden, maar kijk, op dat punt kan Ik om verschillende redenen niet met je meegaan.

[3] Een van de redenen b.v. is reeds dat ene gebod van Mijzelf, volgens welk Ik Mij onderdanig betoonde aan elk wereldlijk gezag, terwijl Ik toch macht genoeg zou hebben gehad een ieder afdoende het hoofd te bieden. Verder het voorval in de tempel, waar Ik bij het tonen van de belastingpenning zelf gebood de keizer te geven wat de keizer toekomt en God, wat God toekomt! Zo heb Ik ook door Paulus laten zeggen dat iedere overheid gehoorzaamd moet worden, of ze mild of streng is; want geen overheid bezit macht dan die haar van boven gegeven is! Wat zeg je dan wel over déze geboden, die eveneens van Mij komen?'.

[4] Robert zegt: 'Edele mensenvriend, weet je, uit puur menselijk verstandelijke overwegingen schijnt de toenmalige noodzaak jou ter grotere beveiliging van je leer alsook van je eigen persoon deze geboden te hebben afgedwongen. Want als jij tegen het koningschap had geijverd zoals Jehova in het Oude joodse Testament door de mond van Samuel, dan zou jouw verheven moraal onder de trotse wereldheerschappij van Rome wel nauwelijks de bijna 2000 jaar bereikt hebben, behalve langs zuiver bovennatuurlijke weg, waarover de duistere ultramontanen veel weten te vertellen. Hoeveel waarheid daarin ligt, daarover zul jij hopelijk beter kunnen oordelen dan ik, die niet zoals jij getuige heb kunnen zijn van al de gruwelen van dit nieuwe Babel!

[5] Kijk, ik zie de zaken zo: Als het jou met het gebod om alle wereldlijke overheden te gehoorzamen, goede of slechte, werkelijk ernst zou zijn geweest, dan zou je al vooraf hebben moeten afzien van je volkomen andere, in hoge mate liberale leer. Je zou hebben moeten toegeven, dat men voor altijd een duistere heiden moest blijven zo gauw een heidense overheid een volk zou bevelen de oude goden te vereren, en dat men geen gehoor moest geven aan jouw toen opkomende leer!

[6] Je zegt weliswaar: 'Geef de keizer, wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt', maar je gaf toen te weinig de grenzen aan van wat eigenlijk allemaal de keizer toekomt en wat daarnaast God toekomt. Daarom was het voor het geweten van de keizer een gemakkelijke zaak om zichzelf de voorrechten van een god toe te eigenen, en die plichten te verwaarlozen waarmee hij zich eigenlijk bezig moest houden.

[7] Desondanks laat jouw toenmalige tempeluitspraak zich nog eerder beperken dan het gebod van Paulus, dat een te grote angst voor wereldse vorsten laat doorklinken. Volgens dat gebod moet men streng genomen zelfs ophouden christen te zijn zo gauw het zo'n werelds vorst om bepaalde redenen nodig lijkt jouw zuivere leer als gevaarlijk te beschou­wen voor zijn heerszuchtige doeleinden, zoals de ontgoddelijkte leer van Rome vele eeuwen lang ten hemel schreiend heeft laten zien en tegen­woordig nog laat zien.

[8] Andere, hogere overwegingen moeten de anders zo buitengewoon wijze Paulus aanleiding hebben gegeven zo'n verordening af te kondigen. Maar met gezond verstand bezien, lijkt deze zaak streng genomen onzin. Want aan de ene kant wordt gezegd: 'Jullie zijn allemaal broeders en Eén is jullie Heer!' Aan de andere kant echter staat het gebod om wereldse overheden, bij wie de broederschap de reinste aanfluiting is, in alles streng te gehoorzamen.

[9] Vriend, dit strookt niet met elkaar. Of het een, of het ander! Is men gedwongen beide na te leven, dan is dat in de grond van de zaak twee heren dienen, wat je zelf voor onmogelijk hebt verklaard! Of men zou bij zichzelf een soort dubbele natuur moeten aankweken, waardoor men uit huichelachtigheid alleen uiterlijk zou doen wat de vorsten willen. Maar innerlijk zou men dat moeten vervloeken en stiekem moeten doen wat het liberalere deel van je leer verlangt. Dat zou natuurlijk heel moeilijk zijn, soms zelfs onmogelijk of minstens uiterst gevaarlijk.

[10] Geloof me, edele vriend, ik heb zoals maar weinigen ieder onderdeel van je leer nauwkeurig overdacht. Ik meen een tamelijk helder inzicht te hebben in wat jij vrijelijk hebt onderwezen als de eigenlijke hoofdinhoud van je leer en wat je daarentegen, evenals je leerlingen, door de toendertijd dreigende tijdsomstandigheden genoodzaakt was er bij in te voegen. Maar toch ben ik je vurigste vereerder en weet wat ik moet denken van je zuivere leer! Je zei daarnet, dat ook jij ondanks je dwingende macht toch gehoorzaam was aan de wereldlijke overheden. Dat wil ik niet tegenspreken, daar jij jezelf door de wet van de wereld aan het kruis moest laten hangen.

[11] Of jij, waarde vriend, je ook door een in jou verborgen boven­zinnelijke macht had kunnen verzetten toen deze overheid je werkelijk gevangen nam, dat kan ik niet beoordelen, omdat het mijn tot nu toe verworven inzicht ver te boven gaat! Zo je daden je al niet als heidense halfgodenfabels zijn toegedicht, is het zeker dat jou als een wijze die stellig vertrouwd was met de meest innerlijke krachten der natuur ook buitengewone krachten ten dienste stonden. Maar jouw gevangenne­ming en terechtstelling heeft bij heel veel heldere denkers je wonderbare vermogens in een zeer verkeerd daglicht gesteld en velen hebben zich daar geweldig aan gestoten. Maar ikzelf en veel anderen hebben alleen jouw zuivere leer aangenomen en daaruit alles verbannen wat maar leek op een later bijgevoegde heidense fabel.

[12] Of wij juist of onjuist hebben gehandeld, hoop ik nu van jou volledig naar waarheid te vernemen. Eveneens of er iets waar is aan jouw goddelijkheid, die heel speciaal door een zekere Swedenborg in de 18de eeuw zelfs wiskundig bewezen zou zijn. Wat trouwens een pure filosoof moeilijk aanvaarden zal, omdat deze zaak naar het schijnt er dan toch wat al te komisch uitziet.

[13] Stel je zelf maar eens een oneindig, onbegrensd goddelijk wezen voor, wiens intelligentie, wijsheid en macht noodzakelijkerwijs grenze­loos moeten zijn! Logisch bezien zou het dan toch onmogelijk zijn, dat dit oneindige en allesomvattende zich ooit zou kunnen begrenzen en beperken in de persoon van een mens! En vraag je dan eens af of men bij enig nadenken wel kan aannemen dat jij en de eindeloze, allesomvat­tende godheid werkelijk identiek kunnen zijn? Ja, als 'Zoon Gods', daar heb ik niets op tegen, want dat kan ieder beter mens met hetzelfde recht van zichzelf beweren. Maar God en mens tegelijk, dat gaat toch duidelijk wat te ver!

[14] Overigens heb ik ook daar niets op tegen, als het me duidelijk bewezen kan worden. Want als er tussen zon en maan nog dingen kunnen bestaan waarover geen menselijke wijsheid ooit heeft kunnen dromen, waarom zou tot zulke buitengewone dingen dan ook niet horen, dat jij in alle ernst het allerhoogste goddelijk wezen kunt zijn? Misschien is, volgens Hegel, in jou de voordien als het ware slapende godheid voor het eerst ontwaakt en overgegaan in een helder zelfbewust­zijn?

[15] Of misschien heeft zij de noodzaak gevoeld zichzelf tegenover haar geschapen wezens als mens te manifesteren, om door de mensen begrepen en aanschouwd te kunnen worden zonder daardoor iets prijs te geven van haar allesomvattende hoogste wilskracht? Zoals gezegd, dat alles is mogelijk. Vooral hier, waar het bestaan toch al zo'n hoogst raadselachtig karakter aanneemt.

[16] Maar waarom dan de godheid die zich in jou als Godmens manifesteerde, zich door een stelletje waanzinnige joden heeft laten veroordelen tot de smadelijkste dood aan de schandpaal, en dat boven­dien nog op een van de onaanzienlijkste planeten, vriend, zoiets komt tussen zon en maan waarschijnlijk niet voor! Zo'n wonder zou men moeten gaan zoeken tussen de nevelsterren.

[17] Ik geloof echter ook, dat jij zoiets van jezelf in alle ernst nog nooit hebt beweerd! Want ik weet maar al te goed, wat je voor antwoord gaf

toen men je vroeg of je werkelijk Gods Zoon was. Toen was je antwoord dat van een wijze, namelijk: 'Niet Ik, maar jullie zelf zeggen dat!' Wie echter op een beslissend moment zo spreekt, die weet ook waarover hij spreekt en waarom. Ik meen dit antwoord menselijkerwijs ook te hebben begrepen, en heb daaruit geconcludeerd dat jij, als zuiverste mens, in alles een ware engelengeest bent, maar beslist geen heidense halfgod.

[18] Dat men echter in jouw tijd, toen men nog geloofde in een orakel van Delphi, toen Thumim en Urim profeteerden en de bijna meer dan duizend jaar oude staf van Aäron in de ark nog uitbotte, een wijze zoals jij, die nog in geen 2000 jaar door een ander overtroffen werd, tot een god maakte, vind ik zeer begrijpelijk! Want, als de anders zo verstandige Romeinen al van ieder groot man vonden dat hij door Gods geest bezield was, hoeveel te meer vonden jouw op wonderen beluste landgenoten dat dan van jou, die voor hun ogen soms heel natuurlijke dingen teweeg­bracht, waarvan zij sinds Abraham geen enkel besef meer hadden!

[19] Vriend, ik meen je vraag nu voldoende te hebben beantwoord. Nu is de beurt weer aan jou. Ik zal met gespannen aandacht ieder woord van jou aanhoren en beoordelen!'

 

18

 

Rede van Jezus over de noodzaak van een aardse overheid

Geen menselijke samenleving zonder orde en gehoorzaamheid

 

[1] Ik zeg: 'Mijn geliefde broeder! Kijk, als men zoals jij deze zaak met puur wereldse ogen en even werelds verstand bekijkt en daarbij genoegen neemt met elke vertaling van de vier evangelisten en de brieven van Paulus, ook al is die nog zo vrij en mist die vaak iedere normale betekenis, en als men bovendien nog de wereldse filosofie van verschillende Duitse atheïsten met volle teugen in zich heeft opgenomen, dan kan het wel niet anders gaan dan zoals het nu met jou gesteld is.

[2] Ik zeg je, wanneer jij zelf de moeite had genomen de geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament nauwgezet door te nemen, en wel een goede vertaling ervan zoals die van Maarten Luther of ook de zogenaamde Vulgata en de oorspronkelijke Griekse Bijbel, dan zou je tot heel andere conclusies zijn gekomen dan langs jouw radicale weg. Je hebt zo goed als geen wortels, omdat de leerstelsels van je filosofen slechts als parasieten zijn op de boom der kennis. Jij als aardse boomkweker zult wel weten hoe de wortels van parasieten er uitzien!? En dus zul je ook weten hoeveel jouw eerdere leidslieden waard zijn in Mijn ogen!

[3] Als men ten eerste de Bijbel vertaalt zoals men deze voor zijn beginselen precies wil hebben, en dan enkel die teksten eruit haalt, die bij een willekeurige vertaling dubbelzinnigheid toelaten, dan is het ook geen kunst om zo te argumenteren zoals jij dit nu tegenover Mij deed.

[4] Maar kijk, zo liggen de zaken niet. Want in de eerste plaats luiden de aangehaalde teksten, Mijn bekende spreuk in de tempel met betrek­king tot de cijnspenning en vooral die van Paulus uit de brieven aan de Romeinen en Titus, niet zoals jij ze naar voren hebt gebracht. Bovendien kan er noch bij Mij, noch bij Paulus ooit sprake geweest zijn van enige angst voor vorsten, daar Ik voor Pilatus en Herodes, evenals voordien bij Kaiphas, meer dan overtuigend heb bewezen dat Ik voor deze wereldse machthebbers in het geheel niet bevreesd was! Want wie niet bang is voor de dood, omdat Hij Heer is over de dood en dat eeuwig blijft, heeft immers toch nog minder reden om te vrezen voor degenen die enkel het lichaam kunnen doden.

[5] Evenmin als Ik ook maar de minste reden had om bang te zijn voor de machthebbers van deze aarde, had ook Paulus daar geen reden voor. Nero was, zoals bekend, onder alle machthebbers van Rome de meest wrede; en zie, Paulus zocht bij hem bescherming tegen de hem vervolgende, geestelijk slechte joden en vond die ook, zolang hij deze op aarde nodig had. Was hij soms bang voor de joden? 0 nee, want hoewel hij heel goed wist hoe vijandig ze hem gezind waren, ging hij toch tegen de raad van zijn intiemste vrienden in naar Jeruzalem.

[6] Daaruit kun je dus opmaken dat noch Ik, noch Paulus die gelijkluidende geboden, of veeleer raadgevingen betreffende de overheid hebben gegeven uit vrees voor die overheid, maar enkel vanwege de noodzakelijke wereldorde onder de mensen. Want je moet toch wel inzien, dat er geen menselijke samenleving kan bestaan zonder leiding. Vandaar dat het ook nodig is, als leraar de mensen de noodzaak te tonen deze leiders te gehoorzamen!

[7] Of ben je van oordeel dat op aarde grote menselijke samenlevingen kunnen bestaan zonder enige leiding? Dat zou volkomen onmogelijk zijn en zelfs tegen de natuurlijke orde, niet alleen van de mensen maar ook van alle aardse dingen.

[8] Opdat je dit echter wat beter zult inzien, wil Ik je wat rondleiden door de verschillende rijken der natuurlijke dingen, dus luister nu verder naar Mij!'

 

19

 

Over de gehoorzaamheid

Voorbeelden uit het rijk van de natuur

 

[1] Ik zeg verder: 'Stel je voor dat alle hemellichamen zijn uitgerust met voor hun bestemming benodigde intelligentie en vrij inzicht. Kijk, die grote hemellichamen zweven allemaal in de etherruimte die naar jouw begrippen geen enkele belemmering biedt. Waarom zijn ze dan zo eigenzinnig en bewegen zij zich al vele duizenden jaren steeds in dezelfde banen rond een bepaalde zon die ze, om zo te zeggen, voor geen prijs willen verlaten?

[2] Sommige omlooptijden zijn voor hen beslist zwaarder dan andere, wat de goede en slechter jaren van een planeet tamelijk duidelijk aantonen, vooral in die perioden waarop het op het zonnelichaam soms wat stormachtiger toegaat dan anders. Een lichaam zoals een planeet kan best van de zon een stootje verdragen, maar vaak komen er voor een hemellichaam verscheidene van zulke pijnlijke omlopen na elkaar, hoe­wel dat plaatselijk meer of minder pijnlijk kan zijn.

[3] Als dan zo'n grote wandelaar door de etherruimte na soms wel tien omlopen of meer door zijn zon stiefmoederlijk behandeld te zijn, de zaak tenslotte toch beu zou worden en zich ernstig voor zou nemen de hem regerende zon te verlaten om een absolute vrije zwerver te worden door het eindeloze heelal, wat zou dan wel het onvermijdelijke gevolg zijn van zo'n planetaire vrijheidsdrang?

[4] Kijk ten eerste een volledig verstarren door het heel snel optreden­de gebrek aan licht en warmte; daarna noodzakelijkerwijs een volledige, innerlijke ontbranding ten gevolge van de enorme machtige druk van buiten naar binnen; en tenslotte een totale ontbinding van alle delen van de planeet en daarmee ook zijn volkomen dood!

[5] De planeten hebben echter gevoel in hun binnenste. Hun bestaan is voor hen de sterkst waarneembare behoefte. En dus blijven ze steeds onder de heerschappij van hun zon, blijven bij haar beweging steeds onwrikbaar op hun plaats en vinden het helemaal niet erg, dat ze soms tijdens hun omloop door de hun beheersende zon krapper gehouden worden dan andere keren.

[6] Weliswaar zou menige jou gelijkgezinde planetenvriend onpartij­dig kunnen zeggen: 'Ik ben wel vol lof over zulke gewillige planeten, maar zo'n grillige zon als noodzakelijke regeerder van de arme planeten zou ik dan toch graag, als ik de schepper was, behoorlijk tuchtigen voor haar vorstelijke grillen!'

[7] Maar dan staat de zon op en zegt: 'Wat klets jij, kortzichtige kosmopoliet? Zie je niet dat ik niet enkel één, maar zelfs vele grotere en kleinere planeten tegelijk heb te verzorgen? Weet je niet dat hun banen ongelijk zijn, dat zowel de grote als de kleine soms dichter bij me staan en soms verder weg komen te staan? Dat zij zich soms in grote getale juist aan de ene kant bevinden en veel aandacht van me vragen en dat daardoor een of andere alleenstaande planeet op een tegenovergestelde standpunt noodzakelijkerwijs wat minder krijgt van mijn anders zo rijke gaven? Wordt zo'n planeet echter tijdens een omlooptijd wat kariger bedeeld, dan krijgt hij toch steeds zo veel dat hij kan blijven bestaan. Ik kan vanuit mijn triljoenen eigen omwentelingen om een andere, nog grotere regerende zon getuigen, dat daardoor nog nooit een planeet die zich bij mij had aangesloten, is verhongerd en te gronde is gegaan. Als echter kometen, die meer gesteld zijn op hun vrije rondzwerven dan op mijn vaste orde, ergens in de eindeloze ruimte, waarheen zij werden gedreven door hun waanzinnige lust naar vrijheid, te gronde gaan, dan kan ik daar niets aan doen. Want een wezen dat alléén wil beslissen over zichzelf, zonder afhankelijk te willen zijn van een machtige leiding, wordt geen onrecht aangedaan; het heeft zichzelf geoordeeld! Als jij, allervrijzinnigste kosmopoliet, mij als planetenregent met alle geweld vanwege mijn noodzakelijk wisselende handelwijze ten opzichte van mijn ondergeschikte planeten, wilt straffen, neem mij dan mijn licht maar af en mijn glans, mijn grootheid en macht! Maar let dan eens op hoe de planeten, die naar jouw mening te veel aan slavenketenen worden gehouden, zonder mij blijven bestaan!'

[8] Kijk, vriend, zo uit de natuurlijke orde zich al bij de eerste, sterkste en vrije hemellichamen zonder welke het ondenkbaar is dat een planeet kan voortbestaan! Als echter deze vrij rondzwevende, grote wezens al een leider nodig hebben, hoeveel te meer dan die kleine en in hun beweging door allerlei omstandigheden meer gebonden wezens zoals b.v. de dieren en vooral de met een volkomen vrije geest begiftigde mensen!

[9] Onder dieren van een en dezelfde soort bevindt zich er in de regel één, die in zekere zin hun leider is. Als die in beweging komt, dan worden alle anderen als door een elektrische schok tot eenzelfde beweging geprikkeld. Kijk eens naar een kudde runderen; ze heeft een leider in haar midden! De herder, die uit ervaring al spoedig opmerkt achter welk dier uit zijn kudde de anderen aanlopen, hangt zo'n dier een bel om de nek. En als hij' s avonds zijn kudde naar huis wil leiden, luistert hij enkel naar waar de bel klingelt. Daar gaat hij op af, en vindt daar zijn hele kudde. Wil hij ze naar de stal leiden, dan hoeft hij maar de leider met de bel mee te voeren en alle anderen komen er vanzelf achteraan. Hetzelfde komt zelfs voor bij de uiterst domme varkens, vooral wanneer ze doorlopend in de vrije natuur leven, en eveneens bij geiten, schapen, paarden, ezels en honderd andere diersoorten. Hetzelfde kun je zelfs bij de uiteenlopendste insecten ontdekken, bij de vogels en niet minder bij de stompzinnigste vissen en andere soorten waterdieren.

[10] Maar ik wil je deze zaak in zijn geheel laten zien en wil je zelfs meenemen naar de nog veel zwijgzamer lijkende natuur.

[11] Laten we het op zichzelf zo onsamenhangende water eens bekij­ken, dat zich zonder voelbare weerstand laat verdelen in talloze druppels. Dit hoogst belangrijke natuurelement, dat zowel alle oerkiemen van het dierlijke als van het plantaardige leven in zich bergt en tegelijkertijd bezwangerd is met door jou onberekenbare krachten, luistert in vrije toestand onvoorwaardelijk naar de in hem aanwezig zijnde wet van de zwaartekracht. Volgens deze wet, die het door eigen waarnemingsver­mogen opmerkt, voelt het de zachtste glooiing van een terrein aan. Het begint zich meteen voort te bewegen naar een meer laag gelegen gebied en heeft rust noch duur tot het de diepste laagten in de zee heeft bereikt. Dit element heeft ook nog de bijzondere eigenschap dat het pas dan volkomen helder wordt als het het diepste punt van de zee bereikt heeft. Het duidt om zo te zeggen daardoor aan, dat ook de mens pas dan tot het heldere bewustzijn van zijn ware, eeuwige bestemming komt, als hij op aarde niet naar de hoogste rang streeft, maar naar de laagste plaats, dat is: de ware door Mij zo vaak aanbevolen deemoed die echter nooit door heersen maar enkel door gehoorzamen kan worden bereikt!'

 

20

 

Nog een voorbeeld: de noodzaak van hooggebergten

 

[1] Ik zeg verder: 'Zo is je dus door het water een bewijs gegeven, dat ook dit element een karakteristieke intelligentie in zich draagt, waardoor het tot op de laatste druppel stipt gehoorzaamt aan de zuiver goddelijke ordewet, die aan hemzelf ten grondslag ligt, ondanks het feit dat iedere druppel triljoenen levens in zich draagt!

[2] Maar we willen ons verder naar de geboorteplaats van het water, dus naar de bergen wenden, en kijken of er bij hen niet ook een heel karakteristieke intelligentie te bespeuren valt, en als gevolg daarvan ook een nauwkeurige inachtneming van de in hen gelegde wetten.

[3] Zie je, vriend, op de aarde vind je allerlei bergen. Daar zijn heel hoge bij, de oergebergten; dan zijn er middelhoge of zogenaamde gebergten van de secundaire formatie; en tenslotte heel lage, die meer heuvels zijn dan bergen en die allemaal volgens de aardse geleerde vaktermen tot een tertiaire formatie behoren. Je lacht nu blij verrast, omdat je in Mij ook een geoloog ontdekt. 0, wees maar gerust, want in de geologie en in de hogere kosmologie ben Ik nogal goed thuis.

[4] Maar nu verder! We hebben dus drieërlei bergen. Van deze drie soorten willen we eerst onze aandacht wijden aan de hoogste.

[5] Waarom zijn er bergen op aarde? Ik bedoel hier heel speciaal die van de eerste soort. Kijk, hun doel is verschillend. In de eerste plaats zijn zij de regelaars van de electro-magnetische stromingen, zodat deze goed over de hele aardbodem worden verdeeld. Ten tweede verhinderen zij dat de lucht rondom de aarde bij de snelle omwenteling om de aardas, blijft stilstaan, terwijl het oppervlak van de aarde voortbeweegt. Dit zou een tegenstroom veroorzaken die aan hevigheid alle orkanen zou over­treffen, waardoor er geen wezen op aarde zou kunnen bestaan. Ten derde trekken zij de al te overvloedige, door zuurstof en waterstof ontstane vochtdeeltjes uit de lucht tot zich, waardoor hun hoogste toppen ook meestal door nevels omgeven zijn en zodoende zelden duidelijk zichtbaar zijn. De vochtdeeltjes voegen zich samen door de steeds in hoge mate aanwezige elektriciteit en vallen dan meestal als sneeuwen ijs neer op de steile hellingen van de bergen. Vandaar storten zij, wanneer er grote opeenhopingen zijn ontstaan, als lawines in de kloven en dalen van het hooggebergte en vormen daar door aanzienlijke opeenhopingen de gletschers. Deze hebben weer de bijzondere eigenschap de koude uit de lucht aan te trekken en daardoor de lager gelegen vruchtbare streken te behoeden voor een alles verstorende vorst. Tegelijkertijd echter zwakken de gletschers ook nog de soms te sterk aanwezige luchtelektriciteit af en regelen de kringloop van het water door de dampkring. Zonder deze werking zouden de vlakten van de aarde bijna ononderbroken blootge­steld zijn aan hevige wolkbreuken.

[6] Je ziet hieraan dus de grote noodzaak van het bestaan van het hooggebergte en je zegt dan ook bij jezelf: 'Ja, dat is duidelijk, en zonder meer waar! Want waar de mensen het ook maar gewaagd hebben te onverantwoordelijk iets te veranderen aan de oerinrichting van de bergen, daar zijn ze maar al te spoedig door nog nooit eerder voorgeko­men natuurrampen voor hun vergrijp heel gevoelig gestraft'. Zie je, vriend, zo is het inderdaad! Maar nu komen we eigenlijk pas aan het punt waar het op aan komt, let dus nu heel goed op!

[7] Kijk, willen de hooggebergten hun belangrijke bestemming, het instandhouden van een heel hemellichaam met alles wat zich op zijn uitgestrekte oppervlakte bevindt, kunnen vervullen, dan is het zeker niet onbelangrijk waar zij zich bevinden. Verder moeten ze door de in en boven hen wonende geesten of naar jouw manier van spreken krachten, noodzakelijkerwijs die intelligentie bezitten waardoor ze in staat gesteld worden, datgene te bewerkstelligen waartoe ze bestemd zijn.

[8] De werkingssfeer die toevertrouwd is aan hun niet te loochenen intelligentie, is voor hen een positieve wet, welke zij door hun intelligen­tie heel nauwkeurig waarnemen; wat je des te meer van Mij mag aannemen, daar je toch zelf zoëven beweerde dat Ik, door de leerschool van de Egyptenaren, in de innerlijke krachten der natuur meer ben ingewijd dan alle geleerden van tegenwoordig.

[9] Zie daarom dan ook in, dat het behoud van een heel hemellichaam enkel kan worden verwezenlijkt door het nauwkeurig naleven van de wetten, die aan de intelligentie van deze grote uitwassen van de aarde zijn toevertrouwd. Zouden echter de hooggebergten ooit in opstand komen tegen deze wetten en in zekere zin zeggen: 'We willen geen hoge aardbestuurders meer zijn, maar ook wij willen ons verlagen tot kleine vruchtbare heuvels!', zeg dan zelf eens, wat voor onnoemelijk onheil er tenslotte voor de hele aarde uit die ongehoorzaamheid van de bergen zou ontstaan?

[10] Alhoewel deze hooggebergten geen vruchten dragen, uit vele honderden vierkante kilometers onvruchtbaar land bestaan en zo 'nut­teloos' lijken voor het gewone menselijke verstand, zou het daarom wenselijk zijn deze bergvorsten te onttronen en ze om te vormen tot zogenaamd vruchtbare vlakten? Je zegt: 'Dat moge de hemel verhoeden!'.

[11] Zeg dan ook maar, dat de hemel moge verhoeden dat de hooggebergten in de menselijke samenleving ooit worden verwoest! Anders zal het er op de staatkundige aarde maar al te spoedig net zo uitzien als het er op de natuurlijke uit zou zien wanneer de natuurlijke hooggebergten verwoest zouden worden!

[12] Kijk, willen de koningen op aarde werkelijk aan hun roeping beantwoorden, dan moeten ze zijn zoals de hooggebergten! Begrijp je dat? Je zegt: 'Ik begrijp het nu volkomen en zie ook in dat jij de echte oerwijsheid bezit!'.

[13] Goed! De zaak is echter nog niet afgehandeld. We hebben nog twee bergsoorten te behandelen. Die moeten ons ook nog wat vertellen. Luister dus verder en kijk waarvoor ze er zijn.'

 

21

 

Middel- en kleingebergte

Hun ontstaan en noodzaak in het geheel van de aarde

 

[1] Ik zeg verder: 'Toen de aarde nog een woest hemellichaam was en nog geen planten of dieren had te onderhouden behalve de oertypen van alle latere vormen in de wateren, waren de oergebergten alleen wel voldoende om aan de in zekere zin nog ruwe, niet geheel doorbakken aardbol, de reeds genoemde diensten te bewijzen. Toen echter na een aantal millennia de aardbol vaster was geworden, hele grote eilanden­groepen zich reeds boven de zeespiegel begonnen te verheffen en ook de in het water aanwezige oerkiemen zich overal in velerlei grassen en plantensoorten begonnen te ontwikkelen, was het nodig er voor te zorgen dat de oerkiemen uit het water voor hun rijping ook zo gauw mogelijk een groter landgebied kregen. Door onderaardse vuurkrachten kwamen nieuwe grondlagen omhoog, waardoor mettertijd de nieuwe voortbrengselen ruimte, voeding en bescherming kregen. Nu begon het over het hele aardoppervlak geweldig te razen en te woeden. De onder water liggende vaste aardlagen werden opengereten door de grote krach­ten bij miljoenen ver boven de waterspiegel omhoog geheven.

[2] Het duurde wel vele millennia eer dit grote werk kon worden beëindigd. Maar dat maakt bij God niet veel uit, want duizend of miljoen jaren van deze aarde zijn voor Hem als één dag! Om kort te gaan, daarom werden dus de bergen van de tweede orde gevormd, zoals Ik dit net heb uitgelegd.

[3] Deze bergen waren in het begin ook veel hoger en steiler dan ze nu zijn. Maar de tijd en de natuurlijke stormen hebben hun toppen erg afgevlakt en daarmee de grote diepten meer en meer opgevuld en zodoende zowel nauwe als brede dalen gevormd. Daar deze dalen echter hier en daar hoger of lager uitvielen, waardoor het water geen vrije doorgang had, bleef het in de grotere diepten staan, waardoor toen heel natuurlijk grote en kleine meren ontstonden.

[4] Daar deze meren verder door de aanhoudende kringloop van het water, zowel door de poriën van de aarde als ook door de lucht (door middel van regen, sneeuw, hagel en dauw) een voortdurende toevoer kregen, moesten ze wel buiten hun oevers treden, gaan overlopen. Daardoor hebben ze mettertijd door het overlopende water kleine en grotere delen van hun natuurlijke oevers of dammen verloren. Daarna hebben ze gedeeltelijk de ongelijke diepten van de dalen opgevuld en vooral tijdens grote overstromingen ook gewoon heuvels en heuvelrijen gevormd, iets dat zelfs nu nog hier en daar op aarde gebeurt, zoals ook hier en daar door het vuur bergen ontstaan van de tweede soort.

[5] Deze laatst besproken heuvelvorming door middel van aanslib­bing is de zogenaamde tertiaire formatie (De derde soort van bergvonning)., waarvan het ontstaan natuur­lijk van de secundaire afhankelijk is.

[6] Zo hebben we nu het ontstaan van de beide laatste soorten bergen natuurgetrouw herleid en de oorzaak van de tweede ook al aangegeven. Waarom de derde soort echter ontstond en hier en daar nog ontstaat, is gemakkelijk te begrijpen als men de grondregel niet uit het oog verliest dat voor het verdere ontstaan en behoud van nieuwe wezens en voor de voortplanting van die er al zijn, vooral een goed en uitgestrekt grondge­bied nodig is.

[7] De aardbodem is nu zodanig bewerkt, dat daarop allerlei wezens kunnen ontstaan, wonen, leven en zich voortplanten. En deze voorzie­ning werd en wordt nog veroorzaakt door de drie verschillende bergsoor­ten.

[8] De twee laatste bergvormen lijken ogenschijnlijk met de eerste bergsoort geen overeenkomst wat betreft bestemming te hebben. Want evenals hun ontstaan, is ook hun eigenlijke bestemming heel anders. Maar omdat ze nu eenmaal in de reeks van de oergebergten, dus van de bergvorsten zijn opgenomen, moeten zij zich zonder enig tegenstribbe­len ook voegen naar die wetten, die de oergebergten hun als van zich uit voorschrijven. Dat wil voor hen zeggen: 'Het is niet voldoende dat jullie, lagere en jongere bergen, met jullie overvloed de dalen en kloven opvullen, daar vruchtbaar land aanleggen en kleine bergen doen ontstaan met mooie sierlijke bossen. Maar jullie moeten vanaf het begin van je bestaan ook een groot deel van onze lasten overnemen en ons in alles ondersteunen, anders voldoen jullie niet aan je bestemming. Jullie zouden die ook niet kunnen vervullen, omdat door jullie ontstaan een te groot beroep zou worden gedaan op onze kracht als wij nu net als vroeger toen jullie er nog niet waren, alles moesten regelen en besturen!' En kijk, deze nieuwe bergen doen als gevolg van de eveneens in hen aanwezige intelligentie precies, wat hun de bergvorsten opdragen.

[9] Er zijn er in alle ernst ook enkele onder hen die als het ware niet willen gehoorzamen aan de hoogsten. Zulke bergen worden dan door geweldige stormen zolang bewerkt tot zij zich de orde van de hoge laten welgevallen, of in het tegenovergestelde geval zelf helemaal te gronde worden gericht. Bij de oude wijzen heetten zulke bergen 'weerspannige', ook soms 'vervloekte'. In latere tijden noemt men zulke helden van bergen: 'losbandige', 'onbestendige', 'verweerde'. Voorbeelden van zulke gestrafte, ingevallen en totaal vernietigde bergen zijn er veel, zowel in de oude alsook in latere tijden'.

 

22

 

Hiërarchische ordening ook nodig onder de mensen

 

[1] Ik spreek verder: 'Beste vriend en broeder, uit deze geheel aan de natuur ontleende beschrijving, zelfs uit de dingen die voor jou zonder leven en dus zonder intelligentie zijn, zul je de hiërarchische verhoudin­gen hebben ingezien, net zoals je die hebt gezien bij de dieren, de hemellichamen en het water. Het zou daarom nauwelijks nodig zijn nog meer voorbeelden aan re voeren uit de voor jou dode natuur. Ik zou dat zeker wel kunnen, vooral als ik je op andere planeten zou brengen, waar de ordening over het geheel genomen veel nauwkeuriger en strikter is dan op de planeet Aarde, waar alles opzettelijk in een zo groot mogelijke wanorde schijnt te zijn gelaten. De oorzaak hiervan is, dat op de aarde nu juist de meest vrije geesten, als waarachtige 'Godskinderen' des te vrijer en wat hun aard betreft beter kunnen worden opgevoed. Je begrijpt dit nu allemaal en stemt daar ook innerlijk mee in. En Ik zeg je dat Ik daar volkomen tevreden mee ben!

[2] Daar je nu echter inziet, dat zelfs in de volgens jou levenloze natuur een zekere rangorde in haar structuur strikt noodzakelijk is, omdat daardoor de natuur blijvend in stand gehouden wordt, welnu: stel je dan de mens eens voor, begiftigd met een absoluut vrije geest, die in zijn denken, besluiten en begeren volledig onbeperkt zou zijn! Denk je eens in waar het tenslotte toe zou leiden, als ieder mens tengevolge van zijn innerlijke, absolute vrijheid zonder enige beperking mocht doen wat zijn innerlijke geest ook maar put uit datgene wat in zijn onuitputtelijke levenssfeer aanwezig is aan god gelijkende oneindige ideeënrijkdom in talloze vormen.

[3] Ik zeg je, dan zou geen mens meer veilig zijn voor de ander! Want ten eerste zijn er geesten, die er zich in hun innerlijke fantasieën of scheppingen hoofdzakelijk mee bezig houden, en er een merkwaardig genot in vinden, alles wat bestaat te vernietigen. Sommigen zouden steeds maar mensen op allerlei manieren willen doden, weer anderen zouden alle bergen willen vernielen. Weer anderen een gat graven door de aarde en het zo ver mogelijk opvullen met springstof, om daardoor zo mogelijk de hele aarde uit elkaar te laten springen. Weer anderen zouden al het water van de aarde willen laten verdwijnen, anderen weer de hele aarde verdrinken, nog anderen de hele aarde verbranden of de maan met een lus aan de aarde vastbinden en hem naar beneden trekken!

[4] Ten tweede zijn er ook massa' s ontzettend zinnelijke geesten, wier fantasie alleen bestaat uit voorstellingen van pure genotzucht. Als aan deze geesten geen beperkingen zouden worden opgelegd door wetten, dan zou geen vrouwelijk wezen meer veilig zijn voor hun grote geilheid, en tenslotte ook geen jongen en zelfs geen dier meer! Want Ik ken maar al te veel van zulke natuurvrienden op de manier van Sodom en Gomorra, die er zich helemaal op toelegden met vrouwen van alle mogelijke rassen geslachtsgemeenschap te hebben en wanneer dit ver­wekkingsspel niet toereikend genoeg was voor hun fantasie, probeerden zij vervolgens ook de meest verschillende dieren.

[5] Nu, stel je een grote volkomen wetteloze maatschappij voor met zulke zinnelijke genotzoekers zowel op moreel als op politiek vlak! Zou het onder hen niet wemelen van de meest vreemdsoortige schepselen en volslagen monsters? Na enkele honderden jaren zou het op aarde krioe­len van wezens voor wie tenslotte geen menselijk leven meer veilig zou zijn! Mozes heeft daarom ook een uiterst streng gebod laten uitvaardigen, en zelfs de vuurdood als straf gesteld voor een dergelijke wellusteling die het zou wagen zoiets te doen.

[6] Ook zijn er zinnelijke geesten geweest en helaas zijn die er hier en daar nog, die hun duivelse genotzucht alleen dan bevredigden, als ze het meisje tijdens en ook voor de daad op de wreedste manier mishandelden en martelden. Haar laatste, pijnlijkste levensuitingen bezorgden hun pas de grootste wellust! Ik hoef je geen aantal speciale handelingen te schilderen. Het is voldoende dat je weet welke vruchten er te voorschijn komen als een menselijke samenleving zich in een wetteloze toestand bevindt.

[7] Ten derde zijn er ook geesten die de meest uitzonderlijke denk­beelden hebben over zichzelf, al het andere echter ver beneden hun waardigheid achten. Deze geesten zijn trots en uitermate heerszuchtig. Ieder moet voor hen in het stof kruipen en slechts dat doen wat zij willen. Denk je nu eens een maatschappij in van louter zulke mensen, hoe zouden zij samen leven? Ik zeg je, een wereld vol tijgers, leeuwen en panters zou in heel wat grotere harmonie met elkaar leven dan zulke mensen, wanneer zij niet door morele alsook door wijze politieke wetten werden ingeperkt.

     [8] En zo komen bij de mensen nog veel van zulke ontaardingen voor van de meest verschillende geesten, wier voornaamste neigingen zich op zo'n hoogst verdorven manier tegen iedere positieve orde richten dat jij je daar niet de geringste voorstelling van kunt maken!

[9] Wanneer al deze geesten echter ook maar ten dele een onbeperkt gebruik zouden mogen maken van hun absolute innerlijke vrijheid, zeg Me eens, hoe zou het er dan al gauw uitzien op een hemellichaam? Je zegt: 'Vriend, dat zou ontzettend zijn, dat zou een ware hel zijn op aarde!' Precies, zeg Ik je, dat is juist gedacht en gesproken!

[10] Ik vraag je echter verder nog: Wat is dus hoogst noodzakelijk om de volledige hel zoveel mogelijk van de aarde weg te houden? Kijk, nu komen wij beiden pas daar, waar Ik je eigenlijk wilde hebben.

[11] Zie je nu in wat Ik wilde zeggen toen Ik, evenals Paulus, alle volgelingen van Mijn leer aanraadde aan iedere rechtmatige wereldlijke overheid te gehoorzamen? Zie je nu waarom men aan de keizer moet geven wat de keizer toekomt en aan God, wat God toekomt?

[12] Zeg Mij dan hoe je de zaken nu ziet. Komen ze je nog zo onzinnig voor als eerst? Vind je nog steeds dat de rechtmatige gehoorzaamheid en de juiste deemoed onwaardig zijn voor de vrije mensengeest? Spreek maar, jij bent weer aan de beurt! Ik luister.'

 

23

 

Roberts instemmende antwoord

Zijn tegenvraag over het machtsmisbruik van de vorsten

 

[1] Robert zegt: 'Beste broeder, wat moet ik eigenlijk nog zeggen? Ik zie nu in en geef toe dat jij, die wat kennis en wijsheid betreft hemelhoog boven mij staat, in alles gelijk hebt, omdat de zaken werkelijk zo liggen. Er is niets tegenin te brengen, omdat jij als een ingewijde in de geheime krachten der natuur daar het beste in thuis bent! Ik heb alles wat je mij zo vriendelijk hebt uitgelegd, tot in alle details als volle waarheid en absolute noodzaak ingezien. Maar nu komt er nog iets anders:

[2] Bij jouw uiteenzetting over de absoluut vrije menselijke geest treedt de harde noodzaak van zowel een wetgeving die grenzen stelt als van een uitvoerende macht duidelijk aan het licht. Maar nu blijft de vraag: mogen de in zekere zin door Gods genade benoemde of gekozen uitvoerders van de wet ook 'van Gods wege' vrijgesteld zijn van het nakomen van de wet, die ze gewoonlijk zelf maken? Mogen volkomen willekeurige despoten en tirannen vanwege hun bedenkelijke troon de arme mensen, die toch ook hun broeders zijn, bij duizenden laten afslachten? Was b.v. mijn vergrijp wel van dien aard, dat een Alfred Windischgrätz mij daarom in naam van zijn keizer moest laten dood­schieten, evenals verscheidene anderen die dachten en handelden zoals ik?

[3] Wanneer zulk een machthebber zich onttrekt aan zijn eigen wet, dan rijst de vraag wie hem dan ontheft van jouw liefdeswet, die voor de hele wereld zonder onderscheid van stand of karakter geldend dient te zijn? Waarom moeten honderdduizenden in de grootste armoede ver­smachten, wanneer ze slechts, vaak alleen door grote nood gedwongen, zich aan een of andere kleine oneerlijkheid hebben schuldig gemaakt? Waarom moeten zij zich de onverbiddelijke gestrengheid van de wet laten welgevallen, terwijl de groten onbekommerd en gewetenloos kun­nen doen wat ze willen, en geen rechter ze tot verantwoording mag roepen!

[4] Ik ben zeer ingenomen met wijze en goede regenten. Maar niet met regenten die vaak nauwelijks weten wat ze zijn, en nog veel minder weten wat ze eigenlijk moesten zijn. Regenten die enkel op de troon zitten en hun ondergeschikten als vampieren het bloed uitzuigen in plaats van hen door wijze wetten te leiden! Zeg me eens, vriend, moet dan een arm verdrukt volk niet het recht hebben zulke briljante deug­nieten en gevoelloze leeglopers te verjagen om in hun plaats wijze en deugdzame mannen aan te stellen, die hoofd en hart op de juiste plaats dragen! Moet de woning van een regeerder dan een schitterend paleis zijn en moeten zijn vorstelijke inkomsten vele miljoenen bedragen? Natuurlijk moet dat allemaal door de bloedige zweetdruppels van zijn onderdanen worden opgebracht! Een 'arme drommel' heeft niets goeds op aarde. Van de wieg tot het graf blij ft hij een speelbal van de machtigen en moet voor hen have en goed inzetten. Als dank daarvoor wordt hij geminacht, en zou hij zich alle vernederingen van de groten niet laten welgevallen, maar bij een priester in de biechtstoel plaatsnemen om daar zijn hart te luchten, dan wordt hij bovendien nog met de eeuwige verdoemenis getroost! Zeg mij eens, ligt dat soms ook al in de natuur besloten? Vriend! Ik, Robert, meen en beweer beslist: het is de hel die ijverig bezig is van de arme engelen van deze aarde nog armere en ellendigere duivels te maken!

[5] Het staat overigens wel vast, dat het aardse leven een zuiver beproevingsleven is om een hogere, zuiver geestelijke volmaaktheid te bereiken. En daarom kan men met recht van het leven ook geen al te glansrijke aardse gelukzaligheid verwachten. Want een student blijft steeds min of meer een slaafvan diegenen, die als leraren boven hem zijn geplaatst. Maar wanneer er te wrede tirannen over de volkeren heersen, die de touwtjes van de opvoeding te strak aanhalen, waardoor uit de volkeren in plaats van oprechte mensen slechts baarlijke duivels worden gevormd, wat heeft een oergoddelijke wereldorde dan nog te betekenen?

[6] Is dan de Godheid ook nog de enige Heer en Meester? En zijn dan ook nog haar gelovige aanhangers en aanbidders echte broeders? Betekent dat ook nog: 'God boven alles en zijn naaste als zichzelf liefhebben?!'

[7] Of is het soms goed te noemen van een alom rechtvaardige Godheid, volkeren door slechte regeerders lichamelijk en moreel tot ver beneden een menswaardig niveau te laten afzakken? Zijn dan de volkeren door toedoen van hun schandelijk slechte regeerders tot de diepste ellende gezonken, dan komen nog van boven, dat wil zeggen van de rechtvaardige Godheid, bovendien nog alle denkbare straffen en kastij­dingen! Natuurlijk meestal alleen over de arme mensen, omdat zij noodgedwongen slecht zijn moeten worden, meestal 'door Gods gena­de'! Want zelfs de meest gewetenloze regenten handelen onder het motto: 'Door Gods genade'! Zo komen dan gewoonlijk armoede, hon­gersnood, allerlei ongeneeslijke ziekten en een grote hoeveelheid epide­mieën en oorlogen, vanzelfsprekend, allemaal door Gods genade'!

[8] Bij al dit fraais komt uiteindelijk ook nog de zoete wanhoop en tenslotte de aangename eeuwige verdoemenis in de brandende hel! En zie, dat alles 'door Gods genade'! Bravo! Vooruit maar! 0, wat is het leven toch mooi! Wie dat uitgevonden heeft zoals het is, moet daar zelf wel een merkwaardig plezier in hebben!

[9] Ik wil echter geen allerhoogst Goddelijk Wezen laken omdat het leven op aarde zo'n afschuwelijke vorm aanneemt. Want zo'n Goddelijk Wezen heeft zeker belangrijker dingen te doen dan zich bezig te houden met de wormen van dit aardse slijk. Maar voor mij is het meest ellendige van deze zaak, dat deze aardse mensenwormen toch ook gevoel en jammer genoeg ook verstand hebben, en tenslotte toch niet helemaal kunnen worden vernietigd.

[10] Zouden de mensen van deze aarde als kinderen van God mis­schien de bijzondere gunst, de eer en het geluk hebben de meest vervloekten te zijn van de liefdevolle godheid, jouw zogeheten 'heilige Vader', die je aan het kruis liet ophangen (waarschijnlijk ook uit liefde?).

[11] Waarlijk, hoe langer ik daarover nadenk, des te bedenkelijker komt mij deze zaak voor. Spreek jij daarom maar liever weer! Misschien lukt het jou een beter licht op deze zaak te werpen?'

 

24

 

Troostrijk antwoord op Roberts sombere twijfel

De slechtheid van de vrije mens bestraft zichzelf

Leerzame ervaringen uit de geschiedenis

 

[1] Ik zeg: 'Beste vriend, voor jouw kritiek, die voortkomt uit het oordeel van je kortzichtige verstand, is ogenschijnlijk veel te zeggen. En als de zaken werkelijk zo lagen, zoals jij ze nu zo vlijmscherp hebt beoordeeld, dan zou het er werkelijk uiterst slecht uitzien voor de gehele mensheid. Maar gelukkig ben je met al je opvattingen en dus ook met al je scherpe oordelen op de verkeerde weg!

[2] Want zie: In de eerste plaats zorgt de Godheid zo buitengewoon goed voor de mensen van deze aarde, alsof Zij in de hele oneindigheid geen andere wezens zou hebben, die haar zorg nodig hebben. En zij leidt de mensen onder alle omstandigheden van hun leven, dat een oefen­school is, zó, dat bijna allen ondanks alle moeilijkheden die hoge bestemming moeten bereiken, terwille waarvan de Godheid ze enkel en alleen in het leven heeft geroepen!

[3] Wel zijn er nog tamelijk velen die hun wil, ondanks alle aange­wende middelen, toch niet willen buigen onder de beste wil van de Godheid! Dat de Godheid voor zulke geesten dan ook meer ernstige en krachtiger middelen moet gebruiken om ze met behoud van hun vrije wil, tenslotte alsnog op de rechte weg te brengen, is begrijpelijk. Ik ben van oordeel dat men de Godheid, zoals jij deed, toch wel wat al te oppervlakkig beoordeelt en haar dingen in de schoenen schuift, die alleen in het verkeerde en hoogmoedige willen van de mensen te zoeken en te vinden zijn!

[4] Je sprak weliswaar veel over de genadige toelating van slechte regeerders, maar je zei niet dat er ook slechte volkeren zijn die niet door politieke beschikkingen van slechte regeerders, maar alleen door zichzelf slechter dan slecht zijn geworden, wat Ik je met talloze voorbeelden overtuigend kan aantonen, wat Ik later ook zal doen.

[5] Maar nu in de tweede plaats, de kwestie van de door jou veron­derstelde eeuwige verdoemenis, die na de dood ten deel zal vallen aan de door slechte regeerders verdorven, en dus buiten hun eigen schuld slecht geworden mensen! Hier moet Ik, die toch alle omstandigheden in de geestenwereld precies ken, je eerlijk bekennen dat Ik dergelijke voorval­len nog nooit ben tegengekomen. In de hele eeuwigheid kan er waarlijk ook niet één geval aangewezen worden, waar ook maar één geest door God zou zijn verdoemd! Maar Ik kan je talloze gevallen tonen waar geesten alleen tengevolge van hun volledige vrijheid de Godheid veraf­schuwen en vervloeken, en voor geen prijs van haar eindeloze liefde afhankelijk zouden willen zijn, omdat ze naar hun dunken zelf heersers zijn, zelfs over de Godheid!

[6] Daar de Godheid slechts aan diegenen de oneindige volheid van liefde in volle teugen te genieten kan geven, die haar willen hebben, zal het hopelijk duidelijk zijn dat degenen die de Godheid en haar liefde boven alles haten en verachten en de spot met haar drijven, deze liefde niet deelachtig kunnen worden omdat zij haar heel beslist niet deelachtig willen worden!

[7] Zulke wezens houden alleen van zichzelf en haten alles wat ze voor hun zelfzuchtig ik niet bruikbaar vinden en wat daaraan niet absoluut ondergeschikt is. De liefde tot God en de naaste is voor hen een gruwel, een vloek in hun hart! God is voor hen puur een verzinsel van een misvormd gemoed, dwaasheid van een in hoge mate versuft verstand, en de naaste is een canaille die het aanzien niet waard is.

[8] Als echter geheel vrije geesten hierin hardnekkig blijven volharden en door geen enkel aangereikt vrij middel, dus niet uit zichzelf te genezen zijn van hun verderfelijke waan, en liever alle bitterheid die ze zichzelf bereiden voor eeuwig willen dragen dan zich ook maar een zeer zacht gebod van de Godheid te laten welgevallen, zeg eens, kan dan de Godheid de schuld van zo'n zelfverdoeming dragen?

[9] Als de Godheid dan uit pure liefde zulke afvalligen afzondert van hun zalig geworden vrienden, hen echter op de plaatsen van hun afzondering toch nog de volle vrijheid laat: kan zij dan van onzorgvul­digheid, hardheid en liefdeloosheid worden beschuldigd?

[10] Je zegt: 'Mensen en volkeren kunnen er immers niets aan doen als ze zo slecht worden, want dat is te wijten aan een verkeerde opvoeding en slecht onderwijs; dat deze echter slecht zijn, is weer te wijten aan de slechte, zelfzuchtige en heerszuchtige regeerders; en tenslotte zou de Godheid zelf schuldig zijn aan de slechte regeerders'! 0, Ik wil dit helemaal niet ontkennen en zeggen: Er zijn geen slechte regeerders en er is nog nooit daardoor een volk bedorven!

[11] Je zult echter evenmin kunnen beweren dat de rechtvaardige Godheid nog nooit een of andere slechte regeerder heeft gestraft! Loop de wereldgeschiedenis van het menselijk geslacht maar eens vanaf het begin door en ze zal je duizenden regeerders tonen, die vanwege de slechte leiding van de aan hen toevertrouwde volkeren op de meest gevoelige manier zijn bestraft.

[12] Desalniettemin is in ieder tijdperkvan het aardse bestaan de oude ervaring steeds bevestigd, dat juist onder harde tirannen het volk in het algemeen steeds beter en volgzamer was dan onder goede en zachtaardige regeerders. Om welke reden de Godheid meestal dan ook slechte regeer­ders over volkeren laat aanstellen, opdat de mensen, wanneer ze verdor­ven geworden zijn, een tuchtroede aan hen hebben. Zij moeten daardoor gedwongen worden een waar boetekleed aan te trekken en zich te beteren, waarna de Godheid hun zonder mankeren weer betere regeer­ders zal geven en ook altijd heeft gegeven!'

 

25

 

Zin en doel van de aardse levensschool

Tijdelijke of eeuwige gelukzaligheid?

 

[1] Ik zeg verder: 'Als een volk echter onder goede regeerders en in vreedzame, gezegende jaren te traag en dientengevolge volkomen zinne­lijk ingesteld raakt, en aan niets anders meer denkt dan hoe het op aarde voor zijn stoffelijk lichaam een hemel zou kunnen scheppen, zie, zoiets mag een Godheid die voor het zuiver geestelijk welzijn van ieder mens boven alles bezorgd is, nooit dulden. En wel, omdat een aardse hemel van lichamelijke genotzucht naar Gods eeuwige oerorde steeds de dood van de geest in zich draagt. Precies zoals als een kind, dat al vanaf de wieg in de grootste weelde leeft, maar heel weinig ontvankelijk zal zijn voor iedere geestelijke ontwikkeling, zo zou het ook zijn met een volk dat het in materieel opzicht te goed zou gaan.

[2] Ga in de paleizen van de rijken en doe navraag naar de ware vorming en je zult meestal vaststellen, dat de kosten daar zelden gevormd zijn volgens Gods bedoelingen. Ga dan echter in de hut van een arme landman en je zult hem aantreffen temidden van de zijnen, terwijl hij het karige brood zegent. Hij bidt vanuit zijn geest en voedt zijn kinderen daardoor geestelijk op en verheft hen tot God. De god van de rijke echter is enkel zijn lichaam, dat hij met alle denkbare genot eer aandoet. En zo voedt hij ook zijn kinderen op, alleen omwille van het lichaam. Zo'n opvoeding kan God echter onmogelijk bevallen, omdat daardoor het heilige doel, waarvoor God de mens heeft geschapen, nooit kan worden bereikt.

[3] En zo ligt dat ook voor een heel volk. Wordt het materieel te welvarend, dan wordt het geleidelijk aan steeds zinnelijker. Omdat het dat volk te goed gaat, vergeet het tenslotte de ware God helemaal en maakt in plaats daarvan zichzelf, of wat verder zijn zinnen het meest bekoort, tot een god. En dat is altijd de oorsprong van de afgoderij geweest!

[4] Je zegt wel bij jezelf: 'Waartoe dient dan de hoogste wijsheid en almacht van de Godheid, als Zij zoiets niet kan voorkomen?' Ik zeg je echter: Wanneer de Godheid de geesten, die absoluut vrij moeten worden, met Haar almacht zou sturen, dan zou het met hun vrijheid voor eeuwig gedaan zijn! Want de almacht zou dan in plaats van vrije geesten slechts marionetten maken, maar nooit van de Godheid helemaal vrije en onafhankelijke, zelf beslissende geesten die in hun voleinding zelf goden zullen worden.

[5] Wat echter de invloed van de goddelijke wijsheid betreft is het zo,

dat zij voor zulke ontaarde mensen juist die omstandigheden schept waardoor deze weer op de weg naar het juiste doel kunnen worden gebracht. Dat is ook wel een beïnvloeding en in zekere zin een dwang, maar deze raakt slechts de buitenkant van de mens, opdat de innerlijke des te eerder en gemakkelijker zal ontwaken en weer zijn ware bestem­ming zal volgen. De almacht zou echter in het andere geval de hele mens te gronde richten en doden!

[6] Bedenk daarom of je nog wel het recht hebt de Godheid ervan te beschuldigen dat Zij niets voor de mensen zou doen of, zo Zij al wat deed, dat dat alleen maar hard, liefdeloos en slecht zou zijn!

[7] Vind je het leven op aarde nu altijd nog zo te verachten? Is Hij die het heeft uitgedacht, volgens jouw kritiek nog in zekere zin een wezen dat zich op iets dergelijks helemaal niet zou mogen beroemen?

[8] Ik wil maar zeggen, als je maar een vonkje eigen licht en iets van dat van Hegel bezit, moet je dit toch inzien. En wel door de vele ervaringen dat op de vergankelijke aarde onmogelijk ooit echte gelukza­ligheid te vinden is. En juist ook, omdat zij volgens de natuurlijke orde van alle dingen van de uiterlijke wereld mettertijd veranderlijk en tenslotte totaal vergankelijk moet zijn!

[9] Alleen hij die volgens Mijn leer schatten verzamelt die door roest en motten niet worden verteerd, kan van een echte gelukzaligheid spreken. Want wat eeuwig blijft, zal toch kennelijk beter zijn dan wat onderhevig is aan de scherpe tand des tijds?

[10] Wat heb je zelf nu nog overgehouden van al je puur aardse streven naar gelukzaligheid? Zie, kruit en lood hebben een absoluut einde gemaakt aan al je inspanningen. Of je het hebt verdiend of niet, laten we buiten beschouwing. Want Ik heb hetzelfde lot moeten dragen, alleen met dit verschil: Ik, voor God en geest; jij echter, voor de wereld en haar vermeende materiële gelukzaligheid. Ik voor het eeuwige, en jij voor het tijdelijke welzijn van de mensen.

[11] Evenals Ik, kun jij nu ook zeggen: 'Heer, vergeef hun! Want wat ze deden, dat deden ze in het blinde geloof iets goeds te doen!' Maar wat heb jij nu voor de eeuwigheid meegebracht naar hier? Zie, vriend, dat is een heel andere vraag! Zal de voor jou voorbije wereld wel in staat zijn jou iets te geven? Denk daar nu eens over na en zeg Mij hoe je het nu hier zult aanpakken?'

 

26

 

Ik geef het leven terug aan Hem van wie ik het kreeg Bestaat er een God van liefde die zijn schepselen zo hardvochtig behandelt?

 

[1] Na enig nadenken spreekt Robert weer en zegt: 'Mijn allerbeste vriend en broeder! Wat jouw afdoende weerlegging van mijn beschuldi­gingen tegen de Godheid en haar gevestigde levensorde betreft, ben ik het ook op dit punt helemaal met je eens. Ik geef hardop toe, dat ik de goede Godheid groot onrecht heb aangedaan, vooropgesteld dat er werkelijk een Godheid als liefdevolle Vader, zoals jij je leerlingen hebt onderwezen, bestaat.

[2] Daarom verlangden ze ook van jou, dat je hun de 'Vader' eens zou tonen. En daar je aan dit verlangen niet anders kon voldoen dan door jezelf als Vader voor te stellen, wilde je volgens mijn mening daar niets anders mee zeggen dan: 0 jullie domme joden! Weten jullie dan niet dat er buiten de mens nergens een God bestaat? Als jullie mij of ook een ander mens zien, dan zien jullie wat je verlangt. Kunnen jullie dan

onmogelijk begrijpen, dat de Vader in ons is en wij in de Vader zijn? Of met andere woorden: dat er nergens een God bestaat behalve die in de mens!

[3] Hoewel ik dit nauwelijks anders kan opvatten, houd ik daar toch niet hardnekkig aan vast en wil ik graag het bestaan van een of andere Godheid aannemen, als jij me dat kunt bewijzen en me haar kunt tonen. Als ik echter zulke beschuldigingen uitte tegen een Godheid die nergens anders dan enkel in ons is, kan ik jouw werkelijk afdoende weerlegging ook des te gemakkelijker als waarheid aannemen: Omdat ze alleen betrekking heeft op onze eigen innerlijke orde, die allereerst helemaal moet worden begrepen vóór ze zich aan een al te oppervlakkige kritische

beoordeling kan prijsgeven. Of met andere woorden: 'Mens, ken jezelf eerst helemaal. Beoordeel dan pas je bestaan en al de onvermijdelijke omstandigheden welke de bestemming van je bestaan met zich mee­brengt!'

[4] Ik kan je voor dit waarlijk bijzondere onderricht slechts danken uit de grond van mijn hart. Want op mijn hoogst nietige bodem zouden zulke vruchten zeker nog lang niet te voorschijn komen.

[5] Maar ondanks dat ik nu deze wijze beperkingen van de absolute vrijheid uiterst noodzakelijk en volgens de natuur van de menselijke orde voor het ware leven zeer redelijk vind, moet ik echter jammer genoeg nog steeds één ding openlijk bekennen: Ik kan de leer dat God de puurste liefde is, en dat men deze liefde boven alles, zijn naaste echter als zichzelf moet liefhebben, volstrekt niet verenigen met alles wat jij me tot nu toe hebt gezegd. En zeker niet, voordat je mij zult overtuigen van het bestaan van een werkelijke Godheid!

[6] God moet allereerst definitief aanwezig zijn en zijn natuur en zijn wil volkomen herkend worden, dan valt er pas te praten over noodzake­lijkheden. Is God echter slechts een door blind geloof aangenomen, maar nooit een aan het zuivere verstand aantoonbaar wezen, dan moet nood­zakelijkerwijs iedere godsdienstleer, ook al zou ze nog zo metafysisch of theosofisch klinken, vanzelf in het niets oplossen.

[7] Ik spreek jouw onderricht hiermee helemaal niet tegen, want ik zie de realiteit daarvan maar al te duidelijk in. Maar alleen in het geval dat er een Godheid bestaat die zo'n orde als noodzaak voor de ontwik­keling van de mens tot een hoger, vrij wezen heeft ingesteld. Is er echter geen Godheid, dan hoef ik jou helemaal niet tegen te spreken, want dan spreekt de zaak zich vanzelf tegen.

[8] Bij het beantwoorden van mijn vraag aan jou: Met welk recht een Windischgrätz mij liet doodschieten, kwam jij heel vlug met het excuus: Dat het nu niet het moment was er veel over te zeggen of het terecht of

ten onrechte was gebeurd. Want ook jou was een dergelijk lot ten deel gevallen, alleen met dit verschil: Jou, voor God en voor het eeuwig en geestelijk welzijn van de mensen; mij echter omwille van de wereld en haar vergankelijke gelukzaligheid! En ik zou je nu meedelen, wat ik uit de voorbije tijd voor de eeuwigheid heb meegebracht? Vriend, ik ben van mening, dat het beantwoorden van deze vraag me niet zo veel hoofdbrekens zal kosten!

[9] Als er toch een of andere liefdevolle Godheid zou bestaan, dan leert de duizenden jaren oude ervaring ons, dat deze Godheid de mensen, als zij hen naar de aarde stuurt, naar de zogenaamde vrijheidsschool, hun absoluut niets anders meegeeft dan slechts het naakte, onbegrepen en daarmee ook allerdomste leven. Dus absoluut niets brengt de mens mee op deze ellendige wereld! Van alle aardse schatten behoort hem niets toe, omdat hij ze aan het eind van zijn leven toch weer voor eeuwig moet achterlaten.

[10] Wat zou ik dan voor de eeuwigheid mee hier naartoe hebben moeten of kunnen nemen behalve, mijn verlangen en mijn wil niet meegerekend, enkel en alleen mijzelf! Alleen met dit kleine verschil, dat ik nu deze wereld als een denkend en dus als een iets meer geestelijk gevormd wezen binnenging, terwijl mijn eerste binnengaan, in de ma­teriële wereld hoogst onbeholpen en ellendig was. Hoewel ik dat bin­nentreden toch zou verkiezen boven het tweede in deze, onwerkelijke wereld. Want in de materiële wereld voelde ik als zuigeling niets, behalve misschien een stille honger of een stille pijn. Maar deze beide martelin­gen waren voor mij bijna niet merkbaar want ik had toen immers geen bewustzijn. Zou mijn arme aardse moeder mij in die tijd niet de geringste verzorging gegeven hebben, dan zouden tengevolge van jouw goddelijke liefdevolle zorg zeker alle muizen en ratten mij wel hebben kunnen opvreten; de Godheid zou het zeker niet tegengehouden hebben!

[11] Ja, de Godheid in de borst van mijn moeder zorgde wel voor mij. Maar de grote, almachtige, ergens boven alle sterren, die weet misschien tot op dit ogenblik nog niets van een arme drommel, van ene Robert Blum!

[12] Als ik echter toch een miserabel produkt mocht zijn van deze grote Godheid, die uit pure liefde mij zo rijkelijk bedeeld de scholings­wereld inzond, kan ze dan nu meer van mij terugverlangen dan ze me op de wereldreis heeft meegegeven? Ik vind, waar niets is, daar houdt toch vanzelf ieder recht op. Of bestaat er hier in de geestenwereld wel de een of andere rechtsorde waardoor men ook voor het zuiverste niets iemands schuldenaar kan worden?

[13] Het naakte leven is niet van mij, omdat ik het mezelf niet heb gegeven. Dit leven, zelfs verrijkt met enige intelligentie en bovendien nog met een slechte jas, heb ik weer hier naartoe gebracht en geef het met het grootste genoegen weer terug aan hem, die het me gegeven heeft. Maar met het verzoek, dat ik, als de ellendige Robert, voor alle eeuwig­heid volledig ophoud te bestaan! Want ik zie nu door jouw wijze spreken zelfs in, dat er aan het leven helemaal geen gelukkige kant te ontdekken is. En dan is het toch eindeloos beter eeuwig niet meer te bestaan, dan op de ellendige manier, waarop ik steeds de eer had te mogen leven!

[14] Het ontbreekt ter vervolmaking van mijn geluk er alleen nog aan dat jij, beste vriend, tegen mij zou zeggen: 'Ga weg van mij, vervloekte, in het eeuwige vuur van Gods toorn en brand daar eeuwig onder de afschuwelijkste pijnen.' Dan zou daardoor werkelijk de kroon van de oergoddelijke liefde zijn gezet op het leven en zijn heerlijkheid! Vriend, als zo'n onbegrijpelijk hard en van alle liefde gespeend oordeel ook jou door je liefdevolste Vader werd gegeven, werkelijk, dan zou er van zijn eindeloze liefde niet veel goeds te verwachten zijn! Maar ik geloof dat zo'n wrede veroordeling nooit over je lippen gekomen is, maar dat deze er hoogst waarschijnlijk in later tijd door de liefdevolle ultramontanen aan is toegevoegd. Het waarom zou niet moeilijk te raden zijn! Spreek jij nu weer, want ik heb mijn antwoord beëindigd.'

 

27

 

Opheldering over de opvoeding van de mens tot zelfstandigheid

Ogenschijnlijk harde opvoedingsschool

Hoogste goddelijke liefdewijsheid

 

[1] Ik zeg: 'Luister, beste vriend! Met jou zullen we nog heel wat te stellen hebben voor je tot heldere geestelijke inzichten komt. Je hangt nog veel te veel aan de materie en aan de daaruit voortvloeiende verschijnselen. Daardoor beoordeel je ook alles naar de materie, die gericht en dus vergankelijk is en kun je het zuiver goddelijk-geestelijke niet bevatten.

[2] Begrijp jij als belangrijk filosoof dan nog steeds niet: Als de Godheid een leven uit haarzelf vrij geeft, dan moet ze dat toch volkomen vrijgeven en niet gericht. Behalve wat absoluut noodzakelijk gericht moet zijn: het lichamelijke leven, opdat het stevigheid zal hebben voor het opnemen van de levensgeest uit God. Heeft deze geest eenmaal de juiste stevigheid bereikt, of wil God een nog zeer zwakke geest op een andere manier sterk maken voor het eeuwige leven zonder dat het voor deze nodig is de volledige levensproef in een lichaam door te maken, dan neemt God Zelf het gericht bij die vrije geest weg. Hij is dan helemaal vrij en hem overkomt dan niets anders dan wat hij absoluut vrij, vanuit zichzelf wil.

[3] Geloof je dan, dat God je zal gebieden om of naar de hel te gaan of in de hemel binnen te gaan? 0, met zulke ideeën hoef je je niet bezig te houden. In dat opzicht ben je volkomen vrij; wat je eigen liefde wil, dat zul je ook krijgen! God kan je ook voor een groot deel behulpzaam zijn, maar alleen als jij het wilt. Wil je echter zulke hulp niet, dan zal God je er ook niet mee nalopen. En wel daarom niet, omdat jij een vrij en van God geheel onafhankelijk leven hebt, dat vrij kan beslissen wat het zelf wil en derhalve ook voor zijn levensvoeding en consolidatie moet zorgen, helemaal onafhankelijk van God, anders zou het waarlijk geen vrij leven zijn!

[4] Als God de mensen echter naakt en in ieder opzicht volkomen hulpeloos in de wereld geboren laat worden, dan gebeurt dat om het mensenleven reeds vanaf dat moment vrij te laten, zodat het al van de geboorte af kan wennen aan het aan-zichzelf-overgelaten-zijn. Dit le­vens-scheidingsproces moet daarom ook beginnen bij de geboorte, daar het kind dan nog geen voorstellingsvermogen en geen begrip heeft en dus ook niet in staat is om bewust pijn te voelen. Want mocht de mens zo'n levens-scheiding in een toestand van volledig bewustzijn overko­men, dan zou hij de smart en de te grote droefheid helemaal niet kunnen verdragen. Een mens treurt immers ook als door de lichamelijke dood van een van zijn beste vrienden de levensband met hem in zekere zin verbroken wordt. Hoeveel groter zou het verdriet van de mens pas zijn als hij bij volledig bewustzijn van God, zijn eigen levensvader, zou moeten scheiden! Wat echter toch gebeuren moet, omdat zonder deze op zichzelf pijnlijke gebeurtenis, geen leven naast God vrijgesteld kan worden.

[5] De hoogste wijsheid en liefde van de Heer laat zo'n noodzakelijke scheiding plaatsvinden in een toestand dat de mens nog bijna niets waarneemt. Naast het geestelijk leven dat in het begin geheel gebonden is, geeft hij hen een uiterlijk natuurleven dat het eerdere met God verenigde leven voor een onbepaalde tijd verbergt, opdat de geest gemakkelijker zal wennen aan zo' n scheiding en zich in zijn toekomstige absoluut vrije leven des te ongestoorder kan schikken. Zeg eens, kan de mens dan de Godheid smaden of zelfs verloochenen, als zij doet wat haar hoogste liefde, wijsheid en orde gebiedt?

[6] Als er een andere weg zou bestaan voor een zelfstandige vrije ontwikkeling van het leven, die nog minder pijnlijk zou zijn, dan zou de Godheid deze zeker in haar orde opgenomen hebben. Maar bij de verhoudingen van de levenszaken zoals die zijn en noodzakelijkerwijs moeten zijn, is nu eenmaal geen betere weg mogelijk. De weg is dus ook goed en doelmatig. En omdat de zaak zo ligt en niet anders, is ze zelf al het grootste bewijs van het zichtbare, grijpbare bestaan van God, zonder wie niets kan ontstaan, zijn en bestaan.

[7] Maar als het bestaan van God daardoor duidelijk bewezen wordt, waaraan verdient Hij het dan gesmaad te worden door zulke wijze mannen zoals jij er een wilt zijn? Zie, beste vriend, wat een onrecht jij de grote, heilige Vader aandoet!'

 

28

 

Ook de dood van het lichaam een hulpmiddel van Gods liefde

Van het stervensleed in de oude en in de huidige tijd

 

[1] Ik zeg verder: 'Zie, het sterven van de mensen is ook voor de uiterlijke zintuigen een treurig verschijnsel dat meestal met verschillende pijnen gepaard gaat. Volgens wereldse begrippen is dit zeer hard en wreed van de kant van een almachtige Godheid, die toch vervuld zou moeten zijn van de hoogste liefde en erbarming. Hoe vaak al is de goede Godheid om die reden door mensen en geesten gesmaad of ook totaal verloo­chend.

[2] Maar ook hier doet zich weer dezelfde noodzaak voor als bij de geboorte. De vrije geest in de mens kan onmogelijk anders van zijn elke ware vrijheid belemmerende gericht bevrijd worden, dan door het wegnemen van zijn gerichte, tijdelijke omhulsel. Dit mag slechts zo lang bij de geest worden gelaten tot hij in alle opzichten totaal van het goddelijke oerleven geïsoleerd is. Waarbij zeker alleen God als schepper van het leven weten kan, wanneer een geest tot volledige zelfstandigheid is uitgegroeid. Is die rijpheid ingetreden, dan is het ook tijd om de geest de last af te nemen, die hem in zijn vrijheid belemmert.

[3] Je zegt weliswaar zoals velen: 'Waarom geschiedt dit afnemen dan niet pijnloos?' Ik zeg je echter: Zou een mens leven volgens de leer van God, dan zou de dood van zijn lichaam voor hem ook slechts een vreugde zijn, of hij zou toch tenminste volkomen pijnloos zijn. Maar omdat de mensen tengevolge van hun vrijheid zich te veel in de antiorde van de materie begeven, hun geest met ijzeren ketenen aan haar hechten en hem opvoeden de wereld te leren liefhebben, moet zo'n scheiding wel met des te meer pijn gepaard gaan naarmate een geest zich vaster heeft gehecht aan de gerichte wereld.

[4] Maar ook deze pijn is nochtans geen hardheid, maar slechts de zuiverste liefde van God. Want zou de Godheid daarbij niet een beetje geweld gebruiken, wat trouwens nooit aangenaam kan zijn, dan zou de geest volkomen in het gericht overgaan en dus in de smartelijkste eeuwige dood, die de eigenlijke hel is. Maar om de geest daarvan zo mogelijk te redden, is de Godheid gedwongen een kleine machtsgreep aan te wen­den. Zeg eens, verdient zij daarvoor weer gesmaad en zelfs verloochend te worden? Helaas zijn er nu maar al te veel geesten die over God niets meer willen horen zo gauw ze hun vrijheid hebben verkregen. Maar God laat het toch nooit na ze op de beste wegen naar het juiste en meest volmaakte doel te leiden.

[5] Kijk, in de oertijd werden de mensen in het algemeen lichamelijk veel ouder en stierven ook een zachte en pijnloze dood. Dat kwam doordat zij in hun geest niet zo gemakkelijk van God afte brengen waren als de mensen van deze tijd. En wel daarom niet, omdat de aarde voor hen veel te weinig bekoorlijks te bieden had en ze daardoor meer in zichzelf gekeerd bleven en zodoende ook sterk met God verbonden, en dus moeilijker van Hem te scheiden waren.

[6] Toen de mensen mettertijd steeds meer behagen begonnen te scheppen in het aardse leven en het daardoor ook eerder voorkwam dat men het leven met God losliet, werd de aardse levensduur ook steeds korter en korter.

[7] Toen de mensen uiteindelijk door louter wereldse genoegens hun Schepper totaal begonnen te vergeten, bereikten zij echter ook de uiterste grens ten opzichte van iedere godsorde, waardoor de eeuwige dood hun deel zou moeten worden. Kijk, toen werd het van Gods zijde nodig hen weer meer te naderen en zich hier en daar aan hen te openbaren om de mensheid, die dicht bij haar eeuwige ondergang stond, te redden. Velen lieten zich redden, velen echter niet uit eigen vrije wil! Zou de Godheid hen met haar almacht hebben moeten grijpen toen ze geen gehoor wilden schenken aan haar liefde? Daardoor zouden al die geesten toch voor eeuwig te gronde gericht worden!

[8] Wat kan dan de eeuwige liefde anders doen dan zeggen: 'Ga weg van Mij, jullie die je geheel van Mij hebt afgezonderd, en ga naar een andere school tot behoud, die bestemd is om mensen zoals jullie zo mogelijk weer opnieuw vrij te maken! Het is een vuur des oordeels van de wereld, dat jullie van haar moet losmaken, omdat het anders met jullie gedaan is!'

[9] Wanneer de Godheid, om zo'n onheil zo veel mogelijk te voor­komen, uiterlijke plagen over de aarde laat komen, zeg eens, is zij dan soms niet aanwezig? Of is zij soms hard en liefdeloos, als ze doet, wat zij het allernoodzakelijkst vindt? Hoe kun je denken dat de Godheid haar schepselen, die zij uit zichzelf voortbracht, voor eeuwig vervloeken en verdoemen zou! Wat zou ze daar dan aan hebben?

[10] Als zij de schepselen voor eeuwig vrij wil maken, moet haar grootste zorg dan niet zijn, dat deze schepselen niet hoe dan ook weer in de armen van haar almacht terechtkomen, waar het in ieder geval gedaan zou zijn met de vrijheid. Net als wanneer jij kinderen zou hebben en je hen, zo teer als ze zijn, met al je mannelijke kracht aan je borst zou drukken, wat hun natuurlijk het leven zou kosten. Wanneer jij ze echter

zou hebben doodgedrukt en je zou nog andere kinderen hebben, zou je die dan niet waarschuwen voor je onbeheerste kracht, of zou je die kracht ook nog op de anderen willen beproeven? De ervaring zou je daar wel voor waarschuwen.

[11] De Godheid heeft deze ervaring echter niet nodig, daar zij in het bezit is van een grote, oneindige wijsheid. Zij is de enige ware goede Herder van al haar schaapjes en zij kan hen het beste beschermen tegen haar almacht, die ze enkel voor het vormen van de gerichte dingen van de materiële wereld gebruikt, echter nooit voor de vorming van de vrije geesten uit haarzelf. Deze kunnen alleen uit haar liefde en wijsheid ontstaan, daar anders voor hen eeuwig geen vrijheid, en dus ook geen leven kan worden bewerkstelligd! Want Gods almacht brengt alleen maar gericht op gericht voort!'

 

29

 

Ware betekenis van de tekst: 'Ga weg van mij, jullie vervloekten!'

Iedere kwaadwillige geest vervloekt zichzelf Zonde tegen de Heilige Geest

 

[1] Ik zeg verder: 'Wanneer je deze uitspraak uit het Evangelie, die jij zo afschuwelijk vindt, eens als kritisch denker alleen maar grammaticaal zou hebben doorgenomen, dan zou je alleen al uit de woordschikking op het eerste gezicht gezien hebben dat de Godheid daardoor nooit een rechterlijk veroordelend vonnis voor eeuwig (vanuit haar almacht) heeft kunnen en willen uitspreken over de zogenaamde verstokte zondaars!

[2] Want kijk, er staat: 'Ga weg van Mij, jullie vervloekten!' Bijgevolg zijn degenen reeds vervloekt, voor wie het gebod bestemd is. Want anders zou er moeten staan: 'Omdat jullie tegen Mij altijd onverbeterlijk hebben gezondigd, vervloek Ik, als God, jullie nu naar de hel in het eeuwige folterende vuur!'

[3] Als echter degenen, over wie de Godheid zo'n vonnis uitspreekt, al vervloekt zijn, dan volgt daaruit in de eerste plaats dat de Godheid hier helemaal niet als rechter, maar slechts als een ordebrengende herder optreedt, en de geesten die zich door de macht van hun eigen wil helemaal van haar hebben afgescheiden, in alle strengheid een andere weg moet wijzen, omdat ze anders, zonder enige band met de liefde van de Godheid, onmiddellijk in de armen van de Almacht zouden terecht komen, waar het dan waarlijk met hen gedaan zou zijn!

[4] Ten tweede rijst de vraag, wié heeft ze dan vervloekt? Dat kan onmogelijk de Godheid zijn! Want als de Godheid iemand zou vervloe­ken, zou er geen liefde in haar zijn en ook geen wijsheid. Als de Godheid tegen haar werken te velde zou trekken, zou ze dan eigenlijk niet tegen zichzelf te velde trekken en zich te gronde richten, in plaats van zich steeds meer, van eeuwigheid, tot eeuwigheid op te richten door de groeiende vervolmaking van haar werken, haar kinderen!

[5] Als de Godheid echter dientengevolge onmogelijk vanuit haar almacht als rechter kan optreden, maar alleen vanwege de liefde en wijsheid als ordebrengende herder, dan is het toch duidelijk dat zulke geesten van te voren door iets anders geoordeeld moeten zijn. Door wie dan wel? Deze vraag is gemakkelijk te beantwoorden, als men maar genoeg zelfkennis heeft om het volgende in te zien: Enerzijds heeft een wezen een volkomen vrije geest en wil, die eigenlijk alleen voortkomt uit de liefde en de wijsheid van God. Anderzijds moet het echter, opdat het van de Almacht kan worden geïsoleerd om een echt volkomen vrij wezen te worden, ook een tijdlang een door de Almacht gericht lichaam hebben en een uiterlijke gerichte wereld met eigen, eveneens gerichte prikkels. Het kan dus door niemand anders worden gericht en voorbestemd worden dan door zichzelf. Dit vrije wezen kan zich alleen zelf 'vervloeken' dat wil zeggen zich geheel van de Godheid afzonderen.

[6] De Godheid die echter ook zo'n wezen zijn vrijheid niet wil afnemen, kan in dat geval niets anders doen dan zulke afgedwaalde wezens in hun geaardheid aanroepen en met liefdevolle ernst hen de weg wijzen waarlangs ze weer in verbinding kunnen treden met de liefde en wijsheid van God. Buiten deze verbinding is geen absolute vrijheid en dus ook geen geestelijk, eeuwig leven denkbaar. Want zonder deze verbinding werkt alleen maar de almacht van de Godheid, waarin alleen de kracht van de liefde en de wijsheid van God als één wezen van de Almacht, als het oerleven kan bestaan. Ieder ander, van dit oerleven losgemaakte leven moet in haar te gronde gaan en eeuwig verstarren, omdat het als zodanig onmogelijk aan de immense kracht ook maar de minste weerstand kan bieden!

[7] Daarom staat er ook: God woont in het eeuwig ontoegankelijke licht! Wat zoveel zeggen wil als: Gods almacht, de eigenlijke machtsgeest van God, die de oneindigheid vult, is voor het bestaan van ieder geschapen wezen, wil het blijven bestaan, voor eeuwig ontoegankelijk. Want ieder conflict met Gods almacht is de dood van het wezen! Daarom wordt ook de zonde tegen deze machtsgeest als hoogst noodlottig gekenmerkt. Omdat een wezen, dat zich van de Godsliefde volledig heeft afgescheiden en zich met deze macht wil meten, onontkoombaar door die onbeperkte kracht totaal wordt verzwolgen en slechts moeilijk of ook zelfs helemaal niet meer van haar is vrij te maken. Net als een bladluis die begraven ligt onder het puin van de Himalaya! Hoe zou je haar daaruit bevrijden?'

 

30

 

Over de rijke zwelger en de arme Lazarus in het hiernamaals

Wie heeft de hel gemaakt? Alleen de boosaardigheid van de geesten

 

[1] Ik zeg verder: 'Je zegt nu bij jezelf: 'Ja, het is allemaal juist, wanneer de Godheid zo spreekt tot degenen die zich tengevolge van hun volste vrijheid helemaal van haar hebben losgemaakt overeenkomstig hun eigen innerlijke geaardheid. Zodoende kan dit schijnbaar schrikbarende oordeel onmogelijk zo huiveringwekkend zijn, als men op het eerste gezicht vermoedt. Maar hoe zit het dan met het verhaal van de arme Lazarus en de rijke zwelger die zich zonder enige genade in het verschrik­kelijkste vuur van de hel bevindt? Die daar smeekt en wiens smeken niet verhoord wordt? Tussen hem en Gods genade wordt een niet te over­bruggen kloof beschreven, waarover in alle eeuwigheid geen brug leidt. Wat zegt de goddelijke liefde, wijsheid en erbarming daar dan op?'

[2] Beste vriend, Ik wist wel dat je met deze vraag zou komen. Nu vraag Ik jou of je Mij kunt zeggen wie deze zwelger eigenlijk in de hel heeft geworpen? De Godheid misschien? Mij is iets dergelijks niet bekend.

[3] Heeft deze zich in zijn onvermijdelijke kwelling soms tot de goddelijke liefde en genade gewend om daarvan verlost te worden? Ik weet alleen dat hij zich tot de geest van Abraham heeft gewend en niet tot de Godheid! De geest van Abraham is echter, hoewel hij als geschapen geest uiterst volmaakt is, toch nooit de Godheid zelf, die alleen helpen kan. Ook in zulke gevallen is de Godheid de niet te overbruggen kloof, waar overheen de geesten van de meest verschillende soort elkaar nooit de hand mogen reiken, want daar werkt alleen Gods geheimste en diepste wijsheid en liefde.

[4] Nu deze zwelger zich echter in de grootste ellende bevindt, kan de Godheid daar dan iets aan doen als deze man zich daar zelf radicaal ingestort heeft? Kan iemand met een vrije wil onrecht overkomen, als hem overkomt waarvoor hij zelf gekozen heeft? Zeg Me nu weer jouw mening!'

[5] Robert zegt: 'Ja, dat is weer volkomen juist! Maar als de Godheid vol hoogste liefde is, wat ook wel zo zal zijn, zoals ik nu steeds meer begin in te zien, dan volgt vanzelf de vraag: hoe kon deze Godheid dan voor zo'n plaats of toestand vol folteringen zorgen, waarin een geest eerst onbeschrijfelijke pijnen moet doorstaan vóór hij mogelijkerwijs aan alle eisen voldoet en daardoor in een meer gematigde toestand kan overgaan? Móet er dan een hel bestaan? En móeten zulke geesten pijn kunnen voelen? Zou dat alles dan niet op een minder wrede manier geregeld kunnen zijn?'

[6] Ik zeg: 'Luister, beste vriend, meen je dan, dat de Godheid de hel zo heeft ingericht? 0, dan heb je het helemaal mis! Zie, dat hebben sinds de oertijden de kwade geesten zelf gedaan. De Godheid heeft het slechts toegelaten, om hen niet in het minst in hun vrijheid te belemmeren. Maar dat zij ooit een hel zou hebben geschapen, dat kan in alle hemelen geen enkel wezen ook maar in de verste verte denken. Want als de Godheid een hel zou kunnen scheppen, dan moest in haar ook zonde en dus kwaad aanwezig zijn, wat voor de Godheid onmogelijk is. Want het is niet mogelijk dat de Godheid tegen haar eigen eeuwige orde in zou kunnen handelen. En dus is het ook onmogelijk te denken, dat de Godheid uit zichzelf, in de waarste zin des woords, een hel zou kunnen scheppen. Maar ze kan en moet het aan de volkomen vrije geesten toestaan, zichzelf vanuit hun totaal verkeerde oorspronkelijke orde (de wereld) in omstandigheden te brengen, die werkelijk zeer bar en boos zijn!

[7] In de hele oneindigheid zul je nergens een plaats aantreffen die door de Godheid als hel zou zijn geschapen. Want er bestaat nergens een hel behalve in de mens zelf. Als de mens echter helemaal vrijwillig, door een totaal negeren van Gods woord in zichzelf een hel opbouwt, en nooit de eenvoudig op te volgen geboden van God in acht neemt, wat kan de Godheid er dan aan doen, wanneer een geest haar vrijwillig ontvlucht, bespot en belastert?

[8] Daar echter alleen de Godheid het ware leven en ook het licht van al het licht is, en zodoende ook de enige volste zaligheid van alle wezens, is het ook begrijpelijk dat een goddeloze toestand op zich helemaal niets aangenaams kan hebben, daar er zonder God geen leven, geen licht, geen waarheid en niets goeds kan bestaan!

[9] Een mens echter die de Godheid verlaat, deze uit zichzelf verbant en niet meer wil aannemen, moet wel in zichzelf een ware hel opbouwen die op alle gebied bar en boos moet zijn. Als het zo'n goddeloze mensengeest dan zeer slecht vergaat en hoe langer hij in deze goddeloze toestand volhardt hoe slechter, dan kan de Godheid daar niets aan doen. Want zou de Godheid zich door haar almacht toch meester maken van een wezen, alhoewel dat wezen uit eigen vrije wil haar zo hardnekkig mogelijk tegenstreeft, dan zou zo'n wezen ogenblikkelijk totaal worden vernietigd, iets wat tegen iedere goddelijke orde in zou gaan.

[10] Want wanneer de Godheid ook maar het kleinste wezen zou willen vernietigen dat eens vanuit haarzelf werd vrijgesteld, dan zou dat het begin zijn van de totale vernietiging van alle wezens. Als de Godheid echter haar orde voor eeuwig onveranderlijk zo heeft ingesteld dat geen enkel wezen, hoe het zich in de toekomst ook moge ontwikkelen, ooit kan worden vernietigd, dan is daardoor het eeuwig voortbestaan van alle wezens verzekerd. En tegelijkertijd is ook voor ieder wezen de vrije mogelijkheid aanwezig om uiterst gelukkig te kunnen worden, of om zo lang ongelukkig te blijven als het zelf wil!

[11] Als iemand een wijnberg bezit waarin enkel edele wijnstokken zijn geplant en de eigenaar deze uitroeit om er doornen en distels voor in de plaats te zetten, omdat hij meer plezier heeft in een dergelijke wildgroei dan in de eenvoudige wijnstok, zeg nu dan eens, is het dan ook de schuld van de Godheid als deze domme eigenaar geen wijn oogst en dientengevolge een arm, beklagenswaardig mens wordt?

[12] Kijk, dat is ook het geval met alle geesten die zich niet willen storen aan Gods orde en Gods heerlijke wijnberg in zichzelf niet willen verzorgen! Wanneer ze dan doornen en distels oogsten in plaats van heerlijke druiven, kan de Godheid dan van het scheppen van zo'n onheil beschuldigd worden? Zeg Me nu eens, wat jij daarvan denkt.'

 

31

 

Roberts blijmoedige instemming

Volgende kernvraag: Hoe is de ware Godheid gevormd?

 

[1] Robert zegt: 'Zeer geëerde vriend! Wat kan ik over deze zaak nog meer denken dan wat jij nu hebt gezegd. Alles is duidelijk, goed begrijpelijk en tevens onweerlegbaar waar. De Godheid kan werkelijk niet anders zijn en niet anders handelen dan zoals jij me hebt aangetoond. Want anders zou de Godheid ophouden Godheid te zijn, of het zou minstens met al haar scheppingen binnenkort volledig gedaan zijn.

[2] Ik zie nu ook in dat iedere geest, als hij werkelijk gelukkig wil zijn voor de hoogste gelukzaligheid een grote ontvankelijkheid, het tederste gevoel en een fijnbesnaard waarnemingsvermogen moet hebben, zodat hem de meest subtiele indrukken onmogelijk kunnen ontgaan. En dus moet hij, als een levende geest, met dezelfde ontvankelijkheid ook kwalijke indrukken met eenzelfde scherp aanvoelingsvermogen kunnen waarnemen. Anders zou hij hetzij half dood, of geestelijk verdoofd moeten zijn, wat echter onmogelijk kan samengaan met de kracht van zijn vrije wil!

[3] Men kan zich daarom de Godheid slechts zo, zoals jij haar mij hebt beschreven in haar diepste relatie tot Haar schepselen, voor eeuwig bestaand indenken. Ik kan daar dan ook niet verder over nadenken omdat ik de noodzaak van wat jij denkt volledig inzie.

[4] Nu komt echter een andere kernvraag: waar is deze Godheid dan? In welke regionen van de oneindigheid heeft zij voor eeuwig haar intrek genomen? Want zij moet toch ergens in al haar volheid thuis horen? Heeft zij een gestalte, en welke dan wel? Of heeft ze geen gestalte en is haar zijn iets oneindigs, zonder vorm, zodat ze juist daardoor alle vormen kan omvatten? Kijk, vriend, nu ik de noodzaak van een opperste Godheid duidelijk inzie, is ook het waar en hoe voor mij van het grootste belang!

[5] Voor alles moet ik echter bekennen dat het me veel liever zou zijn, dat de Godheid toch in een bepaalde vorm tegenwoordig was, en wel in die van een mens. Want een wezenlijk oneindige Godheid, of een Godheid in een vorm die ons mensen totaal vreemd is, zou noch ik noch iemand anders met alle overgave kunnen liefhebben.

[6] Een wezen dat men nooit kan begrijpen en aanschouwen, kan men nooit liefhebben! Mathematisch is de vorm van een perfecte bol wel de volmaaktste; maar moreel gezien? De grote lichtbollen aan de hemel zien er wel erg mooi uit, maar dat komt door het licht. Maar of men zo'n lichtende bol ook zou kunnen liefhebben? Werkelijk, bij deze vraag laat mijn gevoel me duidelijk in de steek!

     [7] Daarom, beminnelijke vriend, daar jij in alle ernst met de Godheid veel meer vertrouwd schijnt te zijn dan ik, moet je ook maar eens daadwerkelijk naar voren komen met het waar en hoe van deze Godheid!

[8] Want van nu af aan hoef je mij niet meer zo met bewijzen te overtuigen als tot nu toe. Ik ben volkomen overtuigd van jouw zeer grote wijsheid en wil je op je woord geloven, wat je me ook zult zeggen. Daarom vraag ik je om mij daarover niet in het onzekere te laten!'

 

32

 

Heb mij, Jezus, lief, want in Christus woont lichamelijk de volheid van de Godheid!

Robert twijfelt aan de Godheid van Jezus; wil echter blind geloven

 

[1] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder! Zolang de druif aan de wijnstok nog niet helemaal rijp is, moet ze niet worden afgeplukt! Want haar levenssap zou dan nog zure wijn opleveren, met heel weinig geest; en zou hij al geest hebben, dan toch een heel onedele.

[2] Kijk, jij bent nu ook nog als een niet volrijpe druif en je bent voor de onthulling die je verlangt nog niet rijp. En waarom niet, dat zal je wat nu volgt wel aantonen! Wanneer je echter rijp wordt, dan zal je eigen geest je zeggen wat je nu rechtstreeks van Mij zou willen horen.

[3] We hebben nu eerst nog een heel belangrijk kapittel met elkaar te bespreken. Als dat goed verloopt, dan rijp je sneller dan je je kunt indenken. Valt die bespreking niet uit volgens Gods orde, dan zul je nog een hele tijd nodig hebben vóór je volkomen rijp zult zijn.

[4] Dit moet je wel van tevoren weten: zoals de druif alleen door de warmte van de zon tot rijpheid komt, zo komt ook iedere mensengeest door de ware liefde tot God tot rijpheid. Als je God niet kunt liefhebben omdat je nog vraagt waar en wie Hij is, heb Mij dan lief uit alle kracht, daar je toch over Mijn bestaan zeker niet in twijfel kunt verkeren. Daardoor zul je al dichter bij de gewenste rijpheid komen. Want de liefde tot de naaste is gelijk aan de liefde tot God. En dat ik hier je naaste ben, daar zul je toch niet aan twijfelen?

[5] Doe dit dus, dan zul je dichter bij de Godheid komen. Maar nu gaan we over tot het kapittel dat we wilden behandelen!

[6] Zeg me eens, beste vriend, daar de brieven van Paulus je niet onbekend zijn, wat deze leraar bedoelde met de woorden: 'In Christus woont de volheid van God lichamelijk'. Bedoelde hij soms dat in Christus, dus in Mij, zich de gehele Godheid bevindt? Of wilde hij met deze vergoddelijkende woorden alleen de voortreffelijkheid aangeven van de geest van Mijn leer? En wel volgens de toenmalige gewoonte, waar men maar al te bereid was al het buitengewone te vergoddelijken? Geef Me jouw eigen mening daarover. Ik zou hem graag van je willen horen!'

[7] Robert zegt: 'Ja, mijn beste vriend, dat is een heel netelige vraag! Want hoe kan ik hier nu raden wat de goede Paulus daarmee eigenlijk heeft bedoeld! Het zou uiterst gewaagd zijn ronduit te beweren: dat, en niets anders heeft deze hoogst eerbiedwaardige leraar van de heidenen daarmee bedoeld. Ik vind het trouwens erg aanmatigend van menig geleerde, wanneer ze kortweg beweren de ware geest van een of ander geniale schrijver volledig te hebben begrepen! Ik ben veel bescheidener en laat in zulke gevallen heel graag anderen oordelen. Bevalt mij hun oordeel, dan betuig ik hun mijn instemming. Bevalt het me niet, dan luister ik nog naar de meningen van anderen en handel zodoende ook volgens Paulus, die zegt: 'Beproef alles, maar behoud slechts het goede!' Als goed echter kan ik slechts datgene erkennen, wat het meest overeen­stemt met mijn innerlijke overtuiging. Zou Paulus het eerste bedoeld hebben, wat best mogelijk kan zijn, dan had hij onmogelijk het tweede kunnen bedoelen, en omgekeerd! Dat is mathematisch en logisch juist.

[8] Door deze definitie van mij zul je hopelijk inzien, dat ik je op jouw vraag een afdoend antwoord schuldig moet blijven en dat ik van jou moet verwachten wat jij van mij wilde horen! Wees dus zo goed zelf, vanuit jouw wijsheid, over dit onderwerp te spreken!'

[9] Ik zeg: 'Vriend, dit antwoord heb Ik verwacht. Het moest zo natuurlijk-verstandig uitvallen, omdat jij een op natuurlijk gebied ver­standige man bent. Maar van een bovennatuurlijke wijsheid is daarin nog niets te ontdekken. Naar de innerlijke, dus zuiver geestelijke wijs­heid echter kan Paulus slechts één bepaald iets bedoeld hebben. Dat moet uit de keuze van zijn woorden precies te definiëren zijn, zodat er in het vervolg over deze gewichtige zaak nooit meer twijfel kan bestaan of hij het ene dan wel het andere heeft bedoeld; echter dat hij heel zeker slechts, nemen wij aan, het eerste bedoeld moet hebben. Maar hoe dit uit de innerlijke, bovennatuurlijke wijsheid af te leiden is, kun jij natuurlijk niet weten. Want Hegel en Strausz, Rousseau en Voltaire hebben dat zelfs nooit begrepen. En jij, als een van de vurigste vereerders van deze wijsgeren, kunt daarom ook onmogelijk die wegen kennen, die voor jouw leraren en leiders nog onbekender waren dan Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland voor de Romeinen.

[10] Zou jij als Duitser, in plaats van bovengenoemde leiders, liever de bijbel, Swedenborg en dergelijke wijzen van Duitse afkomst echt vlijtig hebben bestudeerd, dan zou je nu perfect weten hoe Paulus moet worden begrepen. Maar als volgeling van Hegel sta je daar nog ver van af, en er zal nog heel wat moeten gebeuren voor je de innerlijke wijsheid zult bereiken! Let nu echter op, Ik wil je iets zeggen! Als je het aanneemt, zul je beduidend dichter bij het doel gebracht worden.

[11] Kijk, Paulus hield Christus, dus Mij, voor het hoogste Goddelijke wezen zelf, hoewel hij eerst mijn felste tegenstander was. Zeg Me nu eens wat je denkt van het geloof en de wijsheid van de oude Paulus?'

[12] Robert zegt: 'Beste vriend, het is weer uiterst moeilijk op deze vraag een bevredigend antwoord te geven. Want in de eerste plaats zal ook daarvoor wel bovennatuurlijke wijsheid nodig zijn, die mij echter ontbreekt. En vervolgens kan men zonder verdere oordeelkundige be­wijzen toch niet zo maar aannemen, dat de overigens zeer wijze Paulus in alle ernst zelf geloofd heeft, wat hij andere mensen wilde doen geloven. Want alle achtenswaardige oude wijzen, Paulus inbegrepen, hebben beslist zelf heel goed ingezien hoe wankel de basis van alle metafysische en theosofische theorieën is. Zij berekenden met hun goede mensenken­nis hoe ongelukkig het menselijk geslacht al gauw zou moeten worden, wanneer het door dieper inzicht tot het besef van zijn vergankelijkheid zou zijn gekomen. Daarom probeerden zij door toespraken en zinspreu­ken soms op de manier van het orakel van Delphi de volkeren tot een soort mystiek geloof terug te voeren, waardoor tenminste hoop op een toekomstig leven kon worden gewekt. Of ze zelf echter ook werkelijk vervuld van deze hoop leefden en of ze van al datgene wat ze onderwezen volkomen overtuigd waren, blijft voor mij zeker een vraag, totdat ik, hetzij langs de weg van innerlijke wijsheid of door een directe confron­tatie met de geesten die zoiets hebben onderwezen, tot een ander inzicht kom.

[13] Ik voor mij heb er overigens niet de minste moeite mee, jou, mijn allerbeste vriend, zo lang voor een God te houden, totdat ik ergens een andere vind! Zou zich echter eeuwig geen andere God laten zien, dan blijf jij mijn enige God en Heer, ook voor eeuwig! Want als er één onder ons is, dan ben jij dat beslist! Want bij mij is ondanks al mijn Hegelse wijsheid niet het minste spoor van een Godheid te ontdekken. Maar naar een bewijs waarom ik dit graag geloof en aanneem, moet je mij niet vragen, want dan zou ik je het antwoord weer schuldig blijven.

[14] Want wat men gelooft, dat gelooft men zonder bewijs, omdat het geloof op zich niets anders is dan ofwel een traagheid, of soms ook wel een zekere volgzaamheid van het verstand. Eist een actiever verstand echter bewijzen voor het geloofsobject en kunnen deze aan het verstand voldoende gegeven worden, dan houdt het geloof zonder meer op geloof te zijn; want dan wordt het een duidelijke overtuiging!

[15] Bewijzen kan ik mij echter, wat jouw Godheid betreft, volstrekt niet verschaffen. Daarom wil ik ondertussen alleen maar geloven, dat jij voorlopig een God bent. Zou het in de toekomst echter mogelijk worden dit geloof met bewijzen wat duidelijker te maken, dan wordt mijn geloof een zichtbare waarheid. Of mijn geloof echter gemakkelijk zover omge­vormd zal kunnen worden is trouwens weer een ander hoofdstuk.

[16] Want, zie je, ik ben een hardnekkige Thomas, en verlang eerst exacte bewijzen voordat ik iets als een vaststaande waarheid aanneem.

[17] Weliswaar heb je me de bijbel en de theosoof Swedenborg aangeraden; maar wat baat hier zo'n hulpmiddel, waar je het niet bij de hand hebt. Daarom blijf ik maar bij het eenvoudige geloof. En als het jou mogelijk is, maak me dan wat dommer dan ik van nature ben, zodat ik sterker mag worden in puur geloven. Ik zie al van te voren in dat ik dan veel gelukkiger zal zijn dan ik nu ben!

[18] Want een oerdomme kerel heeft met het oog op een gelukkiger bestaan veel voor op een verlichte geest. Terwijl deze in het zweet zijns aanschijns zoekt en zoekt om dichterbij de grote en heilige waarheid te komen, om daardoor zichzelf en vele duizenden gelukkig te maken, bidt de zuivere geloofsmens zijn 'Onze Vader', en gaat dan heel behaaglijk op zijn berenhuid liggen en slaapt zorgeloos, zacht en rustig als een marmot! Breekt dan zijn laatste uur aan, dan maakt hij zich daar bepaald niet al te druk over. Als een priester hem maar tegen enkele goed betaalde missen dispensatie van de hel en aflaat van de tijdelijke straffen in het vagevuur verschaft! Zijn blinde geloof neemt dat allemaal voor goede munt aan en hij sterft in de optimistische hoop rechtstreeks naar de hemel te gaan. Dat noem ik toch maar gelukkige domheid! En ik voeg er nog aan toe:

[19] Een dwaas en een ezel is hij, die zich zijn leven lang bezighoudt met denken en vorsen. Want daardoor wordt zijn geluk niet groter, noch in de materiële wereld, noch, en zelfs veel minder, in deze onstoffelijke, nevelige wereld. Het maakt hem integendeel alleen maar ongelukkiger hoe meer hij naar licht en waarheid dorst maar daarbij steeds meer tot het inzicht komt, dat de ergens aanwezige Godheid nergens een verkwik­kende bron heeft geschapen om die dorst te lessen.

[20] Dus wil ik deze weg nu helemaal verlaten en me in plaats daarvan in de zachte armen werpen van het blinde en trage geloof. Misschien bereik ik zo eerder iets dat men met recht een waar geluk voor een menselijk wezen kan noemen.

[21] Hoe gelukkig is bijvoorbeeld zo'n kloosterprelaat! Hij denkt niets; hij ontdekt niets; maar leeft slechts volgens zijn echt rooms-katho­lieke geloof, volgens de zoete orde van zijn epicurische, stoïcijnse orde­stichter en laat zich dagelijks zijn uitgezochte maaltijden goed smaken. Waarlijk, vriend, dat is een gelukkig leven! En zo'n leven krijg je door het meest blinde en domme geloof?!

[22] Daarom wil ik me nu helemaal zonder na te denken in de armen van het geloof werpen. Misschien zal ik daardoor gelukkiger worden!? Ik geloof daarom nu in jouw Godheid! Zeg me eens, doe ik daar nu goed aan? O spreek geliefde vriend!'

 

33

 

Over het waarachtige en het onwaarachtige geloof

Gevaren en gevolgen van een stompzinnig, genotzuchtig leven!

 

[1] Ik zeg: 'Luister, beste vriend! Tussen datgene wat jij geloven noemt en wat echt geloven is, ligt een oneindig groot verschil! Jouw geloof is pure traagheid van het verstand, terwijl het ware geloof de volle inzet van alle krachten van lichaam, ziel en geest vereist. Jouw geloof is een kikkergeloof. Want zoals een kikker genoegen neemt met iedere nog zo slechte poel, zo neemt een dom gelovig mens genoegen met alle afval. Hij weet ten slotte niet uit elkaar te houden wat hemels of hels is in de leer, die hij blind en dom-gelovig volgt.

[2] Hoe kun je een prelaat gelukkig noemen, wanneer hij door zijn domme geloof onder beschermheerschap van Rome, in zijn klooster op kosten van de domheid van zijn onderdanen zichzelf vetmest en een goed leven leidt. Is soms het aardse gelukkige leven ook een gelukkig leven in deze wereld van de geesten? O, volstrekt niet, zeg Ik je!

[3] Hoe meer iemand op aarde zijn lichaam, als kerker van zijn geest, heeft gediend, hoe meer hij het heeft verzorgd en gevoed, en hoe meer hij deze kerker gewillig gaf, wat hij begeerde, des te meer en des te steviger is hij ook daarmee vergroeid.

[4] Wanneer het dan uiteindelijk tot een scheiding van deze kerker komt, wat zal die dan hard, moeilijk en pijnlijk zijn! Zal men dan niet, zoals bij een moeilijke bevalling, waarbij de lichaamsvrucht op meerdere plaatsen met de baarmoeder letterlijk vergroeid is, ook de ziel en de geest met alle geweld als het ware stuk voor stuk moeten losscheuren van de vetgemeste lichaamskerker, vanwege de noodzaak om deze in elkaar vergroeide wezensdelen, van elkaar te kunnen scheiden? Zal zo'n opera­tie ooit een aangenaam gevoel veroorzaken voor lichaam, ziel en geest? O dat alleen al is een marteling die met geen enkele aardse te vergelijken is, die Ik maar al te goed ken! Als je nu echter dit bittere gevolg bijna altijd met zekerheid kunt verwachten na zo'n aards gelukkig leven, zeg dan eens, of je zo'n leven werkelijk gelukkig kunt noemen?

[5] Geloof Me, zorgeloze en egoïstische dikzakken, evenals alle door eigen vlees geoordeelde ontuchtigen en hoerenlopers, zullen zich volop kunnen verwonderen over de merkwaardige pijnen die de dood van hun lichaam hun zal bereiden!

[6] Met deze pijnen begint pas echt het eigenlijk 'geluk' van zo'n domgelovige! Komt dat 'gelukkige' wezen dan als het ware helemaal verscheurd en doorstoken in deze geestenwereld aan, waar de gevoelig­heid voor iedere indruk oneindig is toegenomen, omdat de ziel die eerst door het grove lichaam werd beschermd, hier helemaal onbeschermd is, dan begint pas het eigenlijke smartelijke 'geluk', dat jouw domgelovig­heid veroorzaakt!

[7] Wanneer jij echter dat 'geluk' werkelijk verlangt, doe dan datgene waardoor je gelukkig denkt te worden. Ik sta er voor in, dat je maar al te vlug heel anders zult gaan denken en oordelen!

[8] Ikzelf echter heb geleerd: 'Wees volmaakt zoals jullie Vader in de hemel volmaakt is!' En Paulus verlangde, dat men alles nauwkeurig zou onderzoeken en het goede daaruit behouden. Zeg eens, werd daarmee een dom geloof aangeraden, dat geen geloof is? Of een echt, levend geloof, dat hemelhoog verheven is boven alle kennis! Oordeel nu zelf of datgene wat jij geloof noemt, wel geloof is! Dan pas zal Ik je precies verklaren wat eigenlijk waarachtig geloven betekent! Spreek jij nu; het is nu weer jouw beurt!'

 

34

 

Roberts begrippen over het geloof en de juiste Godsverering

 

[1] Robert zegt: 'Vriend, je brengt me werkelijk helemaal van de wijs! Luister eens, als dat wat ik voor geloof houd, geen geloof genoemd kan worden, dan mag je meteen het hoofd van mijn romp slaan. Ik zal nochtans niet in staat zijn om te zeggen wat men dan eigenlijk onder werkelijk geloof moet verstaan.

[2] Het zuivere weten kan toch geen geloof zijn! Het aanschouwen en het verstaan en zelfs het betasten toch nog minder? Buiten het weten en het zuivere waarnemen door onze zintuigen ken ik echter verder niets wat de mens in zijn onderscheidings- en beoordelingsvermogen zou kunnen opnemen. En als het weten, evenals het zien, horen, proeven en voelen, geloven betekent, wat is dan eigenlijk datgene wat ik tot nu toe geloof noemde?

[3] Geloven betekent voor mij iets voor waar aannemen wat op zich ook waar kan zijn voor zover het niet in tegenspraak is met de wetten van het gezond verstand, ook al kunnen de leerstellingen niet, zoals een mathematische stelling, worden bewezen. Kunnen ze dat echter wel, dan houdt het geloof vanzelfsprekend op, net zoals de hoop als dochter van het geloof moet eindigen, als deze eenmaal in vervulling is gegaan!

[4] Ik kan me onder geloof daarom niets anders voorstellen dan een gewillig aannemen van leerstellingen en geschiedkundige data, zolang, totdat deze verstandelijk kunnen worden bewezen. Als dit geen geloof is, dan zou ik wel eens willen weten wat geloven dan wel moet zijn.

[5] Jij hebt wel enkele keren tot je leerlingen gesproken over de wonderkracht van het geloof, toen je iets gezegd hebt over het verplaatsen van bergen, wat zij waarschijnlijk geen haar beter begrepen dan ik! Bedoel je dus enkel dit fabelachtige geloof? Dan is mijn geloof echter alles eerder dan dat. Want voor mijn geloof zou niet eens het kleinste zandkorreltje, laat staan een berg geweken zijn!

[6] Ja, luister eens, beste vriend! Als ik op aarde zo’n geloof had gehad, dan zou het de goede Windischgrätz uiterst slecht zijn vergaan. Die zou ik dan wel eens heel curieus van zijn plaats geschoven hebben! Ach, enkel door het geloof bergen te kunnen verplaatsen, dat is een grote en mooie gedachte! Maar helaas slechts een gedachte!

[7] De leerstelling van Paulus, alles te beproeven en daaruit het beste te behouden, was altijd mijn lijfspreuk. En het grote denkbeeld aan God gelijk te worden, hoewel nooit zo volmaakt als Hijzelf is, was de grootste drijfveer voor al mijn inspanningen. Maar wat heb ik daarmee bereikt? Mijn tegenwoordige toestand geeft je vanzelf het antwoord.

[8] En jij schijnt ook nog geen zon onder je voeten te hebben. Ik bedoel daarmee: jouw wondergeloof heeft noch jou, noch mij tot nu toe gouden bergen opgeleverd! Maar wie weet wat er nog komen kan.

[9] Als ik bijvoorbeeld gewillig aanneem dat jij de zoon bent van de levende God of zelfs het hoogste wezen zelf (voorop gesteld dat je van mij verlangt dat ik dat aanneem), dan geloof ik dat alleen maar. Want ik kan mezelf geen bewijs verschaffen dat je dat ook werkelijk bent. En daarom geloof ik het, omdat mijn verstand daarin tenminste geen logische onmogelijkheid ziet. En dat hoofdzakelijk door jouw overtui­gende uiteenzetting, dat de Godheid, bij al haar almachtig handelen een werkelijke Godheid kan blijven, ook al neemt ze tegenover haar schep­selen een zichtbare vorm aan. Maar als ik toch tastbare bewijzen zou krijgen dat jij werkelijk datgene bent wat ik nu slechts geloof, dan houdt het geloof toch op, en in zijn plaats treedt dan een zeker weten op grond van ervaring.

[10] Weliswaar zou je nu kunnen zeggen: 'Kijk, alle ware gelovigen buigen hun knie bij het noemen van Mijn naam en aanbidden Mij. En als jij nu zegt, dat je gelooft dat Ik die Godheid zelf ben, waarom doe je dan niet wat alle ware gelovigen doen?'

[11] Deze tegenwerping is ongetwijfeld het overdenken waard. Maar ik vind dit de Godheid toekomend eerbetoon getuigen van een soort domheid. Wat aan het verstand ontbreekt, wordt dan goed gemaakt door een zekere fanatieke geloofsbeleving.

[12] Indien je werkelijk de Godheid zelf zou zijn, zou je dat toch ook zo moeten zien; anders zou je een eerzuchtige en zeer zwakke Godheid zijn, die eerder zou moeten worden uitgelachen dan aanbeden! Maar ik weet dat jij van zulke zwakheden nooit last hebt gehad, of je nu wel of niet God bent. Daarom lig ik ook nog niet voor je op mijn knieën. Ik weet maar al te goed dat een dergelijke gebaar van menselijke zwakte je alleen maar zou ergeren.

[13] Daarom zou ik dit zelfs ook dan niet doen, wanneer ik tot de overtuiging zou komen dat je werkelijk God bent. Want ik kan volstrekt niet aannemen, dat een alwijze Godheid aanbeden zou willen worden. Als men voor mij zo kruiperig vroom zou doen, zou dat zelfs mij als enigszins gevorderd denker al zinloos en in hoge mate dom voorkomen.

[14] Ik houd een gewetensvol naleven van Gods geboden voor de juiste en God alleen welgevallige aanbidding. Want dat verlangt de eeuwige orde van de Godheid zelf, zonder welke geen wezen mogelijk zou zijn. Maar al het meerdere hoort thuis in het rijk van het blinde heidendom!

[15] Ik heb jouw leer over de schandelijkheid van de lange, joodse lippengebeden vaak bewonderd en hoog geprezen. Terwijl ik het van Paulus afkomstige 'bid zonder ophouden' moest aanzien voor de groot­ste dwaasheid, vooropgesteld dat Paulus onder gebed enkel een aandach­tig lippengemompel bedoeld heeft, wat men van een anders zo wijze man toch nauwelijks kan aannemen.

[16] Ik geloof derhalve nu dat jij God bent. Of op z'n minst een ware zoon van God; een predikaat dat je zelf aan alle mensen beloofde die Gods geboden naleven en Hem daardoor boven alles liefhebben. Ik ben ook vast besloten alles te doen wat jij in je wijsheid van mij verlangt. Maar als je van mij kniebuigingen en rozenkransachtige gebeden mocht verlangen, wees er dan vooraf van verzekerd dat ik zoiets nooit zal doen! En wel, omdat ik daarin alleen een schending, maar nooit een verering zou kunnen zien van jouw naam, die mij boven alles dierbaar is! Zou je nu weer zo goed willen zijn mij te zeggen, of je met deze verklaring wel of niet tevreden bent.'

 

35

 

Tweeërlei kenvermogens van de mens

Alleen het licht van de Geest verschaft het ware geloof

Oefening en reinheid van zeden

 

[1] Ik zeg: 'Vriend, zolang de mens slechts vanuit zijn verstand definities formuleert, kan hij over geloof en over gebed ook geen andere mening hebben dan jij Me heel onomwonden te kennen hebt gegeven. Want het verstandelijk denken biedt de mens geen andere weg dan die van het stoffelijke zien en de zintuiglijke waarneming. Een geestelijk, levendig geloof kan echter in een zinnelijk gemoed even weinig wortel schieten als een tarwekorrel op een granietrots. Hij heeft daar wel een stevige ondergrond, maar omdat de harde rots geen vocht bevat dat de tarwekorrel oplost en de kiem vrijmaakt, blijft de korrel op de harde rots een tijdlang wat hij is. Mettertijd sterft hij echter helemaal af, omdat hij geen voedsel heeft. Wat baat je al je kennis en je verstandelijke gehoor­zaamheid die jij geloof noemt, wanneer je geest er geen deel aan heeft?

[2] Kijk, ieder mens heeft een tweevoudig kenvermogen: een uiterlijk, dat is het hoofd- of eigenlijke uiterlijke zieleverstand. Met dit kenver­mogen is het goddelijke wezen nooit te vatten en te begrijpen, omdat het alleen aan de ziel werd gegeven om de geest in haar voorlopig van de godheid te scheiden en de godheid een tijdlang voor de geest verborgen te houden. Wil een ziel nu met dit uitsluitend negatieve vermogen God zoeken en vinden, dan verwijdert ze zich steeds meer van haar doel naarmate ze dit hardnekkiger langs deze weg blijft najagen.

[3] Maar de ziel heeft nog een ander kenvermogen, dat niet in haar hoofd maar in haar hart zetelt. Dit vermogen heet innerlijk gemoed en bestaat uit een geheel eigen wil, uit de liefde en uit een met deze beide gemoedselementen overeenstemmende voorstellingskracht. Heeft deze eenmaal het begrip van het bestaan van God in zich opgenomen, dan wordt het meteen door de liefde omvat en door haar wil vastgehouden, en dat vasthouden is dan pas 'geloven'.

[4] Door dit geloof, dat levend is, wordt de ware geest gewekt. Deze kijkt dan naar wat hem wakker gemaakt heeft, herkent het en neemt er meteen bezit van, richt zich daarna op als een machtig licht uit God en doordringt dan de ziel en verandert alles in haar in licht. En dit licht is dan het eigenlijke geloof waardoor iedere ziel zalig kan worden.

[5] Heb je ooit over dit enig ware geloof iets vernomen? Je zegt bij jezelf: Nee, deze manier van geloven is mij volkomen vreemd; want denken in het hart lijkt me volkomen onmogelijk! Ja, zo is het ook! Deze zaak moet je wel als iets onmogelijks voorkomen.

[6] Om in het hart te kunnen denken, moet men zichzelf oefenen. Deze oefening bestaat in het steeds opnieuw opwekken van de liefde tot God. Door dit opwekken wordt het hart gesterkt en verruimd, waardoor dan de banden van de geest losser worden, zodat zijn licht (want iedere geest is een licht uit God) zich steeds meer en vrijer kan ontwikkelen. Begint het licht van de geest dan de eigenlijke levenskamer van het hart te verlichten, dan worden ook de talloze oertypen aan de eveneens talloze wanden van het levenskamertje steeds duidelijker in zuiver geestelijke vormen zichtbaar, en aan de ziel ter beschouwing gegeven. En zie, dit schouwen van de ziel in haar hart is dan een nieuwe manier van denken. De ziel komt dan tot nieuwe begrippen en tot grote en duidelijke denkbeelden. Haar gezichtsveld breidt zich bij iedere polsslag uit. De stenen des aanstoots verdwijnen naarmate het verstand in het hoofd verstomt. Dan wordt er niet meer naar bewijzen gevraagd. Want het licht van de geest verlicht de innerlijke vormen zó, dat ze naar geen enkele kant schaduw werpen. Daardoor wordt ook alles wat ook maar zweemt naar twijfel, voor eeuwig uitgebannen.

[7] En zo moet dan ook een geloof dat op deze manier in het hart en niet in het hoofd zijn zetel heeft, een waar en levend geloof genoemd worden: waar, omdat het voortkomt uit het onbedrieglijke licht van de geest; en levend, omdat in de mens alleen de geest in de waarste zin des woords, levend is!

[8] In dit geloof ligt dan ook die uitzonderlijke kracht, waarvan in het evangelie twee keer sprake is.

[9] Om echter tot dit alleen zaligmakend geloof te komen, moet men er ernstig naar streven om in eerdergenoemde oefening zo spoedig mogelijk bedreven te worden. Want wanneer een mens te veel en te lang alleen gezorgd heeft voor de ontwikkeling van zijn verstandelijk vermo­gen en daarmee alleen heeft gezorgd voor aardse doeleinden en welzijn, dan moet het zo iemand volkomen onmogelijk toeschijnen ook in zijn hart te kunnen denken.

[10] Verder dient men ook geheel en al rein van zeden te zijn. Men mag geen zwelger zijn, en vooral geen zinnelijke ontucht bedrijven. Want ontucht en hoererij doodt bijna geheel de geest, of wanneer ze de geest niet vermag te doden, verhindert ze toch voor altijd de vrije ontwikkeling van zijn licht. Hierdoor komt het dan ook, dat zulke hoereerders vooral op gevorderde leeftijd volslagen stompzinnig worden en hun matte leven alleen dan nog een vrolijk momentje ontlokken, wanneer ze na een braspartij een of ander meisje hebben aangegaapt en betast.

[11] Was dat bij jou soms niet het geval de laatste tijd, toen je het vrouwelijk geslacht alleen maar zag als puur lustobject? Vond ook jij in zulke onzuivere genoegens niet de eigenlijke aardse gelukzaligheid? En wanneer je nu zult overgaan naar een zuiver geestelijke zaligheid, is er in jou bijna geen grond, waarop men iets zou kunnen bouwen. Kijk maar, rondom je is alles leeg, zo leeg als in je hart, en net zo wezenloos als in het levenskamertje van je hart.

[12] Zeg eens, waar moeten we nu materiaal vandaan halen om in jou een heel nieuwe mens op te bouwen? Spreek jij nu weer, en schaf raad!'

 

36

 

Roberts wrevel bij de herinnering aan aardse zwakheden Hij wenst andere gesprekken

 

[1] Robert zegt: 'Waarde vriend! Ik merk dat je een beetje scherp wordt en soms ook wat beledigend! Dat is zo'n eigenschap die bijna alle leraren eigen is, of ze nu groot of klein zijn. Want door de bank genomen worden ze allemaal bij bepaalde gelegenheden wat grof en wijzen hun pupillen er soms fijntjes op dat zij behoren tot dat soort geduldige dieren, dat wat betreft zachtmoedigheid en geduld veel overeenkomst heeft met de grote wijsgeren! Naar bloed smachten deze dieren nooit, echter wel naar hooi en stro. Deze magere kost levert natuurlijk voor de opbouw van de hersenen slechts een geringe bijdrage. Vandaar dat deze dieren gewoonlijk verdraaid weinig van die grijze, brijachtige massa in hun kop hebben, waarvan het hoofd van Socrates een overvloedige rijkdom moet hebben gehad.

[2] Je hebt mij zonder veel moeite begrijpelijk gemaakt, dat het om mij heen, evenals in mij, in zekere zin zo leeg is als in het hoofd van de viervoeter die zijn levensether uit hooi en stro betrekt. Daarom kan ik er werkelijk niet omheen je te vragen om in het vervolg, als ik dan al volstrekt een ezel ben, mij dit zonder omhaal ronduit te zeggen! Want als jij werkelijk niets in mij vindt wat deugt voor een verdere ontwikke­ling van mijn inzichten, als in mij geen andere materie aanwezig is dan wat er mogelijkerwijs in de kop van een ezel zit, zeg het dan maar ronduit, dan zal ik me daardoor helemaal niet gekrenkt voelen. Want waar niets is, daar is nu eenmaal niets!

[3] Ik zie wel in, dat het door jou toegelichte innerlijke geloof nooit in mij aanwezig is geweest. Maar wat kan ik er aan doen, als mij tot nu toe de kern van het ware geloof door niemand werd uitgelegd? Zou er in plaats van Hegel iemand anders geweest zijn die mij op jouw manier zou hebben onderwezen, dan zou ik zeker geen Hegeliaan geworden zijn, maar zou ik gelijk een Paulus voor je staan.

[4] Maar omdat dit niet het geval was en er bij mijn weten zeker niemand ooit op de gedachte kwam dat de mens ook in zijn hart, ja misschien zelfs ook in zijn knieën en hielen zou kunnen denken, moest ik wel daar mijn gedachten vormen waar onze lieve moeder natuur ze in mij gelegd had. Op de aarde dacht ik in mijn hoofd aldus: Alle ledematen en ieder deel van het menselijk wezen heeft zijn eigen bestemming en doelmatige werking. De voeten kunnen de handen niet vervangen, het achterwerk niet het hoofd, de inhoud van de maag niet die van het hoofd, het oor niet de functie van het oog, en het hart niet die van de tong. Daarom dacht ik dan ook alleen met mijn hoofd en liet daarbij mijn hart ongestoord zijn werk verrichten. Als ik daardoor hier leeg ben aangeko­men, kan ik daar dan iets aan doen?

[5] Als je nu echter dingen van mij verlangt die mij op de aarde nooit ten deel vielen, dan ben je klaarblijkelijk ondanks al je wijsheid nog duizendmaal dommer dan ik, en zul je me in het vervolg weinig, of niet kunnen helpen!

[6] Het is ook flauw van je om me hier mijn aardse, werkelijk maar zelden voorkomende braspartijen en venusdiensten voor te houden, en ze tevens aan te dragen als de oorzaak van het feit dat ik hier zo leeg voor je sta. Wanneer zulke genoegens, die in de natuur van de mens zijn gelegd zoals de kiem in de zaadkorrel, voor jou zonde zijn, waarom zijn ze dan in de mens gelegd?

[7] Men zegt toch van een leeuw dat hij geen muggen vangt. Als jij echter niet alleen een van de grootste wijsgeren bent, maar zelfs de almachtige Godheid zelf, zoals je me in het verloop van ons samenzijn reeds enkele keren niet onduidelijk hebt te verstaan gegeven, dan is het voor mij onbegrijpelijk dat je er zulke kleinigheden bijhaalt. Zaken die ik als mens, zelfs wanneer ik me enkele ogenblikken aan hun ellendig genot overgaf, nauwelijks de moeite vond om over na te denken!

[8] De mens is wat zijn lichaam betreft een dier en heeft daardoor jammer genoeg ook dierlijke behoeften, en de bevrediging daarvan wordt hem door zijn natuur met ijzeren hand gedicteerd. Voelt hij in zichzelf

een onweerstaanbare drang waartegen alle geestelijke bezwaren niet bestand zijn, dan is het een noodzakelijke plicht van de geest, het vlees zijn natuurlijke drift te laten bevredigen om zich daarna in de eigen geestelijke sfeer weer vrijer te kunnen bewegen.

[9] Wanneer de geest dus aan de dwang van zijn vlees tegemoet komt, en wel in perioden van aandrang, wanneer hij darmen en blaas ontlast, wanneer hij spijs en drank tot zich neemt die hem goed smaken, wanneer hij verder de lastige geslachtsdrift, wanneer die zijn offer vraagt, ook naar mogelijkheid bevredigt om daarna weer enkele uren door hem met rust te worden gelaten, zeg dan eens of dat wel ooit als zonde kan worden aangerekend? En vooral hier waar wij beiden hopelijk voor eeuwig van zulke grove natuurdriften verschoond blijven. Want zonder lichaam zouden we door het lichaam te dienen toch zeer zeker met een verdraaid slechte zaak bezig zijn?

[10] Laten we dus maar over wat anders praten en al die voorbije natuurlijke dingen laten voor wat ze zijn! Laten we het bijvoorbeeld eens hebben over de sterrenhemel! Dat zal me meer verheffen dan het oprakelen van al mijn voormalige natuurlijke uitspattingen!

[11] Kijk, zeer gewaardeerde vriend en God en alles wat je ten opzichte van mij maar wilt zijn: ik kan me weliswaar over mijn tegenwoordige toestand helemaal niet beklagen. Ik ben niet dorstig, of hongerig; mijn gehele wezen wordt door geen pijn geplaagd en aan jouw gezelschap heb ik genoeg voor alle eeuwigheid. Maar, als we voor onze wederzijdse debatten een wat beter plekje zouden kunnen vinden, zou dat werkelijk niet slecht zijn! Want hier ziet het er toch wel een beetje te ijl uit, ja, je zou zelfs kunnen zeggen dat het helemaal op niets lijkt! Behalve deze kleine berg waarop we nu al geruime tijd samen staan, is er geen enkel wezen te ontdekken. Konden we maar ergens een grasveldje met bijvoor­beeld een eenvoudig landhuisje ontdekken en in bezit nemen, dan zouden we onze uiterst interessante debatten in een veel betere sfeer kunnen vervolgen!

[12] Belangrijke informatie over zonnen en verschillende andere hemellichamen zou bijzonder interessant zijn! Maar vooral niets meer over de aardse levensomstandigheden die gelukkig voorbij zijn! Want die zouden me met de grootste tegenzin vervullen, zodat ik tenslotte helemaal niet meer in staat zou zijn, om zelfs met jou nog over iets te spreken! Zou het je dan ook mogelijk zijn voor ons beiden zo'n plekje op te sporen, dan zou ik je zeer dringend willen verzoeken daarvoor je zorg en wijsheid aan te wenden!'

 

37

 

Lofprijzing als gevaar voor de ziel

Zelfs engelvorsten hebben deemoed nodig voor hun geestelijke vooruitgang

Beken deemoedige schuld, omwille van je welzijn

 

[1] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder! Dat is nu helaas niet mogelijk. Hier in de wereld van de geesten kan alleen datgene in werkelijkheid zichtbaar worden wat een mensenziel in haar hart mee hier naartoe brengt. Is het hart echter geestelijk helemaal leeg, zoals helaas bij jou ondanks dat je er tegen protesteert, dan kan daar ook niet het kleinste grasveldje uit te voorschijn komen.

[2] Je zei ook dat Ik beter wat kon vertellen over de sterrenhemel, dan je je aardse fouten voor te houden. Dat wil Ik graag geloven. Iedere ziel wordt vanaf het oerbegin van haar bestaan liever geprezen dan berispt, ook al is daar nog zo veel reden voor.

[3] Maar geloof Me, iedere lof, ook al is die verdiend, is gif voor de ziel en dus ook schadelijk voor de geest. Zou Ik je vijandig gezind zijn, dan zou Ik je loven, om je daardoor te gronde te richten. Maar omdat Ik beslist je grootste vriend ben, moet Ik alleen al daarom eerlijk met je praten. Want een schandelijke vleier is voor iedereen een gevaarlijke vijand, omdat hij onder het mom van vriendschap gewoonlijk een verscheurende wolf verbergt. Ik zeg je, je kunt jezelf niets ergers aandoen dan jezelf lof toe te zwaaien en je te verheugen over je eigen voortreffe­lijkheid. Want daardoor geef je jezelf een doodsteek in je eigen hart.

[4] Ik heb daarom ook al mijn leerlingen ernstig opgedragen zich zelfs dan niet te laten prijzen als ze alles gedaan hadden, wat God maar van hen verlangde. Ook dan moesten ze steeds heel ernstig staande houden dat ze niets anders dan nutteloze knechten waren.

[5] Waarom verlangde Ik dat van mijn leerlingen? Omdat alleen Ik maar al te duidelijk zie wat de ziel moet doen om door het vrijmaken van haar geest zichzelf waarlijk vrij te maken. In de hele oneindigheid bestaat er maar één enkel werkzaam middel om dit doel te bereiken en dat heet 'deemoed van het hart', in de totale betekenis van het woord!

[6] De echte, volmaakte deemoed, die werkelijk nut heeft voor de ziel, sluit zelfs de zwakste en bescheidenste zelfverheerlijking uit, omdat daardoor de eigenliefde, die een zich-afwenden van de Godheid is, voedsel krijgt, voedsel waaraan de geest ten onder gaat, wat de echte dood van de ziel is.

[7] Wanneer Ik je nu ook nog zou prijzen, ofschoon al je aardse doen en laten goed beschouwd slechts Mijn terechte afkeuring verdient, en er in jou bovendien nog een sterk verlangen naar lofprijzingen aanwezig is, waardoor je Mij op zijn minst zover zou willen brengen dat Ik jouw wijsheid zou waarderen en een groot respect zou krijgen voor de scherpte van je verstand, wat zou er dan van jou terecht komen?

[8] Neem nu echter eens aan dat het mogelijk zou zijn zoiets bij Mij te bewerkstelligen: wat zou dat voor jou tot gevolg hebben? Niets anders dan dat Ik als overwonnene voor jou zou moeten wijken, omdat jouw grotere kracht Mij zou onderwerpen, wat in de geestenwereld zo veel wil zeggen als zijn tegenstander opslokken, zodat hij niet meer zichtbaar aanwezig is. Het gevolg daarvan zou zijn, dat je weer helemaal alleen zou staan, en het dan wel uiterst moeilijk zou worden om ooit weer gezel­schap te krijgen. Want wanneer Ik iemand zou verlaten, dan zou die ook voor eeuwig verlaten zijn, en dan zou de dood zijn ziel eeuwig ten deel vallen.

[9] Zoiets is echter absoluut onmogelijk. Zelfs de grootste wijze van alle sterren moet tot in de meest innerlijke vezel van zijn leven voor Mijn wijsheid buigen. En dat is heilzaam, zelfs voor de diepzinnigste engelen­geest. Want ook de grootste engelen moeten deemoedig zijn, willen ze volkomen zalig zijn, ofschoon de glans van hun wijsheid iedere zon tot een donkere klomp maakt wanneer deze in de sfeer van hun licht komt.

[10] Hoeveel noodzakelijker is dus voor jou een echte verdeemoedi­ging; jij, die nog een gemis hebt aan alles wat je ook maar met een sprankje werkelijk bestaan zou kunnen vervullen. Beoordeel daarom in het vervolg alles wat Ik je voorhoud nauwkeuriger en word daarover niet boos, maar beken je schuld tegenover Mij en verdeemoedig jezelf. Dan zul je in ogenblikken verder komen dan anders in duizenden jaren!

[11] Denk daar goed over na en zeg Me precies wat je zult doen. Ik zal Me van nu af aan daarnaar richten.'

 

38

 

Roberts terugblik op zijn aardse lotgevallen

Tuchtig mij, maar verlaat mij niet

 

[1] Robert zegt: 'Vriend, je woorden klinken heel ernstig. Je schijnt het heel serieus met me voor te hebben, waarvoor ik je uit het diepst van mijn hart dankbaar moet zijn. Maar hoe je mij als nog veel te weinig verdeemoedigd kunt beschouwen, is mij totaal onbegrijpelijk. Ben ik dan niet al van af mijn ellendige geboorte door alle mogelijke tegenslagen tot het uiterste vernederd?

[2] Toen ik mij mettertijd, ondanks alle belemmering enigszins uit het stof omhoog gewerkt had, braken er onlusten uit in mijn staat. Zie, ik bedwong ze door mijn rechtschapen wil en verstand, zonder mij daarvoor door de overheid te laten bevorderen. Toen daarop heel Europa opstandig werd, werd ik als gedeputeerde van mijn staat naar Frankfurt gezonden en ik vertegenwoordigde daar mijn staat naar beste vermogen, geleid door mijn bewust goede wil. Heus, het was in de verste verte nooit mijn bedoeling iemand schade te berokkenen, maar alleen slechts te helpen, en wel op de manier zoals ik het voor de volkeren, volgens mijn toenmalige overtuiging, voor nuttig hield. Of het hun werkelijk voordeel zou hebben gebracht als mijn projecten zouden zijn verwezenlijkt, is een andere kwestie. Maar toentertijd kon ik onmogelijk anders handelen dan zoals ik het naar kennis en geweten goed en billijk achtte. En ik ben van oordeel, dat ieder woord en iedere handeling voortkomend uit een rechtschapen gemoed, door God en iedereen als juist wordt erkend. Want ik geloof dat ook God slechts naar de wil en niet naar het resultaat kijkt, dat toch altijd in handen van de goddelijke macht ligt.

[3] Toen in Oostenrijk grote onlusten uitbraken, dacht ik er aan hoe het mij in mijn staat gelukt was een volksopstand tegen de koning te bedwingen. Ik dacht toen, dat me dat in Oostenrijk ook wel zou lukken! Ik nam dus het besluit mij daarheen te spoeden.

[4] Daar trof ik echter een heel andere situatie aan. Het volk was neerslachtig en klaagde luid over de ontrouw van zijn bestuurders. De slechtheid en grote geldzucht was bij alle heersers, aristocraten, kooplui, goud- en zilverjoden, van hun gezicht af te lezen. Het arme volk werd alleen maar uitgemaakt voor laag en gemeen gepeupel. Een ieder die het arme, geestelijk en lichamelijk verdrukte volk met goed en bloed en met raad en daad wilde helpen, werd als volksopruier en muiter opgepakt en zonder pardon om het leven gebracht; een' eer' die ook mij heel smadelijk te beurt viel. Wanneer men als doorgaans gezien en achtenswaardig man als een ordinaire misdadiger naar de plaats van terechtstelling wordt gesleept en daar als een gevaarlijk beest wordt doodgeschoten, dan geloof ik toch, voor iedere eer die iemand ooit ergens ten deel zou kunnen vallen, voldoende te zijn vernederd.

[5] Of is dat voor jou ook nog te weinig deemoed? Moet ik soms nog meer vernederd worden? Ik vind vooral in mijn huidige situatie, dat zoiets totaal onmogelijk is. Want ellendiger te zijn dan ik nu ben, zal zeker nauwelijks een wezen, waar dan ook, beschoren zijn!

[6] Ik heb niets anders dan jou alleen, mijn allerbeste vriend. Jij bent mijn alles: mijn troost, mijn grootste rijkdom, mijn enige schadeloos­stelling voor al mijn aardse lijden en vernederingen! Maar, in plaats van me te troosten, roep jij door jouw uiterst wijze spreken bij mij ook nog een heleboel nieuwe, pijnlijke twijfels op, die mijn diepe ellende alleen maar kunnen vergroten, maar nooit kunnen verminderen. 0, beste vriend, dat is een beetje hard van je!

[7] Het kan best zijn dat je de beste bedoelingen met me hebt. En als het me mogelijk is te doen wat je me aanraadt, dan kan dat ook wellicht mijn grootste geluk zijn. Maar bedenk daarbij wel, dat ik een ellendig en allerongelukkigst wezen ben, dat het volledig ontbreekt aan alles wat het gemoed zou kunnen opbeuren. Daarom zou je je zeer wijze lessen tenminste zo kunnen brengen, dat ze mij niet te veel angst aanjagen!

[8] Ik wil me voortaan niet meer met ook maar de geringste gedachte loven. Al mijn handelingen zullen voor eeuwig met het stempel van slechtheid en verachtelijkheid gebrandmerkt blijven. Graag wil ik voor jou, als je dat verlangt, het minste en geringste waardeloze wezen van de hele oneindigheid zijn.

[9] Als jij me maar niet verlaat; maak me daardoor niet totaal ongelukkig. Dreig me niet meer met weggaan, maar sterk mij met de verzekering, dat je me nooit zult verlaten. Dan geef ik jou de heilige verzekering, dat ik alles zal doen wat je maar van me verlangt!

[10] Heb ik op aarde, hoe dan ook, gezondigd, tuchtig mij daar dan voor en verneder mij zo diep als maar mogelijk is. Ik zal desondanks nooit ophouden jou lief te hebben. Maar praat me niet meer over verlaten! Want dat zou het verschrikkelijkste zijn wat je me zou kunnen aandoen!'

 

39

 

Wending ten goede bij Robert Tekstverklaring over Johannes de doper

In Robert breekt de dag van het eeuwig verlichtend inzicht aan

 

[1] Ik zeg: 'Welnu, beste vriend en broeder, dat zal Ik ook niet doen! Wij blijven wel bij elkaar. Maar op de manier zoals nu zou dat op den duur zeker niet gemakkelijk te realiseren zijn, want daarmee zou je weinig geholpen zijn.

[2] Ik ontdek nu echter werkelijk een goede ommekeer in jou en kan je daarom verzekeren, dat het al heel vlug beter met je zal gaan. Alleen moet je datgene wat Ik je nu bekend ga maken nauwkeurig volgens Mijn voorschrift opvatten en daarnaar handelen met je hart, dan zul je meteen helderder beginnen te zien. En je zult over het wezen van veel dingen waarover je nu nog in het duister verkeert, helderheid en duidelijkheid verkrijgen.

[3] Kijk, in het evangelie staat, waar sprake is van Johannes de Doper, o.a.: Ik ben slechts de stem van een roepende in de woestijn en bereid de weg des Heren. Ik ben niet waardig de schoenriemen los te maken van Hem die na mij komt. Ik doop slechts met water; Hij zal echter dopen met de geest van de waarheid, met de Geest Gods voor het eeuwige leven! Deze meest verhevene die na mij komt, zal groter worden onder u en in u; maar ik, Johannes, zal minder worden! Wat denk jij wel, wat deze grootste van alle profeten daarmee heeft willen zeggen?'

[4] Robert zegt: 'Ja, mijn beste vriend! Als ik dat zou begrijpen, dan zou ik werkelijk nooit op deze treurige plek, waarop ik nu sta, terecht gekomen zijn.

[5] Deze teksten, die ik nooit begrepen heb, waren er het meest schuld aan, dat ik aan jouw Godheid begon te twijfelen, wat dan ook de voornaamste reden was waarom ik nieuw-katholiek werd.

[6] Verklaar me daarom toch deze hoogst mystiek klinkende teksten. Want uit mezelf zou ik de eigenlijke betekenis daarvan, evenals van veel andere teksten, nooit te weten komen.'

[7] Ik zeg: 'Welnu, luister dan! Johannes de Doper is binnen het lichaam van de kerk datgene, wat bij ieder mens het uiterlijke, wereldse verstand is. En het verstand van ieder mens zou moeten zijn als dat van Johannes. Zoals Johannes voor Mij de weg heeft bereid, zo zal ook een goed uiterlijk verstand de weg naar het verstand van het hart vrijmaken; het verstand van het hart, dat gelijk is aan Mijzelf. Want Ikzelf neem dit verstand van het hart uit mijn Geest en leg het als een goede zaaier in de bodem van het hart; dat is de echte liefde, die door deemoed en zachtmoedigheid heel goed wordt gevoed.

[8] Johannes is een roepstem in de woestijn en dat moet een goed uiterlijk verstand ook zijn. Want de wereld waaruit het verstand zijn eerste indrukken opdoet, is een woestijn. En wel, omdat anders geen mens van de Godheid volledig losgemaakt en de vrije keuze gelaten zou kunnen worden. En dus is het uiterlijke verstand, dat deels uit deze woestijn, deels echter ook aan indirecte of directe openbaringen uit de hemelen, zijn indrukken, ideeën en beoordelingen ontleent, juist door de opname van de geopenbaarde waarheden ook de 'stem van een roepende in de woestijn', en bereidt door het geloof de weg naar het begrijpen met het hart.

[9] Dit uiterlijke verstand doopt dus de ziel met het water van de deemoed en van de bereidwillige gehoorzaamheid. Het verstand van het hart echter, waarin de eeuwige Geest uit God woont, moet door het wekken van deze Geest noodzakelijkerwijs juist met deze Geest dopen, omdat de Geest uit God, het ware licht, de volste waarheid, de liefde en daardoor het eeuwige leven zelf is.

[10] Het is dus vanzelfsprekend dat het uiterlijke verstand beslist moet afnemen, ja uiteindelijk zelfs moet worden gevangen genomen en ont­hoofd, wanneer het ware verstand van het hart, dat gelijk is aan Mijzelf, in ieder mens toeneemt en uitgroeit tot de heerlijkste boom des levens, waarin volkomen kennis ligt. Dat dus het uiterlijke verstand het werke­lijk niet waard is om de schoenriemen van het verstand van het hart los te maken, zal toch even duidelijk zijn als dat het licht van een nachtlamp aanzienlijk minder is dan het licht van de zon op het lichtst van de dag.

[11] Ik wil nu niets meer over je aardse daden zeggen, of ze goed of niet goed waren. Want ze kwamen allemaal voort uit je uiterlijke verstand, waarin de stem van de roepende helemaal niet kon doordrin­gen, omdat het al te grote rumoer van de woestijn, de 'Johannes-loze' wereld, de ware Johannes, dat is Mijn geopenbaarde leer, overstemmen moest. Want wanneer over een woestijn sterke orkanen razen en donders rollen, dan gaat de stem van de roepende maar al te gemakkelijk verloren. Het gericht en de dood vieren dan ongestoord hun oogstfeest.

[12] Maar dan kom Ik ook daarheen om te redden wat nog te redden valt. Weliswaar niet over een weg die door Johannes werd voorbereid, maar als een bliksem die van horizon tot horizon oplicht, net zoals nu bij jou het geval is. Wie het licht van deze bliksem aanvaardt, die wordt gered. Wie dit licht echter niet aanvaardt, die gaat ten onder, d.w.z. hij begeeft zich op een weg waarop het heel moeilijk zal zijn het hem door God gestelde doel te bereiken.

[13] Jij echter hebt het licht van de bliksem goed vastgegrepen. Daarom kwam de Redder Zelf ook naar je toe en leidt je nu langs de goede weg. Maar je moet de Redder nu gewillig volgen en Hem door je uiterlijke verstand geen hindernissen in de weg leggen, anders vertraag je zelf het bereiken van het doel.

[14] Wat ben je nu van plan te doen na Mijn uitleg van die teksten, die volgens je bekentenis Diegene voor jou verborgen, die je het duide­lijkst had moeten waarnemen?'

[15] Robert zegt nadenkelijk: 'O vriend! Ja, oneindig veel meer dan alleen maar een vriend! Nu pas begint het in mij opeens geweldig te dagen! O Heer, Heer! Hoe kunt U bij mij vertoeven? Want ik ben toch een zondaar!

[16] Wat hield mijn blik toch gevangen, dat ik U niet herkende? Wel zei me mijn sterke liefde tot U, dat U meer moest zijn dan waarvoor mijn armzalige verstand U hield. Maar een duivel of wie dan ook, schoof steeds een sluier voor mijn ogen. Maar nu zie ik de eindeloze kloof tussen mij en U! Nu kan ik niets anders zeggen dan: 0, mijn grote Heer en God! Wees mij genadig en ontferm U over mij, arme, dwaze zondaar, die ik voor U ben!'

 

40

 

Nieuw leven uit de Goddelijke Geest begint

Aankondiging van een nieuwe vrijheidsproef op een hoger erkenningsniveau

 

[1] Ik zeg: 'Beste broeder en vriend! Ik zeg je: jouw zonden zijn je vergeven, omdat je je zo verdeemoedigd hebt dat je de waarde van je uiterlijke verstand totaal opgaf en in plaats daarvan het verstand van je hart aannam. Daarom zullen van nu af aan al jouw aardse gebreken niet meer ter sprake komen!

[2] Je bent nu een heel nieuwe levensfase begonnen, waarin je nogmaals een vrijheidsproef moet doormaken. Daardoor word je de gelegenheid geboden je oude aardse mens helemaal af te leggen en in plaats daarvan de innerlijke mens uit Mij volledig te voorschijn te laten komen.

[3] Tot nu toe was je zonder gezelschap en had je ook geen vaste grond om je voeten op te zetten. De schrale grond hier komt precies overeen met de door jou aangenomen leerstellingen, die je als nieuw-katholiek aan Mijn evangelie hebt ontleend. En Ikzelf kwam je precies zo tegemoet als jij je Mij op aarde, met behulp van je verstand, in je hart had voorgesteld: namelijk alleen maar als een zeer wijze leraar uit het verle­den. Zo echter kon Ik natuurlijk niet blijven, maar Ik moest je door allerlei leringen zover brengen, dat je Me uiteindelijk uit jezelf moest zien als datgene, wat Ik eeuwig al ben en ook eeuwig zal blijven!

[4] Maar dit inzicht alleen is nog lang niet genoeg. Je moet om het ware hemelrijk te verkrijgen, dit inzicht ook verlevendigen met de ware liefde tot de naaste en daardoor met alle liefde tot Mij!

[5] Daarom zal Ik je nu naar een plaats brengen waar het je aan gevarieerd gezelschap beslist niet zal ontbreken. Je zult een aanzienlijk stuk grond krijgen met een groot en goed ingericht woonhuis, en wel aan een hoofdweg in een heel bekoorlijke omgeving. Ook wordt er gezorgd voor een aanzienlijke staf personeel, die je op je geringste wenk zal gehoorzamen.

[6] Veel reizigers komende van de aarde in deze geestelijke wereld zullen aan jouw huis voorbijtrekken en bij jou aankloppen. Daar zullen vrienden en vijanden bij zijn. Maar zorg er voor, dat je ze allemaal met oprechte liefde ontvangt en hun geeft wat ze nodig hebben, omdat ze allemaal Mijn kinderen, en dus ook jouw broeders zijn. Dan zul je al datgene veelvoudig weer goed maken, wat je op aarde weliswaar niet door je wil maar alleen door je geestelijke onverstand hebt bedorven. Ikzelf zal dan weer naar je toe komen en zal dan tegen je zeggen: Omdat je deze kleine huishouding goed beheerd hebt, zul je nu voor een grotere taak gesteld worden!

[7] Neem je bovenal in acht voor woede en wraakzucht, alsook voor onzuivere liefde, waarvoor het je aan gelegenheden niet zal ontbreken. Dan zal je nieuwe levensopgave zeer binnenkort volbracht zijn en je ware, eeuwige levensgeluk zal vanaf dat moment pas beginnen te stralen.

[8] Wees ook op je hoede voor nieuwsgierigheid! Want die maakt geen enkele geest beter en lichter, maar al te gemakkelijk alleen maar slechter en duisterder. Mochten je krachten te kort schieten, draag dan alles aan Mij op, en je zult dan spoedig voldoende hulp krijgen.

[9] Nu weet je alles. Zeg Me daarom nu, of je met Mijn voorstel tevreden bent? Waarna we ons dan ook meteen op die bepaalde plaats zullen bevinden!'

 

41

 

Robert: 'Uw wil is mijn leven'!  - De Heer: 'liefde voor liefde!'

 

[1] Robert zegt: '0 Heer, U bent nu voor eeuwig mijn enige liefde! Ik vind alles onuitsprekelijk goed, wat U ook maar met mij, arme zondaar, van plan bent te doen. Ik kan alles slechts zien als Uw onme­telijke genade en erbarming! Wat ben ik dan wel voor U? Wat is het stof vergeleken bij Hem, die de eindeloze ruimte uit eigen kracht heeft geschapen en met talloze wonderwerken van Zijn eeuwige liefde en wijsheid heeft vervuld. Uw heilige wil is mijn leven! Hoe zou ik daarom onrechtvaardig kunnen vinden, wat U voor mij beslist? 0, Heer, Uw naam worde geheiligd en laat Uw wil mijn leven zijn!

[2] Wat in mijn vermogen ligt, zal ik met een vreugdevol hart doen! Want U, mijn God en enige liefde, hebt het me toch zelf geboden. Waarom zou mij dat niet boven alles heilig, en in mijn liefde voor U welkom zijn?

[3] Alleen dat U mij zichtbaar weer wilt verlaten, zal mij zeker heel pijnlijk zijn. Maar ook dat is Uw heilige wil.En die zal U weer bij mij terugbrengen wanneer mijn hart U eens waardiger zal zijn dan nu, nu het voor Uw heiligheid bijna zou kunnen vergaan van terechte schande! Hoe kon het zo lang zo onbegrijpelijk blind en afgestompt zijn, dat het U niet bij de eerste oogopslag herkende en U zelfs op een weerbarstige manier tegemoet trad!

[4] O Heer! Mijn grote dwaasheid verlamt nu mijn altijd dwaze tong, zodat ik nauwelijks in staat ben nog langer met u, O Allerheiligste, te kunnen spreken. Breng Uw wil daarom maar zo vlug mogelijk ten uitvoer!'

[5] Ik zeg: 'Wel, wel, mijn geliefde broeder...!'

[6] Robert echter zegt snel: 'O Heer! Noem mij 'stof en 'niets', maar niet 'broeder'! Want hoe kan het niets een broeder voor U zijn?

[7] Ik zeg: 'Ik zal wel het beste weten of en hoe jij voor Mij ook een echte broeder bent. Maak je daar nu maar niet zo druk over! Ik zie zojuist iets in je hart, dat zich nu plotseling gevormd heeft! En daarom zullen we beiden bij jouw komende levensvrijheidsproef niet zo ver van elkaar af staan als jij het je voorstelt. Want wanneer iemand door zo’n liefde begint op te bloeien, zoals dat nu bij jou plotseling het geval is, zal zijn weg in het vervolg met heel weinig stenen des aanstoots bezaaid zijn.

[8] Kijk, mijn beste Robert, al je zonden zijn verdwenen. En Ik heb je onbeschrijflijk lief, omdat ook jij Mij nu zo begint lief te hebben! Hoe zou Ik je dan kunnen verlaten? 0 nee! Wees maar niet bang!

[9] Omdat je Mij zo lief hebt zal Ik je niet verlaten, maar Ik zal met je in jouw huis trekken en met je samenwerken! En daarom zal Ik je ook veel kwijtschelden van datgene wat je anders nog zou moeten doorma­ken! Want hem, die veel liefde heeft, zal ook veel worden vergeven!

[10] Je zult wel alles doormaken wat Ik je eerder heb toegezegd, maar aan Mijn zijde! Zeg Me nu eens, geliefde broeder, of dit voorstel je beter bevalt dan het vorige?'

 

42

 

Een ware broeder. De gelijkenis van het schijfschieten

Alles wordt bepaald door de liefde tot de Heer

 

[1] 'O Heer', zegt Robert na een poosje, 'als U mij, een zondaar voor U, toch maar niet 'broeder' zou willen noemen! Want zo'n enorm grote genade ben ik toch eeuwig niet waard!'

[2] Ik zeg: 'Laat dat verder maar rusten! Nu leeft immers Mijn evenbeeld in jou. Door jouw liefde tot Mij ben je immers in Mij zoals Ik in jou ben, en daarom zijn we één in de liefde. En zie, deze eenheid vormt een echte broeder. Ook al staan we ieder volkomen op onszelf, dan staat dat toch de innigste verbroedering niet in de weg, die toch een echte éénwording door de liefde is. Want er bestaat maar één ware liefde en één waarachtige goedheid, en deze zijn identiek en dus één in alle engelen en andere zalige geesten, en volkomen gelijk aan Mijn liefde en het goede uit haar. En zie, deze volledige gelijkheid heet waarlijk 'een broeder'!

[3] En zo ben je voor Mij, omdat je Mij nu waarachtig liefhebt, ook een echte broeder. Zoals Ik eens op aarde allen die Mij daadwerkelijk navolgden, broeders noemde; niet uit een soort vriendelijke hoffelijk­heid, maar volledig naar waarheid. Maak je dus in het vervolg geen zorgen meer als Ik je broeder noem, want nu weet je ook waarom!

[4] Maar zeg Me nu eens of dit tweede voorstel je liever is dan het eerste?'

[5] Robert zegt: 'O Heer! Allerbeste, heilige Vader van alle mensen en engelen, daar valt niets meer over te zeggen; iedere vergelijking valt vanzelf weg. Want wat U bepaalt, is steeds het allerbeste, omdat U, als de eindeloze goedheid, het zo hebt bepaald. Dat het tweede voorstel me duidelijk liever moet zijn dan het eerste, is vanzelfsprekend. Want om U, liefdevolste Vader, al is het maar schijnbaar, te moeten missen, kan toch zeker geen wezen dat U zo onbeschrijfelijk liefheeft als ik, even aangenaam zijn als wanneer hij U als zijn alles ook persoonlijk zichtbaar naast zich heeft!

[6] Maar daar U zo eindeloos barmhartig bent, vraag ik U uit het diepst van mijn hart ook om me genadig te willen aangeven wat ik dan moet doen, zodat ik Uw liefde tenminste iets waardiger mag zijn dan ik jammer genoeg tot nu toe ben geweest!'

[7] Ik zeg: 'Geliefde broeder! Je hebt op aarde toch meermalen een spel gezien dat 'schijf- of prijsschieten' heette? Je zegt bij jezelf: 'O ja, ik heb vaak zelf mee geschoten en zelfs soms een prijs gewonnen!' Goed, zeg Me dan eens, hoe en waarom heb je die prijs dan gewonnen? Allen die met schieten een prijs wilden winnen, moesten toch een zelfde som inleggen en toch won jij de prijs!

[8] Je zegt nu bij jezelf: 'Omdat ik gelukkigerwijs het middelpunt van de schijf geraakt heb! Degene die de prijs uitreikte, had daar goed beschouwd geen voordeel van, maar hij had er toch, evenals ik, groot plezier in dat ik in de roos schoot'.

[9] Ik zeg verder tot Robert: 'Zie, zo gaat het ook bij Mij; Ik ben een eeuwige prijs uitdeler voor al Mijn schepselen en in het bijzonder voor de uit hen voortkomende kinderen. De schietschijf is Mijn Vaderhart, de schutters zijn Mijn kinderen. Hun schietgeweren zijn hun eigen harten en de prijs ben Ikzelf weer en het meest volkomen eeuwige leven met en uit Mij!

[10] Wat moeten de kinderen derhalve doen om de prijs die Ik voor hen bestemd heb te winnen? Kijk, niets anders dan hun harten met scherp te laden en daarmee op het centrum van Mijn hart te schieten. En wanneer ze dat raken, hebben ze ook reeds de prijs van hun leven binnen. En bij Mij gaat dat des te gemakkelijker, omdat Ik helemaal geen inzet nodig heb, daar Ik iedereen toesta helemaal gratis te schieten.

[11] Zoals jij op aarde soms de beste schutter was, is het jou ook hier gelukt het centrum van Mijn hart met het jouwe te treffen. En zodoende heb je nu ook al alles wat Ik van je verlang, namelijk de ware liefde. Die alleen maakt je Mijn wederliefde waardig, omdat zij alleen door Mij wordt erkend als werkelijke verdienste. Waarom zouden er nog andere verdiensten voor Mijn genade nodig zijn? Want wanneer Ik met jou tevreden ben, dan zou Ik wel eens willen weten wat jij verder nog zou kunnen doen dat nog waardiger voor mij zou kunnen zijn.

[12] Hoe je echter Mijn liefde in jou ook zult moeten mededelen aan anderen van je medebroeders van verschillende aard, moet je je in je toekomstige positie eerst eigen maken, hetgeen je echter niet als een grotere verdienste zal worden aangerekend. Want de grotere vervolma­king van je wezen valt je alleen ten deel, opdat je zelf des te zaliger zult kunnen worden, dus alleen maar als voordeel voor jezelf! Maar van een waardiger worden voor Mijn genade kan geen sprake meer zijn, omdat je onmogelijk meer kunt doen dan Mij boven alles liefhebben, hetgeen het enige is dat Ik van jou en van ieder ander verlang.

[13] Maak je dus helemaal geen zorgen over grotere verdiensten, die Ik nimmer nodig heb. En let nu op, wat er zich voor je ogen zal gaan afspelen!

[14] Kijk, we bevinden ons nu nog op onze armzalige kleine wereld en je ontwaart nog niets buiten deze wereld, die ons slechts een beperkte standplaats biedt. Jij was van mening dat deze wereld zo'n kleine, beginnende komeet was, waaruit over triljoenen aardjaren zich eventueel een planeet zou kunnen vormen. Hij zou ontstaan op grond van de aantrekkingskracht van Mijn wezen, waardoor atomen uit de eindeloze ether zich rondom Mij zouden verzamelen. Maar dat is niet zo:

[15] Deze kleine, uiterst kale en schamele wereld komt uit jou voort en komt volledig overeen met jouw tot nu toe aanwezige innerlijke toestand, waarin en waarop Ik uiteraard het allerbeste ben. Zoals deze wereld, en zoals je Mij in het begin op haar waarnam, was de toestand van jouw innerlijk: de grond klein en zwak en Ik op deze grond slechts puur als mens!

[16] Nu echter, nu je hart Mij heeft herkend en in alle liefde tot Mij is ontbrand, zal uit deze kleine en erg povere wereld zo dadelijk een grotere, vastere en rijkere ontstaan.

[17] Ik handhaaf alleen nog de innerlijke afscherming in je, zodat het sterke licht van je geest nog niet in je ziel kan binnenstromen. Maar als Ik nu dit scherm binnen in je zal stukscheuren, zoals eens de voorhang in de tempel, waardoor het allerheiligste werd vrijgegeven, dan zul je meteen een heel andere wereld aanschouwen en je buitengewoon verba­zen. Dus nu goed opgelet!'

 

43

 

Roberts nieuwe, heerlijke wereld

Woorden van verwondering, dank en innige liefde

'Deze wereld komt uit jou!' Gelijkenis met het verwekken van kinderen

 

[1] Robert kijkt nu uiterst oplettend om zich heen om ergens een betere en grotere wereld te ontdekken. Toch wil er niet zo vlug een te voorschijn komen als hij na Mijn woorden had verwacht. Hij spant zijn ogen in en kijkt naar boven of niet uit de hemelen, volgens zijn idee, die beloofde nieuwe, betere wereld neer zou kunnen dalen? Maar ook daarvandaan komt niets.

[2] Na een poos van vergeefs wachten wendt Robert zich weer tot Mij: 'Verheven, eeuwige Meester en Schepper van de oneindigheid, liefde­volste Vader! Zie, ik kijk bijna mijn ogen uit en er komt nog steeds geen andere wereld te voorschijn. Er zal hoogstwaarschijnlijk bij mij nog wel iets niet helemaal in orde zijn. Maar wat, daar kom ik niet achter. Daarom zou ik U willen vragen mij de oorzaak aan te wijzen!

     [3] O Heer, mocht het U welgevallig zijn, neem dan eindelijk de sluier van mijn ogen!'

     [4] Ik zeg: 'Welnu, broeder, Ik zeg je: Open je! Wat zeg je nu? Waar kwam dit landschap vandaan? En hoe bevalt het je?'

[5] Robert, die van vreugde geen woord kan uitbrengen, kijkt in alle richtingen vol verbazing om zich heen. Want hij ziet nu duidelijk prachtige velden om zich heen. Machtige bergketens begrenzen de ver uitgestrekte horizon. Te midden van de heerlijke velden rijzen voor Roberts verbaasde ogen ook kleine, groene heuvels op met aardige woonhuisjes aan de voet. Dichtbij staat een groot gebouw, waaromheen een weelderige tuin zich uitstrekt, rijk aan vruchten en bloemen. Boven dit heerlijke landschap welft zich een helder blauwe hemel, waaraan weliswaar nog geen zon te zien is, maar in plaats daarvan des te meer prachtige sterrengroepen, waarvan de kleinste helderder schittert dan op aarde Venus met haar sterkste licht. Daardoor wordt het landschap door het licht van deze vele duizenden sterren bijna helderder verlicht dan de aarde door de middagzon.

[6] Robert kan maar niet genoeg krijgen van dit betoverend mooie landschap. Na een poos van kijken en verbazen valt hij voor Mij op zijn knieën, staart Me een tijdlang liefdedronken aan en perst dan letterlijk de volgende woorden uit zijn borst:

[7] 'O God, 0 Vader! Almachtige schepper van nooit vermoede wonderwerken! Waar moet ik, nietig wezen, U beginnen te prijzen, en waar eindigen met mijn eeuwige lof? Hoe groot moeten Uw wijsheid en macht zijn, dat het geringste teken van U zo'n schepping kan voortbren­gen?

[8] En toch staat U hier naast mij als een gewoon mens! Ja, het maakt U nog eindeloos groter, beminnens- en vererenswaardiger, dat U uiter­lijk niet meer schijnt te zijn dan een heel gewoon mens. Maar als U spreekt en gebiedt, dan stromen talloze werelden, zonnen, engelen en myriaden andere wezens van nooit vermoede wonderpracht en heerlijk­heid uit Uw mond!

[9] O Heer! Wie kan U ooit bevatten en wie kan Uw liefde, wijsheid en almacht begrijpen? O mijn God, ik ben alleen maar een armzalige zondaar en kan niets anders doen dan U liefhebben en nog eens liefhebben! O verhevenste Jezus, wie op aarde begrijpt, dat nu juist U en geen enkel ander wezen het hoogste eeuwige godwezen zelf bent!

[10] En U bent hier bij mij als iemand, die door de wereld veroordeeld werd! 0, allergrootste Liefde! O Heer, o Vader, o God! En U noemt mij, de door de wereld vervloekte, Uw broeder! Nee! U bent te groot en Uw liefde is ontzagwekkend! O, wek in mij krachten op, zodat ik U voor Uw goedertierenheid en minzaamheid kan liefhebben met de gloed van alle zonnen die de eindeloze ruimte bevat!'

[11] Ik zeg: 'Liefste broeder! Het verheugt Mijn hart zeer dat je Mij zo prijst in je hart omdat Ik nu de sluier van je ogen wegnam, en je weer een omgeving ziet die heerlijker is dan de mooiste op aarde en lichter dan een heldere middag in het beloofde land!

[12] Terecht prijs je Mijn liefde, wijsheid, macht en de grootheid van Mijn daden. Want waarlijk, al zou je Me loven met de taal van de engelen, dan zou dat toch nooit voldoende zijn om het kleinste deel van Mijn goddelijke grootheid en volmaaktheid naar behoren te prijzen!

[13] Dat je Me echter uit al je krachten liefhebt, is voor Mij de aangenaamste lof! Want alleen door de liefde ben Ik als Vader voor die schepselen die Mijn kinderen zijn, bereikbaar; door de wijsheid echter nooit. Want de wijsheid van al Mijn talloze scharen engelen en geesten is ten opzichte van Mijn eeuwige wijsheid nauwelijks wat een dauwdrup­pel is ten opzichte van de eeuwige etherzee die de oneindige ruimte vult.

[14] Daar je Mij echter lof toezingt uit liefde, is je lofprijzing dan ook terecht, alhoewel hier niet nodig. Want alles wat je nu ziet, is eigenlijk jouw werk. Het is ook wel Mijn werk, omdat jijzelf Mijn werk bent. Maar op zich is dit allemaal jouw werk, zoals op aarde dat wat je gedaan hebt, jouw werk was.

[15] Wel vraag je je nu af: 'Heer, hoe is dat nu mogelijk? Als dit mijn werk zou zijn, dan zou ik me er toch bewust van moeten zijn, hoe ik het voor elkaar heb gekregen om zo'n heerlijkheid en zo iets groots te scheppen? Ik heb er echter geen flauw idee van!'

[16] Dat is in eerste instantie wel waar, maar dat is nu niet aan de orde. Je hebt toch op aarde ook kinderen verwekt die stuk voor stuk eindeloos grotere wonderen zijn dan alles wat je hier ziet. Was je je er wel van bewust, dat je eenvoudig en domweg door deze verwekking zulke voor jou volledig onbegrijpelijke wonderen tot stand bracht; en hoe, en volgens welk vooropgesteld plan?

[17] En toch was jij het en niet Ik, die met je vrouw zulke wonderen verwekte. Zeker ben Ik ook daar weer de grondlegger van het grote plan, dat zo geordend is, dat door de verwekkingsdaad een mens moet ontstaan. Maar desalniettemin moet ook de willekeurige verwekkings­daad van de mens er aan te pas komen, wil er een nieuwe mens gevormd kunnen worden.

[18] Wees daarom niet al te verbaasd als Ik je zeg: Zie, dat alles is je eigen werk, daarom is ook alles van jou wat je hier aanschouwt. Er zal nog wel een geestelijke tijd komen, waarin je dit zult inzien. Laten we nu echter op wat anders overgaan!'

 

44

 

Roberts opdracht in zijn nieuwe woonoord

Eerste gezelschap: de in de strijd gevallen politieke vrienden

Robert onderricht de gasten

 

[1] Ik zeg verder: 'Je ziet hier vlak bij een groot en prachtig woonhuis. Kijk, daar ga je nu wonen. En Ik zal telkens bij je zijn om je te helpen wanneer je Mij ook maar in je hart zult roepen; wat echter zoveel zeggen wil als: Ik blijf steeds bij je!

[2] Je zult ook geenszins alleen zijn, ook al zal Ik Mij op bepaalde momenten zichtbaar van je verwijderen. Want je zult in dit huis een veel groter gezelschap aantreffen dan je ooit zou vermoeden. Ook is deze omgeving volop bewoond, zo ver je blik ook maar reikt. Daarom heb je van nu af aan nooit meer te klagen over gebrek aan gezelschap.

[3] Maar Ik zeg je dat deze gezelschappen over het algemeen van een zeer radicaal soort zijn. Het wordt dus je belangrijkste taak al deze radicalen op dezelfde weg te brengen als waarop Ik jou nu heb gebracht. Zal dit werk je gelukken, dan zul je nog heel andere wonderbaarlijke zaken gaan ontdekken dan je tot nu toe aan Mijn zijde hebt gevonden. Want juist daardoor zul je pas echt in je eigen schat- en wonderkamer binnengaan, waarin zich zaken aan jou zullen openbaren, waarvan je tot nu toe nog nooit gedroomd hebt!

[4] Voor alles echter moet je er op letten, dat je Mij aan geen van allen, die je hier spoedig zult tegenkomen, zult verraden. Want zij kennen Mij geen van allen, omdat het met hun geloof nog gebrekkiger gesteld is dan het met het jouwe het geval was. Als je Mij voortijdig aan hen zou verraden, dan zou je hen daardoor veel meer schaden dan dienen; wees dus voorzichtig!

     [5] Volg Me nu door de tuin! Bij de ingang van het huis zal een groot gezelschap ons ontvangen.'

     [6] Ik ga nu voorop en Robert volgt Mij vol liefde, eerbied en deemoed.

[7] Als we via de tuin bij een prachtig gevormde vestibule komen, stromen daaruit massa's mensen van beiderlei kunne ons tegemoet, luid roepend: 'Hoera, leve onze hooggeprezen Robert Blum, de grootste volkerenvriend van Europa! Hoera, eerste en grootste Duitser van de 19de eeuw! Wees welkom, grote vriend en dappere aanvoerder tegen de vijanden van de vrijheid der mensen! Kom temidden van je broeders! Hoe lang hebben we hier al op jou gewacht, maar je kwam maar niet te voorschijn, ofschoon we heel goed wisten dat je velen van ons bent voorgegaan. Hoe sterk voelen we het verlangen om jouwen ons bloed te wreken op die hoogmoedige barbaren die ons uit pure heerszucht als beesten hebben laten neerschieten. Maar het ontbrak ons aan een aanvoerder. Nu echter ben jij hier als diegene die met alle wetten van de natuur en de geestenwereld goed vertrouwd is. Rangschik ons daarom eerst naar onze bekwaamheden, en breng ons dan naar een plaats waar we bloedig wraak kunnen nemen! Deze aardse, oppermachtige roofdie­ren in mensengedaante zullen wonderen van wraak beleven, die wij aan hen zullen begaan!'

[8] Robert zegt: 'Vrienden! Komt tijd, komt raad! Vóór alles mijn dank voor jullie hartelijke begroeting en aan God de Heer alle lof dat Hij mij met jullie allemaal heeft samengebracht! Voorlopig zeg ik jullie alleen dit: zoals op aarde, heeft ook hier alles zijn tijd nodig. De appel valt niet van de boom voordat hij rijp is. Waarom zouden we hier voortijdig extra moeite doen om ons op die tirannen te wreken, die denken dat ze nu op aarde heer en meester zijn over alle mensen? Laat hun dit armzalige plezier nog enkele weken of maanden; dan zullen ze vanzelf wel hier naartoe komen. En hebben we ze eenmaal hier, dan, vrienden, zullen we wel eens een paar woordjes met ze wisselen! Hopelijk begrijpen jullie wat ik daarmee zeggen wil?'

[9] Allen roepen: 'Ja, ja, wij begrijpen je! Je bent steeds een bijzonder verstandig man geweest en bent dat zeker ook nog hier in deze wereld, waarin we nog helemaal niet goed de weg kennen en ook niet weten hoe we hier gekomen zijn en waar we nu eigenlijk zijn.

[10] Deze omgeving is wel heel mooi, ja, zo mooi als een echt paradijs. Maar we weten alleen wat ons bij onze aankomst hier door een paar vriendelijk uitziende mannen is gezegd: 'Dit huis en alles wat jullie ogen hier kunnen zien, behoort toe aan Robert Blum'. 'Dus zelfs de sterren aan het firmament?' vroegen we. 'Ja, ook de sterren', antwoordden de twee mannen. Daarop geboden ze ons, ons zolang hier heel rustig te gedragen totdat jij als eigenaar van deze heerlijkheid zelf zou komen met nog een belangrijke, goede vriend. Je zou ons dan zelf, samen met je vriend, vertellen wat we in deze omgeving beginnen moeten.

[11] Daarom gedroegen we ons dan ook tot nu toe in jouw huis en in de vertrekken daarvan, heel stil en rustig. Maar toen we je nu met je vriend zagen aankomen, snelden we je tegemoet en deelden je meteen onze belangrijkste wens mee.

[12] Wees echter nu zo goed en laat ons weten wat we moeten doen? Want door een totaal zinloos gepieker wordt zelfs de mooiste tijd en omgeving vervelend. Kort en goed, onze hoop is gericht op jouw wijze inzicht en eerlijke solidariteit. Want een Robert Blum zal in het vervolg niets meer mislukken. Hij leve hoog!'

[13] Robert zegt: 'Dat is best! Het zal allemaal verlopen zoals jullie het wensen. En het verheugt me buitengewoon, dat jullie allen je hier niet minder volgzaam tonen dan op aarde, wat jullie hier dan ook zeker betere resultaten zal opleveren. Maar laat mij nu allereerst mijn huis binnen gaan, zodat ik het als eigenaar ook eens in ogenschouw kan nemen.

[14] Voor alles moet ik jullie er echter op attent maken, dat jullie me van nu af aan geen ovaties zoals 'hij leve hoog' meer brengen! Dat zou hier pure onzin zijn, omdat we hier een eeuwig, onverwoestbaar leven gaan leiden, waarop eeuwig geen dood meer zal volgen. Waarom zouden we elkaar dus een 'hij leve hoog' toeroepen, als we toch al door Gods goedheid en genade het eigenlijke hoogste leven hebben verkregen?

[15] Laat daarom in het vervolg jullie roep een andere zijn, en wel: Hoog geloofd, bemind en geprezen zij God de Heer in Christus Jezus, die wij zuiver voor een mens hielden, maar die nochtans in eeuwigheid de enige God is, en zodoende de Schepper van de oneindigheid en van alles wat daarin is!' Wanneer jullie zo roepen, zullen jullie al spoedig alle reden hebben je over een volmaakt leven te verheugen, terwijl de eerbetuigingen die je mij brengt, jullie geen haarbreed verder helpen!

[16] Bedenk ook, dat Blum geen dwaas is en dat hij goede redenen heeft om jullie allen meteen vanaf het begin met datgene bekend te maken, wat hij op aarde jammer genoeg zelf in hoge mate heeft betwij­feld! En dat doet Blum hier net als op aarde, als jullie allerbeste en meest oprechte vriend. Als jullie dit goed overdenken, zal het je hopelijk gemakkelijk vallen de woorden van jullie vriend aan te nemen. Vrienden, wat ik jullie zeg, dat kunnen jullie ook geloven, omdat jullie best weten dat ik niets zo maar aanneem, in het bijzonder in zaken van geloof en religie!'

[17] Allen roepen: 'Ja, ja, wat jij ons leert, dat nemen we allemaal onvoorwaardelijk aan! Want we weten dat onze Robert zelfs in de donkerste nacht nog nooit een witte koe voor een zwarte heeft aangezien. Wat jij ons zegt, is ook beslist waar. Want je hebt ons ook op aarde in Wenen de waarheid gezegd, en raadde ons aan van het gevecht af te zien, omdat de vijand te sterk zou zijn en het saamhorigheidsgevoel van de verdedigers van Wenen te zwak. Maar wij geloofden je niet en zeiden: 'Is Blum dan nu ook een lafaard geworden?' Toen riep jij met krachtige stem: 'Blum is zelfs niet bang voor honderdduizend duivels, laat staan voor deze brutale huurlingen! Dus opnieuw te wapen wie de moed heeft om aan mijn zijde te sterven!' Toen grepen we naar de wapens en zagen helaas te laat in, dat jij de waarheid gesproken had!

[18] Nu echter willen we je op je woord geloven en nooit meer tegenspreken. Blijf maar voor goed onze leidsman en leraar, want jij hebt meer wijsheid in één vinger, dan wij allen samen hebben! Ga nu maar ongestoord je huis binnen om het te bezichtigen. Geef ons echter zo spoedig mogelijk een taak die met onze kracht in overeenstemming is!'

 

45

 

Roberts machtige getuigenis van Christus

Het Weense gezelschap

 

[1] Robert zegt: 'Het doet me echt plezier, beste vrienden en dappere strijdmakkers, dat jullie nu alles zo gewillig aannemen wat ik jullie aanraad! Ik geef jullie echter ook de verzekering zo waar mijn en ook jullie grootste Vriend mij altijd moge bijstaan, dat ik jullie nu ook goed overwogen aanwijzingen zal geven, waardoor jullie stellig het ware geluk zullen bereiken van het eeuwige onverwoestbare leven, waarin jullie je nu na het afleggen van je zware lichamen bevinden.

[2] Er zal trouwens nog heel wat nodig zijn en jullie zullen nog heel wat proeven moeten doorstaan, voordat jullie volledig rijp zullen zijn voor dat grote doel, dat de heilige, eeuwige Grondlegger van alle bestaan ons aardse mensen, die Hij tot Zijn kinderen heeft uitverkoren, gesteld heeft.

[3] Maar houd moed en wees volhardend en bewaar een ware, volmaakte liefde tot Hem, onze eeuwige, heilige Vader! Daarmee zullen we alle gebeurtenissen die ons in de war kunnen brengen, gemakkelijk overwinnen en binnen korte tijd die rijpheid bereiken, waardoor we Hem in geest en waarheid zullen kunnen naderen.

[4] Broeders! Ik, jullie trouwste vriend Robert, zeg jullie: Wat ikzelf op aarde niet eens kon vermoeden, ontvouwt zich hier voor mijn ogen nu zo wonderbaarlijk, dat geen woorden kunnen beschrijven wat God diegenen bereidt, die Hem liefhebben! Maar alles wat jullie nu zien, is bij de zee vergeleken nog geen dauwdruppel. Want onuitsprekelijke dingen wachten ons!

[5] Luister, een wijze op aarde zei eens in grote vervoering: 'Wat een rijkdom, wat een onuitputtelijke bron van talloze hemelen is in het kleine hart gelegd van diegene, die op aarde onder alle dieren rechtop lopend zich mens noemt! Zou deze mens al zijn ideeën door een goddelijk 'Er zij' kunnen verwezenlijken, wat zou het dan groots zijn om mens te zijn! En toch is de rijkdom van al deze ideeën en fantasieën van een mens nauwelijks een flauwe afspiegeling van die eindeloze volheid, diepte en helderheid, die het inzicht van ieder diep denkend mens in God zal krijgen.'

[6] Wanneer echter deze wijze zich zulk een verheven idee had gevormd over de mens en een nog verhevener over de Godheid, hoeveel te meer hebben wij dan nu het recht ons helemaal over te geven aan deze grote ideeën, omdat we door Gods genade verheven zijn boven het stof der ontbinding en ons christenen noemen, die geroepen zijn om binnen te gaan in het grote rijk van God.

[7] Jammer genoeg zijn we nauwelijks in naam christenen. Velen van ons schaamden zich zelfs christen te heten, waarvan Rome en onze eigen domheid eigenlijk de grootste schuld dragen. Maar van nu af aan zal het nooit meer zo zijn. Het zal nu de hoogste eer zijn voor ons hart, Christus volledig toe te behoren!

[8] Ik zeg jullie: Christus is alles in alles! Hij is de eeuwige Alfa en Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde! Hij alleen is het leven, de waarheid en de weg, voor alle wezens, mensen, geesten en engelen. In Zijn handen rusten alle hemelen, alle werelden, en alles wat op en in hen leeft. Door Hem en door Zijn eeuwig woord kunnen we kinderen worden van Zijn Vaderhart en in Hem alles in alles zijn. Zonder Hem is er echter eeuwig geen bestaan, geen leven, geen zaligheid! Geloven jullie dat, beste vrienden?'

[9] Allen roepen: 'Ja, ja, we geloven het! Al zien we ook nog niet helemaal in wat je ons nu verkondigd hebt, toch geloven we het onomstotelijk. Want we weten immers dat je ons niets wilt verkondigen wat je niet zelf duidelijk en met gegronde redenen inziet. Ere zij God in den hoge, die jou begiftigd heeft met zoveel begrip en inzicht!

[10] Wat je ons nu zo mooi hebt verteld over Christus, heeft ons allen echt verheugd. Weet je, heimelijk hadden we steeds erg veel met Hem op. Maar natuurlijk, wanneer de roomse papen Hem maar al te vaak niets anders lieten doen dan alle mensen die niet naar hun pijpen dansten regelrecht de hel in te verdoemen, dan moest je je voor deze anders zo verheven naam werkelijk gaan schamen. Want zo'n toornige en eigen­zinnige God als sommige monniken van de goede Christus Jezus hebben gemaakt, kon toch geen zinnig mens aanvaarden! Rozenkransen bidden, litanieën, heiligen-gebeden, geestelijke oefeningen, verering van reli­kwieën, eindeloos en doelloos biechten, missen betalen en dergelijke domheden meer, zou Christus van de mensen verlangen om de hemel te winnen! Broeder, dat kon men in de 19de eeuw toch niet meer aannemen, zeker niet als men als arme dagloner maar al te vaak zag hoe deze dienaren Gods aan het altaar, waar ze hun missen opdreunden, zich door al hun vet nauwelijks nog konden keren.

[11] Maar de Christus waarover jij nu hebt gesproken, aanvaarden we met de grootste bereidwilligheid, en we zijn vol vreugde over Hem! Hij kan ook wel God Zelf zijn! Want volgens onze begrippen is Hij daar goed, wijs en machtig genoeg voor. De echte Christus moet zeker een heel andere zijn geweest dan de papen van Rome voor geld aan de arme zondaars hebben verkondigd.

[12] Wat denk je, broeder, en wat denkt misschien jouw vriend, die ons heel liefdevol voorkomt, maar die tot nu toe nog niets heeft gezegd _ zullen wij ook eens de genade hebben, de ware Christus te eniger tijd, al is het maar van veraf, te zien te krijgen? Want we kunnen niet verlangen dat een Christus, zoals jij Hem hebt verkondigd, zich vaak zou vertonen aan zulke doodgewone mensen als wij zijn. Als zo iets mogelijk zou zijn, dan zien we verder van iedere andere zaligheid af!'

[13] Robert zegt: 'Beste vrienden, ik verzeker jullie: de ware Christus, alhoewel Hij het allerhoogste en heiligste Goddelijk Wezen Zelf is, is nog steeds dezelfde die Hij als mens op aarde was. Hij heeft alleen maar oog voor wat op aarde eenvoudig was en geminacht werd, en diegenen die door de wereldse macht werden vervolgd, zijn Zijn vrienden en broeders! Maar alles wat de wereld groot en geweldig noemt en waar zij haar voorkeur aan geeft, is Hem een gruwel!

[14] Daarom, wees blij, mijn geliefde broeders, jullie zullen de werkelijke Christus niet één keer, maar voor altijd zien en Hem mateloos en eindeloos liefhebben! Want geloof me op mijn woord: Christus is jullie nu al meer nabij dan jullie ooit zouden willen geloven! Als ik zou mogen, dan zou ik jullie hoofden daarheen kunnen draaien waar Hij zich bevindt, en jullie zouden Hem dan zonder meer aanschouwen. Maar omwille van jullie heil mag ik dat nog niet doen. Heb daarom nog een tijdje geduld, totdat jullie wat rijper zijn, dan zal ook dat gebeuren. Zijn jullie daarmee tevreden?'

[15] Allen roepen: 'Ja, ja, we zijn allemaal volkomen tevreden! We weten maar al te goed dat we Zijn aanblik nog lang niet waardig zijn, maar we willen daarom alles doen om ons voor Hem enigszins waardiger te maken!

[16] Weet je, in Wenen waren we toch maar een stelletje lomperiken! En daarom kunnen we zoiets onmogelijk te vlug verlangen. Als de roomse papen in hun hellepreken aan hun toehoorders maar een hon­derdste van de waarheid zouden hebben opgedist, dan zouden wij ronduit rijp zijn voor het centrum van de hel. Wanneer echter Gods genade in Christus groter is dan de predikers hebben verkondigd, dan mogen ook wij nog wel hoop hebben! Maar daarvoor is nog veel tijd en geduld nodig, en dus zijn we toch heel tevreden en danken jou en je vriend voor deze belofte!'

 

46

 

Robert doet navraag naar drie aardse strijdmakkers

Een beeld van de zieletoestand van deze 'vrienden van het volk'

Roberts aanmaning tot vreedzaam vergeven

 

[1] Robert zegt: 'Ik wist wel dat er met jullie goed te praten valt. Blijf steeds zoals jullie nu zijn en behoud een gevoelig en meegaand hart, dan zullen jullie niet veel moeite hebben met het bereiken van het door God gestelde doel!

[2] Maar nu nog wat anders, beste vrienden: Zeg me eens, waar zijn onze drie aardse strijdgenoten Messenhauser, Jellinek, en Dr. Becher toch gebleven? ( Caesar Wensel Messenhauer, Oostenrijks officier en schrijver, commandant van de Nationale Garde tijdens de oktoberopstand in Wenen in 1848. Jellinek en Alfred Julius Becher, Weense democraten en strijdmakkers van Robert Blum tijdens de oktoberopstand. Allen zijn in november 1848 standrechtelijk gefusilleerd op bevel van vorst Windischgrätz.) Ik heb jullie nu al enkele keren een voor een oplettend bekeken, maar van die drie kan ik er helaas niet één ontdekken! Hebben jullie hen soms in deze wereld ergens achtergelaten? Vertel me daar eens iets over, als jullie kunnen. Daarna wil ik meteen dit huis binnengaan met mijn beste vriend.'

[3] Enkelen uit de menigte zeggen: 'O vriend, hoe kun je naar deze drie aartslomperiken vragen? Die zijn niet bij ons. We zouden het hun ook niet aanraden ons onder ogen te komen! We zouden hun wel eens even op een aparte manier duidelijk maken, hoe het er hier in de geestenwereld uitziet!

[4] Geloof je dan, dat zij het even eerlijk met ons gemeend hebben als jij? Kijk, deze drie, die zich niet zelden zo gedroegen alsof ze de hele wereld om hun vinger konden winden, deden dat alleen maar omwille van het aardse gewin. Als zij met hun volgepropte geldbeurzen onge­merkt hadden kunnen uitwijken naar Zwitserland of ergens anders heen, dan hadden in Wenen alle honden en varkens ons kunnen verslinden zonder dat zij zich daar iets van zouden hebben aangetrokken! Maar hun snode plan is niet gelukt, en daarom werd het tenslotte: 'mee gestolen, mee gehangen!'

[5] We willen dat trouwens van de laatste twee niet met zekerheid beweren. Maar Messenhauser verstond de kunst veel misbaar te maken en daardoor zijn zakken te vullen! Heeft hij ons niet de munitie onthou­den en de dappere verdedigers van Wenen juist daarheen gestuurd, waar het minste gevaar was? Maar waar de vijand opdook, gaf hij hem vrije doorgang! 0, dat was een fraai heerschap! Waarschijnlijk dacht hij stiekem bij zichzelf: Die domme Weners houden me voor hun redder en willen wel een veertje laten! Maar nu lever ik ze allemaal uit aan Windischgrätz, dan zal die mij ook wel een aardig verklikkers loontje doen toekomen? Maar, misgeschoten, heer Messenhauser! De veldmaar­schalk liet niet met zich spotten, maakte met Messenhauser korte metten en stuurde hem per expresse naar deze wereld. Nu is hij zeker ook ergens hier, maar waar? Dat zullen Gods engelen zeker beter weten dan wij! Goddank, bij ons is hij niet!

[6] En ook bevinden zich Jellinek en Dr. Becher niet in ons midden, waar we heel blij om zijn. We weten weliswaar niets bijzonders over hen te vertellen, behalve dan, dat ze met hun ganzenpennen nog erger scherm­den dan de veldmaarschalk met zijn kanonnen. Ook waren beiden goed van de tongriem gesneden, waardoor ze velen ertoe brachten zich tenslotte met hen op ontdekkingsreis in deze geestenwereld te moeten begeven. Enkelen die door de ijver van Jellinek en Becher deze reis moesten ondernemen, bevinden zich wel hier onder ons, maar zij weten even weinig van hen als wij.

[7] Nu doet het ons trouwens niet veel meer, omdat nu blijkt dat we na de dood verder leven. Maar zouden we dit schurkentrio ergens ontmoeten, dan zouden we hun wel eens echt op zijn Weens de les lezen! Nu echter zijn we blij dat we dat miserabele aardse leven voor eeuwig achter de rug hebben; een leven, waarom werkelijk geen eerlijke vent mag treuren. Maar weet je, het steekt ons soms toch wel, als we denken aan de gewetenloosheid van die schurken, die ons goede vertrouwen zo smadelijk hebben misbruikt!

[8] Maar nu is ons alles om het even. God zal hun wel geven wat ze verdiend hebben. Hoe ze op aarde waren, zul jij toch wel beter weten dan wij, omdat jij vooral met Messenhauser vaker gesprekken moest hebben dan wij, arme drommels. En hiermee hebben we je nu alles gezegd wat we weten.'

[9] Robert zegt: 'Beste vrienden, weliswaar vind ik het jammer dat deze drie niet bij jullie zijn, maar ik zeg jullie: onthoud je hier in het rijk van eeuwige vrede en liefde van ieder oordeel, en dat betreft iedereen! Want we hebben nog nooit iemand iets kunnen geven, wat we niet eerst zelf hebben ontvangen. En zodoende kunnen we degenen die ons wat afgenomen hebben, ook niet beoordelen alsof zij ons hadden beroofd van iets dat strikt ons eigendom was, maar alleen zo, alsof zij van ons leenden wat wij zelf eerst als tijdelijke lening ontvingen. De grote Eigenaar, die alleen de enige ware Rechter is over alles wat Hem alleen toebehoort, zal wel het juiste oordeel vellen.

[10] Wij willen echter van nu af aan handelen zoals Christus de Heer geleerd heeft! Namelijk: Onze vijanden willen we goed doen; die ons vervloeken, willen we zegenen, en diegenen die ons haten willen we met liefde bejegenen; op die manier zullen we als welgevallige kinderen voor God de Heer verschijnen en Zijn genade zal eeuwig met ons zijn.

[11] We bidden toch vaak: 'Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven onze schuldenaren!' Doen wij dat, dan zal de Heer ons ook alles vergeven, hoe vaak en in welke vorm we ook maar gezondigd hebben. Wanneer wij allen alles zullen hebben vergeven, zal ook ons alles vergeven zijn. Zijn jullie tevreden met mijn voorstel?

[12] Allen roepen: 'Ja, ja, we zijn het helemaal met je eens!'

[13] Robert zegt: 'Welnu, laten we dan het huis binnengaan!'

 

47

 

Intrede in Roberts huis Geestelijke overeenkomst van de verdiepingen

Waarschuwing om voorzichtig te zijn met de Weense gasten

Communicatie met de Heer vanuit het hart

 

[1] Daarop gaat Robert met Mij het huis binnen, dat drie hoge verdiepingen benevens een majestueuze, mooie benedenverdieping heeft. Iedere verdieping heeft echter een andere kleur en wel als volgt: De benedenverdieping is helder sapgroen, met allerhande witte en rode versieringen. De eerste verdieping is helemaal wit en gesierd met lichtgeel en blauw. De tweede verdieping is lichtblauw en versierd met violet en rozerood. En de derde verdieping is zo rood als het morgenrood en heeft absoluut geen versieringen.

[2] Deze uiteenlopende kleurschakeringen van het gehele huis vallen Robert op en hij vraagt Mij stilletjes: '0 Heer, moeten die tinten en versieringen zo zijn, of is dat slechts een kwestie van smaak van de bouwlieden van deze streek? Want op aarde, bij voorbeeld op vele plaatsen van Europa, zou men zo'n bouwstijl, die hier trouwens prachtig staat, Chinees of zelfs dwaas vinden! Daarom zou ik U graag daarover opheldering willen vragen. Zo U wilt, schenkt U mij dan genadig enkele woorden uit Uw heilige mond!'

[3] Ik zeg: 'Om te beginnen, m'n beste broeder, moet je, als je met Mij spreekt in het bijzijn van je vele gasten, alleen maar in je hart spreken, opdat je Mij niet voortijdig aan hen verraadt. Want wanneer zij Mij nu zouden herkennen, zoals jij, dan zou Ik weg moeten gaan, omdat zij nog veel te weinig stabiliteit hebben om Mijn aanwezigheid volledig te kunnen verdragen. Als je echter openlijk iets met Mij wilt bespreken om hen daardoor op een hoger begripsniveau te brengen, noem Mij dan slechts vriend of broeder, maar niet Heer. Dan zul je met je vrienden binnen korte tijd heel ver komen, wat nu juist Mijn vurigste wens is!

[4] Wat echter jouw vraag betreft, ben je toch al genoeg op de hoogte met de kleuren- en bloementaal en je weet precies wat de verschillende kleuren van dit huis betekenen. Kijk, daarom is jouw vraag overbodig, vooral hier in het bijzijn van al die mensen die nog lang niet mogen weten wie Ik ben.

[5] Neem je in het vervolg dus goed in acht, vooral als je over Mij spreekt, anders zou je met de beste bedoelingen toch meer schade dan nut teweeg brengen. Want je mag niet vertrouwen op de instemming van deze vrienden en denken dat zij, wanneer ze alles goed vinden, daardoor de volmaaktheid al heel nabij zijn. Ik zeg je, dan is vaak juist het tegendeel het geval van dat wat jij denkt!

[6] Zie, Ik weet mensen hier en op aarde, die Mij veel beter kennen dan jij nu. Ik zeg je dat Ik voor hen net zo weinig beteken als een afgedragen jas! Hun liefde tot Mij is zo sterk, dat deze al volledig vergaat bij de aanblik van een enigszins bekoorlijk meisje! En Ik heb er dan Mijn handen vol aan om bij zulke zogenaamde aanhangers niet helemaal in vergetelheid te geraken!

[7] Zie, juist dat zou ook bij deze vrienden van jou het geval kunnen zijn. Het zijn allemaal genot- en sensatiezoekers. Wanneer we hun steeds maar wonderen zouden laten zien, ze daarbij goed de kost zouden geven en hun ook nog een stel goed gevormde jongedames zouden bezorgen waarop zij hun grote zinnelijkheid ongegeneerd zouden kunnen uitle­ven, dan zouden ze ook steeds onze beste vrienden blijven en we zouden zelfs onmisbaar voor hen worden. Maar als wij noodzakelijkerwijs iets ernstiger zouden beginnen te spreken, dan zou je je hogelijk verbazen hoe ze ons, de een na de ander, de rug zouden toekeren. We zullen aan hen nog een heel zware dobber krijgen. Maar door een zeer wijze begeleiding kunnen ze toch gewonnen worden. Ja, Ik zeg je in het geheim: enkelen zullen zelfs de eerste graad van de hel moeten proeven om hun al te grote begeerte naar vrouwen kwijt te raken! We zullen weliswaar eerst nog alles proberen wat maar met hun vrijheid te vereni­gen is, maar als dat alles toch niet zou mogen baten, dan wordt vanzelf­sprekend naar het uiterste middel gegrepen. Wees daarom heel voorzich­tig en verraad Mij door geen enkel teken! Probeer ze allereerst opmerkzaam te maken op hun zinnelijkheid en de gevolgen daarvan, dan zullen we nog het gemakkelijkst met ze overweg kunnen. Ik zal mij ook met hen bezighouden, maar ze mogen zoals gezegd, nog lang niet te weten komen wie Ik ben.

[8] Ik zal nu ook nog in het kort vertellen, wat de verschillend gekleurde verdiepingen van je huis betekenen: De sapgroene beneden­verdieping stelt de geestelijk-natuurlijke toestand voor, waarvan de voornaamste karaktertrek zich uit in hoop, die omkleed is met geloof en liefde. De eerste verdieping stelt het zuivere en ware geloof voor, dat omkleed is met zachte rust en duurzaamheid. De tweede verdieping stelt de daadwerkelijke liefde voor, die uit het zuivere geloof voortkomt: Overeenkomend met de aardse kleur van de hemel, waardoor eveneens de duurzame, daadwerkelijke liefde van het licht duidelijk herkenbaar wordt verkondigd aan allen die een begrijpend hart hebben. Deze verdieping is daarom ook versierd met diepe, hemelse wijsheid (violet) en zuivere naastenliefde (rozerood). De derde verdieping tenslotte ken­merkt door haar maagdelijk, verheven morgenrood de hoogste onschuld en meest zuivere liefdehemel; de eigenlijk volkomen ware hemel waarin Ik met diegenen pleeg te wonen, die Mij boven alles liefhebben. Deze hemel heeft daarom ook geen versiering, omdat hij in het wezen van zijn kleur reeds alle denkbare volkomenheden bevat en Ik alleen zijn versie­ring ben.

[9] Nu heb je in het kort de juiste betekenis van de bijzonder gekleurde inrichting van je huis. Vraag echter niet verder, want naarmate je zelf in je huis van verdieping naar verdieping hoger zult komen, zal je zonder meer alles duidelijk worden, wat je nu nog niet zou kunnen begrijpen.

[10] We zullen nu intrek nemen op de benedenverdieping, waar we ons zullen voorbereiden op de eerste verdieping. Wij gaan dus voorop en laten dan alle anderen na ons binnengaan, als ze het willen. Diegenen echter die niet willen, moeten dan maar doen wat ze willen! Heb je alles goed begrepen?'

[11] Robert zegt: 'Ja, broeder, en ik zal het ook getrouw nakomen. Maar merkwaardig is het toch, dat er tussen deze goedmoedige mensen zulke verstokte en lichtzinnige typen zouden zitten. Werkelijk, dat is voor mij een groot raadsel!'

[12] Ik zeg: 'Ja, beste broeder, je zult je nog wel buitengewoon gaan verbazen, als je te doen krijgt met allerlei karaktertypen in de geesten­wereld! Je zult de mooiste tegen komen, uiterlijk met sneeuwwitte wol bekleed, terwijl het innerlijk louter verscheurende wolven, leeuwen, hyena's, beren en tijgers zijn!

[13] Maar zie, nu zijn we al in je huis en wel in de voornaamste toegangsvertrekken van de benedenverdieping. Hoe bevallen ze je?'

 

48

 

Wonderbaarlijk interieur van het huis

Roberts ergernis over hetgeen hij in de tuin ziet

Schandalige scènes bij het Weense gezelschap

De heer onderneemt een zielekuur voor de booswichten

 

[1] Robert zegt: '0 vriend en broeder, wat prachtig! Je ziet werkelijk dit huis van buiten niet aan, dat het zulke heerlijke, ruime vertrekken heeft. En wat is het uitzicht mooi door de hoge ramen! Ach, hoe heerlijk ziet de tuin er uit met die bergketens in de verte! En hoe lieflijk zijn die vele aardige huisjes op de omliggende lage heuvels! Ach, het is werkelijk meer dan hemels!

[2] Maar kijk nu toch eens uit het eerste raam! Wat is dat nu voor gespuis? Nee maar, zo'n ordinair gezelschap ben ik nog nooit tegen gekomen! Kijk daar! O het toppunt van onbeschaamdheid! Kijk, een groep lichtzinnige meisjes vermaakt zich met die losbandige kerels. Ah, dat is te bar! Die moeten we toch maar uit de tuin verwijderen!'

[3] Ik zeg: 'Zie je, daar heb je al zo'n paar 'Weense produkten'! Het zijn dezelfden, die zoëven buiten nog met alles instemden wat je zei. Toen wij het huis zijn binnengegaan, zijn zij echter liever buiten gebleven en vermaken zich nu op hun eigen geliefde manier. Kijk maar eens om je heen en tel degenen die ons naar binnen gevolgd zijn, en je zult er niet één vinden! Want dat stelletje hoertjes vinden ze belangrijker dan ons en al jouw lessen, en dat kan nog wel lang zo blijven.

[4] Wanneer jij nu echter naar buiten gaat en een preek houdt, dan zullen ze voor de schijn weer een en al oor zijn. Ik zeg je, er is nauwelijks een soort zondaars te vinden, die moeilijker te bekeren is dan die zinnelijke zondebokken. En wel, omdat ze uiterlijk alles vlot aannemen, als ze zich maar niet belemmerd voelen in hun innerlijke genotzucht. Probeer echter eens om hun dat genot ernstig te verbieden, dan zul je nog raar opkijken van hun weerbarstigheid en hun grofheid. Wij laten hen nu maar uitrazen en hun lust bevredigen. Daarna zullen we weer naar buiten gaan en hun vragen waarom ze niet mee naar binnen zijn gegaan. Je zult je erg verbazen over de verontschuldigingen waarmee ze bij ons aan zullen komen!

[5] Maar eerst zal Ik nog toelaten dat ze enkele echt weelderig gevormde meisjes tegen het lijf zullen lopen. Dan pas zul je staaltjes van ontucht te zien krijgen! Let dus maar eens op.'

[6] Op hetzelfde ogenblik komen door de tuin twaalf echt mooie meisjes bij het gezelschap aan. Meteen klinkt er een soort oorlogszuchtige jubelkreet, en alles wat man heet, stort zich als tijgers op de meisjes.

[7] Robert ontploft bijna van ergernis over deze brutaliteit en wil met donder en geweld naar buiten rennen. Maar Ik houd hem daar wijselijk van terug en hij werpt slechts zo nu en dan vol verbeten woede een blik door het raam.

[8] Na een poosje, als Robert zich genoeg geërgerd heeft over het schandalige ontuchtige gedrag van zijn Weense vrienden, zegt hij tegen Mij: 'O Heer, nu zou ik mij werkelijk meer dan genoeg geërgerd hebben! Maar, bij al Uw heiligheid, wat waar is, is waar, dit echte gespuis wordt daar geen haar beter van. En zodoende zie ik nu in, dat het van mijn kant een grote domheid was, dat ik mij daarover zo kwaad heb gemaakt.

[9] U zou deze toestand zeker meteen kunnen veranderen, als U het zou willen en Uw wijsheid het goed en juist zou vinden. Maar U, die enorm geduldig, liefdevol en zachtmoedig bent, ziet dit liederlijke tafereel zo rustig aan, alsof zoiets U nooit ook maar de minste ergernis zou kunnen geven. Wel, dan zal ik me in het vervolg ook niet meer ergeren, al zouden dit gepeupel het nog vele malen bonter maken dan tot nu toe!

[10] Alleen begrijp ik niet, hoe bij overigens ontwikkelde mensen zo'n liederlijkheid tot hartstocht kan uitgroeien? Ik was toch ook een zeer warmbloedig mens en ik heb ook zo nu en dan aan mijn lichamelijke verlangens toegegeven. Maar deze daad is bij mij nooit ontaard in hartstocht. Want ik heb mij daarbij steeds geschaamd en zei vaak bij mezelf: 'Robert, wat ben je nu? Je zou in alle opzichten een echte man moeten zijn, en je bent... een beest! Schaam je, Robert, je bent zo dom als een ezel! Je bent geen man, je bent een vrouwengek! Hoe kun je nu toch zo zwak worden! Duizendmaal foei! Op deze manier ben je geen man. Een dier kan niet bewust handelen, maar slechts gedachteloos genieten!'

[11] Zulke, en vaak nog hardere lessen heb ik mezelf gegeven wanneer ik zo nu en dan zwak geworden ben, vooral wanneer ik soms bij feestelijke gelegenheden te diep in het glaasje had gekeken. Maar tot hartstocht is het bij mij nooit gekomen.

[12] Deze vulgaire kerels begaan deze daden echter met een hartstoch­telijke begeerte! Wat me het meest verwondert, is dat hier juist de oude bokken en ezels het ergst te keer gaan! Kijk eens daar buiten, onder die vijgeboom, daar hebben drie oude kerels een meisje te pakken en gaan met haar te keer! Je zou er toch op los willen slaan! Houdt dat liederlijke gedoe dan nooit op?'

[13] Ik zeg: 'Heb nog een beetje geduld! Ik wil nog meer meisjes op hen af sturen. Die zullen er nog aantrekkelijker uitzien dan de eersten, maar zij zullen wat meer ingetogen en preutser zijn. We zullen zien wat jouw vrienden met hen zullen doen.'

[14] Robert zegt: 'Heer, ik denk dat men niet alwetend hoeft te zijn om dat aan te zien komen! Dan zullen deze kerels het nog veel bonter maken. Ik wil niet eens meer naar buiten kijken, als dit domme spektakel beginnen zal! Maar zeg me toch eens, Heer over alle hemelen en werelden, hoe zal dit uiteindelijk aflopen? Zullen deze lomperiken er dan nooit genoeg van krijgen? Zullen ze in plaats van geesten te worden, nu in echte dieren veranderen?'

[15] Ik zeg: 'Wees maar rustig, je zult dit al spoedig in het juiste licht zien. Alleen moet je, net als Ik, een rustige toeschouwer blijven! Wanneer Ik je de ogen verder zal openen, zul je pas volkomen leren inzien, hoe men hier te werk moet gaan om dergelijke beesten zo mogelijk nog tot mensen om te vormen. Wat echter de liefde hier niet vermag te bereiken, dat wordt aan de hel, het eigen strafgericht dat in iedere ziel woont, overgelaten. Maar nu rustig! Want kijk, de meisjes komen al!'

[16] Robert kijkt uit het raam, kijkt naar de nieuw aangekomen meisjes en zegt na een poosje: 'Werkelijk waar, deze meisjes, zo'n twintigtal, zien er naar aardse maatstaven helemaal niet slecht uit! Wel alle mensen, die eerste drie zijn gekleed als de beste Parijse balletdanse­ressen! Die gaan zeker voor deze Weense diermensen een dansje ten beste geven om ze nog begeriger te maken?

[17] Volgens mijn menselijke mening zou het werkelijk beter zijn geweest als er in plaats van deze mooie danseressen, een paar dozijn beren waren komen opmarcheren! Wellicht zouden deze sterke woud- en alpendansers die niet met zich laten spotten, op mijn dierlijke vrienden een heilzamere uitwerking hebben dan deze balletdames met hun mooie voetjes en goed gevormde boezems.

[18] Het verbaast mij echter, dat die Weense geesten zich bij het zien van deze schoonheden nog zo lang inhouden, en ze deze nieuwe dans ar­tiesten uit de geestenwereld niet, zoals de vorigen, bij de eerste aanblik meteen als woedende honden zijn aangevallen! Waarschijnlijk impone­ren deze schoonheidssterren hen toch te zeer en wagen zij zich niet aan hen.

 

49

 

Een groep voormalige balletdanseressen treedt het huis binnen

Zij leden veel gebrek in de geestenwereld

Ootmoedige bede om brood en onderdak

 

[1] Nauwelijks is Robert uitgesproken of deze twee dozijn vrouwelijke schoonheden komen één voor één bij ons de kamer binnen, en maken een sierlijke revérence voor ons. Ze vragen ons of er in dit prachtige paleis soms ook een theater is, waar ze een serie choreografische voorstellingen zouden kunnen geven.

[2] Robert zegt: 'Hier naast me staat de eigenlijke heer des huizes, vraag het hem maar! Ik ben pas sinds enkele ogenblikken de bewoner van dit huis en ken daarin nog geen vertrek, behalve dit ene. Het komt me trouwens toch vreemd voor dat jullie je hier in de geestenwereld, waar men om een volmaakte geest te worden, slechts God de Heer moet zoeken en zich moet oefenen in de liefde tot Hem, nog bezig kunnen houden met zulke wereldse danskunsten. Maar als de heer van dit huis het prettig en doelmatig vindt, doe dan maar wat jullie willen. Maar hier naast me, zoals ik jullie al aangaf, staat de heer des huizes zelf!'

[3] De drie eersten zeggen: 'Hoe zit dat nu? Buiten zei ons iemand, dat jij de eigenaar van dit paleis zou zijn, en jij zegt nu, dat je vriend het is!’

[4] Robert zegt: 'Ja, en nog eens ja, mijn vriend hier is de eigenlijke heer van dit huis. En wie jullie gezegd heeft dat ik het zou zijn, die was een dom en blind mens! Vraagt het Hem dus, of zorg anders dat je vlug weer buiten staat!'

[5] Daarop richten de drie zich tot Mij en vragen Me, of Ik dus de heer van dit paleis was.

[6] Ik zeg: 'In de wereld van de geesten is een ieder heer, namelijk de eigenaar van datgene wat van hem is. En wanneer deze man Mijn vriend en broeder is, dan bezit ik hem ook als datgene, wat hij voor Mij is. En zodoende ben Ik dus ook zijn Heer, en ook de Heer over wat van hem is; waar tegenover staat dat ook hij tegen jullie van Mij hetzelfde kan zeggen.

[7] Dat Ik echter dit huis, zoals het ingedeeld is, beter ken dan hij, heeft zijn goede redenen, omdat Ik Mij al vele jaren langer hier in de wereld van de geesten bevind dan deze vriend hier.

[8] Ik kan jullie dus verzekeren, dat er in dit hele huis volstrekt geen theater en evenmin een danszaal is. Behalve dan aan de uiterste noord­zijde van dit huis, waar een soort sprekerskamer is met een podium dat men kan laten zakken, door middel waarvan onzuivere geesten die zich Gods orde helemaal niet willen laten welgevallen, geheel ongedeerd in de hel kunnen worden neergelaten! Als jullie daar je voorstellingen ten beste willen geven voor de gasten daar buiten, dan kan jullie die redenaars- of beter gezegd, twistzoekerskamer, ter beschikking worden gesteld! Maar jullie moeten wel heel goed oppassen dat je bij je choreo­grafie niet in de diepte stort. Want als jullie daarin terechtkomen, zouden jullie moeilijk de weg weer terugvinden. Hebben jullie dat begrepen?'

[9] De drie eerste coryfeeën zeggen: 'Hoor eens, beste vriend, dat is wat al te gevaarlijk! Zo'n lokaal moeten we helemaal niet hebben. Kun je ons niet toestaan dat we buiten in de tuin onze hoogstaande kunst ten uitvoer brengen?'

[10] Ik zeg: 'Ja, buiten kunnen jullie dansen en springen zoveel je maar wilt, daar hebben we voorlopig niets op tegen. Ga dus maar weer naar buiten en doe daar maar wat je wilt! Hier in huis valt er met jullie kunst geen eer te behalen!'

[11] Een van de drie zegt: 'Beste vriend, toen we nog op aarde waren, ging het heel goed met ons. Want we werden verafgood in de grote steden. Iedereen die de gelegenheid had om naar ons te komen kijken, was verrukt. We verdienden naast de gunst van de hoogste gekroonde hoofden ook veel geld en andere kostbaarheden. Maar toen werd ons lichaam plotseling door een fatale ziekte aangetast; we teerden weg en stierven.

[12] Nu zijn we al zo'n dertig jaar hier in deze armzalige geestenwe­reld, en het gaat erbarmelijk slecht met ons. Nergens valt er voor ons iets te verdienen. Waar we ook aankloppen, overal krijgen we hetzelfde onthaal als hier. En we lijden ontzettende honger! We willen ons brood niet verdienen op een al te minderwaardige manier; daar voelen we ons toch te goed voor. Vooral willen we met dat lage gespuis als daar buiten niets te maken hebben, omdat we op aarde niet zelden prinsen datgene geweigerd hebben, wat zij bij ons vaak zochten. En verder geeft ons hier geen mens of geest ook maar één druppel water. Je ziet dus dat we er ellendig en ontzettend arm aan toe zijn!

[13] Zou je ons niet, voor welke dienst dan ook, in dit huis onderdak en ook zoveel brood willen geven, dat we onze knagende honger ten­minste voor één keer zouden kunnen stillen? 0, ik vraag je dat dringend namens ons allen.'

[14] Ik zeg: 'Ja, mijn lieve danseressen, dat hangt hier niet van Mij af. Want de eigenlijke eigenaar van dit huis, en ook van deze hele uitge­strekte omgeving, is toch deze vriend en broeder van Mij. Als hij jullie wil geven wat jullie wensen, dan heb Ik er niets op tegen, integendeel, het zal Me een groot genoegen doen. Maar hem daartoe overhalen zal  ik niet. Wend je daarom tot hem.'

[15] De spreekster wil zich nu tot Robert wenden.

[16] Maar Robert is haar voor en zegt: 'Mijn lieve danseres, en ook jullie allen met hetzelfde beroep! Ik wist tot nu toe van jullie alleen maar dat jullie voeten veel elastischer zijn dan die van andere mensen. Dat jullie echter ook zulke fijne neuzen zouden hebben, wist ik nog niet! Als ik alleen maar met jullie te maken zou hebben, zou ik jullie meteen de deur wijzen. Maar omdat het mijn vriend plezier doet als ik jullie verzoek inwillig, zal ik jullie dan ook in Gods naam opnemen. Dus blijf maar hier. Daar in een hoek van dit vertrek staat een tafeltje met wat brood en wijn. Ga daar heen en zorg dat je op krachten komt. Kom dan weer terug, dan zullen we je een bezigheid geven, die jullie vlijtig moeten volbrengen. Ga nu maar, en doe wat ik jullie gezegd heb!' De danseressen volgen dit bevel direct op.

 

50

 

Het Weense gezelschap vraagt naar de danseressen

Roberts donderpreek

Zielen redding aan de afgrond

 

[1] De vierentwintig mooie danseressen blijven voor de wellustige Weense vrienden echter veel te lang in huis. Daarom komen ze voor de deur van Roberts kamer en roepen: 'Zeg, hoe lang denken die meisjes met hun vlugge voetjes nog bij jullie te blijven? We zouden bijna geloven dat jij ze voor jezelf en voor je vriend daar wilt achterhouden! Niet slecht bekeken, als je het beste voor jezelf houdt, en wij als je vrienden genoegen mogen nemen met die magere en lelijke scharminkels hier buiten. Wij bedanken je feestelijk voor zo'n fijne vriendschap! Luister, we willen redelijk zijn; omdat jij Blum bent, kun je één dozijn voor jezelf houden, maar het andere dozijn van deze mooie Engelse of Franse dames moet je meteen aan ons afstaan, anders gaan we flink herrie schoppen! En als dit ook nog niet genoeg maakt dat je onze wensen vervult, dan slaan we hier alles kort en klein!'

[2] Robert zegt: 'Zo zo! Ik zeg jullie: Zo waarlijk er een eeuwige God bestaat, en zo waarlijk ik tot nu toe mijn aardse naam Robert Blum nog draag, zo waarlijk zal niet één van deze danseressen voor jullie schandalige amusement uit deze burcht komen, waarin God de waarachtige woont en een ieder geeft wat hij verdient!

[3] Ik heb ze als hongerige en ongelukkige wezens in mijn huis opgenomen. Ze zijn nu mijn gasten en genieten als zodanig ook alle respect, dat in mijn huis terecht van iedere rechtschapen geest verlangd mag worden. Zijn jullie echter werkelijk van plan dit heilige recht van elk huis hier te schenden, probeer het dan maar eens! We zullen dan wel zien, wie er aan het kortste eind trekt!

[4] Na wat ik door dit raam van jullie gezien heb, ben ik van mening dat jullie je daar buiten in de tuin toch naar hartelust moeten hebben uitgeleefd. Werkelijk, ik ken geen dier op aarde dat zijn natuurlijke driften op zo'n schandelijke manier laat blijken, zoals jullie het hier als verstandige mensen in het Godsrijk daadwerkelijk aan de dag hebben gelegd! Is het nog niet genoeg dat jullie je reeds tot in het centrum van de diepste hel hebben bezondigd en gelijk duivels zijn geworden; nog niet genoeg dat jullie lust die arme vrouwelijke wezens, in plaats van ze te helpen, nog veel ellendiger heeft gemaakt dan ze al waren; nog niet genoeg dat jullie deze zuivere, geestelijke Godsaarde met het schandelijke kwijl van werkelijk helse ontucht en hoererij smadelijk hebben bezoe­deld! Nee, dat alles is voor jullie onverzadigbare lust nog veel te weinig!

[5] Deze arme wezens die nu jarenlang honger, dorst en ander leed, volgens de wijze beslissing van de Allerhoogste, te verduren hadden, heeft God nu Zelf opgenomen! Die wezens, die daar in dat hoekje voor het eerst sinds dertig jaar van een stukje voedzaam brood genieten en daarvoor God, die ze helaas nog nauwelijks kennen, met tranen danken, die willen jullie ook nog mee de hel inslepen! Wat een grenzeloze laaghartigheid!

[6] Die arme wezens daar buiten, die jullie daarnet op gewetenloze manier onteerd hebben, die nu vol pijn, weeklagend er halfdood bijlig­gen, weten jullie wel wie dat zijn? Welnu, dat zijn op aarde jullie eigen dochters geweest! Ze kwamen deels door natuurlijke ziekten en deels bij de beschieting van Wenen om het aardse leven. Verstoken van iedere geestelijke ontwikkeling kwamen ze hier in deze wereld aan en wisten zich geen raad. Door een welwillende beschikking van God vernamen zij toen, dat jullie als hun aardse vaders je in deze streek moesten bevinden. Vol vreugde en in de hoop hun treurig lot te verbeteren, snelden ze hier naar toe. Toen ze hier aankwamen en jullie zagen en herkenden en jullie met de kinderlijke uitroep 'vader' aan hun hart wilden drukken, sprongen jullie als woedende hyena's op hen af en begonnen als vaders met hun eigen dochters de meest schandelijke ontucht en hoererij te bedrijven. Tevergeefs riepen de stakkers: 'In Gods naam, we zijn toch jullie dochters! Wat doen jullie met ons?! Jezus, Jezus! Wat doen jullie toch!' Maar dat hoorden jullie helemaal niet! Want jullie vervloekte, duivelse bronst heeft jullie blinder gemaakt dan een auerhaan in de baltstijd. Jullie hebben die stakkers in je blinde begeerte gewoonweg verscheurd! O jullie laaghartige, gemene boosdoeners! Daar, kijk naar buiten, naar jullie fraaie werk; wat voor naam moet daaraan gegeven worden? Waarlijk, ik kan er geen woorden voor vinden!

[7] Toen ik met mijn grote vriend hier aankwam en jullie allen hier in mijn huis aantrof, was ik echt blij met jullie. Vooral verheugde het mij, toen ik na mijn toespraak van jullie hoorde, dat het nu jullie grootste verlangen zou zijn Christus de Heer te mogen zien, al was het maar van verre. Ik heb jullie daarop de verzekering gegeven, dat jullie, als je Hem met innige liefde in je harten opneemt en door die liefde reiner zult worden, Hem, de Heer der eeuwigheid, altijd en eeuwig zullen zien! Waarop jullie blij ontroerd waren en deemoedig toegaven, dat jullie die genade nog lang niet waard zouden zijn. Dat beviel mij zo goed, dat ik van vreugde wel had willen huilen.

[8] Toen ik echter met mijn vriend mijn huis binnentrad en Hem daarop mijn blijdschap te kennen gaf, sprak Zijn wijze mond: 'Vertrouw hen niet te veel; het zijn louter grofzinnelijke genotsmensen! Ik zeg je, verscheidene van hen zullen naar de hel moeten afdalen en hun genezing zal een zware opgave worden!' O, wat een grote waarheid! Ik zeg jullie, jullie hoeven nu niet meer naar de hel te gaan; jullie zitten er al midden in! Want deze kwaadaardige, onverzadigbare genotzucht van jullie ver­dorven harten, kan God alleen nog maar verbeteren door het gericht van de hel!

[9] Nu heb ik jullie gezegd, wat God mij in het hart heeft gelegd. Jullie weten nu wat je gedaan hebt en wat je nog wilt doen, en wat daarvan het onvermijdelijke gevolg zal zijn. Doe nu wat je wilt! Nog zijn jullie vrij! Echter maar al te snel zal het gericht van God jullie grijpen en jullie je loon geven! Maar niet alleen jullie, ook allen die in deze tijd nog op aarde leven en zich de vermaningen van God, waar deze tijd zo vol van is, niet willen laten welgevallen!

[10] Had ik zelf op aarde mijn oren en mijn hart geopend voor zo menige onloochenbare vermaning van God, dan zou ook ik niet in een gericht terechtgekomen zijn. Maar omdat ik slechts afging op wat mijn overmoedige en eerzuchtige verstand mij ingaf, moest ik mij dan ook een heel onplezierig gericht laten welgevallen. Naar mijn mening wilde ik steeds het goede en toch heb ik een gericht moeten ondergaan. Hoe zal het dan met jullie gaan, die alleen maar kwaad willen, hoewel jullie inzien dat het kwaad is!?'

[11] Na deze indringende woorden van Robert staan de bijzonder getroffen toehoorders totaal versteld en de een na de ander trekt zich terug. Niet één heeft de moed om Robert ook maar iets terug te zeggen. Ze mompelen alleen maar onder elkaar, dat ze de verandering van Robert niet begrijpen en dat zijn ernst hun voorkomt als een donderslag en zijn toespraak als een verwoestende stormvloed!

[12] Enkelen onder hen beginnen nu toch tot bezinning te komen. Een hevige angst grijpt hun hele wezen aan en ze berouwen zeer wat ze gedaan hebben.

[13] Daarop wendt Robert zich in zijn hart tot Mij en zegt: 'O, heilige, waarachtig en liefste Vader, vergeef me als ik deze Weense vrienden misschien toch wat al te hard en te scherp heb aangepakt. U ziet immers in mijn binnenste, dat ik hun allen alleen maar het beste toewens en door die scherpe toespraak niets anders wilde bereiken dan hun zo mogelijk het allertreurigste gericht van de hel te besparen. Want ik ben van mening, dat een nog zo scherpe berisping toch altijd nog onnoemlijk milder is dan het kleinste vonkje van het helse gericht! En dus ging ik met al mijn innerlijke kracht tegen deze broeders, die iedere vorm van beschaving missen, tekeer, en ik heb schijnbaar bij enkelen een duidelijk zichtbaar effect teweeggebracht.

[14] O Vader, zegent U mijn woorden in hen! Misschien zullen ze toch datgene bewerkstelligen, wat ik er eigenlijk mee heb willen berei­ken.'

[15] Ik zeg: 'Mijn beste vriend en broeder en nu ook zoon! Ik zeg je: Niet één woord meer of minder heb je gesproken dan Ik Zelf in je hart gelegd heb. Want wat je gezegd hebt, heb ik in jouw hart gedacht en gewild. Daarom moet je je volstrekt geen verwijten maken, alsof jij uit jezelf zo hard geweest zou zijn tegen deze van geestelijke ontwikkeling verstoken gebleven mensen. Wees daarom nu maar heel gerust!

[16] Want kijk, zulke geesten die zich aan de rand van de afgrond al vooroverbuigen om het volgende ogenblik erin te storten, moeten met alle kracht vastgegrepen en zo van de afgrond teruggetrokken worden. Alleen zo is het mogelijk hen zonder hel op een betere weg te brengen.

[17] Je zult je nu spoedig overtuigen, welk een goede uitwerking die donderpreek van jou bij hen heeft teweeggebracht! Allen zullen trouwens nog uitvluchten zoeken en zich mooier willen voordoen dan ze zijn. Maar als slechts het merendeel tot zichzelf komt, dan is dat al goed. Het kleinste deel, zijnde het zwakste, zal dan mettertijd toch genoodzaakt zijn zich tenslotte gewillig te schikken, omdat het anders geen uitweg vindt.

[18] Maar nu laten we ze wat rusten en daarbij wat doorgisten! Wanneer dit gistingsproces zijn werk heeft gedaan, zoals op aarde bij de verdunde mout, voordat het in de destilleerketel wordt gedaan voor de bereiding van de alcohol, zullen wij hen ook in een ketel doen, waaronder een machtig vuur van onze liefde brandt. En dan zal het gemakkelijk zijn hun ware geestelijke deel van de grove aardse droesem te scheiden. Nu echter ondertussen naar iets anders.'

 

51

 

Drie strijdmakkers van Robert bij de Heer

Ook zij moeten beter gemaakt worden

De dankbare danseressen als werktuigen

 

[1] Ik zeg verder: 'Er was al eerder sprake van je drie vrienden, Messenhauser, Jellinek en Becher. Je vrienden gaven hen geen al te fraai getuigenis. Hoe plomp en grof dit getuigenis op zichzelf ook was, toch zat er iets waars in. Want alle drie werden ze heimelijk door een heel andere geest gedreven dan jij. Jij had volgens je verstand en inzicht een naar aardse begrippen goed doel voor ogen, dat je probeerde te bereiken. Maar je vrienden streefden niet naar zo'n achtenswaardig doel op aarde. Terwijl jij als een echte mensenvriend bezig was, werkten deze drie met geringe verschillen alleen maar voor het bereiken van een zeer kwalijke alleenheerschappij van het volk. Of, als dit zou mislukken, dan toch tenminste van een goed gevulde beurs, waarmee ze dan bij een gunstige gelegenheid met de noorderzon hadden kunnen vertrekken.

[2] Maar het glibberige geluk was hun niet gunstig gezind. Jouw eerste vriend merkte niet, dat zich onder Fortuna's ( Geluksgodin.) hoorn des overvloeds die fatale kogel bevond, die zo treffend herinnert aan de onbestendigheid van al het aardse geluk! En zo geschiedde het dan ook, dat aan het aardse geluk van Messenhauser maar al te vlug een einde kwam.

[3] Deze Fortuna was de twee anderen evenwel niet zo gunstig gezind, hoewel ze al het mogelijke deden om in de gunst van deze godin te komen. Ze vochten met de wapens van de ganzenveer en bewerkten daarmee een tijdlang dapper en zonder pardon de hoofden van de zogenaamde reactionaire burgers. Maar niemand stierf er aan de verwon­dingen, die ze hun vijanden met de scherpe pennen toebrachten. En ook Fortuna was eigenzinnig en wilde hun geen vriendelijk gezicht laten zien. Dat ergerde hun zo verschrikkelijk dat zij daarop de eerste wapensoort al gauw loslieten en bij Mars een andere leenden. Maar toen ging het spoedig nog slechter met die twee. Fortuna werd kwaad en wierp tenslotte zoveel kogels onder hun voeten, dat het onmogelijk voor hen werd zich verder nog staande te houden. En hun ode aan Fortuna was daarmee ook volledig ten einde.

[4] Met hun val verlieten deze drie helden ook het toneel- en de beproevingsplaats van de zichtbare wereld. Nu zijn ze evenals als jij in deze eeuwigdurende, nieuwe wereld beland, natuurlijk onder het uiten van talrijke verwensingen aan die machthebbers, die hen per expresse hierheen hebben gestuurd. Ze zijn dus zonder enige twijfel hier in de geestenwereld en zeker niet al te ver hier vandaan.

[5] Jij zegt bij jezelf: 'Dat zal vast wel waar zijn. Maar zweven ze misschien nog ergens tussen hemel en aarde in de ether? Of zitten ze misschien zelfs hier in de buurt van dit huis ergens verborgen?'

[6] Ik zeg je: 'Niet in de ether en niet in een schuilhoek ergens in de buurt van je huis, dat gelijk is aan het innerlijk van je hart. Maar zoals ze in je hart door jouw liefdevolle herinnering aan hen aanwezig zijn, zo zijn ze ook werkelijk in dit huis aanwezig! Eén enkele deur scheidt hen nog van jou en Mij. Wanneer we die deur openen, zul je ze nog precies zo aantreffen, als ze de aarde hebben verlaten.

[7] Maar als Ik de deur open, mag je ze niet meteen aanspreken, maar moet je een tijdlang aan Mijn zijde luisteren naar wat ze allemaal onder elkaar zullen besluiten. Pas als ze tot een vast besluit zullen zijn gekomen, zal het het juiste moment zijn om ze aan te spreken en om ons te laten zien. Nu weet je, waar je je aan moet houden.

[8] Voordien willen we echter nog een paar woorden wisselen met onze danseressen, en hen enigszins voorbereiden op onze te nemen maatregelen. Want je kunt je nog helemaal niet voorstellen hoe goed we deze danseressen in het vervolg kunnen gebruiken.'

[9] Na dit korte onderricht begeven we ons ook dadelijk naar de danseressen, die ons beiden allervriendelijkst ontvangen en van harte danken; in de eerste plaats voor het goede onthaal en dan ook nog voor de krachtdadige bescherming tegen diegenen die zulke slechte bedoelin­gen hadden met hen, die toch al zo ongelukkig waren. Ook vragen ze Robert duizend keer om vergeving, omdat ze hem eerst voor een hardvochtig iemand hielden, terwijl hij nu toch daadwerkelijk bewezen had, dat hij een liefdevol en rechtschapen man was.

[10] Hoewel Robert zo'n lofbetuiging niet ongaarne aanhoort, ver­mant hij zich echter meteen en zegt op zijn gewoonlijk wat ruw ernstige toon: 'Mijn arme zusters, wees niet te voorbarig met je lof en dank! Want jullie weten immers nog lang niet, wie hier de eigenlijke gever van alle goede gaven is.

[11] Jullie kunnen me op mijn woord geloven, dat ik in ieder geval niet de gever ben, maar iemand anders. Ik ben hier bij wijze van spreken maar een gewone huisknecht, maar goddank doodeerlijk. Maar het is nu om het even of jullie mij of de eigenlijke heer des huizes bedanken. Want wat mij niet toekomt, dat neem_ik ook niet aan, maar geef het getrouw door aan mijn enige Heer.

[12] Maar nu wat anders: Zeg ons beiden eens of jullie er nog op staan een dansuitvoering in dit huis te geven? Of zijn jullie soms al van dit dwaze idee afgestapt?

[13] De Danseressen zeggen: 'O allerbeste vrienden van de arme mensheid, van onze kant zou zo'n verlangen nu werkelijk de grootste dwaasheid zijn! Want we wilden immers onze armzalige kunst alleen maar uitoefenen om daarmee zo veel te verdienen, dat we onze knagende honger konden stillen. Omdat we nu, dank zij u beiden, ook zonder ons optreden heel hartelijk zijn opgenomen, zou het toch een grote dwaas­heid zijn als we nog aan zoiets zouden denken. Des te meer omdat we er nu echt van overtuigd zijn, dat onze armzalige aardse kunst in uw hemels zuivere ogen een gruwel is! Als u beiden nu maar steeds zo genadig voor ons blijft als tot nu toe, willen we van onze kunst nooit meer iets horen of weten. Daar kunt u volledig van verzekerd zijn.'

[14] Robert zegt: 'Dat verheugt ons; dat is goed en mooi van jullie! Maar als wij beiden straks omwille van een goed doel jullie zouden vragen bij een komende gelegenheid toch een dansje ten beste te geven, zouden jullie ook dan trouw blijven aan je loffelijke besluit?'

[15] De Danseressen zeggen: 'O vrienden, wat jullie ook maar willen, zullen we ook doen, omdat we maar al te goed weten, dat jullie alleen maar iets goeds kunnen willen. En dus zullen we ook dansen, als jullie dat vragen. Want jullie wil zal voortaan ook de onze zijn!'

[16] Robert zegt: 'Goed dan, houd je gereed! Want al heel vlug zal de gelegenheid zich voordoen.'

 

52

 

Het goede werk van Roberts geest

De minzaamheid van de Heer ontroert zijn hart

Zijn medelijden komt de danseressen ten goede

 

[1] Ik zeg tot Robert: 'Beste vriend, broeder en zoon, je hebt werkelijk een buigzaam hart en dat is voor Mij een grote vreugde. Je spreekt alsof je uit jezelf spreekt en toch spreek Ik, door middel van jou! Het is een goede zaak hier in het rijk van de geesten, dat de mond van de vriend luid kenbaar maakt, wat er in werkelijkheid en naar waarheid in het hart van zijn naaste omgaat. Jouw hart verneemt nauwkeurig Mijn gedachten en het herkent Mijn wil! En zie, dat alles is het werk van Mijn reeds ontwaakte geest in jou.

[2] Deze zuivere geest uit Mij kan daarom ook in Mijn diepten doordringen en daar Mijn gedachten en Mijn wil aanschouwen en doorgronden. Dat is bij jou nu al sterk het geval; vandaar dat je nu al zo precies in je hart waarneemt wat Ik denk en wil, alsof je hier reeds duizend jaar in deze heilige bezigheden was ingewijd! Ga zo maar door, dan zul je binnen korte tijd een bekwaam werktuig voor Mij worden.

[3] En nu zullen we, omdat onze danseressen al weten wat ze te doen hebben, zo dadelijk de deur openen, waarachter we dan meteen het Weense drietal helden debatterend zullen aantreffen.

[4] Alleen moet Ik je eerst nog vragen of de danseressen zo mooi genoeg zijn, zoals je ze nu ziet? Of zullen we ze misschien nog mooier maken?'

[5] Robert zegt met een glimlach: 'Heer, U bent zo goed, mild en vriendelijk, dat het alle begrippen te boven gaat! U spreekt werkelijk niet met mij als eeuwige Heer der oneindigheid, maar als de ene aardse vriend tot de andere, en alsof U werkelijk mijn raad nodig zou hebben! Ja dat, dat maakt U nog oneindig groter in mijn gemoed, dan wanneer U een menigte nieuwe werelden en hemelen voor mijn ogen zou scheppen. Dat U als God en Heer, oneindig machtig in Uzelf, ook oneindige dingen kunt vormen, vindt mijn hart heel natuurlijk. Maar dat U met mij, Uw schepsel, even vertrouwelijk spreekt en omgaat als een echte broeder met de andere, dat doet mij totaal verstommen voor Uw grootheid!

[6] Wat het nog mooier maken van de danseressen betreft, dat laat ik natuurlijk helemaal aan U over! De eersten zien er naar mijn oordeel helemaal niet slecht uit, want ze zijn nog echt stevig en aardig. Maar de anderen zien er wel erg spichtig uit en hun jurken doen me levendig denken aan de kleding van rondtrekkende komedianten. Wanneer U deze in een wat beter daglicht zou willen plaatsen, zou dat zeker geen kwaad kunnen, vooropgesteld dat ze er niet ijdeler door worden. Nu schijnen ze trouwens niet veel last te hebben van ijdelheid, wat waar­schijnlijk de reden zal zijn, dat ze zich meer op de achtergrond houden.'

[7] Ik zeg: 'Heel goed, Mijn allerbeste Robert, zoals jij het wenst, zal het ook gebeuren! Kijk, daar tegen de muur staat een kast. Open hem, en toon de inhoud aan de danseressen die volgens jou voor een verfraai­ing in aanmerking komen. In deze kast zullen ze een hoeveelheid kleren vinden, die hun goed zullen staan, die moeten ze aantrekken!'

[8] Robert doet meteen wat hem is aangeraden en de danseressen hebben er echt plezier in en kleden zich vlug om.

[9] Als ze binnen enkele ogenblikken prachtig gekleed weer klaar staan, kan Robert zich niet genoeg verbazen over hun uiterlijk. Hij komt vlug weer naar Mij toe en zegt: 'Maar hoe is dat nu mogelijk! Niet alleen zitten deze prachtige hemelse kleren hun als gegoten, maar ze hebben ook invloed op hun persoonlijkheid. Wat zijn dat nu allerliefste gezicht­jes! En hoe mooi blank en gevuld zijn nu hun armen, die eerst zo mager en hoekig waren! Hoe welvend hun boezem! En dan die voetjes! Nee, zoiets krijgt een arme zondaar op aarde nooit te zien. Dat is maar goed ook, want zo'n voetje zou ik op aarde zeker achterna gelopen zijn! Hier, aan Uw zijde, laat me dat echter volkomen onverschillig.

     [10] Maar nu steken ze toch weer te veel af bij de voorheen, mooiere danseressen. U zult deze ook wat beter moeten kleden!'

     [11] Ik zeg: 'Heel goed, doe de bewuste kast maar weer open, er zullen ook voor deze meisjes nog genoeg kleren zijn.'

[12] Robert laat dat dadelijk de eerste danseressen weten en ze dansen van vreugde en ook zij kleden zich in enkele ogenblikken buitengewoon hemelsbriljant aan.

[13] Ze bevallen Robert nu nog beter dan de eersten, zodat hij er niet op uitgekeken raakt. Hij komt weer bij Mij terug en zegt: 'O Heer, wat voor U toch allemaal zo gemakkelijk uit te voeren is, dat zal geen nog zo volmaakte geest ooit ten volle kunnen beseffen! Nee, wat staan deze engeltjes er nu mooi bij! Wat een hemelse gratie, wat een frisheid, en wat een blijdschap straalt er nu uit hun mooie ogen; het is werkelijk niet te beschrijven! Bij mijn zaligheid, die zouden me zelfs tot een kus...! Nee, nee, toch niet! Ook dit moet voor een Blum één en hetzelfde zijn. Maar mooi zijn ze, dat is waar! Nu mijn beste Weners daar buiten: Als jullie deze danseresjes zullen zien, dan zal de duivel in jullie wel weer een beetje boven komen! Maar nu zouden we toch wel naar de drie helden kunnen gaan?'

[14] Ik zeg: 'Ja, kom maar met Me mee!'

 

53

 

De volksleiders Messenhauser, Jellinek en Becher in het hiernamaals

Hun meningen over God, hel en noodlot

 

    [1] Wij beiden komen bij de deur en deze gaat meteen als vanzelf open.

[2] Door de open deur zien we de drie heel verdiept bezig, gezeten om een ronde tafel. Ze wroeten in verschillende geschriften en akten, alsof ze een of ander belangrijk document zoeken.

[3] Na enig vruchteloos zoeken zegt Messenhauser tamelijk opgewon­den: 'Maar ik zeg toch steeds: Dit belangrijkste document voor het bewijzen van onze onschuld is bij de laatste ongelukkige affaire verloren gegaan, of zelfs helemaal vernietigd. Wat heeft al ons zoeken dan voor zin? Als een goede genius ons niet uit deze gevangenis redt, dan zijn we zonder meer verloren. Want het zou de grootste waanzin zijn om van deze rechters genade te verwachten. We zijn nu eenmaal in handen van echte duivels; dan is er genade noch erbarmen! Jullie zullen zien dat het niet lang meer zal duren, of er zal een rechter van de krijgsraad met een provoost hier binnenkomen om ons doodvonnis voor te lezen. En dat met zo' n onverschilligheid, alsof hij in plaats van mensen slechts een paar regenwormen voor zich zou hebben, die platgetrapt moeten worden! Ik zeg jullie, we zullen doodgeschoten worden!'

[4] Daarop zegt Jellinek: 'Vriend Messenhauser, waar jij nog steeds beducht voor bent, is allang letterlijk aan ons voltrokken! De hele geschiedenis lijkt wel op een koortsdroom, maar toch is het geen droom! Want het staat me nog maar al te duidelijk voor ogen, hoe ik naar buiten werd gebracht in die afschuwelijke loopgraaf en daar formeel werd doodgeschoten. En ook dat ik me meteen in deze tweede kerker, die niet veel afweek van de aardse, bevond en jou, Messenhauser, hier al aantrof, waarna ook onze vriend Becher hier aankwam. We leven hier dus nu heel zeker na de dood van ons lichaam verder in een soort geestelijk zieleleven, en onze angst om nog eens te worden doodgeschoten is volkomen ongegrond!

[5] Maar mij bedrukt hier in deze zonderlinge toestand iets heel anders: In de eerste plaats de grote onzekerheid over waar we nu zijn, en ten tweede, wat ons te wachten staat! Als er verduiveld tenslotte toch iets waars zou zitten in de hellepreken van die papen, dan zouden wij waarlijk niet te benijden zijn! Zo'n voor eeuwig verdoemend oordeel van een of ander almachtig Wezen ontbreekt nog net aan ons geluk! Maar ik troost me nog steeds met de gedachte, dat het Godwezen, als het al ergens bestaat, zeker oneindig beter moet zijn dan alle goede mensen op aarde bij elkaar. Het is zeker beter dan die veldmaarschalk Windischgrätz, die ons met zo'n onbeschrijflijke gemoedsrust heeft laten terechtstellen. 0, als er maar ergens een middel zou bestaan om je op die tijger te kunnen wreken en wel zo wreed mogelijk, dan zou dat in ieder geval voor mij de grootst mogelijke zaligheid betekenen! Zouden jullie het daar niet mee eens zijn?!'

[6] Becher zegt: 'Ja, ja, broeder, je schijnt in alles gelijk te hebben. Onze vriend Messenhauser voelt zich in zekere zin nog aards gevangen en denkt, dat hij nog steeds in Wenen smachtend in een kerker op het doodvonnis zit te wachten. Maar op dit punt ben ik het helemaal eens met vriend Jellinek. Het is jammer genoeg de zuivere waarheid, dat we alle drie werkelijk doodgeschoten zijn. Ik zou echter niet met zekerheid kunnen zeggen op welke dag. Want ik ben hier, waar het noch helemaal dag, noch volledig nacht is, helemaal de tijd kwijtgeraakt. Dat doet er echter hier niet toe. We zijn naar aardse begrippen eens en voor altijd dood en daar helpt geen denken en geen praten meer tegen.

[7] Maar aan een hel geloof ik helemaal niet. Want als er een God bestaat, dan kan er geen hel zijn. Bestaat er echter geen God, dan kan er nog minder een hel zijn! Want het begrip God is te zuiver, te verheven groots en te wijs en te goed, dan dat men zich uit Hem een hel als begrip van volslagen onvolkomenheid zou kunnen indenken. Zou er echter geen God bestaan, maar slechts zuiver mechanische, onbewuste krach­ten, dan rijst de vraag, hoe zouden die een systematische hel hebben kunnen voortbrengen?'

[8] Jellinek zegt: 'O, dat kan ik me best voorstellen. Bestaat er een God, waaraan niet valt te twijfelen, dan rijst de vraag: Hoe heeft dit volmaakte Wezen bijvoorbeeld ook zo'n Windischgrätz kunnen schep­pen? Deze tijgermens vertegenwoordigt tamelijk getrouw de hel op deze aarde en is toch net als iedere ratelslang een werk van de volmaakte Godheid? Zou er echter geen God bestaan, hoe konden de stomme natuurkrachten dan in zo'n miserabel humeur komen en een Windis­grätz geheel bij toeval te voorschijn toveren? Jullie zien dus, dat zowel met een God als zonder een God, het kwade evenzogoed voorkomt als het goede. Meestal zelfs nog rijkelijker en sterker, waaruit dan in beide gevallen volgt dat het begrip hel goed te verklaren is. Daarom is het ook heel goed mogelijk daarin even onschuldig terecht te komen zoals wij op aarde in handen vielen van Windischgrätz. Wat denken jullie hier­van?'

[9] Messenhauser zegt: 'Ja, je schijnt volkomen gelijk te hebben! Mij is het nu ook al heel duidelijk dat ik werkelijk werd doodgeschoten, en wel kort na onze arme, goedhartige Blum. Ik heb nu al verschillende dingen waargenomen, die ik jullie wel kan meedelen.

[10] Kijk eens op tafel, waar onze belangrijke papieren hebben gelegen. Ze zijn opeens onzichtbaar geworden. Dat is toch een verbluf­fende en eigenaardige omstandigheid! Verder merk ik op dat daarginds aan de oostzijde opeens een deur open staat, terwijl we nog kort geleden niet konden ontdekken in welke wand mogelijkerwijs de deur te vinden zou zijn. Tenslotte bemerk ik met niet geringe verbazing, dat onze gevangenis in een aardig uitziende kamer begint te veranderen. Ook begin ik nu werkelijk ramen in deze kamer te ontdekken en zie heel duidelijk, dat het steeds lichter en lichter wordt. Wel was er al een eigenaardig schemerlicht in onze kerker, maar we konden daarbij niets echt duidelijk onderscheiden. Nu echter kan ik alles al goed waarnemen en zie ik allerlei sierlijke voorwerpen!

[11] Al deze verschijnselen bevestigen steeds meer mijn overtuiging, dat we ons nu in een droom- of geestenwereld moeten bevinden. Maar wat er in de toekomst in deze wereld met ons zal gebeuren, is namelijk een andere vraag!

[12] Jij, broeder Jellinek, hebt zoëven te kennen gegeven, dat de wraak op Windischgrätz jou de grootste zaligheid zou bereiden. Op dit punt ben ik het weer niet met je eens; want kijk, ik ben alleszins een fatalist. Het fatum (Fatum  het (nood)lot).heeft op aarde gif en balsem in gelijke hoeveelheid uitge­strooid. Wat kan een tijger er aan doen, dat hij een tijger is? Wat kan de wolfskers er aan doen, dat haar vruchten gevaarlijk zijn voor de mens! En evengoed kun je van Windischgrätz zeggen: Hij is een blind werktuig van het fatum, dat hem gemaakt heeft zoals hij is. Op zijn manier is hij even beklagenswaardig als wij, die zijn bloedige slachtoffers zijn gewor­den.

[13] Wij hebben het, goddank doorstaan. Hij echter moet het nog ondergaan. En wie weet of hij het eens beter zal hebben dan wij het hadden! Vandaag ik, morgen jij! En tenslotte is het om het even of je het

stof honderd of tien jaar lang platgetreden hebt, en of je aan de galg of in het zachte bed je lichaam aan de wormen als voedsel geeft. Mij is dat nu allemaal om het even!

[14] Een leven heb ik weer en Messenhauser ben ik ook nog! Ik heb geen pijn, geen honger en geen dorst. Jullie, mijn beste vrienden, zijn me ook gebleven en onze kamer wordt steeds lichter en mooier! Wat willen we dan nog meer? Als dat zo doorgaat, kunnen we van geluk spreken. Want beter en zorgelozer hebben we het op moeder aarde toch ook nooit gehad! Wie weet, hoe alles zich hier nog zal ontwikkelen? Ik geloof, steeds beter en beter! En zou het mettertijd weer een keer slechter worden: hoe vaak heeft het noodlot op aarde ons tussen goed en kwaad heen en weer geschoven!

[15] Veranderen kan ik de zaak niet. En daarom is het het verstandigst alles maar te nemen zoals het komt en daarnaast alle wensen aan de kapstok te hangen. Want die hebben ons nog nooit voordeel gebracht en zullen ons hier waarschijnlijk ook nooit van nur zijn. Zijn jullie het wat dat betreft niet volkomen met mij eens?'

 

54

 

Jellinek bewijst uit het boek der natuur het bestaan van God

Een beter inzicht over de Godheid zou de mens echter nooit kunnen verkrijgen

 

    [1] Jellinek zegt: 'Ik ben het volkomen met je eens, behalve met jouw 'fatum'. Want wat dat betreft, klopt er iets niet in jouw redenering!'

[2] Messenhauser vraagt: 'Hoe zo? Verklaar je eens wat nader.'

[3] Jellinek zegt: 'Geduld, beste Messenhauser. Zoiets laat zich niet zomaar uit de mouw schudden! Maar ik wil toch proberen je dat merkwaardige fatum enigszins uit je hoofd te praten.

[4] Kijk, je was je hele leven lang een mens die zich nooit veel heeft beziggehouden met de hogere sferen van de wetenschappen. Je was bij wijze van spreken al tevreden met de tafels van vermenigvuldiging en je bekommerde je nooit om de 'hogere wiskunde'! Je was steeds een oppervlakkig geleerde en je hebt je weinig om de kern van de weten­schappen bekommerd. Daardoor kwam het dan ook, dat het innerlijk wezen der dingen voor jou verborgen moest blijven. Zo kon je ook nooit tot dat goed gefundeerde inzicht komen, van waaruit je de wonderbaar­lijk goed berekende orde in alle dingen en hun uitwerking duidelijk zou zijn geworden. Je bleef maar met de buitenkant bezig, die op het eerste gezicht weliswaar de schijn heeft alleen maar het werk van het toeval te zijn. Maar het is evenwel heel anders.

[5] Heb je al eens meegemaakt, dat een huis met alles er op en er aan, door puur toeval is ontstaan? Je zegt: 'Nee, zoiets is nog nooit gebeurd'. Goed, zeg ik. Als het toeval niet eens een huis kan laten ontstaan, hoe kan het dan een hele aarde scheppen? Een aarde waarop we toch ontelbare wonderbaarlijke dingen aantreffen, waarvan het eenvoudigste al van een dermate wijze constructie getuigt, dat men nooit op het idee zou kunnen komen om te beweren, dat dat het werk is van het stomme en blinde fatum! Broeder, je geeft me gelijk en daar ben ik blij om. Maar luister nog wat verder naar me.

[6] Bekijk eens de wonderbaarlijke vorming van de planten. Hoe streng en nauwkeurig zij in hun eenmaal vastgestelde vorm gedurende duizenden jaren steeds gelijk voorkomen, zonder dat aan hun soort ook maar een atoom verandert. Hoe onnavolgbaar kunstig moet al de bouw van een zaadkorrel zijn, dat hij uit de aarde alleen die bestanddelen tot zich neemt die voor hem noodzakelijk zijn, en zich alsmaar weer veelvoudig voortplant. Over het bovennatuurlijke wezen van een zaad­korrel wil ik het niet eens hebben. Want wie begrijpt een dergelijke, goddelijke berekening, tengevolge waarvan één enkel zaadkorreltje tal­loze myriaden van zijn soort bevat?

[7] Of neem eens een eikel. Stop hem in de aarde en al gauw zal er een eikenboom te voorschijn komen, en die zal je dan vele jaren lang een ontelbaar aantal eikels opleveren. Leg je al deze noten weer in de aarde, dan zul je al een bos met miljoenen eikenbomen krijgen, die allemaal dezelfde vruchten in een ontelbaar aantal opbrengen. En dat ligt allemaal wonderbaarlijk in iedere eikel voor onze blikken verborgen, maar toch is het onloochenbaar aanwezig. Zeg me eens, of een fatum zo'n eikel zo zou kunnen vormen?'

[8] Messenhauser zegt: 'Broeder Jellinek, werkelijk, ik moet zeggen dat je een echte theosoof bent! Jouw simpele bewijs met de eikel heeft me meer overtuigd dan alle geleerde frasen. Ik ben nu helemaal zeker van de onbelangrijkheid van het fatum, en heb verder geen bewijzen meer nodig. Maar nu komt er iets anders:

[9] Een God vol van de hoogste oermacht en wijsheid moet er weliswaar bestaan, dat kunnen mijn hart en mijn verstand nooit betwis­ten. Maar waar en wie is dit Godwezen? Kan het ooit door een schepsel worden gezien en begrepen? Ik kan me nog goed herinneren, hoe ik als student de bijbelse geschiedenis moest leren en daarbij in een van de vijf boeken van Mozes een tekst heb gevonden, die luidde: 'God kan niemand zien en daarbij in leven blijven! Deze betekenisvolle tekst zou Mozes vanuit een vuurwolk zijn toegeroepen, toen hij aan de Godheid die met hem sprak, zijn vurig verlangen voorlegde haar niet alleen te horen, maar ook te zien. Ik moet toegeven dat ik nog wel steeds zo half en half aan die Godheid bleef geloven. Maar wat het geloof betreft dat een zekere Jezus de volheid Gods zou bezitten, moet ik jullie, beste vrienden, eerlijk bekennen dat ik op dat punt een volstrekt ongelovige was en nog ben.

[10] Weliswaar bevat de zuivere leer van Jezus inderdaad de edelste en waarste grondbeginselen, die met de natuur van de mensen volkomen overeenstemmen en grondbeginselen, waartegen niets is in te brengen. Maar dat de uitvinder van die beginselen ook een god zou zijn, omdat hij morele principes opgesteld en geleerd heeft die bij de algemene natuur van de mensheid passen, reikt verder dan mijn kennis en mijn geloof]

[11] De leer op zich kan dus heel goed alleen maar van menselijke oorsprong zijn en heeft geen godwezen nodig. Want als iedere grond­legger van juiste leerstellingen een god zou moeten zijn, dan zou het op aarde al bijna moeten wemelen van goden. Euclides, de uitvinder van de geometrische figuren, zou een god zijn! De uitvinder van de landbouw­ gereedschappen, die van onschatbaar belang zijn, zou al een soort god-vader zijn! De uitvinder van de getallen, de uitvinder van de schepen, eveneens goden, en zo nog meer dan tienduizend andere uitvinders van de meest verschillende nuttige zaken. Zoals het hele leger van uitvinders van belangrijke dingen nog nooit aanspraak heeft gemaakt op vergoddelijking, zo geloof ik ook dat de uitvinder van de beste en eenvoudigste moraal daar ook wel van af had kunnen zien. Naar mijn weten heeft hij nooit aanspraak gemaakt op die belachelijke vergodde­lijking. Zeker maakten in die tijd kortzichtige en bijgelovige mensen een god van hem, omdat hij duizend keer wijzer was dan zij! Dat moet ons nu echter niet meer in de war brengen, zodat we Jezus niet meer op een belachelijke manier voor een god houden, maar alleen voor dat, wat hij werkelijk was. Ik geloof dat de huidige mensheid eindelijk eens zou moeten inzien, dat het oneindige nooit eindig kan worden, dat God eeuwig God blijft en de beperkte mens slechts een mens.

[12] Maar het is echt niet de moeite waard veel woorden vuil te maken over datgene, wat tegenwoordig door alle zeer geleerde heren als een uitgemaakte zaak wordt beschouwd. Maar wat ik al eerder opmerkte, namelijk, waar en wie de eigenlijke Godheid dan wel is, wiens bestaan ik beslist nooit betwijfelen kan, zeggen jullie me daarover eens jullie mening, mijn beide vrienden.'

[13] Jellinek zegt: 'Ja, beste broeder Messenhauser, dat is een heel hachelijke zaak. Het waar en wie zullen we waarschijnlijk nooit te weten komen! Want wanneer wij, eindige wezens, het oneindige wezen der Godheid zouden willen begrijpen, zouden we het eerst eindig moeten kunnen maken, wat natuurlijk volkomen onmogelijk is. Eveneens lijkt het mij ook onmogelijk van het oneindige Godwezen meer te weten dan wat ik je eerder, door het voorbeeld van de eikel, heb aangetoond. Ik ben van mening dat we ons nu met wat anders moeten bezig houden, want wat het punt van de Godheid betreft, zullen we alle drie bitter weinig van oplossen.'

[14] Becher zegt: 'Je hebt volkomen gelijk! Want de Godheid willen doorgronden, betekent waarlijk de zee in een notendop willen gieten. Laten we daarom dit gesprek dat geen enkel nut heeft, beëindigen en over wat anders gaan praten. Bijvoorbeeld over wat onze vriend Blum in deze wereld doet, of waarmee onze aartsvijand Windischgrätz op aarde bezig is, en of hij misschien ook binnenkort hiernaartoe zal komen, waar wij hem op gepaste wijze zouden ontvangen!'

[15] Jellinek zegt: 'Broeders, wat onze arme vriend Blum betreft, ben ik meteen van de partij. Maar bespaar me Windischgrätz, want die tijger wens ik eeuwig nooit meer te zien! Maar luister, het is net of ik nog meer mensenstemmen buiten de deur hoor. Laten we van tafel opstaan om te zien wat er buiten gaande is.'

 

55

 

Op ontdekkingsreis.

Vreesachtige helden

De Heer en Robert komen op

 

[1] De drie staan van tafel op en gaan behoedzaam naar de openstaan­de deur. Hier ontdekken ze, als ontwakend uit een slaap, dat er behalve hun woonkamer nog een grotere en veel mooiere kamer is. Enkele stappen van de deur verwijderd blijven ze staan en kijken naar links en rechts of er ergens iets bijzonders valt te ontdekken. Want ze durven nog niet helemaal bij de deur te komen, omdat ze niet weten wie of wat ze daar zouden kunnen tegenkomen.

[2] Nadat ze de kamer waarin Ik Mij met Robert, iets van de deur verwijderd, bevind en waar ook de vierentwintig danseressen op de achtergrond bij elkaar staan, een tijdlang voldoende hebben geïnspec­teerd en er niets verdachts ontdekken, zegt Jellinek zachtjes:

[3] 'Vrienden, ik ontdek helemaal niets gevaarlijks in deze voorkamer. Integendeel, ik zie daar in de hoek een tafel, waarop zich een kristallen karaf met heel goed uitziende wijn en enkele uitnodigende stukken brood bevinden. Als er verder geen gevaar dreigt, denk ik dat we er zonder aarzelen op afkunnen gaan. Dat is blijkbaar bedoeld om ons over ons geestelijk bestaan betere begrippen en ideeën bij te brengen dan die, waarmee we tot nu toe hebben rondgelopen. Naar mijn mening zou een beetje meer moed ons niet kunnen schaden. Wat denken jullie daarvan?'

[4] Messenhauser zegt: 'Broeder Jellinek, ik ben het volkomen met je eens. Alleen moet ik tot mijn schande bekennen, dat ik bij dergelijke ontdekkingstochten altijd het liefst de laatste ben! Want zou er mogelij­kerwijs rechtsomkeert gemaakt moeten worden, dan zou ik natuurlijk de eerste zijn.'

[5) Jellinek zegt: 'Maar beste broeder, ik krijg de indruk dat je een grote bangerik bent! Hoe heb je toch met een dergelijke moed legercom­mandant kunnen zijn? Nu wordt mij veel duidelijk! Kijk, als jij je leger in plaats vanuit je goed bewaakte commandopost, bevelen had gegeven in het open veld tegenover de vijand, wie weet of Wenen dan niet zou hebben gewonnen? Maar nu genoeg hierover. Ik vraag je omwille van je eigen eer, wees nu geen lafaard!'

[6) Messenhauser zegt: 'Maar beste vriend en broeder, nu jij toch al zo'n heldhaftige Napoleon bent, zou het dan niet beter zijn als jij voor mij en Becher eens dapper de voorhoede vormt? Als jij de meeste moed hebt van ons drieën, wees dan zo goed om onze aanvoerder te zijn. Want ware heldenmoed heeft mijn gemoed nooit gekend. Maar wat waar is, is waar, ik ben, ondanks mijn geringe heldenmoed, toch nooit erg bang geweest voor de dood. En zo is het ook nu. Maar ik voel een heel eigenaardige vrees voor dit voorvertrek, zoals kinderen die bang zijn voor spoken, voor sommige vertrekken hebben. Het is werkelijk iets heel eigenaardigs, als een niet te onderdrukken voorgevoel van grote gebeur­tenissen die spoedig en zeker zullen plaatsvinden. Jullie zullen wel zien of mijn gevoel me bedrogen heeft, als we onze voeten over de drempel zetten. Het komt mij werkelijk voor, dat we daar meteen met onver­wachte, grote dingen en gebeurtenissen zullen worden geconfronteerd. En ik hoop dat dit mijn vreemde gebrek aan moed een beetje bij jou zal verontschuldigen.

[7) Jellinek zegt: 'Ja, mijn vriend, dat is heel wat anders! Want ook ik word door een dergelijk voorgevoel geplaagd; maar weet je, dat mag een grote geest niet hinderen! Als ik die fles wijn en dat mooie tarwebrood ernaast bekijk, en mijn hongerige maag een duidelijk verlangen begint kenbaar te maken, O, dan zou ik me liever daarginds aan die tafel bevinden dan hier in jullie bevende gezelschap! Wat houdt me eigenlijk hier nog langer tegen? Een goed begin is het halve werk! Dus vooruit maar, hoera!'

[8] Dan stapt Jellinek moedig op de deur af en wil naar de goed voorziene tafel lopen. Maar op het moment dat hij zijn voet over de drempel zet, versperren Robert en Ik hem de weg. Robert zegt op zijn gewoonlijk wat barse toon: 'Halt, wie is daar? Geen stap verder vóór je je, samen met je twee begeleiders, hebt gelegitimeerd; wie zijn jullie en wat willen jullie hier?'

[9) Jellinek deinst bij deze onverwachte ontmoeting wat terug, maar vermant zich al gauw omdat hij in deze examinator meteen Blum herkent en zegt dan verbaasd: 'O, o, Blum! Robert! Ja, waar, waar ben jij dan toch geweest? Aha, dat is toch wel sterk! Laat me je omarmen en kussen! Ken je ons werkelijk niet? Messenhauser, Becher en mij, Jellinek?'

[10) Robert zegt: 'Ja, zeker, werkelijk! Jullie, mijn lijdens- en lotge­noten zijn het, in levende lijve, helemaal dezelfden zoals jullie op aarde waren! Ik wist immers allang dat jullie hier mijn gasten zijn. Jullie wisten echter niet dat jullie je in mijn huis bevinden. Jullie hebben je echter door een kinderachtige angst laten bekruipen. Kom nu allemaal welge­moed hier en laten we ons daar bij die tafel met goede en vrolijke dingen bezighouden! Broeder Messenhauser en jij, broeder Becher, durven jullie nu nog niet over de drempel te komen?'

[11] Messenhauser en Becher zeggen tegelijk: 'Wees duizend maal gegroet, dierbaarste broeder en vriend! Met jou gaan we waarheen je ons ook wilt brengen, en zeker naar die tafel waarop voor onze lege magen een rijke zegen ligt!'

[12) Bij deze woorden komen ze vol vreugde op Robert af, omarmen en kussen hem en begeven zich dan naar de tafel.

 

56

 

Jellineks hart ontbrandt in liefde voor Roberts vriend

Een hemelse wijn. Jellineks heildronk en het antwoord van de Heer

 

[1] Jellinek kijkt Mij vriendelijk en met vaste blik aan en vraagt Me: 'Beste en beminnelijke vriend van onze broeder Blum, zou ik je mogen vragen of je je ook nader aan ons bekend wilt maken? Je moet zeker een bijzonder goed mens zijn, anders zou je je niet in het gezelschap van onze edele vriend Blum bevinden!'

[2] Ik zeg: 'De toekomst zal je alles onthullen wat je nog duister is. Maar ga nu ook met Mij mee naar de tafel van de Heer en sterk je eerst. Dan zul je veel beter in staat zijn om menige zaak te begrijpen die nu nog een raadsel voor je moet zijn. Kom dus, mijn beste vriend en broeder Jellinek!'

[3] Jellinek zegt: 'O vriend, je stem klinkt wonderbaarlijk vriendelijk! Ieder woord van jou verwarmt mijn hart op een manier zoals ik die nog nooit heb ervaren. Als jij geen engel uit de hemel bent, zie ik voor eeuwig van mijn menszijn af. Ja, ja, jij moet een engel zijn! Weet je, ik zal bij je blijven en me heel nadrukkelijk op jou richten. Want hoe graag ik die goede vriend Blum ook mag, toch heb ik jou nu sinds jij met me hebt gesproken, volkomen onbegrijpelijk, veel liever! Maar nu aan tafel en een glaasje op de eeuwige vriendschap met elkaar gedronken! Want ik geloof dat er hier toch zeker geen Windischgrätz of een dergelijk iemand zal zijn, die over dit huis een standrecht zou kunnen afkondigen?'

     [4] Ik zeg: 'O nee, zet die vrees maar voorgoed op zij! Nu echter naar de tafel, want de anderen drinken al op onze goede gezondheid.'

[5] Messenhauser gaat Jellinek meteen met een kristallen beker vol beste wijn tegemoet en zegt: 'O broeder Jellinek, dit is werkelijk nog heerlijker dan alle beste wijnen die we ooit op aarde hebben geproefd! Hier, drink deze beker uit op het welzijn van al onze vrienden en vijanden! Ook op het leven van Windischgrätz! Dit blinde werktuig van aardse heersers over de volkeren zal misschien ook nog eens tot beter inzicht komen.'

[6] Jellinek neemt verheugd de beker aan en zegt: 'Beste vrienden, zo bevallen jullie me beter dan voorheen bij onze nietszeggende discussies in die gevangeniscel waar jij, broeder Messenhauser, nog steeds in wanhoop op je doodvonnis zat te wachten!

[7] Maar luister, ik heb deze vriend van onze Blum als boezemvriend gekozen. En daarom moeten jullie me maar vergeven dat ik van deze goddelijk geurende drank geen druppel wil nemen, zolang hij niet eerst uit deze beker heeft gedronken!'

[8] Allen stemmen welgemoed in met de wens van Jellinek. Deze reikt Mij met innige vriendschappelijke liefde de beker aan en zegt: 'Goede goddelijk verheven vriend, versmaad het niet deze beker uit de hand van een arme zondaar, een aardse landverrader aan te nemen! Waarlijk, zou ik hier iets beters hebben, hoe graag zou ik het je aanreiken als teken van mijn verering en hoogachting! Maar kijk, goud en zilver heb ik niet. Maar wat ik heb, namelijk deze beker en bovendien een warm hart dat jou als een hooggeachte vriend begroet, dat geef ik je! 0, neem het aan, zoals ik het je aanreik! Het is zeker wel wat vrijpostig van me dat ik het waag om jou, die zeker een engel bent, deze beker en mijn hart als onderpand van mijn vriendschap aan te bieden. Maar ik heb je nu eenmaal ook met mijn slechte hart lief, omdat ik voorheen in jouw weinige woorden zoveel vriendelijkheid, liefde en wijsheid vond. Ik ben wel een heel onreine geest, maar knijp dan je hemels milde ogen wat toe en denk: Die kerel weet niet beter! Weet je, ik weet nog lang niet hoe men met geesten zoals jij moet omgaan. Maar je kunt ervan verzekerd zijn, dat bij mij het hart op de tong ligt. Niet waar, vriend, je neemt me deze vrijpostigheid toch niet kwalijk?'

[9] Ik neem de beker heel vriendelijk uit Jellineks hand aan, drink eruit en zeg dan tegen Robert: 'Broeder, in de provisiekast staat nog een fles, vol met Mijn eigenlijke lievelingswijn. Breng die hier, om Mijn nieuwe boezemvriend te laten zien, hoe dierbaar Mij zijn vriendschap is.

[10] Robert gaat er vlug op af en haalt een echte diamanten fles vol met de kostelijkste wijn en reikt haar Mij zichtbaar ontroerd aan.

[11] Ik neem de fles en schenk dezelfde beker vol. Dan zeg Ik: 'Hier, lieve vriend en broeder, neem deze beker en drink; en kom daardoor tot de volledige overtuiging dat jouw vriendschap Mij buitengewoon lief en dierbaar is! Wat praat je over je zonden? Welk mens zou een hart, dat zo vol is van onzelfzuchtige liefde, als een met zonden beladen hart kunnen zien? Ik zeg je, voor Mij ben je rein. Want jouw liefde voor Mij bedekt al je aardse zonden! Wat je echter nog hier of daar aan de wereld verschuldigd was... Ik zou een slechte vriend zijn, als Ik die schuld niet van je af zou nemen en ze niet voor jou zou vereffenen! Drink dan nu, broeder Jellinek, op onze eeuwige vriendschap!'

[12] Jellinek zegt, tot tranen bewogen: 'O goddelijke vriend, wat ben jij toch lief en goed! O, kon ik maar mijn hart uit mijn lijf scheuren en in jouw borst stoppen! Wel, geef me nu de beker maar!'

[13] Jellinek neemt de kristallen beker, drinkt eruit en zegt: 'Nee maar, hemelse engelbroeder! Als jouw vriendschap lijkt op deze drank, dan ben je geen engel maar... de pure Godheid zelf! Want iets goddelij­kers van smaak en geest kan de hele oneindigheid onmogelijk nog te bieden hebben! Broeders, proeven jullie er ook eens van en zeg dan, of ik niet volkomen juist heb geoordeeld!'

 

57

 

Uitwerking van de hemelse wijn

Vraag naar Christus en Zijn Godheid

Veelbetekenend antwoord van Robert

Jellineks liefdes-lijfspreuk

 

[1] Robert, Messenhauser en Becher drinken alle drie uit de beker en verwonderen zich buitengewoon over de ongekende kwaliteit van deze waarlijk hemelse wijn.

[2] Messenhauser zegt: 'Inderdaad, Heer, wat een wijn is dat! Broeder Blum, het is goed toeven in jouw huis, laten we ons hier inkwartieren! Laten we hier nu meteen voor eeuwig bij elkaar blijven, als dat zou kunnen. Zou er zo nu en dan een arme zondaar verschijnen, zoals wij dat waren en nog zijn, dan zullen we hem opnemen en hier een goede tijd bezorgen, ook al was hij een van onze ergste, aardse vijanden!'

[3] Robert zegt: 'Vriend Messenhauser, dat heb je echt mooi en waardig gezegd, omdat deze woorden werkelijk uit je hart en niet uit je verstand kwamen. Ik zeg zelfs: Mocht Windischgrätz nu hier komen als een noodlijdende geest, waarlijk, dan zal hij bij ons in ieder geval een betere ontvangst krijgen dan wij bij hem op aarde!'

[4] Alle drie roepen: 'Bravo, zo is het goed! Om een echt Christen te zijn moet men vanuit zijn diepste wezen kwaad met goed kunnen vergelden. Wie nog wraakgevoelens in zichzelf bespeurt, is nog lang geen volmaakte geest. Maar hij, die net als eens de grootste en wijste leraar van de joden aan de galg nog kan zeggen: 'Heer vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!'... die heeft zeker de hoogste levensvrijheid in zich. Ja, we zouden zelfs willen beweren: Hij is een God! En dat pleit ook het meest voor het aanvaarden van de overigens zeer in het duister gehulde Godheid van Christus.

[5] Waar zou deze Jezus van destijds, aan wiens aardse bestaan helemaal niet valt te twijfelen, zich nu in deze geestenwereld toch bevinden? Waarlijk, dat was wel de allergrootste vriend van de mensen! Vriend Blum, had jij tot nu toe nog nooit de gelegenheid om hier over deze merkwaardige man iets naders te weten te komen?'

[6] Robert zegt: 'Dierbaarste vrienden, ik kan jullie op mijn woord verzekeren, dat juist Hij mijn eerste werkelijke kennismaking was in deze wereld!'

[7] Allen vragen blij verrast: 'Hoezo? Hoe ging dat dan? In welke omgeving vond dat plaats? Wat heeft Hij tegen jou gezegd?! Zeg broeder, vertel ons daar eens wat over!'

[8] Robert zegt: 'Beste vrienden, omdat we nu nog heel wat anders te doen hebben, zullen we dit uitstellen tot een gunstiger gelegenheid. Maar ik kan jullie alvast verzekeren, dat Hij me spoedig weer zal opzoeken en bij die gelegenheid zullen ook jullie Hem nader leren kennen.'

[9] Jellinek zegt: 'Maar je kunt ons toch nog wel zeggen, of je met Hem over Zijn Godheid hebt gesproken, die door zo veel lichtgelovigen wordt aanvaard? En is Hij het met dat geloof eens of niet?'

[10] Robert zegt: 'Ja beste vrienden, daar hebben we zeker heel veel over gesproken. En ik moet er de voor jullie trouwens nog nauwelijks te begrijpen waarheid aan toevoegen: Christus is de enige ware God van eeuwigheid! Hij is de Schepper van alle hemelen en alle werelden! Meer kan ik jullie nu niet zeggen. Als Hij echter komen zal, dan zullen jullie alle bijzonderheden wel van Hem zelf vernemen!'

[11] Jellinek zegt: 'Vriend Blum, dat is terwille van het bewijs echt niet nodig, maar wel echter terwille van mijn hart. Want ik moet eerlijk bekennen dat ik als hij nu zou komen en mij zou wenken hem te volgen, jullie allen ogenblikkelijk ontrouw zou worden! Want ik houd al meer van hem als de meest volmaakte, beste mens, dan van alle mensen op aarde bij elkaar. Hoeveel te meer zal ik hem dan liefhebben, als hij ook werkelijk God is! Om het hoe wil ik me helemaal niet bekommeren. Want ik heb eens een zinspreuk gelezen die luidde: 'God is liefde! Wanneer je hart ooit door een machtige liefde wordt gegrepen, denk dan: God is in deze liefde!' Kijk, deze spreuk is mijn barometer voor de aanwezigheid van God, ook in ieder mens. Als ik nu echter zo' n machtige liefde voor Christus in mijn hart gewaar word, dan zegt me juist deze liefde: Christus is, en moet wel God zijn, want waarom zou ik hem anders zo intens liefhebben? Daarom houd ik ook zoveel van deze hemelse broeder, omdat hij zeker veel goddelijke liefde in zich heeft. Heb ik gelijk of niet?'

[12] Robert zegt: 'Volkomen! Alleen met het hart kan men God begrijpen; met het verstand nimmer. Maar nu beste vrienden, iets anders! Omdat we nu toch met het thema liefde bezig zijn, kunnen we dit er gemakkelijk bij laten aansluiten.

[13] Luister! Wel is de liefde het enige bewijs voor de Godheid en haar onbetwistbare aanwezigheid, maar we weten ook dat er een teder, vrouwelijk geslacht bestaat, dat maar al te vaak onze harten dermate in beslag nam dat we ondertussen tot een hogere en zuiverder liefde voor God helemaal niet meer in staat waren. Wel, denken jullie dan dat God ook in deze, meestal toch alleen maar zinnelijke liefde woont?'

[14] Jellinek zegt: 'Zeer zeker! Wanneer Gods tederheid niet in de vrouw aanwezig zou zijn, wie zou haar dan kunnen liefhebben? Maar dat deze liefde desondanks ook kan ontaarden, daar valt niet aan te twijfelen.'

[15] Robert zegt: 'Wanneer bij wijze van proef hier verscheidene buitengewoon mooie vrouwen in de prachtigste balletkleding zouden optreden en ons met de grootste vriendelijkheid zouden bejegenen, maar daarnaast ook de ernstige maar vooral bovenmatig goede Godmens Jezus zou verschijnen, zeg me eens, vooral jij Jellinek, hoe zou je hart daar dan op reageren? Want ik weet, dat de zogenaamde balletdanseressen voor jou steeds het meest gevaarlijk waren!'

[16] Jellinek zegt: 'Broeder, je hebt hier weliswaar een van mijn zwakke plekken geraakt, maar daar kan ik toch naar eer en geweten tegenover stellen, dat ik ondanks al mijn zwakheden, toch voor één echt haar van Christus 10.000 balletdanseressen ter plekke kan laren zitten of dansen! Want de liefde tot God zal toch wel een beetje sterker zijn dan de liefde voor een knappe danseres. De liefde voor de vrouwen kan alleen dan de liefde tot God afzwakken, als men ofwel niet aan een God gelooft, dan wel genoodzaakt wordt te geloven in een God, die ergens in een hostie zou zitten! Maar wanneer de Godheid werkelijk, en wel in de persoon van Christus, aanwezig is, zodat men haar ziet, haar in die hoedanigheid erkent en zelfs met haar kan spreken, broeder... stap dan maar op met je dansende schoonheden! Maar zonder Christus zouden een paar van zulke weelderige dames natuurlijk meer warmte in mijn borst teweegbrengen, dan wanneer er geen zijn.'

[17] Robert zegt: 'Broeder, zou je er een paar willen zien?'

     [18] Jellinek zegt: 'Als je hier ook dergelijke geesten hebt, laat ze dan maar zien, zodat we aan ons zelf kunnen ervaren in hoeverre ze voor ons gevaarlijk zouden kunnen worden.'

 

58

 

Toets voor Roberts vrienden met betrekking tot hun liefde voor de vrouw

Goede beantwoording door Jellinek en Messenhauser

 

[1] Na deze woorden van Jellinek gaat Robert meteen naar het bekende achterste gedeelte van de kamer, waar de vierentwintig danse­ressen zich nu achter een gordijn bevinden. Daar aangekomen schuift hij het gordijn open en zegt tot de rustig daar vertoevende danseressen: 'Welnu, mijn dierbaren, het is tijd voor jullie. Kom dus naar voren en maak voor die drie gasten wat galante bewegingen. Maar, doe je best en doe dit huis geen schande aan!'

[2] De danseressen doen meteen wat Robert van hen verlangt. Maar nog voor ze de eerste dansjes gedaan hebben, zegt de eerste tegen Robert: 'Alleen vragen we je wel, dat je het ons niet kwalijk neemt als we door onze hier merkwaardig weelderige gestalte enigszins gevaarlijk zouden kunnen worden! Mocht je dat van te voren aan zien komen, dan zou het ons allen liever zijn, dat je ons niet voor die nieuwe gasten zou laten optreden. Want het zou ons allen echt spijten als we kwaad zouden aanrichten, omdat we nu heel graag werkelijk iets goeds willen doen.'

[3] Robert zegt: 'Lieve zusters, wat jullie nu zeggen doet mijn hart deugd, want ik maak daaruit op dat jullie een goede en zuivere instelling hebben. Maar jullie allen hoeven niets te vrezen. Want mijn beste vriend daar en ook ik, zullen ervoor zorgen dat jullie die gasten, en die gasten jullie, niet de geringste schade zullen toebrengen. Treedt dus maar dapper en onverschrokken op; want jullie zullen door je dans bij die drie gasten niets slechts of gevaarlijks, maar alleen goeds en prijzenswaardigs bewerkstelligen!'

[4] Als de danseressen deze verzekering hebben gekregen, komen ze vlug naar het lichte voorste gedeelte van de kamer, en beginnen dadelijk allervriendelijkst hun kunst door allerlei sierlijke bewegingen te verto­nen. Robert, die zich weer bij de drie vrienden heeft gevoegd, vraagt meteen aan Jellinek: 'Wel broeder, hoe bevallen je onze huisdanseressen? Heb je op aarde ooit iets volmaakters op dit gebied gezien?'

[5] Jellinek bekijkt de danseressen met grote aandacht en zegt daarop met een diepe zucht: 'Ach broeder, ik kan er niets aan doen, maar bij het zien van zo'n voorstelling heb ik altijd hetzelfde gevoel! Ik moet je heel eerlijk bekennen dat ik daar nooit echt plezier aan heb beleefd. Integendeel, ik werd daarbij steeds vervuld van een zeker gevoel van weemoed en verliet dan heel zonderling gestemd het theater. Ik dacht op aarde vaak na over dat eigenaardige gebeuren in mijn gemoed. Maar ik was nooit in staat daarvoor een redelijke verklaring te vinden. Maar nu gaat mij heel duidelijk een licht op, en dat verheugt me meer dan al deze danskunstvoorstellingen. De oorzaak ligt in het volslagen nutteloze van dit gedoe met armen en benen. Zeg eens, welk nut kan men met deze kunst ooit beogen? Volgens mij niet het allerminste! Alle andere kunsten, de muziek, de dichtkunst en de schilder- en beeldhouwkunst, kunnen in hun zuivere en waardige vorm voor het menselijk gemoed van wezenlijk nut zijn. En wel, omdat ze het hart kalmeren en veredelen, en zodoende niet zelden een ruw mens tot een zachtmoedig en gevoelig mens opvoeden, en een ware liefde in zijn hart opwekken. Ook al laten we deze danskunst een nog zo'n. zuivere en waardige richting inslaan, toch zullen door haar meestal slechts onzuivere gevoelens in een ziel worden opgewekt. De natuur van bijna iedere man wordt na een dergelijke uitvoering steeds veel zinnelijker en begeriger.

[6] Ik denk dat deze aangevoerde reden van mijn onbehagen alleszins de aandacht verdient, hoewel hij niet de eigenlijke bron was van de neerslachtigheid die me steeds overviel na zulke voorstellingen. De eigenlijke bron van mijn gevoelens na zulke kunstuitingen was waar­schijnlijk hoofdzakelijk de gedachte, dat ik zo'n welgevormde danseres als door een magische toneelkijker, als een gevallen engel zag!

[7] Hoe vaak zei ik dan bij mezelf: Wat zou jij voor mijn hart kunnen betekenen! Maar als gevallen engel besef je nooit de waarde van een hart dat jou zo graag uit het slijk waarin je gezonken bent weer zou willen verheffen tot werkelijke engel. De mammon van de wereld is nu je god. En blindelings vertrap je je eigen hart met voeten, waarmee je slechts de brutaalste ontucht prikkelt. Wat kunnen je de harten schelen waarin jouw betoverende voeten bij iedere stap giftige pijlen hebben geslingerd?'

[8] Zulke gedachten droeg ik steeds met me mee en stemden mijn ziel heel vreemd triest. Had ik dan geen gelijk wanneer ik zo dacht? Nu ik hier net zo denk, moet je je maar eens afvragen of volgens jou deze danseressen, die nu gelukkig hun uitvoering hebben beëindigd, voor mij ooit gevaarlijk konden worden? Voor mij zijn ze in deze situatie wel het allerminst gevaarlijk en evenmin voor mijn allerbeste vriend hier, die mijn woorden zichtbaar ontroerd heeft aangehoord. Dus kan ik jou, vriend Blum, de volle verzekering geven dat al deze vierentwintig kunstenaressen met inbegrip van hun achtenveertig mooie voetjes niet de minste afbreuk hebben gedaan aan mijn liefde voor Jezus! Integen­deel, ze hebben mijn nu heilig geworden liefde alleen maar versterkt! Want kijk, ik heb nu oprecht medelijden met deze arme gevallen engelen. En als het me mogelijk zou zijn hen vanuit hun lage positie te verheffen tot ware mensen, dan zou ik daar mijn halve leven voor geven! Maar genoeg hierover! Zeggen jullie twee, Messenhauser en Becher, nu ook eens, hoe jullie dit spektakel is bevallen?'

[9] Beiden zeggen: 'Nou, nou, zo... helemaal niet slecht! Maar het geheel komt ons toch wel wat komisch voor. Op aarde zijn dergelijke excentriciteiten van menselijke domheid heel verdraaglijk. Maar hier in het rijk van de geesten doen zulke dwalingen van het menselijk streven wel een beetje eigenaardig aan! Stel je voor, dat we nu weer naar de aarde zouden terugkeren en daar onze vrienden konden vertellen, dat we zojuist een hemels ballet hadden bijgewoond! Nou, dat gelach zouden we wel eens willen horen! Maar zeg nu eens, hoe je eigenlijk op het krankzinnige idee bent gekomen om er in het rijk van de geesten een soort harem van een paar dozijn balletdanseressen van het zuiverste water op na te houden? Heb je ze dan formeel in dienst genomen? Of is dat misschien de hemel van de nieuw-katholieken? Kom, ga nou toch gauw met je nieuw-katholieke engeltjes! Breng ons liever nog zo'n fles van die laatste wijn! Daarvan is één druppel meer waard dan al die achtenveertig voetjes bij elkaar!' Robert glimlacht daarop en haalt de tweede fles.

 

59

 

De Heer over het vaak verkeerd gebruikte gezegde: ‘het doel heiligt de middelen'

 

[1] Jellinek wendt zich nu ook tot Mij en vraagt hoe Mij die zonder­linge kunstuiting is bevallen?

[2] Ik zeg tegen hem: 'Beste vriend, Ik moet je eerlijk bekennen dat Ik bij zulke gelegenheden veel minder Mijn aandacht vestig op het middel dan op het beoogde doel. Want het middel op zich kan vaak nog zo vreemd lijken, dat maakt niets uit als daarmee maar een in ieder opzicht nobel en goed doel wordt bereikt. Want hier in het rijk van de geesten heiligt altijd het bereikte goede doel ieder middel waardoor dit doel enkel en alleen bereikt kon worden. Hier doet de uitvoering van deze dans niets ter zake, maar met betrekking tot het alleen daardoor te bereiken nobele doel, is ze echter weer van oneindige waarde.

[3] Ik wil je deze weliswaar wat jezuïetachtig klinkende grondregel vooraf eerst op aardse wijze toelichten, zodat zijn geestelijke inhoud je des te duidelijker wordt. Luister dus naar Mij! Zie, deze grondregel luidt kort gezegd als volgt: Het goede doel heiligt ieder middel waardoor het zo mogelijk bereikt kan worden. Of deze grondregel echter ook juist is, zullen we nu zien aan de hand van verschillende voorbeelden:

[4] Kijk, een zoon op aarde heeft een vader, die bij zijn werk het ongeluk had een been zodanig te breken, dat hij alleen door een deskundige operatie weer genezen kan worden. Wat zou de goede, zijn vader boven alles liefhebbende zoon wel doen met iemand, die zijn vader puur uit woede of boosaardigheid zijn voet met een scherpe bijl zou afhakken? Deze zoon zou die booswicht grijpen en hem levenslang tuchtigen! En toch zou zijn vader bij deze 'spoedoperatie' heel wat minder geleden hebben, omdat deze dan pijlsnel aan een gezonde voet zou zijn uitgevoerd, dan wanneer de operatie nu aan een toch al uiterst pijnlijke voet door een dokter moet worden uitgevoerd. Kijk, het middel op zich, zonder samenhang met het daardoor te bereiken doel, zou zonder meer een gruwel zijn. Maar met betrekking tot het goede doel is het een zegen. En de zoon zal zich tegenover de kundige chirurg die zijn geliefde vader het leven redde, zeker uiterst dankbaar tonen. Want zonder hem zou zijn vader zeker aan koudvuur gestorven zijn. Laten we echter verder gaan!

[5] Wat zou jij met iemand doen, die jou met zijn vuist een tand uitsloeg? Je zou die woesteling voor het gerecht dagen en geen gering smartegeld van hem eisen. Maar wanneer je een slechte tand hebt die veel pijn veroorzaakt, ga je zelf naar een tandarts en betaalt hem graag voor het uittrekken van die slechte tand. Wie zou er een tandentrekker kunnen waarderen, die alleen voor zijn plezier de mensen hun tanden zou uitslaan of trekken? Heel anders ligt de zaak in handen van een echte tandarts, omdat hij door zijn vaak heel pijnlijke operatie een goed doel bereikt. Je kunt onmogelijk ontkennen, dat hier het op zich akelige middel door het bereikte doel wordt geheiligd. Dus daarom maar verder!

[6] Kijk, doodslag is een van de zwaarste zonden die een mens aan zijn naaste kan begaan. Er wandelt een vader met zijn zoon door een bos. Een booswicht die vermoedt dat de vader veel geld bij zich draagt, springt opeens uit het struikgewas naar voren, grijpt de vader bij de keel en wil hem wurgen. De zoon ziet het grote gevaar waarin zijn vader verkeert, grijpt meteen naar zijn geweer en doodt de roofmoordenaar! Kijk, doodslag is, zoals gezegd, een van de grootste zonden. Is echter de doodslag die de zoon beging aan de moordenaar die zijn vader wilde wurgen, ook zonde? O nee! Reeds het gezonde verstand zegt je: Doodslag is op zich en als middel tot het bereiken van een slecht doel een van de grootste zonden. Maar zoals hier, in verband met het goede doel, is hij even heilig als het doel zelf. In het bijzonder, wanneer hij het enige doeltreffende middel blijkt te zijn.

[7] Wat geldt bij deze drie voorbeelden, geldt ook voor iedere handeling die een mens of geest maar in staat is te verrichten. Wanneer ze na wijs overleg het enige werkzame middel tot het bereiken van een goed doel blijkt te zijn, dan is ze ook goed, rechtvaardig en door het bereikte doel geheiligd!

[8] En zo zul jij, beste vriend, bij deze arme danseressen wel een oogje dicht moeten doen. Want ze dansten om een meervoudig goed doel te bereiken. En dit is ook werkelijk bereikt, zoals je weldra zult inzien. Zeg eens, moeten we daarom wrok koesteren tegen deze danseressen, of zullen we hen daarvoor misschien ook een glaasje laten proeven van deze tweede fles?'

[9] Jellinek zegt: 'O, als het zo ligt, dan zeker! Kom maar hier jullie hartjes, jullie zullen ook een goede dag hebben!'

 

60

 

De danseressen verlangen opheldering over God

Robert onderricht ze: zoek het licht in jezelf

Gevaar van het puur uiterlijke onderzoek

 

[1] Na deze uitnodiging buigen de danseressen heel eerbiedig en de drie eersten zeggen: '0, beste, goede vrienden, jullie zijn veel te goed en te welwillend voor ons! Want onze onwaardige kunst is wel de minste van alle kunsten om van geesten zoals jullie ook maar de geringste waardering te verdienen. En zodoende kunnen we helemaal niet begrij­pen waarom jullie zo goed kunnen zijn voor ons arme zondaressen? Waarlijk, als we ons nog op aarde in ons lichaam zouden bevinden, zouden zulke hartelijke en goede mensen grote invloed op ons kunnen uitoefenen. Maar hier zijn we volkomen arm van geest en we hebben niets anders dan wat jullie grote _goedheid ons doet toekomen. Daarom kunnen we ook voor jullie grote goedheid niets anders terug doen dan jullie uit het diepst van ons hart achten en liefhebben! Als we jullie zo mogen benaderen, dan willen we dolgraag blij met jullie zijn. Maar zou onze misschien te weinig zuivere liefde jullie niet aangenaam zijn, laat ons dan maar weer verder trekken en onze aardse zonden betreuren!'

[2] Jellinek zegt: 'Ik vraag jullie, lieve meisjes, wees nu vooral niet zo rooms- katholiek! Waar is dan die God, die de liefde voor een misdaad zou houden? Hoe zouden wij jullie kunnen verachten, omdat jullie ons liefhebben? Kom dus allen maar hier en drink van deze ware levenswijn! Wees niet bang voor ons; wij alle vijf verlangen niets anders van jullie dan alleen je liefde, die jullie ons graag willen geven. En nu hoop ik dat jullie goed beseffen wat wij van jullie wensen te ontvangen, namelijk niets anders dan jullie zuivere liefde en vriendschap!'

[3] Als de danseressen dit van Jellinek vernemen, komen ze allervrien­delijkst naar ons toe en zeggen: 'Wij zijn jullie dienaressen! Jullie goede en nobele wil zal voor ons als heilige wet gelden! Eén verzoek willen we nog graag aan jullie voorleggen: We hebben in die domme wereld weinig mogelijkheden gezocht om het hoogste, goddelijke Wezen werkelijk te leren kennen en zijn daardoor, wat dit allereerste punt van menselijk weten en geloven betreft, hier als volkomen blinden aangekomen.

[4] Wel waren we zogenaamde roomse christenen en deden uiterlijk mee met alles wat deze kerk aan regels voorschreef. Maar al ons vasten, biechten en ter communie gaan heeft ons geen haar dichter bij het werkelijk kennen van God gebracht. Zoals we hier zijn, stierven we allemaal zo ongeveer in de loop van tien à vijftien jaar en vonden elkaar hier als bij toeval weer terug. Maar in dezelfde toestand als waarin we deze ernstige wereld binnengingen, bevinden we ons nu nog. We kenden God niet, en kennen Hem nog steeds niet. En toch kan alleen een boven alles goede, wijze en almachtige God ons dit bestaan hebben gegeven!

[5] Wanneer jullie, lieve vrienden, het niet beneden jullie waardigheid achten om ook ons arme schepselen bij gelegenheid een wat betere voorstelling van God te geven, dan zouden jullie ons een grote vreugde bereiden.

[6] Men heeft ons in de wereld de Godheid steeds op zo'n manier afgeschilderd, dat juist deze voorstelling van God ons ieder werkelijk Godsbegrip ontnam. God zou uit drie personen bestaan, die ieder voor zich volkomen God zou zijn, wat toch kennelijk tot drie Goden zou moeten leiden! Maar deze drie Goden zouden toch geen drie Goden, maar slechts één God zijn! Ieder van de drie Goden heeft wel zijn eigen taak. Zo hangt bijvoorbeeld God de Zoon sterk af van God de Vader en mag slechts datgene doen en onderrichten wat de Vader wil. En toch wordt er weer beweerd: Zoon en Vader zijn volkomen één! Met de Heilige Geest weet men eigenlijk helemaal niet waar men aan toe is. Is hij meer of minder dan de Vader of de Zoon? Hij zou uit beiden voortkomen en wordt als een duif boven beiden uitgebeeld! Dan zijn er nog die miljarden hosties, waarvan ieder eveneens volkomen God zou zijn! Kan een mens nu daaruit ooit tot een duidelijk inzicht komen over het wezen van God? Heb daarom geen hekel aan ons verzoek, want het inwilligen daarvan is voor ons belangrijker dan deze wijn.'

[7] Terwijl hij een beker met de beste wijn aanreikt, zegt Robert: 'Beste zusters, in naam van God de Heer en Schepper van de oneindig­heid, neem maar rustig deze wijn en drink ervan. Want de geest van deze wijn is niet zoals de geest van de aardse wijn, waarin volgens Paulus geesten van ontucht en hoererij wonen. Maar de geest in deze wijn heet geest van eeuwige, zuiverste liefde in God, welke geest dan ook een heilige vlam vol licht, helderheid en duidelijkheid is. In dit licht zullen jullie heel spoedig vanzelf in je vinden, wat jullie van ons zouden willen ontvangen.

[8] Jullie wens is weliswaar verheven en geen engel kan er een tekortkoming aan ontdekken, maar zoek haar vervulling niet buiten je, maar in jezelf, dan zal ze je van eeuwig nut zijn! Als wij haar aan jullie geven, dan hebben jullie een vreemd eigendom in je. Dat kan jullie wel uiterlijk een tijdelijk voordeel geven, maar het zou je innerlijk mettertijd een niet gemakkelijk te herstellen schade toebrengen.

[9] Want zie, een alleen uiterlijke leer kan zich om te beginnen ook alleen maar aan de uiterlijke geesten bekend maken, wier geaardheid stoffelijk is. Hij brengt dan in deze geesten wel een revolutie teweeg en dwingt hen hier en daar om die leer aan te nemen, maar de innerlijke geest merkt zoiets al gauw. Hij treedt naar buiten onder de natuurgeesten ofwel de eigenlijke natuurziel van ieder mens, bespeurt daar het goede zaad en is daarover zeer verheugd. Maar dan gebeurt er meestal een ongeluk. Terwijl de eigenlijke levensgeest van de mens het uiterlijke zaad beziet en zich buiten zijn kamer te midden van zijn natuurgeesten verheugt over een rijke oogst, verzamelen zich de meest boze en onzui­vere natuurgeesten die nog in de ziel aanwezig waren, om in de kamer van de ware geest binnen te dringen en deze dan de terugkeer te versperren, ja heel vaak onmogelijk te maken. Wanneer de ware geest dan echter zijn levenszetel verliest, probeert hij aanvankelijk een nieuwe plek temidden van de beste natuurgeesten van zijn ziel te verwerven; hij woont daar bij hen, als medebewoner in het huis van een andere eigenaar. Maar omdat hij van al zijn eigendommen beroofd, tenslotte de huur niet kan voldoen, neemt de eigenlijke heer des huizes hem alles af wat hij nog bezat en maakt hem bovendien tot gevangene of zelfs tot slaaf van zijn heerszucht! In deze toestand moet de ware, innerlijke levensgeest zich dan met de meest onzuivere natuurgeesten verbinden en met hen samen onder hetzelfde juk aan het schandtouw van de zonde te trekken. En dat is dan ook zoveel als de geestelijke dood van de mens. Want in zo iemand heeft satan dan zijn troon opgericht en de eigenlijke heer van het leven in de mens tot slaaf gemaakt van helse begeerten en instincten!

[10] Houd daarom altijd goed voor ogen, dat je niet te gretig een onderwijzing van buiten af zonder meer aanneemt. Want deze dient tot niets als de geest haar niet in de allergrootste deemoed opneemt en onmiddellijk zijn hele leven er volkomen naar richt, wat voor iedere geest zeker een heel zware opgave is. Kijk, Salomo, Israëls meest wijze koning, viel ondanks zijn wijsheid. Want zijn innerlijke geest, die zich sterk genoeg voelde, waagde het eens zijn innerlijke woonstede te verlaten, zich naar buiten te begeven onder zijn natuurgeesten, om deze volgens zijn wijsheid te ordenen. Maar omdat hij dat deed vóór het bereiken van zijn volledige rijpheid, die altijd van binnen uit en nooit van buiten naar binnen moet plaatshebben, werd hij door zijn onzuivere natuurgeesten gevangen en niet meer toegelaten in zijn huis, dat maar al te vlug omgebouwd werd tot woning van allerlei ondeugden, ontucht en afgo­derij! Zo verried ook Judas zijn Meester, Heer en God, omdat hij de leer van het heil slechts opnam in zijn uiterlijke geesten, die hun zetel hebben in het verstand en van daaruit in allerlei verlangens. Daardoor lokte hij zijn eigenlijke levensgeest uit zijn innerlijke woning en opende deze voor de satan, die er vrij kon binnentrekken. Het gevolg daarvan is al zo bekend, dat ik het jullie niet opnieuw behoef te vertellen.

[11] Daarom, drink nu deze wijn. Deze zal in jullie de juiste liefde tot God opwekken. En deze zal jullie geest sterken en doen groeien. Als de geest dan door zijn groei al zijn uiterlijke natuurgeesten zal doordringen zonder zijn oorspronkelijke levenszetel te verlaten, zal hij zeker alles in zichzelf vinden wat hij nu van buitenaf zou willen ontvangen. Hebben jullie mij goed begrepen?'

 

61

 

Het begrip van de danseressen

Strijd tegen onzuivere natuurgeesten in de mens

De trap naar de volmaaktheid.

De Allerhoogste

 

[1] De danseressen zeggen: 'O, wijze vriend, jij bent waarachtig ingewijd in het diepste wezen van het mensenleven. Heel goed hebben we je begrepen. Je hebt ons datgene waar wij vaak een vaag vermoeden van hadden, duidelijk voor ogen gesteld. Hoe zullen we je daar ooit genoeg voor kunnen danken?

[2] Hoe vaak hebben we op aarde mensen gezien, wier geest de hoogst mogelijke ontwikkeling had. Mensen die met name op het gebied van de religie een reputatie van heiligheid hadden en door iedereen werden geëerd en geprezen. Ja, nog meer: Mensen die door woord en daad onmiskenbare sporen van een hogere verlichting lieten blijken. Zulke mensen kwamen soms bij ons en deden ons voorstellen voor de meest verfoeilijke genoegens. Nee, dachten we bij onszelf, als dat de gevolgen zijn van een zo voortreffelijke christelijke deugd, dan moeten we daar verder niets meer van hebben! Destijds waren zulke verschijnselen voor ons een onoplosbaar raadsel, nu echter is ons dat allemaal duidelijk. Want nu weten we pas waar al dat kwaad vandaan komt. Geef ons nu die wijn des levens, dan willen wij allen deze beker van deemoed tot op de laatste druppel in ons opnemen.'

[3] Robert reikt hun nu de beker aan, zij drinken eruit en worden daardoor vervuld met een grote vreugde.

[4] Jellinek is, evenals Messenhauser en Becher hoogst verbaasd over Roberts wijsheid en zegt na een poosje: 'Broeder, dat is te veel opeens! Je weet dat ik jou altijd voor een zeer wijs man hield. Maar dat je werkelijk zo'n diepe wijsheid bezit, daarvan had ik niet het minste vermoeden! Maar onwillekeurig komt het me toch voor, dat je hetgeen je nu hebt gesproken niet van jezelf hebt. Maar dat doet er niet toe. Want je hebt ook bij mij daardoor een lichtje doen opgaan, zodat ik nu de dingen en verschijnselen heel anders begin te beoordelen dan vroeger.

       [5] Het begint me nu ook een beetje duidelijk te worden waarom deze danseressen voor ons gedanst hebben. Hebben ze daardoor misschien onze onreine geesten uit de door hen bezette woning van ons ware 'ik' gelokt, en heeft dit toen vlug weer zijn eigen woning betrokken?'

[6] Robert zegt: 'Ja, ja, bijna heb je de zaak waarheidsgetrouw weer­gegeven. Maar toch heb je nog wat te oppervlakkig in jezelf gekeken. Want, beste broeder, hoe heb je zo over jezelf en over ons allen kunnen denken?

[7] Ik zeg je, bij ons is juist het omgekeerde het geval. Onze en vooral jullie geesten bevinden zich gelukkig in hun juiste levenswoning, anders zouden jullie je niet in deze woning bevinden, maar in een zodanige waar nooit licht en levenswarmte binnenkomt.

[8] Jullie geesten werden alleen te veel door de natuurgeesten belegerd, zodat ze zich nauwelijks konden bewegen en niet door deze natuurgees­ten konden heen kijken. Daardoor konden jullie je voorheen in dat vertrek ook nauwelijks bewegen en nog minder ergens iets zien. Alleen door buitengewone hulp van boven werden de belegeraars van jullie geest naar buiten getrokken. En zie, jullie geest kon ook meteen uit zichzelf meer licht ontwikkelen en daardoor zijn vroegere, uiterst beperkte gezichtskring uitbreiden. Jullie ontdekten toen ook meteen een open­staande deur en deze tafel met de levenswijn.

[9] Maar toch zijn er nog zoveel natuurgeesten als belegeraars om de echte woning van jullie geest gebleven, dat door hun nog grote aantal jullie geest niet volkomen helder kon zien, maar als door een lichte nevel moest kijken. Daar echter deze geesten, die steeds het hardnekkigst de ware geest belegeren en hem in hun sferen willen lokken, meestal van zinnelijke liefde afkomstig zijn, hebben ze ook in zeker opzicht de grootste gelijkenis met de ware geest van zuivere liefde van God in onze harten. Ze zijn het moeilijkst van deze levenswoning weg te krijgen omdat ze, als geen andere soort van natuurgeesten, maar al te sterk aan het leven vasthouden. Hun grootste angst is het leven te verliezen, dat hun zoveel Zoet genot biedt.

[10] Deze hardnekkige natuurgeesten kunnen slechts door een bui­tengewone aantrekkingskracht van buiten af wat meer worden wegge­trokken van de woning van de eigenlijke geest, bij welke gelegenheid deze ware geest dan zijn territorium weer wat kan uitbreiden en daardoor vrijer en meer verlicht kan worden. En kijk, zo'n uiterlijke aantrekking werd hier dan ook door deze danseressen bewerkstelligd. En jullie ware ik is daardoor veel vrijer en helderder geworden. Daarom heeft ook voorheen mijn verheven vriend tegen jou, broeder Jellinek, toen je dat dansen hier wel wat eigenaardig vond, gezegd, dat je hier niet zo zeer op het middel, dan wel op het goede doel moet letten. Nu heb je het duidelijk belichte, goede doel voor je! En daarom meen ik althans, dat je ook niets meer tegen het middel zult inbrengen.

[11] Dat echter deze danseressen nog geen zuivere engelen zijn omdat door hen voor jullie een goed doel werd bereikt, hoef ik jullie nauwelijks nader toe te lichten. Maar we willen alles doen, opdat zij worden, wat zij en ook wij nog niet zijn!

[12] Ik ben slechts één trede verder op de trap dan jullie, en dat is ook mijn enige voordeel. Maar de trap naar onze eeuwige bestemming is een oneindige. En daarom zal het ook gemakkelijk kunnen gebeuren, dat onze huidige verschillen zo weggewerkt worden, dat niemand van ons iets op een van de anderen voor heeft. Met uitzondering van die vriend en broeder naast je, broeder Jellinek, die ons allen zo verschrikkelijk ver vooruit is, dat we nooit in staat zullen zijn hem in te halen. Waarom, dat zal jullie bij een nadere kennismaking met hem voldoende duidelijk worden.

[13] Maar nu hebben we nog een ander, heel belangrijk karwei te doen dat in de eerste plaats in orde gebracht moet worden, daar wij ons anders in dit huis niet vrij zouden kunnen bewegen.'

 

62

 

Bij het losbandige Weense gezelschap

Heilzame kuur voor deze wellustelingen

Robert moedigt hen aan om het huis binnen te treden

 

[1] Robert zegt verder: 'Kijk eens door dit raam naar buiten in die heerlijke tuin, die dit huis aan alle kanten omringt en zeg me eens wat jullie daar zien?'

[2] De drie gaan dadelijk naar het raam en kijken naar buiten. Nauwelijks hebben ze echter een blik naar buiten geworpen, of ze deinzen huiverend terug. Jellinek neemt het woord en zegt: 'Maar broeders, in Gods naam, wat is dat nu! Zijn dat mensen, dieren of duivels? Nee, zoiets had ik in de buurt van dit huis niet verwacht! Daar zie je in een keer alle afschuwelijkheden van de smerigste, heidense mythologie, plastisch en daadwerkelijk bij elkaar! Ik smeek je, beste broeder, doe de deur van je huis toch op slot, anders lopen we gevaar dat deze beesten bij ons binnendringen en ons allemaal met huid en haar opvreten!'

[3] Robert zegt: 'O, wees daar maar niet bang voor! Ze zien er in wezen niet zo uit als ze jullie op het eerste gezicht toeschijnen. Dat ze jullie zo afschrikwekkend voorkomen komt, omdat ze vanuit de Weense tijd nog menen, dat jullie hen aan Windischgrätz zouden hebben verraden. Wanneer ze van het tegendeel overtuigd zullen zijn, zullen ze jullie ook meteen wat menselijker voorkomen. Want weet wel, het zijn allerlei Weense individuen die in de noodlottige oktoberdagen als strijders voor de aardse vrijheid zijn gevallen door de wapens van de soldaten van de keizer. Ze menen nu dat dit nooit mogelijk zou zijn geweest indien vooral Messenhauser hen niet heimelijk zou hebben verraden. Worden ze echter van het tegendeel overtuigd, dan zal er met Gods hulp ook wel wat anders met hen te beginnen zijn. Mochten zich onder hen ook nog enkelen bevinden die zich niet willen laten overtuigen, dan zal de Heer met Zijn macht zulke bokken van de betere schapen wel weten te scheiden.

[4] Daarom zullen we hen dan ook binnenlaten en volgens de wil van de Heer bewerken. Omdat het toch ook veelal onze schuld was dat ze door onze redevoeringen en wetten zo ver zijn gekomen, is het nu ook vooral onze plicht hen op een betere weg te brengen. Kom nu dus met me mee naar buiten; we gaan naar hen toe in naam van de Heer!'

[5] Robert gaat nu met Messenhauser en Becher naar buiten de tuin in, waar de bekende Weners zich nog bevinden met hun afgematte deernen en verkrachte dochters. Ik volg hen meteen met Jellinek aan Mijn zijde naar de tuin, waar we deze menigte in een zichtbaar onbe­haaglijke toestand aantreffen.

[6] Als Robert hun vraagt hoe het met hen gaat, schreeuwen ze bijna allemaal tegelijk: 'Miserabel, ellendig en slecht! Help ons, of maak een eind aan dit ellendige zwijneleven! Dat is ons om het even! Is dat niet echt om duivels van te worden?! Stel je voor, wat we hier in dit vuile stinkende geestenrijk al voor fraaie ervaringen hebben opgedaan! Het is waar, we hebben het met de vrouwen wat al te bont gemaakt. Maar we zijn beesten en zijn ook nooit wat anders geweest omdat we nooit tot iets beters werden opgevoed, waaraan alleen onze wijze en milde vorsten schuldig zijn. En zo vermaakten we ons hier dan ook op de geliefde manier, zoals vader Adam met Eva. Maar luister nu, wat er op dit gebied in het geestenrijk verschrikkelijk is en nauwelijks te geloven, we zijn hier bijna allemaal aangestoken! Dat is toch verduiveld beroerd, hier in het geestenrijk te worden besmet! Als er hier nu maar ergens hulp te krijgen zou zijn! Maar er is nergens iets, waar je ook kijkt. Je ziet nu hoe het met ons gaat! Wees daarom zo goed en bezorg ons een of andere hulp of breng ons allemaal om het leven. Want het is toch honderd keer beter helemaal niet te bestaan, dan onder zulke afschuwelijk bittere omstan­digheden!

[7] Nog iets! Zeg ons eens, wie jouw begeleiders zijn. Die ene kennen we al; dat is de zogenaamde eigenlijke heer des huizes, een echt zeldzame man Gods. Maar die andere drie kennen we niet. Zeg eens, wie zijn dat?'

[8] Robert zegt: 'Mijn arme, zieke vrienden, zijn jullie dan zo blind, dat jullie niet meer in staat zijn Messenhauser, Becher en Jellinek te herkennen?'

[9] Sommigen schreeuwen: 'Wel sakkerloot! Wat?! Zijn dat die drie aartsschoften? Nou, we hadden ons eerder voor kunnen stellen dat we dood waren dan dat we juist die aartsboef van een Messenhauser nog eens tegen het lijf zouden lopen! Maar het is zijn geluk dat wij er nu allemaal zo miserabel aan toe zijn. Anders zouden we hem hier wel eens onze curieuze dank betuigd hebben voor zijn oppercommando in We­nen! Maar omdat we voor een stevige handdruk te zwak zijn, kan hij zich er ondertussen mee troosten dat wij deze uitgekookte schurk en spitsboef toewensen wat hij zichzelf zeker niet toewenst! Dus, Messenhauser, Becher en Jellinek! Zo komt hier alle gespuis weer samen! Werkelijk, dat is een fraai paradijsje!'

[10] Robert zegt: 'Zeg eens, zijn jullie nou opgelucht, nu jullie mijn vrienden hebt kunnen beschimpen?' De Weners zeggen: 'Nou, dat niet. Maar we moesten het hun zeggen, omdat ze het echt hebben verdiend! Je weet zelf wel hoe en waarom!'

[11] Robert zegt: 'Luister, als we dat nu eens laten rusten; wat voorbij is, is voorbij! Niemand van ons, uitgezonderd mijn verheven vriend, kan van zichzelf beweren dat hij nooit gefaald heeft. Ik geloof eerder, dat ieder van ons het scala van alle doodzonden wel meer dan ééns heeft doorlopen. Het zou wel heel dom van me zijn, als ik deze drie beschul­digden als onschuldig voor jullie zou willen kwalificeren. Zij hebben hun danige portie zonden begaan, maar wij van onze kant zijn er ook niet zuinig mee omgegaan! Om te bepalen wie van ons voor Gods rechterstoel eigenlijk het meest rijp voor de hel zou zijn, zou de eeuwige Meester van het leven niet veel hoofdbrekens kosten. Maar ik denk, omdat we geen van allen iets waard zijn voor God, dat we elkaar hier maar niet meer moeten aanklagen. Het is beter dat we elkaar onder algemene, wederke­rige amnestie de hand reiken, elkaar alles vergeven en hier in dit nieuwe rijk van het leven ook een nieuwe kolonie stichten van louter vrienden en broeders. Dat zal voor ons in het vervolg betere vruchten afwerpen, dan wanneer we elkaar hier nog zouden oordelen, waar ieder van ons toch al een behoorlijke mate van het oordeel op zijn schouders te dragen heeft! Wat denken jullie, hoe bevalt jullie mijn goedbedoelde voorstel?'

[12] Allen roepen: 'Ja, ja, je hebt volkomen gelijk! Maar vooral gezondheid, daar hebben we het meest behoefte aan. Want je weet dat een mens of geest die lijdt, niet gemakkelijk tot een gezond besluit kan komen. Met een zieke Wener is niets te beginnen!'

[13] Robert zegt: 'Nu, dat komt wel voor elkaar! Sta op en kom allen met mij naar binnen, daar zullen wel middelen te vinden zijn om jullie weer gezond te maken. Want hier in het geestenrijk valt voor het uitwendige met geen dokter iets te beginnen, omdat hier iedere kwaal van binnenuit moet worden genezen. En daarvoor is het nodig, dat jullie hier mijn huis binnengaan, dat van alle mogelijke middelen uitstekend is voorzien. Daarom, volg mij maar!'

[14] Na deze woorden van Robert staan allen op, ook de vrouwen, en strompelen zo goed als het gaat achter ons aan het huis binnen, en wel in het ons reeds bekende vertrek, dat groot genoeg is om vele duizenden gasten op te nemen.

 

63

 

De gasten bij het zien van de danseressen

Volksgesprekken.

De barricadeheldin

De pathetische spreker

 

[1] Als ze allen in het vertrek bij elkaar zijn, merkt één van hen de danseressen op: 'Nu, die kunnen ons nu ook allemaal gestolen worden. Onze situatie en die daar, dat zou mooi bij elkaar passen!' Een ander, naast hem, zegt: 'Wel verdraaid nog aan toe! Knap zijn ze! En mooie voetjes dat ze hebben! Sapperloot, was ik maar gezond. M'n hemel, die middelste spreekt me wel aan!' (Het gesproken Weense dialect in de volgende hoofdstukken gaat in de vertaling uiteraard verloren.)

[2] Zijn buurman vermaant hem: 'Maar Frans, alsjeblieft, wees nu toch verstandig! Weet je dan niet, dat we niet meer op aarde zijn?' De eerste zegt: 'Dat weet ik wel, maar aarde of geen aarde, mooi zijn ze toch! Je moet wel helemaal geen gevoel hebben, als je daar onverschillig bij kunt blijven.'

[3] Een derde zegt: 'Maar als Frans door zijn belangstelling later in de hel terecht zou komen, hoe zou het Frans dan te moede zijn?' Frans zegt: 'Ach, de duivel hale je! Je bent en blijft een dom loeder. Zijn we nu dan soms in de hemel? Of heb jij ooit de hel gezien, om te kunnen zeggen, dat je nu nog niet in de hel bent?' De toegesprokene zegt: 'Dat weet ik wel, want dan zouden we eerst verdoemd moeten worden en daarna het helse vuur zien. En dat, meen ik, is nu met ons nog niet het geval. Het brandt me wel verduiveld; je weet wel waarom. Maar dat is nog geen hel, omdat we nog niet verdoemd zijn, en ook geen vuur zien. Maar ik denk wel, wanneer we die verduivelde vrouwen ook nu nog niet met rust laten, nu we al in de geestenwereld zijn, dat we veel gemakkelijker in de hel kunnen komen dan op aarde. Heb ik soms ongelijk?'

      [4] De eerste zegt: 'Ja, ja, je hebt wel gelijk. Maar denken kan ik toch zeker, zoals mijn kop me dat ingeeft! Dat wil nog niet zeggen dat ik iets doe!' De ander zegt: 'Ja, ja, niets doen, niets doen! Eerst komen altijd de gedachten, na de gedachten de begeerten en na de begeerten de daden. En daarna komt de hel en dan is het afgelopen! Begrijp je me? Ik denk nou eenmaal zo: Gestorven zijn we, en we zijn nu in de geestenwereld. Daar is het parool: mooi rustig blijven en gehoorzaam zijn en niets anders denken, spreken en doen, dan wat Blum ons zal zeggen; dan kan het met ons nog beter worden!' Frans zegt: 'Nou ja, dat is ook goed; je bent niet helemaal zo dom als je er uitziet.'

[5] Een barricadeheldin naast hen zegt: 'Moet je die twee grootspre­kers zien! Die willen elkaar de hel in- en uitpraten! Hahaha, de een is nog een grotere snoever dan de ander en ze wachten nog tot ze verdoemd worden, alsof ze niet allang verdoemd zouden zijn! Hahaha, dat is toch grappig!' Frans zegt: 'Kun jij je grote waffel niet dicht houden? Jij smerige studentenhoer! Wacht maar, ik krijg je nog wel! Voor een hemelrijk van Christus meet ik je er nog wel een paar uit, dat de allerzaligste maagd Maria daarbij nog au zal roepen! Kijk me dat misbaksel eens aan! Die zou ons graag met z'n allen in de hel willen hebben. Kijk uit, dat jij met je handen als vleermuisvleugels er niet het eerst in vliegt!'

[6] Een ander komt naar voren en zegt op pathetische toon: 'Vrien­den, bedenk wel waar jullie zijn! Het is hier niet het Prater, waar het Weense mensdom zich nog tien keer grover gedraagt dan anders! Be­denk, hier is het geestenrijk, waar men zich goed moet gedragen en ernstig moet zijn om niet ogenblikkelijk voor eeuwig te worden ver­doemd. Want bij God is er geen genade en geen pardon meer in deze wereld!' De heldin zegt: 'Hoho, maak u zich niet zo druk, opgeblazen leeghoofd! Dat onze lieve Heer met iemand als u die het bier bij emmers zuipt geen erbarmen kan hebben, dat is toch heel natuurlijk!' De pathetische spreker zet grote ogen op en zegt: 'Wa-a-at zegt deze lelijke Blocksberg heks? Wacht maar, voor dat potje zal hier in de geestenwereld ook wel een deksel te vinden zijn! Is hier dan geen kerel, die niet bang is zijn handen vuil te maken om deze vuile deern de nek om te draaien?' De heldin zegt: 'O, doe daar maar geen moeite voor. Want als het hier op de gemeenste kerel aan zou komen om mij de nek om te draaien, dan zou daarvoor immers niemand geschikter zijn dan u! Maar dan denk ik dat zo'n karwei nog veel te goed voor u zou zijn. Wie denkt u wel dat u bent, levend biervat?!' U mist uw wijntje en uw Trijntje in de geesten­wereld, hé? Troost u maar, misschien komt uw Trijntje ook wel gauw. Dan zal onze lieve Heer meteen barmhartiger zijn dan U nu!'

[7] De patheticus zegt: 'Vrienden, laten we ons met dit ordinaire mens niet meer bemoeien, want een koe met een beruifde staart maakt alles om zich heen onrein!' De heldin zegt: 'Ja, dat zou toch een schande zijn als u niet schoner zou zijn dan ik; u heeft zich toch u leven lang met duizenden emmers bier schoongespoeld! En dat is wel heel wat anders dan honderd generale biechten bij alle Jezuïeten! Als ik een stukje van onze lieve Heer was, dan wist ik wel hoe ik u zalig zou maken. Ik zou van de Donau louter sterk bier maken en u daar neer zetten, waar de Donau in de Zwarte Zee uitmondt, en dan uw Trijntje er naast. Dan zou u de zaligste mens zijn!'

 

64

 

De patheticus wordt door Robert terechtgewezen

De goedhartige heldin spreekt hem tevergeefs toe

 

[1] De patheticus laat nu de heldin staan en begeeft zich naar Robert, om hem er eerbiedig op te wijzen, wat een laag bij de grondse wezens hier in de geestenwereld zijn voorname huis verontreinigen. Zou hij zulke wezens niet ergens anders heen kunnen sturen?

[2] Robert zegt: 'Mijn waarde vriend, dat gaat hier onmogelijk. Ziet u, op aarde wilden we immers niets anders dan in ieder opzicht volkomen gelijke rechten voor de mensen bereiken. Wat echter op aarde niet te realiseren was, wordt ons hier nu overvloedig aangeboden. En dat is een waar geschenk van de allerhoogste heerser over alle hemelen en werelden. Wilt u nu in deze geheel vrije toestand, die God Zelf ons hier geeft, echter gelukkig zijn, overschat dan nooit uw waarde als mens. Bedenk heel goed, dat alle mensen die u hier ziet, dezelfde God tot Schepper en Vader hebben. Dan zult u deze mensen ook waarlijk liefhebben en oprechte wederliefde ondervinden, hetgeen hier het enige is dat het geluk voor allen teweeg brengt. U zult dan ook nooit uw toevlucht hoeven te nemen tot het verdedigen van uw eer, maar uw eigen hart zal u de allerbeste rechtvaardiging verschaffen in de harten van uw broeders en zusters. Overigens hoeft u er zich helemaal geen zorgen over te maken of mijn huis door deze arme wezens wordt verontreinigd of niet, want daar is al voor gezorgd. Ook moet ik u eerlijk bekennen, dat deze heldin met haar radde tong mij liever is dan u. Zij is, zoals ze is, een Weense, en heeft daarbij een goed hart. U bent echter een gepensioneerde hof-filosoof, die zich alleen met 'u' laat aanspreken, zonder te bedenken dat we hier allemaal broeders en zusters zijn. Zegt u zelf eens, wie me hier dierbaarder zou moeten zijn, u of die Weense, in haar volle oprechtheid?'

[3] De patheticus maakt een buiging voor Robert en zegt: 'Als achtens­waardige heren hier zo worden aangesproken, dan vraag ik of u mij wilt veroorloven weer naar buiten te gaan, want hier stinkt het van de platvloersheid en van het gepeupel!'

[4] Robert zegt: 'Vriend, in dit huis bevindt zich nergens een kerker, noch een keten, behalve die van de liefde! Wilt u zich deze niet laten welgevallen, dan kunt u net zo vrij weer naar buiten gaan als u bent binnen gekomen. Alleen moet ik er helaas aan toevoegen, dat het voor u een beetje moeilijk zou kunnen worden dit huis van liefde weer binnen te gaan. Want het zou heel goed mogelijk kunnen zijn dat dit huis uit uw gezichtsveld zou verdwijnen, zodra u de eerste stap naar buiten doet. U weet nu waar u aan toe bent. Maar u bent vrij en kunt doen wat u wilt.'

[5] Nu schrikt de patheticus en weet niet wat te doen. Maar onze heldin komt er snel bij en zegt: 'Kom nou, blijf toch! En doe niet zo verwaand! Kijk, ik ben allang niet meer boos. Mij heeft het alleen maar een beetje gehinderd, dat u onze lieve Heer iedere genade en barmhar­tigheid hebt willen ontnemen. En toen heb ik u dus mijn mening gezegd, maar ik bedoelde het niet zo kwaad! Maar u had mij wel op kunnen vreten van woede, als het u mogelijk was geweest. Daarna bent u mij gaan aanklagen en had u graag gehad dat ik werd gestraft. Maar de heer Blum is gelukkig een beetje verstandiger dan wij tweeën, en zodoende hebt u niets kunnen bereiken en daarover bent u nu teleurgesteld. Laat dat nu maar zitten, wees niet meer boos en blijf maar hier. Naderhand komt alles wel weer voor elkaar. We zijn toch louter mensen vol gebreken en moeten daarom wat geduld met elkaar hebben. Het zou me wat moois zijn, wanneer wij ons hier als geesten ook nog beledigd zouden voelen! Komt u toch weer bij ons. De oude Frans die lange tijd uw schoenpoetser was, zal u wel weer op het goede spoor zetten! Nou, bent u nu nog boos op mij?'

[6] De patheticus zegt: 'Nee, ik ben niet echt boos op jou, want dat zou me niet tot eer strekken, omdat jij, om zo te zeggen, bij mij vergeleken toch niets bent! Maar in jullie midden, waar zo'n vreselijk ordinaire sfeer heerst, kan ik mij niet meer begeven; dus zal ik me hier in de kring der notabelen ophouden. Jij kunt dus weer gaan!' De heldin zegt: 'Pas maar op, dat die notabelen niet misselijk worden van u, verwaand leeghoofd! Wie denkt u wel, dat u bent? Ik ben wel een echt jolige Weense meid, maar slecht ben ik nou ook weer niet. Wanneer ik voor u echter te min ben, dan zoekt u toch een betere uit! Daar staan er meteen al een paar dozijn! Ga daar maar heen en probeer uw geluk! Die zullen u wel zeggen, hoeveel u waard bent!'

[7] De heldin begeeft zich weer te midden van haar groepje. De patheticus trekt echter zijn neus op en doet, alsof hij die vlotte spreekster helemaal niet gehoord heeft.

 

65

 

De Weners en de onplezierige Bohemer

De heldin wendt zich tot Jellinek

Deze verwijst haar naar de Heer

 

[1] Als onze heldin zich weer temidden van degenen bevindt met wie ze eerder een nogal felle discussie had gehad, zegt de ons reeds bekende Frans tegen haar: 'Zo bijdehante juf, hoe is het je vergaan bij die opgeblazen druktemaker? Heb je het hem eens goed gezegd op zijn Weens?' De heldin zegt: 'Nou ja, hij zal het wel begrepen hebben. Nu verbeeldt die halve gare zich ook nog, dat hij een heer van stand is! Nou, die zullen ze daar nog wel wat anders voorschotelen. Maar ik heb hem gewaarschuwd! Jullie hadden moeten horen hoe meneer Blum hem heeft aangepakt, omdat hij over mij was gaan klagen; jullie zouden je krom gelachen hebben! Ik wens geen mens iets lelijks toe, ook deze opschepper niet; maar omdat hij zo'n verwaande kwast is, heb ik er echt plezier in, als die goede heren daar hem een beetje kortwieken. Dan krijgt hij wat hem toekomt!' Frans zegt: 'Nou meid, nu beval je me weer en ik ben niet meer kwaad op je. Maar dit zeg ik je ook, als je me nog eens zo aanvalt als daarnet, zie dan maar hoe je je verder redt! Maar nu is alles weer goed, begrijp je?'

[2] De heldin zegt: 'Nou, nou, we zijn immers geen Bohemers, dat we zeven jaar lang kwaad op elkaar moeten blijven. Al doen ze soms alsof ze elkaar wel kunnen verslinden, Weners zijn als ze zich een keer omgedraaid hebben weer de beste vrienden! Maar met de Bohemers is dat een ramp! Ik heb eens zo'n type kwaad gemaakt. Ik denk dat hij me zelfs na drie jaar nog wel wat aan had kunnen doen, als hij me te pakken had gekregen.' Frans zegt: 'Mens, praat niet zo hard! Want je weet nooit wie er allemaal meeluistert. Weet je dan niet, dat de Bohemers de langste vingers en de grootste oren hebben, waardoor zij dan ook steeds de beste spionnen en politie-agenten waren?'

[3] Na deze woorden van Frans verheft zich meteen een krachtige, dikke gestalte (een Bohemer), haalt diep adem en zegt dan voornamelijk tegen Frans: 'Luister eens even, vervloekte kerel, wie heeft er grote oren en wie heeft er lange vingers? Als jij nog eens zoiets durft te zeggen, pas dan maar op! Al ben ik een geest, dan zal ik je toch eens vertellen wie er grote oren heeft! Heb je me verstaan, vervloekte kerel?' De heldin zegt: 'O wee, Frans! Laten we maar zien dat we weg komen! Als je van de duivel spreekt, trap je op zijn staart! Dat is me er een die je van je levensdagen geen tweede keer wilt tegenkomen! Nou, als die kwaad wordt, dan maakt hij ons, denk ik, meteen een kopje kleiner.' De Bohemer zegt: 'Hou je koest, kletskous! Of ik geef je er een, dan zul je genoeg hebben! Of denk je dat de Bohemers duivels zijn? Jij bent een echte hoer, maar de Bohemers zijn goeie lui! Versta je me, jij met je grote mond?' De heldin zegt: 'Luister, beste Weners, dat is me er een! Als we niet in zo'n eerbaar huis waren, dan zou die er uit gegooid moeten worden, al zou het ten koste van het leven van mijn moeder gaan! Maar er is niets aan te doen! Laten we maar weggaan, anders krijgen we nog herrie!'

[4] Na deze woorden gaat de heldin met nog enkele Weners snel naar Jellinek en Mij toe en begint direct het volgende gesprek met Jellinek: 'Nou, nou, meneer de dokter, nu had ik u toch bijna niet herkend. Grüsz Gott! Hoe maakt u het en wat doet u hier zoal?'

[5] Jellinek zegt: 'Wel, met mij gaat het heel goed, veel beter dan ooit op aarde. Het is echter mijn vurigste wens, dat het jullie allemaal spoedig even goed mag gaan, dan zullen jullie niet meer zo met elkaar ruziën als tot nu toe. Jullie moeten dat hier helemaal afleggen, anders kan het moeilijk beter worden met jullie. Leer van ons dat je geduld moet hebben met de zwakheden van je broeders, dan zullen jullie elkaar meteen beter begrijpen en dat zal jullie gouden vruchten opleveren. Maar als jullie elkaar steeds blijven beschimpen en met slaan dreigen, dan zal er tussen jullie nog lang geen christelijk hemelse liefde heersen, die alleen de ware zaligheid uitmaakt van alle geesten.

[6] Houd daarom op met jullie domme geruzie en word zachtmoedig van hart, dan kunnen jullie gemakkelijk en vlug geholpen worden! Maar als jullie steeds ruzie blijven maken onder elkaar, dan zul je nog lang moeten lijden. En zo jullie al geholpen worden, zal deze hulp even karig toebedeeld worden, als jullie wederzijdse liefde en vriendschap is! Bedenk toch, dat we voor God allemaal gelijk zijn! Niemand heeft iets vóór op een ander, behalve diegene die het meest deemoedig is en de grootste liefde tot God en al zijn broeders in zijn hart draagt. Heb je dit goed begrepen?'

[7] De heldin zegt: 'O ja, begrepen heb ik het wel! Maar onze Weense mond kunnen we niet meer dichthouden, als we ook maar ergens de lucht van krijgen! Daar zou een of andere wonderkuur goed voor zijn! Zou dat hier in het geestenrijk niet mogelijk zijn? Weet u, onze harten zijn zo slecht nog niet, maar wat onze mond betreft, dat is een andere zaak!'

[8] Jellinek zegt: 'Wel, we zullen eens zien wat we daaraan kunnen doen. Maar zelf moeten jullie ook wat moeite doen om jullie tongen in toom te houden! Vraag het deze heer hier naast me, die kan heel veel. Wanneer hij jullie helpt, dan zullen jullie echt geholpen zijn!'

[9] De heldin zegt: 'Meneer Jellinek, zeg me eens, verstaat die heer daar ook ons Weens? Een goed gezicht_heeft hij wel, en hij ziet er zo gemoedelijk uit. Die durf ik wel aan te spreken; als hij maar Weens verstaat!'

[10] Jellinek zegt: 'O, en hoe! Die verstaat en spreekt alle mogelijke talen. Ja, ik zeg je, dat hij zelfs de taal van het hart precies verstaat en bij wijze van spreken van het gezicht afleest wat iemand ook nog zo heimelijk bij zichzelf denkt. Probeer het maar eens, en je zult je meteen kunnen overtuigen, dat ik gelijk heb.'

[11] De heldin zegt: 'Goeie hemel, wat zegt u me nou! Als hij dat kan, moet hij zeker een beetje met onze lieve Heer verwant zijn. Dat zal wel een grappig gesprek worden, als hij al van te voren weet wat je hem wilt zeggen! Maar aanspreken wil ik hem toch eens, al zou hij ook zeggen, wat hij maar wilde! Maar zeg me nu alleen nog hoe hij heet; dan ben ik wel tevreden.'

[12] Jellinek zegt: 'Ja, mijn beste vriendin, daar vraag je naar iets, waar ikzelf ook nog niet achter ben. Ik heb zo'n vermoeden dat hij een grote, machtige engelgeest is, en dat hij naar ons is toegezonden, om ons te leren en de juiste weg naar God te wijzen. Maar dat is ook alles wat ik je kan zeggen. Hoe hij eigenlijk heet en welke hoge plaats hij voor God bekleedt, dat weet ik evenmin als jij. Maar het is zeker, dat alleen hij hier echt kan helpen, omdat hij daartoe de macht bezit.'

[13] De heldin zegt: 'Aha, aha, daar gaat me al een lichtje op! Weet u, meneer Jellinek, ik denk, dat is misschien wel zo'n apostel? Misschien wel Petrus of Paulus. He, wat denkt u ervan, heb ik gelijk of niet?'

[14] Jellinek zegt: 'Mijn beste, dat is allemaal best mogelijk. Wend je dus maar rechtstreeks tot hem, en dan zul je spoedig weten, waar je met hem aan toe bent. Maar voor een Petrus of Paulus spreekt hij me wat al te zelfstandig. Daarom vermoed ik, dat hij nog wat belangrijkers moet zijn. Misschien wel een soort aartsengel? Spreek nu zelf maar met hem, dan zal je alles wel het snelst duidelijk worden!'

 

66

 

De heldin wendt zich tot de Heer om hulp

De raad van de Heiland: beken openlijk wat je mankeert!

Verhaal van een gevallene

 

[1] Na deze inlichtingen kijkt de heldin Mij een poosje aan, komt daarna dichterbij en zegt tegen Me: 'Vergeef me, beste heer, dat ik u nu met een verzoek lastig val. Ziet u, meneer Jellinek heeft me naar u verwezen en me gezegd, dat u zelfs zo almachtig zou zijn, dat u iedereen zou kunnen helpen, wat hem ook maar mocht mankeren. Ziet u, beste, vriendelijke heer, bij mij mankeert er heel wat aan, en dus valt er ook heel wat te helpen. Weest u zo goed om mij en ons Weners allemaal te helpen, als het u mogelijk is. Kijk, wij zijn op aarde opgegroeid als het lieve vee, en zijn dus ook als beesten hier naar toe gekomen en zijn ziek van top tot teen, hoe je het ook bekijkt. Bovendien zijn we ook nog zo dom als een dertigjarige godsdienstoorlog! Weest u zo goed om ons wat gezonder en verstandiger te maken dan we nu zijn en we zullen ons dan allemaal wel beter gedragen!'

[2] Ik zeg: 'Ja, ja, helpen kan Ik jullie wel, en jou het eerst! Maar je moet Me van te voren openlijk bekennen en eerlijk zeggen, wat jou nu precies mankeert. Ben je ziek, dan moet je Me zeggen waar, hoe en waardoor je je deze ziekte op de hals hebt gehaald. En als je denkt dat je dom bent, moet je Me ook eerlijk zeggen, wat je van jezelf eigenlijk dom vindt. Ik zal dan wel zien, hoe Ik jou en je landgenoten kan helpen. Denk nu echt gewetensvol na over al je toestanden en zeg Mij dan, wat je van jezelf vindt. Voor de rest zal Ik dan zorgen.'

[3] De heldin zegt: 'O wee! Dat zal me wat moois worden! U bent nog erger dan een redemptorist! Als ik u dat allemaal moet vertellen! Kijk, ik ging eens bij zo iemand te biecht; nu moet je horen, hoe die me uitgehoord heeft; u houdt het niet voor mogelijk! Nou, het ergste canaille zou tot aan haar tenen rood worden van schaamte! En kijk, als ik u nu alles zou moeten opbiechten wat ik mijn leven lang zoal gedaan heb, O wee, nee! Dan zou u grote ogen opzetten! Als er niet zo veel mensen zouden zijn, dan ging het nog, maar in het bijzijn van al die mensen, zou ik me de ogen uit mijn hoofd schamen! Luister eens, dat zou wat moois zijn: kunt u niet zo zien wat me mankeert? Weest u zo goed om uw geluk eens met mij te proberen; misschien kan het ook zonder die schande?'

[4] Ik zeg: 'Maar hoor eens, m'n beste, hoe kwam het dan, dat je je vroeger niet hebt geschaamd, toen je zondigde? Je was immers bij die gelegenheden ook meestal in gezelschap en schaamde je niet erg, als in nachtelijke uren een dozijn jongelingen, aan wie je je helemaal ontkleed toonde en allerlei wellustige gebaren maakte, je aangaapten, betastten en dan gewoonlijk nog wat deden! Waarom zou je dan juist nu zo be­schaamd zijn? Ik weet dat je je één keer, toen je wat diep in het glaasje had gekeken, zo ontzettend smerig hebt gedragen, dat zelfs de meest baldadige, zinnelijke hoerenlopers van je begonnen te walgen. En zo ben Ik op de hoogte van een heleboel nog ergere vertoningen van jou, die je als een echte heldin zonder het minste schaamtegevoel hebt uitgevoerd. En dus zal het ook hier je schaamtegevoel niet al te zeer aantasten, als je Me openhartig zegt, wat je mankeert, en hoe je door jouw falen in nood en ellende bent terecht gekomen.'

[5] Helemaal verbouwereerd zegt de heldin: 'Nou, u bent me ook een mooie! U weet, hoe men iemand moet aanpakken! U kunt iemand zo in zijn hemd zetten, dat hij daar levenslang genoeg aan heeft! Ziet u, als u er niet zo goedmoedig uitzag, dan zou ik, bij mijn ziel, boos op u kunnen worden! Maar, omdat ik aan uw goedige gezicht kan zien, dat u het niet slecht met me meent, wil ik me er niets van aantrekken. Eerlijk gezegd, schamen doe ik me eigenlijk alleen maar voor u. Wat dat Weense gespuis betreft, daar trek ik me niet zo veel van aan! Als u het me echter toestaat wat zachter te spreken, zou ik menig verhaal kunnen vertellen.'

[6] Ik zeg: 'Dat kun je wel doen, maar vooral niets verzwijgen, begrijp je!.

[7] Na haar keel een beetje te hebben geschraapt, zegt de heldin: 'In Gods naam dan maar; als het dan toch moet, luistert u dan maar welwillend naar me. Ziet u, op mijn veertiende jaar heb ik al op Pinkstermaandag mijn maagdelijkheid verloren en als ik me niet vergis, was het een zekere Toni Pratenhuber. Dat was me een fraaie knaap! En omdat hij er zo bij mij op aandrong, heb ik gedacht: je kunt toch niet eeuwig maagd blijven en je moet toch eens proberen hoe dat is. En daarom heb ik hem maar zijn gang laten gaan! En omdat het mij zo goed beviel en hem ook, hebben we het daarna nog vaker geprobeerd. En ik zou niet zo slecht geworden zijn, als ik maar een keer zwanger had kunnen worden. Maar ik kon doen wat ik wilde, het is nooit zover gekomen. Want zie, dan had Toni wel met mij moeten trouwen. Maar omdat hij dacht dat ik onvruchtbaar was, heeft die gemenerik mij daarna laten zitten en heeft een ander genomen. En ik was helemaal wanhopig en dacht bij mezelf: nu is me ook alles om het even, een paar minnaars meer of minder! Je gaat toch naar de hel, als er een bestaat. En toen ben ik pas echt losbandig gaan leven en was er geen houden meer aan. Een vader heb ik nooit gezien en mijn moeder, God moge haar troosten, was zelf geen haar beter dan ik. En kijk, door zo te leven werd ik verschillende keren aangestoken en anderen ook weer door mij. En toen heeft zo'n homeopatische dokter me later wel geholpen, maar daarvoor moest ik later bij hem in dienst gaan. Nou ja, dat hij toen geen rozenkrans met mij heeft gebeden, dat kunt u zich wel indenken!

[8] Toen later die toestanden in Wenen uitbraken, was meteen ook mijn dokter van de partij en heeft hij overal ijverig meegeholpen aan de revolutie. En omdat ik toch wel een moedig meisje was, heb ik me ook laten gebruiken om aan de revolutie mee te doen en heb daarbij de dood gevonden. En nu ben ik dus hier als een arme ziel en moet boeten voor het feit, dat ik op aarde te lichtzinnig was! En hiermee heb ik u alles gezegd wat ik weet. En nu weet u, wat u aan mij hebt, wat me mankeert en hoe ik zo geworden ben. En nu smeek ik u, om Jezus' wil: als u me kunt helpen, help me dan!'

[9] Ik zeg: 'Welnu, Ik ben tevreden met je openhartigheid en zal zien of en hoe je geholpen kunt worden. Maar tevens moet Ik je even openlijk bekennen als jij Mij jouw belangrijkste zonden openlijk hebt bekend, dat alleen je goede hart en je slechte opvoeding, waar je onmogelijk zelf schuld aan kunt hebben, je van de hel redden. Zou je een minder goed hart hebben of zou je bij de opvoeding minder verwaarloosd zijn, dan zou je je al in de hel bevinden en daar de afschuwelijkste pijnen lijden! Want er staat geschreven: 'Hoeren en echtbrekers zullen het rijk der hemelen niet binnengaan.' Maar Ik wil er om genoemde redenen in jouw geval niet te zwaar aan tillen en zal zien hoe je kunt worden geholpen. Zeg Mij echter eerst, wat je van Jezus, de Heiland, denkt.'

[10] De heldin zegt: 'O, die mag ik zielsgraag! Want die heeft immers de echtbreekster gered en Magdalena ook niet verstoten, ook al was ze nog zo'n grote zondares. En van de Samaritaanse heeft Hij zich ook niet afgewend! En daarom denk ik dat Hij, als Hij me zou zien en ik Hem heel vriendelijk zou vragen, me zeker niet meteen het leven zou nemen?'

[11] Ik zeg: 'Welnu, Mijn beste, Ik zal heimelijk met Hem praten, want Hij is niet ver hier vandaan. Misschien behandelt Hij jou net zoals Magdalena? Wacht hier maar even heel rustig!'

 

67

 

Speciale opmerking van de Heer over het doel van deze deels ergerlijk schijnende bekendmaking

 

[1] N.B.: Dat deze scène hier geheel letterlijk wordt weergegeven zoals ze zich in de geestenwereld werkelijk afspeelt en zich ook onmogelijk anders kan afspelen dan gewoonten, spraak, hartstochten en de verschil­lende graden van ontwikkeling van een volk noodzakelijk met zich meebrengen, gebeurt om de gelovige lezer en aanhanger van deze openbaring een aanschouwelijk bewijs te geven, dat de mens na het afleggen van zijn lichaam net zo mens is met huid en haar, met zijn manier van spreken, met zijn opvattingen, gewoonten, zeden, gebruiken, neigingen, hartstochten en de daaruit voortvloeiende manier van han­delen, als hij op aarde was tijdens zijn leven in zijn lichaam, d.w.z. zolang hij de volledige wedergeboorte van de geest nog niet heeft bereikt.

[2] Daarom heet zulk een eerste toestand direct na de overgang de 'natuurlijk-geestelijke toestand', terwijl een volkomen wedergeboren geest zich in de 'zuiver geestelijke toestand' bevindt.

[3] Het verschil tussen het leven in deze wereld en dat in de geesten­wereld wordt bij natuurlijke geesten, wanneer ze van meer eenvoudige aard zijn, slechts door de doeltreffende verschijningsvorm van de plaat­selijke toestand bepaald. Zij is steeds min of meer een weergave van hoe de geesten grotendeels innerlijk geaard zijn. Deze verschijningsvorm hier in de geestenwereld, die door de achterwege gebleven wedergeboorte van de geest zeer sterk beïnvloed wordt, komt meestal slechts ten goede aan die arme geesten, die op aarde in natuurlijke en geestelijke armoede hun leven hebben doorgebracht. Maar geesten van rijke bezitters van allerlei aardse goederen, waaraan hun hart kleeft als een poliep aan de zeebodem, vinden alles terug wat ze hier hebben verlaten. Ze kunnen daar verschei­dene eeuwen, volgens aardse berekening, in zo'n grof-natuurlijke toe­stand volharden en worden daar niet eerder uitgetild dan wanneer ze in zichzelf de behoefte beginnen te voelen naar iets hogers en volmaakters.

[4] Nu weten jullie waarom deze belangrijke scène letterlijk en breedvoerig wordt geopenbaard. En daarom willen we weer terugkeren naar de scène, want onze heldin wordt al wat onrustig en wacht vol verlangen op het antwoord van Jezus Christus, dat Ik haar beloofd heb over te brengen. Jullie moeten daarbij nog rekening houden met de belangrijke omstandigheid, dat deze betekenisvolle scène zich juist nu afspeelt in de geestenwereld en derhalve een grote invloed uitoefent op de gebeurtenissen van deze aardse tijd. Uit al deze tamelijk platvloers klinkende gesprekken kunnen jullie met een beetje scherpzinnigheid de hele situatie en het verloop van de gebeurtenissen, zoals ze zich op aarde afspelen, heel gemakkelijk herkennen. Evenals de gevolgen van deze gebeurtenissen, die vooral uit het verdere verloop van deze scène helder en duidelijk zullen voortvloeien. Maar jullie moeten je nergens aan ergeren, want het moet hier allemaal gaan zoals het gaat. En nu terug naar de scène!

 

68

 

De wachtende heldin en de hoogmoedige patheticus

De laatste door de Heer terechtgewezen

Liefdewonder aan de heldin Helena

 

[1] De heldin, die nu al helemaal ongeduldig geworden is, komt ietwat schuchter dichterbij en vraagt Me, of Ik misschien al heimelijk door middel van bepaalde tekens met Jezus de Heer over haar heb gesproken.

[2] De patheticus, die nu in het gezelschap verscheidene van zijn soortgenoten heeft gevonden, ergert zich er al over, dat deze naar zijn mening ellendige 'Lerchenfelderin' (Lerchenfeld: destijds een minder fraaie buurt in Wenen.) zo onbeschaamd is om Mij, als zijnde een notabele van dit huis, lastig te vallen. Hij gaat daarom met nog een paar anderen op haar af en zegt: 'Zeg eens, jij slet uit Lerchenfeld, hoe lang denk je deze achtenswaardige heer des huizes nog lastig te vallen met je hondengeblaf? Heb je dan helemaal geen manieren?'

[3] De heldin zegt: 'Zeg eens, verwaande kwast! Gaat u dat wat aan? Maak dat u weg komt, weerzinwekkende adellijke vetzak! Anders zal ik u eens vertellen hoe u in het Duits werkelijk heet! Moet je die zure galspuwer daar nu zien staan! Het staat meneer niet aan dat iemand van ons slag met zo' n heer praat. Wie denkt u wel dat u bent? Denkt u, omdat u op aarde als gepensioneerde fourageur ooit een keizerlijke sabel hebt gedragen, dat u daarom in deze wereld beter bent dan iemand van ons? Domkop, u zult nog raar op uw neus kijken! Het is maar goed dat Christus de Heer niet hier bij ons is, want die zou wel erg blij zijn om zo'n grove lummel als u bent voor zich te hebben! Maak nu maar dat u wegkomt met uw krokodillenogen en uw bokkenpoten, anders zult u nog wat anders beleven!'

[4] Daarop wendt de patheticus zich tot Mij en zegt: 'Maar mijn beste vriend, ik smeek u in godsnaam, dit schepsel te verbieden voortaan nog zo'n grote mond op te zetten tegen mannen van aanzien en reputatie, want ze zet iemand te kijk alsof hij de ordinairste schoenlapper zou zijn! Het is wel waar dat we hier in de geestenwereld zijn, waar het standsver­schil voor eeuwig is opgeheven. Maar het verschil in intelligentie en verfijnde ontwikkeling kan niet eerder verdwijnen, voordat dit op aarde verwaarloosde, menselijke potentieel die graad van ontwikkeling en humaniteit zal hebben bereikt, waardoor het voor een beter gezelschap aangenaam en interessant kan worden. Ik smeek u, beste vriend, wilt u dit duidelijk maken aan deze Lerchenfeldse vrouwspersoon?'

[5] Ik zeg: 'Mijn beste vriend, het spijt Me hier in geen geval gevolg te kunnen geven aan uw verzoek. En wel om de aloude reden, de oude grondregel, dat voor God alles een gruwel is wat de zogenaamde betere wereld als groot, schitterend, verheven en mooi betitelt en vereert. Want God blijft steeds dezelfde en schept nooit welbehagen in mannen van aanzien, die de waarde van een mens slechts bepalen naar het aantal adellijke titels, naar ambtelijke waardigheid of naar de hoeveelheid geld, en alle andere mensen voor gepeupel uitmaken. Maar alles wat voor de wereld klein en gering is en vaak geminacht wordt, staat bij God weer in hoog aanzien. En daarom moet Ik, als een allerintiemste vriend van God, u hier eerlijk bekennen dat deze door jullie verachte Lerchenfeldse Mij honderd keer liever is dan jullie, hoogadellijke vrienden; tenminste als Ik zo vrij mag zijn jullie als mijn vrienden te mogen betitelen! Jullie hebben deze arme nu echter een grote dienst bewezen, want van nu af aan wil Ik Me pas echt over haar ontfermen en haar een vorming geven, waarvoor zelfs de engelen respect zullen krijgen. Ze zal spoedig heel hoog geplaatst worden en een sieraad van dit huis zijn! Waar jullie, mannen van eer, je echter binnenkort zouden kunnen bevinden, zal de toekomst wel uitwijzen! Ik verzoek jullie echter omwille van jullie eigen heil, deze arme verder niet meer lastig te vallen, want ze hoort nu helemaal bij Mij! (Mij tot de heldin wendend): 'En jij, Mijn lieve 'Magdalena', ben je daar tevreden mee?'

[6] De heldin zegt: 'O Jezus ja, nou en of! U bent me oneindig veel liever dan die hoogmoedige lieden daar, die een arm mens voor een stuk vee aanzien! Ik ben niet kwaad op ze, maar ik kan het niet uitstaan, wanneer ze iemand zo kleinerend behandelen. Onze Heer God moge het hun vergeven, want ze weten misschien ook niet wat ze doen!'

[7] De patheticus zegt: 'Nou, nou, het is al goed! Hoor eens vrienden, als het in de wereld van de geesten overal zo vervelend toegaat als hier, dan is deze wereld een fraaie beloning voor de zure voorbereidingen op aarde, voor het veel geroemde leven van de ziel na de dood! Op aarde heeft een ontwikkeld, achtenswaardig man zich toch door zijn positie, zijn hoge openbare functie en zijn welgesteldheid kunnen vrijwaren van de aanvallen van dergelijk ordinair gespuis. Maar hier echter groeit dit gepeupel iemand brutaalweg boven het hoofd, en tenslotte zou men het nog als een genade moeten beschouwen dat je zo'n bolwangige meid mag aankijken! Als toppunt van deze maatschappelijke smakeloosheid moet deze toch overigens zeer achtenswaardig uitziende man zich ook nog voor deze rotte pomerans interesseren en haar tot onze spijt helemaal tot in de hemel verheffen. Dat ontbrak nog maar aan onze volledige wanhoop! En die beweerde, dat hij een allerintiemste vriend van God zou zijn! Te oordelen naar zijn genegenheid voor deze Lerchenfeldse met haar bolle wangen, haar volle boezem en haar brede achterwerk, moet de met hem bevriende Godheid een ware superlatief van laagheid zijn! Deze veile deerne stinkt van ontucht, en hij wil haar vormen en tot een sieraad van dit huis verheffen! Luister, dat zal me een fraai sieraad worden! Hahaha!'

[8] De heldin zegt tegen Mij: 'Hoort U eens, hoe die schimpt! Wel, die zou u toch eens wat moeten zeggen, maar dan zo, dat hij het begrijpt!'

[9] Ik zeg: 'Trek je daar niets van aan. Ze moeten maar schimpen zoveel ze willen. Het zal wel blijken hoeveel voordelen hun hoogmoedig geschimp hun zal opleveren. Opdat hun hoogmoed nog meer stenen des aanstoots aan ons beiden kan vinden, moet je Mij van nu af aan, als Mijn geliefde, met 'jij' en 'jou' aanspreken en tevens ook proberen echt mooi Duits te spreken. Als zij dat zullen horen, dan zul je eens zien hoe de hoogmoed hun parten gaat spelen! Probeer eens of je niet in staat zou zijn heel zuiver Duits te spreken.'

[10] De heldin bemerkt een verandering in zichzelf. Een sterk gevoel van welbehagen doorstroomt haar hele wezen, hetgeen ook op haar gestalte een heel gunstige invloed heeft. Gelukzalig, verbaasd over zo'n plotselinge verandering van haar wezen, waarin nergens meer de gering­ste pijn te bespeuren valt, kijkt ze Mij vol vreugde aan en zegt: 'O jij hoge vriend uit de hemelen, hoe heerlijk voel ik me nu aan jouw zijde! Alle grofheid viel als een geschubd pantser van me af. Mijn denken en mijn grove taal zijn veranderd als een akelige rups in een prachtige vlinder! Al mijn pijnen verdwenen als sneeuw voor de gloed van de zon. O, wat voel ik me nu heerlijk! Aan wie heb ik dat te danken? Aan jou, grote, heilige vriend van de Allerhoogste!

[11] Maar omdat je mij, arme zondares, zo'n eindeloos grote genade hebt bewezen die ik zeker nooit in de geringste mate waardig kan worden, O, zeg me nu dan ook wat ik moet doen en hoe ik me moet gedragen om jou ook maar enigszins naar behoren mijn dankbaarheid te tonen.'

[12] Ik zeg: 'Mijn lieve Helena (dit is haar hemelse naam), wij staan al quitte. Je bevalt Me nu echt uitstekend en je hebt een hart dat Mij heel liefheeft, net zoals het Mijne jou! Wat is er dan nog meer nodig? Reik Me nu ook je hand als onderpand van jouw liefde voor Mij en geef Me een vurige kus op Mijn voorhoofd. Voor al het overige zal Ik wel zorgen.'

[13] Helena begint te gloeien van liefde, reikt Me meteen haar hand en geeft Me ook de verlangde kus op Mijn voorhoofd met een nauwelijks te beschrijven, innige liefde.

[14] Bij deze scène komen Robert, Messenhauser, Becher en vooral Jellinek de tranen in de ogen. Helena ziet er na de kus op Mijn voorhoofd weldra als een heilige uit en haar gestalte wordt zo edel en mooi, als was ze reeds een hemels wezen; op haar kleding na, die er echter nu heel proper en aardig uitziet. Robert echter komt er direct bij en vraagt Mij, of hij voor deze mooie bloem ook nieuwe kleren moet halen. Ik zeg hem: 'Over een poosje, als Ik het vragen zal.'

 

69

 

De patheticus over deze wonderbare verandering van Helena

Verschil tussen droom en werkelijk leven

Olafs gelijkenis van de bruidswerving

 

[1] Ook onze patheticus en zijn gezelschap merken deze verandering op. Iemand uit het gezelschap zegt tegen hem: 'Zeg vriend, merk je niets? Die Lerchenfeldse, eerst zo'n slons vol ontucht, roet en vuil, wordt nu helemaal verheerlijkt. Dat bekoorlijke ding is nu een lust voor het oog. Zou die onbekende vriend van Blum dan toch zo'n soort Egyptische magiër zijn?'

[2] De patheticus zegt: 'Ja, ik merk ook iets dergelijks. Maar weet je, als zo'n meisje echt verliefd is en de liefde haar wangen rood kleurt en haar boezem doet zwellen, dan ziet zo' n figuurtje er meteen heel anders uit. 0, ik heb niet zelden op aarde vrouwen gezien, die er in hun gewone daagse kleding vreselijk uitzagen, maar als ze 's zondags met hun min­naars gingen wandelen naar de Sperl, waren ze niet meer te herkennen! Het is alleen maar de liefde, die hier net als op aarde, niet zelden zulke wonderlijke verfraaiingen van het vrouwelijk geslacht teweegbrengt. Neem haar de liefde af en ze zal direct weer een heel ander aanzien krijgen!'

[3] De ander zegt: 'Weet je, in zekere zin heb je wel gelijk, maar hier lijkt de zaak heel anders te liggen. Want in de eerste plaats is deze vrouw werkelijk in een oogwenk heel mooi geworden, en bovendien spreekt ze nu ook een heel zuiver en beschaafd Duits en is er geen spoor van een Weens dialect meer te ontdekken. Dat bewerkstelligt zo'n gewone liefde niet! Er moet wel iets hogers, voor ons onbegrijpelijks in het spel zijn. Bekijk maar eens goed de oneindig tere teint, de zachtheid van haar armen en haar nek, haar prachtige blonde haar, de bijzonder interessante vorm van haar gezicht en het echt hemelse rood op haar wangen. Dat valt niet te ontkennen, je zult me in ieder geval gelijk moeten geven.'

[4] De patheticus is nu toch met stomheid geslagen, omdat hij het met de opmerking van zijn vriend wel eens is. Maar een derde uit het gezelschap staat op en zegt: 'Waarde vrienden, jullie beiden begrijpen de zaak helemaal verkeerd! Kijk, deze verandering heeft in mijn ogen een heel natuurlijke oorzaak. We zijn nu in de pure geestenwereld. Ons leven is niets anders dan louter een droom, en wat we nu zien is een spel van onze fantasie, waaraan niets echt en waar is behalve zijzelf. Deze fantasie belieft het nu ons allerlei taferelen voor te spiegelen, die zich aan de droomzintuigen van onze ziel voordoen als objectieve werkelijkheden. Deze betekenen echter even weinig als de beelden, die we op aarde door middel van een zogenaamde toverlantaarn tot stand brachten. Kijk, zo liggen die zaken hier! Begrijpen jullie dat?'

[5] De eerste zegt: 'Vriend, die uitleg deugt kennelijk niet, want als dat alles slechts maar een soort droom zou zijn, dan zou jouw verklaring ook een droom moeten zijn, waaraan men evenmin waarde zou hoeven te hechten als aan alle overige verschijnselen. Of zou je willen beweren, dat jouw uitleg aan ons over jouw inzichten daarop een uitzondering maakt? Ik heb op aarde heel vaak en levendig gedroomd, maar wat een verschil tussen een droom en deze overtuigende, zonneklare werkelijk­heid!

[6] In mijn dromen gedroeg ik me volkomen passief; hier echter ben ik bij mijn helderste bewustzijn volkomen actief In een droom kon ik me nooit iets herinneren. En wanneer me al eens iets voorkwam als een soort herinnering, dan was het steeds vaag en onvolledig. Hier echter is mijn herinnering aan het verleden zo duidelijk, dat zelfs de meest onbeduidende voorvallen uit mijn aardse levenswandel mij als volmaakte beelden van een camera obscura van A tot Z voor ogen staan. Zeg eens vriend, kan men dat een droom noemen?

[7] In een droom voelde ik nooit pijn, honger of dorst. De gestalten van de mij in een droom verschijnende wezens waren steeds zeer vluchtig en veranderlijk en ze verdrongen elkaar in hoog tempo, en wel op zo'n manier dat er van de voorgaande gestalten gewoonlijk niets meer aan­wezig was, wanneer de volgende verschenen. Van een of andere logische volgorde tussen het voorafgaande en het daaropvolgende was nooit het minste spoor te ontdekken. Hier daarentegen vindt alles, hoewel het onloochenbaar het stempel draagt van het wonderbaarlijke, in zulk een logische consequentie plaats, dat men zich als stille toeschouwer daarover niet genoeg kan verwonderen.

[8] Welk een wijze logica spreekt er uit de woorden die door Blum of zijn vrienden tot iemand worden gericht! Wat een regelmatige vormen heeft deze zaal en wat is hij architectonisch perfect gebouwd. En hoe betekenisvol ziet alles er hier uit!

[9] En dat alles zou maar een droom zijn? Nee vrienden, dat is geen droom; dat is grote, heilige werkelijkheid! En we doen er goed aan, als we al deze verschijnselen wat meer gaan waarderen dan tot nu toe. En daarom krijgt die merkwaardige verfraaiing van onze Lerchenfeldse nu ook veel meer betekenis voor mij dan voorheen. Wat denken jullie nu van mijn beoordeling van deze zaak?'

[10] De patheticus zegt: 'Vriend, je hebt gelijk. Ik ben het volkomen met je eens. Maar ik kan niet begrijpen hoe men ook hier hartstochtelijk voor of tegen iets ingenomen kan zijn! Kijk, het ergert me nog hoe deze nu zo onbeschrijfelijk mooi geworden Lerchenfeldse mij daarnet zo vreselijk voor aap heeft gezet. En toen ik me daarna bij haar vriend en geliefde wilde rechtvaardigen, kreeg ik ook van hem een antwoord, waar ik zeker niet om had gevraagd! Kort en goed, ik werd tot in het diepst van mijn ziel gekrenkt, wat men zich als man van onbesproken gedrag toch niet zo maar kan laten welgevallen. En kijk, juist het feit dat men ook hier in het rijk der geesten, in het rijk van de hoogste orde en consequentie, nog gekrenkt en beledigd, ja zelfs behoorlijk kwaad kan worden, is me een raadsel! Leg me eens uit hoe dat mogelijk is en ik wil me dan volkomen bij jouw mening aansluiten.'

[11] De aangesproken Max Olaf zegt: 'Vriend, deze zaak is heel eenvoudig en duidelijk. Wat is dan krenken en beledigen? Niets anders dan het afwijzen van onze natuurlijke hoogmoed. De hoogmoed op zich echter lijkt me het gevoel in de ziel te zijn, waardoor deze haar hoge goddelijke afkomst alleen maar op zichzelf betrekt en zo opvat als zou alleen zij de bevoorrechte zijn; al het andere zou of veel minder, of zelfs helemaal niets zijn! Wordt nu dit gekoesterde idee gedwarsboomd door iets, dat op zijn minst op dezelfde waardigheid aanspraak maakt, dan ondervindt de ziel deze tegenstand als pijnlijk, beperkend en daardoor krenkend. Omdat ze daaruit opmaakt, dat anderen haar niet voor datzelfde willen houden als waarvoor ze zich zelf houdt. Een dergelijke toestand van de ziel lijkt me echter erg onlogisch en inconsequent; daarom zal ze een totaal andere richting moeten inslaan, wil er voor de ziel een werkelijk geluk uit groeien.

[12] Op aarde hebben diegenen die menen beter te zijn dan anderen, allerlei middelen om deze eigendunk te laten gelden. Maar hier, waar noch geld, noch adel, legers, bajonetten en kanonnen zijn, wordt deze onlogische eigendunk van de ziel haar beslist noodlottig! Want ten eerste is het in wezen toch onterecht als een schepsel zich ten opzichte van een ander, volkomen gelijk schepsel wil verheffen. En ten tweede is een dergelijk streven zelfs je reinste dwaasheid!

[13] Want logica en ervaring leren ons, dat diegene die de minste eisen stelt aan zijn naasten, het gelukkigst is. Daarom is het werkelijk een dwaasheid om het geluk te willen bereiken door middel van datgene, waarmee het nooit bereikt kan worden! Zeg eens, wat lijkt jou beter en doelmatiger: het streven naar vervulling van talloze behoeften, die als onkruid in de ziel woekeren, of een wijze beperking van die behoeften tot een haalbaar minimum?'

[14] De patheticus zegt: 'Kennelijk het tweede. Want hoe minder men nodig heeft om gelukkig te zijn, des te gemakkelijker en ook waarachtiger wordt men gelukkig.'

[15] Max Olaf zegt: 'Juist! Zo is het en zal het eeuwig blijven!

[16] Laten we er nu ook naar handelen en dan zal geen Lerchenfeldse ons meer hinderen! Heb ik gelijk of niet?!'

 

70

 

Het huwelijksverhaal van de patheticus

De hulpvaardige generaal

 

[1] De patheticus zegt: 'Broeder Max, je hebt nu goed,waar en echt uit het leven gegrepen gesproken! Ook ik was van geboorte maar een landjonker, zoals je weet. Mijn ouders hebben nooit tot de klasse van de welgestelden behoord en konden mij dientengevolge ook geen andere opvoeding geven dan ze zelf gekregen hadden. Het toeval wilde, dat ik militair werd. Ik was een aardige jongen en had het geluk dat mijn overste met mij ingenomen was. Hij liet me naar de militaire school gaan, waar ik in korte tijd goed leerde lezen, schrijven en rekenen. Wat de overige dienstaangelegenheden betreft, was ik al gauw een van de behendigsten van het hele regiment. Het logische gevolg daarvan was, dat ik soldaat­ eerste-klas werd, daarna korporaal, sergeant-majoor en tenslotte na zeven jaar reeds officier. Jong, keurig, opgewekt en bekwaam, en ook nog officier! Je kunt je wel voorstellen, dat ik met zulke eigenschappen ook wat betreft het vrouwelijk schoon niet voor anderen onderdeed.

[2] Tot mijn ongeluk leerde ik bij een aristocraat van hoge komaf een van zijn dochters kennen, en wel ter gelegenheid van een bal, dat hij het officierenkorps aanbood. Ze was barones van geboorte en haar vader was bovendien schatrijk. Het meisje beviel me en ik haar waarschijnlijk nog meer. Om kort te gaan, ze raakte in vuur en vlam en gaf me ondubbel­zinnig te verstaan wat ze voor mij voelde! Mijn afkomst was met dat alles moeilijk te rijmen; ik was van geboorte immers een hereboer en ten opzichte van de baron arm als een kerkrat, slechts door mijn goede eigenschappen en keurig uiterlijk en niet door verdienste was ik officier geworden. Maar echte liefde vraagt niet naar afkomst en rijkdom!

[3] We waren smoorverliefd op elkaar en onze enige wens was natuurlijk zo gauw mogelijk te trouwen. Maar hoe? Hoe moesten we van haar hoog-adellijke en rijke vader toestemming krijgen en hem bewegen tot schenking van de voorgeschreven bruidsschat? Ik deed al het moge­lijke om door haar vader geaccepteerd te worden. Het gevolg was, dat hij mij op een hoffelijke manier de toegang tot het huis weigerde. Wat nu?

[4] Mijn overste, die mij als een zoon liefhad, raadde me aan om de dienst te verlaten, dan naar Engeland te reizen en daar een voorname militaire positie te kopen. Voor dit doel was hij, zelf een schatrijke aristocraat, bereid mij zonder enig voorbehoud het nodige geld voor te schieten. Ik volgde zijn vaderlijke raad stipt op. Kortom, na verloop van een half jaar was ik, omdat ik me bij de marine meldde, eerste kapitein op een oorlogsschip, dat na korte tijd de opdracht kreeg om naar Oost-Indië te zeilen. Het ontbrak mij niet aan moed en de navigatie had ik gauw onder de knie.

[5] Maar al te vlug deden zich genoeg gelegenheden voor om me als veldheer te onderscheiden. Alle operaties die me werden toevertrouwd, heb ik glansrijk volbracht en zodoende ontbrak het ook niet aan toege­kende onderscheidingen. Na ongeveer vier jaar keerde ik naar Engeland terug, in de adelstand verheven en ook heel rijk. Daar kreeg ik voor een half jaar verlof, dat ik natuurlijk gebruikte om mijn huwelijksplannen te realiseren.

[6] Toen ik in mijn vaderland aankwam en gelukkig mijn ouders, broers en zusters in goede gezondheid aantrof, was daarop mijn eerste gang naar de stad waar zich mijn goede vader-overste, nu tot generaal­ majoor bevorderd, bevond. De vreugde over ons weerzien was groot. Mijn eerste zorg was hem mijn grote schuld terug te betalen. Maar hij nam niets aan en zei, toen ik het pure goud voor hem op tafel legde: 'Mijn beste vriend, je weet dat ik nooit getrouwd ben geweest en geen kinderen heb. Jij bent mijn enige zoon, die mij dierbaar is en dus ook de erfgenaam van mijn gehele vermogen is. Beschouw deze kleinigheid als een vaderlijk voorschot en maak er verder maar geen punt meer van!'

[7] Dat die mededeling mij tot tranen moest roeren, is vanzelfspre­kend. Wie zou er ongevoelig kunnen blijven voor zo'n edel en achtens­waardig man! Toen we elkaar zo'n beetje alles verteld hadden, vroeg hij mij of die bewuste barones en ik elkaar nog hadden geschreven. Ik antwoordde dat ik haar drie keer had geschreven, maar helaas op geen enkele brief antwoord had gekregen. Maar dat ik na dit bezoek dat ik toch zeker aan hem, als mijn grootste vriend, had willen brengen, ook nog naar de baron wilde gaan om de hand van zijn dochter te vragen.

[8] De generaal-majoor was daar zeer tevreden over, alhoewel hij niet verheelde dat de baron nu nog hogere eisen stelde aan de gegadigden voor zijn dochter dan voorheen. Rijkdom zou geen lokmiddel meer voor hem zijn en de verdiensten van iemand die niet adellijk geboren was evenmin. Bij deze bekrompen aristocraat zou alleen de afkomst en de hoge adel tellen. Hij zou daarom ook de hem door de keizer aangeboden titel van graaf afgewezen hebben, omdat hij daardoor een van de jongste graven zou worden, terwijl hij nu de oudste baron was!

[9] Dat deze mededeling op mijn gemoed geen erg gunstige indruk maakte, is gemakkelijk te begrijpen. Ik was nu ook wel een edelman, maar waar zouden bij mij de minstens zestien vereiste adellijke voorou­ders te vinden zijn geweest? Maar de generaal-majoor meende, dat ik de oude heer toch een bezoek moest brengen en hem daarbij flink wat avontuurlijke verhalen moest vertellen over stormen op zee, zeeslangen en zeeslagen, waarvan de baron een groot liefhebber zou zijn. Misschien zou ik er in slagen het hart van die oude zonderling te winnen.

[10] Ik volgde de raad van mijn vriend op en werd door de oude heer met grote eer ontvangen, wat ik als een goed voorteken beschouwde.

[11] Het beste van alles was, dat mijn Emma mij nog met dezelfde gloed liefhad als voorheen. Ze had mijn brieven inderdaad ontvangen, maar kon deze slechts in stilte en met veel tranen in haar hart beantwoor­den. Ik deed er natuurlijk alles aan om de oude heer, met het oog op zijn dochter, voor mij te winnen. Maar het was allemaal vergeefse moeite! Om kort te gaan, na drie maanden was ik nog even ver als op de eerste dag van mijn bezoek.

[12] Wat nu te doen? vroeg ik mijn vriend. Na een poosje zei hij: 'Ik wil u volstrekt geen verkeerde raad geven, maar als u in dit geval uw doel wilt bereiken, moet u wel uw toevlucht nemen tot een overrompe­lingstactiek! Het meisje is nu bijna zesentwintig jaar, dus meerderjarig, en kan zelf over haar hart en haar hand beschikken zoals zij dat wil. Heeft ze de moed om ook zonder de toestemming van haar vader te trouwen, haal uw Emma dan hier vandaan! Omdat het meisje u laatst zelf het voorstel deed haar te ontvoeren, denk ik dat zij wel op dit voorstel in zal gaan, omdat dit berust op een wettige daad. Mocht dit plan echter mislukken en u zou hier niet tot een huwelijk komen, dan moet u deze ontvoering uiteraard snel en wel overwogen wagen en u in Engeland in de echt laten verbinden. Als er geen ander middel bestaat om uw doel te bereiken, zal u tenslotte niets anders overblijven. U zult zeker wel achtervolgd worden, maar laat dat maar aan mij over; ik zal de achter­volging wel zo leiden, dat u zeker niet ingehaald wordt. Het overige zult u zelf wel weten te regelen.'

[13] Deze raad beviel me natuurlijk en ik voerde dit krachtstaaltje dan ook spoedig uit, omdat onoverwinnelijke moeilijkheden ons huwelijk in de weg stonden. Zoals me later door mijn vriend werd meegedeeld, werd ik ook achtervolgd. Maar omdat mijn vriend de achtervolging wist te sturen en er bovendien geen loopplank ligt over de zee, bracht ik het er goed van af. Toen ik mijn fregat betrad, lieten we ons meteen door onze katholieke scheepskapelaan in de echt verbinden en dit huwelijk terdege schriftelijk vastleggen. Daarmee was dan alles in orde, voorzover het de huwelijksvoltrekking betrof.'

 

71

 

Het huwelijksparadijs van de patheticus verduistert

Het ware gezicht van de echtgenote

 

[1] De patheticus vertelt verder: 'Ik zag nu niets anders voor me dan een paradijs, omdat ik mijn doel had bereikt. Maar helaas kwamen er maar al te gauw donkere wolken opzetten boven mijn paradijs.

[2] Mijn Emma werd steeds meer geplaagd door haar geweten, omdat ze haar vader had verlaten. Daardoor werd ze van dag tot dag neerslach­tiger, betreurde haar stap en verwenste het uur, waarop ze voor het eerst kennis met mij had gemaakt. Verder kreeg ze ook steeds meer heimwee, zodat ik me ernstig zorgen over haar begon te maken. Ik deed al het mogelijke om haar andere ideeën over het leven bij te brengen, maar al mijn moeite was tevergeefs. En zo bleef me al na verloop van een jaar niets anders meer over dan mijn dienst in Engeland te verlaten en als welgesteld burger met mijn wederhelft naar Wenen terug te keren.

[3] Daar aangekomen, wilden we naar Emma's vader om zo mogelijk zijn vergeving te verkrijgen. Maar hij was helaas heengegaan, waarschijn­lijk meer van verdriet dan vanwege een zenuwziekte!

[4] Toen was het helemaal mis met mijn Emma. Haar hoogmoedige zusters maakten haar de bitterste verwijten en maakten haar als het ware uit voor moordenares van haar vader, die stervend nog zijn handen naar zijn onvergelijkelijke Emma zou hebben uitgestrekt! Zulke berichten brachten haar in het ziekbed, waaraan ik verscheidene duizendjes kwijt­raakte. Toch werd ze weer beter en verlangde niet zelden offers van mij die ik me nauwelijks kon veroorloven, maar die ik voor haar desondanks met alle liefde bracht. Het toeval wilde nu dat haar zusters na enkele jaren stierven, waardoor mijn vrouw, moeder van twee dochters, de enige erfgename werd van een groot vermogen. Dan zou je toch denken dat dit mijn Emma weer wat vrolijker en ten opzichte van mij meer toegenegen zou maken.

[5] Maar na het aanvaarden van de erfenis ondervond ik pas wie zij was en wie ik zelf was! Haar vroegere zielsziekte was spoedig na het ontvangen van de erfenis genezen. Maar daarvoor in de plaats trad een andere, namelijk de onverzadigbare zucht naar pracht en praal en allerlei soorten genoegens.

[6] Eens gaf ik haar in alle liefde te kennen, dat zo'n leven niet goed kon zijn en dat zij mij in feite veel ongelukkiger had gemaakt dan ik haar. Dat ik in Engeland reeds admiraal had kunnen zijn, als ik niet omwille van haar mijn officierspositie had verkocht en naar Wenen was verhuisd. Toen ik haar dat in tranen zei, brak de hel helemaal los! Zonder mij één woord terug te zeggen, liep ze haastig naar haar kamer, bracht mij papieren ter waarde van tweehonderdduizend gulden en sprak: 'Hier, mijn heer gemaal, varkenshouder van geboorte, ontvang hierbij wat ik u wellicht heb gekost! Verlaat mijn woning en zoek maar een andere! Ook staat het u vrij om die twee blagen van kinderen mee te nemen, want met dergelijke schepsels, die een boerenjongen helaas bij mij in mijn verblindheid heeft verwekt, kan ik me niet bezighouden. Adieu, we zijn quitte!'

[7] Met deze woorden sloeg ze de deur achter zich dicht en ik stond daar als versteend met mijn twee lieve, huilende dochtertjes. Na enkele uren ging ik zelf naar haar toe, maar werd_niet toegelaten. De kamerdie­naar zei me dat mevrouw de barones wenste dat ik het huis op staande voet zou verlaten. Ik maakte de kamerdienaar duidelijk dat hij aan mevrouw moest doorgeven, dat ik noch haar geld noch haar huis nodig had. Ik zou me met mijn eigen eerlijk verdiende vermogen samen met de twee kinderen wel redden.

[8] Daarop spoedde ik me meteen naar mijn kamer en riep mijn bedienden bij me. Ik gebood hun: 'Pak vlug al mijn spullen bij elkaar, want we moeten vandaag nog het huis verlaten. Laat een van jullie nog enkele dagloners halen, zodat de zaak wat vlotter verloopt!' Mijn bedien­den zetten grote ogen op en trokken lange gezichten, maar voegden zich ijverig naar mijn bevelen.

[9] Toen ik goed en wel bezig was met pakken, klopte iemand op mijn deur. Wie was daar? Mijn goede generaal-majoor, die juist op die dag in Wenen was voor zaken. 'Wat zie ik nu, wat doet u? Gaat u hier weg?', waren zijn woorden. Ik vertelde hem natuurlijk wat er allemaal gebeurd was en dat ik aan dit alles niet de minste schuld had!

[10] De generaal wist eerst niet of hij moest lachen of zich moest ergeren. Pas na een poosje had hij zich hersteld en sprak: 'Arme, beste vriend, doe maar rustig aan. Als uw gemalin zó is, wees dan van ganser harte blij dat u op zo'n nette manier van deze adellijke dame bent afgekomen! Maar behoud deze waardevolle papieren voor uw kinderen, want het zou niet verstandig van u zijn om haar deze aanzienlijke som zonder meer terug te geven!'

[11] Terwijl de generaal mij zo troostte en raad gaf, trad de kamer­dienaar van mevrouw nors het vertrek binnen en zei: 'Mevrouw laat u zeggen dat zij datgene wat zij u als schadeloosstelling gaf, onder geen voorwaarde meer terug wil nemen! Zou dit te weinig zijn, dan is zij bereid u nog meer te geven!' Ik beet me op mijn lip van ergernis en kon echt geen woord meer uitbrengen. Maar de generaal nam voor mij het woord en zei: 'Zegt u tegen mevrouw dat deze 200.000 gulden slechts een geringe aalmoes zijn voor de offers die deze man voor haar heeft gebracht! De eer van een officier, zoals hij er een was, kan men met een dergelijke aalmoes niet afkopen. Laat mevrouw daarom maar in de grote kas grijpen en deze man van eer, die zijns gelijke niet heeft, zijn door haar met voeten getreden eer vergoeden! Zegt u maar tegen mevrouw, dat ik, vorst N.N., vader van deze mijn geliefde zoon, dit van haar eis! En zeg haar ook dat zij het nooit moet wagen zijn naam te dragen! Hebt u dit goed begrepen?' De kamerdienaar boog tot op de grond en ging.

[12] Korte tijd later ging de deur open en de barones viel voor de generaal op de knieën en smeekte hem en mij handenwringend om vergeving. Ze had het over een ziekelijke bui, die haar overhaaste reactie veroorzaakt had, en God weet wat ze verder nog allemaal bij elkaar ratelde.

[13] De generaal liet haar uitspreken en zei toen onbewogen kalm: 'Mevrouw, ik kende uw bekrompen vader en ik ken u. De appel valt niet ver van de boom en zodoende zult ook u, mijn beste, niet veel beter zijn. Uw ex-man hier is dan wel niet mijn bloedeigen zoon, maar omdat ik geen kinderen heb, heb ik het bij onze goede keizer gedaan gekregen dat hij hem als mijn rechtmatig aangenomen zoon ondertussen de titel van graaf officieel heeft toegekend. Zou ik vandaag of morgen komen te overlijden, dan is hij vorst! Begrijpt u mij? En zouden andere hoogadel­lijken de keizer ertoe kunnen bewegen hem deze vorstentitel heimelijk te onthouden, dan blijft hij in ieder geval toch mijn zoon en de enige erfgenaam van al mijn bezittingen. Mijn zoon hier heeft noch uw huis, noch uw vermogen nodig. Maar u hebt als barones zijn eer geschonden, en daarvoor verlang ik als zijn vader een genoegdoening van een half miljoen! Begrijpt u mij, mevrouw?' De barones zegt: 'Doorluchtige heer schoonpapa, niet slechts een half miljoen, maar mijn hele vermogen geef ik, als u mij maar wilt vergeven en mij mijn geliefde gemaal niet afneemt!'

[14] Daarop antwoordt de generaal weer: 'Ja, ja, lieve dochter, nu u voor het eerst hebt vernomen dat deze 'varkenshouder', zoals u hem pleegt te noemen, mijn zoon is, voelt u weer liefde voor hem! Maar op deze manier zal het moeilijk weer goed komen. Ga daarom naar uw kamer terug, want ik heb mijn zoon gewichtige zaken mee te delen.' Emma smeekt nu nog intenser om vergeving en zweert bij alles wat haar heilig is, dat zij liever haar leven lang met mij varkens zou hoeden, dan me ook maar één minuut te verlaten! 'Goed', sprak daarop de generaal, 'dat zullen we wel zien! Ik ben zo vrij om u meteen aan uw adellijke tand te voelen en we zullen zien, hoe u deze proef doorstaat!' Emma zegt: 'Doet u maar met mij wat u wilt, slechts als lijk zal ik me van mijn gemaal laten scheiden!' De generaal zegt: 'Welnu, geliefde barones, dat zal dadelijk wel blijken! Verwacht maar geen tweede proef van mij, want ik heb u al op de proef al gesteld, en voor de helft hebt u deze slecht doorstaan. U bemint mijn zoon, omdat u hem na mijn bekentenis daar ongetwijfeld voor aanziet. Maar zo is het niet! Ik zei dit alleen maar om u op de proef te stellen en u daardoor afdoende van het schandelijke van uw aristocratische hoogmoed te overtuigen. Toen uw lichtgelovigheid niet langer de stinkende varkenshouder, maar een vorst in uw gemaal ontdekte, begon u weer zoete broodjes te bakken! Maar wat gaat u nu doen, als ik datgene wat ik gezegd heb om u op de proef te stellen, weer herroep en zeg: 'Uw mij boven alles achtenswaardige gemaal is toch maar de zoon van een boer?'

[15] Toen Emma dat hoorde sprong ze ijlings op en riep: 'Wat! Behandelt men zo de dochter van de rijke baron N.N.? Dus mijn gemaal is geen vorst maar slechts een boerenzoon en een in Engeland nieuwbak­ken gentleman! O, dat is schandalig, dat is onvoorstelbaar gemeen! Mij, een barones van de hoogste adel, als een onnozele gans te bestempelen! Kamerdienaar!' De kamerdienaar vraagt: 'Wat wenst mevrouw de baro­nes?' Emma zegt: 'Ga onmiddellijk naar mijn vertrek en haal de papieren die op mijn tafel liggen, zodat ik deze boer zijn gekrenkte eer kan vergoeden!' De generaal zegt: 'Is niet nodig, mevrouw. Ik wist wel dat de tweede proef slechter zou uitvallen dan de eerste. U bent en blijft, wat u bent; u begrijpt mij hopelijk? En mijn werkelijke zoon hier blijft echter ondanks zijn boerenafkomst dat wat ik u eerder heb meegedeeld. En gaat u nu maar verder!'

[16] Bij deze woorden keert Emma zich nog eenmaal om en zegt: 'Uwe hoogheid, u had de goedheid mij daarnet te zeggen dat ik deze proef slecht doorstaan heb, maar u denkt er niet aan dat dit hele, door mij goed doordachte optreden niets anders was dan een indringende vraag aan mijn heer gemaal of hij nog wel van mij houdt. Want ik moet nu eerlijk bekennen, dat mijn heer gemaal zich nu al bijna anderhalf jaar lang onbegrijpelijk koel tegenover mij heeft gedragen, wat mij helemaal ongelukkig maakte. Ik gaf hem vaak te verstaan, dat ik niet meer datgene voor hem betekende, wat ik eerst voor hem was! Maar daarop had mijn vorstelijke heer gemaal altijd duizenderlei verontschuldigingen. Dan moet er toch iets mis zijn!

[17] Ik ben nu zeer rijk en kan van alles doen om het hart van mijn gemaal te doorgronden. Ik gaf partijen en bals, en liet me door edellieden het hof maken om te zien, of hij niet toch eens een beetje jaloersheid zou laten blijken. Maar al mijn moeite was tevergeefs. Hij scheen het zelfs wel goed te vinden, dat ik me beter met anderen kon onderhouden dan met hem! Lang verdroeg ik deze smaad die mijn hart werd aangedaan. Daar zijn koele houding ten opzichte van mij slechts toenam en hij mijn slaapkamer ook niet meer leek te kunnen vinden, nam ik juist het besluit dat ik vandaag ten uitvoer bracht, om zo een laatste, ernstige vraag te richten aan zijn hart!

[18] Maar ook dit bleef zonder enig resultaat. Omdat ik buiten mijn schuld zijn liefde helemaal heb verloren, laat haar dan in godsnaam maar verloren zijn!

[19] Werkelijk, hoogheid, ik spreek nu de volle waarheid: zolang ik nog onbemiddeld aan zijn zijde stond, had hij mij lief met een kracht, die ik nauwelijks kon begrijpen. Toen ik echter enige erfgename werd van een groot vermogen, was het voor hem afgelopen! Niet alleen uitte hij tegenover mij geen vreugde daarover, maar hij ergerde er zich regelmatig aan en zei me vaak recht in mijn gezicht: 'Jouw geld zal een vloek, nooit echter een zegen over dit huis brengen!' Denkt u, hoogheid nu eens na over mijn situatie en oordeelt u dan of ik wel zo'n infame zondares ben, als u en uw aangenomen zoon nu menen!'

 

72

 

Verlangens van echtgenote Emma

Bemiddelingspogingen van de generaal

Echtelijke ruzie

 

[1] De generaal zei daarop tot Emma: 'Mijn lieve schoondochter, als de zaak zo ligt, krijgt ons proces toch wel een heel ander gezicht. Ik voel me daarom verplicht u allereerst om vergiffenis te vragen, en daarna mijn heer zoon de les te lezen!' Emma zegt: 'Hoogheid, ik verlang niets anders dan onze eerste liefde. Is deze er nog, dan wil ik hem alles vergeven en alles doen wat zijn hart maar verlangt!' De generaal wendde zich nu tot mij en sprak: 'Ja, hoor eens mijn zoon, als het jouw schuld is dat je vrouw tegenover jou alleen maar noodgedwongen zulke betreurenswaardige excessen beging, dan moet je nu allereerst je fout weer goed maken. Emma verlangt je eerste liefde. Onthoud haar die dus niet!'

[2] Daarop antwoordde ik: 'Mijn geliefde vader, mijn liefde voor Emma is nog nooit minder geworden dan ze was bij onze eerste kennis­making. Maar als mijn allerliefste Emma spoken zag waar ze niet waren, dan kan ik daar waarachtig weinig aan doen! Dat ik haar geen jaloerse verwijten maakte, is alleen toe te schrijven aan mijn fijngevoelig hart. Dat ik in mezelf desondanks veel bittere pijn voelde, weet trouwens ik alleen. Wat echter haar grote vermogen betreft, moet ik inderdaad toegeven dat ik daar nooit veel waarde aan heb gehecht. Ja, ik moet eerlijk toegeven, dat ik bij het zien van het enorme vermogen van mijn Emma hoogst onaangenaam werd getroffen. Want hoe rijker een familie is, des te meer gelegenheid is er voor allerlei zondige uitspattingen. (Mij tot Emma wendend): Kijk, zou je die duizenden guldens die jouw feesten je kostten, aan de armen hebben gegeven, hoe gelukkig zouden zij en ik dan zijn geweest! Maar jij wilde mij daarmee alleen maar straffen en dat was niet lofwaardig van je! Want een nog inschikkelijker en geduldiger echtgenoot dan ik altijd ben geweest, bestaat er nauwelijks.'

[3] Emma wist daar niets meer tegenin te brengen, maar leek onge­duldig te wachten op haar kamerdienaar. Eindelijk kwam deze met een zwaar pakket naar haar toe. Zij snauwde hem meteen toe het op tafel te leggen. Toen keek ze mij met een spotlachje aan en zei: 'Ik moet toch eerst de jou aangedane belediging weer goed maken, voordat je me weer goedgezind kunt worden.' Waarop ik antwoordde: 'Lieve Emma, ik houd zo veel van je, dat ik niet de minste wrok tegen je zou kunnen hebben. Ook heb niet ik, maar mijn vader in een vergeeflijke opwelling deze eis aan jou gesteld. Neem daarom jouw papieren maar weer in bewaring en word weer helemaal dezelfde Emma, die mij enkele jaren geleden naar Engeland is gevolgd en voor wie ik mijn leven aan duizend gevaren heb blootgesteld.'

[4] Emma keek hierbij even raar op en zei na een poosje met werkelijk onverstoorbare kalmte: 'Als je al van me houdt, doe me dan een plezier en neem deze papieren in bewaring, want je weet toch dat een vrouw niet met geld weet om te gaan!' Waarop ik zei: 'Dat is wat anders. Ik wil met het grootste genoegen je verzoek inwilligen. Maar nu moet je me ook je hand reiken ten teken dat je niet meer boos op me bent, en me ook een reeds lang ontbeerde kus niet onthouden! Kom Emmaatje, maak me weer gelukkig!' Zij zegt: 'Dat heeft geen haast, mijn heer gemaal! Een vrouw moet met het beste dat ze heeft niet te vrijgevig zijn, als ze het aanzien van de liefde hoog wil houden! Dan moet ik je nog op iets anders attent maken: ik heb je al enkele keren gezegd dat ik niet Emma, maar volgens mijn eerste doopnaam Kunigunde heet. Waarom noem je me dan steeds Emma en niet Kunigunde, een echt oud-adellijke naam, waaronder mijn moeder en grootmoeder al zijn gedoopt? Als je werkelijk van me houdt, noem me dan in het vervolg ook bij mijn waardige, echte naam.

[5] Bij deze liefdesvoorwaarde kan ik, evenals de generaal, bijna het lachten niet laten. Ik zeg dan ook tegen Emma: 'Maar lieve echtgenote, dat deed ik immers alleen uit pure achting voor jou! Je kent toch wel dat bewuste lied, waarin, tot vermaak van het publiek, op een belachelijke manier wordt gezongen, over 'Eduard en Kunigunde'. Steeds als ik je riep, schoot me ook altijd dat domme lied te binnen. Ook klinkt de naam Emma toch esthetischer dan Kunigunde. Maar wil je van nu af aan beslist Kunigunde heten, welnu, in Gods naam, dan wil ik je ook graag zo noemen!' Daarop zegt ze bits: 'Ja, ja, waar men niet van houdt, dat probeert men dan maar belachelijk te maken!' Ik zeg: 'Wat haal je je nu weer in je hoofd! Ik wil je toch niet belachelijk maken, wanneer je me zo oneindig lief en dierbaar bent! Ik hoop dat je dit nu als beëindigd zult beschouwen en mij je hand zult reiken ten teken van volkomen verzoe­ning. Of heb je soms nog iets op je hart?'

     [6] Ze zei: 'O, nog genoeg!' Ik antwoordde: 'Wat dan nog allemaal, als ik vragen mag, mijn liefste Emm... had ik bijna gezegd... och vergeef me, Kunigunde, wilde ik zeggen. Zeg maar op Kundl, wat je verder nog hindert.'

[7] Op deze wat laconiek liefkozende vraag stampte ze zo kwaad met haar voet op de vloer, dat de glazen in de kast rinkelden. En daarop volgde een bits 'nee!', vergezeld van enige tranen. Op dit betekenisvolle 'nee' volgde een met woede geladen stilte, daarop een hele litanie van scheldnamen aan mijn adres, die werkelijk de grofste marktvrouw niet zouden hebben misstaan. Tenslotte snauwde ze me nog toe: 'We zijn quitte. Ik wil niets meer van je horen of zien. Ik heb je betaald en dus zijn we voor altijd quitte! Mij nog treiteren ook! Dat laat ik me niet welgevallen van zo'n lummel, die door een of andere boerenkoe werd geworpen! Je kunt duizend keer door de keizer zelf tot vorst verheven zijn, voor mij, als barones uit een oeroud geslacht, ben je toch niets, begrijp je? Maak dat je zo snel mogelijk uit mijn ogen verdwijnt!

[8] 'Met haar is niets te beginnen', sprak de generaal, 'want ze is volkomen gek. Laat haar maar begaan, mijn zoon, en bekommer je niet meer om haar. Misschien geneest de tijd haar eerder dan wij tweeën. Maar neem die papieren maar mee, want er kan een tijd komen dat ze zelfs haar goed van pas kunnen komen, wanneer zij misschien maar al te spoedig haar rijkdommen zal hebben verkwist.'

[9] Op dat moment komt ook mijn kamerdienaar binnen en meldt me, dat hij een heel mooie woning heeft gevonden, die direct in gebruik kan worden genomen. 'Goed', sprak de generaal, 'dan nu maar vlug alles op en ingepakt!' De kamerdienaar zegt: 'Heer, behalve deze kamer is verder alles al in orde. Nu komen de dragers hier binnen.'

 

73

 

Vervolg van het huwelijksverhaal

Emma 's zenuwcrisis en ommekeer

 

[1] De patheticus: 'Goed zo, heel goed heb je dat gedaan!' De kamerdienaar zegt: 'Mijnheer zal echt plezier hebben van deze woning. Ze ligt weliswaar niet in de stad, maar in een van de voorsteden; het is echter een prachtige woning, van alle gemakken voorzien en ze kost maar heel weinig.'

[2] De generaal zegt: 'In welke voorstad is het en op welke verdieping?' De kamerdienaar zegt: 'De voorstad noem ik om goede redenen (daarbij op mijn vrouw wijzend) niet. Het is echter op de tweede verdieping. Want als men zich voor de vijand terugtrekt, moet men hem niet aan zijn neus hangen waarheen!' De generaal zegt: 'Bent u misschien ook al eens gevlucht voor een vijand, dat u dit zo goed weet?' De kamerdienaar zegt: 'Op twee manieren, mijnheer! Een keer als wachtmeester voor een echte vijand, die het bommen, granaten en kartetsen deed regenen, en kort daarna voor een onechte, nl. mijn vrouw. Toen heeft het wel geen bommen, granaten en kartetsen geregend, maar wel hele sprinkhanen­ plagen van lasterpraatjes! Vijf jaar heb ik het uitgehouden met alle geduld en liefde. Maar het was absoluut onmogelijk om het nog langer bij haar uit te houden. Ik trok me daarom van die tweede vijand terug, zocht een baan en vond er spoedig een, namelijk deze hier. Wanneer misschien, edele heer, uw gemalin voor deze zaken bij mijn beminnelijke echtgenote in de leer wil gaan, dan kan ik haar geen geschikter persoon aanbevelen!'

[3] Mijn Emma, die uit woede bij een raam wat verderop in de kamer was gaan staan, loopt daarop verbeten op mijn kamerdienaar af en steekt haar lieve handje uit om hem een stevige oorvijg te geven. Maar de kamerdienaar weert haar af en zegt: 'Hoho! Zulk voer kan ik me zelf wel buiten bij een marktvrouw halen! Mijn gezicht is niet zo nobel, dat het zich voor het scheren door zo'n hoogadellijk handje zou moeten laten inzepen! Blijf minstens drie stappen van mijn eerlijke sergeant-majoors­lijf af, anders zou ik op het idee kunnen komen om met mevrouw de barones een hoogst merkwaardige dans uit te voeren, begrepen!?' Emma ploft bijna uit elkaar van woede en schreeuwt: 'Verdwijn uit mijn ogen, gemeen volk; ga uit mijn ogen, beesten! Jij gemene schoft, hoe durf je mij zulke dwaasheden naar het hoofd te slingeren; mij, een barones van de oudste adel! Scheer je ogenblikkelijk weg hier, anders laat ik je door de politie ophalen!'

[4] De kamerdienaar zegt: 'Dat is niet nodig, mevrouw de barones. Binnen een half uurtje zullen we, God zij dank, buiten het bereik van uw gezichtsveld zijn. Maak u niet kwaad, want dat zou een funeste invloed kunnen hebben op uw tere zenuwen!' 'Zwijg, onbeschofte lummel, anders zal ik je direct eens laten voelen wat het wil zeggen een barones zo te beledigen! Ik ben in staat om alles, wat me voor de handen komt, naar je afschuwelijke apekop te smijten!' Een andere huisknecht zegt tegen de kamerdienaar: 'Nou zeg, het wordt tijd dat je je mond houdt, anders beleven we hier nog een voorproefje van het laatste oordeel! Laten we zien dat we verder komen.' Ik zeg: 'Ja, ja, haast je, want nu zou ikzelf ook liever vliegen dan lopen.'

[5] Nauwelijks was ik uitgesproken of Emma springt op me af en roept: 'Nee, nee! Heb ik dat aan jou verdiend, dat je me nu werkelijk wilt verlaten en me bovendien prijs geeft aan het gespot van je brutale bedienden? Begrijp toch, dat ik in een slecht humeur was geraakt; hoe en waarom, dat weet God alleen. Om kort te gaan, ik werd weer ziek en ben je in mijn lijden beslist ruwen verbitterd tegemoet getreden. Maar nu is het, alsof me de schellen van de ogen vallen. Ik heb zo' n vaag gevoel, dat ik jou en ook de generaal flink beledigd moet hebben. En jij hebt niet ingezien dat dit alleen je arme, zieke Emma heeft gedaan die niet meer meester was over haar gezonde verstand. O, liefste echtgenoot! Doe met me wat je wilt; bestraf me, als ik het verdiend heb, maar verlaat me alsjeblieft niet!'

[6] Bij deze woorden valt ze mij snikkend om de hals en klampt zich aan mij vast. De bedienden zetten grote ogen op en vragen mij, wat ze nu moeten doen; of ze verder moeten gaan met inpakken of alles weer moeten uitpakken. Emma zegt: 'Alles moet weer ogenblikkelijk herroe­pen worden en de huur van de woning moet voor een half jaar op mijn kosten worden betaald.'

[7] De generaal zegt daarop: 'Ja, als de zaak zo ligt, dan heb ik medelijden met jou en ook met je vrouw, die inderdaad ziek schijnt te zijn. Natuurlijk kun je onder zulke omstandigheden als heer, mens en echtgenoot je Emma in geen geval verlaten. Ik moet jullie nu voor dringende zaken verlaten, maar ben over een paar uur weer bij jullie terug. Maak voor mij een kamer gereed, want ik zal enkele dagen bij jullie doorbrengen.' De generaal gaat nu weg. De bedienden beginnen weer alles terug te plaatsen, hetgeen hun enigszins noodlottig voorkomt. En mijn Emma lijkt totaal veranderd en weet zich nauwelijks meer iets te herinneren van wat er eerder tussen ons is voorgevallen. Ik was heimelijk verbaasd, Emma, daarnet nog een duivelin, was nu als een engel!'

 

74

 

Verrassingen voor de patheticus

Hij vindt oude bekenden.

Olafs goede raad

 

[1] Na enige tijd zegt Max Olaf: 'Waarde vriend, jouw huwelijksver­haal wordt nu wel erg wijdlopig. Laten we het vervolg dus maar achter­wege laten, te meer daar ik het even goed ken als jijzelf. Want weet, ik, hier Max Olaf genaamd, die jou hier als een oprechte vriend terzijde staat, ben nu juist dezelfde overste en generaal, die jou op aarde uit niets tot iets heeft gemaakt. En die vriend daar, die al deze verschijnselen en ook de veranderingen van de Lerchenfeldse zuiver voor een droom aanziet, is die baron wiens dochter zonder zijn toestemming jouw vrouw werd. Wil je echter hier ook je vrouw leren kennen, met wie je op aarde bijna twintig jaar lang hebt geruzied? Kijk dan naar dat armzalig uitzien­de wezen daar, dat halfnaakt en verschrikkelijk mager van achter de baron naar jou staat te gluren... en je hebt dan werkelijk het sluitstuk van heel je levensgeschiedenis bij elkaar! Ben je tevreden met de oplossing van de, door jou zo breedvoerig aan ons vertelde levensgeschiedenis?'

[2] De patheticus zegt: 'O, hemelse goedheid! Nou, dat wordt me hier wat! Ik geloof dat het nare vervolg van mijn levensgeschiedenis hier als de tweede akte van een drama weer opnieuw gaat beginnen! Wat denk jij, mijn oprechte vriend?'

[3] Max Olaf zegt: 'Vriend, ik heb heel sterk de indruk dat we ons bijna uitsluitend aan die man daar zullen moeten houden, willen we een beter vervolg van ons levensdrama kunnen verwachten. Want kijk, er is mij als stille toeschouwer niets ontgaan van datgene, wat zich hier in dit vertrek tijdens jouw verhaal aan belangrijke dingen voor mijn ogen heeft afgespeeld. De Lerchenfeldse heeft nieuwe kleren gekregen en ziet er nu uit als een zuivere engel. En hoe meer ze deze buitengewone man in liefde toegedaan is, des te mooier en wijzer wordt ze ook! Maar niet alleen zij is zo gelukkig. Ik zie al velen, die er voorheen net zo ellendig bij stonden als wij. Maar naargelang ze dichter tot deze man waren genaderd, kregen ze meteen een beter aanzien en hun kleding veranderde bijna even sterk als hun gemoed.

[4] Vriend, dat zijn toch, in de letterlijke zin van het woord grote wonderen!

[5] Daar, op een ruime tribune, zie je zo'n vierentwintig vrouwelijke wezens in balletkostuum; die zien er al echt hemels uit! En daar bij die tafel met brood en wijn staan de democraat Blum, de ons bekende Messenhauser, dokter Becher en redacteur Jellinek. Wat een heilige waardigheid straalt er van hun gezichten af en van welk een diepe wijsheid zijn hun woorden doordrongen! Hoe vriendelijk en toch ook verheven ernstig is hun gedrag!

[6] En toch lijkt deze eenvoudige man, die de mooie Lerchenfeldse nu regelrecht het hof schijnt te maken en over niets anders dan liefde met haar spreekt, alles in alles te zijn. Want met al hun vragen komen ze bij hem. Hij regelt alles, en overal gebeurt wat hij wil en wat hij bepaalt. Daarbij is heel zijn manier van doen zo bescheiden en buitengewoon vriendelijk, dat ik alleen al door toe te kijken en te observeren zo veel van hem ben gaan houden, als men maar van een allerbeste vriend houden kan!

[7] Ik zou zelf graag naar hem toe willen snellen en hem zo gaan liefkozen, als een zeer in het nauw gedreven veldheer het veroverde vijandelijke vaandel zou liefkozen, van de verovering waarvan de over­winning geheel afhangt. Zeg me eens vriend, ervaar jij ook niet een dergelijke behoefte in je? En jij, droomuitlegger van een baron, met je dochter Kunigunde - Emma?'

[8] De patheticus zegt: 'Wat mij betreft, ik begin nu ook hetzelfde te voelen. Maar of mijn heer schoonpapa en mijn Emma ook iets dergelijks voelen, dat is een andere zaak. Misschien Emma wel, bij wie ik de laatste tijd een spoor van religiositeit heb ontdekt. Maar wat mijnheer de baron betreft, die ken ik veel te weinig om te weten hoe hij denkt en voelt. Op z'n minst is het zeker, dat hij hier met zijn aardse hoge adelbegrippen niet ver zal komen!'

[9] De baron zegt: 'Beste dochterontvoerder, veeg maar vlijtig voor uw eigen deur! Want als ik hier met u zou willen gaan twisten, dan zou daar een geducht proces van komen. Maar ik heb u op aarde alles al vergeven; zodoende zijn we quitte wat onze twijfelachtige strijd betreft. Hebt u echter hier in deze wereld die mij als een droom voorkomt iets gunstigs op mij voor, vergoed me dan hier door uw vriendschap wat u mij op aarde boosaardig hebt ontnomen, namelijk mijn leven. Want mijn Emma was daar mijn leven, waarvan u mij beroofd hebt! Maar ik heb u deze roof vergeven. Vraag daarom niet hoe het me hier te moede is, maar help mij en de arme Emma, als u ons op een of andere manier helpen kunt!'

[10] Max Olaf zegt: 'Volkomen juist, beste vriend, om zo te zeggen: mij uit het hart gegrepen. Uw schoonzoon zal dat ook zeker doen, want aan goede wil heeft het hem nooit ontbroken. Alleen aan het kunnen schort het ons hier nog. Maar ik hoop dat met Gods wil tenminste één van ons spoedig zal worden geholpen, die dan ook zijn vrienden niet in nood zal laten zitten.'

[11] De baron zegt: 'Ik dank u hiervoor heel hartelijk. Een of andere hulp hebben Emma en ik hard nodig. Want zo' n twintig jaar, die er hier wel tweeduizend leken, smacht ik al in de grootste eenzaamheid! Geen hulp, geen troost, geen licht kreeg ik tot nu toe. U bent de eerste, die begonnen is mij uit mijn lange droom te helpen. Ach vriend, voltooi nu ook wat u begonnen bent, dan zullen mijn hart en mijn leven u als beloning zijn toegewijd!'

[12] Max Olaf zegt: 'Beste vrienden, en ook u, mijn arme Emma, volg mij gerust daarheen, naar die voortreffelijke man die nu met Dr. Jellinek in gesprek is. Ik wil daar voor jullie en wellicht ook voor mijn eigen heil een nederig verzoek tot hem richten. Wanneer hij ons zijn wonderbaar­lijk hulpvaardige hand reikt, zullen we ook geholpen zijn. Maar bij hem moet je wel heel goed opletten, dat heb ik reeds opgemerkt. Want hoe onuitsprekelijk goed hij ook mag zijn, hij bezit daarnaast ook een enorme wijsheid, waarvoor zelfs onze diepzinnigste gedachten smelten als sneeuw voor de zon. Zoals we denken en voelen, moeten we tegen hem ook spreken, want voor zijn scherpzinnigheid valt niets te verbergen! Kom daarom met me mee, misschien vinden we genade bij hem.'

[13] De patheticus zegt: 'Broeder, hoe zou het zijn als jij alleen naar hem toe zou gaan en als pleitbezorger van ons zou optreden? Want werkelijk, ik heb heimelijk een heel eigenaardige schroom voor hem.'

[14] Ook de baron en Emma verzoeken generaal Max Olaf daarom. En deze zegt: 'Vrienden, wat ik voor jullie kan doen, dat zal ik ook doen. Maar bereid je ondertussen voor, want ik vermoed dat ik spoedig met een goed antwoord terug zal komen.'

 

75

 

Olafs verzoek om hulp voor zijn vrienden

De belofte die de Heer hem doet Mensenzielen-visvangst.

De koppige patheticus

 

[1] Na deze woorden begeeft Max Olaf zich meteen naar Mij toe, buigt diep en zegt: 'Hooggeachte, wijze en zeker ook liefdevolle vriend, van al datgene wat er tijdens mijn aanwezigheid hier aan wonderlijks is voorgevallen, is mij niets ontgaan. Maar daarbij heb ik ook gemerkt, dat alles alleen maar van u afhankelijk is. U schijnt tenminste hier in dit huis de grondslag van alles te zijn. Het lijkt ook, of het hier alleen van u afhangt of iemand gelukkig of ongelukkig zal worden. Wie u gewonnen heeft, die heeft, zo komt het mij voor, alles gewonnen! Vertrouwend op uw klaarblijkelijke goedheid ben ik, misschien de onwaardigste van allen, zo vrij om uit 'de grond van mijn hart te vragen, aan die drie daar, namelijk twee mannen en een armzalige vrouw, uw genade, liefde en vriendschap te willen schenken. Er kleeft aan hen, evenals aan mij, nog menige aardse ballast, die in deze geestenwereld nauwelijks te gebruiken zal zijn. Maar wij zijn allemaal, zo waar God leeft, met goede wil bezield en zullen met alle kracht proberen aan te vullen wat ons nog ontbreekt, om ons daardoor uw genade waardiger te tonen.'

[2] Ik zeg: 'Beste vriend en broeder, Ik zeg je, ga heen en breng ze bij Me. Want waar is er een vader, die zijn oor en hart afsluit voor iemand die om genade smeekt voor zijn kinderen? Kijk, dat zou zelfs de strengste vader op aarde niet doen; des te minder Ik, omdat in Mij toch de volheid van de liefde van de hemelse Vader lichamelijk woont. Haast je dus en breng allen hier, die naar Mij verlangen!'

[3] Vol diepe vreugde zegt Max Olaf: 'O vriend, ik wist het immers, dat ik niet tevergeefs naar u toe zou gaan! Ik dank u al bij voorbaat namens allen, want ik zie al tranen van vreugde bij hen! O, dank u, dank u wel!'

[4] Ik zeg: 'Maar mijn beste vriend en broeder, Ik heb steeds gewacht of je voor jezelf ook iets zou willen vragen, maar iets dergelijks kwam niet te voorschijn. Wil jij dan ook niet wat gelukkiger worden dan je nu bent?'

[5] Olaf zegt: 'O hemels goede vriend, kijk, het is met mij zo gesteld, dat ik gelukkig ben bij het zien van het geluk van hen die me na aan het hart liggen! Op aarde was ik ook niet anders. Ik vergat daardoor steeds om voor mezelf te zorgen, omdat alleen het welzijn van anderen me ter harte ging. Daarom, beste vriend, moet u het me niet kwalijk nemen, dat ik u alleen maar voor anderen om genade vraag. Ik vergat daarbij mezelf, alsof ik die genade minder nodig zou hebben dan zij, voor wie ik haar gevraagd heb. 0, ik heb haar ook heel erg nodig, maar wil graag wachten, zodat ik eerst de anderen gelukkig kan zien.'

[6] Ik zeg: 'Luister, beste vriend en broeder. Ik wist wel, hoe het met jouw hart gesteld is, en hoe het heel harmonisch op het Mijne is afgestemd. Ik vroeg je dit niet als zou Ik het niet weten, maar om je hart voor te bereiden op iets wat je nu nog niet in staat bent te bevatten. Maar Ikzelf zal je hiervoor spoedig geschikt maken. Ga nu en breng hen die je ter harte gaan, hier! Laat echter ook nog naar anderen je hart uitgaan, want Ik zeg je: allen die je bij me zult brengen, zullen worden aangeno­men. Begrijp je dat? Ja, je begrijpt het!'

[7] Max Olaf buigt weer diep voor Me en keert tot de zijnen terug. Als hij bij zijn vol verlangen wachtende metgezellen terugkomt, vraagt de baron hem meteen, hoe hij met zijn verzoek door Mij werd ontvan­gen.

[8] Max Olaf zegt: 'Beste vrienden, ik zeg jullie: voortreffelijk! Niet alleen jullie, maar iedereen die zich maar bij ons aan wil sluiten, zullen door hem worden aangenomen. Laten we daarom eens wat rondkijken tussen deze menigte of er soms nog iemand te vinden is, die zich bij ons zou willen voegen.'

[9] De baron zegt: 'Och vriend, kijk, daar vlak achter Emma staan nog een paar vrouwelijke wezens; het zijn mijn twee oudste dochters. En achter hen staan hun echtgenoten en naast hen nog een paar trouwe bedienden... misschien worden zij ook aangenomen, als ze met ons mee zouden gaan.' Max Olaf zegt: 'Laat ze maar hier komen! Wie met ons mee gaat, wordt aangenomen, want ik heb daarvoor zijn goddelijk woord. Maar we moeten er nog meer zien te vinden.'

[10] De patheticus zegt: 'Luister vriend, ik weet wel een manier! We gaan naar de ons beter bekende menigte en doen een algemene oproep tot hen. Wie zich daarnaar wil richten, zal ons ook volgen. Wie niet wil, blijft maar achter! Dwingen, lijkt me, moeten we niemand.'

[11] Max  Olaf zegt: 'Van dwingen is er in geen geval sprake. Maar we moeten hun wel uitleggen, waarom we dit voor hun eigen bestwil van hen verlangen. Een dergelijke uitleg zal toch hopelijk geen dwang zijn?' De patheticus zegt: 'Al naargelang men de zaak aanpakt. Een te sum­miere uitleg zal niet veel effect hebben, maar een goed gemotiveerde is evengoed een vorm van dwang als iedere andere macht. De wil van zo'n door overreding bepraat iemand is dan geen vrije meer!'

[12] Max Olaf zegt: 'Vriend, nu zoek je het wel erg ver! Wanneer men alles dwang zou willen noemen, waardoor mensen op andere ideeën, begrippen en besluiten worden gebracht, dan zou ook al het onderricht verboden moeten worden. Want door het onderwijs worden de leerlin­gen, die toch ook met een vrije geest begiftigde mensen zijn, tot andere begrippen gebracht, waardoor hun oorspronkelijk puur zuiver zinnelijk willen een geheel tegenovergestelde richting krijgt. Ik vind dat dat iets heel goeds is. Wanneer door het noodzakelijke onderwijs de menselijke geest pas tot zijn ware vrijheid kan komen, dan zie ik helemaal niet in, hoe in het eigenlijke rijk van de geest een leerzame verklaring een gevaar zou kunnen zijn voor de vrije wil van een mens. Wees, beste vriend, daarom maar niet bezorgd! Als daaraan iets verkeerd zou zijn, zal ik het wel verantwoorden tegenover Hem, die mij daartoe zijn goddelijke woord gegeven heeft. Ik ga nu meteen aan het werk en ga mijn trouwe 'woordennet' uitwerpen tussen deze vissen. Vang ik iets, dan zal het goed zijn. Vang ik echter niets, dan moet het ook maar goed zijn.'

[13] Met deze woorden begeeft Max Olaf zich tussen de menigte en spreekt een wel gekozen woord. Een twintigtal sluit zich bij hem aan, terwijl de anderen morrend zeggen 'Nou, als we daarheen willen, zullen we zelf wel de weg vinden! We hebben daarvoor geen extra praatjesmaker nodig!'

[14] Max Olaf keert met zijn vangst meteen terug naar de zijnen en zegt vol vreugde: 'Kijk eens, vrienden, mijn visvangst is best goed uitgevallen! Nu gaan we dan ook meteen naar Hem, die ons alleen kan en wil helpen. Want daarvoor heb ik Zijn goddelijk woord!'

[15] De patheticus zegt: 'Maar ik begrijp niet dat u, beste vriend, maar steeds over zijn 'goddelijk woord' spreekt! Hoe kan een mensengeest, al is hij nog zo volmaakt, een goddelijk woord hebben en geven? Of houdt u hem soms werkelijk voor een soort Apollo?'

[16] Max Olaf zegt: 'Ja, ik zeg het je zonder schroom: of Hij, of anders niemand! Zijn aan mij gerichte, diepzinnige woorden vielen bij mij niet op zand, maar in de diepte van mijn hart. En dit zegt me nu steeds: 'Hij, en in eeuwigheid niemand anders! Begrijp je deze kracht,' vraagt mijn hart me. En mijn geest antwoordt: 'Ja, mijn hart, Degene die je liefhebt, die is het, en behalve Hem is er geen ander meer!' Maar nu genoeg hierover, laten we op weg gaan naar Hem toe. Heil diegene, die mij volgt!'

[17] De patheticus zegt vlug: 'Ik moet je werkelijk om vergeving vragen, mijn anders zeer geachte vriend! Bij deze veronderstelling kan ik u niet volgen! Een mens voor de enige God aanzien? Werkelijk, dat is me te kras! Ik heb niets op zijn wijsheid en zijn innerlijke wilskracht aan te merken en evenmin op zijn goedheid. Want de Lerchenfeldse ontwik­kelt zich fameus onder de invloed van zijn goedheid. Maar dat u hem ons als Godheid aanduidt, daartegen moet ik protesteren. In Mozes staat: 'Gij zult in één God geloven' en verder: 'Niemand kan God zien en in leven blijven, want God is een verterend vuur!' En luister verder wat de wijze Jood Jezus, die u ook voor een God houdt, zelf ergens zegt, ik meen bij Johannes; Hij zegt: 'Niemand heeft ooit de Godheid gezien. Maar wie Zijn woord hoorde, het zou aannemen en er naar zou handelen, die zou daardoor de Geest Gods in zich opnemen, en deze zou in hem wonen'. Ziet u, ook ik ben tamelijk vertrouwd met de Bijbel, maar er staat nergens dat een mensengeest, ook al is hij uit God, daardoor ook het allerhoogste, in het eeuwig ontoegankelijke licht wonende Godwe­zen zelf zou zijn. En omdat u, mijn verder allerdierbaarste vriend, dit schijnt te beweren van hem die de Lerchenfeldse zo mooi heeft gemaakt, kan ik echt niet met u mee gaan.'

[18] Max Olaf zegt: 'Beste vriend, doe maar wat u wilt! U hebt zelf al eerder geprotesteerd tegen dwang en daarom zal ik u in het vervolg ook niet meer tot wat dan ook proberen te overreden.'

 

76

 

De oprechte schoenpoetser. De onwelkome Mierl

De grote zielereiniging van de patheticus

De gekrenkte, hoogmoedige geest verlaat het hemelse gezelschap

 

[1] De ons reeds bekende Frans, die destijds op aarde zijn trouwe schoenpoetser was, stapt nu op de patheticus toe en zegt: 'We zijn hier wel allemaal gelijk, maar ik zeg toch maar 'mijnheer' tegen u. Hoort u eens, u bent nog precies zoals u op aarde was. En het lijkt me, dat dat niet goed is, begrijpt u mij? Op aarde was u inderdaad een heer van aanzien en u was daarbij nog steenrijk ook, waartoe uw gemalin wel het meest heeft bijgedragen. Maar met dat alles is het hier nu gedaan. Want we zijn nu in de geestenwereld, begrijpt u? Maar hier moet iedereen vooral deemoedig zijn, anders krijgt hij alleen maar trammelant. Die goede heer daar bedoelt het goed met ons en heeft ons een lichtje doen opgaan. Daarom meen ik, dat we dit niet zomaar zouden moeten afwijzen. Gaat u toch met ons mee; het zal u niet schaden! En kijk nu eens, daar is uw lieve Mierl ook nog! Weet u, die u nog naast uw gemalin hebt gehad, begrijpt u? En waar uw Mierl is, daar mag u toch ook niet ontbreken. Wat denkt u daarvan?'

[2] De patheticus zegt erg verontwaardigd: 'O, wat krijg ik nu over me heen! Het vagevuur schijnt er al te zijn, en dus zal de hel ook wel niet ver weg zijn. Dat is toch om hels van te worden! Nu is me dat loeder van een Mierl ook nog hier, en bovendien nog mijn godzalige vrouw! Nou, dat kan nog wat worden! Mijn vrouw is toch een paar jaar vóór mij naar de eeuwigheid gegaan. En ik dacht, omdat ze de laatste tijd zo vroom heeft zitten zuchten en zo zalig ontsliep in de Heer, dat zij allang op een hemelwolkje rond zou zweven. Maar nee hoor, ze is hier, en nog wel een stuk ellendiger dan op aarde vlak voor haar dood. En nu komt tot overmaat van ramp mijn maîtresse, die een tong heeft als een scheermes, er ook nog bij. Nou, dat mankeerde er nog maar aan om met zo'n gezelschap naar die man toe te gaan die me al eerder ondubbelzinnig te verstaan heeft gegeven, dat ik nog zeer verdeemoedigd zal worden. Maar ik voel wel aan wat er gaat komen en zal me er wel voor hoeden om naar die magiër en zijn verheerlijkte Lerchenfeldse te gaan! Moet je dan in deze beroerde wereld alle narigheid tegelijk krijgen!? O goeie genade nog aan toe! Als dit geen rampen zijn, dan weet ik niet meer wat je nog een ramp zou kunnen noemen! Misschien komen mijn andere, tijdelijke liefjes ook nog opdagen en allerlei groepjes, die ik soms voor de grap met hen vormde?'

[3] Zo redeneerde de patheticus bij zichzelf, maar ook de omstanders vernamen zijn woorden. Zijn vrouw trad naar voren en zei vriendelijk tegen hem: 'Johan, ik wist immers op aarde al hoe je leefde. Dat was ook de reden van de onenigheid, die er de laatste tijd tussen ons bestond. Maar ik heb je desondanks alles vergeven. Maak daarom ook jij hier voor God alles weer goed met mij, je aardse vrouw, die uit pure liefde alles voor je heeft opgeofferd, zelfs de liefde van haar vader. Wees niet bang voor mij, want ik zal je geen verwijten meer maken. Volg nu echter ook Hem, van wie jij op aarde steeds voorgaf dat je Hem alleen volgde. Hoe vaak heb je mij beschuldigd van oud-aristocratische hoogmoed, maar hier in het rijk van de verdeemoediging ben jij honderd keer hoogmoe­diger dan ik en mijn familie! Hoe komt dat?'

[4] De patheticus Johan staat versteld, bromt wat in zichzelf, maar zegt niets op wat zijn vrouw gezegd heeft.

[5] Nu komt Mierl naar voren en zegt tot Emma: 'Mevrouw, ik vraag u duizend keer om vergeving, omdat ik iets met uw man heb gehad. Ik ben verder altijd een goed en braaf meisje geweest. Maar buiten bij de Sperl heb ik op een dag uw man leren kennen en die heeft me daar heel erg het hof gemaakt, en me bij hoog en bij laag beloofd met me te zullen trouwen; en toen heb ik echt gedacht, dat dat best mogelijk zou kunnen zijn! Maar dat schijnheilige varken heeft me van jaar tot jaar aan het lijntje gehouden en van trouwen was geen sprake meer. Ik heb echter niet geweten, dat hij getrouwd was! Ziet u, dat heb ik pas hier gehoord. Maar verheugt u zich maar, want ik zal die losbol wel eens mijn mening zeggen! Nou, zijn bedrogen Annemierl zal hem heugen!'

[6] Daarop wendt Mierl zich tot de patheticus en zegt: 'Nou, u bent me een fraaie hofkoetsier of gepensioneerde fourageur of wat u ook mocht zijn! Wat denkt u wel, dat u bent? Uw echtgenote die door u op aarde zo gemeen bedrogen is, kunt u toch wel antwoord geven? Zeg nu eens wat, als u de moed hebt, schijnheilige lomperd! Weet u nog wat u me allemaal hebt gezegd? Dat u vrijgezel was en hoeveel geld u wel had. Als u al zo'n hoge piet was, zoals u mij hebt voorgelogen, die zoveel achting genoot, dan had u toch nooit zo'n beroerde kerel kunnen zijn! Weet u, als ik me niet zo verschrikkelijk zou schamen, dan zou ik uw vrouw alles vertellen, wat u allemaal met mij hebt uitgehaald! Maar wacht maar eens, ik zal uw vrouw nog wel meer vertellen. Want nu word ik pas echt giftig op u, omdat ik weet dat u zo'n deugdzame, goede vrouw hebt gehad!'

[7] Als Max Olaf dat hoort, gaat hij naar de patheticus toe, valt Mierl in de rede en zegt: 'Wel, beste vriend, daar komen dan de werkelijk fraaie verhalen over uw aardse levenswandel te voorschijn! Waarlijk, daarover heb ik van u nooit iets vernomen. Ja, nu begrijp ik zo het een en ander, wat ik anders nooit zou hebben begrepen. Dus zo'n soort trouwen liefde bewees u uw goede vrouw? 0, wat een zwijnjak van een heer! Ja, nu weet ik, waarom u die Lerchenfeldse zo schuwt! Zij zal misschien ook wel menig keer betrokken zijn geweest bij uw slippertjes? Daarom bevalt het u ook helemaal niet om met mij daarheen te gaan, waar men u beter blijkt te kennen dan ik u ooit gekend heb. Vriend, als het zo gesteld is met uw handel en wandel als echtgenoot en u desondanks toch nog voor een man van eer wilt doorgaan, dan moet ik u toch werkelijk verzoeken om maar niet met mij mee te gaan naar die zuivere en heilige mensen­vriend. Ik zou wel heel weinig respect hebben voor die heilige, als ik zo'n toonbeeld van een zwijnjak bij Hem zou brengen. Doe nu maar wat u wilt; ik zal me er wel voor hoeden voortaan nog met u om te gaan.

[8] Arme Emma! Als ik op aarde had geweten, wat voor een man jij had, dan zou ik je zeker geen straf wegens smaad hebben opgelegd. Ga nu echter allen met me mee naar die grote, heilige mensenvriend. Daar zal jullie alles worden vergoed wat jullie ooit door mij aan onrecht hebben geleden. Maar dit zwijnjak moet maar gaan waarheen hij wil!'

[9] De baron zegt: 'Nee, dat zou ik van deze man ook nooit gedacht hebben! Zo blijft altijd waar: wat niets is, blijft niets! Maar gebeurd is gebeurd! We willen hem desondanks niet veroordelen, maar voor ons gezelschap deugt hij ook hier in deze wereld niet meer! (Zich tot de patheticus wendend): Ga weg, en blijf uit de buurt van ons gezelschap! Daar bij het gepeupel bent u het beste op uw plaats. Misschien vindt u daar nog enkele godinnen, die u bij uw fraaie feestjes de nectar hebben geserveerd!'

[10] Boos zegt de patheticus: 'Men zal toch ook hier wel het recht hebben om dergelijke aanmatigingen te verbieden! Heeft mijn fraaie echtgenote soms ook niet iedere zaterdag feesten gegeven? Of ze daarbij beschouwingen à la Ignatius van Loyola heeft gehouden, weet ik werke­lijk niet! Overigens heeft niemand mij hier wat te gebieden, want ik denk dat ik geen voogd meer nodig heb. Ik verzoek u dringend mij verder niet meer met zulke onfrisse opmerkingen lastig te vallen, want ik zal zelf wel weten wat me te doen staat! Verder hoeft u me er helemaal niet op te wijzen, dat ik te min zou zijn voor uw hoogadellijk gezelschap. Want ik zelf dank nu God, dat ik op deze manier van zulk gespuis bevrijd ben! Gelukkig zie ik daar op de achtergrond enkele goede bekenden; door hen zal ik zeker achtenswaardiger worden behandeld dan door jullie ingebeeld hoogadellijk gespuis!'

[11] Met deze woorden verlaat de patheticus dit gezelschap en begeeft zich naar zijn bekenden. Emma wil hem tegenhouden, maar hij duwt haar opzij en loopt vlug weg.

     [12] Max Olaf zegt echter: 'Laat hem gaan! Misschien gaat hij op zijn opstanding af... of zijn ondergang tegemoet! Wij willen die heer daar echter vragen, dat Hij voor hem genade voor recht wil laten gelden. En laten wij dan nu naar hem gaan, naar de redder der mensen!'

 

77

 

Olafs voorspraak bij de Heer

Goede getuigenis van de Godheid van Jezus en volledige overgave aan de wil van de Heer

Verzadiging van de arme zielen

 

[1] Zo'n twintigtal begeeft zich met Max Olaf naar mij toe. De aanvoerder buigt diep voor Mij en zegt: 'Mijn Heer en hoogste Vriend, op Uw aanraden heb ik, wals U ziet, een kleine mij door mijn hart ingegeven werving gehouden en dit gezelschap hier bij U gebracht.

[2] Eén was er echter, die niet mee wilde komen, omdat hij zich voor enkele personen, die wat al te goed op de hoogte waren van zijn aardse levenswandel, te veel geneerde. Maar ik meen dat hij daarom toch niet volledig verloren hoeft te zijn? Want U bent toch de eigenlijke Heer van dit huis en wie het eenmaal mag betreden, kan toch onmogelijk verloren gaan! Hij was op aarde in wezen nooit een slecht mens. Zijn zinnelijke neigingen waren zijn zwakste punt. En omdat hij, helaas, zeer rijk was aan aardse goederen, verviel hij daardoor in een stroom van begeerten, waaraan hij ook gemakkelijk kon voldoen. Ik moet eerlijk bekennen, dat zij zijn geest niet tot eer strekten. Maar wat kan men daar nu aan doen? Het is nu eenmaal gebeurd! En daarom geloof ik, dat hij wel in omstandigheden zou kunnen komen, die hem zullen genezen en tot echte deemoed brengen. Maar om hem daarvoor te veroordelen en te straffen zou me toch wat te hard voorkomen!

[3] Overigens zijn dat slechts mijn ideeën, waarmee ik op de Uwe, O Heer, niet in het minst wil vooruitlopen. Want tegenover U zeg ik slechts: O Heer, O Vriend, wat U wilt, dat geschiede!'

[4] Ik zeg: 'Ik zeg je echter, dat jouw ideeën heel goed en dus ook goed te gebruiken zijn. Maar met die geest zal nog heel wat moeten gebeuren, voordat hij tot het juiste inzicht en tot genezing komt. Ik wil ook eigenlijk niets zeggen van zijn hoogst onkuise aardse levenswandel, alhoewel die heel geschikt zou zijn om hem het eeuwige leven te doen verliezen. Maar deze geest is tevens vervuld van een afschuwelijke hoogmoed en vol van verderfelijke overmoed! En kijk, dan ziet het er heel wat erger uit dan jij zou denken. Aan de zinnelijkheid kan snel met een deugdelijk middel een eind worden gemaakt. Maar het is heel moeilijk en vaak helemaal onmogelijk om op de weg van onbeperkte vrijheid vat te krijgen op de hoogmoed en de overmoed. Maar we zullen zien, wat daaraan kan worden gedaan.

     [5] Wat moet Ik nu echter doen voor hen, die je hebt meegebracht? Zeg me dat eens onomwonden!'

[6] Max Olaf zegt: 'Heer, wat U in Uw grenzeloze goedheid maar wilt. Want Uw wijsheid gaat alles te boven, Uw goedheid kent geen grenzen en voor Uw wil vergaan werelden tot stof!'

[7] Ik zeg: 'Maar beste vriend, zoals Ik uit jouw woorden bespeur, houd je Mij voor het allerhoogste Godwezen! Zeg Me toch, waar haal je zo'n geloof vandaan? Weet je dan niet, dat niemand God kan zien, en in leven blijven?'

[8] Max Olaf zegt: 'Heer, tot deze goed gefundeerde opvatting kwam ik juist door Uw heilig en goddelijk woord. Want woorden zoals de Uwe, zo vol waarheid, zo vol van de hoogste kracht, wijsheid en liefde, komen niet uit de mond van een geschapen geest! Dat niemand de Godheid Zelf in haar innerlijkste oerwezen kan aanschouwen en tevens in leven blijven, weet ik heel goed. Maar de Godheid die door Mozes sprak, sprak eeuwen later in al haar volheid door de mensenzoon Jezus. En Deze zei: 'Ik en de Vader zijn één; wie Mij ziet, ziet ook de Vader!' Indien echter Jezus dat leerde en Zijn leerlingen Hem zelfs heel goed mochten zien en horen, zonder dat ze hun leven verloren, dan zie ik werkelijk niet in, waarom men zich God zou moeten voorstellen in een eeuwig ontoegan­kelijk licht. Bovendien lijkt het mij boven elke twijfel verheven dat U die bewuste Heer Jezus bent, die ons deze meest verheven leer heeft gegeven! En zodoende ben ik met mijn harten met mijn onwankelbare geloof al op de juiste plaats. En ik ben van mening dat ik, hoe meer ik U met hart en ogen zal aanschouwen, niet alleen mijn leven niet zal verliezen, maar dat het steeds meer toe zal nemen. Heb ik gelijk of niet?'

[9] Ik zeg: 'Ik zie al dat je standvastig en onwrikbaar bij je beweringen blijft. En daarom moet Ik voorlopig dat hoge, waar jij Mij voor houdt, maar laten gelden. Slechts de tijd zal je over datgene, waarover je nu nog twijfels zou kunnen hebben, volledige duidelijkheid verschaffen. Wees overigens voor eeuwig verzekerd van Mijn liefde en vriendschap!

[10] Zeg Mij, hebben jullie ook honger en dorst?'

[11] Allen zeggen: '0 beste, hemelse vriend, meer dan nodig zou zijn om op aarde van honger en dorst te vergaan! Als we slechts een kleine versterking zouden kunnen krijgen, wat zou dat ons gemoed opbeuren! Wees daarom zo goed om ons naar Uw vermogen iets te laten brengen.'

[12] Ik wenk Robert, Jellinek, Messenhauser en Becher, dat ze deze arme mensen brood en wijn moeten aanreiken, wat dan ook meteen gebeurt.

[13] Onder veel dank- en lofbetuigingen eten en drinken zij, die hier naar toe gebracht waren. En wanneer ze al spoedig verzadigd en gesterkt voor ons staan, zegt Max Olaf: 'O Heer, nu sta ik hier voor U, en heb nu geen enkele twijfel meer: u bent het, en nooit en te nimmer iemand anders! U alleen komt al onze verering, aanbidding en liefde toe!'

[14] Deze woorden herhalen allen die hij heeft meegebracht. Robert glimlacht van vreugde over zo'n snelle genezing van de voorheen door aardse omstandigheden erg verwarde gemoederen. Dr. Becher en Mes­senhauser zijn stomverbaasd, dat Max Olaf met zijn gezelschap hen voor is geweest met het heldere inzicht in de Godheid van Jezus. Ook onze Helena (de Lerchenfeldse) valt voor Mij neer.

 

78

 

Waarschuwing om voorzichtig te zijn met halfblinden

Aankondiging van een hemelse raadsvergadering

De grootheid, eenvoud en goedheid van de Heer

 

[1] Ik waarschuw hen echter om goede redenen, dat ze niet voortijdig moeten laten merken wat hun door een bijzondere genade werd geopen­baard. Ze begrijpen Me en zwijgen, terwijl hun harten steeds meer beginnen te ontbranden.

[2] Helena heeft er de meeste moeite mee om te zwijgen. Maar Jellinek zegt tegen haar: 'Lieve zuster, brand innerlijk zo veel je wilt en kunt, maar beheers je naar buiten toe, zodat er geen gericht komt over diegenen die hier nog blind van hart zijn. We zullen nu echter een grote beraad­slaging gaan houden, zoals de Heer mij in het geheim heeft toever­trouwd. En daarbij moeten we ons zo rustig mogelijk gedragen, zodat diegenen die nog niet inzien dat de Heer van alle leven zo bijzonder dicht bij hen is, het niet merken. Dus wees nu rustig!'

[3] Helena zegt: 'Wat zeg je, een geheime beraadslaging? Wat zal daar dan besproken worden? O God, o God, daar moet zeker iets van groot gewicht achter zitten!'

[4] Jellinek zegt: 'Ja, ja, iets heel gewichtigs. Ik zeg je: wee alle hoog­moedigen, heerszuchtigen, alle moordenaars en mensenslachters, en wee degenen die op de tronen zitten! Ik heb voorheen een enorme menigte toornige engelen met vlammende zwaarden op de aarde zien neerkomen. En een stem galmde hun donderend achterna: 'Mijn geduld is ten einde! Daarom, geen toegeeflijkheid meer! Want de groten zoeken geen hulp bij God, maar bij hun vele wapens. En de kleinen huilen en knarsetanden en keren ook niet om tot God, van wie alle hulp komt. Daarom geen pardon meer!' En kijk, daarover zal nu worden beraadslaagd, omdat alle hemelmachten nu in beweging worden gebracht. Daarom moet je dus extra rustig zijn.'

[5] Helena zegt: 'Ja, ja, ik ben al rustig. Maar wat zal daar uit komen? O, vreselijk, vreselijk!'

[6] Jellinek zegt: 'Ja, mijn achtenswaardige zuster Helena, hier gaat het nu wel heel anders toe dan in Wenen, waar we ons beiden, zaliger gedachtenis, nog in ons lichaam onder de vrijheidsstrijders bevonden! Want hier geldt in de meest ware zin van het woord: leven of dood hemel of hel! De Heer van de oneindigheid, de almachtige Schepper, is hier onder ons! En Zijn myriaden machtige dienaren zullen, al zijn ze voor ons nog onzichtbaar, zeker niet ver van hier wachten op Zijn heilige wenken. Zo kun je je alvast een beetje een begrip vormen over het onuitsprekelijke belang van deze grote kamer, waarin de Heer van alle hemelen en werelden met ons, zijn jongste vrienden, beslissingen zal gaan nemen, waarvan alle toekomstige tijden en eeuwigheden zullen afhangen. Nu, wat denk je bij jezelf, als je deze zaak eens echt in het juiste licht beschouwt?'

[7] Helena zegt: 'Kijk, beste vriend, ik kan het verschrikkelijke en onbeschrijflijke belang van deze plaats helemaal niet bevatten! Het is voor mij onbegrijpelijk, hoe er in Hem, die geen enkele goddelijk-al­machtige glorie ten toon spreidt, een zo ontzaglijk hoge kracht en macht aanwezig kan zijn. En hoe kan Hij met één blik de hele eeuwige oneindigheid, van het grootste tot het kleinste, zo scherp overzien? Hij staat hier temidden van ons, alsof wij de enigen zouden zijn met wie Hij zich nu bezig houdt. Zo totaal pretentieloos, zo goed, voorkomend en onbeschrijfelijk lief in Zijn manier van doen. 0 vriend, wat is dat een oneindige minzaamheid!

[8] En luister, wat een verschil tussen Hem, de almachtige eeuwige Heer van de oneindigheid, en de machthebbers van onze stinkende aarde! Hij, die alles in alles is, is vol deemoed en verheft zich nooit boven zijn schepselen. Maar de machtigen van de aarde, jij kent ze wel, willen niets weten van minzaamheid en verdeemoediging. Zij alleen willen alles zijn en alles hebben; maar alle anderen hale de duivel! Werkelijk, door zulke regeringen moet de anders zo mooie aarde toch noodzakelijkerwijs binnen de kortste tijd een ware hel worden, waaruit tenslotte geen sterfelijk mens meer voor het eeuwige leven kan worden gewonnen!'

[9] Jellinek zegt: 'Ja, ja, je oordeelt goed en scherp. Maar bedenk ook, dat bij God vele dingen mogelijk zijn, die zelfs de meest wijze geest zich nooit zou kunnen voorstellen; je zult dan al wat komen gaat met een veel rustiger hart tegemoet kunnen zien. Want kijk, heel de oneindige grootheid van Zijn macht ligt nu juist in de onmetelijke grootheid van Zijn liefde. Als echter bij de Allerhoogste de liefde de kern is van Zijn verhevenheid, macht en grootheid, dan hoeven wij echt niet bang te zijn voor Zijn beslissingen, al zijn die nog zo groot. Want wat de machtigste liefde doet, kan toch onmogelijk anders dan alleen maar uiterst goed zijn, ook al zou het nog zo afschrikwekkend lijken.'

[10] Helena zegt: 'Ik dank je, beste vriend, voor deze les. Werkelijk, je hebt nu een zware steen van mijn hart afgewenteld! Maar zeg me nog: wanneer zal die bewuste belangrijke bespreking beginnen?'

[11] Jellinek zegt: 'Aanstonds, lieve zuster. Kijk, dat grote gezelschap Weense proletariërs, dat nog geen licht schijnt te hebben, wordt daar juist door Blum in een zijvertrek gelaten. Alleen de vierentwintig dan­seressen, Blum, Messenhauser, Becher, ik en jij, en Max Olaf met zijn aanhang van twintig personen, evenals die half-engelsman met een paar dozijn echte aristocraten daar op de achtergrond in de zaal, zullen bij dit beraad aanwezig zijn.

[12] Daar uit een ander vertrek kwamen zojuist twaalf zo te zien zeer wijze mannen te voorschijn, en achter hen nog zeven anderen. Deze zullen hoogstwaarschijnlijk ook aan deze belangrijke vergadering deel­nemen. En in het midden van deze zaal, die steeds groter lijkt te worden, staat ook al een grote tafel. Zodoende is alles al gereed. Verheug je, onverwijld zal nu de vergadering plechtig worden begonnen!'

[13] Na deze aanwijzingen van Jellinek wendt Helena zich heel berouwvol en buigend tot op de grond tot Mij, en kan van louter vrees bijna geen woord uitbrengen. Maar Ik pak haar bij de arm en zeg tegen haar: 'Maar Mijn liefste dochter Helena, wat trek jij nu voor een gezicht? Voor wie ben je dan zo verschrikkelijk bang? Kijk, Ik ben toch bij je! Hoe kun je aan mijn zijde nu bang zijn?'

[14] Helena zegt: 'O, mijn God en mijn Heer! Ja werkelijk, als U me maar toegenegen wilt blijven, kan ik eigenlijk niet bang zijn. Maar als mij dan weer Uw heilige Godheid, die geen zondaar naderen mag, in gedachten komt, dan schijnt het mij toch toe dat U mensen als wij, gemakkelijk zou kunnen verdoemen, vooral wanneer U een beetje toornig zou worden. Vroeger was ik trouwens niet zo bang, omdat ik toen nog niet wist wie U eigenlijk bent. Ik hield U enkel voor een of andere oude heilige en daardoor ook voor een intieme vriend van God, die bij God een nuttige voorspraak voor mij zou kunnen doen. Maar nu, wat een verschrikkelijke ontgoocheling, bent U God de Almachtige! 0 wee, 0 wee, wie zou er dan niet bang zijn? En nu gaat U ook nog een beraadslaging houden, waarschijnlijk voor de dag van het laatste oordeel. En dan zou ik, zo'n grote zondares voor U, niet bang zijn?'

[15] Ik zeg op de meest goedmoedige toon van de wereld: 'Dus, dat zit je zo vreselijk dwars! Wel, als je dan nu zo vreselijk bang voor Me bent, dan zul je ook wel niet meer van Mij kunnen houden? Wat moet Ik dan beginnen, als jij Me je liefde ontzegt, omdat Ik de schrikaanja­gende Almachtige ben? Heleentje, zeg Me eens, of je nu nog wel zo veel om Me geeft als vroeger, toen je Me alleen maar voor een heilige Jozef of Petrus hield?'

[16] Helena, wat gerustgesteld, zegt: '0 mijn Goden mijn Heer! Nou, is me dat een vraag! Wat mijn liefde voor U betreft, kunt U toch zonder meer in mijn hart kijken, en daar moet toch meteen te zien zijn of er behalve voor U nog plaats voor iemand anders in mijn hart is! Ik houd alleen maar van U en daarom hoeft U over mijn liefde voor U nooit bezorgd te zijn. Maar ik mag wel bezorgd zijn over Uw liefde voor mij, omdat ik zo'n grote zondares ben.'

[17] Ik zeg: 'Wel, mijn lieve Heleentje, nu zal het weer gauw in orde zijn tussen ons! Hoe zou het zijn, als je nu zou proberen Mij weer te omhelzen en zelfs te kussen?'

[18] Helemaal verbluft wrijft Helena zich de ogen en zegt tenslotte met een stem die trilt van liefde: 'Hm, dat zou inderdaad verrukkelijk zijn! Ik zou U natuurlijk graag oneindig liefhebben, als U maar niet zo heilig en almachtig zou zijn!'

[19] Ik zeg: 'Ach, dat maakt niets uit. Doe maar wat je hart je ingeeft en je zult je er meteen van kunnen overtuigen, dat Mijn heiligheid en almacht je niet in je neus zullen bijten!'

[20] Als Helena Mij zo minzaam voor zich ziet staan, verdwijnt eindelijk al haar angst. Ze werpt zich aan Mijn borst, kust deze en zegt na een poosje: 'God, o God, dat doet echt goed! Kon ik maar zo de hele eeuwigheid bij U blijven!' Eindelijk richt ze zich weer op en zegt: 'Maar hoe is het toch mogelijk, dat U, mijn God en Heer, zo onbegrijpelijk minzaam kunt zijn? Nee, dat had ik op aarde nooit durven denken. Zo goed, deemoedig en lief bent U! Wie niet van louter liefde voor U gewoonweg bezwijkt, is werkelijk geen mens!'

[21] Ik zeg: 'Wel, zie je, nu is het tussen ons tweeën weer helemaal in orde en daar ben Ik blij om. Ga jij nu ook met Mij naar de vergadertafel. Daar kom je vlak naast Mij zitten en kun je ons af en toe ook raad geven over wat er nu eventueel zou moeten gebeuren met de al te slechte wereld op aarde.'

[22] Helena zegt: 'Nee, nee, dat gaat niet! Ik... en raad geven!? Nee... dat zou een mooie raad worden!'

[23] Ik zeg: 'Nou, Mijn lieve Heleentje, we zullen je heus niet al te veel vragen. Als je soms iets verstandigs invalt, zeg het dan tegen Mij. Dan zal Ik, als jij het niet aandurft, het wel aan de raadsvergadering voorleggen. '

[24] Helena zegt: '0, mijn God en mijn Heer! Als men U aanziet en zo eenvoudig hoort praten, dan kan iemand zoals ik zich helemaal niet indenken, dat U onze allerliefste Heer en God zou zijn. Maar toch bent U het, en dat zie ik nu heel duidelijk. Maar daarom word ik nu ook zo verliefd op U, dat mijn hart van louter liefde zou kunnen barsten! Maar U zult me dit toch niet kwalijk nemen, want ik kan er immers niets aan doen. Waarom bent U ook zo lief, innig goed en zo bescheiden en minzaam?'

[25] Ik zeg: 'Wees jij maar verliefd zoveel je wilt, dat is Mij goed! Maar al zou je nog zo verliefd op Mij zijn, Mijn liefde voor jou is toch altijd nog veel sterker. Maar ook dat doet er niet toe. Want als God moet Ik nu eenmaal sterker kunnen liefhebben dan jij, omdat Ik immers voor het overige ook sterker ben dan jij, Mijn liefste Helena!'

[26] Helena zegt: 'Ik smeek U, wees toch niet zo goed voor mij. Ik zou van louter liefde voor U nog helemaal bezwijken!'

[27] Ik zeg: 'Och, maak je daarover geen zorgen! Als je al zo nu en dan een beetje zwak wordt, heb Ik een heleboel versterkingen bij Me, die je weer op de been zullen helpen. Wees daar maar niet bang voor. Maar nu begeven we ons naar de vergadertafel. Kom dus mee en ga hier vlak naast Mij zitten!'

[28] Helena volgt Me nu bescheiden en wordt aan tafel, waaraan nu ook de anderen gaan zitten, uit pure verlegenheid helemaal rood. Maar na een poosje begint ze zich wat meer op haar gemak te voelen in dit gezelschap en wacht aandachtig op de eerste toespraak.

 

79

 

De plechtige raadsvergadering

De vraag van de Heer: wat moet er met de aarde gebeuren?

Adam, Noach, Abraham, Isaak en Jakob spreken

 

[1] Na enige tijd van algemeen stilzwijgen vraagt Helena Mij zachtjes: 'Heer, wie zal er dan het woord nemen? En wie is toch die eerbiedwaar­dige man die naast mij zit?'

[2] Ik antwoord haar eveneens zachtjes: 'Mijn lieve, Ik zal zelf beginnen te spreken, zo gauw de gemoederen van alle aanwezigen geheel tot de noodzakelijke rust zijn gekomen. De man die naast jou zit, is vader Adam, zoals hij ongeveer zesduizend jaar geleden op aarde als eerste geschapen mens, heeft geleefd. Naast hem zie je Noach en daarnaast vader Abraham, dan Isaak en Jakob. Dan zie je er nog twee: de eerste is Mozes en de andere David. De ernstig uitziende mannen die op deze zeven volgen, zijn de jou welbekende twaalf apostelen (Met inbegrip van de volgens Handelingen 1, 26 erbij gekozen Matthias..) Achter hen staan nog twee apostelen: de voorste is Paulus en die daar wat achter hem staat is Judas, die Mij verraden heeft. De anderen ken je zonder meer. En nu weet je dus in wat voor een beslist zeer merkwaardig gezelschap je je bevindt.

     [3] Wat echter allen hier in deze vergadering te doen zullen hebben, zal je aan het einde hiervan volledig duidelijk worden. Let nu echter op! De gemoederen van het gezelschap zijn nu tot rust gekomen en daarom zal Ik ook dadelijk beginnen te spreken. Maar je moet niet schrikken, als Ik soms wat scherp zal spreken en er hier velerlei verschijnselen aan ons voorbij trekken, die zeker geen prettige aanblik zullen geven. Maar hou je dan aan Mij vast en je zult meteen weer gesterkt zijn!'

[4] Daarop wend Ik Mij tot het gezelschap met de vraag: 'Mijn kinderen, Mijn vrienden! Ik, jullie aller ware Vader, God en Heer en Schepper van de oneindigheid, vraag jullie: hoe bevalt jullie allen nu de aarde? Wat willen jullie, dat Ik met haar zal doen?'

[5] Adam zegt: 'Heer, Gij eeuwige liefde! De aarde was nog nooit zo slecht als nu, maar ook Uw liefde was nog nooit zo groot als nu! Handel met haar naar Uw liefde. Want zie, de zee, het verziende oog van de aarde, is blind geworden. Leg er een machtig vuur in en laat het door zijn geweldige vlammen licht worden in de afgronden, zodat daardoor alle monsters schrikken en van smaad vergaan, hetgeen hun uiteindelijke loon zal zijn voor hun duistere daden! Zo zag en zie ik het als de eerste mens van de aarde'.

[6] Daarop zegt Noach: 'Heer, tot U heb ik altijd gebeden en trouw het geloof en de liefde bewaard. Toen zo'n vierduizend jaar geleden mijn broeder Mahal het verlangen kreeg om zijn blik van de heilige hoogten op het laagland te richten en een reis naar Hanoch te maken, waar Drohuit en Funghar Hellan zo vreselijk huishielden, en toen een dochter van Mahal koningin werd in het laagland... zie, toen riep U mij en toonde mij, hoe ik een geweldige ark moest bouwen voor de redding van mijn kleine familie en vele dieren die door Uw macht vanuit alle windstreken der aarde in de ruimte van de ark werden gedreven.

[7] Ik deed zoals U, o Heer, het wilde. En de gebeurtenissen die erop volgden, leerden mij en mijn gezin hoe goed het was, dat ik U onvoor­waardelijk gehoorzaamd heb. Toentertijd was de mensheid slecht en boosaardig en richtte kwaad op kwaad aan op de bodem der aarde en het ontwijdde op een afschuwelijke manier het werk van Uw handen. Maar toch gebeurde toen alles wat er plaats vond binnen een bepaalde, scherp begrensde orde. En leugen, hoogmoed en duivelse heerszucht vervulden niet bijna iedere sterveling zoals het tegenwoordig op aarde het geval is.

[8] In die tijd waren de mensen ook wel wreed en sommige van hun daden waren zonder weerga. Maar nu zijn de mensen tot hyena's en tijgers geworden en begaan wreedheden, waarvan de gehele oneindig­heid huivert. Destijds zond U een verschrikkelijke watervloed over de stervelingen en verdronken alle boosdoeners. Wat zult U nu wel doen, o Heer? Ik ken echter de grootheid van Uw liefde. Ik weet ook, dat het U berouwde de mensen toentertijd te hebben verdronken; want er waren ook veel kindertjes bij, die nog aan de borst van hun moeders werden gezoogd. Zou het U ook nu niet weer gaan berouwen, als U de thans duizend keer vuilere aarde door een geweldig vuur zou zuiveren, opdat ze weer waardig kan worden om door Uw voeten te worden betreden?'

[9] Daarop zwijgt Noach. En de oude vader Abraham staat op en vraagt om het woord te mogen nemen. Ik zeg tot hem: 'Spreek, want aan jou is de belofte gedaan en deze moet worden vervuld!'

[10] Abraham zegt: 'Heer, duizend of tienduizend jaren zijn voor U als één enkele dag! Want uit U kwamen tijd en ruimte voort, maar U stelde Zich als Heer over beide. En het verste verleden, evenals de verste toekomst, zijn voor U als de geschiedenis van één dag! Liefde is Uw wezen en Uw wijsheid de grootste goedheid. Zacht als wol is Uw gemoed en mild als een avondbriesje in de lente Uw hart. Al Uw wegen heten erbarmen, en Uw leiding is de gerechtigheid van Uw hart!

[11] Toen ik in het land Kanaän met mijn broeder streed over de verdeling van de grond, zag U mijn hart aan en vond het bereid tot inschikkelijkheid. En zie, U raakte mijn ziel aan en ze sprak tot Lot: 'Broeder, vrij zul jij kiezen. Zie hoe groot de bodem van de aarde is. Waarom zullen we dus twisten over het vergankelijke bezit ervan? Je mag wegtrekken of blijven! Trek jij naar het westen, dan trek ik naar het oosten, zodat er vrede en eendracht moge heersen tussen ons en tussen al degenen die ons zullen volgen. Als jij echter wilt blijven, zwaai dan met je staf naar die streek waarheen je wilt dat ik zal gaan, en ik zal handelen naar jouw wil. Maar we kunnen hier nooit samen wonen, als jij niet de weg van de vrede wilt bewandelen!'

[12] En Lot luisterde naar mijn woorden, nam ze ter harte en sprak: 'Broeder, ik heb voor mij het westen uitgekozen; daarheen wil ik trekken. Het staat jou echter vrij om te blijven of te vertrekken naar het noorden, het zuiden of het oosten. Waarheen je ook mag trekken, vergeet Lot daar dan niet!' En we zegenden elkaar en vertrokken; hij in westelijke richting en ik in oostelijke richting.

[13] Maar in zijn rijke gewesten verhief het volk van Lot zich spoedig tot grote welstand, bouwde Sodom en Gomorra en begon steeds dol­driester te worden. Ik stuurde afgezanten naar Lot, maar zonder resultaat. Verscheidene werden gedood en de weinigen die terugkwamen, brach­ten steeds slechte berichten mee. En zie, in die tijd hebt U wederom mijn hart beproefd, en het werd door U rechtvaardig bevonden. En U zond boodschappers vanuit de hoogte tot mij en deze deelden me mee wat Uw plannen zouden zijn met Sodom en Gomorra. Ik schrok daar echter van, smeekte U om verschoning en hield U de eventueel rechtvaardigen voor ogen. Maar Uw oog vond er geen, behalve Lot. En zie, o Heer, hem hebt U gered! Maar Sodom en Gomorra liet U verwoesten door vuur van boven.

[14] Toen echter beide steden met alle inwoners en het vee in de poel begraven lagen, zag Uw hart naar deze plek om. En het harde gericht over Sodom en Gomorra berouwde U wederom, en U sloot met mij een verbond en gaf me de belofte dit na te komen als blijk van Uw grote barmhartigheid.

[15] En zoals U het mij hebt beloofd, hebt U tot op dit tijdstip ook alles in vervulling doen gaan. Maar Uw beloften reiken nog eindeloos ver voorbij dit moment. 0 Heer, gedenk nu het met mij gesloten verbond, omdat alle volkeren van de aarde weer in een geweldig gistings­proces zijn terecht gekomen. U kent de vijanden van Uw kinderen en U kent hun hebzucht, hun onbuigzame wil. Ziet U niet hoe de vele wolven, hyena's en tijgers gewetenloos en zonder schaamte woelen in de ingewanden van Uw lammeren en ze verscheuren met hun vurige draketanden? O Heer, als U Sodom en Gomorra kon tuchtigen, grijp dan nu ook de wolven, hyena's en tijgers en slacht hen als een zoenoffer voor al het onrecht, dat zij begingen aan Uw kinderen. Maar spaar het bloed van de rechtvaardigen en dat van Uw kinderen!'

[16] Daarop verheft Isaak zich en zegt: 'O Heer, ik ben het eerste blad, dat te voorschijn kwam aan de grote levensboom van Uw belofte, die U mijn vader Abraham hebt gedaan. Al zeer oud en bijna geheel verdord stond tezelfder tijd de levensboom van Uw kinderen in de tuin van de liefde, terwijl de slang met haar gebroed alle streken van de aarde weelderig vulde! Maar gij, o Heer, aanschouwde de geheel verdorde levensboom van Uw kinderen en schonk hem weer leven van de wortel tot in de kruin en U gaf hem een nieuwe, heilige groeikracht. En zie, ik was het eerste levende blad aan de twijgen van deze heilige boom.

[17] Abraham ondervond een grote vreugde bij de aanblik van dit eerste hoopvolle, groene blad. Maar U, o Heer, behaagde het zijn vreugde te verstoren en zijn geloof te beproeven. U gebood hem mij te slachten en op de brandstapel te offeren. Dat deed U om de slang te tonen, hoe sterk het geloof van Uw zoon Abraham was! Toen echter Abraham door zijn gehoorzaamheid de macht van zijn geloof had bewezen, leidde U door het struikgewas van de berg een bok, een levend symbool van satan en diens heerszucht. Het gewei van de bok raakte bijna geheel verstrikt in het struikgewas, hetgeen een teken was van zijn weerspannigheid, zijn ongehoorzaamheid, zijn hoogmoed en zijn gretige heerszucht. Mijn vader moest toen deze bok grijpen, hem slachten en hem in mijn plaats op het brandende offeraltaar leggen.

[18] O Heer, kon U destijds de wereldse bok in het struikgewas drijven en hem ten teken van rechtvaardige verzoening op het offeraltaar leggen, doe dan nu ook iets dergelijks in werkelijkheid. Want was toen de bok slechts een zinnebeeld, zoals ikzelf een voorteken van Uw komst op aarde en van de tweede schepping door Uw groot verlossingswerk was, zo is thans deze bok op aarde in werkelijkheid zo groot geworden, dat zijn gewei nu reeds tot in Uw hemel reikt. Richt dan nu ook een groot brandofferaltaar op over heel de aarde. Grijp dit schandelijke dier, dat met zijn machtige gewei in het dichtste wereldse struikgewas totaal verstrikt geraakt is, slacht het en werp het dan in het machtige vuur van het grote brandaltaar!

[19] O Heer, aarzel nu niet meer; laat de vele groene bladeren aan de boom des levens niet afvreten door de zondige vraatzucht van het dier, maar handel naar Uw belofte! Want zie, de tijd heeft zich tot volle rijpheid ontwikkeld en Uw kinderen roepen nu luidkeels: 'Vader, maakt U op! Laat Uw rechten gelden! Grijp de bijl van Uw gerechtigheid en slacht het dier, dat met zijn gewei zelfs al tegen de fundamenten van de hemel begint te stoten!' Amen!'

[20] Daarop zegt Jakob: 'O Heer, U streed met mij en liet me niet verder trekken. En toen ik U vastgreep, gaf U mij een stoot in mijn heup, zodat ik daarna mijn leven lang mank liep! Maar die stoot deed mij geen pijn, want ik streed uit liefde met U. Maar desondanks ondervonden alle nakomende kinderen de gevolgen van deze stoot en zij voelden de pijn wel. En zie, dit alles heeft nu de hoogste graad bereikt. O, bevrijdt U nu toch eindelijk de kinderen van deze stoot en van haar pijn!

[21] Veertien jaren diende ik omwille van de hemelse Rachel, maar U gaf me de aartslelijke Lea. Ik nam haar en morde niet! En ik moest nog eens veertien jaar dienen en vervolging lijden omwille van de hemelse Rachel. Toen gaf U haar wel aan mij, maar ze moest onvrucht­baar zijn, zodat ik een andere schoot in haar schoot moest leggen om mijn zaad leven te geven. 0 Heer, dat was een harde beschikking van U!

[22] Neem echter nu eindelijk Uw hardheid terug. Neem Lea haar vruchtbaarheid af en geef haar ruimschoots aan Rachel, opdat de aarde eens bevrijd moge worden van het slechte gebroed van de slang, en haar bodem alleen moge worden betreden door de kinderen van de hemelse Rachel! O, laat eens Jozef en Benjamin tot werkelijke kinderen uit de schoot van de hemelse Rachel worden en laat de bron van Lea uitdrogen!'

 

80

 

Helena s ongeduld wordt tot rust gebracht

Mozes en David spreken.

Helena’s tussenspraak en Davids narede

 

[1] Nu vraagt Helena Mij heimelijk: 'Maar Heer, mijn liefste Jezus, U hebt tegen mij gezegd, dat U het eerst zou spreken. En nu spreken steeds de anderen en U zegt er eigenlijk helemaal niets op en verschij­ningen komen er ook niet. Wat moet ik daar nu van denken? Ik vraag U, legt U mij dat toch eens uit!'

[2] Ik zeg: 'Lieve Helena, heb wat geduld, alles zal je straks wel duidelijk worden. Het eerst gesproken heb Ik immers toch al door een hoogst belangrijke vraag voor te leggen aan al diegenen die rond deze vergadertafel zitten. Nu moeten ze immers hun visie geven op de door Mij aan hen gestelde vraag. En als ze allemaal gesproken hebben, zal Ik beginnen te spreken.

[3] En zie, Ik kan met spreken beginnen wanneer Ik maar wil, en toch ben Ik steeds de Eerste en Mijn woord is eveneens altijd het eerste, omdat Ikzelf de Eerste ben! Begrijp je dat? Wees nu maar weer rustig en luister heel goed naar wat Mozes gaat zeggen. De verschijningen zullen nader­hand als Ik ga spreken, wel te voorschijn komen. Kijk, Mozes staat al op; dus luisteren we nu naar wat hij gaat zeggen!'

[4] Helena is nu weer rustig. En Mozes spreekt met grote ernst: 'Heer, toen Uw volk smachtte onder de Egyptische tirannie, hebt U mij geroepen en maakte U mij tot redder van Uw volk. Ik leefde aan het hof

van Farao en was ingewijd in al de schanddaden en verderfelijke plannen, die deze woesteling voor had met Uw volk. Want zijn boosaardigheid was met de verdrinking van alle eerstelingen van Uw volk nog lang niet bevredigd. In stilte bad ik vaak tot U, dat U Uw volk toch eindelijk eens zou willen verlossen van dit verschrikkelijke juk. Maar U luisterde toentertijd veel minder dan nu!

[5] Toen ik zag dat de woede van de koning van uur tot uur toenam, en er nog bij kwam dat een hoveling een Israëliet erbarmelijk sloeg, greep ik verontwaardigd die ellendeling beet, sloeg hem dood en begroef hem haastig in het zand. De Farao, die dit spoedig vernam, liet me zoeken om me te wurgen. Maar ik vluchtte nog net op tijd naar Midian. Toen ik daar aangekomen was bij de priester Rehüel, die zeven dochters had, kreeg ik weldra één daarvan, die Zippora heette, tot vrouwen werd daarop herder over de schapen van Jethro, de broeder van de priester!

[6] Pas toen ik Jethro' s schapen weidde aan de voet van de berg Horeb, kwam een engel van U tot mij en gebood me met hem mee te gaan naar een doornstruik die hevig brandde. Hier gebood Uw stem mij mijn schoenen uit te trekken, omdat de plaats waar ik stond heilig was. Toen gaf U mij de heilige opdracht naar Egypte te trekken en Uw volk te bevrijden. U gaf mij een staf om daarmee zevenvoudig de Farao te slaan, wiens hart U zo verhard had, omdat hij U niet wilde erkennen.

[7] Zie, O Heer, nu is er meer dan Farao's hardheid in de harten van de vele grote en kleine machthebbers gekomen. Ze offeren niet meer slechts de eerstelingen van hun volkeren omwille van de eer van hun troon, maar sturen vele duizenden naar de slachtvelden en laten hen vechten en elkaar wurgen, erger dan vroeger het geval was bij de meest duistere heidenen. Deze zijn allemaal gedoopt met Uw woord en in Uw naam en hebben Uw wet: 'Gij zult niet doden!' Maar desondanks moorden zij steeds maar door, en zijn doof en stom en blind geworden. Ze horen de stem van hun arme broeders niet en zien niet de grote ellende van de ongelukkigen.

[8] O Heer, hoe lang nog zult U zulke gruwelen van verwoesting blijven aanzien? O Heer, verhef U toch eens, zoals U beloofd hebt! Geef mij de staf weer, waarmee U via mijn hand de hardvochtige Farao sloeg en Uw volk hebt gered! Ik, Uw oude, getrouwe Mozes, ben nu weer bereid op Uw wenk naar de aarde af te dalen om daar alle verharden en verstarden te slaan en Uw kinderen te redden uit hun al te grote nood! O Heer, verhoor Uw oude knecht Mozes en verhoor de beden van Uw bloedende kinderen! Uw naam worde geheiligd en Uw alleen heilige wil geschiede nu, zoals altijd en eeuwig op aarde, alsook in de hemelen!'

[9] Na Mozes staat David meteen op en zegt: 'Heer, aldus sprak eens Uw geest tot mij, Uw knecht: 'Ga zitten aan Mijn rechterzijde, totdat Ik al Uw vijanden aan Uw voeten leg!' Heer, alles wat Uw geest mij openbaarde, is stipt in vervulling gegaan. Alleen de volledige bestrijding van Uw vijanden, de uiteindelijke vernietiging van de hoogmoed met al datgene wat hij veroorzaakt, hetgeen Uw geest mij eveneens heeft geopenbaard, wil maar niet in vervulling gaan. De mensen zijn nog steeds zoals ze waren: negentiende deel slecht en nauwelijks een tiende deel voor de helft goed!

[10] In Uw toorn, Heer, gaf U Uw volk een koning, toen het zonde op zonde stapelde en bovendien ook nog een koning wilde hebben. En deze toorn van U duurt nog steeds voort en er wil maar geen einde aan komen. Want alle volkeren hebben nu koningen en zelfs naar heidens gebruik keizers, die de volkeren steeds tot voorbeeld dienen van de hoogste trots en onverzadigbare hoogmoed!

[11] O Heer, wanneer zult U eindelijk eens die grootste plaag van Uw mensen op aarde wegnemen en Uw oude, heilige, patriarchale grondwet weer instellen? U ziet immers, dat lafhartige en gewetenloze strooplikkers zich nu rondom de koningen scharen en hen uit eigenbelang vleiend ophemelen; en ook dat ze ieder eerlijk mens meteen ter dood veroorde­len, wanneer hij het zou wagen een koning de waarheid te zeggen, wat toch noodzakelijker voor hem zou zijn dan het licht in zijn ogen. Iedere tot de koning gerichte, goed bedoelde waarheid wordt als hoogverraad bestempeld en haar verkondiger wordt smadelijk uit de wereld geholpen.

[12] O Heer, tijdens mijn regering stonden de zaken er ook niet mooi voor, maar zo erg is het nog nooit geweest! Want ik prees iedere wijze die mij de waarheid zei. Nu echter is alles omgekeerd. De wijze wordt vervolgd als een verscheurend dier, maar de leugenaar en huichelaar wordt met onderscheidingen getooid!

[13] Heer, zo kan het niet langer! De hel moet maar hel zijn, en blijven waar ze van oorsprong is. Maar het zou haar nooit mogen worden toegestaan om haar heerschappij zo volledig op aarde te vestigen. Heer, daarom vragen wij U allen, dat U eindelijk eens een eind maakt aan de heerschappij van de hel op aarde! Laat er maar koningen zijn, maar laat ze zijn zoals ik het was, opdat de mensen geen duivels worden en Uw naam niet geheel ontheiligd zal worden! Want wie zal U prijzen in de hel en welke duivel zal U loven? Daarom, sta op 0 Heer, en maak al onze tegenstanders te schande! Uw wil geschiede! Amen.'

[14] Geheel instemmend met de rede van David, kan onze Helena zich niet langer inhouden, richt zich vergenoegd op en zegt tegen de spreker: 'Bravo, bravo, mijnheer David! U was werkelijk een goede koning voor de aarde. Als er zulke koningen zouden zijn, dan was het zeker een ware zaligheid om hun onderdanig te zijn! Maar onze tegen­woordige koningen, die helemaal niet meer weten wat een mens is en welke waarde hij heeft, gedragen zich ofwel als 'goden' die van al hun onderdanen, naast een vaak niet op te brengen hoge belasting, ook nog verlangen werkelijk te worden aanbeden, ofwel ze zijn in hun handel en wandel als die wilde dieren, welke zij gewoonlijk als uithangborden in hun wapenschilden voeren. Hoe het de onderdanen van zulke heersers vergaat, dat kunt U zich, mijnheer David, wel gemakkelijk voorstellen! Ik ben er van ganser harte voorstander van, dat zulke heersers die enkel zichzelf hoog achten en hun volkeren volkomen minachten, door onze lieve, goede en almachtige Heer en Vader Jezus op een echt nadrukke­lijke manier wordt getoond, dat het nu de hoogste tijd is te beseffen wat zij en hun volkeren waard zijn. Heb ik gelijk, of niet?'

[15] David zegt heel vriendelijk: 'Lieve Helena, jonge nakomelinge van mijn volk, je hebt volkomen gelijk. Ik moet je wijsheid prijzen, want je verlangt wat rechtvaardig en billijk is. _

[16] Er mogen wel koningen blijven, maar ze moeten nu van hun te hoog opgestelde tronen naar hun volkeren afdalen en met hen samen mens zijn en hun verschaffen wat goed en billijk is! Maar eveneens moeten ook de volkeren aan hun koningen slechts eisen stellen, die redelijk en uitvoerbaar zijn. Maar nu worden aan beide kanten de snaren te strak gespannen en daarom zal het wellicht niet eerder beter worden dan wanneer de snaren helemaal springen. De koningen zullen hun volkeren en daarop de volkeren hun koningen slaan!

[17] Maar desondanks staat tussen koning en volk onze enige Jehova­ Zebaoth, die alles op een voor ons onbekende wijze in de beste orde kan brengen. Het grote werk behoort aan de Heer alleen! Zo, mijn beste, staat het met deze zaak.'

[18] Helena zegt: 'Ja, ja, u bent echt een wijze koning, u hebt gelijk!'

 

81

 

Petrus' scherpe oordeel over Rome

Paulus' heldere rede over de genade

 

[1] Daarop verheft Petrus zich en zegt namens alle apostelen: 'O Heer, mijn liefde, mijn leven! In Rome, de oude hoofdstad van de heidenen, heerst nu al zo'n duizend jaar lang een hiërarch die zijn leer heeft samengesteld uit het heidendom, het jodendom en ook uit Uw zeer beknotte leer. Hij noemt zich paus en plaatsbekleder van God op aarde! Zijn troon noemt hij mijn stoel en zichzelf mijn opvolger! Hij beweert in het bezit te zijn van de volle macht van Uw allerheiligste Geest, maar zoekt, wanneer hij in zijn wereldlijke of geestelijke heerschappij door oproer wordt bedreigd, nooit hulp in zijn vermeende kracht van de Heilige Geest, maar enkel bij de grote machthebbers op aarde. Deze paus zit nu in grote moeilijkheden en roept openlijk Maria aan als zijn enige vermeende hulp, om bescherming en spoedig herstel van zijn rijk. Omdat hij echter zelf niet gelooft in dergelijke hulp, laat hij nu ook nog andere hulp toe, waartegen hij voor de schijn wel protesteert om de wereld als het ware te tonen dat hij meer dan genoeg bescherming uit de hemelen zou hebben en dus geen andere hulp nodig heeft. Maar indien de wereldse machthebbers hem, ondanks al zijn protesten, toch willen helpen, dan moet het ook duidelijk zijn, dat deze helpers heimelijk door de machtige hemelkoningin aangespoord worden om de kerk van God op aarde te helpen, wanneer de poorten van de hel haar dreigen te overweldigen! Wat zegt U, Heer, dan wel van deze gemeente?

[2] Broeder Paulus stichtte haar waar en zuiver en verscheidene eeuwen lang heeft ze min of meer zuiver voortbestaan. Maar deze gemeente is sinds bijna duizend jaar geleden overgegaan in een zeer onzuiver, vaak zelfs boosaardig heidendom, slechts azend op goud, zilver, macht en op de absolute heerschappij over alle volkeren der aarde. En om dit doel te bereiken zendt ze naar alle windstreken de sluwste missionarissen uit! Zeg ons, o Heer, zult U dan nooit eens paal en perk stellen aan zo'n buitensporig boosaardige handelwijze?

[3] Zie, de volkeren die zich lange tijd heel geduldig aan het lijntje lieten houden door deze zogenaamde hemeldochter, hebben nu eindelijk eens de moed opgebracht haar schitterend masker af te rukken. Nu doet ze al het mogelijke om de flinke scheuren in haar oude masker te herstellen en zoveel mogelijk onherkenbaar te maken. Heer, Uw wil geschiede! Maar