GENEZING EN GEZONDHEID

Keuze uit de werken van de nieuwe openbaring door Jakob Lorber e.a. met een voorwoord van Dr.Erich Heinze (arts)

Uitgeverij De Ster –Breda - Ginnekenweg 124, 4818 JK Breda, Tel.. 076­ 226700.


Oorspronkelijke titel: Heilung und Gesundheitspflege uitgegeven bij Lorber Verlag - Bietigheim-Bissingen 1980.

Foto omslag: J.de Vries

Druk: ICG-Printing - Dordrecht

 

Vertaling: JA. Kroneman

 

ISBN: 9065561323 NUGI: 747

 

Copyrights@1989 Uitgeverij De Ster - Breda


INHOUD

 

Ten geleide.

Voorwoord van Dr. Erich Heinze

Verklaring van de titelafkortingen.

Inleiding: De mens -evenbeeld van God.

 

DEEL I -De mens als drie-eenheid van geest, ziel en lichaam

 

1. De menselijke drie-eenheid

2. Over de geest als het fundament van het leven van de mens.

3. Geestelijke anatomie van de mens.

       a)    Uit 'Weltbild des Geistes', inleidende opmerking naar Viktor Mohr

       b)    Het hart als drager van het leven.

       c)    Bouwen functie van de menselijke hersenen

       d)    Bouwen functie van de ingewanden.

       e)    Over het ontstaan van het menselijk lichaam.

       f)     Het oog en het proces van het zien.

       g)    De wijze waarop narcose werkt.

4. Het levenskrachtveld van de mens.

5. Over de invloed van demonen en hoe deze is uit te bannen.

DEEL II -Oorzaken en doel van ziekten en lijden

 

  1. De erfzonde als grondoorzaak van lichamelijke gebreken

  2. Over de nood van ziekte waaraan men zelf schuld is.

  3. De belangrijkste oorzaken van ziekten.

  4. Doel van ziekten,lijden en pijn

  5. Over het wezen van het bezeten zijn.

 

DEEL III –Over genezende hulp

 

  1. Hulp door voorbede.

  2. Genezing alleen met Godswil

  3. Vooronderstellingen voor goddelijke hulp.

  4. Hemelse raadgeving tot heil: trouw aan God.

  5. Vertrouwen en gehoorzaamheid zijn beter dan medicijnen

  6. Vaderwoord en gebed van iemand die hulp zoekt.

  7. De hoofdzaak -overgave en vertrouwen

   8. Heil door vaderlijke liefde

   9. Voorwaarden voor het succes van magnetische kuren om sterker te worden

 10. Over het heilmagnetisme

 11. Allopathie, homeopathie, heliopathie, hydropathie en  magnetisme

 12. Wenken met betrekking tot de 'zonnekuur'

 13. De meest juiste en natuurlijke genezing.

 14. Genezing met kruiden

 15. 'Gaat op tot de bergen!'

 16. Geestelijke genezing op afstand en door het bestrijken

 17. Genezing in bovenzinnelijke slaap (hypnose)

 18. Opwekken van hypnose

 19. Over zwaarmoedigheid en de behandeling ervan.

 20. Over inenting tegen pokken

 21. Kuur voor mensen die aan scrofulose lijden.

 22. Raad voor mensen met 'dik bloed'

 23. Wenken voor een kuur van een bezetene.

 24. Een wenk voor het vrouwelijk geslacht.

 

 DEEL IV - Zorg voor de gezondheid

 

 1.        Over de geestelijke basis van de gezondheid.

      a)     Basisleer over de verzorging van lichaam en ziel

     b)     Nederigheid, de basisvoorwaarde voor elk heil.

     c)      Aards en hemels streven

      d)     Zegen der eenvoud

     e)     Het geestelijk nut van een natuurlijke levenswijze

     f)      Wat de mens nodig heeft -en de aarde biedt

     g)      Geveinsde heiligheid

     h)     Geen bekrompenheid aangaande vreemde gebruiken.

      i)      Geen vlucht voor de wereld

      k)     Geen blinde wetmatigheid

 2.         Gezond huwelijk.

      a)     Waarschuwing voor onreine wezens.

      b)    Zegen der kuisheid

      c)     Over het vermogen tot verwekken en het juiste gebruik ervan

      d)    Een evangelie van het huwelijk.

      e)    Vaderwoorden op de huwelijksweg.

f)     De wil van God voor man en vrouw

      g)    Slechte huwelijken en hun vruchten.

      h)    Man en vrouw

 3.         De opvoeding van kinderen

      a)    Over de ziel van de kinderen

      b)   Over de ernst van de opvoeding van kinderen

      c)     De belangrijkste regels voor een gezegende opvoeding van kinderen.

      d)   Andere dingen over de opvoeding van kinderen.

      e)    Wenken voor de voeding van zuigelingen.

      f)     Goede raad voor moeders die hun kind de borst geven

      g)    Opvoeding van driftkoppen.

      h)    Raad voor meisjes in de puberteit.

      i)      Vruchten van slechte en goede opvoeding.

 

DEEL Va –Voeding

 

  1. Het gevaar van onzuivere spijzen en invloeden.

  2. Voedingsprocessen

  3. Hoofdregel: eenvoud en matigheid.

  4. Over de zegen van eenvoudig voedsel.

  5. Spijzegeboden van de Vader aan de eerste mensen.

  6. Het eenvoudigste, zuiverste en gezondste voedsel.

  7. Verschillende raadgevingen en aanwijzingen.

  8. Voedsel voor geestelijk ingestelde mensen.

  9. Over de aard van wijn en andere natuurgeesten.

10. Over het roken en andere dwaasheden.

11. Wenken met betrekking tot de voedingswijze.

12. Het voorbeeld van de Heer wat betreft de goede voeding.

13. Over het vraagstuk van het vegetarisme.

14. Over het vraagstuk van vlees als dagelijks voedsel.

 

DEEL Vb -Vasten en ascese

 

  1. Het echte vasten

  2. Over het zwelgen en de ware zelfverloochening.

  3. Verschillende raadgevingen en wenken.

 

DEEL Vc –Uit Jezus' jeugd

 

  1. Vrolijk  ochtendmaal

  2. Het lievelingsgerecht van het kind Jezus.

  3. Koude vis met olie en citroensap.

  4. God welgevallige gasten

 

DEEL Vd -Tafelgebed,  zegenbelofte, liefdemaal

 

  1. Tafelgebed.

  2. Zegenbelofte

  3. Liefdemaal

 

DEEL VI a­ Kleding, rust en slaap

 

  1. Kleding

      Verbondenheid met de natuur -niet week worden!

  2. Rust

       a)    Rusttijden in de geestelijke wereld.

       b)    De Heer als Voorbeeld

       c)    Ware rust en het nietsdoen

       d)    Lof der werkzaamheid

       e)    Meditatie en innerlijke zelfbeschouwing.

       f)     Ware Sabbatviering

  3. Slaap

       a)       Nachtrust op ligstoelen.

       b)    Over het droomleven

       c)    Dromen en hun betekenis

       d)    Over het slaapwandelen

 

DEEL VIb­ Leeftijd, sterven, dood

 

  1. Ouderdomskwalen

  2. Over de doodsangst

  3. Over de zelfmoord

  4. Over het sterven en de dood

Over de voortijdige dood.

 

DEEL VII –Over het leven met en zonder God

 

   1. Waar geen arts meer kan helpen

   2. Beloften en raadgevingen

  3. Troostend licht voor hen die hulp zoeken.

   4. Liefde, het alles genezende middel.

  5. De arts die op meer dan één manier gezond maakt.

  6. Genezing door geestelijke ommekeer.

   7. Over het ware heilsstreven

   8. De bescherming in de ark van Noach.

   9. Ken uzelf!

10. Bij d horlogemaker

11. Over de zegen van het gebed

12. Het ware geloof

13. Profetenscholen, wegen om tot geestelijke voltooiing te komen

14. Andere woorden aangaande het leven met en zonder God


Het is misschien goed hier nog een toelichting te geven ten behoe­ve van hen die nog niet eerder kennis maakten met de geschriften van Jakob Lorber, Gottfried Mayerhofer of Ida Kling. Tijdens het lezen kunnen vragen rijzen met betrekking tot de wijze waarop deze geschriften tot stand zijn gekomen en wat de meer algemene geeste­lijke achtergrond ervan is. Wij hebben enige informatie dienaan­gaande samengebracht in de appendix (pag. 272). De lezer kan deze informatie indien gewenst dus eerst lezen.

Ook voor degenen die reeds vertrouwd zijn met.de geschriften van de Nieuwe Openbaring is het wellicht zinvol er hier ten overvloede op te wijzen dat de gekozen citaten in de tijd soms 2000 jaar over­bruggen, bijvoorbeeld teksten 4it het Grote Johannes Evangelie en teksten die betrekking hebben op de tijd waarin Jakob Lorber zijn dictaten opschreef. Wat de medische adviezen betreft is het mogelijk ook nuttig om te beklemtonen dat sommige adviezen betrekking heb­ben op een ander klimaat en een andere omgeving dan dat van Nederland in de huidige tijd. Vanzelfsprekend zijn ook de medische terminologie en diagnostiek aangepast aan het algemene kennis­niveau van het midden van de vorige eeuw. Sommige termen, zoals 'zenuwgeest' of 'levenskrachtveld' zouden misschien vervangen kunnen worden door meer moderne of algemeen geaccepteerde, zoals 'etherisch lichaam' of 'aura'. Om verwarring daarin echter te voor­komen hebben wij gemeend de oorspronkelijke terminologie te moeten handhaven.

De uitgever.


In dit boek wordt genezing en gezondheid vanuit een andere visie bekeken dan gewoonlijk het geval is. Veel mensen vragen zich af waarom er eigenlijk ziekte bestaat. Kon de goede God de mens niet scheppen zonder de plaag van ziekten en pijn? Is het werk van de Schepper derhalve niet een onvolmaakte schepping? Zo deed men al van oudsher onderzoek en de artsen deden en doen hun best om door middel van allerlei methoden en langs velerlei wegen de zieken te helpen. Maar hoe wil een arts een goede therapie toepassen als hij geen juiste diagnose kan stellen, als hij niet weet wat de eigenlijke oorzaak van een ziekte is?

Door de geschriften van de Nieuwe Openbaring van Jakob Lorber vernemen we belangrijke dingen over het wezen van de ziekte en haar oorzaken. Overeenkomstig die geschriften zou elk mens aller­eerst moeten weten dat hij uit de drieëenheid van lichaam, ziel en geest bestaat.

Wat is het lichaam ? Daarover Jezus in het Grote Johannes Evangelie (Gr.Joh.Ev.) Deel 11, hfd. 227: "Het lichaam van een mens is op zich­zelf genomen niets anders dan een kunstige machine die door de vrije wil van de ziel in menigvuldige beweging kan worden gezet." De geest als goddelijke vonk is in het hart van de mens in zijn pola­riteit gelokaliseerd.

Een omschrijving geeft Jezus in het Gr.Joh.Ev. deel VIII ,hfd.56, 5-6: "In het hart van de mens bevinden zich twee ontzettend kleine, nietige puntjes, voor het oog nauwelijks zichtbare kamertjes, die overeenstemming vertonen met de beide grote bloedkamers. Hoe klein echter deze punten ook mogen zijn, ze bepalen door hun wijze van zijn totaal het leven van het hart en daardoor van het gehele lichaam met al zijn organen. Het eerste en belangrijkste kamertje stemt overeen met wat tot de g e e s t behoort en derhalve het eigen­lijke leven is, en we zullen het het bevestigende noemen. Het tweede minder belangrijke, hoewel voor het leven van het lichaam absoluut noodzakelijk, willen we het ontkennende noemen. Het stemt over­een met de  materie. Dit heeft op zichzelf geen leven, maar is slechts een vat waarin het leven wordt opgenomen en dit met elke nieuwe hartslag uit het bevestigende kamertje opnieuw opneemt en vervolgens door het bloed aan het hele lichaam meedeelt.

Jezus omschrijft de ziel van de mens als volgt in het Gr.Joh.Ev., deel II, hfd. 169,3: "De ziel van een aards mens is een samenstelling van vele levensdeeltjes die, uit satan genomen, in de materie van de aarde worden gevangen gehouden, door deze materie ver­volgens via het plantenrijk in de vele fasen van het dierenrijk over­gaan en zich uiteindelijk in de vorm van een potentie, die uit ontel­bare oerzieledeeItjes bestaat, tot een mensenziel vormen. Bij de schepping in de schoot van de vrouw worden deze deeltjes stoffelijk en kunnen vervolgens geboren worden." De zielen die zich op deze manier uit de elementen van de aarde ontwikkelden, worden in de Nieuwe Openbaring aangeduid als 'van beneden' komend. De zielen die van andere sterren komend op onze aarde reïncarneren worden als 'van boven' komend aangeduid. De reïncarnaties van de van an­dere sterren op onze aarde gereïncarneerden kunnen menigmaal plaatsvinden. Jezus zegt tegen de Griekse geleerde Philopold, dat hij op andere sterren reeds voor de twintigste keer is gereïncarneerd. Aldus is de ziel het eigenlijke lichaam van de mens, dat in al zijn delen overeenstemt met het fysieke lichaam. Als etherisch-substan­tieellichaam maakt het zich bij de dood van de mens los van het fysieke lichaam en bestaat verder.

Door het buiten God geplaatst zijn van de mens is hij door zijn be­wustzijn en zijn vrije wil een evenbeeld van God in zijn schepping. De vrije wil, onder de invloed van het geweten in zijn g e e s t ver­ankerd, stelt hem zowel tot al het goede als ook tot al het kwade in staat. Deze vrije wil bracht Lucifer en zijn aanhang ten val, terwijl het andere grotere leger van geestelijke wezens zich uitsprak voor de goddelijke ordening. Door de goddelijke geestesvonk, met Gods wezen verwant, heeft de mens in zich de roeping tot het hoogste kosmisch-goddelijke bewustzijn en tot de hoogste geestelijke functies; dit al naargelang en in zoverre als hij zijn ziel van de mate­rie, welke luciferisch van aard is, heeft bevrijd.

Jezus in het Gr.Joh.Ev.,II , hfd. 210,12-15: "Blijft de ziel in de stoffe­lijke materie met liefde en heerlijk welbehagen volharden, dan is ze net zo onrein als de meest onreine geesten van haar lichaam. Ze blijft daardoor in de zonde en dus in de hel en in de dood. Indien ze op de wereld ook net als haar lichaam voortleeft, is ze echter zo goed als dood, voelt ook de dood in zich en heeft er een grote vrees voor. Want de ziel kan in zo'n zondetoestand doen wat ze ook maar wil, ze kan het leven echter niet vinden, hoewel ze het bovenmatig liefheeft. Hierin ligt ook de reden waarom vele duizenden en nog eens duizen­den mensen van een leven van de ziel na de dood van hun lichaam net zo veel weten als een steen die langs de weg ligt. En als men hun daarover iets vertelt, lachen ze hoogstens of ze worden zelfs kwaad en wijzen de wijze de deur. En toch zou ieder mens op z'n laatst op z'n dertigste jaar zover met de vorming van zijn ik moeten zijn, dat voor hem het volgende, vrije leven na de dood van het lichaam net zo volledig bewust en zeker is als voor een adelaar de vlucht hoog in de lucht. Maar hoe ver is de mens, die er pas naar begint te vragen, daarvan nog verwijderd! En hoe ver zelfs diegenen die er helemaal niets van willen horen en zo'n geloof zelfs iets doms vin­den. Zulke mensen bevinden zich dientengevolge gedurende hun gehele aardeleven in de hel en zijn in die zin volledig dood."

Aldus staat de ziel van de mens tussen materie en geest in. De mens heeft het door zijn vrije wil, die niet door God wordt aangetast om de mens niet in een gerichte, d.w.z. gedwongen toestand te brengen in eigen hand zijn ziel te vergeestelijken of te vermaterialiseren. Jezus zegt dat als een mens zijn ziel voor driekwart aan het vlees heeft prijsgegeven deze in het hiernamaals in een zeer behoeftige toestand een lange, moeilijke weg voor zich heeft, terwijl ze hier op aarde de mogelijkheid bezit deze lange, moeilijke weg door een leven in over­eenstemming met de goddelijke ordening te verkorten. Deze bestaat voor de mens uit het opvolgen van de Tien Geboden van God -die geen 'moeten-wetten' zijn -en die in hun totaliteit de beide gebo­den van de liefde tot God en tot de naaste bevatten, met name in het bijzonder de daadwerkelijke naastenliefde. In het Gr.Joh.Ev.III, hfd. 12 zegt Jezus: "Door allerlei zelfverloochening wordt de ziel vrijer en wordt ook de juiste harding van het lichaam tot stand gebracht. Waarechter alle zorg wordt gegeven aan vertedering van het lichaam, daar is geen vrije, sterke ziel meer en doet zich over zulke zwakke lichamen een zachte, verpestende invloed gelden, dan kan de dood gretig oogsten. Maar niemand staat er bij stil, dat al dat lijden, alle ziekten, alle oorlogen, alle duurte, honger en pest enkel en alleen daarin hun oorzaak vinden dat de mensen in plaats van voor hun ziel en hun geest alles te doen overeenkomstig Gods ordening, alleen maarvoor hun lichaam zorgen!" En in het Gr.Joh.Ev. V,hfd. 75 staat: "De pijn welke het lichaam ondergaat is steeds alleen maar het ge­volg van een zich gedeeltelijk ontdoen van de ziel van het lichaam. De belangrijkste reden voor een pijn, die steeds alleen door de ziel, echter nooit door het lichaam wordt ervaren, ligt in de druk die een of ander te traag en dus ook te zwaar geworden lichaam op een of ander levensdeel van de ziel uitoefent."

Gr.Joh.Ev.VI, hfd. 13, 8: "Op zichzelf beschouwd is het vlees dood en heeft het geen ander leven dan alleen maar het tijdelijke mee­leven uit de levenskracht van de ziel die met de geest verwant is, er sterk op lijkt en daarmee één kan worden, als ze zich volledig van de wereld afwendt en zich alleen richt op het meest innerlijke, geestelijke volgens de manier waarop Ik het u door Mijn leer en Mijn eigen voorbeeld heb getoond."

Deze in alle beknoptheid geschetste uiteenzettingen over geest, ziel en lichaam zijn noodzakelijk om de vraag op te lossen: wat is ziekte? Waardoor ontstaat ze en hoe is ze te genezen? Zoals we reeds heb­ben gezien is het wezen der ziekte gefundeerd in de wanorde, het in strijd handelen met de goddelijke ordening. Omdat de wanorde van de geest en de ziel uitgaat, gaat ook de ziekte daarvan uit, die zich vervolgens ook uit in dysfuncties van het lichaam. De op die manier van de ziel uitgaande ziekte kan men niet met chemische preparaten of door andere toepassingen van buitenaf genezen, maar ze kunnen vanuit hun oorzaak slechts vanuit de ziel uitgeschakeld worden. Men kan wel meer dan eens de symptomen van een ziek lichaam doen verdwijnen, maar het kwaad zelf is hiermee niet uitgeschakeld (Gr. Joh.Ev.IX, hfd. 35, 6­ 7). Hoezeer de psychische instelling van een mens van doorslaggevende betekenis is voor zijn lichaam zegt Jezus met de volgende woorden: "De ziekten van het lichaam zijn de bitte­re gevolgen van het niet opvolgen van de door Mij voorde mens dui­delijk uitgesproken geboden. Wie deze geboden vanaf zijn jeugd trouw onderhoudt, zal tot op hoge leeftijd geen arts nodig hebben, en zijn nakomelingen zullen niet aan de zonden van hun ouders hoeven te lijden." Jezus genas doordat Hij, zoals Hij zegt, de ziel van de zieke, indien deze nog niet al te zeer tot vlees is geworden, vrij maakt en vervolgens daarin de levensvonk wekt door het geloof in Hem, dat wil zeggen het herstel van de relatie tot God. Tot de gene­zene zegt Hij dan gewoonlijk: Zondig niet meer, of Hij voegt eraan toe: opdat je niet nog iets ernstigers overkome.

De geneeswijze van Jezus en de apostelen die stellig door Jezus een bijzondere kracht om te kunnen genezen kregen, alsmede de moge­lijkheid van genezing van mens tot mens of de genezing door zelf­hulp in het gebed wordt in het onderhavige werk van de Nieuwe Openbaring door Jakob Lorber uiteengezet, en er wordt in verklaard welke betekenis het ziek zijn heeft en hoe het kan bijdragen tot loutering van de ziel. Gr.Joh.Ev.II, hfd. 169, 12, Jezus tot Petrus: "De meeste ziekten van de mensen moeten verhinderen dat de ziel één worde met het vlees, dat ook bij de kinderen van het Licht uit de verbannen satan is genomen. Bij de kinderen van het Licht is het bij­zondere dat hun lijden, als hun ziel vlees wil worden, hun vanuit de hemel wordt aangedaan. Ook de pijnen van de kinderen van de wereld worden om deze reden vanuit de hemelen opgelegd en toege­laten, maar zijn echter toch pijnen van de hel, omdat het lichaam van het kind van de wereld het als een deel van satan meevoelt wanneer door de geweldige invloed van de hemel aan de hel een deel van haar algehele leven wordt ontnomen." ­

In het Gr.Joh.Ev. VIII, Hfd. 16, 12 zegt Jezus over het lijden van de mensen: "Over mensen, die door allerlei wereldse zaken hun ziel te zeer aan hun vlees hebben gebonden, komt tenslotte meestal bitter leed, want zo'n ziel moet, wil ze niet volledig in haar vlees onder­ gaan, met grote kracht daarvan losgemaakt worden, wat ook in het lichaam veel pijn veroorzaakt. En dat is goed voor de ziel, omdat zij door pijn en leed van haar vleselijke lusten wordt gereinigd en daar­door in het hiernamaals gemakkelijker verder kan komen op de weg van het geestelijk leven."

G.Joh.Ev. X, Hfd. 148, 12: Tot een vrome Jood, wiens verlam­de zoon Jezus had genezen, zegt Hij: "Je hebt nu ingezien, dat een rechtschapen Jood ook bij lichamelijk kwaad steeds meer op God zijn vertrouwen moet stellen in plaats van op de vaak onwetende artsen van deze wereld, want waar geen arts meer kan helpen daar kan God alleen nog zeker helpen. En Ik wist immers ook dat Ik tot u zou komen om u door middel van de genezing van uw zoon een teken te geven dat Ik de Heer ben en dat voor Mij niets onmogelijk is."

Zo werd in deze uiteenzettingen betoogd dat het wezen van ziekte, genezing en gezondheid gezocht moet worden op het gebied van het geestelijk-psychische in de mens. Vanuit dit gebied komen de functies van het lichaam tot stand en worden door het 'levenslichaam', dat net als de zielook van substantieel-etherische aard is, gestuurd. De inhoud van dit boek helpt de lezer tot deze inzichten te komen.

 

Dr.Erich Heinze (arts)

 

"Wanneer Nazareth je niet geneest, dan geneest de hele wereld je ook niet".

 

De Jeugd van Jezus, Hfd.278.

 


 

Verklaring van titel-afkortingen

B M   = Bisschof Martin (hfd en alin.)

Ed     = Aarde en Maan (Erde und Mond) (Hfd)

Fl       = De Vlieg (opgenomen in 'Geheimen der Natuur)

(Die Fliege) (Hfd)

G.M. = Gottfried Mayerhofer (Datum)

Gr.Joh.Ev. = Het Grote Johannes Evangelie (11 delen) (Das grose Evangelium Johannes) (DI.,Hfd. en alin.)

Heilkr. = Die Heilkraft des Sonnenlichts

Hi      = Himmelsgaben (2 delen; dl. en datum)

I.K.   = Ida Kling (Datum)

J.J     = De Jeugd van Jezus (Die Jugend Jesu) (Hfd.)

J.L.    = Jakob Lorber (Datum)

Lao   = Paulus' Brief aan Laodicea (Paulus' Brief an Laodizea)

LGh = Lebensgeheimnisse (door Gottfried Mayerhofer) (pag.)

NO    = Neuoffenbarung (naslagwerk op het Lorber-oeuvre;

door Dr.Walter Lutz)

NS    = Die natlirliche Sonne (Hfd)

NZ     = Naturzeugnisse

RBI   = Robert Blum (2 delen; nieuwe titel: Von der Holle bis

zum Himrpel) (DI., Hfd. en alin.)

SGh  = Schopfungsgeheimnisse (door Gottfried Mayerhofer)

WdG = Weltbild des Geistes ( door Viktor Mohr; uittreksels uit de Lorberwerken)

 

De nummers van de pagina's verwijzen naar de Duitse boeken (!) De in de tekst tussen haakjes geplaatste notities zijn toegevoegd door de uitgever.


INLEIDING

De mens -Evenbeeld van God

(Geciteerd uit de samenvatting van teksten uit de Nieuwe openba­ring, Deel I )

 

Gr.Joh.Ev. IX/22 (5-6) (N.O.p.185) De Heer: "Indien de mensen van deze aarde kinderen Gods willen worden, moeten ze in alles zo volmaakt trachten te worden als de eeuwige, heilige Vader in de hemel, die in zichzelf de eeuwige liefde, waarheid en macht is en al het oneindig goede, rechtvaardige en heerlijke. Daarom ook staat er in de schrift: 'Naar Zijn gelijkheid schiep God de mens en Hij maakte hem naar Zijn evenbeeld en blies hem Zijn adem in, opdat hij een levende, vrije ziel worde!' Op deze manier zijn de mensen van deze aarde niet slechts schepsels van de almacht van Jehova, maar kinderen van Zijn Geest, dus van Zijn liefde."

 

Gr.Joh.Ev. 11/222 (4-5) (N.O. p.187) De Heer: "De mens is de reden en het einddoel van de totale schep­ping; hij is het uiteindelijke resultaat van al het werken vooraf van God. En omdat juist de mens dat is wat God door alle eerdere schep­pingen bereiken wilde en ook bereikt heeft, zo stemt ook alles in de hemelen en op alle hemellichamen overeen met de mens."

 

BM, Hfd.163, (3) (N.O.p.187) "De mensengestalte is de eigenlijk goddelijke, omdat God ons men­sen naar Zijn evenbeeld zowel uiterlijk als innerlijk heeft gemaakt."

 

Hi II, p.135 (2,3,8) (N.O.p.186) De Heer: "Het is waarlijk niet iets gerings dat een mens uit het moederlichaam op deze wereld wordt geboren. Wan t wat hiertoe be­

 

hoort, eer een mensenziel na alle fasen (van de geestelijke natuur­rijken) doorgemaakt te hebben rijp wordt voor de geboorte in de (mensen­ )wereld, geloof Mij, is meer dan gij tot in eeuwigheid in staat zult zijn om te begrijpen! Dat de wording van een mens voor Mijzelf niet iets gerings is bewijzen immers alle daden en eerdere scheppingen, welke alleen voor de mens tot stand werden gebracht. Dientengevolge is het dan ook billijk en gerechtvaardigd dat zelfs de geboortedag voor elk mens een belangrijke dag moet zijn, omdat het geen toevallige, maar een al van eeuwigheid her berekende dag is! Want pas toen de werelden vanuit de oer-centraalzonnen neerwaarts waren gevormd, werd elk wereldatoom precies op het duizendste van een seconde berekend, wanneer het zou worden opgelost. En was de grote berekening eenmaal bepaald, pas op dat moment ontstonden de organische scheppingen op de hemellichamen door alle fasen heen in de op de meest wijze manier berekende ordening. En daar­na kwam eindelijk de mens als het volmaaktste organisme dat tot op­nemen in staat is, volmaakter dan alles wat aan hem voorafging, als een volmaakt herenigingspunt van het eens van Mij uitgegane leven."

 

Fl. Hfd. 7,9 en 24 (N.O.p.186) De Heer: "God heeft als gevolg van Zijn oneindige liefde naar behoef­te al eeuwigheden her schepsels van allerlei soort geschapen, van de meest volmaakte geest neerwaarts tot het meest onbete­kenende atoom-diertje. Al deze ontelbare wezens heeft God uit Zijn eigen kracht -elk naar zijn aard -van Zijn leven gegeven, opdat de som van hun leven zou overgaan in een meer volmaakt en krach­tiger leven en aldus voortgaande tot de ziel van de mens, die tege­lijk in staat is het sterkste leven (van de geest) dat uit Mij is, in zich op te nemen. Dit leven kan zich met Mij door de liefde nu weer vol­ledig tot één kracht verenigen."

 

Fl. Hfd. 7. (5-6) (N.O.p.95) De Heer: "Om het oneindige, meest volmaakte, meest vrije leven van God te begrijpen, moet u zich een oneindige ruimte indenken waarin zich een middelpunt bevindt, van waaruit naar alle kanten stralen zonder einde uitlopen, die weliswaar vanuit het middelpunt begin­nen, maar waarvan het eind nergens valt te zien. In dit centrum is alle levende kracht van de gehele oneindigheid verenigd en deze gaat van dit centrum weer in de gehele oneindigheid uit. Opdat deze levende kracht echter niet te zeer verstrooid rake in het oneindige en daardoor zwakker zou worden, heeft ze door de gehele oneindig­heid van de eeuwige ruimte oneindig veel levensverzamelpunten gecreëerd, waarin het leven zich in zekere zin zelf opvangt en daar­na terugkeert naar zijn oer-eeuwige centrale punt."

 

GS II /126 (19-20) (N.O.p.95) De Heer: "Ik strooi het leven in de kleinste deeltjes uit M ii uit in de oneindige gebieden van Mijn overal werkzame Zijn, om uit elk van deze kleinste levensdeeltjes een buitengewoon versterkt leven terug te krijgen. Buiten Mij bestaat er nergens leven en daarom ben Ik ook eeuwig de voedingsbron voor al het leven!"

 

H 1/185 (19-22) (N.O.p.95/96) Op de vraag van Ghemela de hemels reine, deemoedige dochter van de aartsvader Zuriël 'Wat is leven ?' onderricht Abedam-Jehova haar en de kinderen van de hoogte: " Wat het leven in Mij Zelf is zou voor jou onmogelijk te begrijpen zijn, want zoals Ik Zelf het meest oor­spronkelijke leven ben voor eeuwig en oneindig, zo zal ook de hoog­ste en van grootste wijsheid doordrongen cherubijn nooit in staat zijn dit te begrijpen. Het leven in jou echter is Mijn adem in jou, of Mijn volmaakte evenbeeld in welk mens dan ook. Zoals ik M ii echter in het helderste bewustzijn van het meest volmaakte leven bevind zo heeft ook elk schepsel een, hoewel voor jou onbegrijpelijk klein deel van Mijn leven in zich, en is daardoor voor zijn behoefte geheel levend. Al het leven is echter van dien aard dat het zich voortdurend kan vermeerderen en kan groeien door Mijn onophoudelijk binnen ­stromen; hoe volgroeider het leven echter wordt, des te volmaakter doet het zich dan ook altijd voor. Maar het wordt zich pas dan van zichzelf bewust, als met het vonkje der liefde ook een vonkje van het genadelicht uit God wordt ontvangen; met dit licht herkent het gege­ven leven zijn eigen Zelf en wordt vrij om zich ervan bewust te zijn. Als echter dit van zichzelf bewuste leven zich ook bewust wordt van zijn eeuwige, heilige oorsprong en daaraan dank en eer geeft, liefde en aanbidding en diens wil erkent, dan pas wordt het volkomen vrij en een kind der eeuwige liefde en van het eeuwige leven."

 

Gr.Joh.Ev. VII /147 (9) (N.O.p.188) Een verlicht iemand uit Boven-Egypte: "Als het b ii de mens om iets gerings zou gaan dan had God hem niet zo wonderbaarlijk wijs en kunstig toegerust, zodat de mens reeds gelet op zijn lichaam een allergrootst meesterwerk in de gehele materiële schepping is en ten tweede had God hem niet een ziel gegeven die aan Hem, de Schep­per, in alles gelijk kan worden wanneer deze dat in ernst wil -en ten derde zou God niet reeds zo vaak tot de mensen zelf gesproken hebben en hen hebben onderricht wat Zijn wil is, welke bedoelingen Hij met hen heeft en wat ze bereiken kunnen."

 

Gr.Joh.Ev. VIII /140 (5) (N.O.p.187) De engel Rafaël: "Alles wat op aarde en op alle sterren gebeurt, dat gebeurt alleen voor het beste van de mens; want alleen in de mens ligt de reden en het doel van elke schepping in de oneindige ruimte."

 

Gr.Joh.Ev. 1/165 (7-8) (N.O.p.187) De Heer onderricht de verstandige, erudiete tollenaar Kisjonah: "Een groot deel van de voor iouw begrippen ontelbare oergeesten heeft de vrijheid van zijn wil misbruikt en wordt daardoor bedreigd met het gericht. Uit zulke geesten waaruit deze gehele aarde en alle ontelbare andere werelden, zonnen en manen bestaan komen, vol­gens in elke natuur onveranderlijk vastgelegde wetten, de mensen van deze aarde alsook van de andere werelden voort. Dit langs de bekende weg van voortplanting en geboorte en zij moeten daarna door opvoeding en onderwijs tot waarachtige mensen en na afleg­ging van hun lichaam tot zuivere en geheel vrije geesten worden ge­vormd."

 

Hl 11/110 (7 e.v.) De Heer heeft de mensen hun zwakke kanten gegeven voor eigen, zelfstandige oefening. Juist door deze zwakke kanten is onze geeste­lijke vrijheid bepaald, en door het inzicht daarin en de overwinning ervan kunnen we pas volmaakt vrij in de geest worden.

Want het zwakke in ons is een door de Heer met opzet onafgemaakt deel van ons wezen dat we (met goddelijke genadehulp) zelf moeten volbrengen om daardoor het Gode-gelijk-zijn in ons sterker makend te rechtvaardigen en een waarachtig vrij leven voor immer door ons­zelf te stichten.

Als we echter onze zwakheden liever bedekken dan deze open in ons zelf te willen dragen, brengen we onszelf slechts schade toe en zijn we er zelf schuld aan als we aan het eind erdoor ten onder gaan.

 

Gr.Joh.Ev. VII /141 (3,4) (N.O.p.188) De Heer: "God is geen trotse keizer op een gouden troon, die zijn onderdanen als verachtelijke wormen beziet en elk met de dood be­dreigt die Hem zonder toestemming wil naderen. God is tot in eeuwigheid een volmaakt Meester in het grootste alsook in het klein ­ste. De mens is echter het volmaaktste van de ontelbaar vele ver­schillende schepsels, het hoogtepunt van de goddelijke liefde en wijsheid en ervoor bestemd een evenbeeld van God te worden. Hoe zou God zich dus voor Zijn meest voortreffelijke werk schamen en het voor onwaardig houden als dat Hem zou naderen ?!"

 

Gr.Joh.Ev. 11/6 (3) (N.O.p.187) De Heer: "Gods hoogste zaligheid is de mens die zich in Zijn orde ontwikkelt. In hem vindt God Zijns gelijke weer."


De mens als een drieëenheid van geest, ziel en lichaam

 

1. De menselijke drie-eenheid

 

Gtr. p. 380.

a) De mens is volgens de leer van de Nieuwe Openbaring een drie-eenheid van geest, ziel en lichaam. Het lichaam heeft in deze drieklank een meer ondergeschikte, dienende betekenis. Het heeft geen andere taak dan voor de ziel en de geest een vat en een deugdelijk werktuig te zijn, door welks opbouw, instandhouding en wijs gebruik de ziel onder leiding van de goddelijk verlichte geest de bereidwillige en gezegende dienst in Gods orde moet le­ren. Over de belangrijkheid dat de mens zich van zijn ware wezen bewust wordt, informeert de Heer een bekeerde Farizeeër: het leven van de mens bergt in zich een hoeveelheid vragen, waarvan het einde niet te vinden zou zijn zonder verlichting van boven. Zo is ook de verhouding tussen lichaam en ziel een diep raadsel en juist vandaag de dag worstelt de mensheid in het bijzonder om inzicht te krijgen in deze dingen. Kunnen we de ziel door het lichaam en het lichaam door de ziel genezing verschaffen? Wat zal er dientengevolge gebeuren als het lichaam in zijn hoedanig­heid en zijn functies niet in orde is? Wat heeft over deze vraag­stukken de grote bode uit het rijk van het licht, Jakob Lorber, te zeggen ? Hoe kan de zieke mens vanuit geestelijk standpunt ge­holpen worden?

 

Gr.Joh.Ev. III/24 (6 -12,14)

b) (De Heer:) "Zie, de mens is volledig naar Gods evenbeeld geschapen en wie een volmaakt besef van zichzelf wil hebben, die moet weten dat hij als één en dezelfde mens uit drie persoon­lijkheden bestaat. Je hebt een lichaam voorzien van de nood­zakelijke zintuigen en van de voor een vrij, zelfstandig leven no­dige ledematen en bestanddelen.

Dit lichaam heeft voor de benodigde verfijning van de in hem wonende ziel een geheel eigen natuurleven dat zich van het gees­telijke zieleleven in alles sterk onderscheidt. Ook de ziel is op zich een volledig mens met de geestelijk-substantieel zelfde be­standdelen als het lichaam en naar een hogere geestelijke analo­gie zich daarvan net zo bedient zoals het lichaam dat doet van zijn materiële. Hoewel enerzijds echter het lichaam en anderzijds de ziel twee verschillende mensen of personen voorstellen, van wie elk voor zich een voor hem typische bezigheid uitoefent, vor­men ze in wezen slechts één mens. Het lichaam moet de ziel dienen en deze met haar verstand en wil het lichaam reden waar­om de ziel voor de handelingen waarvoor ze het lichaam gebruikt net zo verantwoordelijk is als voor haar eigen handelingen, die uit allerlei gedachten, wensen en begeerten bestaan. Als we het leven van de ziel echter nader beschouwen, dan zullen we spoedig ontdekken dat ze zich als een substantieel mensenwezen niet op een hoger niveau bevindt dan de ziel van een dier, waarbij van een verstand en van een hogere, vrije beoordeling der dingen en verhoudingen geen sprake is. Dit hoogste, aan God gelijke ver­mogen in de mens komt tot stand door een zuiver essentieel, geestelijk derde mens, die in de ziel aanwezig is. Door hem kan de ziel het ware van het verkeerde, en het goede van het kwade onderscheiden, kan ze volledig vrij denken en willen en zich vol­ledig aan haar geest gelijk maken, indien ze met haar vrije wil voor het ware en goede besluit. Hoewel een in de geest dus vol­ledig wedergeboren mens slechts één volmaakt mens is, bestaat zijn diepste wezen toch te allen tijde uit een goed te onderschei­den drieheid."

 

Gr.Joh.Ev.III/42 (4:6)

c) (Mathaël tot de bekeerde Suetal:) "Vriend, wanneer je dit nog niet weet, dat in elke ziel een geest van al het leven woont, dan kun je zeker nog lang niet (het ware wezen van de mens en je­zelf) begrijpen. ..

De ziel is immers slechts een vat van het leven uit God, maar nog langniet het leven zelf; want zou ze het leven zelf zijn, welke pro­feet zou haar iets van het bereiken van het eeuwige leven, of om­gekeerd van een mogelijk eeuwige dood, hebben kunnen vertel­len? Omdat echter de ziel pas op de weg van de ware, goddelijke deugd tot het eeuwige leven kan geraken, hetgeen ook nog door veel voorbeelden kan worden bewezen, dan kan ze toch onmoge­lijk het leven zelf, maar slechts een vat zijn om dit op te nemen.

Slechts een vonkje in het centrum van de ziel is dat wat men Geest Gods en het eigenlijke leven noemt. Dit vonkje moet gevoed worden met geestelijke spijze, zijnde het zuivere Woord van God. Door deze spijze wordt het vonkje groter en machtiger in de ziel, trekt uiteindelijk zelf de mensengestalte van de ziel aan, door­dringt de ziel tenslotte volledig en vormt aan het eind de gehele ziel in zijn wezen om. Dan wordt de ziel echter zelf ook totaal leven, dat zich als zodanig tot in het diepste doorgrondt".

 

2. Over de geest al.s het fundamentele leven van de mens

 

Gr.Joh.Ev. IV/76 (9-11)

(De discipel Johannes:) De geest is het meest innerlijke gezichtsver­mogen van de ziel, waarvan h et licht alles doordringt omdat het een heel innerlijk en zuiver licht is. Wanneer jouw geest in jou wak­ker wordt zul je zijn stem als lichtende gedachten in je hart ervaren. ­Hier moet je goed naar luisteren en je daarin je gehele levenssfeer naar richten, dan zul je daardoor voor je geest een steeds groter arbeidsterrein verschaffen; aldus zal de geest in jou tot mannelijke grootheid groeien en zal je gehele ziel doordringen en met haar je gehele materiële wezen. Heb je die zienswijze bereikt dan ben je ook in staat niet alleen dat te zien en te begrijpen wat alle natuurlijke mensen met hun zintuigen zien en waarnemen, maar ook die dingen die voor de gewone mens niet te onderzoeken zijn.

 

 

3. Geestelijke anatomie van de mens

 

a) Uit: 'Weltbild des Geistes', inleidende opmerking naar V.Mohr:

 

Men kan niet verwachten met behulp van zuiver materiële metho­den en hun middelen tot in de mysteriën van het leven door te drin­gen.

Hier blijft de mens steeds op de gave van het innerlijk schouwen, op de kracht van het zien van zijn geestelijk oog, aangewezen. Het is geen toeval dat juist de contemplatieve wijze van beschouwen uit het Oosten ons in talloze, vooral oud-Indische geschriften, een ana­tomie van het fijnstoffelijke mensenlichaam heeft nagelaten: van dat etherlichaam dat het vegetatieve leven van het fysieke be­staan regelt en welks straalorganen (chakra's) het verbindende ele­ment tussen het primaire zieleleven van de mens en het door hem mede opgewekte leven van het lichaam vormen.

De afwijzing van deze feiten door de westerse medische wetenschap is de reden waarom deze in principe nauwelijks meer in staat is ver­der te komen dan het tot nu toe bereikte. Hoger nog dan dit naar binnen gekeerde psychische schouwen staan die zeldzame kennis­gevingen van de geest, die door het inspiratieve 'innerlijke woord' soms aan de aardemens worden gegeven. De tot op heden belang­rijkste drager van deze goddelijke gave was de mysticus Jakob Lorber. In zijn geschriften staan op meerdere plaatsen belangrijke aanwijzingen met betrekking tot het wonder van het menselijk lichaam met de grote verscheidenheid aan kunstige organen en hun doel in het totale verband van alle cellen. De basis wordt gevormd door de leer van de drieëenheid van de mens: zijn meest innerlijke geest als de leidende vonk van God, zijn psychische wezen als de krachtenwereld welke hem leven en vorm schenkt en zijn fijn­ en grofstoffelijke lichamelijkheid als de draagster van idee en kracht.

In deze zin drukt elk lichaamsorgaan een stoffelijk vorm gekregen geestelijk scheppingsidee uit, die -door de krachtstroom van de ziel doorweeft­ zo lang organisch leven aan de dag legt tot de kracht­bron van de ziel zich weer uit de stof terugtrekt. Men zegt dan dat het leven uit het lichaam is vervlogen. Het werkt voortaan alleen in het zielelichaam verder, terwijl het aards-stoffelijke omhulsel uiteenvalt en tot de ongedifferentieerde elementaire materie terugkeert, waar­uit het door de wil van de geest en de zielekracht eens werd ge­vormd.

 

 

b) Het hart als drager van h et leven

 

Gr.Joh.Ev. V/114 en VIII /56 e.v. (geciteerd naar V.M.) (Jezus sprak:) ..."Het lichaamsorganisme van de mens heeft dicht­bij in het midden van het hart zijn levensader: een heel klein klompje van waaruit het gehele lichaam wordt gestimuleerd. De de­len van dit ene klompje van de hartzenuw zijn zo toegerust om de levensether uit het bloed en uit de ingeademde lucht zodanig in zich op te nemen, dat ze allereerst zelf volledig levensvatbaar blijven en daarna deze activiteit aan het totale organisme doorgeven, waardoor het gehele lichaam langs de daarvoor geëigende weg wordt gestimu­leerd. De geringste verwonding van dit deel van het hart, waarin zich de genoemde belangrijkste levensader bevindt, heeft de directe dood tot gevolg.          .

Deze kleine zenuw, die voor de mens van zo'n levensbelang is, ligt niet precies in het midden van het hart, maar meer aan de linker kant ervan. Weliswaar bevindt zich in het midden van het hart ook een erg groot levenscomplex, maar dit is niet de belangrijkste zetel van het leven, maar vormt slechts een plek om de levensvoedingsstof uit het bloed en de lucht op te nemen en te bewaren. Daar wordt deze pas door de belangrijkste levensader opgenomen en erdoor be­vrucht als een voor het leven dienstige substantie, dat wil zeggen tot het tijdelijke mede-natuurleven van de zieI, die zonder deze zenuw helemaal niet in verbinding zou kunnen komen met het organisme van het lichaam.

Deze levensader aan de linker hartkant is een heel onooglijk, buiten­ gewoon klein wratje, zoals het kleinste gevoelswratje aan de onder­ste bal van de kleine teen van de linker en op overeenkomstige wijze ook van de rechter voet. (Deze gevoelswratjes, die alleen maar door de opperhuid worden bedekt, zijn de belangrijkste geleiders van het gevoel in de gehele voet. Wie derhalve zijn kleine tenen moet mis­sen, zal veel moeilijker lopen dan wanneer hij de andere tenen zou moeten missen. ...

..."Verder bevinden zich in het hart twee buitengewoon kleine kamertjes die overeenkomen met de beide grote bloedkamers (rechter en linker kamer van het hart). Voor het menselijk oog zijn deze beide kamertjes nauwelijks als kleinste punt zichtbaar. En toch bepalen ze alleen al door de manier waarop ze zijn toegerust het leven van het hart en daarmee ook het gehele leven van het lichaam in zijn ontelbare delen en organen. Het eerste en belangrijkste kamertje komt overeen met dat wat tot de geest en het leven ervan behoort. We willen het daarom het ware of bevestigende (positieve) noemen. Het tweede, in zekere zin minder belangrijke, -hoewel het voor de natuurlijke instandhouding van het lichaam absoluut nood­zakelijk is -willen we het met de

materie overeenkomende, der­halve het ontkennende (negatieve) noemen. Want het heeft in zich zelf geen eigen leven, maar is slechts een vat om het leven op te ne­men dat het met elke hartslag weer opnieuw uit het positieve kamer­tje opneemt en dan door het bloed aan het gehele lichaam doorgeeft. Uit dit beeld valt gemakkelijk af te leiden hoe het hart eruit ziet en moet functioneren om het aardse lichaam als basis voor het leven te dienen. Dat het hart daarenboven nog op een buitengewoon kun­stige, mechanisch-organische manier is toegerust ter continuering van het daarin ontwikkelde leven is zonder nadere verklaring begrijpelijk. Wantwaar iets verder geleid moet worden, moeten ook wel ge­baande wegen en middelen bestaan.

Het bevestigende levenskamertje in het hart is -wat betreft zijn stoffelijke delen -wel het onooglijkste deeltje van het gehele lichaam. Het wordt door de mens, die hierdoor toch kan leven, hele­maal niet herkend en blijft derhalve onopgemerkt. En toch moet elk mens die zichzelf en God waarachtig wil kennen geestelijk deemoe­dig en volgzaam in dit nietige hartkamertje binnengaan en het daar­uit ontvangen leven geestelijk weer teruggeven. Als een mens zoiets doet dan vergroot hij het levenskamertje en verlicht het door en door. Hiermee wordt het gehele hart en van daaruit de gehele mens nieuw leven geschonken en herkent hij God in zich. Want hij is nu in staat te aanschouwen hoe het  leven in dit hartkamertje uit God binnenstroomt en hier samenkomend zich tot een vrij, zelfstandig leven omvormt. In dit kamertje is dus de eigenlijke geest uit God werkzaam. Gaat de mensenziel door nederigheid en liefde in dit ka­mertje tot de eeuwige liefde van God binnen, dan bereikt ze de wedergeboorte van de ziel in de geest uit God, hetgeen de mens pas tot het evenbeeld van de Schepper maakt."

 

 

c) Bouw en functie van de menselijke hersenen

 

Gr.]oh.Ev.IV/232 e.v. (geciteerd naar V.M.) (De Heer:) " ...Voor Mij op de tafel lagen vier sneeuwwitte kiezel­stenen. Het waren twee grote en twee kleine, overeenkomstig de grote voorhoofdhersenen voor de beelden van het Licht en de klei­ne achterhoofdhersenen voor de tekens van de kIanken. Ik raakte de stenen aan en ze werden doorzichtig als bergkristal. Daarop be­ademde ik ze en ze deelden zich in miljoenen kleine piramides van vier vlakken, die elk uit drie zijden of buitenvlakken en een onder­vlak bestonden. De twee stenen rechts van Mij stelden hersenen voor die op de juiste wijze waren geordend, de twee stenen links van Mij hersenen die verkeerd waren geordend, door verkeerde opvoe­ding en andere achteraf kwade invloeden die gewoonlijk van de mens uitgaan.

Er waren niet louter zuivere piramiden, maar daarnaast waren ook allerlei andere vormen, figuren en types te zien die des te exacter waren naarmate Ik door het beademen deze nabootsingen van de hersenen tienvoudig had vergroot.

Nu zei Ik: "Kijk, hier aan de rechterkant bestaan de grote voorhoofd­hersenen louter uit bijzonder regelmatige piramides net als de kleine achterhoofdhersenen, alleen zijn de laatste drie keer zo klein, maar voor het opnemen van luchtvibratie getallen (klankbewegingen) meer dan groot genoeg voor de zielom het waar te kunnen nemen. Bekijk nu die beide groepen aan Mijn linker kant! Hier gaat het om heel verschillende vormen die nergens in elkaar passen.

Nu adem Ik echter onze vier hersengroepen nog één keer aan en voor onze hersenpiramides zie je twee kleine stiften. Voor elk omgere­kend naar haar vlakken acht. Met deze bijzondere stiften worden ­door middel van de vibrators van de hiertoe aanwezige hersenze­nuwen, die met de gezichts­ en gehoorszenuwen in een organisch ­mechanische verbinding staan -de wanden hetzij volgens een ze­kere ordening beschreven of met andere, dienovereenkomstige geestelijke lichtbeelden gemerkt. We gaan nu de stiften met een lymfe vullen en zullen onze beschouwingen eerst bij de geordende hersenen beginnen. Ik wil dat deze hersenvlakjes, uitgaande van een harmonisch gevoel, zowel van de kant van het gezicht als ook van het gehoor goed worden volgetekend! Wat bemerkten de aan­dachtige waarnemers nu? Ze zagen hoe uit de kleine stiften rood­achtige en blauwachtige sterretjes zich over de hersenwandjes uitstortten en wel in zo'n regelmaat dat een nauwlettend oog daarin allerlei wonderlijke, kleine beelden kon gaan ontdekken. Ik zorgde er daarom ook voor dat de ogen van hen die toekeken een sterk vergrotende kracht kregen, omdat anders de waarnemers van deze kleine lichtbeelden en vormen niet veel zouden hebben waar­genomen. Omdat ze nu echter de hersenvlakjes duizendvoudig ver­groot zagen, konden ze wel erg veel ontdekken.

Ik vroeg Cyrenius wat hij nu zag en hij antwoordde:

(Cyrenius:) "Heer, wonder boven wonder! Uit de zeer beweeglijke piramide-obelisken, waarvan de vele organen dwars door elkaar heen lopen, stroomt voortdurend een hoeveelheid sterretjes die een lichtrode en lichtblauwe kleur hebben. de beide stiften, voelho­rens voor elk piramidevlak, bewegen zich vonkend onafgebroken over deze voor hen staande vlakken heen en bestrooien ze met deze sterren. Men zou kunnen denken dat door dit schijnbaar zinloze toevallig heen en weer bewegen op het driezijdige vlak niets anders dan gekriebel zou ontstaan. Maar er ontstaan echter als vanzelf geordende beelden en het is zelfs aangenaam om ernaar te kij­ken! Nu merk ik hoe de beide zuiltjes heel rustig worden zodra een vlak helemaal is vol getekend. Het is nauwelijks te geloven dat deze duizenden en nog eens duizenden tekens en beelden in zo korte tijd door de twee levendige stiften op het vlak kunnen worden inge­tekend. Hoewel we de vlakken op manshoogte waarnemen, zijn de vormen weliswaar nog klein, maar ze staan daar in volmaakte zui­verheid! Waarom zij n echter in het achterhoofd op de aan het voor­hoofd precies gelijke vlakjes geen beelden te ontdekken? Ik zie hier­op niets anders dan lijnen, punten en een soort haakvormige tekens, waaruit ik niet kan opmaken wat het betekent."

Ik zeg: "Dat zijn tekenen van klanken en van het woord. Ze staan daar echter niet zo maar, maar ze staan steeds met een vlak van een voorhoofd-hersen-plaatje in een polaire verbinding. Hiermee wordt de klank of het begrip, zoals deze door middel van tekens op het achterhoofd-vlakje schijnt te zijn opgebracht, op hetzelfde moment gewoonlijk ook op de beneden liggende vlakken van een voorhoofd­piramide als een overeenkomstig beeld aangetekend, om zo voor de ziel gemakkelijker herkenbaar te zijn. Daartoe moet een hoeveelheid zenuwbanen van elke hersenpiramide van het achterhoofd naar de overeenkomstige piramide van het voorhoofd leiden, omdat anders niemand zich van een gehoord begrip of van een d.m.v. woorden be­schreven omgeving of handeling een duidelijke voorstelling zou kunnen maken.

Niet gearticuleerde klanken, maar ook muziek worden daarheen niet doorgezonden, waardoor ook geen mens zich onder een klank, een harmonie of melodie een ding kan voorstellen. Want zulke klan­ken worden niet op hersenvlakken van het voorhoofd opgetekend, maar blijven alleen op een overeenkomstig piramidevlak van het ach­terhoofd als lijnen, punten of haakjes vastzitten. Daarvoor gaan ech­ter, van de met zuivere klanken opgetekende piramidevlakken van het achterhoofd, zenuwen door het ruggengraatmerg naar de maag­holtezenuwen (zenuwstelsel van de zonnevlecht) en van daaruit naar het hart. En dit is de reden waarom zuivere muziek hoofd­zakelijk alleen maar op het gevoel werkt en men het voelend kan pakken. Maar van het gemoed (hart) opstijgend, kunnen zulke klan­ken toch door het licht van de liefde als kleine sterren door de twee obelisken in vormen op de hersenwandjes worden getekend. Ze zijn dan niet zelden de ware gidsen van de ziel in de leefwereld van de geest; leer derhalve van en Iaat je onderrichten door zuivere mu­ziek, want ze is de ziel zeer behulpzaam om met haar geest volledig één te worden. Onzuivere en obscene muziek bewerkt echter juist het tegendeel. Gij hebt nu ondergaan hoe zelfs de klanken langs een omweg toch nog iets aanschouwelijks voor de ziel worden, weliswaar niet als zakelijk beeld, echter wel als vormen en tekens van een hogere geest zoals men deze op de oude cultuurmonumen­ten van Egypte aantreft.

Dit alles komt echter slechts bij juist geordende en niet beschadigde hersenen voor, doordat ze op de juiste wijze zijn voorgevormd uit het gevoel, waarbij de hersenpiramides allereerst door het licht van de liefde met allerlei geestelijke vormen en zielsvormen worden be­schreven.

Na dit voorwerk moeten we voor het begrip van de hele zaak er nog op letten hoe uiteindelijk de zielook de beelden uit de materiële wereld in dezelfde hersenwandjes Iaat inprenten. Ik wil nu dat ook de door het oog komende beelden daar zelf ingetekend verschijnen! Wat zie je nu? I(ijk nu naar de voor twee vlakken aangebrachte schrijf-obelisken en zie hoe deze opeens helemaal donker zijn ge­worden. Het lijkt alsof ze met een heel erg donker sap zijn volge­gooid. Kijk, hoewel allen reeds exact met wat ons omgeeft nauwkeurig op de vlakken zijn ingetekend, maar niet eenzijdig en dood, maar veelzijdig en levend. Elk van onze bewegingen wordt hier duizenden keren weergegeven en toch blijft een vroegere of ook duizend vroe­gere posities in de binnenste vertrekken van de piramide opgete­kend. Ze zijn daar voor het oog van de ziel direct zichtbaar omdat ze altijd door het geestelijke licht der ziel worden verlicht. Aldus wordt dat tot stand gebracht wat men vooreen deel 'geheugen' noemt en vooreen deel 'herinnering', omdat het binnen de hersenpiramides vastzit. Langs de weg van de meest veelsoortige reflectie vermenig­vuldigen zulke 'indrukken' zich echter zo, dat men één en hetzelfde voorwerp ontelbare malen met zichzelf mee kan dragen.

Dat is de reden dat elk mens in zijn ziel en nog ontegenzeglijk meer in zijn geest de gehele schepping, van het grootste tot het kleinste van haar bestanddelen, in zich draagt omdat hij zelf daar immers uit is voortgekomen. Alle tekeningen uit de sfeer van de uiterlijke wereld van de natuur verschijnen weliswaar op zich zelf als donkere beel­den. Maar de achter hen staande lichtende beelden uit de sfeer van de geest verlichten deze beelden van de natuur, zodat de ziel ze in haar innerlijkste gestel kan doorzien en begrijpen. Bovendien staan in het bijzonder de voorhersenen in voortdurende verbin­ding met reuk­ en smaakzintuigen, zoals het achterhoofd met de algemene gevoelszenuwen. Ook deze laten op speciaal daarvoor be­stemde hersenwandjes bepaalde kenmerken achter, waaruit de ziel direct en gemakkelijk herkent hoe bijvoorbeeld een bloem ruikt of een gerecht smaakt. Want de wijze van toegerust zijn is zodanig dat elk reuk­ of smaakwandje door zeer gemakkelijk te prikkelen zenu­wen in nauwe verbinding met het wandje van een of ander ding staat. Zodra nu een bekende geur de reukzenuwen in beweging zet, dan wordt dit direct op één van de vermelde piramidewanden uitge­beeld die bij de geur hoort. Van daaruit wordt direct de overeenkomstige wand van het ding gestimuleerd, waardoor de ziel snel en ge­makkelijk ervaart waarmee ze in dat geval te maken heeft. Datzelfde geldt ook voor de processen die zich afspelen bij de smaak. Op de­zelfde wijze doet zich aan de zielook een proces van een algemeen gevoel voor door het achterhoofd, waardoor de zaak waardoor het gevoel werd opgewekt, in haar vorm en hoedanigheid wordt uitge­beeld. Dit alles gebeurt echter slechts bij zeer goed geordende her­senen. Bij verkeerd gevormde hersenen zullen we in dit verband nauwelijks vage overeenkomstigheden aantreffen.

Bekijk deze goede, oergeordende hersenen! Wat een helderheid in de beeldcomposities. Alles is licht en alle vormen zijn zowel in hun uiterlijke begrenzing als in hun organische opbouw zichtbaar en van de allergrootste helderheid. Wat moet een ziel hier een duidelijk be­grip en een heldere voorstelling van alle dingen en verhoudingen hebben! Hoe wijs en in elk opzicht levenskrachtig is zo'n mens!

Nu echter hebben we vervormde hersenen voor ons en we zullen zien hoe een en ander door een achteraf verkeerde opvoeding nog meer ontaardt. Zie, wat een chaos deze hersenen zijn! Nergens een geordende samenhang, slechts hier en daar een verschrompeld her­sen-piramidetje. Alles lijkt meer op een puinhoop dan op een geordend orgaan. Menige hersenen zien er zo reeds in het moeder­lichaam uit (door een verkeerde ontwikkeling van de ziel!). Ja, als men het bij het kind daar nog bij zou laten en men zou tien jaar ach­tereen aan een zorgvuldige ontwikkeling van het gevoel wer­ken! Waar denkt men echter nog zo? De verstandigen van deze we­reld hebben weliswaar in menig opzicht meestal een scherp maar egoïstisch verstand. De reden van deze scherpzinnigheid ligt daarin dat de piramide-hersenwandjes bij ieder mens tenminste in het mid­den van de hersenen voor een deel en regel voor regel in stand blij­ven. Daarom is het verstand van de wereld zo nu en dan in staat voor zuiver aards doeleinden zelfs iets bijzonders voort te brengen. Maar voor zo'n mens blijft al het innerlijke, alles wat geestelijk diep gaat, verborgen.

En zie, dat alles vindt z'n wezenlijke oorzaak in de reeds verkeerde aanleg van de hersenen in het moederlichaam en daarna in de nog slechtere opvoeding van het hart en het gevoel. Zou tenminste na de geboorte nog van een juiste opvoeding in de genoemde zin sprake zijn, dan zouden daardoor de voorgeboortelijk vervormde her­senen voor het grootste deel weer genezen kunnen worden. Zulke mensen zouden daarna grote helderheid en levenskracht kunnen bereiken en door de krachten van de waarachtige hartewarmte zou zich na jaren datgene wat verloren was weer helemaal laten vervan­gen. Van een mens met vervormde, duistere hersenen dringt geen lichtstraal -die de eraan beantwoordende geestelijke vormen in zich draagt - uit de stoffelijk-materiële hersenen tot zijn geestelijk ­psychische hersenen door; daardoor blijven ook de totaal verkom­merde hersenwandjes van de ziel in zichzelf duister en leeg. Zelfs als het licht van de geest tot deze wandjes zou doordringen dan zou dat de ziel net zo weinig baten als wanneer iemand licht zou aan­ brengen in een volledig leeg vertrek. Wanneer echter het geestesoog in de hersenwandjes van de ziel kijkt, en ze zijn leeg, dan Iaat het ook geen licht meer binnendringen en de ziel blijft verder duister. Dan zijn haast opnieuw geweldmiddelen nodig om tot een daad­werkelijke opleving van het gevoel te komen, zodat op die basis weer juiste wegen kunnen worden ingeslagen.

Nu wil Ik u laten zien wat het effect is als de eerste begrippen om­trent de wereld in zulke beschadigde hersenen van een kind worden ingeprent. U zult nu merken hoe de obelisken op een vlak van één van de her en der liggende piramides plomp en traag van een be­paalde zaak een schamel beeld bestaande uit een erg donkere sub­stantie gaan aanbrengen. Het gevolg van het neer kladderen van deze tekens is dat de ziel van zo'n kind uit het hem voorgehouden begrip m.b.t. een zaak geen wijs kan worden, tot het pas na honderden ke­ren in staat is een enigszins duistere voorstelling te vormen. De reden ervan ligt in de onrijpheid van de weinige op zichzelf nog juist geordende hersenwandjes. De ervoor aangebrachte tekenpotloden, zelf nog zwak en ongeoefend, worden -zonder oefening van de ziel en zonder de juiste substantie te bezitten -met geweld ge­dwongen op de ruwe en nog niet geprepareerde piramidevlakken te tekenen. Daardoor vloeit het beeld steeds opnieuw weg en moet het vaak talrijke keren worden getekend om op de onrijpe wand vast te blijven zitten. De ziel neemt dan slechts de flauwe contouren van de buitenkant waar en van een doordringen tot een begrip is maar nauwelijks sprake. Door het veelvuldig gedwongen zijn worden ver­volgens de bruikbare hersenwandjes met zwart lymfe bezoedeld en ook de geestelijke Godsleer wordt net als de tafels van vermenigvul­diging in de hersenen ingeprent zonder de vorming en ontwikkeling van het hart en het gevoel te kunnen dienen.

Omdat nu door geen actievere gevoelsaandoening geestelijk licht van het hart naar de hersenen opstijgt, moet de ziel in plaats van op het aanschouwen zich op het betasten van haar duistere, stereotype beelden van het hersenvlakje gaan toeleggen. Doordat echter zo'n verkommerde ziel slechts door het betasten van die vlakken tot kennis geraakt, ontkent ze ook in het aards bestaan alle begrippen van de geest, en houdt ze slechts voor reële waarheid wat ze met haar grove aardezintuigen kan betasten. Die beeldvoorstellingen van verkeerde hersenen, die meestal geen piramidale ontwikke­ling kennen, dienen nergens toe. In de ziel brengen ze slechts het gevoel van een troosteloos zich-niet-bewust-zijn voort. Met zulke mensen is daarom elk gesprek over hogere en bovenaardse dingen vruchteloos, want als zij de natuurlijke dingen reeds moeilijk begrijpen, hoe zullen ze dan geestelijke of hemelse waarheden begrijpen, daar het h un ziel immers aan het innerlijk licht ontbreekt?"

Wie bij een kind in plaats van het gevoel eerst het verstand aan een bepaalde ontwikkeling onderwerpt, brengt de ontwikkeling van zijn hersenen in het ongerede. Zijn de hersenen nog niet voor tweederde volwaardig gevormd en worden ze belast door woorden, beelden, getallen en tekens in geweldige hoeveelheden op de nog zeer zachte en waterige hersenwandjes op te nemen, dan worden deze piramide­vlakken aan de ene kant zeer verhard en aan de andere kant echter door de inspanningen van het geheugen volledig misvormd. Alle hersenen worden hierbij reeds veel eerder met allerlei indrukken volgeplakt en voor het opnemen van de subtiele tekens volledig ontoegankelijk gemaakt; deze tekens die uit het gevoel opkomen zou­den zich juist op de ontvankelijke hersenwandjes moeten inprenten. Komt later de ziel vanuit het gevoel met de één of andere hogere geestelijke waarheid in aanraking, dan kan deze zich niet hechten en de ziel kan haar niet 'grijpen'. Daarnaast heeft de ziel steeds een hoeveelheid grof -materiële wereldbeelden, als een dicht woud, voor zich en kan hierdoor de oneindig vele tere tekens (van het gevoel) slechts heel zwak aanschouwen. Bespeurt ze soms zulke wazige beelden die heel zacht de hersenen worden aangeboden, en die uit het hart zijn gekomen, dan doen deze zich voor als een vertekend beeld omdat de groffe beelden van de materie (zintuiglijke indruk­ken) voor het geestelijke beeld komen te staan en dit voor een deel bedekken of zelfs verwoesten. In de voor eens vastgestelde maatschappelijke structuur gaat het, voor wat betreft het beschouwen door de ziel, om de weg via de hersenen. Bij het mechanisme van het menselijk lichaam is er sprake van een strenge mathematische orde, waarbij alles ook geen duimbreed van z'n plaats verwijderd kan worden en niet kan worden gewijzigd zonder een totale verandering van het gehele organisme tot gevolg te hebben. Zo is het ook bij het organisme van de ziel, dat echter veel teerder en geestelijker is dan dat van het stoflichaam. Ze kan gedurende het aardse leven slechts zien en horen door middel van de hersenen van het stoffelijk li­chaam. De andere indrukken, die afgestompt en onverklaarbaar zijn, kan de ziel weliswaar ook met andere zenuwen waarnemen maar, deze moeten eveneens met de hersenzenuwen in voortdurende verbinding staan, omdat anders het gehemelte niet in staat zou zijn om te proeven en de neus geen reukvermogen zou bezitten.

Zolang de ziel in het aardelichaam is blijven de hersenen haar belangrijkste orgaan om te kunnen zien. Zijn deze op de juiste manier gevormd dan zal de zielook de vanuit het gevoel in de hersenen in­geprente beelden van het leven exact zien en ernaar denken, beslis­sen en handelen. Daar waar bij een ander waarnemen van de ziel gedurende de tijd dat het lichaam leeft (bijvoorbeeld door de maag­holte, zonnevlecht) de hersenen van het hoofd er niet deelachtig aan zijn, resteert de ziel geen herinnering, maar hoogstens een dof ver­moeden. Wat echter bij het innerlijk aanschouwen van de hersenen door de ziel zich in de hersenen van de ziel vasthecht, kan alleen door de geest worden gezien en bewust worden gemaakt. Misvormde lichaamshersenen h.ebben voor het innerlijk schouwen van de ziel helemaal geen nut. Indien de hersenen echter naar de juiste orde vanuit het hart worden gevormd, zullen de geestelijke beelden van het leven zich eerder in de hersenwandjes inprenten dan de materië­le beelden. En omdat geestelijke beelden een licht zijn, worden de indrukken van de omringende werkelijkheid die erop volgen verlicht en daarmee tot in elk deel volgens de ware wijsheid begrijpelijk.

(De bovenstaande leer van de ziel en de hersenen bevestigt met het tweevoudige stempel dat op de hersenen wordt gedrukt, nl. door de geestelijke impulsen (beelden van licht uit het hart) en door de zintuiglijke indrukken van buitenaf (materiële beelden) de belangrijkheid van een juiste ontwikkeling van de hersenen voor de psychische structuur van elk mens. Een geestelijke en fysieke anatomie, die elk tot nu toe verricht wetenschappelijk onderzoek ver in de schaduw plaatst! -de uitgever).

 

d) Bouw en functie van de ingewanden

 

Ed. hfd.10 -12 (geciteerd naar V.M.) Na een uiterlijke beschrijving van de milt licht d e

H e e r over de functie ervan het volgende toe: "De bloedvaten die in de milt in bui­tengewoon grote aantallen verspreid zijn, beginnen in één enkel vat dat met de maag in verbinding staat en eindigen weer in een hoofd­vat dat in directe verbinding met het hart staat.

Tevens wordt het gehele miltweefsel door een tere huid omgeven, waar doorheen de kamertjes en op touwtjes lijkende bloedvaten als donkerrode wratjes zacht glanzend te zien zijn. Omdat de milt een uiterst teer weefsel is, wordt ze bovendien nog door een vetweefsel omgeven, opdat ze vanwege haar voortdurend wrijvende werking goed beveiligd schijnt.

De directe verbinding van de milt met maag en hart heeft als reden het feit dat ze de van de maag in het bloed overgaande sappen in zich opneemt, in werkelijk bloed verandert en dan aan het hart door­geeft. Bij volbloedige mensen kan het daarom gemakkelijk gebeu­ren dat de te volle milt niet al het bloed aan het hart kwijt kan en dat het opgehoopte bloed naar de maag terugkeert, van waaruit het wordt uitgebraakt. Het veel voorkomende opgeven van het bloed geschiedt daarom het meest door de milt en slechts zelden door de longen. -Als het eiwitachtige sap vanuit de maag naar de milt gaat, blijft het bij perioden in parelsnoer-achtige bloedaderen vastzitten en rukt bij elke hartslag een parel verder naar voren, waarmee tegelijkertijd een wrijving van de miltkamers wordt teweeggebracht. Daardoor vullen de kamertjes zich met elektrisch vuur dat tegen­over de maagstreek positief blijkt te werken en tegenover de hart­streek negatief blijkt te werken. Daarom hebben ook de kamertjes rond de maag veel scherpere kanten, terwijl ze in de streek rond het hart meer eivormig worden.

Door dit elektrische vuur dijen de kamertjes van de milt nu eens uit, worden dan weer samengedrukt. En omdat ze aan de kanten zowel met elkaar als ook met elk van die bloedvatbolletjes door kleine cilinders in verbinding staan, beginnen de sappen in de bloedvaten steeds meer te gisten. Dit proces scheidt de in hen nog te sterk aan­wezige koolstof af, dat voor een deel naar de gal voor een deel naar het vetweefsel gaat. Tegelijkertijd ontstaan door deze gisting steeds weer nieuwe blaasjes, die onder de heerschappij van de negatieve elektriciteit ineen schrompelen en vervolgens de vorm van een lens aannemen. Als zodanig worden ze voor de helft met die elektriciteit gevuld, krijgen hierdoor een safraan-gele kleur en komen al als goed bloed in de hartkamer binnen.

Bloed is geen bestendig vocht, maar een brei die de vorm heeft van kleine lenzen en die met deze gladde en glibberige lenzen de negatieve elektriciteit over het gehele lichaam verdeelt. Dit soort elektriciteit verwarmt het gehele lichaamsorganisme. Op de plaats waar de bloedlenzen door de zeer nauwe vaten worden gedreven, barsten ze uiteen, waardoor de huls vloeibaar wordt en in de zoge­naamde lymfesappen overgaat, terwijl de vrijkomende elektrische stof als een ijzerhoudend ether wordt opgebruikt om het zenuw­stelsel te stimuleren.

Net als de milt moet ook de lever als een van de belangrijkste organen van de ingewanden worden beschouwd. De lever is bij het dier en het menselijk lichaam het afscheidingsorgaan van giftige stoffen, die naast de tot leven wekkende voedingsstoffen, in elk voedsel aanwezig zijn. Ieder mens zou na het eten dat hij genuttigd heeft, lichamelijk worden gedood als het lichaam geen orgaan zou bezitten dat alle giftige substanties, hoofdzakelijk koolzuren en blauwzuren, gretig naar zich toe zou trekken en voor een deel door urinelozing af zou voeren. Deze activiteit wordt door de lever ver­richt. Haar bouw lijkt op die van de milt voor wat betreft de inwen­dige samenstelling, naar de vorm is er echter een grotere gelijkenis met de long. De lever bestaat dientengevolge eveneens uit een hoe­veelheid aan elkaar zittende kamertjes die, als bij de milt, slechts iets nauwer met elkaar verbonden zijn. Daarnaast lopen er door de lever hoofdzakelijk vier verschillende vaatbuisjes als gelijkvormige, zich voortzettende organen die over en weer nog door kleinere door­gangsvaten met elkaar verbonden zijn. Een deel van deze vaten ont­springt in het hart en voert in ruime hoeveelheid bloed naar dit deel van de ingewanden, opdat het hier met de nodige hoeveel­heid koolstof en een kleinere dosis blauwzuur wordt verzadigd. Pas dan is het bloed geschikt om de spijsvertering in de overeen­komstige orgaanvaten op gang te brengen en daarenboven de oppervlaktehuid te vormen. Voor het inwendig gebruik is het bloed daarna niet meer te gebruiken. Daarom zijn leverziekten hoofd­zakelijk gemakkelijk herkenbaar aan de opperhuid (geelzucht). Een tweede soort van deze doorlopende vaten gaat van de maag naar de lever. Deze neemt alle waterige substanties op waarin blauwzuur -zeer verdund afgevoerd -door de kleine verbindings­vaten van de lever aan het bloed wordt afgegeven. Het merendeel van het giftige blauwzuur wordt echter uit de lever door de nieren naar de urineblaas geleid, die dit als nutteloze stof volledig uit het lichaam doet verdwijnen.

Een derde vaatsoort gaat weer van de maag uit en verbindt in het bijzonder het slijmvlies ervan met de galblaas in de lever. Door deze kanalen wordt de slijmerige kool­ of galstof van de spijzen in de maag afgescheiden en voor het grootste deel in de galblaas bewaard. Dit met het oog op het feit dat, wanneer er door het genuttigde eten te weinig van deze spijsverteringsstof in de maag ontwikkeld zou worden, dat dan de lever weer iets van haar voorraad aan de maag kan leveren. Want alle spijsvertering bestaat uit een soort gisting, die bij bepaalde voedingsstoffen gemakkelijker optreedt dan bij andere.

Een vierde vaatsoort wordt gevormd door de kleine windaders, die, uit de long komend, in verschillende kronkels door de lever lopen. Voor een deel vormen zij de galblaas en deze wordt in een voort­durend gelijkmatige spanning gehouden. Tegelijkertijd wordt door die vaten steeds een bepaalde hoeveelheid atmosferische lucht en daarmee zoveel zuurstof naar de gal gevoerd dat de inhouden van die stoffen niet beginnen te gisten en daardoor die kwaadaardige verschijnselen in het lichaam voortbrengen, waaruit hoofdzakelijk ontstekingsziekten voortkomen als reumatiek, jicht en dergelijke.

Het is daarom voor de mens zeer schadelijk zich op die plaatsen te bevinden waar hij in plaats van de leven schenkende, zuiver atmos­ferische lucht slechts bedompte lucht zonder voldoende zuurstof in ­ademt.

De actie en reactie van deze vier vaatsoorten wordt net als bij de milt door het elektrische fluïdum teweeggebracht, dat in de eerder ge­noemde kamers door hun wrijvende beweging ontstaat. Allereerst wordt echter het elektrische vuur in de lever hoofdzakelijk door dat van de milt opgewekt.

In het menselijk en dierlijk organisme is de nier in drievoudig op­zicht een zeer opmerkelijk levensorgaan. Ze dient drie essentiële en buitengewoon belangrijke doeleinden, zonder welke het animale leven niet zou kunnen bestaan, de voortplanting ondenkbaar zou zijn en geen levend wezen tot een fysiek opgewekt welbevinden in staat zou zijn. Een zekere vrolijkheid komt vanuit de nieren, reden waarom dit orgaan meer dan eens in de Heilige Schrift wordt ver­meld.

In de eerste plaats heeft de nier de functie het uit de lever afgevoerde en voor het levensorganisme niet geschikte water op te nemen. Het volledig nutteloze deel van dit water wordt verder naar de urineblaas getransporteerd, terwijl een deel dat voor het leven nog van nut is wordt geabsorbeerd,en wordt omgevormd tot de werkelijk materiële stof van het bevruchtende zaad. Weliswaar wordt het zaad ook nog door het bloed opgenomen en naar geheel eigen vaten gevoerd, alwaar het dan als positief polaire kracht door dezelfde negatieve kracht van de zaadballen voor het verwekken geschikt wordt ge­maakt. Hierin ligt de tweede functie van de nier.

De derde, nog belangrijkere werking bestaat daarin, dat de nier door kleine, meer verborgen liggende vaten met hart, longen, maag, milt en lever in een hechte verbinding staat en daardoor -geestelijk be­schouwd -de ziel tijdelijk tot op zekere hoogte van dienst is als een bij de verwekking noodzakelijk arbeidsterrein. En juist daarom brengen de nieren in het natuurlijk leven een zeker opge­wekt welbevinden teweeg, dat weliswaar niet aan dit orgaan zelf, maar aan de ziel en de in haar werkzame geest moet worden toege­schreven. Dit gevoel van vreugde wordt echter fysiek in de nier ver­oorzaakt, waarvan de vorm van een kussen op analoge wijze de in­druk vestigt van een zachte zetel voor de ziel. Ook bij de trance treedt het zielebewustzijn meestal in deze ingewanden binnen, die door de centrale zenuwen met de maagholte in hecht contact staan, door welke omgeving (zonnevlecht) de ziel vervolgens waarneemt en ook in staat is zich met de buitenwereld in verbinding te stellen.

De bouw van de nier vertoont eveneens belangrijke gelijkenis met die van de milt en lever, terwijl ze er zich door de kussenachtige verdeling wezenlijk van onderscheidt. Aan beide kanten van de nier bevinden zich bepaalde zakken die doorwaarneembare instulpingen en door een wit celweefsel van elkaar gescheiden zijn. Ze hangen slechts met de middenlijn als één geheel samen.

Dat is eveneens een wit celweefsel, waardoorheen de belangrijkste kanalen voor het water lopen en de edele zaadstof naar de zakken naast de nieren afvoeren, zaadstof, dat zij opnemen uit het van de naast de nieren afvoeren, het zaad dat zij opnemen uit het van de lever afkomende water. Door middel van de in de zakken voortge­brachte elektriciteit wordt dit sap rijper gemaakt en als subtiele vloei­stof door de tere bloedvaten van de nier opgenomen. Eén geworden met het bloed wordt de zaadsubstantie naar het hart geleid, van­ waaruit het vervolgens door eigen vaten overgaat naar de voor haar bestemde voorraadkamers. Hier ontvangt de zaadstof voor zijn bruikbare werking voortdurend voedsel van de zaadballen en wordt aldus geschikt gemaakt om voor verwekking te kunnen dienen.

 

e) Over de wording van het menselijk lichaam.

 

Gr.]oh.Ev. IV/118 -120 (geciteerd naar V.M.) (De Heer in een leergesprek:) " Wat je daar door je zielskracht om te schouwen ziet als een enorm aantal vurige slangen die zich pijl­snel bewegen, is de werkelijke voedingsstof van al het organische le­ven, een zout van de lucht en de zee, dat de natuurgeleerden eens 'zuurstof' zullen noemen. Deze stof is oorspronkelijk de eigenlijke zielesubstantie en komt als zodanig overeen met de ge­dachten, voordat deze nog in een vormgevend idee worden samen­gevat. Is echter eenmaal een voldoende hoeveelheid van deze levens­stof der ziel ergens samengeklonterd, dan zal zich ook spoedig daarna daaruit een levende vorm vormen. Trekken zulke vuurslan­gen zich met honderden of duizenden tegelijk tot één klomp sa­men, dan begint deze hevig op te lichten. Dit is het teken van het zich vasthechten van die levensvuurslangen en hiermee is ook reeds een idee, onder wat voor (fijnstoffelijke) vorm dan ook, geboren, een idee, dat zich verder tot een schepsel ontwikkelt. Gij vraagt nu wie dan wel deze levensgeesten tot een of andere levensactieve vorm modelleert? Rafaël zal jullie hierop een antwoord geven."

(Rafaël licht toe:) "De stof waaruit alles ontstond wat het oneindige omvat zijn de zuivere gedachten Gods. Wij, in het oerverleden ge­schapen, alleen door de wil van de almachtige Geest van God ge­wekte oerengelen ( de 'Elohim' van het scheppingsverhaal, de 'aarts­engelen' van de christelijke leer) het allereerst, vervolgens alle din­gen en elk wezen echter door ons, die de eerste vaten voor Gods ge­dachten en ideeën waren en zijn. Wij vatten de uit God komende levenwekkende gedachten, die zich aan jullie voordoen in de ge­daante van vurige, lange tongen, samen en vormen naar Gods orde in ons beelden en wezens. En wanneer je naar de materiële stof tot vorming van deze wezens vraagt: deze slangachtige vuurtongen zijn de geestelijk fijnstoffelijke bouwstenen waaruit al het materieel­wezenlijke wordt geschapen.

Voegen zich overeenkomstig de wil van de geest zulke vurige, lange tongen tot een helder stralende vuurbal samen, dan drin­gen de vuurtongen naar elkaar toe en streven allemaal naar het middelpunt. Want hier ligt het centrum van de het meest tot rijping gekomen gedachten, die de toekomstige vorm in zich dragen, en die tot op zekere hoogte de rijkste voedingsstof vormen voor het werk­zaam zijn van de lange tongen. Gij verwondert u weliswaar over mijn verklaring, die uit de eerste omvang van een wezen is afgeleid. Richt echter uw blikken naar de uiterlijke natuur van de dingen, dan zult gij spoedig hetzelfde gemakkelijk terugvinden:

Bekijk bijvoorbeeld de eierstok van een kip. Enkele eiklompies zul­len nog klein zijn als erwten, andere zien er reeds uit als kleine ap­pels. Binnen een lichte, dunne huid bevindt zich niets anders dan een vormloze dooier. Nu wordt deze centrale stof echter steeds meer doorvoed en zet om zich heen het heldere eiwit aan. Na enige tijd wordt van dit eiwit het meest grove afgescheiden en dit hecht zich als een vaste schaal om het ei als bescherming tegen het platgedrukt worden bij de geboorte. Nu begint de kip op het ei te broeden. Wat een veranderingen treden er nu op! In de dooier begint het zich te bewegen en te ordenen, want de juiste vormgedachten (vurige lange tongen) verbinden zich en halen wat het meest verwant is naar zich toe. In het verloop van dit proces, dat zich steeds verder uitbreidt, zult gij spoedig hart, kop, ogen, ingewanden, poten en vleugels van het kuikentje in wording ontdekken. De aldus geordende gedachten (deel-ideeën) trekken dan steeds meer het gelijksoortige uit de stof naar zich toe en vormen alle organen zó, dat deze levensvatbaar zijn.

Heeft zich op deze manier het lichaam ontwikkeld, dan neemt de levensgedachte, waarvan het hele organisme is doortrokken, en wel­ke eigenlijk de ziel is, spoedig waar dat hij zich nog in een kerker be­vindt. Hij begint zich daarom sterker te bewegen, doorbreekt de ker­ker (geboorteproces) en treedt nog krachteloos de grote wereld binnen. Daar begint hij zich met de buitenwereld te voeden en het groeiproces gaat verder z'n gang. We zien nu een ontwikkelde, vruchtbare kip voor ons; een organisch levend wezen dat nu weder­om het vermogen bezit om uit de natuurrijken de specifiek ken­merkende ziele-delen als voedsel tot zich te nemen: de geestelijke voor de verdere ontwikkeling van hun levensziel en de meer grove (het stoffelijke van de voeding) niet alleen voor de instandhouding van het organisme, maar ook om opnieuw gelijksoortige wezens voort te brengen.

De aard van het geslacht vindt z'n oorzaak in het telkenmale meer of minder aanwezig ziin van de oorspronkelijke zwaarte, dat wil zeg­gen van de grondigheid en de kracht van de levendige grondgedachte van de ziel. Is deze reeds in oorsprong erg gedegen, zodat deze zich in zichzelf een idee vorm t ( een geestelijke samenvatting van gedach­ten) dan zal zijn ontwikkeling in de richting van de mannelijke ge­daante gaan. Bevindt zich echter het primitieve van de grondge­dachte met betrekking tot het leven op een lager niveau (waarbij nog ontwikkeling nodig is) dan zal de ontwikkeling in de richting van de vrouwelijke gedaante gaan.

Door de paring van de dieren wordt slechts een geordende activiteit van de reeds in het ei aanwezige ziele grondgedachte van het leven opgewekt, zonder welke deze gedachte in trage rust zou blijven. Zieleklompjes van het dier (zie de vuurtongen) verzamelen zich in een bepaalde ordening en in een bepaald aantal in elk moeder­lichaam. Ze wekken eerst het wijfje, dit wekt dan het mannetje voor de bevruchting; niet echter om nieuw zaad in de moeder in te bren­gen, maar slechts om het reeds in het moederlichaam aanwezige levensklompje tot daadkracht op te wekken. Dit geschiedt doordat het zaad van het mannetje -dat uit meer vrije, ongebonden levens­geesten bestaat -de gebonden levensgeesten in het eiklompje van de moeder in een soort revolutie brengt en zo tot activiteit dwingt, zonder welke dwang de levensgeesten in traagheid volhar­den en nooit tot de vorming van een wezen zouden overgaan. De zaadgeesten van het mannetje geven aan die in het vrouwtje geen rust, aan welke prikkel de levensgeesten van de moeder krach­tig weerstand proberen.te bieden, omdat ze, zoals reeds werd ver­meld, tot rust zijn genegen en zonder dwang niet tot een voort­durende geordende activiteit (celdeling, orgaanvorming) bereid zijn. Zonder opwekking van buitenaf zou een levensklompje van een moeder in rusttoestand steeds meer ineen schrompelen omdat de delen ervan steeds meer naar het centrum zouden samentrekken, dit volledig zouden uitzuigen en tenslotte net als dit centrum zouden wegkwijnen. Nu komen er echter mannelijke, slechts voor de bewe­gingopgewekte oerlevensgeesten bij en beroeren de vrouwelijk trage klomp (het samenkomen van sperma en eicel). En meteen beginnen de kleinere, vrouwelijke levensgeesten zich te roeren en doen hun best deze aanvallers kwijt te raken. Deze wijken echter nooit en het stimuleren van de vrouwelijke levensgeesten grijpt steeds dieper in tot in haar hoofdlevenscentrum. Tenslotte begint ook dit in bewe­ging te komen en - omdat de vrouwelijke, lange vurige tongen die haar centrum omgeven door grote beweeglijkheid als het ware hongerig zij n geworden -zijn ze gedwongen van het licht van de manne­lijke vuurtongen voedsel te nemen. Op deze manier krijgt dan ook de centrale geest van de hoofdlevensgedachte door haar een mannelij­ke aandrift. Door deze activiteit gedwongen krijgen de omringende (gedachten) van binnenuit een stimulans om zich steeds meer te or­denen tot een soort goed georganiseerd bolwerk.

De nu goed verlichte, krachtigere levensgeesten rondom het cen­trum zijn zich (psychisch) bewust van hun betekenis en van hun or­dening en voegen zich bijeen volgens de ordening van hun verwant­schap. Daaruit ontstaan dan organische verbindingen en het uiter­lijke gaat over in een vorm die steeds meer en meer lijkt op het te scheppen wezen ( ontwikkeling van het embryo ).

Hoewel bij het verwekken en de wording van een mens zich veel afspeelt zoals ook bij het dier gebeurt, is de reden ervan echter heel verschillend. De vrouw heeft weliswaar ook reeds een natuurstof in zich en als de verwekking plaatsvindt, wordt er ook een levens­klompje opgewekt en bevrucht. Dit wordt als een bes van een drui­ventros afgerukt en het wordt de juiste plaats van zijn toekomstige ontwikkeling gegeven. Daar komt nu een reeds gereed zijnde ziel bij en deze verzorgt een poos deze levensbes tot de stof hierin zover is opgebloeid, dat de steeds meer samentrekkende ziel in het vloeibaar ­losse embryo kan binnendringen. Hiervoor heeft de ziel ongeveer twee maanden nodig. Heeft de ziel zich volledig van het embryo meester gemaakt dan wordt het kind voelbaar levendig en groeit het tot een normale lengte. Zolang de zenuwen van het vleselijke kind nog niet volledig ontwikkeld en werkzaam zijn, werkt de ziel met zelfbewustzijn ijverig door en rust zij het lichaam naar haar behoeften toe. Zijn eenmaal de zenuwen allemaal ontwikkeld en komt hun zich daarin ontwikkelende geest steeds meer tot activiteit, dan komt de ziel meer en meer tot rust en slaapt tenslotte in het gebied rond de nieren helemaal in. Ze verliest nu haar zelfbewustzijn en vegeteert slechts, waarbij de geen enkele her­innering heeft aan haarvroegere natuurlijke staat. Pas enkele maan­den na de geboorte begint ze steeds meer te ontwaken, wat goed kan worden waargenomen uit het minder worden van de slaapzucht van de zuigeling. Er is meer tijd nodig voordat de ziel echter tot enig bewustzijn komt. Wanneer een kind de taal machtig wordt treedt er pas een zuiver bewustzijn in de ziel, echter zonder herinnering aan een voorbestaan, omdat dit voor wilsvrije verdere ontwikkeling volstrekt belemmerend zou werken.

De ziel die nu volledig in de stof van het vlees is ingebed herkent allereerst niets van hetgeen haar door de zintuigen van het lichaam aan indrukken wordt doorgegeven. Want ze is uit zichzelf niet in staat iets te herkennen omdat ze door de materie van het lichaam dermate verduisterd is, dat ze meestal helemaal niet weet dat ze op zich ook zonder haar lichaam bestaat. Lange tijd voelt ze zich geheel identiek aan het vleselijk lichaam en een lange ontwikkeling is nodig om een belichaamde ziel zover te krijgen, dat ze een zelfbewustzijn ervaart en in staat is zich als iets geheel eigens te beschouwen. Pas als de geest in de ziel begint te ontwaken wordt het langzamerhand lichter in het zielebewustzijn, dat zich daarna exacter gaat herken­nen en in zichzelf diep verborgen dingen gaat ontdekken. Pas als de geest en zijn machtig licht tot volle werking in de ziel komen, keert ook alle vroegere herinnering in de ziel terug en overziet ze haar to­tale ontwikkeling vanuit de natuurrijken in een verheerlijkt licht. Hiermee verdwijnt alle zinsbedrog en alle misleiding en blijft slechts de helderste waarheid van de eeuwige geest over.

 

f.) Het oog en het zien.

 

Uit: Gr.}oh.Ev. NS,Ed., Fl., NZ., LGh., SGh., (geciteerd naar VM) Het licht van de zon levert door zijn productieve kracht en werking op de tot haar behorende hemellichamen het meest sprekende be­wijs dat het de schepper van al het natuurlijk leven is. Als de zon als de belangrijkste schenkster van het licht aan de aarde is onder­ gegaan, geven ook de natuurgeesten van de atmosfeer zich langza­merhand over aan de rust, dat wil zeggen, ze maken een eind aan hun door het licht opgewekte trillen binnen hun fijnstoffelijke om­hulsels. Daarom bemerkt het materiële oog haar bestaan niet meer en voor de mens treedt de duistere nacht zonder licht in. Wanneer echter op een of ander punt een grote samenhang van deze ether­geesten opnieuw in een vibrerende beweging komt, dan wordt het op dat punt voor het oog weer helder. Dit is bij zonsopgang het geval, waarbij de vrije levensgeesten der natuur door de beweging van het etherlicht tot activiteit worden opgewekt. Hoe heftiger trillend zo'n natuurgeestelijke sfeer werkzaam is, des te meer werkt haar prikke­ling ook in de verste omgeving door en verandert de trage rust er­van in een soortgelijk streven.

Zodra een lichtstraal met zijn beweging een voorwerp aanraakt, be­ginnen de stofdeeltjes ervan vaak biljoenen keren per seconde mee te trillen. Door deze trillingen scheiden de stoffen echter bepaalde lichtdeeltjes af, die vervolgens, van de oppervlakte terugkaatsend, als kleuren kunnen worden waargenomen.

Daarbij komt nog de reactie die in de elementen van het oog zelf plaatsvindt, en wel door de hernieuwde breking van de gereflecteer­de kleuren in het regenboogvlies (iris) en andere delen van de ge­zichtsorganen. 'Zien' betekent dus niets anders dan elk voorwerp in die kleur waarnemen, die het -als niet eigen aan zijn wezen ­terugkaatst, terwijl het alle andere hoofd­ en mengkleuren opzuigt, omdat ze voor zijn bestaan noodzakelijk zijn. Zo is zwart geen kleur, omdat het voorwerp alle lichtelementen heeft opgenomen. Ook wit is daarom geen kleur omdat een voorwerp dat zich zo aan het oog voordoet volledig het vermogen mist om kleuren op te zuigen en alle binnenvallende lichtstralen terugwerpt, zonder deze zelf voor zijn eigen behoefte te ontleden. De werking van de lichtstraal is de grote factor van al het leven en bewerkstelligt dit feit door het oog van de menselijke ziel. Wanneer een lichtstraal die van de verste ster afkomstig is door het oog wordt opgevangen, zou hij toch niet worden opgemerkt indien het oog zelf niet de aard van de zon zou hebben! Reeds in het vocht van de oogappel rust een lichtwereld die homo­geen (gelijksoortig) is aan het binnen stralende licht van het gehele universum en daarmee in de mens hetzelfde proces teweegbrengt als het licht in de gehele schepping bewerkstelligt. Het gezichts­orgaan is een van die bemiddelaars die door de ziel het zichtbare tot het geestelijke en onzichtbare verheffen. In de mate waarin in het oog zich van buiten de verten van de materiële werelden afspiegelen, licht ook de innerlijke geestelijke wereld door het oog op. Het oog als orgaan dat de indrukken van buitenaf opneemt is negatief -opne­mend, maar als spiegel van de ziel, als uitdrukking van het innerlijk is het positief terugstralend.

 

Wat de mens onbewust door het licht van de sterren en de zon ont­vangt, straalt weer vergeestelijkt uit het kleine gezichtsorgaan op, want materieel licht wekt weer geestelijk licht op.

In het menselijk oog bevinden zich stoffen en elementen en wel in het pigment, in het netvlies en in het vocht van de kristallens, even­als in de iris en het hoornvlies, die allemaal het karakter van de zon bezitten, dat wil zeggen slechts etherische lichtstoffen bevatten. Maar deze elementen zijn in het oog nog aan geheel andere geestelijke processen onderworpen, die een vergeestelijkende verandering ver­oorzaken. Juist daarom is ook de ziel in staat om door middel van het oog datgene te tonen wat zich in zijn wereld afspeelt. Zeer innerlijke emoties van het geestelijk leven kunnen zich in het oog tonen zon­der dat zij de samenstelling ervan of de uiterlijk zichtbare vorm veranderen. Zulke door de spiegel van de ziel getoonde feitelijk­heden kunnen weliswaar niet worden gemeten, maar zij kunnen door een ander mens ( door overdracht van het geestelijk lichtfluï­dum) exact worden aangevoeld: een bewijs voor die factor van het licht die een uitbeelding is van een in oorsprong geestelijk vermo­gen.

Wanneer bij een sterke geestdrift voor het hogere, niet-materiële deze drang van de ziel nog toeneemt, dan gebeurt het niet zelden dat het gewone, fysieke proces waardoor we kunnen zien, wordt opgeheven en dat daarvoor iets anders in de plaats treedt. Dan open­baren zich aan de mens de fijnere sferen van een geesteswereld, aan het bestaan waarvan hij misschien nooit eerder zou hebben geloofd. Bij de overgang van de ziel van het aardse bestaan naar het hierna­maals neemt de mens van zijn gehele lichamelijke organisme, dus ook van het oog, slechts het geestelijk bestanddeel mee, waarmee hij dan in staat is de reden en de oorzaak en niet slechts de werking van de geest in de stofwaar te nemen.

Het oog is het orgaan om bewust het licht op te nemen en dient daarmee de ziel door middel van de hersenindrukken bij het be­schouwen van de buitenwereld. Omdat slechts gelijken elkaar kun­nen aantrekken en voor elkaar waarde hebben, is het oog samen­gesteld uit alle elementen die in het licht overheersen. Uit de volheid van het licht zou de mens onmogelijk het beeld van de zon afzonder­lijk kunnen waarnemen en als veel sterker oplichtend dan de rest van het lichtfirmament, als zijn oog hiervoor niet op een bijzondere wijze zou zijn toegerust. Het is echter zo gemaakt dat het van al het licht slechts de belangrijkste contouren van de stralen via de kleine opening van de pupil op het bijzonder prikkelbare netvlies laat ko­men en vandaar op de gezichtszenuwen. Doordat het oog op die manier is gemaakt worden alle eenvoudig wegvloeiende lichtstralen (spreidingsstralen) uitgeschakeld. Slechts de belangrijkste contour­stralen -de door een bepaalde terugwerkende kracht zich in een bepaalde hoek doorsnijdende lijnen -komen in gebro­ken vorm op de gezichtszenuw, waardoor het beeld daarna door middel van daartoe geëigende organen op overeenkomstige wijze op de hersenvlakjes wordt ingeprent. Als het oog niet aldus zou zijn toegerust dan zou de mens niet de zon als afzonderlijk beeld kunnen aanschouwen en zou alles één gelijkvormige lichtzee zijn.

Het oog van de mens komt volkomen overeen met een hulzenglobe (sterrensysteem in het universum) met haar in het middelpunt werkende oercentraalzon. Daarom bevindt zich in het midden van het oog de kristalpupil die (in het bijzonder bij sommige dieren) een waarneembaar licht van zichzelf bezit. Tevens ontvangt de pupil het licht van de uiterlijke dingen, zoals een zon het licht van de andere hemellichamen ontvangt. Door de kristallens nemen de binnen­wanden van het oog direct alle stralen op en reflecteren deze, onder­steund door het eigen licht van de lens, weer terug naar de verte. Het is belangrijk te weten dat de mens de voorwerpen niet zelf ziet, maar slechts de dienovereenkomstige spiegelbeelden ervan. Dit gebeurt doordat deze door het zwarte aan de achterkant gelegen spiegelvlies worden opgenomen en direct daarna weer volkomen verlicht naar buiten worden geworpen, waar men dan pas de dingen op die plaats ziet waar ze zich in hun natuurlijke werkelijkheid bevinden.

Wat de waarneming van de hemellichamen buiten de aarde betreft, ziet de mens er slechts de afbeelding van op het grote aardeoog. Dit wordt gevormd door de luchtkring van de aarde met al zijn verschil­lende dichte ethersoorten. Het lijkt op een lensvormig rond door­zichtig lichaam dat werkend als een brandglas de lichtstralen uit het heelal verdicht en op verkleinde schaal op de oppervlakte van de aarde en daarmee ook in het menselijk oog doet komen. Zonder dit aardeoog zou de mens geen verkleinde beelden van de hemellicha­men kunnen opnemen.

Zou het oog de voorwerpen zelf zien dan zou het alle dingen in hun natuurlijke grootte moeten zien. Dat alles echter door de hulzenglo­beachtige hoedanigheid van het oog slechts in zeerverkleinde vorm wordt waargenomen, wordt bewezen door het feit dat zelfs de klein­ste materiedeeltjes door een microscoop zeer sterk vergroot kunnen worden. Dit proces is niets anders dan een gestadige toenadering van het geschouwde voorwerp, respectievelijk van het lichtspiegel­beeld ervan, tot de werkelijke omvang van het voorwerp zelf. Aldus laten juist de eerst onzichtbare deeltjes zien dat het vrije oog on­mogelijk de dingen zelf ziet, maar slechts hun op de geschetste wijze verkleinde spiegelbeelden.

Het oog is verder zo geschapen dat de lichtstraal met de enorme snelheid waarmee hij in het oog binnenkomt het oog geen schade toebrengt en bovendien de ziel tijd geeft de haar verschafte beelden te verwerken om zo tot een geestelijke voorstelling te komen van hetgeen wordt gezien. De ziel staat door de hersenen en de gezichts­zenuw in voortdurende verbinding met het oog. Omdat de geeste­lijke functies van de ziel nu via de materie van de hersenmassa een bepaald proces moeten doormaken dat zich langzamer afspeelt dan de snelheid van het licht, is het oog zodanig toegerust dat het de snelle lichtstraal adequaat in snelheid kan doen verminderen. Hier­toe dienen de verschillende vochtsubstanties die het binnenste van het oog vormen en vullen en in zekere zin dienen om de stralen te breken. Ook het bloed mag niet met dezelfde kracht door de hersenen gaan zoals bij de andere organen, maar het moet zijn tempo ver­minderen opdat het bemiddelen tussen geest en materie in alle delen van de hersenen adequaat kan plaatsvinden. Daarom merkt men dat de grote slagader, zodra die naar het hoofd gaat, daar niet recht loopt, maar in kronkelende bewegingen de hersenen bereikt. Daarmee wordt de drang van het bloed afgezwakt en de ziel tijd gegeven om uit hetgeen van de materie werd ontvangen iets geestelijks te vor­men. (Vergelijk de bewustzijnsverstoring in de vorm van een duizelig gevoel als de hersenen met teveel bloed zijn gevuld!). Hetzelfde geldt voor het organisme van het oor waar de geluidstrillingen ook verkort gemodificeerd worden om zich via de ziel tot geestelijke indrukken te kunnen omvormen.

De doordringing van de lichtstralen met die substanties die zich in het menselijk oog bevinden en die met het licht verwant zijn, dat wil zeggen magnetisme en elektriciteit die in het fosfor zitten, dit alleen zou niet voldoende zijn om bovengenoemd resultaat te bereiken. Er is daarom in voorzien dat de lichtstraal niet als onopgelost zuiver wit element in het oog binnenkomt doordat aan diens vochtige stoffen nog substanties zijn toegevoegd die meehelpen dat de straal wordt gebroken. Daardoor is het vermogen ontstaan kleuren waar te nemen. Opdat in het kleine oog de overvloed aan lichtstralen van alle voorwerpen, die zich weer verspreidt, een verkleind beeld van de waargenomen dingen produceert, bevindt zich achter de pupil van het oog de kristallens. Deze neemt de stralen op, concentreert ze en laat ze in het pigment van het netvlies weer uit elkaar gaan, om op de zwart fluwelen basis, die op een spiegel lijkt, de getrouwe afbeel­ding weer op te roepen.

De theorie dat bij het zien het beeld omgekeerd op de zenuwhuid gespiegeld wordt en vervolgens door reflexie uit het binnenste van het oog weer wordt omgekeerd, berust op een grote vergissing. Wel­iswaar is de optiek erin geslaagd met een glas, dat zo is geslepen dat het op de kristallens lijkt, het resultaat van een omkering van het beeld op te roepen. Glas is echter levenloos en zijn breking van de lichtstralen is om die reden een andere dan in het orgaan van het oog. Want dit orgaan is doortrokken van geestelijk en materieel leven, waarbij de ziel bij het proces van het zien op geheel andere wijze te werk gaat dan de wetenschap der optiek vermoedt. Hoe zou ook het gehele proces van het zien zich slechts kunnen beperken tot de wiskundige lijnen van een cirkel, daar waar toch ook het oog van een paard of een geit, waarvan de pupil zoals bekend een langwerpig vierkant vormt, een correct gezichtsbeeld veroorzaakt! En hoe totaal anders geaard is bijvoorbeeld het oog van een vlieg. Deze heeft een paar ogen die bijna een zevende deel van haar hele wezen uitmaakt. Elk oog op zich bestaat weer uit meerdere duizenden kleinere ogen die -als de cellen van een bijenkorf aan elkaar geregen en elke cel kegelvormig toegespitst -allemaal op een gemeenschappelijk ge­zichtspunt bij elkaar komen. Ze vormen zo een onbeschrijfelijk ster­ke microscoop, waarmee de vlieg zelfs in staat is de atomisch klein­ste diertjes te zien.

Zelfs de materiële benadering van alle delen van het mensenoog is niet in staat de doelmatigheid van de wijze waarop het is toegerust te onderzoeken.

Bij de meeste ontdekkingen hebben de mensen steeds uitgaande van het levenloze conclusies m.b.t. het levende getrokken en daar­door veel wetenschappelijke vergissingen verspreid, waardoor altijd weer onverklaarbare tegenspraken aan het daglicht treden. Bij de mens maakt zich bij de dood van het lichaam het levensprincipe van de ziel los van het stoffelijke lichaam, dat met de beide grote levensfactoren van de schepping -elektriciteit en magnetisme ­alleen in staat is elk leven in de natuur te onderhouden. Zo kan in het opengesneden lijk in het gunstigste geval die verwoesting als effect worden geconstateerd, welke door de onregelmatigheid van het in­ en uitstromen van deze beide hoofdelementen werd veroorzaakt. Maar de eigenlijke levensfactor is verdwenen en daarmee elke mogelijkheid om de basis van het leven en het waarom ervan te ont­cijferen.

Zo liggen ook in het gezichtsorgaan van de mens diepe geheimen verborgen. Wanneer hij met zijn oog, deze kleine zon in zijn lichaam, naar de sterren aan de hemel kijkt, dan wordt zijn oog zelf een klein universum waarin miljarden zonnen zich spiegelbeeldig weerspiege­len. Het oog van de mens draagt dan een oneindige schepping in zich. En het stralen en terugstralen van de ontelbare zonnen in het aan de zon verwante oog roept in de ziel een vermoeden op van het wonder hoe het grootste zich in het kleinste terugvindt en herkent als datgene wat in zichzelf wezenlijk is.

 

g) De wijze waarop narcose werkt

 

Gr.]oh.Ev. X/209 en Hi. 11, pag., 309 e.v. (geciteerd naar V.M.) Alles wat door de maag tot voeding van het lichaam wordt opgeno­men is niet zo dood als het wel lijkt. Want elk voedsel bestaat uit drie delen: een grofstoffelijk, een etherisch en een substantieel deel. Het materiële deel van het eten is dat wat zichtbaar en merkbaar is en zich in mond en neus door zijn smaak en reuk aan de zintuigen ma­nifesteert. Wanneer voedsel en drank in de maag komen worden ze daar in zekere zin voor de tweede keer verkookt. Daarbij ontwikke­len zich twee hoofdbestanddelen, waarvan de wat groffere door het bloed overal daarheen wordt geleid waar de lichaamscellen een ver­sterking nodig hebben om het lichaam, zijn ledematen, ingewanden en spieren, te voeden.

Het (meer) fijnstoffelijke bestanddeel van het voedsel wordt pas in de onderste maag afgescheiden. Hier wordt langs de weg van een eigen gistingsproces de etherische stof van het genuttigde voedsel uit de stoffelijke celhulzen geschift en dit dient om de zenuwen tot leven te brengen, reden waarom men deze de 'zenuwgeest' kan noemen.** (**De zenuwgeest ('Nervengeist') verbindt het lichaam met de ziel en is ver­want aan de ziel)

Het buitengewoon fijn-etherische echter dat de eigenlijke substantie van elke materie voorstelt, wordt (na het gistingsproces) door de milt op een bijzondere manier naar het hart gevoerd en gaat van daaruit volledig gelouterd over in de ziel van de mens. Derhalve haalt ook de ziel van elk voedsel dat genuttigd wordt het aan haar verwante naar zich toe en wordt daardoor in al haar afzonderlijke delen, die volledig aan het stoffelijk lichaam gelijk zijn, gevoed en gesterkt. (Vandaar dat de voedingswijze ook van invloed is op de zielekwali­teiten van de mens!).

De reeds vermelde 'zenuwgeest' (het 'levenslichaam) dit etherische fluïdum, dat de verbinding van lichaam en ziel tot stand brengt, speelt bij het proces van de narcose een beslissende rol.

Elk ether, zijnde een spirituele, specifieke vloeistof van buitenge­woon zuivere fijnheid werkt verdovend op de zenuwgeest. Dit is ook zo bij wijn, bier, most en soortgelijke vloeistoffen, omdat hier de specifieke psychische eigenschappen reeds vrijer en ongebon­dener zijn dan in het water en andere ongegiste vloeistoffen. In de zuivere ether zijn ze bijna reeds geheel vrij en ze kunnen slechts in een goed afgesloten vat worden vastgehouden. Komt zo'n ether door het inademen in verbinding met het lichaamsorganisme, waarin de zenuwgeest werkzaam is, dan wordt hij door de zenuwgeest, waarmee ether verwant is, gretig opgezogen en gebruikt om de bin­nenste zenuwkamers te verzadigen. Worden deze kamers op zo'n manier plotseling onvoorbereid verrijkt, dan worden ze door deze verzadiging als een belopgeblazen en zijn in zo'n toestand niet meer in staat om te reageren; noch als gevoelsgewaarwording bij uitwen­dige verwondingen noch door een innerlijk aangegrepen worden van de kant van de zenuwgeest. (Het anesthesieprincipe van de narcose!).

Dat daardoor echter ook de zenuwgeest zelf voor het lichaam werkeloos wordt is begrijpelijk doordat het zich vanwege de over­verzadiging van de zenuwkamers op dat ogenblik buiten elke samen­hang met de kamers heeft geplaatst. Daardoor wordt de ziel weer vrij omdat ze niet in staat is de zenuwgeest in die toestand van overvolle zenuwkamers aan hen te binden. Is echter de ziel (tijdelijk)­ van het lichaam bevrijd, dan bevindt ze zich gedurende de periode van deze kortstondige verdoving van de zenuwen qua bewustzijn in die sfeer van de geestenwereld die overeenstemt met haar menselijk hart of gemoed. In de verdovingstoestand van de narcose toeft de ziel dus precies in die mate van innerlijke waarneming die overeen­stemt met haar eigen goede of kwade hoedanigheid. Omdat ziel en zenuwgeest hier echter net als bij de natuurlijke slaap nog in vol­ledige samenhang verkeren (slechts ziel en zenuwkamers zijn ge­scheiden) is de ziel in staat de vormen van haar voorstellingen over te dragen naar de nog met haar verbonden zenuwgeest. Zo kan de ziel zich datgene wat ze in de geestelijke zielewereld zag erg goed herinneren, terwijl ze echter niet waarneemt wat intussen met het lichaam is gebeurd. Uit een zuiver somnambule toestand (van­daag de dag in de parapsychologie 'trance' genoemd) evenals ook uit een diep natuurlijk droomleven neemt de ziel daarom geen herin­nering mee naar de natuurlijke toestand van het waakbewustzijn, omdat ze daar gewoonlijk buiten een samenhang met de zenuw­geest staat. Want deze blijft nauw verbonden met de zenuwen die, omdat ze anders niet meer verzadigd zouden worden en daardoor zouden verzwakken, zonder zenuwgeest spoedig zouden af ­sterven en zouden uiteen vallen, wat dan ook de dood van het lichaam zou betekenen.

Bij de ethernarcose echter is juist de ether het substituut (vervan­gingsmiddel) van de zenuwgeest, zoals bij de natuurlijke slaap de ether van de maag uit het voedsel deze functie overneemt. Hier kan de zenuwgeest zonder gevaar voor een ontbrekende verza­diging van de zenuwkamers zich vrij maken. Omdat hij daarbij vol­ledig en alleen in dienst staat van de ziel is het gevolg hiervan juist het zich weer kunnen herinneren van de ziel van datgene wat ze in de sferen van de geestwereld schouwde. (Opmerking: dit zich weer herinneren heeft betrekking op het opnemen van het waargenomene in de ziele hersenen, waarbij veel minder vaak een verdere over­dracht van deze indrukken op de fysieke hersenen en daarmee een dagbewust herinneren van het droomleven plaatsvindt.)

Daarin ligt, heel begrijpelijk, het fundamentele verschil tussen deze ether verdovingstoestand en de zogenaamde magnetische slaap (trance, resp. hypnose) waarin de ziel haar lichaam kan zien, omdat de zenuwgeest er nog mee verbonden is, waar daarentegen bij de narcose bij beide de samenhang met het lichaam ontbreekt.

Soms treden bij sommige mensen achteraf bijwerkingen van de nar­cose op in de vorm van krampachtige toestanden. Deze stellen een bepaalde 'ontsnappingsdrang' van de ziel uit haar materiële ketenen voor, welke behoefte juist door de toestand van de narcose werd op­gewekt. Tegen dit euvel zijn gebed en vasten de genezende middelen die het meest effectief zijn.

 

4. Het levenskrachtveld van de mens.

 

Gr.]oh.Ev. VIII /102 en IV/215 Zie, elk mens heeft als een levend wezen naar geest, ziel en li­chaam net zo'n levenskrachtveld om zich heen zoals ook elk hemellichaam, elke individuele steen dat heeft, passend bij zijn eigen aard, en ook elke boom en elk gewas naar de eigen aard en dus ook elk dier. Want zonder een levenskrachtveld zou noch een aarde, noch een steen, noch enig ander mineraal, noch een gewas of een dierlijk levend wezen kunnen bestaan. Dat dit zo is kunt gij af­leiden uit de zeker door één van u vaak getoetste ervaring dat gij bij­voorbeeld in een eikenbos door een geheel andere gewaarwording wordt bevangen dan in een cederbos. Een heel ander gevoel maakt zich van de mens meester als hij zich op een kalkrots bevindt en weer een ander gevoel als hij op een granietrots staat. De aandach­tige mens heeft een andere gewaarwording op een wijnberg en weer een andere in een tuin met vijgebomen. En datzelfde veranderlijke gevoel heeft de mens als hij verschillende dieren nadert en nog ster­ker als hij verschillende mensen nadert. Een zeer fijngevoelig mens ervaart dat vaak reeds op aanzienlijke afstand en voelt of hij een goed of een slecht mens zal tegenkomen.

En zie, dit ervaren ook de dieren en menig dierveel scherper dan welk materieel ingesteld mens ook, die weinig over het goede en ware na­denkt. Heeft een mens een volmaakt goede inborst en is hij in zijn ziel van de goddelijke geest vervuld, dan wordt zijn uitstraling ook steeds krachtiger en dat zal ook tot op grote afstand te merken zijn. Wanneer zo'n mens dan ook zelfs de grootste roofdieren nadert, dan worden ze doordrongen en tot bedaren gebracht door zijn uitstra­ling, dan zullen ze hem in alle vriendelijkheid naderen en hem geen enkel kwaad doen, en hij zal ze zelfs met zijn wil kunnen gebieden en ze zullen hem gehoorzaam zijn.

Voorbeelden aangaande de waarheid van het gestelde vindt gij bij de aartsvaderen der aarde, bij de patriarchen en bij de profeten; en in deze tijd hebt gij dat reeds zelf aan Mijn zijde heel vaak ondervon­den. Ik Zelf zeker het meest en ook gij met Mij, wij bezitten wel de verst reikende, boven onszelf uitreikende uitstraling van de hoogste kracht, goedheid en volmaaktheid!

De in het gevoel volmaakte ziel is persoonlijk weliswaar in de vol­maakte mensengedaante in het lichaam aanwezig; maar haar ge­waarworden, voelen en willen gaat net als de lichtstralen van de zon ver uit naar alle denkbare richtingen. Hoe dichterbij de ziel, des te intensiever en effectiever is dan dit voortdurende uitstromen van het denken, voelen en willen.

Het lichtkrachtveld van de zon, waarin deze aarde, de maan en nog een grote hoeveelheid van allerlei andere hemellichamen zich bevinden, is in zekere zin het levenskrachtveld van de zon, waar­door alles wat zich binnen haar bereik bevindt tot een bepaald na­tuurlijk leven wordt opgewekt. Alles moet zich daar min of meer voegen naar de orde van de zon en deze is dan een wetgever en heerst over alle andere hemellichamen die zich ergens elders in het bereik van haar lichtuitstraling bevinden. Weliswaar kan men van de zon niet zeggen dat ze denkt en een wil heeft, maar haar licht is toch een zeer grote gedachte en de warmte van haar licht een zeer standvastige wil -echter niet van de zon maar van Mij uitgaand en werkend door het organische wezen van het zonnelichaam. Naar­mate een hemellichaam zich dichter in de buurt van de zon bevindt, des te sterker moet het ook de tot leven wekkende kracht van het le­venskrachtveld van de zon in zich werkend en richtinggevend waar­nemen, en moet het zich voegen naar alles wat het licht en de warm ­te van de zon in en op hem wil voortbrengen.

De manier waarop de zon louterdoor haaruitstralende levenskracht­veld op de hemellichamen wonderbaarlijk inwerkt, op die manier geschiedt dit ook door een onbedorven en in haar oorspronkelijke wezen volmaakte ziel welke volleven is, dus volliefde, vol geloof en vol van een standvastige wil! Zo'n ziel is geheel en allicht en warmte en straalt het in sterke mate uit, en deze uitstraling vormt dan direct haar machtige levenskrachtveld. De manier waarop echter in de uit­straling van de zon Mijn wil zich wonderbaarlijk werkend kenbaar maakt en geen macht haar kan tegenwerken, op dezelfde manier maakt de wil van een volmaakte, onbedorven ziel, waarin ook Mijn wil aanwezig is, zich wonderbaarlijk werkend kenbaar .

 

5. Over de invloed van demonen en hoe deze is uit te bannen.

 

Gr.Joh.Ev.V/96. Een engel spreekt: "Je hebt van jouw kant volledig gelijk als je be­weert dat de demonen over een mens, die geheel en al in de liefde tot God staat, al zijn ze nog zo groot in aantal, absoluut niet in staat zijn geweld uit te oefenen. Want van een gemeenschappelijke kracht kan bij hen geen sprake zijn, omdat elk van hen gevoed wordt door het grootste egoïsme en de grootste eigenliefde en daarom immers niemand eraan denkt om zijn buurman in het één of ander te onder­steunen uit vrees dat die buurman heimelijk en verholen weer een voordeel zou kunnen behalen, waardoor men dan zeker daarover weer spijt zou moeten krijgen. Als ze met elkaar om zo te zeggen op roof uitgaan dan verraadt niemand aan de ander zijn streng geheim gehouden bedoeling. En treffen ze elkaar toevallig op de plaats van de roof, dan ontstaat er onder hen zelfs vaak de bitterste oorlog. Want de eerste die zich op een buit werpt is een vijand van eenieder die zich naast hem ook op de buit werpt en hem ervan probeert weg te dringen. Een derde maakt vol leedvermaak van deze gelegenheid gebruik en steelt zelf. En begint een vierde naast hem ook te stelen, dan beginnen deze twee ook met elkaar te vechten en een vijfde steelt dan weer heel rustig zijn deel. Komt er een zesde bij dan ont­staat direct weer een nieuwe strijd en een zevende kan dan weer zo lang met stelen zijn gang gaan totdat een achtste in zijn buurt komt. Allen strijden nu en niemand Iaat zich door de ander de plek ont­nemen waar iets te roven valt noch het reeds door hem geroofde.

Je ziet dat hier geen enkele duivel de ander ook maar met iets helpt, maar door hun bijzonder zelfzuchtige dringen vermeerderen ze even ­wel de betekenis die de buit in het algemeen heeft. En het gaat dan ongeveer zo, als wanneer men twee volledig gelijke gewichten in de schalen van een weegschaal legt, die elk op zich de weegschaal niet doen uitslaan. Je bestrijkt nu echter één gewicht met een haast niets wegende druppel honing en direct zal de zoet geur duizenden bijen aanlokken; deze zullen op het gewicht gaan zitten en geheel onwille­keurig zal de weegschaal direct uitslaan.

Kun je God daarom van onwijsheid beschuldigen omdat Hij de bij de reuk en de begeerte naar honing en de honing zelf de geurende en verlokkende zoetheid heeft gegeven ?! Of is de Heer onwijs omdat Hij Zijn schepsels niet alleen heel erg doelmatig maar ook heel erg mooi, elk naar zijn eigen wezen, heeft gevormd?! Is het soms onwijs van Hem de maagd die geweldig bekoorlijke en aantrekkelijke vor­men te hebben gegeven, zo dat deze voor de zinnen van de ruwere man op deze wereld van de allergrootste waarde zijn, zodat hij vader en moeder verlaat en zijn vrouw aanhangt?!

Zoals aan de buitenwereld echter reeds valt waar te nemen dat het ene wezen zich in een of ander opzicht tot het andere voelt worden aangetrokken, des te sterker is dit in de wereld van de geesten het geval. En als dit niet zo zou zijn, hoe is het dan mogelijk dat er dan een aarde, een maan, een zon en de talloos vele andere hemellicha­men in de ruimte van de schepping bestaan?! Een atoom voelt sym­pathie voor zijn buurman; beide voelen zich tot elkaar aangetrok­ken. Wat die beide doen, dat doen dan talloze aeonen, het gelijke trekt het gelijke aan en tenslotte ontstaat hieruit een wereld.

Als het echter zo is, is het dan onwijs van de Heer dat Hij absoluut noodzakelijk aan elke ziel de onvoorwaardelijke wilsvrijheid en vrij­heid om tot kennis te komen geeft met daarnaast natuurlijk ook de daaruit voortkomende gevolgen ?! Of zou je God als bijzonder wijs kunnen prijzen indien iemand van hieruit naar Jeruzalem zou willen reizen en zich daartoe ook op weg zou begeven, maar ondanks zijn vrije wil en kennis omtrent de route toch niet in Jeruzalem zou ko­men, omdat God het niet zo wilde, maar in plaats van in Jeruzalem aan te komen, waar hij belangrijke zaken had te regelen, in Damas­cus zou komen, waar hij helemaal niets te zoeken heeft?! Zeg me, of je zo'n goddelijke beschikking wijs zou vinden! Of vind je het dwaas wanneer overdag bijen, wespen, horzels en allerlei vliegen je hevig bestoken en opvreten als je, helemaal met honing bestreken, je naar buiten in de vrije natuur begeeft? ! Indien je ziel nu echter de een of andere zondige hartstochtelijke bekoring in de haar omrin­gende wereld zou verspreiden, en de reeds van het vlees bevrijde maar nog onder dezelfde bekoring staande zielen dat in zekere zin in je levenskrachtveld ruiken, op je afstormen en zich aan jouw over­vloed verzadigen -zonder eigenlijk te weten wat ze doen, maar zich alleen maar daarom steeds talrijker om jou heen verzamelen omdat ze in jouw sfeer de gewenste spijs vinden -dan is dat zeker niet dwaas van de Schepper, bij wie niets zo hoog staat aangeschreven als de on­voorwaardelijke vrijheid van elke ziel. Want elke ziel heeft immers toch steeds voldoende middelen in handen om zich van ongewenste gasten te ontdoen, hoe vaak en wanneer ze dat maar wil.

Wil je in de vrije natuur niet worden lastig gevallen door de stekende insekten, was je dan en reinig je van de dwaze honing en je zult met rust worden gelaten. En wil je geen demonen in je levenskrachtveld, die jouw ziel verzwakken en je lastig vallen, kies dan de jou van de Heer bekende orde als je levensprincipe. Ik sta er dan voor in dat geen demon in de jou omringende sfeer zal komen.

Geloof me, indien je niet met het één of ander in jouzelf en uit jou­zelf ontstane verkeerde in je leven de demonen lokt en naar je toe trekt, dan zullen ze jou zeker niet naar zich toe trekken en verleiden. Heb jij ze echter aangetrokken, dan heb je het aan jezelf te wijten als ze je ziel door hun voortdurend aandringen nog meer verharden in dezelfde hartstocht, zonder dat je het eigenlijk wilt. Ik zeg je: elk mens wordt eerst uit zichzelf slecht en ontrouw aan de goddelijke orde! Weliswaar is een meestal geheel verkeerde opvoeding de voor­bereiding hiertoe, waardoor de mens aan allerlei kwade hartstoch­ten blootstaat en van daaruit allerlei zonden begaat. Hierdoor opent hij dan echter ook de deur voor alle erge en vreemde invloeden en zo kan hij in zijn zieleleven totaal verdorven raken en ook blijven -echter alleen maar als hij dat zelf zo wil.

Als hij zich wil veranderen staat hem van de kant van de Heer niets in de weg; want iemand die in benauwdheid verkeert hoeft immers slechts de geringste wens kenbaar te maken en hem wordt terstond hulp geboden. Maar als hij zich heel wel voelt in zijn slechtheid en er tevreden mee is en nooit de wens Iaat horen of in zich heeft zich te ver­beteren, dan zal hem zeker geen bijzondere ingeving ten deel vallen. Wel wordt hem het goede in het sensorische orgaan (gewaarwor­dings orgaan) van zijn hart, dat men 'geweten' noemt, ingefluisterd en van tijd tot tijd krijgt hij van ons flinke vermaningen. Richt hij er zich ook maar enigermate naar, dan is er van een verloren gaan en van ondergang geen sprake meer. Dan komt de geheime hulp onafge­broken van boven en verleent de ziel steeds inzicht en kracht om zich meer en meer uit de grote verwarring los te maken. En met een beetje goede wil gaat het dan al heel snel veel beter -in ieder geval tot dat moment waarop de mens, gereed voor een hogere openbaring, door de Geest Gods zelf wordt aangegrepen en in het ware levens­licht verder wordt geleid.

Maar het spreekt vanzelf dat waar de mens in zijn grove verblinding en in zijn zinnelijke roes zich niet in het geringst Iaat leiden door de zachte vermaningen die van ons uitgaan en die zich in het hart open­baren, maar eenvoudig zo handelt alsof hij over de hele wereld heerst -ja, in dat geval heeft toch wel niemand anders schuld aan de onverbeterlijke toestand van de ziel dan juist de ziel zelf!"

 

DEEL II

 

Oorzaken en doel van ziekten en lijden

 

1. De erfzonde als grondoorzaak van lichamelijk gebrek

 

Gr.Joh.Ev. 11/224 (e.v.) De Heer: "Had Adam het (hem door God gegeven) positieve gebod in acht genomen dan zou de mensheid, dat wil zeggen de volmaakte ziel van de mens, niet het harde, zware en gebrekkige vleselijke li­chaam hebben gehad, dat nu met zo veel gebreken en tekortkomin­gen is belast. Maar de ongehoorzaamheid jegens de positieve wet heeft de eerste mens noodzakelijk langs verre omwegen gevoerd, waarlangs hij nu het doel veel moeilijker en veellater bereikt.

Je denkt en zegt waarschijnlijk bij jezelf: "Ai, hoe kan nu een kleine, louter morele wet, of die nu wel of niet in acht wordt genomen, op het totale wezen van de mens zo'n wezenlijke invloed hebben? Adam zou zonder het domme genot zeker evengoed de vleselijke Adam zijn gebleven zoals hij het door het genot van de appel is ge­bleven en hij zou te eniger tijd zeker evengoed hebben moeten ster­ven (naar het lichaam) zoals nu nog alle mensen!"

Voor een deel heb je wel gelijk; maar aan de andere kant ook onge­lijk. Het genot van een appel, die een gezonde en zoete vrucht is, heeft zeker niet de dood tot gevolg; want dan zouden alle mensen die appels eten spoedig daarna sterven. Dus aan de appel ligt het nauwelijks of helemaal niet.

Maar als het nuttigen ervan voor een onbepaalde tijd wordt verbo­den en dat alleen maar omwille van een sterker worden van de ziel, die zich echter van haar vrije wil bewust is, de wet niet in acht neemt en overtreedt, bewerkstelligt deze daarmee in zekere zin een door­braak in haar wezen; deze doorbraak lijkt dan op een open wond die ooit moeilijk te genezen zal zijn, omdat, indien de wond bij het dicht­gaan ook littekens vormt, een aantal vaten dan zo in het nauw komt, dat daardoor voortaan de levenssappen van de ziel niet goed kunnen circuleren en daarom op de plaats van het litteken steeds een onbe­haaglijk pijnlijke druk uitoefenen. Hierdoor wordt de ziel echter af­geleid hoofdzakelijk het vrije gedijen van de geest in haar te verzor­gen en het grootste deel van haar activiteit is er nu op gericht dat het litteken weer verdwijnt. -En zie, dit litteken noemen we 'wereld'!

De ziel wil weliswaar dit litteken direct kwijtraken; want het doet de ziel pijn in haar gevoel van zorg, dat wil zeggen van wereldse zorg. Maar hoe meer de ziel zich afmat, des te vaster wordt het litteken en hoe krachtiger het wordt, des te meer zorgen brengt het voort; en de ziel heeft tenslotte niets anders te doen dan zich alleen te wijden aan de genezing van dit oude litteken, dat wil zeggen zorgeloos te wor­den, tenslotte gaat de ziel zelf bijna geheel in dit litteken over en be­kommert zij zich weinig meer om haar geest. -En zie, dat is de zo­genaamde 'erfzonde'!

"Hoe kan zoiets echter van de ene mens op de andere mens over­gaan?" zal men vragen.  O, heel gemakkelijk, vooral in de manier waarop de ziel zich organisch ontwikkelt. Wat de ziel eenmaal heeft aangenomen kan duizenden jaren blijven bestaan, als zoiets niet door de geest in haar weer tot de juiste verhoudingen wordt gebracht. Kijk maar naar het karakter van een bepaald volk! Als Ik u van­daag de dag de figuur van zijn oerstamvader voor de geest stel, dan zult u allen spoedig inzien dat een belangrijker overeenkomst op alle nakomelingen is overgegaan. Was de stamvader een goed en zacht­moedig man evenals zijn vrouw, dan zal tenslotte vrijwel zonder uit­zondering het gehele volk goed en zachtmoedig zijn en wel in gro­tere mate dan een volk dat een toornige, trotse en heerszuchtige stamvader had.

Wanneer echter een vage, uitwisbare karaktertrek van een oerstam­vader zowel fysiek als moreel nog na enige millennia in al zijn na­komelingen nog heel goed te herkennen is, hoeveel meer dan een eigenschap van de eerste mens op aarde in al zijn nakomelingen, doordat zijn ziel in het begin veelontvankelijker was en derhalve ook veel meer geprikkeld kon worden dan de zielen die later op aar­de kwamen, bij wie het kenmerk van de Vader direct bij de verwek­king in de stroom van het levenszaad werd ingeprent en daarna langs natuurlijke weg niet meer uitgewist of zelfs vernietigd kon worden. Helaas misvormt zo'n litteken de ziel heel erg en God heeft altijd alles in het werk gesteld opdat een ziel in zichzelf het vermogen zou kunnen hebben zich voor eeuwig van zo'n slecht litteken te ontdoen. Maar hiertoe was de ziel niet goed in staat en Ik kwam daarom ten­slotte zelf op deze aarde om het oude, lelijke litteken uit te wissen.

En Ik zal het ook uitwissen -door de vele wonden die in Mijn vlees worden geslagen."

 

Gr.Joh.Ev. VIII /34 (13 e.v.) Als in de Schrift staat dat satan in de gedaante van een slang het eerste mensenpaar verleid heeft, dan wil dat zoveel zeggen dat het eerste mensenpaar, dat God en Zijn wil kende, zich heeft laten in­nemen door de bekoring van de materiële wereld, waarbij hun licha­melijk verlangen en hun stem zei: "We zullen zien wat ervan komt als we handelen in strijd met de wil van God die we kennen! Want God zelf heeft ons in ons handelen de vrijheid geschonken. Aan ken­nis kunnen we daardoor immers niets verliezen, maar slechts win­nen! God weet zeker wat er met ons zal gebeuren als wij vrij hande­len. Wij weten het echter niet; daarom handelen we één keer naar wat ons wordt ingegeven en we zullen dan door de ervaring ook dat weten wat God nu alleen weet!"

En zie, aldus aten beiden van de verboden boom der kennis en kwa­men daarmee op de weg van het zelf willen ervaren en geraakten daardoor een stap dieper in het materiële verzonken, dat tegen­over het vrije leven vanuit de geest ook de 'dood' kan worden ge­noemd.

Ze waren zich er daarna wel van bewust dat in hun vlees het ge­dwongen gericht en de dood aanwezig zijn, die bij de toenemende liefde tot de wereld ook de vrije ziel in zijn gericht en onvrijheid kan begraven en ze verloren dan ook het zuivere paradijs, dat uit een vol­ledig één zijn van de ziel met haar geest bestond, en ze konden uit zichzelf dit paradijs niet geheel terugvinden; want hun ziel was door de angel van de materie gewond en moest zich zeer inspannen om nog zo vrij mogelijk in het gericht staande te blijven, zoals dat thans bij elk mens het geval is. En Ik (de Heer) ben daarom in deze wereld gekomen om de mens weer de ware levensweg te wijzen en hun het verloren paradijs door Mijn leer terug te geven."

 

2. Over de nood der ziekte, waaraan men zelf schuldig is.

 

Gr.Joh.Ev.III /12 (5) Er wordt veel gejammerd en geklaagd en de ene half gelovige mens na de andere zegt: " Wat voor een genoegen kan God er toch aan be­leven dat Hij de mensen aan één stuk door met allerlei plagen teis­tert?!" Daar zou helemaal niets van een God uit blijken, ofwel God zou te verheven zijn om zich ooit te bekommeren om het gewriemel van een aarde. Ofwel God zou steeds meer offers wensen en bewierookt willen worden en men zou Hem moeten tevreden stellen door rijke offers, magische spreuken en wierook!

Of God zou vertoornd zijn en zich nu op de onschuldige, zwakke mensheid wreken; men zou in zak en as boeten moeten doen en op z'n minst twaalf zondebokken in de Jordaan moeten gooien !

Maar niemand denkt eraan dat al het lijden, alle ziekten, alle oorlo­gen, het duurder worden van de goederen, honger en pest enkel en alleen daarin hun oorzaak vinden, dat de mensen in plaats van naar de orde Gods alles te doen wat goed is voor hun ziel, alleen maar alles voor hun lichaam doen!

 

Gr.Joh.Ev. IX/35 De Heer: "Gebrek, nood en allerlei ellende laat Ik alleen maar dan onder de mensen komen, wanneer ze geheel van Mij zijn afgedwaald en voor een deel duistere afgodendienaars, voor een ander deel al­leen maar zelfzuchtige en goddeloze materiële schepsels zijn gewor­den. Want nood en gebrek nopen de mensen over de oorzaken van hun ellende na te denken, maken hen vindingrijk en scherpzinnig en op deze manier zullen spoedig verstandige en wijze mannen uit het volk opstaan, die hun medemens de ogen openen en hun de bronnen van de algehele ellende laten zien.

Zouden de mensen zich nooit van God afkeren, dan zouden ze ook nooit aan nood en ellende ten prooi vallen. Wanneer gij en uw nako­melingen dus steeds in geloof en in de daad trouw blijft aan Mijn leer, dan zult gij ook nooit enige ellende hoeven te doorstaan. Ook door lichamelijke ziekten zal uw ziel niet angstig en kleinhartig wor­den. Want lichamelijke ziekten zijn altijd alleen maar de bittere ge­volgen van het niet opvolgen van de door Mij aan de mensen duide­lijk gegeven geboden.

Wie ernaar streeft reeds vanaf zijn jeugd zich trouw aan deze gebo­den te houden, die zal tot op hoge leeftijd geen arts nodig hebben en zijn nakomelingen zullen niet hoeven te lijden aan de zonden van hun ouders. ...Maar wanneer de mensen zich gaan misdragen dan krijgen ze ook gauw te maken met zwaar lichamelijk lijden en leren ze de gevolgen van het gering achten of de minachting van Gods ge­boden kennen.

...Wanneer de deskundige vervaardiger van een machine aan dege­ne die hem heeft gekocht zegt en laat zien waar hij op moet letten om van de machine een duurzaam en nuttig gebruik te maken, dan moet de koper ook nauwkeurig opvolgen wat de maker van de machi­ne daarover heeft gezegd. Als de koper echter na verloop van tijd dat­gene wat hem is gezegd uiteigenwijsheid of lichtzinnigheid niet meer opvolgt, dan heeft hij het aan zichzelf te wijten dat de machine on­klaar raakt en dus voor een goed gebruik volledig of gedeeltelijk on­bruikbaar wordt.

God is echter de grote maker van de machine van het menselijk li­chaam dat Hij vooreen nuttig gebruik voor de mensen als een bijzon­der kunstige machine heeft toegerust. Gebruikt de ziel deze met leven toegeruste machine volgens het haar duidelijk gegeven advies, dat uit de geboden van God bestaat, dan zal het lichaam ook steeds in goede gezondheid blijven. Veronachtzaamt de traag en zinnelijk ge­worden ziel echter mettertijd deze geboden van de eeuwig grote ma­ker van de machine, dan moet ze het ook aan haarzelf toeschrijven dat haar lichaam aan allerlei ellende ten prooi valt."

 

3. De hoofdoorzaken van ziekten.

 

Gr.Joh.Ev. VI /56 De Heer: "Van alle ondeugden is de ontucht in al haar vormen het slechtst. Tot deze zonde worden de mensen echter verleid door le­digheid, hovaardij en hoogmoed. Want voor hoogmoed is niets meer heilig; hij zoekt alle hem ten dienste staande middelen om daardoor zijn wereldzinnelijke hartstochten te bevredigen. Als dan door zo'n mens kinderen worden verwekt -hoeveel beklagenswaardige men­sen die met veel ziekten zijn behept komen daardoor op deze wereld! -Dus deze zonde is een hoofdbron waardoor de ergste ziekten in deze wereld komen.

Dan komen echter ook vraatzucht en zwelgerij, toorn en allerlei ergernis, ondeugden, waardoor zich ook allerlei ziekten bij de men­sen ontwikkelen die hen dan op een jammerlijke manier kwellen.

Zei Ik niet tegen de zieke in Jeruzalem, die achtendertig jaar lang aan het meer van Bethesda wachtte om te worden genezen, nadat Ik hem had genezen: "Ga heen en zondig niet meer, opdat gij niet door iets ernstigers wordt getroffen!" Zijn pijnlijke jicht was ook een ge­volg van zijn vele zonden in het verleden. En zo is het bijna altijd het geval geweest bij de meesten die Ik heb genezen. Waren ze door hun vele zonden niet ziek geworden, dan was dit wel gebeurd van­wege hun ziel. Slechts een erg zware en bittere ziekte heeft hen nuchter gemaakt en heeft hen getoond hoe de wereld diegenen loont die haar zijn toegedaan. Door hun ziekte verloren ze hun liefde tot de wereld en verlangden ze ernaar er spoedig van verlost te worden. Daardoor werd hun ziel vrijer en op het juiste moment kon hun lichaam dan ook genezen worden.

Naast deze hoofdoorzaken, waaruit de meeste ziekten bij de toch al vanaf de geboorte verzwakte mensen ontstaan, zijn er ook nog ande­re, waardoor de zwakke mens ook heel erg ziek kan worden -maar Ik zeg het speciaal nog één keer: slechts de mens die reeds vanaf de geboorte is verzwakt kan dat overkomen! De oorzaken wil Ik u ech­ter kort samengevat noemen: op de voorgrond staat allereerst het eten van slecht, niet zuiver en niet vers toebereid voedsel alsook het nuttigen van slechte drank -vervolgens het nuttigen van allerlei onrijp fruit. Dan hebben velen de slechte gewoonte in verhitte toe­stand snel afkoeling te willen zoeken. Weer anderen stellen zich, volledig onbewust van hun aangeboren zwakheden, aan allerlei ge­varen bloot waaraan ze of volledig ten onder gaan of een gebrek op­lopen dat ze hun hele leven moeten dragen.

Ja, daar kan God niets aan doen, omdat Hij de mens het verstand, de vrij e wil en de beste levenswetten heeft gegeven! Tegen de traagheid van de mens bestaat echter geen ander middel dan juist al dat kwaad dat wordt toegelaten, dat noodzakelijk moet volgen op de veronacht­zaming van de goddelijke wil. Dit wekt de ziel, die in het vlees in slaap is verzonken, weer op en toont haar de vervelende gevolgen van haar traagheid; ze wordt daarna voorzichtiger, verstandiger, vlij­tiger en gewilliger ten aanzien van de haar bekende goddelijke wil. En dus hebben de verschillende ziekten waarmee de mensen behept zijn ook hun beslist goede kant. Weliswaar zijn ze ook een soort ge­richt dat de ziel noodzaakt het goede te doen. Maar de ziel is daar­door toch niet geheel van de vrije wil beroofd en ze kan tijdens en na een ziekte nog volledig herstellen, hoewel ze haar verdere vol­tooiing pas in het hiernamaals zal krijgen. Er zijn echter ook wel zieke mensen die, vanwege de zonden van hun ouders of ook voor­ouders, reeds uit het moederlichaam ziek op deze wereld zijn geko­men. De zielen van zulke zieken komen meestal van hogere gebieden en maken op deze aarde in het lichaam alleen maar een tijdelijke scholing door. Voor hen wordt echter ginds in het rijk van de geesten toch al uitstekend gezorgd, en ieder die met liefde en geduld voor hen zorgt zullen zij ook aan gene zijde met dezelfde liefde en hetzelfde ge­duld in hun hemelse woningen opnemen."

 

Ed., hfd.59  Gij weet dat bepaalde mensen zeer behept zijn met vleselijke lusten, zowel vrouwen als mannen -terwijl er ook weer andere mensen zijn waarbij de zinnelijk vleselijke natuur bijna geheel is afgestompt. Zulke mensen raken niet in vervoering, zelfs niet als ze lichamelijk heel sterk geprikkeld zouden worden, waar daarentegen weer ande­ren bij de aanblik van vrouwelijke charmes heel onstuimig worden. Ja, er bestaan dwazen die op de arm van een vrouw dusdanig ver­liefd kunnen worden dat ze helemaal gek worden als ze zo'n vrouws­persoon niet tot vrouw of toch tenminste voor het tijdelijk zinnelijk genot zouden kunnen krijgen.

De oorzaak van zo'n vleselijke lust, in het bijzonder wanneer deze zeer onstuimig tot uitdrukking komt, ligt niet zelden in het feit dat men bezeten is door één of ook door verscheidene geile vleesduivels. Maar hoe komen deze in het vlees van zo'n mens? De mensen zelf scheppen hiervoor in grote mate steeds weer de gelegenheid. Zulke vleesduivels huizen vooral in dranken die de mens verhitten, in wijn, ook in bier en in het bijzonder in sterke drank. Als mensen zich met dergelijke dranken sterk in een roes drinken, dan hebben ze doormiddel van deze dranken zeker één, zo niet verscheidene vlees­duivels in hun lichaam opgenomen. Zijn deze echter eenmaal in het lichaam, dan jeuken en kwellen ze de genitaliën op zo'n erge manier dat de mens niet anders kan dan zo'n prikkeling door middel van het zinnelijk genot te bevredigen. Deze duivels die in het vlees hui­zen zijn echter niets anders dan onzuivere zielen van die gestorven mensen, die eveneens of de drank of de vleselijke zinnelijkheid zeer waren toegedaan. Om zich te beteren gaan ze weliswaar over in het lichaam van een nog levende mens, maar omdat het vlees juist hun element was, halen ze niet zelden in zo'n mens nog meer uit dan ze vroeger in het eigen vlees hebben gedaan.

Juist deze verdorven zielen, ten prooi aan het vleselijke, zijn, als ze het te gek maken en steeds meer in hun onreine lust ontbranden, ook het meest de oorzaak van de bekende afschuwelijke en zeer ge­vaarlijke ziekten -hetgeen door de beschermende geesten van de engelen daarom wordt toegelaten opdat de ziel van de ziek gewor­den mens niet in de razende woede van haar vlees volkomen ten on­der zou gaan.

Zulke ophitsende dranken zijn dus de eerste weg waarlangs deze duivels van het vlees in het lichaam van de mens komen.

De tweede weg, even gevaarlijk als de eerste, is het openbare dans­vermaak. Want gij kunt er altijd van uitgaan dat op een bal of een ander dansvermaak ook altijd tien keer zo veelonzichtbare, zinnelij­ke, onzuivere zielen opduiken dan er verder gasten op zo'n bal bij elkaar zijn. Langs deze weg komen ze het gemakkelijkst in het li­chaam dat hier erg opgewonden raakt en daarom heel goed in staat is om dergelijke smerigheden op te nemen. Om deze reden ervaren dan ook mensen na zo'n bal ten aanzien van al het hogere en ver­hevene een letterlijke tegenzin, hetgeen in de steden vooral bij stu­derenden gemakkelijk kan worden waargenomen; niet zelden ge­beurt het dat voorheen ijverige studenten na een bal, in plaats van aan hun boeken te denken, slechts constant de blanke nek, boezem, arm en de ogen van hun danspartner voor de geest hebben en haast door niets anders meer in beslag worden genomen dan louter en alleen door het voorwerp dat hun op het dansfeest zoveel plezier heeft be­zorgd. Menig student laat dan het studeren voor wat het is. In plaats van de wetenschap te bestuderen studeren sommigen alleen nog maar om hun brood te verdienen en om zo snel mogelijk met hun lieftallige danseres een paar te worden, wat er ook van moge komen. En wordt zo’n stel ook werkelijk een echtpaar dan vertoont het met een werkelijk echtpaar net zo weinig overeenkomst als de dag met de nacht. Bij zo'n echtpaar bestaat de eerste tijd louter en alleen uit zinnelijk plezier, zodat binnen korte tijd alle typische eigenschappen die aanwezig zij n om scheppende kracht te vormen volledig verdwijnen. Dan treedt gewoonlijk al gauw een krachteloos worden van het vlees op. In zulke gevallen zoekt dan de duivel die in het vlees van zulke mensen huist daarin een uitweg, dat hij de ziel -in zekere zin zoals een huisarts -influistert zich tot ander vlees te richten. Hier­door krijgt de man al gauw een afkeer van zijn vrouw -en de vrouw van haar man. Ze begint langzamerhand naar jeugdige huisvrienden om te kijken; gewoonlijk gaat hij echter 's avonds naar buiten voor 'frisse lucht'. En zo gaat het almaar door tot zo'n echtpaar dusdanig genoeg van elkaar krijgt dat ze zich spoedig van elkaar laten scheiden of zonder rechterlijke uitspraak elkaar laten zitten. Dergelijke verschijnselen die tegenwoordig aan de orde van de dag zijn, zijn louter vruchten van dansvermaak en gevolgen van het bezeten zijn door de boven vermelde voorbeelden van vleselijke lusten. Dit be­zeten zijn komt in het begin weliswaar nooit met die heftigheid tot uitdrukking als bij sommigen die door sterke drank zulke onreine geesten in zich hebben opgenomen. De geesten van zulke verhittende dranken worden echter gemakkelijk door een krachtig gebed van de ziel, door hun geest naar buiten gewerkt, waarop dan weer de nor­male toestand van het vlees kan intreden. Maar die ongewenste geesten die langs de weg van het openbaar dansvermaak worden aangetrokken kunnen niet zo gemakkelijk naar buiten worden ge­werkt; daarvoor is wel heel veel vasten, gebed en zelfverloochening noodzakelijk, waardoor de ziel zich meer en meer met haar geest verenigt, er dan sterk in ingrijpt en de smerigheid uit het huis van de ziel verwijdert.

Maar waar vinden we nu zo'n danser en z'n partner die dat zouden doen? Gewoonlijk eten. en drinken ze reeds tijdens en na de dans nog meer dan ze voorheen deden en willen ze zich daardoor weer 'verkwikken', wat net zoveel betekent als dat ze aan de duivel van het vlees, in hun ziel en bloed een onderkomen voor het leven garan­deren. Menigeen die danst en teveel van zulke gasten in zich heeft opgenomen, verwoest in korte tijd ook zijn lichaam; want deze slechte vleselijke kwelgeesten bouwen hun woningen ook in de milt, de lever of in de longen, als ze in de nieren en in de geslachtsdelen geen plaats vinden. Op de plaats waar zo'n uitgewekene van de hel zijn woning bouwt, daar doodt hij tot op zekere hoogte het vlees, en de gevolgen hiervan zijn verhardingen van milt en lever en long­tuberculose, vermagering of in het geval zich twee of nog meer ervan op de longen hebben geworpen: de zogenaamde vliegende tering.

 

Gr.Joh.Ev.IV/80 In de zinnelijke lust schuilt min of meer het grootste kwaad voor alle mensen. Uit deze lust komen bijna alle lichamelijke ziekten en kwa­len van de ziel voort ...Derhalve zult gij zo lang uw ogen afwenden van de prikkelende gevaren voor het vlees totdat gij meester over uw vlees zijt geworden !

Hoedt uw kinderen hiervoor en bewaar hen in hun zedig gedrag, dan zullen ze zich als volwassenen gemakkelijker kunnen be­heersen en zullen ze niet licht ten val komen. Maar als men één keer onachtzaam is geweest, dan zullen de boze geesten van het vlees be­zit van het lichaam nemen! Geen duivel is echter moeilijker uit de mens te verdrijven dan juist de duivel van het vlees. Deze kan alleen maar door veel vasten en bidden uit de mens verwijderd worden.

Hoedt u er daarom voor de kleine kinderen te plagen of door over­dreven veel aandacht aan hun lichaam en kleding te schenken hen te prikkelen, zodat hun lichaam in vlam kan raken! Wee hem die zich aldus aan de natuur van de kleinen bezondigt. Waarlijk, voor hem zou het veel beter zijn geweest als hij nooit geboren zou zijn! De boosdoener aan de heilige natuur van de jeugd zal Ik Zelf tuchti­gen met alle macht van Mijn toom! Want is het vlees eenmaal broos geworden dan heeft de ziel geen vaste basis meer en haar voltooiing zal moeizaam tot stand komen. Wat een werk moet een zwakke ziel verrichten om broos vlees weer te genezen, zo geheel te herstellen dat het geen littekens meer draagt! Welke angst moet zij daarbij vaak ondergaan als zij bemerkt hoe broos en zwak haar vlees, haar aardse huis is! Wie is hiervan de schuld? Het slechte toezicht op de kinde­ren en de vele narigheden die de kinderen door allerlei (zedelijke misstanden) overkomen!

Vooral in de steden echter is het verval van de zeden steeds groter dan op het platteland. Maak daarom, als Mijn discipelen, de mensen er in de toekomst op attent en toon hun de zeer slechte gevolgen die voortkomen uit een te vroege inbreuk op het vlees, opdat het zich voor velen ten goede zal keren; dan zullen er gezonde zielen te voor­schijn komen waarin de geest gemakkelijker tot leven zal worden ge­wekt dan nu bij zovelen het geval is!

Zie het aan de blinden, aan de doven, aan de kreupelen, de me­laatsen, de jichtlijders; zie het verder aan alle mogelijke gebrekkigen en aan de kinderen en volwassen mensen die met allerlei lichamelijke  kwalen zijn behept -allemaal gevolgen van een te snelle broos­heid van het vlees! De man hoort voor zijn vierentwintigste jaar geen geslachtsverkeer met een maagd te hebben. En de maagd behoort minstens achttien jaar te zijn of tenminste aan het eind van haar zeventiende levensjaar te zijn; beneden die leeftijd is zij slechts half rijp en moet zij geen man bekennen! Komt zij te vroeg in aanraking met een zinnelijke man dan is haar vlees reeds broos en haar ziel reeds zwak en hartstochtelijk geworden.

Het is moeilijk het broze vlees van een man te genezen, maar nog veel moeilijker dat van een maagd indien dit te vroeg broos is ge­worden! Allereerst zal ze niet gemakkelijk volledig gezonde kinde­ren ter wereld brengen en ten tweede heeft ze week in week uit be­hoefte aan geslachtsgemeenschap en wordt tenslotte een hoer en is daarmee een schandvlek voor het menselijk geslacht, niet zozeer voor haarzelf, als wel voor diegene door wiens achteloosheid zij zo is geworden.

Wee hem echter, die de armoede van een maagd gebruikt en haar vlees breekt! Waarlijk, voor hem ware het ook beter dat hij nooit zou zijn geboren! Wie echter gemeenschap heeft met een reeds te gronde gerichte hoer, in plaats van haar met de juiste middelen van de ondergang te redden en haar op de goede weg te helpen, die zal eens van Mij een meervoudig, streng gericht moeten ondergaan; want degene die een gezond mens slaat heeft zich niet zo sterk be­zondigd als degene die een kreupele heeft mishandeld.

Wie met de een of andere rijpe en gezonde vrouw gemeen­schap heeft gehad heeft echter ook gezondigd. Omdat het aange­richte kwaad echter van geen bijzonder schadelijk belang is, in het bijzonder indien beiden helemaal gezond zijn, staat daar slechts een kleiner gericht voor. Wie zich echter louter uit geilheid vergrijpt aan een nog zo rijpe maagd en op dezelfde manier geslachtsgemeen­schap met haar heeft als hij met een hoer zou hebben, zonder dat hij een levende vrucht in de schoot van de maagd zou ver­wekken, zal een dubbel gericht moeten ondergaan; indien hij echter zoiets doet met een hoer dan moet hij ook een tienvoudig ge­richt ondergaan!

Want een hoer is een in haar vlees en in haar ziel volkomen ont­redderde en te gronde gerichte maagd. Wie haar uit zo'n grote nood helpt vanuit een rechtschapen hart dat Mij getrouw is, zal later in Mijn Rijk groot zijn. Wie om het ellendige geld met een hoer ge­meenschap heeft en haar nog slechter maakt dan ze vroeger was, die zal later met het loon worden beloond waarmee elke boosaardige moordenaar wordt beloond, in de poel die voor alle duivels en hun dienaren is bereid.

Wee het land, wee de stad waar hoererij wordt bedreven! En wee de aarde, wanneer dit grote kwaad hand over hand gaat toenemen! Over zulke landen en steden zal Ik tirannen aanstellen die over haar zullen heersen en deze zullen de mens onbetaalbare lasten moeten opleggen, opdat al het vlees zal hongeren en zal afzien van de meest zondige handeling die een mens ooit aan zijn arme medemens kan begaan!

Een hoer zal echter alle eer en achting verliezen, zelfs van diegenen die tegen ellendige betaling bij haar zijn geweest, en haar lichaam zal voortaan nog last hebben van allerlei ongeneeslijke of in ieder geval moeilijk te genezen besmettelijke ziekten. Als een hoer haar leven echter echt betert dan zal zij ook bij Mij weer in genade worden aangenomen!

 

Gr.Joh.Ev. IV/80 (18 e.v.) De Heer: "Jij, Zorel was wat het lichamelijke betreft ook niet altijd helemaal rein. Reeds als knaap was je behept met allerlei onrein­heden en was je een heel slecht voorbeeld voor je kameraden uit je jeugd. Maar zoiets kan jou evenwel niet als zonde worden aange­rekend; want je had geen opvoeding genoten van waaruit je tot zui­vere waarheid zou zijn gekomen, en waaruit jou ook duidelijk zou zijn geworden wat naar Gods orde het juiste is. -Je kreeg pas in­zicht in dit juistere handelen toen je bij een advocaat de rechten van de burgers van Rome hebt Ieren kennen. Vanaf dat moment was je weliswaar geen dierlijk mens meer, maar overigens een eerste klas wetsovertreder en bedroog je je naaste waar dat maar mogelijk was.­

Maar dat alles is voorbij en je staat nu, gezien je huidige inzichten, als een beter mens voor Mij! Maar desalniettemin merk Ik toch dat in jou nog veel zinnelijks aanwezig is. Hierop vestig Ik in het bijzon­der je aandacht en geef je het advies dat je je ten aanzien van dit punt heel erg in acht moet nemen. Want wanneer je eenmaal tot een wat beter leven bent overgegaan, dan zal jouw nog zeer verzwakte vlees in zij n nog lang niet genezen kwetsbaarheid gaan opspelen en je kunt dan heel wat moeite hebben om het tot rust te brengen en om zo ten­slotte de oude broosheid helemaal te genezen.

Hoed je daarom voor elke buitensporigheid! Want in de onmatig­heid en buitensporigheid rust het zaad van de zinnelijke wellust! Wees in alles matig en laat je nooit tot overdaad in eten en drinken verleiden omdat je anders je lichaam moeilijk zult kunnen beteuge­len!"

 

Gr.]oh.Ev. 111/10 De Heer: "Ik zeg u, de mens heeft voor het leven op deze aarde hele­maal niet veel nodig; maar de hovaardij van de mens, zijn traagheid, zijn hoogmoed, zijn egoïsme en zijn heerszucht hebben onbeschrijf­lijk veel nodig en kunnen evenwel nooit bevredigd worden! Hierop is meestentijds de zorg van de mensen gericht en de mensen hebben dan natuurlijk geen tijd meer zich met datgene bezig te houden waar­mee ze zich eigenlijk zouden moeten bezighouden.

Van Adam tot Noach voerden de kinderen van de bergen nooit een oorlog omdat hun behoeften slechts zeer gering waren en niemand meer wilde zijn dan zijn broeder was, en de ouders hun aanzien tegenover hun kinderen daardoor steeds handhaafden omdat ze de wijze leiders, leraren en raadgevers van hun kinderen bleven. Wan ­neer Ik nu echter in Mijn Geest, komend vanuit de hemelen, u weer naar de gelukkige oertoestand van de eerste mensen wil voeren en u de reeds lang verloren weg naar het Rijk van God toon, hoe kunt gij dan zeggen dat de door Mij gestelde voorwaarden te streng en in het algemeen vrijwel onuitvoerbaar zijn!? Ik zeg u: het juk dat Ik op uw schouders leg is zacht en de last die Ik u opleg is vederlicht tegenover datgene wat gij nu elke dag moet dragen.

Tot hoever gaan uw zorgen niet in deze wereld! Dag en nacht kent gij rust noch duur! En dat alleen maar omwille van de wereld, dat gij u niet tekort gedaan zou voelen in uw ingebeelde pracht en uw wel­varende leven, en dat vaak op kosten van het bloedige zweet van uw zwakke broeders en zusters! Waar moet bij al die zorgen de ziel nog wat tijd vinden om voor het opwekken van de Geest Gods in haar ook nog iets te doen!? Immers, uw zielen en de zielen van miljoenen weten niet eens meer dat ze Gods Geest in zich dragen, laat staan dat ze bij hun oneindige zorgen aangaande de wereld iets vruchtbaars zouden kunnen en willen doen opdat hun geest vrij en zelfstandig  zou worden.

 

4. Doel van ziekten, lijden en pijn.

 

Gr.]oh.Ev. IX/158 Het is voor de mens omwille van zijn ziel niet altijd bevorderlijk dat hij met een volledig gezond lichaam rondloopt. Want is zijn vlees te gezond, dan wordt het ook gemakkelijk tot allerlei zinnelijke lusten geprikkeld, waarnaar het begeren van de ziel dan ook eerder zal uit­gaan dan in het geval haar vlees ziekelijk en zwak is. En zo is een lichamelijke ziekte tot op zekere hoogte een wacht voor de poort van het innerlijk leven van de ziel. ..

Ik wil weliswaar niet dat iemand met een ziek lichaam dit aardse leven, waarin zijn wilsvrijheid op de proef wordt gesteld, moet door­maken. Maar als de mensen de oude raadgeving van Mijn Liefde en Mijn Orde niet in acht nemen, maar doen wat zij niet moeten doen, dan zijn ze ook zelf schepper van al hun lichaamskwalen en het kwaad van hun ziel. Ik kan echter de lichtzinnigheid en de blindheid door eigen schuld van de mensen jegens Mijn orde, waardoor alleen het bestaan der dingen mogelijk is, niet veranderen.

Als iemand weet dat als hij geslagen of gestoken wordt zijn lichaam pijn ervaart en als hij zich dan toch slaat of steekt, dan is het immers zijn eigen schuld dat zijn lichaam daarbij erge pijn ervaart. Want vanwege de onzinnige dwaasheid van de mensen zal Ik geen ziel van een ongevoelig lichaam voorzien en er niet voor zorgen dat men niet van het dak op de grond zou vallen vanwege de zwaarte.

 

I.I<.L.27-11-1883 Mijn lieve kind! Zie, nu moet je weer opschrijven wat Ik je zal zeg­gen, en wel allereerst een woord voor dat zieke kind dat Mij uit het diepst van haar hart vraagt: waarom moet ik door deze ziekte getroffen worden ?

Kijk, wat betreft deze vraag kan Ik je slechts zeggen, dat bij Mij alles een wijs en een goed doel heeft en dat niets zonder Mijn wil ge­schiedt. Zelfs in de kleinste, onooglijkste dingen kun je Mijn won­derbaarlijk bestuur ontdekken, des te meer daar waar het om een mensenleven gaat dat niet aan het toeval is prijsgegeven, maar in de handen van een liefdevolle Vader ligt. Hierover heb je, Mijn kind, nog niet in alle ernst nagedacht, dat over elk menselijk lot een trouwe Vaderhand heerst, anders zou je niet kunnen vragen: "Waarom dan?"

O, kind, het waarom staat alleen in Mijn hand en alleen Ik weet waarom Ik je juist zo en niet anders leid -omdat het alleen maar op die manier jouw eeuwige heil dient en jij Mij anders niet trouw zou blijven en niet Mijn kind zou kunnen worden!

Begrijp je nu dus het 'waarom', Mijn kind? Ben je nu tevreden met je lot dat jou tot een kind van God maakt? Want er bestaat niets dat groter is voor Mijn kinderen!

Verheug je daarom in het heerlijk grote lot dat jou is gegeven en waar­door het jou mogelijk werd alles te bereiken door middel van het lijden, dat je in geloof zult moeten dragen, totdat Ik het van je neem! -Nadien zul je Mij danken, niet dat Ik je verloste van het lijden, nee, je zult Mij uit het diepst van je hart danken dat Ik jou waardig heb bevonden dit lijden te dragen en jou in korte tijd tot het ware licht heb gevoerd.

 

H III 172 ,,O Heer, Gij heilige en meest liefdevolle Vaderen Schepper van alle engelen en mensen! Zie, het leven op aarde ter oefening van de geest, zou op zichzelf genomen geheelovereenkomstig zijn doel zijn, als met dit leven niet een uiterst onaangename zaak zou zijn verbon­den; hierbij gaat het om de mogelijkheid dat men verschrikkelijke pijn kan ondergaan! Waarom moet dit lichaam pijn kunnen onder­gaan ? Waarom veroorzaakt het pijn als ik me ergens aan stoot, als ik val, mij snij, mij knijp of steek? Waarom moeten zich zelfs meer dan eens erg hinderlijke pijnen in het lichaam ontwikkelen? Waarom moet ik mij zo ondraaglijk aan het vuur branden, en waarom moet de vrouw onder grote pijn kinderen baren ? Kijk, lieve, heilige Vader, dit kan ik absoluut niet rijmen met het wezen van het leven en ik zou daarom van U, de Schepper, de reden van dit trieste verschijnsel wil­len weten. Want ik vermoed met groot vertrouwen dat het leven van de geest totaal niet in staat is pijn te ondergaan. Daarom zou immers het leven van het lichaam eveneens totaalongevoelig voor pijn kun­nen zijn! -Heb ik gelijk of niet?"

De Heer: "Zoon, zeg Me wat jouw gevoel je ingeeft: zou welk leven dan ook denkbaar zijn zonder dat het ontvankelijk zou zijn voor welke indruk dan ook? Als je geen innerlijk gevoel zou hebben, zou je dan leven ? Ik ga uit van het geval dat de mens alle indrukken al­leen maar als weldadig zou ervaren. Zou de mens zich in dat geval niet meteen vernietigen, doordat hij zich voortdurend zou stoten, slaan, steken, snijden en branden?! En nog voordat er een jaar ver­streken zou zijn, zou er van het hele lichaam beslist geen lichaams­deel meer intact zijn. Zonder elk innerlijk gevoel­ hetzij weldadig, hetzij van pijnlijke aard - bestaat echter alleen maar de totale dood. Dus is de pijn de grootste weldoener en meest getrouwe bescher­mende bewaker van het leven; zonder pijn zou men zich op geen enkele manier kunnen voorstellen dat het leven duurzaam zou kun­nen zijn! Bovendien heb je immers toch al de beschikking over een lichaam dat op zichzelf geen pijn kent! Als je het overeenkomstig Mijn orde onderhoudt en als je oplet bij het liggen, zitten, staan en lopen dan zul je je leven geheel zonder pijn doorbrengen. En als je matig bent met eten en drinken dan zul je ook voor innerlijke pijn gespaard blijven. En als je niet al te zeer de werken van het vlees bent toegedaan dan zul je nooit ervaren wat pijn in je lichaam of ledematen betekent!

Pijn is het meest eigenlijke wat bij het leven behoort; zonder pijn zou je geen geestelijke vermogens hebben! Pijn is het werkelijk in­nerlijke gevoel en de waarneming van de liefde. En als daarin de orde wordt verstoord dan ervaart zij dat in de vorm van pijn; een leven in overeenstemming met deze orde ervaart zij echter steeds als een volstrekt behaaglijk gevoel.

Wens daarom nooit dat je geen pijn zult hebben; want zij is de trouwste wachter van je leven en eens zal zij ook het leven van je geest samenvoegen en er de totale redder van zijn."

 

Gr.Joh.Ev. X/112 De Heer: "Beschouw eens een mens op deze wereld die een heel sterke lichamelijke gezondheid bezit! Juist omdat die mens zo ge­zond is misbruikt hij die door zich over te geven aan allerlei over­dadige genoegens en onnodige krachtsinspanningen waarmee hij zijn zinnen verlustigt. Mensen met erg veel levenservaring zullen bij hem komen en zullen hem zeggen: Vriend, misbruik je ge­zondheid niet zo! Want zij gaat door een onnatuurlijke en onver­standige manier van leven spoedig en gemakkelijk verloren; en ben je eenmaal niet meer gezond dan is er geen arts en geen geneesmid­del dat jou weer helemaal gezond maakt en je blijft dan je leven lang een ziekelijk mens die altijd lijdt! -De gezonde mens stoort zich er echter niet aan, maar handelt zo als hij dat voorheen deed.

Na ettelijke jaren valt hij echter ten prooi aan een heel erge licha­melijke ziekte, wordt in het begin helemaal gek van deze ziekte, die hem in alles dwars zit en hij laat artsen komen. Het lukt hen hem weer te genezen, hoewel niet helemaal, maar zo dat de ziekte draag­lijk is. De artsen zeggen hem echter na de genezing heel oprecht: "Vriend, wees nu verstandig en verval niet in je oude levenspatroon, anders word je weer ziek en de ziekte zal veel ernstiger zijn dan deze keer, en we zullen je dan veel moeilijker kunnen helpen dan nu!"

De herstelde volgt deze raad een tijd op; maar dan wordt hij weer op­nieuw door de begeerte aangegrepen en begint ongeregeld te leven. En ook al merkt hij dat hij heel belangrijke vermaningen krijgt die hem op zijn ziek worden wijzen, toch stoort hij er zich niet aan en hij blijft zondigen tegen zijn toch al ernstig verzwakte wezen. Hij valt dan ook noodzakelijkerwijs aan een nog ergere ziekte ten prooi en hij krijgt ontzettende pijnen. De artsen komen nogmaals en pro­beren hem te genezen. Maar dit keer wil het hun niet zo snel lukken en ze manen hem aan geduld te hebben; want omdat hij hun raad niet heeft opgevolgd, heeft hij het nu aan zichzelf te wijten dat hij door zijn oude lichtzinnigheid aan een veel ernstiger en nog langer durend kwaad ten prooi is gevallen.

Deze mens moet nu een jaar lang lijden, wordt erg zwak en kent grote twijfels; maar na een jaar gaat het weer wat beter met hem en hij zweert nu bij alles wat hem heilig is de raad van de artsen en ook van andere verstandige mensen nooit meer in de wind te zullen slaan.

Ja, door deze tweede, zeer bittere ervaring is de mens reeds heel wat verstandiger en behoedzamer geworden en hij komt weer op krach­ten. Zodra hij zich echter weer helemaal goed voelt, denkt hij bij zichzelf: hé, als ik me slechts één enkele keer een oude vreugde gun, dan zal me dat toch zeker geen kwaad doen! Hij gunt zich dat nog één keer en komt er daarbij nog heelhuids vanaf. Maar omdat hij er dit keer nog heelhuids vanaf is gekomen, denkt hij nogmaals: welnu, omdat mij niets is overkomen, zal mij bij een tweede en een derde keer ook zeker niets gebeuren! En hij zondigt dan een tweede en een derde en ook een vierde keer.

En zie, zijn oude ziekte kluistert hem nogmaals een aantal jaren zo­danig aan het bed, dat geen arts meer in staat is hem zoals de eerste en de tweede keer te helpen!

Na vier lange jaren van bitter lijden gaat het hem eerder door de ge­wenning aan het lijden dan door de geneesmiddelen gemakkelijker af, en hij ziet nu pas in dat al zijn grote lijden een genade Gods was, waardoor hij in zoverre van al zijn lichtzinnigheid is genezen dat hij daardoor zijn ziel toch reiner en God welgevalliger heeft kunnen op­voeden. Want door het lijden van het lichaam wordt de ziel van de mens nederiger, geduldiger en ernstiger en wint ze aan geestelijke kracht om de zinnen van het vlees meester te worden."

 

J.L. 13 -10 -1842. Schrijf nog maar eens, want Ik weet reeds waarover het gaat! -:­Beste A.Z.O.W., zie het uur waarop je lichamelijk geboren werd is Mij zeer wel bekend. Ik heb je toentertijd gezegend en zegen je nu weer, opdat je steeds gezond naar geest alsook naar lichaam zult blijven in die mate als dit voor jouw heil nodig is. Hecht echter met al te zeer aan de lichamelijke gezondheid! Want ze schaadt de geest meer dan dat ze deze helpt. Kijk naar een verse, groene noot aan de boom, zolang deze vers en groen blijft, zolang ook wordt de kern niet rijp. Wanneer echter de buitenste groene schil bruin begint te worden, begint te verdrogen en los om de noot gaat zitten, dan is dat een teken dat de noot binnenin de schil rijp is geworden. Om die reden laat Ik de Mijnen zo nu en dan ook wat met hun lichamelijke ge­zondheid sukkelen, opdat ze zich in een te gezonde lichamelijke toe­stand niet te zeer met de wereld zouden verbinden. Want als iemand lichamelijk gezien zo gezond is als een vis, zal hij ook niet op de ge­ringste gedachte komen dat hij eens deze schijnwereld zal moeten verlaten. Want op deze wereld bevalt hem alles veel te goed -elk bloempje, elke hap eten, elke leuke meid, elke omgeving -en hij heeft de hartstochtelijke wens slechts eeuwig op de aarde te leven en hij krijgt nooit het heilig heimwee naar het eeuwige Vaderhuis in het hemelrijk.

Wordt zijn lichaam echter ziek, dan herinnert de mens zich dat hij op aarde niet zal blijven voortbestaan, en zo nu en dan begint hij angstig na te denken wat er na de dood van het lichaam zou kunnen zijn of zou kunnen gebeuren. En dat is wat de geest aangaat reeds heilzamer dan alle onschuldige genoegens toen zijn lichaam nog kerngezond was.

Zie, als gij een zoon van u naar een vreemd land zou willen sturen en het zou hem daar uitstekend vergaan, denkt ge dan dat hij naar u zal terugkeren? Denk je soms dat hij heimwee naar zijn vaderlijk huis zal krijgen? O nee, daarvan kun je wel verzekerd zijn! Want hij zal zeggen: "Ik zou wel een grote dwaas zijn! Hier heb ik immers alles wat mijn hart ook maar verlangt en bovendien eert men mij nog overal daar waarheen ik mij ook maar begeef; ga ik echter weer naar huis dan moet ik weer voor elke kleinigheid naar mijn vader om het hem te vragen, en dan moet hij zich nog lang bezinnen of hij mij het gevraagde al dan niet zal geven. Hier ben ik een heer die aanzien geniet, daar thuis echter, aan de zijde van mijn vader, ben ik niets. Derhalve blijf ik hier!"

Gaat het een zoon in een vreemd land echter tamelijk zorgelijk of zelfs heel erg beroerd, dan zal hij al gauw als de verloren zoon han­delen! Derhalve zeg Ik je dit opdat je je, als Ik je met kleine, licha­melijke ongemakken kwel, zult herinneren en moogt weten dat der­gelijke lichamelijke ongemakken louter handbriefjes zijn, waardoor Ik Mijn kinderen herinner aan hun Vaderlijk huis en aan hun terug­keer, opdat ze zich immers niet te vast in den vreemde zullen vesti­gen!

Ik wil je echter zeker daarom nog niet direct uit het vreemde land wegroepen, maar je alleen maar aan je Vaderland herinneren! -Dat je daaraan al het onaangename van je aardse leven zult meten, dat wens ik, jouw heilige Vader, je vandaag en altijd in de volheid van Mij n Liefde en Genade. Sla er daarom ook bijzonder veel acht op! ­Amen.

 

5. Over het wezen van de bezetenheid

 

Gr.}oh.Ev. VIII /32 De Heer: "Er bestaan mensen die door boze geesten een bepaalde tijd In bezit worden genomen, zonder dat daardoor de boze geesten aan de ziel van zo'n bezetene schade kunnen toebrengen. De boos­aardige geesten die het vlees van een mens in bezit nemen zijn zie­len van gestorven mensen die eens op de wereld een slecht leven hebben geleid, daarbij wetend dat hun handelen slecht was.

Bezetenheid komt echter alleen maar onder die mensen voor, bij wie het geloof in een God en in de onsterfelijkheid van de ziel (weinig of) helemaal niet meer aanwezig is. Deze op zichzelf ernstig uit­ziende voorvallen, in tijden waarin het geloof duister is, wor­den derhalve toegelaten opdat de ongelovigen krachtig vermaand worden dat hun ongeloof ijdel is en dat er na het afsterven van het lichaam een zeker voortbestaan van de ziel van de mens is en dat er ook een God bestaat die zeer wel in staat is ook aan gene zijde de slechtheid en domheid van de mensen te tuchtigen.

De boosaardige geest, die het vlees van een mens in bezit neemt, ondergaat ondanks zijn kwade verzet vernederingen die voor hem nauwelijks te verdragen zijn en wordt daarna zachter en lichter. En de getuigen van zulke toestanden worden met geweld uit h un te mate­riële en donkere levenswandel losgerukt, beginnen over het geeste­lijke na te denken en in hun doen en laten gaan ze zich beter gedra­gen. En zo heeft dit onder de mensen voorkomende kwade verschijn­sel ook weer in tijden van de grootste geloofsnood zijn beslist goede kant. ..Bij mensen die een waar en lichtend levend geloof hebben, komt bezetenheid nooit voor, omdat de ziel van de mens en de geest in haar ook het lichaam zo doordringen dat geen vreemde en dan soms ook nog een boze geest in het zuivere en vergeestelijkte vlees kan binnendringen. Maar als de ziel van een mens donker, vleselijk en materieel is geworden en daardoor ook angstig en bevreesd, ziek en zwak, zodat ze aan een vreemde indringer geen weerstand kan bieden­ daar gebeurt het ook gemakkelijk dat zo nu en dan de boos­aardige zielen, die nadat ze het lichaam hebben verlaten, zich meestal in die onderste regionen van deze aarde ophouden en daar hun misdadige praktijken uitvoeren, in het lichaam van een of ander zwak mens binnendringen; daar zetten ze zich meestal in het zinne­lijke onderlichaam vast en beginnen zich als vreemde en boosaar­dige geesten via het vlees van de bezetene naar buiten toe te uiten. Aan de ziel van de bezetene wordt echter nooit schade berokkend. En daarom is het bezeten zijn niet zo'n ernstig iets als het voor de mensen wel lijkt. Als gij echter in het vervolg zulke bezeten men­sen ontmoet, leg hen dan in Mijn naam de handen op en de boze geesten zullen de bezetene verlaten. Zal men echter ergens iemand ontmoeten die door een (bijzonder) hardnekkige geest is bezeten, bedreig die dan, en hij zal dan direct hem gehoorzamen, die de kwa­de geest vanuit een oprecht geloof en in Mijn naam dreigt! -Want waar door u Mijn leer aan de mensen wordt gepredikt, daar is het ook niet meer nodig dat ook de duivels bij de mensen uit het vlees van een bezetene het gevallen geloof stichten. Waarde engelen leren, daar moeten de duivels op de vlucht worden gedreven!"

 

Gr.}oh.Ev. II/169 Petrus: "Heer, ik begrijp nu al veel dingen, maar bezetenheid, in het bijzonder van onschuldige kinderen, en het feit dat ze door zo'n boosaardige bewoner van hun lichaam vaak op de meest afschuwe­lijke manier worden geplaagd, dat begrijp ik niet! Hoe kan Uw orde zo'n kwaad toelaten? -Het dochtertje van de vrouw die ons vandaag naliep zal nauwelijks 13 of 14 jaar oud zijn en volgens de moeder wordt zij reeds ruim zeven jaar op een nauwelijks te geloven pijnlijke manier door een duivelsgeest gepij­nigd. Waarom moest dan zoiets worden toegelaten ?"

De Heer: "Dat zijn dingen waarvan de kern op dit moment voor jul­lie verstand nog verborgen blijft! Maar Ik wil jullie niettemin dien­aangaande enkele wenken geven!

De aarde is de draagster van twee soorten mensen. De ene en betere soort vindt z'n oorsprong van boven (dat wil zeggen: komt van een andere ster). De andere en eigenlijk bedenkelijkere soort echter stamt puur van deze aarde af; hun ziel is tot op zekere hoogte een samenstelling van afzonderlijke levensdeeltjes die, uit de satan genomen, als materie in de massa van het aardelichaam gevangen worden gehouden, van daaruit dan via het plantenrijk tot het dieren­rijk overgaan, zich door de vele fasen van het dierenrijk dan uit­eindelijk als een potentie, bestaande uit talloze oerzieledeeItjes, tot een wereldziel van de mens ontwikkelen, bij de verwekking in de schoot van de vrouwen vlees aannemen en dan, net als de kinderen van het Licht, op deze wereld geboren worden.

Welnu, zulke kinderen staan, omdat hun gehele wezen uit satan is

genomen, dan ook steeds min of meer aan het gevaar bloot door de een of andere boze geest te worden bezeten, dat wil zeggen door de zwarte ziel van een duivel die reeds in het vlees van een mens eens op deze aarde heeft geleefd; dit kan echter vooral daar gebeuren waar zo'n jonge ziel, die uit de satansdelen van de aarde is geno­men, zich op een goede manier, hemelwaarts begint te ontwikkelen. Omdat daardoor een levensdeel zich uit de sfeer van de hel losrukt, veroorzaakt dit in de hele hel een ondraaglijke pijn, reden waarom deze dan ook al het mogelijke doet om dit te vermijden.

Je vraagt je nu evenwel af waarom zoiets de hel toch zo'n pijn kan berokkenen? Want zo'n ziel moet toch ten opzichte van de hel on­eindig veel kleiner en onbeduidender zijn, dan een haartje vol­strekt onbeduidend is in vergelijking met de totale mens. En Ik zeg je dat dit juist is geoordeeld. Maar als je het kleinste haartje van je lichaam neemt, het eruit trekt, dan zul je daarbij merken dat, wan­neer je dit haartje uit je lichaam trekt, je niet alleen een stekende pijn voelt op de plek waar het haartje zat, maar ook in je hele lichaam; deze pijn zou je wanhopig maken als hij slechts één uur zou aanhouden.

Uit de verklaring die Ik je hier heb gegeven kun je al iets beter be­grijpen waarom bezetenheid op aarde voorkomt en tot aan het einde van deze aarde zal voorkomen.

Dit bezeten zijn heeft voor de bezetenen echter ook zijn beslist goede kant. Want zo'n ziel, waarvan het lichaam door een of andere duivel in bezit wordt genomen, wordt door de kwalen van haar vlees blijk­baar gelouterd en voor het kwalijke binnentreden in haar lichaam be­waard. Op het juiste moment komt dan evenwel al de hulp van boven en dan is een wereldziel helemaal voor de hemel gewonnen. –Zeg Me, of je de kwestie nu enigszins hebt begrepen!"

Petrus zegt: "Ja Heer, het is me nu helemaal duidelijk geworden. Maar dan zou het haast beter zijn iemand die zo erg door boze gees­ten wordt bezeten helemaal niet te helpen!?"

De Heer: "Als iemand komt en je om hulp vraagt, dan zul je hem die niet onthouden! Want Mijn behoedzaamheid zorgt ervoor dat welke betrokkene dan ook niet eerder hulp zal gaan zoeken eer het juiste moment is gekomen dat hem de goede hulp geboden wordt. Daarom mag die hulp dan ook aan niemand die ernaar zoekt worden ont­houden!

-Begrijp je nu ook deze belangrijke verklaring?"

Petrus zegt: "Ja Heer, aan U alleen zij daarom alle dank, alle liefde en alle eer! -Aldus bestaat er in deze wereld toch niets waaruit, voor de in goddelijke dingen ingevoerde mens, niet direct de hoog­ste liefde en wijsheid van God ten volle zichtbaar zou zijn!"

De Heer: "Ja, zo is het! Daarom zult gij dan ook bij alle nog zulke afschuwwekkende verschijnselen op deze aarde de moed niet ver­liezen; want de Vader in de hemel weet ervan en weet het het best om welke reden Hij het toelaat! En zo hebben ook de meeste ziekten die de mensen moeten doorstaan geen andere betekenis dan dat ze moeten voorkomen dat de ziel één zou worden met het vlees."

 

Gr.Joh.Ev. IX/128 De Heer: "De tollenaar Zacheüs verzocht Mij dat Ik hem raad zou geven wat hij met zijn oudste, reeds zestien jaar oude zoon zou moeten doen, die sinds drie jaar krankzinnig was en haast elke dag een grotere prooi van razernij werd. Hij heeft de beste artsen die hij kende reeds bij zijn zoon laten komen en ze hebben allemaal gepro­beerd de zoon te genezen; doch al hun kennis en moeite is niet al­leen volledig zonder succes geweest, maar de toestand van de zoon is na elke behandeling door een arts nog slechter dan voorheen ge­worden.

Toen zei Ik tot Zacheüs: "Vriend, zulk kwaad geneest geen arts op aarde met zijn kruiden! Breng je zoon evenwel hierheen en je zult de macht van de heerlijkheid Gods zien !"

Toen beval Zacheüs zijn knechten dat ze zijn zoon, goed vastgebon­den, uit zijn vertrek, waarin hij was opgesloten, zouden halen.

De knechten zeiden daarop: "Heer, dat zal ten overstaan van deze gasten heel slecht aflopen; want ten eerste raast hij nu bijna voort­durend en ten tweede stinkt hij erger dan de pest omdat hij zich ook met zijn uitwerpselen besmeurt!"

Ik zei toen: "Breng hem maar hier; want Ik wil hem zien en ge­nezen!"

Een knecht, die een vooraanstaande positie in het huis had, zei: ,,O, vriend, slechts God alleen kan hem genezen, op deze aarde evenwel geen mens meer! Indien gij hem geneest, dan zijt gij geen mens, maar een God!"

Ik zei: "Maak je daarover niet druk, maar doe wat je is opgedragen!"

Toen gingen de knechten heen en brachten de zoon, over wie al Mijn discipelen ontzet waren en zeiden: "Hij is er nog erger aan toe dan zij die wij in het land van de Gadarenen zagen!"

Ik ging echter staan, dreigde de boze geesten in de zoon, beval hen hem ogenblikkelijk en voor altijd te verlaten. Ze rukten nog één keer aan de zoon en in de gedaante van vele zwarte vliegen verlie­ten ze de zoon die daarna helemaal gezond was.

Ik sprak nu echter tot de knechten: "Breng hem nu naar buiten naar de bron en reinig hem! Geef hem ook schone kleren en breng hem weer hier, opdat hij met ons het middagmaal zal nuttigen!"

{j)at gebeurde dan ook. En toen nu de zoon gezond en gereinigd bij ons aan tafel zat, kwamen alle familieleden en kennissen die in het huis woonden bij ons in de kamer en konden zich niet genoeg ver­bazen over zo'n snelle genezing van de zoon. En Zacheüs dankte Mij boven alles voor deze genezing.

De hoofdknecht sprak echter tot Mij: "Heer, gij zijt geen mens zoals wij zijn, maar Gij zijt een ware God, die wij mensen immer willen en zullen aanbidden!"

Terwijl de knecht zo sprak werd ook het middagmaal opgediend en we begonnen te eten. Tijdens het eten en drinken vroegen verschei­denen aan de genezen zoon, die er nu heel fris en vrolijk uitzag, of hij in zijn zieke toestand ook erge pijn had moeten doorstaan.

De genezen zoon zei evenwel: "Hoe kan ik dat nu weten?! Want ik was immers zo goed als dood, had geen gevoel en wist niet wat er met me gebeurde! Maar dit weet ik nog wel, dat ik me voortdurend in een droom bevond en in een mooie streek met goede mensen sprak."

Dit verbaasde de aanwezigen en ze konden dat niet begrijpen. En Zacheüs vroeg Mij hoe dat toch mogelijk was en waarom zoiets door God werd toegelaten.

Ik zei: "Vriend, hieraan zullen we nu niet veel woorden besteden! Bij zo'n kwaad trekt de ziel zich in het hart terug en één of vaak ook vele boosaardige en onreine geesten bewonen het verdere lichaam en doen met hem wat ze willen, waarvan de in het hart rustende ziel echter niets merkt.

Dit soort bezetenheid wordt evenwel toegelaten opdat de mensen bij wie het geloof in God en in de onsterfelijkheid van de ziel bijna ge­heel is gedoofd toch weer aan iets geestelijks beginnen te denken en er ook weer in gaan geloven. Want ook gij zijt reeds wankelmoedig in uw geloof geworden en zo was voor u deze les ook zeer noodzake­lijk, reeds voor Mijn komst naar dit huis.

Als Ik eerder was gekomen dan had je Mij niet zo geloofd, zoals je Me nu gelooft. En als jouw zoon, met wie je heel erg veel op had, niet door het kwaad was getroffen, dan hadden trots en hoogmoed je zodanig misvormd dat je een ware duivel onder de mensen zou zijn geworden, dat je elk geloof in God uit je had gebannen en de mensen voor pure machines had gehouden, die voor jou slechts dan een zekere waarde zouden hebben als ze jou bijna voor niets zouden die­nen en je aan nog grotere rijkdommen zouden helpen. Toen jouw zoon echter, jouw lieveling en jouw grootste trots, zo ziek werd als Ik hem nu hier heb aangetroffen, ging jij je wel heel anders voelen. Je begon weer aan een God te denken en erin te geloven en je werd veel nederiger van hart. Je had daarnaast weliswaar nog je toevlucht genomen tot alle artsen, heiden of jood, die je waar dan ook kende en je hebt daar veel geld voor over gehad. Maar toen je inzag dat je Zoon door geen enkele arts, ook niet door iemand van de Essenen en nog minder door een of andere tovenaar kon worden geholpen, toen werd je bedroefd en begon je er ernstiger over na te denken waarom God, als Hij dan bestond, jou met zo'n kwaad had geteis­terd.

Je begon weer in de Schrift te lezen en je vond je handelen en je optreden tegenover je medemensen steeds onrechtvaardiger en je hebt dan ook God de gelofte gedaan dat je geheeloprecht al het door jou begane onrecht weer meervoudig wilde goedmaken.

Toen zulke voornemens steeds oprechter en waarachtiger waren ge­worden en je er ook duidelijkheid over had gekregen dat slechts de Almachtige Vader in de hemel je zou kunnen helpen, toen kwam Ik dan ook spoedig in deze streek en is het jou ter ore gekomen wat Ik aan de blinde heb gedaan. Jouw geloof in God werd dan ook mach­tiger en ging weer leven, aangezien je door verscheidene mensen over Mij had horen getuigen, zodat in jou elke twijfel werd wegge­nomen, dat Ik niet louter en alleen een profeet, maar de Heer Zelf ben. En zie, je bent dan thans zo ver gekomen dat Ik bij jou kon ko­men en met Mijn macht jouw zoon hielp.

Als je dat nu goed overdenkt, dan zal het je duidelijk zijn waarom Ik bij mensen, in wier hart nog niet elke levensvonk uit de hemel volledig is gedoofd, allerlei kwaad toelaat.

Evenwel blijven bij totaal verdorven en sluw geraffineerde mensen, die het niet meer waard zijn door Mij vermaand te worden, dergelij­ke toelatingen tot verbeteringen dan ook achterwege; want het baat hen hier niet meer en het zet hen slechts tot grotere boosaardigheid aan. Dit soort mensen verdoet echter hun materiële leven hier op aarde; na dit leven echter wacht hen hun eigen gericht, hetwelk is de andere en eeuwige dood.

Hem die Ik allerlei lijden en beproeving laat ondergaan, wordt door Mij ook op de daarvoor bestemde tijd geholpen. Hem die Ik echter ongestoord van zijn vergankelijke trotse en zwelgend goede leventje laat genieten, die draagt zijn gericht en zijn eeuwige dood reeds in zichzelf en met zich mee. En daarom weet je nu ook waarom zo menige grootheid en rijkaard in deze wereld ongestraft door kan gaan met zondigen en met het begaan van gruweldaden tot aan de dood van zijn lichaam.

Door Mij is er in deze wereld echter aan eenieder en aan alles een bepaalde maat gesteld, zowel in het goede en het ware als ook in het slechte en verkeerde. Heeft de goede mens door zijn ijver deze maat ten volle bereikt, dan eindigen voor hem alle verdere verzoekingen en hij gaat dan, in het volle licht vanuit de hemelen van de ene fase van zijn levensvoltooiing in tot een nog hogere fase en zo verder tot in het oneindige."

 

DEEL III

 

Over genezende hulp

 

1. Hulp door voorbede

 

I.KL. 12­ 2 -1894 Ja, Mijn kind, Ik wil je bede verhoren en wil Me over de zieke er­barmen, Ik wil haar sterken en troosten en wil haar helpen. In de liefde moet je echter daadkrachtig blijven en in de voorbede zul je niet mogen verslappen totdat haar geest de nodige kracht en sterkte bezit zich van de drukkende last te ontdoen.

Hier kan slechts voorbede, verenigde voorbede uit zuivere liefde tot Mij werken. Al het andere is vergeefs en bevrijdt de zieke niet van haar lijden.

Zie, dat is nu je taak, je in de voorbede te oefenen! Doe dit met alle ijver, met volharding en alle liefde die je in je hart hebt; dan zul je daarvan zelf spoedig de zegen ervaren, de zieke zal echter rust vin­ den in haar ziel. ..

Geloof in Hem die machtig is in dat wat zwak en onmondig is! Herken steeds meer het niets in je, opdat Ik in jou alles in alles worde en Mijn geest in jou kan werken! -Amen.

 

2. Alleen genezing met Gods wil.

 

Gr.Joh.Ev.V/75 De belangrijkste oorzaak van (elk lichamelijk) gevoel van pijn - dat echter steeds de ziel, nooit het vlees ervaart -is de druk die een te traag en dus ook te zwaar geworden vlees op een of ander levens­deel van de ziel uitoefent. 

Tijdelijk is daarom elke ziekte te genezen als men de vleesmassa weet te verlichten. Maar voor de ouderdom van het vlees bestaat geen verlichting meer, hoewel een mens die op de juiste wijze leeft nog tot op zeer hoge leeftijd in het algemeen weinig over pijn zal weten te vertellen. Zijn vlees zal tot het laatste uur nog heel soepel blijven. En de ziel zal zich langzamerhand heel zachtjes van haar vlees kun­nen ontdoen op de in wezen bedoelde beste en juiste manier. Ze zal weliswaar zelfs zeer oud geworden, ook niet bepaald wensen zich van het vlees los te maken; wanneer echter tot haar de voor haar goed verstaanbare, gelukkig stemmende roep uit de hemelen opklinkt: "Kom uit je kerker en ga in tot het meest vrije, eeuwige en waarachtige leven!", dan zal ze ook geen seconde voorbij laten gaan om haar broze aardse huis te verlaten en naar bui­ten te treden in de lichtvelden van het ware, eeuwige leven.

Welnu, jullie zullen met geen kruidensap noch door middel van de macht van Mijn Naam ooit in staat zijn dit (natuurlijke aardse levenseinde) te verhinderen omdat dit niet de wil van Mijn Geest kan zijn. Vanuit de kracht van Mijn Naam echter zult gij alleen over­eenkomstig Mijn wil, die zich in uw harten heel duidelijk zal open­baren, en nooit in strijd daarmee in staat zijn waarachtige wonde­ren tot stand te brengen. Daarom moet gij ook vooral Mijn wil, die een ware wil van God is, volkomen tot de uwe maken. En het is dan onmogelijk dat iets zal mislukken dat gij uit Mij en dus uit Mijn eeuwige orde zult willen.

Er kan daarom geen sprake van zijn dat bijvoorbeeld iemand als gevolg van de u gegeven kracht om te genezen door Mijn Naam nooit zou kunnen sterven. Wel zult gij aan niemand de genezing mogen onthouden waar Mijn Geest u in het hart zal ingeven: "Die moet worden geholpen!" Zegt de Geest echter: "Laat hem in de kwelling van zijn vlees, opdat zijn ziel genoeg krijge van het bot­vieren van zijn vleselijke lusten!", laat hem dan en genees hem niet van zijn lichamelijke kwaal -want hij moet het geduldig verdragen tot heil van zijn ziel!

 

3. Vooronderstellingen voor goddelijke hulp

 

I.KL. 8 -5 -1894 Lieve zoon! Je Vader verhoort jouw smeken en komt tot jou door het woord van Zijn mond om jou te sterken, je weer op te richten en je weer nieuw leven te geven.

Zie, je hebt Me gevraagd je te helpen, je te verlossen van je pijnen en je rust te laten vinden in je gemoed. -Waarom evenwel, Mijn kind, voel je je zo onrustig? -Waarom zoek je je rust niet in Mij en Mijn liefde?

Kom, werp je aan Mijn trouwe Vaderborst en vergeet je pijn in de ge­dachtenis aan Hem, die ter wille van jou nog veel grotere pijn moest dragen! Hij die de zonden van de wereld droeg en alles op zich nam, neemt ook jouw pijnen en jouw zonden op zich en geneest je van al je gebreken.

Nochtans moet je in kinderlijk geloof, in ware liefde en in alle nederigheid van je hart tot Hem komen en moet je allereerst om de vergeving van je zonden vragen -pas dan kun je volledig geholpen worden.

Zolang je niet je eigen hart kent en het leert onderzoeken om te we­ten te komen wat erin verborgen ligt, zolang kun je niet Mijn hande­len begrijpen, noch Mij als jouw Vader aanvaarden.

Streef dus met name naar juiste zelfkennis! Dat is de eerste stap om verbetering aan te brengen in je lijden, dat zijn zetel in het zenuw­stelsel heeft en daarom alleen maar door een zo eenvoudig mogelijke leefwijze overeenkomstig de natuur kan worden genezen. Probeer met name het gebruik van dranken die je opwinden te vermijden en onthoud je van het gebruik van vlees, dan zullen de pijnen geringer worden en je onrust zal verdwijnen zodra je Mij in je hart in­sluit en hebt ingezien dat Ik je hoogste goed ben.

Bedenk dat tevoren Mijn zoon en sla acht op de stem van je hart; die zal jou in alle dingen leren en onderrichten.

 

4. Hemelse raad tot heil: trouw aan God

 

J.L. 27­ 9­ 1847 Zo schrijf dan nog een keer overeenkomstig je wens een woordje voor je kleine Martha, die ook Mijn Martha en Mijn lieve dochter­tje is, omdat ze meer op Mij en jou gesteld is dan sommige van haar zusters, die toch meer gericht zijn op het buitengewone en geestelijk onderhoudende dan dat ze oog hebben voor de wijze waarop één van Mijn grootste geestesgaven van nut is voor de liefde. -Schrijf onze lieve Martha daarom aldus: Luister, Mijn dochtertje, Ik, jouw Heer en jouw Vader, heb je bovenal lief, daarom heb Ik je ook van al je lichamelijke kwalen bevrijd zodat je nu helemaal blaakt van gezondheid. En Ik beleef ook daarom vreugde aan je omdat je onder­tussen Mij niet vergeet zoals zo menig ander, die Ik ook heb gehol­pen; toen zij echter gezond werden, begonnen ze zich terstond zo­zeer in de wereld te verliezen, dat ze vervolgens Mij zo snel vergaten alsof ze niet het geringste aan Mij, maar alles alleen maar aan hun wezen en aan de artsen te danken hadden.

Bewaar jij echter, Mijn lieve dochtertje, steeds dezelfde gemoeds­toestand van je hart, dan zul je nooit hoeven te klagen over gebrek aan gezondheid en zul je je steeds meer in Mijn liefde en genade ver­heugen, naarmate je meer met heel je hart Mij zult zijn toegedaan.

En zie, deze trouw zal niets van je afnemen waarnaar jouw hartje ook maar rechtschapen verlangt; ze zal jouw wensen alleen maar zegenen en levend houden, opdat ze zo spoedig mogelijk helemaal in vervulling mogen gaan. Want zie, niemand geeft Mij uit de schat van zijn hart iets wat hij niet tien­ en honderdvoudig weer in over­vloed terug zou krijgen! Maar als je Mij met heel je hart liefhebt dan moet je je ook van die rest van die gewoonten, die voor jouw lichaam schadelijk zijn, met de grootste zorg onthouden; dan zul je steeds ge­zonder en opgewekter worden. Het is weliswaar geen zonde dat je zo nu en dan aan een open snuifdoos ruikt of je je soms wat te vast omgordt; Zulke dingen zijn echter niet goed voor het lichaam. En als er met het lichaam iets niet in orde is, dan is het met de zielook snel somber gesteld en met de ontwikkeling van de geest nog somberder.

Zie indien de vele dwaze mensen zich aan Mijn geboden hielden ­was voor hen veel gemakkelijker zou zijn dan zich te houden aan de wetten van hun eigen oude, domme, wereldse gewoonten -dan zou er op aarde ook geen ziekte zijn. Omdat de dwaze mensen echter meer op hun regels en hun oude, slechte gewoonten zijn gesteld dan op Mijn geboden, die niets anders zijn dan de zuiverste liefde, Zijn ze ook zelf de aanstichters van de duizenden kwalen en ziekten waaraan ze moeten lijden en waaraan ze vaak lichamelijk en geeste­lijk sterven.

Zouden ze afzien van hun dwaasheden en zich de wetten van Mijn ordening aantrekken, dan zouden allen zich in een hoge en gezonde ouderdom mogen verheugen en de dood van het lichaam zou slechts een zoet inslapen van het oude lichaam zijn en daarnaast het meest opgewekte en zalige ontwaken van de ziel en de geest tot het eeuwige leven! Neem derhalve, Mijn liefste dochtertje, deze woorden ter har­te, dan zul je je steeds mogen verheugen in de beste lichamelijke en geestelijke gezondheid.en Mijn liefde en Mijn genade zullen steeds in overvloed met je zijn, tijdelijk en eeuwig. Amen. -Dat zeg Ik, jouw heilige, liefdevolle Vader tot jou. -Amen.

 

5. Vertrouwen en gehoorzaamheid beter dan medicijnen

 

J.L. 26 -4 -1842 Ik zegje dat deze dure arts heel weinig zal bijdragen aan de genezing van je vrouw, omdat Ik de werken van eerzuchtige mensen die op geld belust zijn nooit pleeg te zegenen!

Indien je vrouw Mij meer had vertrouwd en in haar gevoel volg­zamer was gebleven, dan was het al lang beter met haar geweest: Maar omdat zij daarop geen acht slaat is het ook goed dat Zij ervaart welke hulp de wereld biedt! Zolang iemand zich ech­ter in de beschermende armen van de wereld bevindt, kan en mag Ik hem Mijn armen niet reiken. Want al zou Ik iemands lichaam met de heilzaamste balsemolie willen zalven, maar hij wast zich daarna met het water uit het riool en eet daarnaast wereldse Latijnse rommel, hoe zou het dan ooit beter met hem moeten gaan ?

Ik zeg je echter, als zij een of andere harspleister zou nemen en die in Mijn Naam onder op haar voeten zou leggen, bovendien op haar kuiten, verder op de ruggegraat, ook in de nek en dan nog op de maag en als ze daarbij ook fris water zou drinken en ook een eenvoudige en goede maaltijd zou nuttigen, die niet te vet en niet te zwaar zou zijn, zoals bijvoorbeeld maïsgrutten in heldere vlees­bouillon en ook wat vlees met een licht nagerecht) -dan zou zij al veel eerder gezond zijn geweest dan door al die vervloekte Latijnse rommel!

Omdat ze echter reeds vanwege de wereld een arts moet hebben, moet ze bij de eerste en oudere blijven en niet naar iemand gaan die ze nodig heeft door eerst z'n medicijnen te proberen! -Amen.

 

6. Vaderwoord en gebed van de hulpzoekende

 

G.M. 11­ 1­ 1871 Omdat je Mij smeekt deze broeder enige verlichting in zijn lijden te brengen, schrijf hem daarom en zeg hem: Ik weet waar het hem aan ontbreekt -en hij weet waarom het hem ontbreekt. En zo hoeven wij beiden geen algemene biecht te spre­ken. Omdat hij echter reeds gedurende langere tijd -murw ge­maakt door zijn hulpeloze toestand -Mij om hulp vraagt, daarom wil Ik genade voor recht laten gelden en hem de weg wijzen hoe hij ware hulp van Mij kan verkrijgen en wat hij eerst zelf moet doen, opdat Mijn zegen hem zal baten. -Luister dus!

Bij zijn kwaal is de inactiviteit van de bewegingszenuwen de belang­rijkste belemmering (om te genezen). Om dit nu op te heffen moeten de zenuwen door beter bloed worden gevoed en daarbij hoort voor hem een misschien sterke, maar noodzakelijke verloochening van zijn belangrijkste gewoonten. Want Ik kan zijn bloed niet beter ma­ken als hij elk moment door het gebruik van tabak en koffie bijdraagt aan de vergiftiging ervan. ..

Omdat echter ook ten aanzien van jullie menselijke geneesmiddelen en artsen het vertrouwen de belangrijkste tussenschakel voor de werking van het geneesmiddel is, moet hij ook op Mij, als eerste arts der wereld, zijn gehele vertrouwen stellen. Met innig gebed moet hij zijn hele lot in Mijn handen leggen en dan geduldig afwachten wan­neer Ik de verlichting van de pijn, waar hij op hoopt, zal laten in­treden.

Ook nu bidt hij -het is echter niet het gebed zoals Ik het wil en het Mij welgevallig is. Het mag niet mechanisch zijn. Het moet in over­eenstemming met Mijn wezen, een geestelijk gebed zijn. Alleen dan kan het tot Mij doordringen. Het moet met het hart en niet met de lippen worden uitgesproken. Teneinde echter de weg tot dit gebed te vinden moet hij eerst over zijn hele leven eens gaan nadenken, moet hij bezien hoe hij zich in het verleden tegenover Mij heeft opgesteld: hoe hij Mijn genade heeft geëerbiedigd of heeft geminacht; hoe hij tenslotte na zoveel misstappen tegenover Mij, tegenover zijn ziel en uiteindelijk ook tegenover zijn lichaam nu daar is gekomen waar hij zich thans bevindt.

Als hij dan door een oprecht gemeend berouw wordt gegrepen, als hij duidelijk inziet hoezeer en hoe vaak zijn handelen.tegenover Mij verkeerd was als hij dan begrijpt dat de straf voor zijn fouten nog erger had kunnen zijn -dan richte hij zijn smeken tot Mij, dan zal hij tegenover Mij open zijn schuld moeten bekennen en moeten er­kennen hoe weinig hij deze lankmoedigheid van zijn Vader heeft verdiend, die hem nu nog op gevorderde leeftijd weer de hand reikt om de allang verloren zoon te redden.           

Wanneer hij zo, berouwvol, voor Mij staat, alles overlatend aan Mijn genade en Mijn welwillendheid dan zal Ik nieuw leven in hem doen stromen, eerst in zijn ziel en via de ziel in zijn lichaam. En met zijn heilige belofte nu alle wereldse ideeën te laten varen en slechts zijn geestelijk heil zoekend, zal hij al gauw merken wat het betekent op zijn hemelse Vader te vertrouwen die, net zoals een aardse vader, een smekend kind nooit zal afwijzen­

Hier nu ligt de weg open voor hem! Wil hij die gaan dan zal hij da~:­van al gauw de goede gevolgen zien. Is echter zijn eigenlief.de en zijn liefde voor de wereld sterker, dan heeft hij de gevolgen die daaruit zullen voortkomen aan zichzelf te wijten.

Vrij heb Ik de mens geschapen en vrij moet Ik hem ook laten. Hij is heer over zijn lot en hij kan de weg omhoog of de weg naar beneden kiezen.Amen.

 

Liefdevolle vader! Hier lig ik reeds jarenlang onbeweeglijk, mijzelf en de mijnen tot last, een levend verwijt van mijn eigen leven dat ik achter mij heb. -O Gij allerliefste, genadigste Vader en Heer, Gij die zo lang geduldig hebt toegezien hoe ik lichtzinnig onopzettelijk mijn bestaan in de wereld en mijn lichaam langzamerhand ruïneer­de. Met welk geweten zal ik voor U verschijnen, wanneer ik bedenk dat ik niet alleen mijzelf, maar ook mijn levensgezellin en de kinde­ren, die ik enkel en alleen uit lust heb verwekt, mede ongelukkig heb gemaakt en aan de ellende van de wereld heb prijsgegeven.

Gij. o vader, hebt ondanks al deze fouten mij toch niet vergeten. En nu, terwijl ik op geen redding meer hoopte, nu zendt Gij mij hulp, mij U onwaardig schepsel! -Wat heb ik U daarvoor te bieden ? Een doorverwijten verscheurd hart en een met zonden beladen geweten, dat zijn de gaven die ik voor Uw troon kan neerleggen. En toch, na zulke offers, verwaardigt Gij U mij Uw behulpzame hand te reiken! Ja, laat mij die hand grijpen, die mij zo vaak nabij is geweest en steeds door mij werd veracht! Laat mij die grijpen en vasthouden, opdat ze mij uit deze ellende hale waarin mijn eigen schuld mij heeft doen belanden.

Vader! Als verdwaald maar berouwvol kind roep ik tot U, vergeef en help mij! Meer kan ik niet afsmeken. Want ook dit verdien ik niet. Maar Uw onbegrensde liefde en genade, die ook de worm in het stof niet vergeet, vervult mij met de vurige hoop dat Gij ook mij, de verloren zoon, in Uw armen zult opnemen en dat Gij het lijden dat ik tot nu toe heb doorstaan als een kleine afbetaling van mijn schuld wilt zien.

Blind als ik ben wilt Gij mij leiden en van al mijn fouten en dwalin­gen wilt Gij alleen maar een sterke ladder maken, waarlangs ik tot Uw hart kan klimmen. -Wie is zo'n genade en zulke liefde waardig? -Een sterfelijk mens niet! Maar slechts stilletjes wenend kan dat wat verdwaalde aan Uw vaderlijke roep gevolg geven. ­

Amen.

 

7. De hoofdzaak -Berusting en vertrouwen

 

J.L. 29 -4­ 1841 ,,O allerheiligste, liefdevolste, barmhartige Vader! Zie genadig neer op de grote nood van mijn doodzieke zuster Klara en toon haar een middel waardoor zij gered kan worden! Wees hoog geprezen, o aller­grootste Vader, wanneer Gij het zo beschikt dat de vrouw voor haar bezorgde man en als moeder voor haar minderjarige kinderen be­houden mag blijven! Wees echter ook hoog geprezen wanneer Gij haar, die in doodspijn terneer ligt, in Uw heilige Rijk van de eeuwige vrede opneemt, Amen!" ­

Welk antwoord moet Ik nu op deze vraag geven? Als Ik zou willen helpen, verknoeien jullie artsen immers alles! Moet Ik dan die artsen laten sterven?

Wie evenwel denkt dat Ik slechts door middel van artsen en medica­menten zou kunnen helpen, die vergist zich heel erg. Want juist daar help Ik (meestal) helemaal niet, maar laat Ik slechts hoogstens zo nu en dan toe dat de voorgeschreven medicijnen helpen, als men er zo nu en dan in Mijn Naam vertrouwen in heeft. Waar echter zelfs ook dit allerlaatste geloof nog ontbreekt, daar blijft Mijn hulp ach­terwege.

In deze kwestie heb Ik echter immers reeds toch al door de knecht mondeling te kennen gegeven dat, zo gij diep in uw hart gelooft en erom vraagt, de melaatse zeker weer rein zal worden. Indien gij ech­ter alleen maar gelooft dat Ik wel kan helpen, maar aan Mijn wil twijfelt, dan kunt gij ook denken dat de melaatsheid, omdat ze zeer ernstig is, haar lichaam eerder en gemakkelijker zal vernietigen, dan dat degene die eraan lijdt er nog met een gezond lichaam vanaf komt.

Indien gij echter het geloof had slechts zo groot als een mosterd­zaadje, dan zoudt gij niet alleen de lijdenden willen helpen, maar ook dode lichamen tot leven willen wekken! Alleen lijkt uw geloof nog op ~en net dat door de wind heen en weer wordt gewaaid. En uw hart is vol kleinmoedigheid, vrees en beschroomdheid. En daar­naast zijt gij ook bij sterfgevallen van uw verwanten één en al droefheid, omdat gij er niet zeker van zijt wat uw liefdevolle Vader doet en laat gebeuren en gij er ook niet bij stilstaat dat alles wat Ik be­paal, doe en laat gebeuren niets anders is dan het volstrekt goede

Indien Ik de melaatse van de wereld wegneem, dan zal dat volstrekt goed zijn. Indien Ik er echter voor zorg dat zij blijft, dan zal het niet minder goed zijn. Als gij echter mocht denken dat slechts dat ene goed is, nam~lijk dat zij in leven blijft -en dat het een groot ongeluk voor het gezin zou zijn als zij er niet meer zou zijn, dan vergist gij u heel erg. Want alles wat overeenkomstig Mijn wil geschiedt, is abso­luut goed, of het nu zus is of zo. Weet gij dan niet dat elke hulp van mensen van geen enkel nut is!? Mijn zorg gaat ver, reikt veel verder dan elke moederzorg! -Of zal Hij die voor vader, moeder en kin­deren zorgt, niet ook in staat zijn heel goed voor de kinderen alleen te zorgen? -O gij kleingelovigen, hoe lang moet Ik u nog laten voor­preken tot gij verstandig en vast in het geloof wordt! ?

O ziet, het levende geloof volovergave en vertrouwen is een ware thermometer der liefde en geeft precies de maat aan hoever boven het vriespunt de liefde staat. Hoedt u voor de rijp in uw (liefde­ en ge­loofs­) lente, opdat de drang tot vrucht dragen niet verloren ga! Maakt met het hout van het leven rook, opdat gij geen schade aan uw hart ~oogt lijden. Jou, mijn lieve N.N., zeg Ik echter dat het beter is dat Je er enige tijd niet heen gaat, maar dat je in plaats daarvan beter thuis kunt blijven en bij Mij vertoeven. Want waarlijk, jouw aanwezigheid zal de melaatse niet erg tot nut zijn, wel echter (zal het helpen) als je bij Mij en in Mij blijft, Mij liefhebt en Mij vraagt dat Ik het laat geschieden zoals Ik het wil.

Wil je er echter toch ook naartoe gaan, omdat ze je zuster is, bid dan tevreden en zalf je in Mijn Naam met de olie van de jeneverbes, dan zul je je huls sparen voor de kwaadaardigheid van de melaatsheid. En als je ook je kleding met dezelfde bessen bewierookt en in vroom gebed tot Mij er ook drie van inneemt, dan kun je helemaal gerust zijn. Maar zoals reeds gezegd, voorshands is het helemaal niet nodig datje erheen gaat. Want Ik zeg je in ernst dat de melaatsheid kwaad­aardig is. Ze is het uittreden van alle boze geesten die zich vaak reeds van geslacht op geslacht hebben ingeburgerd -en, voor een goed begrip, dus ook heel erg besmettelijk zijn; want de geesten die vrij komen zoeken onmiddellijk weer een nieuw onderkomen. Zijn ze bij de één of andere persoon naar binnen geslopen en worden ze daar weer naar buiten gewerkt, dan richten ze uit grote wrevel een grotere verwoesting in hun nieuwe woning aan dan in hun vorige, zoals nu juist bij je zuster het geval is.

Wie echter bidt, in Mijn Naam gezalfd en berookt is, die hoeft zelfs geen pest meer te vrezen.

Daarom is de (jeneverbes) struik echter beschermend, omdat ze van nature reeds deel heeft aan een grote zegen die van Mij uitgaat. Dus is het levende geloof in de kracht van Mijn Naam wel het meest onfeilbare geneesmiddel. Waarlijk, al zoude melaatse in Amerika zijn en jij hier zoals nu, en je zou ervaren dat ze zou lijden zoals nu en je zou je tot Mij richten -dan zou Ik haar willen redden van de dood, li­chamelijk en geestelijk! Wanneer gij vanuit het hart gelooft, maar niet (louter) volgens het inzicht van het verstand, dan zal het beter met haar gaan door jullie verzoek en jullie geloof. Zijt gij echter zwak, denkt dan toch in ieder geval dat Ik niet onrechtvaardig zal handelen, en wat Ik ook zou willen doen, het zou wel eens het aller­beste kunnen zijn!

Denk aan de discipel die eerst nog zijn vader wilde begraven voordat hij Mij volgde; en wees indachtig aan Mijn vermaning tot hem ge­richt, dan zult gij immer grote rust in u zelve vinden!

Mij in alles volgen, is het eerste. En alles aan Mij overgeven het tweede. Daarin zijn de geboden, de profeten en voornamelijk de twee geboden van de liefde helemaal vervat en daarmee al het leven. Handelt ernaar, dan zult gij leven en zal alles bovenmatig goed gaan, hier en ginds. Amen. ­

Dat zeg Ik, de allerbeste arts. -Amen.

 

8. Heil door vaderlijke liefde

 

G.M. 4­ 2­ 1871 Wat jouw zuster in haar doodsangst overkomt gaat ook jou aan; je moet haar door een paar magnetische behandelingen zover brengen dat ze meer vertrouwen in haar eigen krachten krijgt. Welnu, en daarom kom je met de vraag tot Mij wat in dit geval moet gebeuren ? Ik wil dus, om een oplossing te bieden voor iedereen die twijfelt en hoop koestert, zelf de Bemiddelaar, de Heiland en magnetiseur zijn. Want zonder Mijn hand, zonder Mijn hulp is het uitstrekken van jouw hand immers toch alleen maar een lichamelijk beïnvloeden en geen psychisch-geestelijk, dat­ alleen door Mij versterkt -de ge­wenste uitwerking bij je zuster teweeg kan brengen. -Ter zake dus! -Ik vraag je zuster slechts: heeft ze dan nooit gevoeld dat het gebed tot mij troost, kracht, vreugde en een gevoel van gelukzaligheid geeft, wanneer het volledig uit de grond van het hart tot Mij wordt gericht? -En door wie ontstaat dan dit gevoel? -Zie, dat ben Ik, doordat Ik in de gewonde ziel binnenstroom en haar kracht schenk. Waar bestaat een magnetische kracht die in haar uitwerking te ver­gelijken zou zijn met dit gevoel van gelukzaligheid?

Je zuster moet het proberen en moet tot Mij, haar Vader, in grote nederigheid haar hart verheffen; ze moet haar lijden en zorgen aan Mij voorleggen en moet in het stof der nietigheid voor Mijn troon neervallen. En als zij daar dan machteloos en vol berouw ligt, alles aan Mij overlatend, en zich ook wat betreft het onbelangrijkste punt heeft verootmoedigd, dan zal Ik haar opheffen. Want in haar diepste nederigheid is zij Mij juist het meest na. Dan zal Ik in de troost, de liefde en de kracht van de geest in haar binnenstromen om (haar te leren) haar vermeende problemen niet zo donker in te zien en deze ook gemakkelijker te verdragen.

Mijn liefde is het grote magnetisme dat alles aantrekt en niets van zich afstoot. Wie zich binnen het bereik ervan begeeft kan slechts winnen, maar niet verliezen.

Laat ze zich dus vermannen om haar blik tot Mij, haar Vader, op te heffen! Ik als Vader wijs geen kind af dat Mij smekend nadert –en al helemaal niet als zijn hart een altaar der liefde is geworden waar­op het eeuwige vuur van deze goddelijke eigenschap van Mij brandt, de gehele mens verlicht en zelfs ook het lichaam met gelukzaligheid verwarmt.

Naar dit magnetisme zal je zuster dus moeten zoeken en het zal meer vruchten afwerpen dan wanneer jij je hand uit zou strekken, waarbij in overeenstemming met jouw persoonlijk geestelijke verhevenheid wel van een zekere werking sprake zou zijn, maar die zou niet te ver­gelijken zijn met die (welke optreedt) wanneer Ik Mijn Vaderhart als loon van een kinderlijke overgave aan Mijn wil aanbied. -Amen.

 

9. Voorwaarden voor het succes van magnetische kuren tot verster­king.

 

G.M. 5­ 2­ 1871 Opnieuw informeert een geestelijk en lichamelijk zieke ziel via jou bij Mij en ze zou zelfs graag willen dat Ik haar schriftelijk laat weten dat de door jou voorgestelde geneeswijze de juiste is, en dat hierdoor ook het gewenste resultaat wordt bereikt. Om dit kind allereerst toch enigszins de geestelijke ogen te openen, waarvoor het nog een zware blinddoek heeft, moet Ik het op zijn innerlijk wijzen. Wel­licht zal heel veel wat in deze regels staat voor hem niet aangenaam zijn. Het is echter toch waar en des te meer (geloofwaardig) omdat Ik het zeg.

Welnu, kijk Mijn liefkind, je hebt een klein ongemak waarover je je erg veel zorgen maakt en waarover je reeds de hele wereld om raad hebt gevraagd. Nu is jou ook iets over een geestelijk genezingsproces ter ore gekomen. En nadat je alle allopatische en homeopathische, ja zelfs Mijn zonnemiddelen hebt geprobeerd en nergens een bevre­digend resultaat hebt gevonden, nu wil je ook deze laatste geestelijke geneeswijze proberen met het idee: 'Baat het niet, dan schaadt het niet!' Je beschouwt het alleen maar als één van de vele andere han­delwijzen die gewoonlijk met het magnetisme te maken hebben en je zou daarnaast als het ware een bewijsstuk overhandigd willen hebben, waarin staat dat dit middel helpen moet.

Teneinde passend op jouw grondgedachte te antwoorden moet Ik je allereerst zeggen dat Ik wel heel goed weet waarom je nu van deze kwaal bevrijd zou willen zijn. Want de tijd dringt, het ogenblik na­dert waarop je met volle zeilen in de vreugden van de wereld en van de huwelijkse staat wilt binnenvaren. En vanwege deze materiële en wereldse verlangens van jou moet Ik, de Schepper en Heer der on­eindigheid, Me voor jou opofferen en je zelfs nog schriftelijk ver­zekeren dat je met dit middel van je kwaal, waarvan je allang last hebt, en die nu nog onaangenamer is, bevrijd wordt.

Zie, je wilt van Mij iets horen dat duidelijk verstaanbaar is en toch let je niet op de stem van je innerlijk -de stem die jullie mensen 'geweten' noemen! Wat zegt dit geweten je dan niet dikwijls? Zegt het je niet meer dan eens: "Ga niet op zo'n uiterlijke manier met de godsdienst om! Bedenk dat God een Geest is, en ook alleen maar geestelijk geëerd en geliefd (wil zijn) en dat Zijn Leer ook geestelijk begrepen moet worden!" Zegt je geweten niet dikwijls: "Heb meer verdraagzaamheid jegens je medemensen -en meer liefde jegens je God, je Vader!" Omdat je nu met je ijverige kerkgang denkt dat je je plicht als mens tegenover Mij hebt gedaan, daarom verlang je een geestelijke kuur -terwijl je toch niet gelooft dat deze woorden, die tot jou zijn gericht, van Mij afkomstig zijn! Hoe kun je dus bij zo'n ongelovigheid een geestelijk resultaat verwachten van een behande­ling die slechts geestelijk begrepen kan worden en ook alleen maar geestelijk kan werken?!

De geestelijke verheffing van je ziel tot Mij in ootmoedig gebed, echter zó, dat elke vezel van je wezen bij dit gevoel betrok­ken is!, déze volledige overgave aan Mijn wil, waarbij al het wereldse helemaal wordt vergeten, dit oplichten van al je innerlijke, geestelij­ke krachten, gepaard aan het vaste geloof in een zekere hulp van Mijn kant, kan er weliswaar voor zorgen dat een doek, die door Mijn schrijver gemagnetiseerd is, werkzaam is (omdat dan niet de magne­tisch menselijke stoffen die in het doek zitten werken, maar Mijn zegen die de vaste wil van Mijn schrijver vergezelt en aan zijn ge­magnetiseerde doek deze genezende kracht verschaft, die niet alleen jouw kwaal maar elke kwaal kan genezen). Zolang je echter niet in staat bent dit gebed, zoals Ik het jou heb geschilderd, in jou op te wekken­ raad Ik je aan: Laat de magnetische kuren achterwege! Want ze leiden tot niets, je geeft je alleen maar over aan ijdele hoop, welke direct op een teleurstelling uitloopt.

Leer allereerst je bewust te zijn van je geestelijke plaats tegenover Mij, dan zul je pas je plaats in de wereld weten te waarderen en in­zien wat belangrijker is en meer waarde heeft. Zolang je niet om­keert op de weg die je tot nu toe hebt bewandeld en niet de (weg) inslaat die Ik je aanraad, zal er nog menige storm en onweer over je hoofd trekken en zul je geplaagd worden door lijden en vrees! ­

Amen.

 

10. Over het heilmagnetisme

 

J.L. 12 -7 -1841

 

Antwoord op de vragen:

1. Welke mensen bezitten de gave om te magnetiseren? Welke men­sen kunnen gemagnetiseerd worden ? En hoe kan men de gave verkrijgen ?

 

2. Zijn de gegevens, uitlatingen van gemagnetiseerde personen met betrekking tot hun eigen lichamelijke gebreken, ziekten (of die van anderen) en met betrekking tot de ervoor ten dienste staande geneesmiddelen altijd juist en geloofwaardig?

 

3. Treden gemagnetiseerde, in trance verkerende personen in een schijnbaar of in een werkelijk contact met mensen die van de wereld zijn heengegaan en tot de gelukzaligheid zijn overge­gaan?

 

4. Waarom zijn gemagnetiseerde personen niet in staat in bewuste toestand zich de gebeurtenissen, die ze in gemagnetiseerde toe­stand meemaakten, te herinneren?

 

5. Was het magnetisme bij de oude joodse en christelijke volkeren bekend?

 

6. Is het juist dat sommige regeringen het magnetiseren verbieden? Zou een grotere verspreiding ervan onder de mensheid niet veel wenselijker zijn en zo ja onder welke voorwaarden?

 

De Heer: “Als gij de mededelingen zowel op het gebied van de 'Zwólf Stunden' alsook die in aansluiting aan de 'Maan"(:* Zie: ' Aarde en Maan', Deel: De Maan, Hfd.6, (Uitg.De Ster))'en ook de veel eer­der gedane mededelingen over de beide polen van de aarde exact in overweging neemt en met elkaar vergelijkt, dan zoudt gij er bijna zelf op kunnen komen dat enkele van deze vragen overbodig zijn -zoals bijvoorbeeld: waarom mensen die gemagnetiseerd zijn in een toe­stand van volledig bewustzijn zich niet alles kunnen herinneren van datgene wat ze in hun geïsoleerde toestand, waarin de ziel wakker was, hebben gedaan en gesproken.

Even (overbodig) is ook de vraag of gemagnetiseerde personen in werkelijk of in een schijncontact met de gestorvenen treden. Want wat heeft 'schijnbaar' of 'werkelijk' in dit verband te betekenen? Of zijt gij in uw lichamelijke toestand in staat hetzij een werkelijke het ­zij een schijnbare verbinding aan te gaan? Wanneer gij echter hiertoe niet in staat zijt, hoe moet dit voor de ziel mogelijk zijn die immers een goed toegerust opnamevat is, waardoor ze slechts in staat is dat op te nemen wat werkelijk op haar weg komt, echter niet datgene wat niet op haar weg komt. Zolang ze in het lichaam is kan ze wel schijnbare beelden, welke in het geheugen vastzitten, haast als wer­kelijke beelden opnemen. Maar zelfs als we dieper op de zaak willen ingaan, is bij dit opnemen de schijnbaarheid zeer onge­grond. Want als men zich afvraagt waar dat beeld in het geheu­gen dan vandaan komt, dan kan het antwoord dat men moet geven niet anders luiden dan dat het voortkomt uit een wer­kelijkheid. Ja, zelfs indien de ziel in zekere zin fantastische beelden in zichzelf schouwt, die in de werkelijkheid nergens worden aangetroffen, dan zult gij (weliswaar) zeggen: het moe­ten toch slechts nietszeggende schijnbaarheden zijn. Ik zeg u echter dat deze bewering van twee kanten ongegrond is. Want ten eerste kent gij de formaties en de talloos vele vormen van beelden in uw stoffelijke wereld absoluut nog niet (zoals bijvoorbeeld het voor u meest voor de hand liggende, echter meer dan wonderbaarlijke ont­staan van ook maar één enkele haar op uw hoofd) -hoeveel minder kent gij die oneindige veelsoortigheid in het kleine, oorspronkelijke dierenrijk.

Indien nu de ziel van een gevoeliger mens om zo te zeggen lijdend ­zonder te weten hoe en waartoe –zulke vormen, die in de werkelijk­heid aanwezig zijn, gaat zien, zeg Me dan of deze vormen uit een fantastische schijnbaarheid of uit een niet-fantastische werkelijk­heid voortkomen. En ten tweede, indien de ziel uit de aanwezige af­drukken van de werkelijkheid in zichzelf nieuwe beelden vormt, ko­men deze dan uit een schijnbaarheid of een werkelijkheid voort? Zo gij dit ook maar enigszins overdenkt, zal het u immers direct dui­delijk moeten worden dat uit niets absoluut niets gemaakt kan wor­den. Of zoudt gij ook willen beweren dat een spiegel ook in staat zou zijn een of ander formeel product ( dat niet bestaat) zichtbaar te laten zijn? Ook zonder verdere verklaring zoudt gij hiervan de onmoge­lijkheid zeker inzien.

Als echter de ziel als opnamevat gelijk is aan een aan alle kanten fijn gepolijste spiegel, waarom en op welke manier zou ze dan in conflict raken met allerlei soorten wezens, als ze daar niet ergens in de wer­kelijkheid mee in aanraking zou komen ? Zoiets zou onmogelijker zijn dan wanneer iemand van zijn eigen gedachten zou willen zeg­gen dat hij soms werkelijke en soms louter schijnbare gedachten heeft. Ik zeg u echter: Wie in staat is schijnbare en werkelijke ge­dachten op een begrijpelijke manier van elkaar te scheiden, die zou Ik moeten verwijzen naar het oeroude Testament en wel naar die periode waarin Adam, verleid door de leugen van de slang, wijzer en verstandiger wilde worden dan Ikzelf ben.

Hieruit kunt gij wel voldoende afleiden dat de derde vraag enigszins uit de lucht is gegrepen. En daarom is ook de vijfde vraag wat ver­dacht, als gij bedenkt dat het zogenaamde (heil­ )magnetisme of veel­eer het zogenaamde magnetische fluïdum niets anders is dan Mijn liefde-wil die alles vorm geeft, ordent en in stand houdt.

Al was dit aan de oude mens niet onder deze nieuw uitgevonden 'wetenschappelijk gezien' dwaze naam bekend, dan toch was het hem, in overeenstemming met de natuur en de waarheid waaruit die mens leefde, op een niet te vergelijken manier veel vertrouwder dan dit bij de gehele huidige generatie het geval is.

Wat waren dan die u meer of minder bekende wonderdaden van de geest, die door de oude, vrome patriarchen en zieners werden ver­richt? Wat betekenden de genezingen van de zieken door middel van handoplegging die door Mijn apostelen, Mijn eerste opvolgers, in alle liefde en vanuit de standvastigheid van hun geloof werden verricht? -Ziet, dit was niets anders dan wat gij vandaag de dag in de meest diepe betekenis van het woord -dwaas genoeg -'magne­tisme' noemt!

Als gij de zaak grondig wilt begrijpen, stel Mij dan Zelf voor als de grootste van alle magnetiseurs.

Als gij nu vraagt welke mensen het vermogen bezitten om te magne­tiseren dan wordt het antwoord toch vanzelf gegeven; alleen die mensen die of door de liefde of tenminste door middel van het geloof met de grootste magnetiseur een band hebben, zijn slechts in staat overeenkomstig de mate van hun liefde of van het geloof bij hun broeders de handen op te leggen en hen daardoor van elke ziekte te genezen.

Weliswaar bestaan er ook mensen die -zonder verbinding met Mij door de liefde of het enige geloof -een standvastige wil hebben, die zich hetzij op het goede hetzij op het slechte (hekserij) richt, welke mensen ook met recht eigenwillig of nog ernstiger eigen­zinnig genoemd kunnen worden. Deze sterke eigen wil is ge­woonlijk het produkt van bepaalde motieven. En al naar gelang een mens dus zo door motieven wordt bewogen, richt zijn wil en zijn zin zich er ook onherroepelijk naar. Zijn die motieven gestoeld op iets dat op onjuiste wijze uit Mijn woorden wordt opgevat, dan kan zo’n mens weliswaar ook de andere mensen magnetisch behandelen en ze onderwerpen aan de kracht van zijn wil en aan het daarop gegrond­veste geloof; alleen zo'n zogenaamd magnetiseren bewerkstelligt slechts de u bekende verschijnselen op dit gebied, waardoor de be­doelde genezing hetzij heel langzaam of zelfs niet eens door het wer­kelijk opleggen van handen plaatsvindt, maar zelfs moet geschieden met behulp van zelf voorgeschreven medicijnen, die echter weer juist vanwege het geloof slechts ten dele werken. Hieruit kunt gij evenwel opmaken dat mensen met een sterke eigen wil tot op zekere hoogte, onafhankelijk van Mij, zulke handelingen kunnen verrich­ten -maar, 'zoals de kracht is, zo is ook het effect!'

Volgens deze maatstaf bezitten dan ook slechts bepaalde mensen het vermogen om te magnetiseren. Maar langs de weg van de waarheid kan een ieder die met Mij verbonden is dat. Op die manier kunnen ook slechts bepaalde mensen door zulke 'pseudo-magnetiseurs' ge­magnetiseerd worden, en wel die mensen die zich niet zo krachtig hebben ontwikkeld en ook een erg zwakke wil hebben, ja, soms zelfs helemaal geen wil hebben en louter en alleen van de wil van de magnetiseur afhankelijk zijn.

Als zo'n magnetiseur of beter gezegd 'strijker door eigen wil' afstand neemt van de betrokken persoon of zoals jullie het uitdrukken 'zich buiten het contact plaatst' of dat althans zou willen, dan is zo'n per­soon die bestreken is er beroerd aan toe (en wel des te erger) naar­mate ze intensief werd bestreken, omdat daardoor haar ziel door het overvol zijn noodgedwongen uit het lichaam zou moeten treden en dan als gevolg van de verbreking van het contact niet meer in het lichaam zou terugkeren en zou zo'n ziel terugkeren, dan zou ze voor altijd een lichaam aantreffen dat tien keer zwakker is geworden dan zij vroeger had. Als de magnetiseur haar slechts enkele keren heeft bestreken en zich daarna terugtrok, dan is zo'n behandeling zo goed als helemaal geen behandeling en lijkt op een liefdesverklaring aan een meisje waarbij men het meisje, nadat de jongen haar zijn liefde heeft bekend, weer laat zitten.

Mensen die echter in feite ook een tamelijk sterke wil bezitten wor­den door zo'n magnetiseur totaal zonder resultaat behandeld of hij is nauwelijks in staat zulke patiënten te laten gapen; de reden hier­van is dat elke wil berust op een bepaalde eigen overtuiging, hetzij juist hetzij onjuist, en dat daardoor de organen tot activiteit worden aangezet; elke wil die echter niet in verbinding staat met Mijn wil, is een eigen kenmerkende wil. Als de magnetiseur bij zijn behandeling stuit op de wil van iemand die zich tegen zijn wil verzet, dan zal dat­gene wat beoogd wordt geen succes hebben en kan dit zelfs op de onverstandige magnetiseur een zeer nadelige uitwerking hebben; dit is met name het geval bij die personen die een erg zinnelijke aard hebben (welke voortkomt uit een innerlijke, stille bezetenheid) of wanneer de te magnetiseren persoon helemaal door boze geesten is bezeten.

Indien de magnetiseur echter door Mij zijn handen oplegt en Mijn almachtige wil 'door zich heen laat stromen' dan hoeft hij, welke mens men hem ook brengt om te genezen, hem zelfs helemaal niet te bestrijken, maar louter en alleen in Mijn Naam zijn gereinigde han­den op de zieke te leggen, en langs de weg van het geloof alleen zal het met de zieke reeds beter gaan. Wie zulks echter doet vanuit de levende liefde, waarbij het meest levende geloof toch al vanzelf­sprekend is, waarlijk Ik zeg u, al mag Lucifer zelf iemand geestelijk en lichamelijk kwellen, toch zal hij deze mens reeds door de blik en door het woord moeten verlaten, nog eer er van handoplegging sprake is. Zo'n werkelijke magnetiseur kan niet alleen elke zieke ge­nezen maar, indien het voor de verheerlijking van Mijn Naam nodig is, ook doden opwekken. Wanneer gij dit alles op juiste wijze beziet dan is daardoor ook de laatste vraag al volledig opgelost. Wat evenwel het magnetisme uit eigen wil bedreven betreft, zeg Ik: het is in elk (goed) opzicht toch nog altijd iets beter dan helemaal niets; maar vanuit een verkeerd standpunt doet men beter niets dan iets. Want een slechte manier van magnetiseren is hoegenaamd niet beter dan wanneer iemand tijdelijk door een boosaardige geest bezeten raakt, terwijl het magnetisme waarbij slechts tot op zekere hoogte sprake is van een relatie met Mij (de betere vorm van magnetisme) de totaal blinde mensheid toch tenminste twee dingen laat zien, en wel In de eerste plaats dat er behalve kruiden betere geneeskrachten be­staan en ten tweede dat in de mens een onsterfelijke ziel en een on­sterfelijke geest wonen. En vanuit dit gezichtspunt is het bijzonder onrechtvaardig, om wat voor onbenullige reden dan ook, om dit in een staat te verbieden.

Als iemand echter zo'n eigenschap uit Mij bezit dan moet hij zich niet door de wereldlijke heerschappij laten afschrikken, maar vast geloven dat hij, beschikkend over Mijn machtige wil, nog tot veel grotere dingen in staat is dan alleen zieken gezond te maken en in buitengewone gevallen ook pas gestorvenen weer tot leven te wek­ken.

Zoals echter ook de kunstenaar zich verwijdert van de plaats waar hij geen gevoel voor kunst ontmoet, evenzo handele iemand die met genadegaven is gezegend. Want zo'n genade is toch zeker boven elke kunst verheven. - In deze tijd kan het goede echter het best in het verborgene worden betracht, om ergernis te voorkomen. Doe daar­om het goede in het verborgene en vrees niet de blindheid van de mensen, die u zo zullen vervolgen dat gij nauwelijks ontko­men kunt. Want Ik wil het geluid van uw stappen, wanneer gij u naar het oosten wendt, zodanig leiden, dat het in het oor van de blinde klinkt alsof het van het westen kwam; en dan zult gij wel veilig zij n voor noodlottige achtervolgingen van de blinden.

Overdenk dit alles en neem het gelovig op in uw liefhebbende hart; dan zult gij pas volledig begrijpen, en wel door middel van de daad, wat gij nu door middel van het woord hebt vernomen. Amen. -Dit wordt u gezegd door Hem die de allergrootste onder de magnetiseurs is. -Amen.

 

11. Allopathie, homeopathie, heliopathie, hydropathie en magne­tisme.

 

G.M.8-6­ 1873 a) Hier hebt gij een hoeveelheid aanduidingen van geneesmethoden, die met verschillende middelen de ziekten moeten bestrijden, waar­mee gij blinde mens uzelf door onachtzaamheid, dwaasheid en ge­notzucht belast. Al deze geneeswijzen die vermeld werden hebben afgezien van de door de mensen gemaakte classificatie nog een ho­gere en diepere betekenis, die gij niet kent; het ontdekken van deze betekenis is het doel van deze woorden, opdat de mensheid eens zal inzien met welke middelen zij bezig is en waarom zo vaak het tegen­deel van wat ermee beoogd wordt als resultaat naar voren komt.

De uit vreemde talen afkomstige termen voor bepaalde geneeswijzen haalde Ik hierboven aan, omdat juist door middel van deze termen niet alleen de wijze van genezen van een systeem strikt van het an­dere systeem wordt gescheiden, maar gij ook met deze benamingen beter uw plaats kunt bepalen, terwijl, als Ik de beter typerende (Duit­se) benamingen voor deze geneeswijzen zou gebruiken, Ik er de no­dige verduidelijkingen aan zou moeten toevoegen. Omdat Ik echter het beste weet hoe Ik met u moet omgaan, heb Ik ook deze termen gekozen. Met behulp van deze termen zullen Mijn inzichten voor u veel toegankelijker zijn dan in het geval u zou moeten teruggrijpen op de andere begrippen. Uw geleerden en medici hebben er goed aan gedaan toen ze aan hun systemen en ook aan de dingen, wetten, enz., die ze ontdekten meestal namen uit vreemde talen hebben ge­geven, vooral uit talen van volken die zijn verdwenen; waar de on­derzoekende geest van de mens steeds iets nieuws ontdekt zijn de namen waarmee hij de ontdekte dingen benoemt uit één taal afkom­stig, een taal die geen verandering meer ondergaat en waardoor de studie van deze wetenschappen voor alle mensen, welke nationali­teit ze ook hebben, in hoge mate wordt vergemakkelijkt.

Dit benoemen met termen uit het Latijn en Grieks is niet schadelijk voor het geheel en is van nut voor de studerende omdat hij niet zo veel tijd nodig heeft om de aanduidingen in zijn moedertaal te ver­talen; de aanduidingen in de oudere talen zijn vaak korter en een­voudiger dan in zijn eigen taal.

Zoals de geleerden en de doktoren te werk gaan, zo wil ook Ik met deze geneeswijzen omgaan en Ik wil ze eveneens namen uit oude talen geven die naast de omschrijving tegelijkertijd ook het wezen moeten verklaren zoals waarom, hoe en wanneer een genezingspro­ces al dan niet met succes zou kunnen worden bekroond.

Net als uw doktoren die, uitgaande van het volledig gezonde orga­nisme van een menselijk lichaam, aan de hand van gebreken en stoornissen beslissen, daarna de noodzakelijke middelen toepassen om de harmonie weer te herstellen, zo wil ook Ik, uitgaande van de basisprincipes van Mijn schepping als groot levensorganisme, u dui­delijk bewijzen waarom diegene wordt gestraft die in strijd met Mijn wetten handelt; slechts het terugkeren tot Mijn orde kan het ver­stoorde evenwicht tussen hem en Mijn Wezen herstellen.

Ziet, Mijn kinderen, toen Ik de materiële wereld in het leven riep en de grote grondwetten vaststelde opdat daarmee al het zijnde eeuwig zou voortbestaan, zou veranderen en zich zou vervolmaken om ten­slotte zich te vergeestelijken, moest natuurlijk naast het licht ook de schaduw, naast het goede ook zijn tegenstelling het slechte, naast de orde ook de drang tot wanorde, naast de wetten ook de verleiding om ze te schenden, ontstaan. Want alleen zo kon de materie, waar­van de innerlijkste basis door het geestelijke wordt gevormd, tot een verdere ontwikkeling in staat zijn; en zoals -te beginnen bij de on­derste lagen van de materie -kosmische wetten de vrije wil van de hogere klassen moeten vervangen, zo moest ook een zondigen tegen de wet, een strijd en worsteling tussen licht en schaduw, tussen goed en kwaad, tussen het juiste en verkeerde plaatsvinden, opdat de wezens die op die manier op de proef worden gesteld zichzelf vrij kunnen ontwikkelen en vervolmaken; zokan ook door de materie heen het geestelijke tenslotte weer gelouterd tot zijn oorsprong terug­keren en, inziend dat de levensweg een weg van loutering en beproe­ving is, het doel bereiken waartoe de materiële wereld werd gescha­pen.

Welnu, elk zondigen tegen Mijn oerwetten is juist daarom ook niets anders dan een 'ziek worden " dat wil zeggen, een verstoren van de ware orde. Deze verstoring kan door eigen schuld of buiten iemands schuld worden veroorzaakt, door noodzakelijk bepaalde of ook door vrijwillige veranderingen van de organische bouw van elk ding. Want in deze zin betekent 'ziek', ook als het bijvoorbeeld een steen betreft, wanneer deze in tegenstelling tot zijn elementaire orde­ning deel wordt van andere verhoudingen, die weliswaar de weg ba­nen voor zijn veranderingen, maar ook, door innerlijke geestelijke en uiterlijke materiële invloeden bepaald, zijn oplossen, zijn andere bestemming, zijn veranderingen moeten bepalen en naderbij bren­gen. Want zoals de steen was gemaakt, kon hij niet blijven omdat (zoals in elk schepsel bij de eerste ademtocht dood en leven met el­kaar strijden) ook bij hem vanaf de eerste minuut van zijn bestaan de veranderingswetten reeds op hem inwerken.

Daarom zou men de ziekten of stoornissen van het natuurlijke pro­ces bij al het geschapene kunnen indelen in noodzakelijke, vastge­stelde of vrije en onvrijwillige; zoals immers ook bij de mens en bij elk levend wezen de dood of overgang van het ene stadium naar het andere de afsluiting is van een proces dat, al vanaf de geboorte, ver­storend op het bestaande werkt en eveneens 'het eeuwige verande­ren " of de ziekte tot het uiteindelijke verval kan worden genoemd.

Welnu, nadat we het eigenlijke begrip gezondheid en ziekte nader hebben aangeduid, rest ons alleen nog (uiteen te zetten) in hoeverre deze vanaf de geboorte beginnende ziekte of steeds voortdurende stoornis van het levensorganisme rechtvaardig is en in hoeverre dit niet op zijn plaats is.

Alles wat bestaat heeft, zoals Ik eerder zei, de drang om te bestaan, de drang tot veranderen, tot uiteenvallen en zich te vergeestelijken. Aan elk ding is evenwel in zijn eigen structuur zoveel levens­kracht geschonken dat de vernietigende invloeden van de buiten­wereld niet zo snel hun doel kunnen bereiken, maar dat het veran­deringsproces en het proces van verval zich slechts langzamerhand, volgens bepaalde leeftijds ­- of ontwikkelingswetten, moet voltrekken. Om die reden wordt de periode van ziekte of stoornis van elk ge­schapen ding door nieuw binnenstromende levenskracht steeds weer opgeheven, net zo lang tot het in de grote kettingreeks van al het geschapene het doel waartoe het werd geschapen heeft vervuld.

Het bespoedigen van dit proces door kunstmatige fouten tegen de overgeërfde natuurwet bepaalt daarom de zichtbare, zich ontwikke­lende, werkelijke ziekte of de zichtbare straf tegen de minachting van algemene natuurwetten.

De mens nu, die als laatste schakel van alles wat op uw aardbol werd geschapen met vrije wil werd uitgerust, kan doen wat hij wil; deze vrije mens oefent, door zijn geestelijke macht en zijn materiële hartstochten gedrongen, in dit opzicht de meeste invloed uit. Dit doet hij door het verwoesten van de oppervlakte van de aarde of door het openleggen van haar rijkdommen in haar binnenste, zodat zelfs de aarde in haar elementen ziek wordt, waardoor zij haar be­standdelen -hetzij de weegbare hetzij de niet-weegbare -moet veranderen en omdat dit weer van invloed is op haar bewoners ook die ziek maakt, hen krachtiger tot veranderingsprocessen en een proces van ontbinding aanzet en daardoor duidelijk zichtbare ziekten bij planten, dieren en mensen veroorzaakt.

 

b) Om deze stoornissen, die 'ziekten' worden genoemd, weer onge­daan te maken deden mensen reeds in een ver verleden hun best om genezende middelen te ontdekken, die hen weer zouden schenken wat ze vaak zo lichtzinnig hadden verloren, namelijk hun gezond­heid.

Hoe meer de mensen in het verre verleden overeenkomstig het grote scheppingsplan leefden, des te minder werden ze ziek, des te minder maakten ze inbreuk op de door de natuur opgedragen loop der din­gen, die hun was opgedragen om hun zending als aardse mens te vol­brengen en hun geestelijke opdracht gemakkelijker te kunnen aan­vaarden. Ze leefden in overeenstemming met de natuur en hun eigen organisme was aan geen andere stoornis onderhevig dan aan de wet­matige, waarbij door het niet meer kunnen gebruiken van organen de dood tenslotte moest intreden, daar alle andere invloeden in een dagelijkse vervanging van levenskracht weer gecompenseerd werden.

Doordat de mens van deze weg verwijderd raakte, traden verschil­lende omstandigheden op die een gezonde manier van leven van de mens bedreigden. Hoe verder de mensen afdwaalden van de oer­wetten, des te minder hielpen de eenvoudige, natuurlijke middelen om de verloren gegane gezondheid te herstellen, des te meer moest de mens ook zoeken naar krachtiger werkende middelen omdat de eenvoudige niet meer voldeden. Op die manier zonken de mensen weg, verkortten zij hun leven en vergrootten zij hun lijden. En zo ont­stond langzamerhand datgene waarvan in een ver verleden iedereen weet had, en wat (nu) de wetenschap is van enkelingen die zich ge­heel aan de geneeskunde hebben gewijd.

 

De eerste en gemakkelijkste methode om te genezen was natuurlijk: uit datgene wat de mensen ziek maakte eveneens de geneesmiddelen te zoeken. En omdat de mensen meestal door het buitensporig genot van het materiële eten en drinken ziek werden, zocht men op het ge­bied, waaruit men het voedsel tot zich nam, ook de geneesmiddelen. Zo ontstond de allopathie of zoals Ik die zelf zou willen noemen: 'de geneeskunde met de materie'.

Het materiële maakte de mensen ziek, door het materiële moesten ze ook weer gezond worden. De mensen zelf waren materieel gewor­den en daarom stemt (bij deze toestand) deze geneeswijze het best overeen met het organisme van het menselijke lichaam, waarbij de mens in het algemeen ook in materiële zin weer herstelde (destijds was immers ook de juiste kennis omtrent het wezen van alle kruiden nog onfeilbaarder), om zich materieel opnieuw te kunnen ruïneren. Zo is ook vandaag de dag deze geneeswijze nog de meest verspreide, (en het is deze geneeswijze) waardoor artsen en patiënten op dit mo­ment het gemakkelijkst worden geholpen.

Hoe meer de mensheid in het materiële ondergaat, hoe gecompli­ceerder haar manier van leven wordt, des te minder zijn echter de middelen uit het verleden in staat een organisme dat door wanorde is ondermijnd weer beter te maken. Men greep daarom naar giften­ Want de zachte, balsemieke kruiden, de lichte middelen, zijn niet meer voldoende om de genotzuchtige mens 'te ondersteunen '; op die manier moeten giffen vervangen wat milde, onschuldige middelen niet meer kunnen bewerkstelligen.

Als bij de allopatische artsen veel patiënten sterven omdat men één ziekte genezend tien andere in het lichaam van de lijdende mens op­wekt, -ziekten die na verloop van tijd weer optreden -dan is het vanzelfsprekend dat de levensduur van het menselijk geslacht steeds afneemt, het leven steeds korter wordt en het nageslacht van de zwakker geworden ouders steeds zieker wordt.

Midden in deze materiële aftakeling, die, als hij zo ver zou voort­duren, tot het volledig uitsterven van het menselijk ras zou leiden, ontfermde Ik Mij over de mensheid en verlichtte een aantal mannen dat een andere geneeswijze invoerde, welke niet op het lichamelijke organisme van de mens, maar op zijn psychisch organisme werkt en op die manier door een hogere potentie de zielekracht, het fysieke lichaam en het evenwicht in zijn organisme moest herstellen­

Deze methode van genezen noemde men homeopathie, of, zoals Ik deze zou willen noemen: 'Ziele-geneeskunde'. Want voor de gene­zing werkt hier de ziel juist met dezelfde middelen in de kleinste ma­te, welke in het groot de ziekten zouden veroorzaken -en waarom? Juist omdat er in Mijn natuur niets is dat schadelijk is, maar slechts in de wijze zoals het zich voordoet en in de kwantiteit en kwaliteit de reden ligt of het ons baat of dat het schadelijk voor ons is.

Ziet, het water is, in de juiste mate gebruikt, zeker niet schadelijk. Maar toch, overvloedig gebruikt, leidt het tot de dood. En zo is het met veel andere dingen.

Bij de geneesmiddelen die in de homeopathie worden gegeven, werkt niet de materie, maar slechts het geestelijke van de materie. Dit gees­telijke vertoont echter zeer veel verwantschap met de stoffen waar­uit de ziel van de mens en de dieren is samengesteld. En omdat bij ziekten het ene of het andere ontbreekt wordt homeopathisch bij de ziel het ontbrekende weer aangevuld en wordt aldus de harmonie hersteld.

Als de allopathen slechts iets oplettender zouden zijn dan zouden ze gemakkelijk uit de manier waarop homeopathische middelen wer­ken kunnen ontdekken wat bij hun wijze van behandelen juist het schadelijke voor het organisme van de mens is. Helaas zijn deze 'doktoren' zo afgunstig en staan zij zo afwijzend tegenover elke tegenwerping, dat zelfs Mijn eigen terechtwijzing hen niet tot een beter standpunt kan overhalen.

Door middel van de homeopathie krijgt de ziel opnieuw de beschik­king over haar kracht; ze vult aan en bewerkt in die zin psychisch wat de allopaat langs materiële weg probeert te bereiken.

 

Het dichtst bij de homeopathie staat de heliapathie of zannegenees­kunde (ook 'zonnekuur' genoemd). Het is een methode om de ver­stoorde verhoudingen van het menselijk organisme te herstellen door middel van het zonnelicht, hetzij in materie gebonden, hetzij door de directe inwerking ervan op de lijdende mens. Deze wijze van ge­nezen heb Ik nauwkeuriger laten beschrijven.O:' En gij kent zowel de basis alsook de werking ervan. Wat Ik er hier over wil zeggen is voor diegenen, die nog niets over deze geneeswijze weten en er toch mis­schien geheel door genezen zouden kunnen worden.

De zon is de drager, haar licht houdt alle leven in stand. Zonder de zonnewarmte, zonder haar licht zou noch uw aarde noch een andere planeet die om de zon draait bestaan! Als de zon er dus staat om het hele systeem in stand te houden, dan moet zij ook alles bezitten wat nodig is om het te behouden. En juist daarom, omdat instandhou­ding gelijk staat aan wetmatige orde binnen het geheel, is het ook de zon die de misstanden opheft omdat zij en alle hemellichamen die aan haar ondergeschikt zijn Mijn orde als hoogste wet eerbiedigen en slechts daarin kunnen voortbestaan.

De zon heeft dus de kracht en het vermogen alle stoornissen uit de weg te ruimen en, waar iets ontbreekt, het ontbrekende aan te vullen. En juist daarom is de zonnekuur een van de eenvoudigste maar ook meest effectieve kuren, omdat deze, net als de homeopathie, met eenvoudige, geestelijke elementen uit de schepping aan de ziel terug­geeft wat deze door dwalingen had verloren. De duizenden midde­len van de allopathie zijn in de homeopathie (gemeten naar de hoe­veelheid stof) reeds belangrijk gereduceerd. Door de zonnekuur wordt dit nog eens tot zeer veel minder vereenvoudigd, wat het be­wijs is dat zelfs Mijn grote schepping van het heelal slechts berust op zeer weinig hoofdwetten en dat naarmate de mens weer geeste­lijk wordt en dichter bij het Rijk komt van waaruit hij is voortgeko­men, hij des te minder middelen nodig heeft om zijn organisme (als zich een stoornis voordoet) weer zo te genezen dat een gezonde ziel in een gezond lichaam tot steeds grotere hoogten kan opklimmen tot lof en dank jegens haar Schepper.

 

Na de heliopathie of de zonneheelkunde komt nu de hydropathie of 'waterkuur'. Zoals de zonnekuur met licht, zo wil de geneeswijze van de waterkuur met verdicht licht of met verdichte atmosfeer ge­nezend op het zieke lichaam inwerken en wel hoofdzakelijk door de buitenste laag van het lichaam op de inwendige organisa­tie. Wat de zonnekuur als geneeswijze met wereldether of zonnelicht doet, dat brengt de waterkuur tot stand met de elementen van de aar­deziel die, als moeder van alles wat op uw aarde is geschapen, nog altijd in het water de scheppingskracht en kracht om te baren bezit als eertijds toen uit de schoot van het water het hele continent is ontstaan dat ook tegenwoordig nog door deze moeder wordt ge­voed, in stand wordt gehouden en naar zijn bestemming wordt geleid.

Mensen, gij zijt kinderen der aarde! En juist daarom heeft ook de aarde, met wat erop aanwezig is en wat haar omgeeft materiële in­vloed op uw bestaan. En zoals gij op haar, zo kan ook de aarde op u inwerken. Vandaar de macht van het water over uw organen! Omdat reeds uw eigen organisme voor meer dan drievierde deel aan het water toebehoort daarom ook werkt het geestelijk scheppende van dit element door middel van de huid op de inwendige organisatie. En zoals het water op en in de aarde de voorspoed, pracht en schoonheid ervan doet ontstaan, zo wordt ook gij innerlijk en uiter­lijk door de invloed van het water opgewekt en maakt het u be­kwaam voor uw ziel een gezond omhulsel in stand te houden.

Reeds bij de zonnekuur ziet gij dat uw geneesmiddelen tot enkele worden teruggebracht. Hier bij de waterkuur is er slechts één enkel, en dit geneesmiddel is in sommige gevallen bijzonder heilzaam en de werking ervan is in het algemeen nooit te overzien.

De (meer of minder goede) uitwerking en de (korte of langere) tijd waarin of het ene of het andere genezen kan worden, alsmede (aan de andere kant) de naweeën van het ene of het andere ziektegeval, zijn de enige kenmerken op grond waarvan de ene methode de voor­keur verdient boven de andere; daarbij volgt juist ieder mens zijn eigen overtuiging (of neiging) en laat daarmee weten of hij zelf meer materie of meer geest is!

 

c) We zullen nu echter overgaan tot nog genuanceerdere, op een ho­ger plan staande geneeswijzen, waarbij het eind u moge tonen dat waar alles één is geworden en aan alle voorwaarden is voldaan, er nooit sprake kan zijn van schade, maar alleen maar het goede tot stand kan komen.

We komen nu namelijk tot de volgende wijze van genezen, dat is de magnetische behandeling, die bekend staat als het 'animale' of het lichamelijk magnetisme.

Ziet, Mijn kinderen, elk ding heeft een bepaald bereik waarbinnen het zijn kracht ook op anderen kan overbrengen, en dit bereik is de hem omgevende atmosfeer of zijn hem eigen 'dampkring'. Door deze dampkring sluit elk ding zichzelf af, en is anderzijds ook weer juist daardoor met alle andere dingen verbonden. Deze eigen sfeer is juist die kracht die op andere levende wezens of ook op niet levende dingen haar invloed uitoefent, wat bij de anorganische wil­loos, bij de organische echter (min of meer) met de wil en ( dienover­eenkomstig) bewust uitgevoerd, versterkt en verminderd kan wor­den. Ieder mens heeft ook deze levenssfeer. En door deze levens­sfeer staat hij voortdurend met zijn naaste en met de hem omringen­de wereld in verbinding.

Het gebruik van deze atmosfeer als geneesmiddel is reeds van oude datum. En velen gebruikten en misbruikten haar zonder toch eigen­lijk te weten wat ze ermee deden en zonder te weten wat ze daarmee tot stand zouden kunnen brengen. Onder de naam 'animaal' of 'lichamelijk magnetisme' bekend betekent deze handelwijze niets anders dan doorwilskracht deze levensatmosfeer in anderen binnen te laten stromen, veel of weinig naar eigen goeddunken, en op die manier heilzaam of onheilbrengend te laten werken.

Bij deze wijze van genezen hebben reeds de fijnste, niet weegbare stoffen van de wereldschepping hun invloed laten merken, een in­vloed waaronder alles leeft en waaraan zich niets kan onttrekken. Er is reeds sprake van een geestelijke inwerking van de fijnste ma­teriële stoffen die, waar ze bij de één ontbreken, door de ander hem worden gegeven. En toch is het niet de laatste les (die u leert) waar en op welke manier genezing gegeven en het herstel van de gezondheid bewerkstelligd kan worden. Want met dit animale mag­netisme is heel nauw het 'animaïsche of ziele-magnetisme ver­bonden. Het gaat hier om de macht van de zielom op de ziel van anderen in te werken, deze in een bepaalde stemming en toestand te doen overgaan, waarin ze dan zelf de arts en genezer van haar eigen ziekte kan worden.

Bij deze geneeswijze is er al geen sprake meer van een lichamelijke, materiële invloed; het hoogste en meest geestelijke waarover de ziel beschikt, haar Godsvonk, moet hier in de genezer werken en aan de ziel (van de lijdende mens) de macht verlenen de band welke de ziel aan haar lichaam bindt losser te maken en haar het geestelijk oog te openen, opdat ze zelf de schadelijke dingen ziet die van nadelige invloed op haar organisme zijn en zo kan ze haar eigen genezer zijn, terwijl tot dan toe alleen anderen haar moesten genezen. Bij deze geneeswijze zijn de barrières verdwenen die de (zelf-)genezer bonden aan zijn eigen ik, de aardbodem en haar produkten. Tijd en ruimte hebben zich hier in het begrip eeuwigheid verenigd. Er heerst geen duisternis, alleen maar licht, overallicht, buiten het materiële lichaam en in het lichaam zelf. De ziel is zich bewust van haar geest, van haar lichaam, van haar verbinding met het rijk der geesten, haar plaats tegenover Mij, de enige grote Schep­per en liefhebbende Vader!

Zouden alle mensen op deze manier willen of kunnen genezen, dan zouden ze eerst hun blindheid moeten betreuren. Het is echter niet mogelijk dat de mensen (gemakkelijk) tot deze zienswijze komen, althans niet in het algemeen, omdat men hiertoe zelf een hoger, geestelijker standpunt moet innemen. Men moet eerst zelf blijk geven van zijn edele wezen voordat men aanspraak wil maken op het gebruik van krachten, die juist weer het hoogste en meest edele in anderen moeten opwekken. En zoals het voor de genezer niet ge­makkelijk is dat punt te bereiken, zo is het evenmin mogelijk ergens iets edels op te wekken waar dat niet aanwezig is.

Juist daarom is een hoge graad van geestelijke en ziele schoonheid vereist opdat zulke genezingen bewerkstelligd kunnen worden. Om die reden komt deze manier van genezen zelden voor. En vandaar ook het vele misbruik, vandaar de vele teleurstellingen die vaak met zulke pogingen gepaard gaan! Genezen is gemakkelijk, maar -eerst moet men het punt hebben bereikt waarop alle natuurelementen u ten dienste staan. Juist dit opnieuw geboren worden is evenwel niet gemakkelijk. -Waar het echter bloeit, daar ontstaat dan ook de laat­ste en hoogste vorm van magnetisme, het goddelijke, waarbij ook Ik met de magnetiseur Mijn hand uitstrek en met één woord, met één gedachte kan en zal genezen als het vanuit zuivere bedoelingen van de kant van de te magnetiseren persoon wordt gewenst en als het in Mij n goddelijk plan ligt om te genezen.

In Mijn Naam genezen is het hoogste, het eenvoudigste en meest effectieve. Maar het is niet eenieder gegeven; want hiervoor is veel nodig, ja heel veel: een eigen ziel die rein is, volledig vertrouwen en grote geestdrift, welke de menselijke ziel uit het slijk der aarde uittilt en dichter tot Mij brengt.

Alleen dan is zoiets mogelijk -uitgezonderd die gevallen waar Ik Zelf in iemands hart de opdracht leg in Mijn Naam zijn handen uit te strekken.

Toen Ik eens sprak: "Indien gij het ten diepste zou willen dan ver­heffen zich de bergen en storten zij in de zee", dan wilden deze woorden zeggen dat, indien gij mens uzelf zo met Mijn wil kunt ver­enigen dat de uwe nooit met Mijn plannen en met Mijn goddelijke bedoelingen botst -dan kunt ook gij volbrengen waartoe Ik Zelf in staat ben; en alle elementen der natuur zullen ook u gehoorzamen, waardoor een genezing natuurlijk ook gemakkelijk wordt. Maar om zover te komen dat is een lange weg en daarvoor is veel vertrouwen, een open, verziende geestelijke blik ( en met name veel nederigheid, liefde en barmhartigheid) nodig.

Niet zij die gevangen zijn in het aardse kunnen heer en meester zijn over de elementen, niet de half gelovigen en half vromen is het ge­gund om met Mij verenigd dingen te verrichten, waartoe eertijds Ik­zelf alleen maar in staat was -en slechts bij wijze van uitzonde­ring Mijn discipelen -.Tot deze laatste, enig grote geneeswijze behoort veel meer dan gij allen denkt, hoort dat grote vaste ver­trouwen zoals Henoch dit eens in Mij had en dat niet zo gemakkelijk te verwerven is.

Streef ernaar, maar verlang het niet tot Ik het zelf aan iemand schenk. Want gij weet niet wat gij verlangt, omdat gij niet de verant­woordelijkheid kunt begrijpen die u dan wordt opgelegd, opdat gij ondanks de beste wil er geen misbruik van zult maken.

Wens trouwens geen buitengewone omstandigheden! Ze zijn niet altijd zoals gij meent dat ze zijn. Hoe meer macht aan iemand wordt gegeven, hoe meer hij in staat is de geestelijke verhoudingen van de wereldlijke te onderscheiden en des te moeilijker wordt zijn plaats in de wereld, des te groter ook de verzoekingen, des te groter de ver­loochening om binnen de verhoudingen werkzaam te zijn, waarin

hij door Mij is geplaatst.

 

d) Ziet, allopathie, homeopathie, heliopathie, hydropathie, lichame­lijk, ziele­ en goddelijk magnetisme -zijn trappen naar de hoog­ste vorm van kennis. Zo groeit uw wetenschap, zo de mensheid in zijn geheel en de mens apart van de materie naar het gebied van de ziel, van de ziel naar het geestelijke tot hij zich tenslotte tot het allerhoogste ontwikkelt en tot Mij komt.

Zo gaat het in Mijn schepping, en zo gaat het met het streven van de geestelijk-psychische mens: allereerst moet hij zich losmaken van de grove materie van het leven in de wereld, dan tot het zieleleven op­stijgen waar het geestelijke zich in hem wil doen gevoelen. Zodra de ziel dan vergeestelijkt, dat wil zeggen, meer geest dan ziel is gewor­den, dan hebben haar eigenschappen zich ook verdiept en zijn rijker geworden, zodat de ziel dingen tot stand kan brengen waar de gewo­ne mens met verwondering naar zal kijken, juist omdat hij niet ver­trouwd is met de geestelijke wetten van de wereldschepping; de ge­wone mens zal ook nooit begrijpen dat alleen Mijn wil met het woord 'Er zij!' in staat was werelden te scheppen en dat die­zelfde kracht, slechts in een toestand van gebondenheid, in elk men­senhart is gelegd.

Om zich echter van deze kracht bewust te worden daar hoort boete­doening bij en een grote zuivering, opdat Ik, de meest Reine, Mij met de mens verenigend, Mijn macht door middel van hem kan laten werken.

Zoals deze geneeswijzen, trapsgewijs zich in opwaartse richting ont­wikkelend in Mij hun eindpunt vinden, zo zal ook uw ontwikkeling zich van trap tot trap voltrekken, waarbij ook uw geestelijk blikveld zich dan zal verruimen en als in een luchtballon opstijgend zult gij, terwijl gij de onder u liggende wereld naar een ruimere maatstaf begrijpt, glimlachen om het beperkte inzicht dat gij vroeger had.

Daarom (ging er ook nu) weer een nieuw woord tot u uit om u een trap verder te leiden, waar gij de wereld nog meer achter u latend, als op een hoge berg het licht van de hemel inademt en, Mijn nabijheid vermoedend, u sterk kunt maken om steeds betere arbeiders in Mijn wijngaard te worden !

Laat elk pathos achterwege en wordt eerst zelf gezuiverd en genezen als gij eens anderen wilt genezen!

Dit is dienaangaande Mijn Vaderwoord aan u, die Ik allen zo liefheb en aan wie Ik zoveel tijd besteed om u met veel woorden duidelijk te maken hoe eenvoudig de wetten van de natuur zijn en hoe een­voudig Ik Zelf ben, doordat al Mijn scheppingen u alleen maar dat laten zien en prediken wat Mijn Ik vormt, dat is Liefde en alleen maar Liefde! -Amen.

 

12. Aanwijzingen met betrekking tot de zonnekuur

 

J.L. 1851/52 Alle geneeskrachten van de natuur komen voort uit het zonlicht dat met zijn straling immers pas de weer tot leven wekkende werking van de lucht, het water en alle andere factoren teweegbrengt, waar­van de natuurgeneeswijze zich bedient. Het door Jakob Lorber ont­vangen geschrift 'Die Heilkraft des Sonnenlichtes' laat meerdere wegen zien waarlangs de zonne-energie direct ge bonden kan worden aan stoffen van het mineraal -, planten­ en dierenrijk; deze stoffen worden hierdoor tot niet te overtreffen geneesmiddelen tegen de meest verschillende en ook zwaarste ziekten. De overeenkomstige toepassingen van deze langs de aangegeven weg verkregen en door geestelijke zielepotenties verrijkte stoffen, worden eveneens zeer nauwkeurig genoemd.

Volgens de geestelijke leer wordt elke ziekte door een of andere zwakheid in het menselijk zielecomplex veroorzaakt. Omdat in de zuiverder zonnegeesten al die afzonderlijke zielepotenties, waaruit de ziel bestaat, aanwezig zijn is het voor de ziel een kleinigheid om daaruit dat te nemen wat haar ontbrak, zodat ze sterker kan worden; hierdoor is het ook weer mogelijk om de vroegere harmonie in haar zenuwgeest -en daardoor in de zenuwen -te herstellen en om in het bloed de juiste, natuurlijke levensspanning te bewerkstelligen. ­Want de in de zonnegeneesmiddelen immers zeer gecomprimeerde en opgeslagen energieën werken bij de toepassing van deze genees­middelen zeer direct versterkend op de ziele-elementen van de mens in; met behulp van de tot nieuw leven gewekte spankracht van de ziel komt dan ook het lichamelijk genezingsproces direct op gang en onder bepaalde omstandigheden leidt dat reeds in zeer korte tijd tot algehele genezing. Ook uiterlijk letsel aan het lichaam kan bij een juiste toepassing van het passende medicijn het snelst wor­den genezen. De voor de vervaardiging van zulke zonnegenees­middelen vereiste handelwijze vraagt, evenals de bereiding van de gemaakte medicijnen, een zeer grote zorgvuldigheid en nauwkeurig­heid. Om die reden kan in het kader van dit boek daar niet verder op worden ingegaan, maar wordt in dit verband uitdrukkelijk de aan ­dacht gevestigd op het kleine geschrift van Lorber: 'Die Heilkraft des Sonnenlichtes', dat vele waardevolle aanwijzingen en raadge­vingen bevat. (Zie ook deel V, 8.11.)

 

13. De meest juiste en natuurlijke genezing

 

Gr.Joh.Ev.III /12 (8) Ik ben een Heiland. Hoe is het toch mogelijk, zo vragen de dode en stekeblinde mensen zich af, dat Ik zulke dingen kan verrichten ? En Ik zeg u dat Ik niet het vlees van de mens genees maar, waar een ziel

 

nog niet te zeer met haar vlees is verbonden, maak Ik alleen de ziel vrij en, voor zover dat mogelijk is, wek Ik de geest die in de ziel be­graven is tot leven. De geest maakt dan direct de ziel krachtiger, waardoor deze vrij wordt en het is voor haar dan een kleinigheid om alle gebreken in het lichaam in een oogwenk weer te herstellen­

Dat noemt men dan een wonderbaarlijke genezing terwijl dat toch de meest natuurlijke genezing van het vlees is! Wat iemand heeft dat kan hij ook geven; wat hij echter niet heeft dat kan hij ook niet geven. Wie een levende ziel heeft in overeenstemming met Gods orde en daarin een vrije geest, die kan ook de ziel van zijn broeder vrij maken als die nog niet te vleselijk is geworden, en de ziel kan dan heel gemakkelijk het zieke lichaam helpen. Als de ziele-arts zelf echter een volstrekt zieke ziel heeft, die veel meer dood dan levend is, hoe zou hij dan aan een andere ziel kunnen geven wat hemzelf geheel ontbreekt?!

 

14. Genezing met kruiden

 

Gr.Joh.Ev.I/89 De Heer in het Grote Johannes Evangelie. ..Er verliepen twee dagen met vele goede gesprekken en veelvuldig bezoek van de kant van de burgers van deze kleine stad. Ook enkele zieken werden door louter handoplegging genezen. En aldaar liet Ik een rechtschapen arts, die de geneeskracht door middel van handoplegging niet kon begrijpen, een hoeveelheid heilzame kruiden en andere dingen zien, waarmee hij veel succes had bij zijn kuren en waardoor hij zich een roemrijke naam verwierf.

 

15. Beklim graag de bergen!

 

Ed.Kap. 29 De zuivere geesten (van de hoogste lucht-regio) dalen niet zel­den naar de tweede, soms ook naar de eerste regionen af. Hoofd­zakelijk zijn echter de plaatsen waar ze op aarde neerkomen de plek­ken die vanwege hun aanzienlijke hoogte voortdurend met sneeuw en ijs zijn bedekt. En hierin ligt ook de reden waarom zulke omge­vingen voor bijna elk mens een -zoals gij pleegt te zeggen -ma­gische, bezielende aantrekkingskracht hebben die tevens het mense­lijke gevoel opvrolijken, sterker maken en tot rust brengen.

Wiens hart droef gestemd is en zich erg onrustig voelt in zijn gevoel, die begeve zich in Mijn Naam naar zo'n hoogte of op z'n minst in de buurt daarvan en zijn gevoel zal als overgoten worden met een bal­sem die hem kracht verleent.

Terwijl het gemoed in de lagere regionen steeds meer versuft raakt, men het moeilijker heeft en ook meer moet lijden, zoals iemand voelt als hij in een ravijn of spelonk afdaalt, wordt het gevoel van iemand die omhoog klimt naar zo'n zuivere hoogte vrolijker en vro­lijker. En hij die daar hoog boven aan de top komt zal gevoeglijk uit­roepen: "Heer, het is goed om hier te zijn!" -Maar Ik zeg dan daar op: "Het is voor jou nog geen tijd om hier te blijven!"

Desalniettemin zeg Ik toch: ga op de bergen! Want ook Ik be­gaf Mij, toen Ik op aarde onder u was, dikwijls naar de bergen. Op een berg werd Ik verheerlijkt; op een berg dreef Ik de grootste ver­zoeker uit; op een berg predikte Ik het Rijk der hemelen; op een berg bad Ik en op een berg werd Ik gekruisigd!

Ga daarom graag op de bergen! Want niet alleen uw geest maar ook uw lichaam vindt daarbij meer baat dan bij honderd apotheken!

 

16. Geestelijke genezing op afstand en door het bestrijken

 

Gr.Joh.Ev. IV/40 De Heer: "Met het water reinigt men het lichaam en met een stand­vastige, goede in alles God toegewijde wil reinigt men hart en ziel; en zoals het zuivere, frisse water de ledematen van het lichaam ster­ker maakt, zo maakt een God toegewijde, standvastige wil het hart en de ziel sterker. Zulke gesterkte zielen kunnen dan in Mijn Naam ook geestelijk een zieke, ook als die erg ver verwijderd is, de handen opleggen en het zal dan beter met hem gaan. Wie echter in de volein­diging van zijn hart nog zwakker is, die kan zijn toevlucht nemen tot het (magnetische) bestrijken en hij zal ook het lijden van iemand die lichamelijk ziek is erg kunnen verlichten. Hij zal hem ook in een bo­venzinnelijke slaap brengen en de behandelde zal in de slaap voor­spellen wat hem kan helpen. Het voorspelde moet dan met grote zorg worden toegepast en na enige tijd zal het dan ook beter gaan met de zieke -maar weliswaar niet zo snel als in het geval een geestelijk volmaakt mens hem de zegenrijke handen zou hebben opgelegd, in welk geval de genezing direct kan en mag worden bewerkstelligd."

 

17. Genezing in bovenzinnelijke slaap (hypnose )

 

Gr.Joh.Ev. IV/40 De Heer: " Wanneer je tot een zekere geestelijke volmaaktheid bent gekomen, dan kan het gebeuren dat de mens bij wie jij, vanuit de sterke wil hem te helpen en vanuit een standvastig geloof, je handen hebt opgelegd, helderziend wordt en dan voor zichzelf een deugde­lijk geneesmiddel kan bepalen, dat, als het volgens voorschrift wordt gebruikt, hem volledig moet genezen. Vanzelfsprekend zal het, wan­neer in enig opzicht tegen het voorschrift wordt gehandeld, daar niet helemaal lukken met een volkomen genezing. Is het voorschrift echter steeds juist opgevolgd dan zal volledige genezing beslist plaats­vinden.

Als echter bij deze behandeling de een of andere persoon in de voorspellende slaap is geraakt, dan moet hij niet door allerlei nutte­loze vragen worden gestoord en verzwakt, maar dan moet hem alleen maar datgene worden gevraagd wat noodzakelijk is.

Wie echter iemand de handen oplegt moet dat in Mijn Naam doen, omdat anders zijn behandeling geen nut zou hebben en niets zou be­werkstelligen. Hiertoe behoort een vast, onwankelbaar geloof en eveneens een onwankelbare, sterke wil. Zo'n streven moet uit het diepst van het hart en uit de ware naastenliefde voortkomen, dan raken de handen van de handenoplegger vervuld van de liefdekracht. Deze stroomt dan door naar de vingertoppen, stroomt als een zachte dauw naar de zenuwen van de zieke en geneest de vaak ste­kende en brandende pijn.

Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er meer voor nodig is om een man onder hypnose te brengen dan een vrouw! In bepaalde ge­vallen zou ook een man door een vrouw onder hypnose kunnen worden gebracht; zo'n behandeling zou de vrome vrouw echter al­leen maar lukken met de hulp van een onzichtbare engel die aan haar zijde staat en die zich door het gebed en de reinheid van het hart gedienstig maakt."

 

18. Het tot stand brengen van de hypnose

 

Gr.Joh.Ev. IV/42 De Heer: "Opdat gij het (ontstaan en de effecten van de hypnose) ook praktisch ziet, zal Ik er nu voor zorgen dat uit Caesarea Philippi een erg dom en inslecht mens hierheen wordt gebracht. Deze moet dus door één van u worden behandeld en gij zult zien en horen tot wat voor een bewonderenswaardige wijsheid deze domme en slech­te mens onder hypnose zal geraken. Als hij vervolgens weer ont­waakt zal hij meteen weer deze zelfde slechte en domme mens zijn die hij eerst was en het zal ons moeite kosten hem langs natuurlijke weg slechts enigermate helderder begrippen omtrent God en de mens bij te brengen. ...Zinka moet deze behandeling bij hem verrichten. Want hij bezit er de meeste kracht voor. Ik zal vooraf Zinka Mijn handen opleggen opdat hij daarmee nog meer kracht krijgt en daardoor de behandeling beter zal lukken."

Zinka treedt naar voren en zegt: "Heer, hoe zal ik hiertoe in staat zij n, omdat ik met de wijze van behandelen veel te weinig vertrouwd ben?!"

De Heer zegt: "Leg de rechterhand op het voorhoofd en de linker op de maagholte en hij zal direct in de genoemde slaap wegzinken en ook direct beginnen te praten, maar met een zwakkere stem dan in natuurlijke toestand! Wil je hem vervolgens weer wekken, dan hoef je alleen maar je handen op te leggen, tegengesteld aan de eerste keer, en dit enkele ogenblikken te laten duren. Direct op het mo­ment van ontwaken trek je je handen terug en is de behandeling ten einde!"

 

19. Over zwaarmoedigheid en de behandeling ervan

 

I.I<.L. 12-6-1894 Schrijf Mijn kind, een woord aan de zieke zuster die bij Mij haar hulp zoekt en al haar vertrouwen op Mij stelt, maar toch niet sterk genoeg is in haar geloof in Mij, omdat ze anders niet door zwaarmoe­digheid zou zijn overvallen.

Je vraagt, Mijn kind, wat zwaarmoedigheid is, waaruit zij ontstaat en hoe dit lijden gestuurd kan worden ? -Zie, Ik zal het je zeggen, omdat heel veel mensen aan deze kwaallijden en er ook bij jou een hang naar zwaarmoedigheid bestaat.

In het algemeen komt zwaarmoedigheid meer bij het vrouwelijke dan bij het mannelijk geslacht voor en ze vindt haar oorzaak meestal in een ongelukkige neiging, in een hart dat gekwetst is of in een niet vervulde wens, die zich te diep in het hart heeft geworteld om daar ooit uit weggewist te kunnen worden. Daaruit ontstaat ontevreden­heid met zichzelf, met het lot, met geheel Mijn leiding en met de hele omgeving.

Een hart dat onbevredigd is, is de eerste stap tot zwaarmoe­digheid. En als in dat geval zo'n kind niet direct Mijn Vaderhart zoekt en door Mij geleid wil worden, Mij in zijn hart opneemt en in Mij en Mijn liefde alles vindt, dan kan zo'n stap de vreselijkste ge­volgen met zich meebrengen in die zin, dat -aangenomen dat het mogelijk zou zijn -zo'n ziel voor Mij eeuwig verloren zou gaan als Mijn liefde niet eeuwig zou bestaan en zich ook niet tot in eeuwig­heid over een ziel zou ontfermen.

Hierin toont zich nu de ene kant van zwaarmoedigheid. Nu bestaat er echter nog een andere kant, waardoor in het bijzonder Mijn kin­deren, die in hun ontwikkeling staan, vaak worden aangegrepen als ze te weinig vertrouwen hebben in Mijn liefde en uit eigen gerechtig­heid zich toeleggen op de zaligheid, dus niet uit genade en ontfer­ming en door de verdienste van Jezus, maar op eigen kracht de za­ligheid willen verdienen.

Door veel en aanhoudend te bidden, door goede werken, door vas­ten en door tuchtiging, door het volledig opofferen van uw lichaam, alsmede door heilig te leven, in zoverre gij in staat zijt rein of heilig te leven, kunt gij wel de strijd vergemakkelijken, nooit echter de za­ligheid kopen. Probeer daarom niet de weg voor uzelf te verzwaren.

door allerlei lasten die gij uzelf oplegt en stel niet te hoge eisen aan uzelf, maar doe slechts wat Ik van u verlang, dan zal Mijn genade en Mijn ontferming u redden en Mijn liefde zal u allen opnemen in het getal van de kinderen Gods!

Zo weet u nu ook deze tweede soort zwaarmoedigheid die Mijn kin­deren van Mij scheidt en die hun harten met droefheid vervult, vanwege hun onvermogen en vanwege hun zwakheid; het is echter niet de echte droefheid die uit deemoedigheid voortkomt, en Mij daarom ook niet welgevallig is. Ik zie Mijn kinderen liever opgewekt en vrolijk, hun hart vol vertrouwen.

Hoe kan aan dit lijden richting worden gegeven?

Als we willen terugkeren tot de eerste vorm van zwaarmoedigheid, waaraan men kan lijden, dan moeten we een punt noemen dat door velen wordt miskend en wordt aangezien als niet behorend tot het rijk van het geestelijke en waar men niet op let. Omdat het echter iets is dat diep in het menselijk leven ingrijpt, wil Ik u er iets over zeggen, luister dus:

Er bestaat een groot aantal mensen dat ongelukkig is door een ver­keerd begrip van liefde. In geestelijke zin beschouwd is liefde het heerlijkste en edelste wat een mensenhart gelukkig kan maken. In materiële zin daarentegen is zij een macht die onheil aankondigt, die het hart betovert en het aan banden legt, het blind en onbereken­baar maakt en tot de grootste dwaasheden zou leiden als Mijn hand niet zou ingrijpen om de wegen van de mensen te effenen, dat wil zeggen, er naar Mijn zin richting aan te geven. Hier staan we nu voor het hoofdpunt van de vraag: hoe kan aan het lijden richting worden gegeven? Is liefde niet van goddelijke oorsprong? En waaraan her­kennen we de ware en de verkeerde liefde?

De ware liefde is weliswaar van goddelijke oorsprong en in elk mensenhart als Godsvonk neergelegd, die echter zolang sluimert tot hij van buitenaf tot activiteit wordt aangezet. Zoals alles wat voor een hoger doel bestemd is aan een loutering en een grondige zuivering moet worden onderworpen, zo heeft ook de liefde die in het hart sluimert een zuivering nodig. Ze wordt allereerst door de materie op­gewekt tot echte liefdadigheid; is daarin een bepaalde graad bereikt en heb Ik met de ziel van de mens een hoger doel voor, dan onttrek Ik hem aan de materie die nodig was om de liefde op te wekken, maar niet voortdurend voor hem bestemd was.

Heeft de mens deze periode, waarin hij bloot stond aan menige strijd en aanvechting, zegevierend doorstaan, dan kom Ik met Mijn Geest nader tot hem en ontsteek nogmaals de reeds tot vlam geworden liefde, waarop het werkelijk ware leven-in-de-liefde begint en een leven vanuit de geest een aanvang neemt.

Als gij nu inzicht hebt in de oorzaak van dit lijden en deze pijn, zult gij ook algauw het middel vinden om u ervan te bevrijden -en dat ben Ik: De Liefde. van alle liefde wil zich aan u geven en u volledig tot haar eigendom uitverkiezen. Dat wordt u gezegd door de Liefde van de Vader, die u graag van alle leed zou willen bevrijden en u zou wil­len vormen tot blijde, gelukkige kinderen der liefde.

Wat de verdere kenmerken betreft waaraan men ware en onware liefde herkent, zeg Ik u:

De ware liefde zal steeds belangeloos en onbaatzuchtig blijken, ze zal met het hare zoeken, maar slechts het welbevinden en het geluk van de ander in het oog hebben, zich in alle levensomstandigheden weten te schikken en Mijn leiding loven. Zo doet de ware liefde die altijd dezelfde is en eeuwig duurt; de onware liefde echter zal slechts zo lang trouwen waar blijken te zijn tot ze naar 't schijnt haar doel heeft bereikt en haar wensen bevredigd ziet. Is ze zover gekomen dan zal ze zich spoedig ontmaskeren en in haar ware ge­daante tevoorschijn komen; ze zal direct beginnen te heersen en proberen alles aan haar onderdanig te maken.

Dat het met die liefde op een bepaalde manier moet aflopen kunt gij gemakkelijk begrijpen; en u zult ook inzien dat Ik met krachtige mid­delen moet ingrijpen om zo'n ziel die door hoogmoed is aangegre­pen terug te voeren op de weg van nederigheid en ware liefde.

Zo heb Ik weer een punt voor u opgehelderd, dat voor u licht brengt in menig duister en waarbij Ik Mij kenbaar maak als de God der lief­de ondanks allerlei nood en verdrukking waarin Ik de Mijnen leid om ze te redden van een volledige ondergang naar lichaam en ziel. ­Zo moet ook tij, Mijn kind, jouw lijden zien als een tuchtigende ge­nade van God en verzet je niet tegen Mij! Want zie, Ik wil je ziel zuiveren en louteren en je gereedmaken voor Mijn hemelse Rijk.

 

Mijn lief kind, je vraagt Mij om een wenk hoe het lijden van je zuster zou kunnen worden verholpen, hoe je moet proberen haar te bewe­gen je raadgevingen te accepteren. Maak je daarover helemaal geen zorgen en laat ook dit aan Mij over. Ik zal op het juiste moment met Mijn middelen ingrijpen en die zullen hun doel niet missen.

En wat de verdere behandeling van deze zieken betreft, hier is aan­houdende waakzaamheid geboden, in het bijzonder met betrekking tot hun innerlijk zieleleven en hun gedachtenwereld. Om dit laatste in orde te brengen moet vooral vermeden worden dat iemand lang alleen is om hem zo te behoeden voor suf gepieker, wat de ergste ge­volgen kan veroorzaken, hoofdzakelijk zinnelijke uitspattingen van allerlei aard, alsmede zedeloosheid en allerlei waanbeelden en een vreselijke chaos in de hersenen. Daardoor worden de zieken van hun zelfstandigheid beroofd en de speelbal van vreemde invloeden als gevolg van het binnendringen van boosaardige geesten, die zo'n wezen in een oogwenk volledig in bezit nemen om door middel van dit wezen hun zeer lage lusten te bevredigen en om op de een of andere manier blijk te geven van hun vijandige gezindheid en totale vervreemding tegenover God.

Dit zijn allemaal gevolgen van het prikkelen van de zinnen door zinnelijk gepieker als gevolg van een slechte opvoeding. Worden

zulke kwade kiemen niet reeds in het kind gedood, maar wordt er van de kant van de ouders helemaal niet op gelet, dan nestelt zich een hoeveelheid boosaardige geesten in het vlees van zulke arme wezens, zodat hun geest in duisternis wordt gehuld, hun hart donker wordt en ze lange tijd niet in staat zijn zich aan een zuivere en goede invloed over te geven.

Zulke ongelukkigen noemt gij 'waanzinnig', gij sluit ze op in inrich­tingen waar ze, omgeven door mensen die ook aan zulke ziekten lij ­den, meestal aan nog duisterder geesten ten prooi vallen en daar naar lichaam en ziel helemaal te gronde gaan. In plaats van dat gij ze in uw dagelijks gebed opneemt en dat gij door hun ongeluk met medelijden en innige ontferming zoudt worden vervuld, legt gij een soort afschuw en heimelijke verachting voor hen aan de dag, soms zelfs vrees en ontzetting. Ik zeg u: indien gij in het ware geloof zoudt staan en gij Mij en uw naaste waarachtig lief zoudt hebben, dan zou Ik u de kracht kunnen verlenen om de zieken door middel van hand ­oplegging te helpen. Maar gij zijt nog niet sterk genoeg om zo'n god­delijke kracht van Mijn heilige Geest te ontvangen en toch nederig van hart te blijven. Daarom moet Ik nog steeds met Mijn hulp dralen en moet Ik u in uw zwakheid laten, opdat gij voor Mij niet verloren zou gaan, maar steeds opnieuw door het kruis de weg tot Mij, uw Va­der, vindt.

Het is waarlijk niet gemakkelijk voor Mij, de Almachtige, u niet door Mijn Almacht, maar met Mijn god vaderlijk geduld en zachtmoedig­heid in onafgebroken wilsvrijheid tot uw eigen activiteit te leiden met de liefde en wijsheid van een Vader en niet met de macht en kracht van een levende God! Gods macht zou vernietigend op uw zondig vlees werken. Maar de liefde van de Vader brengt tot leven, verkwikt en maakt sterker. Verheugt u daarom en wees innig dank­baar dat gij niet in de armen bent gevallen van een grote, almachtige God, maar van een liefhebbende Vader. Slechts als liefhebbende Vader kan Ik u nog langer in uw zwakheid dulden en geheel Mijn liefde over u uitstorten, u dagelijks zoveel kracht schenken als u no­dig hebt om uw kruis te dragen, en door Mijn liefde u tonen hoe u moet handelen en wat u moet doen om dichter bij Mij en Mijn liefde te komen.

 

20. Over inenting tegen pokken

 

J.L. 7-2-1841 Wat gij zoudt willen weten is enerzijds (praktisch gezien) iets heel onbeduidends, zoals het ook in ander (geestelijk) opzicht van weinig betekenis is. Want neem nu een boom die uit de grond een verderfe­lijk sap, dat helemaal niet bij zijn wezen past, zou hebben opgezo­gen; gij zult dan al gauw aan de boom zien dat zijn bladeren hele­maal verdorren en verwelken en dat bovendien zijn takken, knoes­ten en stam door allerlei onkruid en parasieten worden omgeven. In zo'n geval zal ook iemand met slechts een oppervlakkige kennis van het kweken van bomen zeker de conclusie trekken dat het enten met andere gewassen, die ieder op zich nog zieker en zwakker zijn, de te en ten boom zeker niet gezond zal maken, maar dat het ene het andere tenslotte totaal zal vernietigen.

Of zal iemand aan wie een of ander gif werd toegediend wel door datzelfde gif worden genezen dat hem toch al voor driekwart van zijn leven heeft beroofd? Als hem in zo'n geval nog iets van hetzelfde gif wordt gegeven, dan zal het voldoende zijn hem nog van het laatste kwart van zijn leven te beroven.

Of zoudt gij u in geestelijk opzicht ooit een grotere dwaasheid kun­nen indenken als zo iemand tot een zondaar zou willen zeggen: "Luister vriend, ga maar door met zondigen en je zult door middel van de zonden die erbij komen de andere zonden zeker verdelgen. En als je iemand bent die ontucht pleegt, laat je dan zo vaak je kunt je in je hartstocht gaan en je zult je ervan overtuigen dat je juist op die manier het gemakkelijkst jezelf en je vlees zult kunnen overwinnen." -Ziet, deze heeft (weliswaar) aan de vriend een brave raad gegeven; hij is op die manier door inenting van de zonde in zijn vlees (werke­lijk) de zonde kwijtgeraakt omdat de hartstocht en het levend vermo­gen van het vlees zijn gedood. Maar vraag uzelf nu af of deze mens nadat hij deze raad trouw heeft opgevolgd, de overwinning op het leven of de overwinning op de dood heeft bevochten ? -Is het dan niet duidelijk dat men met het gereedschap van de dood nooit tegen de dood, maar beslist altijd alleen maar tegen het leven strijdt? En wie met deze wapens de overwinning over zijn vlees heeft bevochten, die heeft waarlijk het leven gedood en heeft op die manier aan de dood de overwinning geschonken. Want gij moet u herinneren dat nog hier en daar onder het volk het spreekwoord over een oude hoer of een oude bok bekend is: 'Kijk, hij of zij is op het goede pad ge­keerd!' Nu vraag Ik echter, hoe staat diegene tegenover het leven die de zonde op zichzelf reeds slecht vindt ? Of is het voor de dood nodig de doden, die reeds lang zijn prooi zijn geworden, gevangen te ne­men ? Ik zeg evenwel: de dood gaat steeds over het open veld van het leven en zoekt daar naar een rijke buit voor zijn vertrekken van het eeuwige verderf­

Indien iemand echter het leven wenst te behouden, moet hij vitaal met de wapens van het leven tegen de zonde, die een vernietigend wapen van de dood is, strijden. En degene die met het leven in zich een meester over de zonde is geworden en deze in de volheid van het leven heeft overwonnen, die is dan een held, die zich met het leven het leven heeft bevochten. En wie het leven geeft voor het leven, die doet goed en is iemand die vol wijsheid, volliefde en vol leven is. Maar wie het leven geeft voor de dood, welk een dwaas is hij! En hoe weinig moet hem het licht van het leven eigen zijn, die het licht ontvlucht en de duisternis zoekt!

O ziet, precies zo staat het ervoor, als gij het aldus wilt beschouwen met het voorkómen van pokken door middel van inenten. Want pokken zijn een overgeërfd kwaad dat op de ontucht van oeroude geslachten betrekking heeft en dat gedurende bepaalde perioden bij de jongste nakomelingen tot volle ontwikkeling komt; er bestaat niet de geringste overeenkomst met de kwaal die we ook bij dieren, on­der dezelfde naam, tegenkomen en dan vooral bij het rund, de scha­pen en de geiten, en die door de steek van een bepaald insekt wordt veroorzaakt. -Hoe moet derhalve de etterachtige stof uit de pokken van koeien beschermen tegen de zogenaamde pokken bij mensen? Ik zeg u, deze behandeling heeft nog nooit de vruchten afgeworpen waarvan de dwaze mensheid heeft gedroomd. En het vermeende succes heeft geen andere reden dan: óf het door deze behandeling in de hand gewerkte en gefixeerde bijgeloof -hetgeen echter steeds minder vaak voorkwam, omdat nu trouwens bijna elk geloof bij de mens is verdwenen en in plaats daarvan het zogenaamde zuivere weten (?!) is gekomen -, óf zo'n behandeling is verricht bij kinderen die toch al hun hele leven lang uit meerdere overwegingen ervoor gespaard hadden kunnen blijven, dat wil zeggen, juist de generatie die met de kiem van dit kwaad is behept heeft zich nog geen rijp oordeel kunnen vormen -óf de kinderen waren totaal niet met de kiem van dit kwaad behept.

Ziet, indien ergens bij zulke kinderen zo'n dwaasheid zou worden ingeprent, dan konden ze weliswaar gemakkelijk getuige zijn van de onfeilbaarheid van deze behandeling. Degenen die ingeënt waren konden echter daarentegen gedurende het heersen van zo'n kwaal hierdoor net zo goed worden getroffen als diegenen bij wie zo'n be­handeling niet werd toegepast. Dat men dan echter van de kant van de artsen deze echte pokken niet voor pokken, maar voor een ander slim verzonnen eczeem heeft uitgemaakt, gebeurde -zoals gemakkelijk valt te raden -om de eer van de artsen te redden.

Vraag uzelf nu af, wanneer gij uitgaat van wat Ik u hier heb gezegd en daarbij slechts een kleine blik op uw ervaringen werpt -waartoe deze mishandeling van de kinderen wel moge dienen. Dat zij geen enkel nut heeft daarvan kunt gij geheel verzekerd zijn. Dat zij echter in menig opzicht schadelijk is voor het menselijk geslacht, de oor­zaak is van een afgemat leven, onlust, inactiviteit, uitputting van de meest actieve organen van leven en vooral bij het vrouwelijk ge­slacht de zinnelijkheid bevordert, daarvan kunt gij evenzeer ver­zekerd zijn. Want als gij dat niet zou kunnen geloven, ga dan bij de geschiedenis te rade en vergelijk uw ingeente nakomelingen en ook uzelf met die generaties uit vroegere tijden, dan zal u toch vast en zeker het huizenhoog verschil wat betreft de gezondheid en de na­tuurlijke levensduur opvallen.

Ik zeg u, indien gij een steen uitboort en in het uitgeboorde gat slechts één druppel bijtend gif doet -onderzoekt dan de steen na twintig jaar en gij zult u er al gauw van overtuigen wat voor een ver­derfelijke gevolgen deze druppel bijtend gif in de steen heeft veroor­zaakt, die toch zo is gemaakt dat hij duizenden jaren zou kunnen trotseren.

Indien nu echter het ter organisme van de mens met het bijtende zuurgif van het bederf wordt ingeënt, dan zal het voor u niet moeilijk zijn op dit probleem het juiste antwoord te vinden.

Gij zult Mij nu weliswaar vragen en wel met recht om goede redenen of Ik u een ander middel zou willen tonen om dit kwaad te verhinderen of het onschadelijk te maken -omdat Ik toch als de enige Schepper van de gehele natuur deze natuur ook het allerbeste moet kennen. En Ik zeg u dat Ik dit ook zal doen; Ik zeg u echter bij voorbaat dat Mijn middelen, die in overeenstemming zijn met de natuur, steeds gelijke tred houden met de geestelijke, en dus bestaat er geen universeel medicijn noch voor de geest noch voor het li­chaam.

Indien gij ook maar enigszins op zoek zijt naar de weg die door Mij is gewezen ter verkrijging van het eeuwige leven, zijnde steeds de­zelfde eenvoudige weg van zelfverloochening en trouwe navolging van Mij -dan zult gij zeker slechts één weg en niet verscheidene we­gen ontdekken, en dat waarlijk om die goede reden dat Ik Zelf slechts Eén ben en dus ook de enige Weg en de enige Toegang tot het eeuwige leven ben. En omdat het aldus is, kunt gij er niet om­heen te geloven dat het zo is. Wie van u zou nog willen beweren dat er buiten Mij nog andere wegen zouden zijn om tot Mij Zelf, de oer­bron van alle leven, te komen? Is het leven van de geest dan niet van veel grotere waarde dan het leven van het lichaam? Of is het leven van het lichaam niet volstrekt bepaald door het leven van de geest?

Omdat gij echter weet dat er voor de geest, wanneer deze ziek is geworden, slechts één middel voor zijn genezing bestaat -om welke reden zouden er dan voor (het lichaam), het tijdelijke werktuig van de geest, waarvan de levendigheid daardoor wordt bepaald, bij voorkomende ongeschiktheid of ziekte andere en meerdere midde­len tot herstel bestaan dan er voor het levensprincipe zelf bestaan? Kijk, toen Ik op aarde onder de mensen verkeerde, welke arts heb Ik geraadpleegd? En welke apotheek heb Ik gebruikt om een zieke zo­wel geestelijk als lichamelijk te genezen? En tot welke arts en welke apotheek hebben zich alle discipelen gewend die hun vertrouwen op Mij hadden gesteld, en ook dat deden wat Ik heb gedaan ? Nu vraag Ik u, ben Ik dan zwakker geworden of ben Ik veranderd, of is Mijn Woord niet meer hetzelfde Woord vol macht en kracht en heiliging voor geest en lichaam? !

O, Ik zeg u dat het waarachtig niet zo is -Ik ben nog altijd Dezelfde! Slechts met dit verschil dat Ik toentertijd slechts die mensen genas die met een levend geloof tot Mij kwamen en Mij er bovendien nog aanhoudend om moesten vragen en smeken, tot Ik hen verhoorde. Nu mag Ik het echter helemaal niet meer op een liefde vol.vertrou­wen laten aankomen en nog minder op een standvastigheid van het geloof, maar moet Ik helpen terwijl Mij er niet om gevraagd wo~dt en moet Ik diegenen heilzaam bijstaan die het geloof helemaal met kennen opdat niet alles geheel en al zou verderven en verloren gaan. Zie wie daarom nu slechts met een beetje vertrouwen en een kleine vraag tot Mij komt, hem zal Ik zeker niet verlaten en Ik zal hem in al zijn nood helpen, omdat Ik vaak genoeg zelfs Mijn spotters en hen die Mij verachten hulp moet bieden.

Ziet, dit middel dat Ik u zojuist heb aangegeven, is het meest effectief. En wie een krachtig geloof heeft en vol vertrouwen en liefde tot Mij is -waarlijk, indien Ik hem niet zal helpen, dan zou hij zich met elk gif van deze aarde kunnen inenten en als een os de heilzaamste krui­den opvreten, dit alles zou hem net zo veel baten als een doodskop een balsemdruppel baat.

Ik zeg u, gij kunt de dode koken en braden in de essentie van het le­ven en gij zult geen vezel van zijn lichaam tot leven kunnen brengen, welke gij aan zo'n 'heilzame' kookinrichting hebt toevertrouwd. ­Maar hoor: Mijn Woord is wel in staat de graven van de doden te openen en in het stof van hun ontbinding nieuw en eeuwig leven in te blazen! Welnu, wanneer gij dit universele medicijn kent dat door de tijden heen de wonderbaarlijkste genezingen en zelfs de opwek­king van doden heeft bewerkstelligd, wat brengt u ertoe ditzelfde zoveel effectievere middel te verwaarlozen, en u in plaats daarvan met allerlei duivelse troep te besmeren in de hoop dat het u zou helpen? !

O, Ik zeg u, vergelijk slechts uw levensduur met de levensduur van de Ouden, dan zult gij direct bemerken tot wat voor grote winst de ver­fijning van uw dwaze geneeskunst heeft geleid. Of gaat heen naar die streken der aarde waar de mensheid nog helemaal niets van medi­sche hulp weet, dan zult gij merken dat de mensen in zo'n omgeving haast helemaal geen ziekte kennen en nog minder van ziek zijn in het algemeen, en wel in het bijzonder wanneer hun manier van leven zedelijk gezien zuiver en eenvoudig is.

Doe ook zo: leef zo eenvoudig mogelijk! Vul uw maag niet on­nodig met allerlei vuil uit alle bekende rijken van de natuur, maar nuttig datgene wat weldadig is voor het lichaam: eenvoudige spijs (hoofdzakelijk) uit het plantenrijk, en van de plantenspijzen slechts die welke van oudsher reeds als voedend brood voor de mens waren bestemd. En ook dat spreekt voor zichzelf: alles in beperkte mate en een doel dienend!

Dan kunt gij ervan verzekerd zijn dat uw lichaam uw leven lang niet door ziekte zal worden geplaagd en dat gij hierdoor, zonder inenting en andere dwaasheden van de kant van artsen, een voor u onbegrij­pelijk hoge leeftijd zult bereiken. En wanneer Ik dan zo'n mens uit deze wereld tot Mijn Rijk zal roepen, dan zal dit even gemakkelijk ge­beuren, als iemand die heel rustig inslaapt, nadat hij de hele dag trouw, flink en ijverig heeft gewerkt.

Als gij dit alles echter achterwege Iaat en in plaats daarvan uw toe­vlucht neemt tot inentingen en allerlei medicijnen dan is het uitein­delijk gevolg niets anders dan dat gij vooreerst -louter vanuit na­tuurlijk oogpunt bekeken -reeds in de jaren van uw jeugd grijs­aards zult worden en vaak het ene zintuig na het andere minder wordt, dat gij blind, doof, ziekelijk zult worden, uw tanden zult ver­liezen, uw spijsvertering achteruit zal gaan, en ook al uw montere levenskracht. Op uw veertigste levensjaar zal alles voor u veel moeizamer gaan en bent u veel gebrekkiger dan de Ouden toen zij honderd waren. En van dit alles is alleen uw eigen blindheid de schuld!

Ziet, het gaat hiermee net als bij een nachtelijke reis, waarbij de mens in zijn onnozelheid ten prooi valt aan allerlei werkelijke of vermeende onzin, waar hij dan overdag zelf hard om moet lachen en dan niet kan begrijpen dat hij een boomstronk voor iets heel anders heeft aangezien -om nog maar niet te spreken van andere nachte­lijke dwaasheden! Indien gij echter Mijn middel serieus wilt gebrui­ken, dan zal ook voor u de dag komen dat gij zult inzien wat voor (nietige) schat de wereld bezit aan haar ontelbare dwaasheden.

Wanneer Ik echter zeg dat Ik overal in alles iedereen kan en wil helpen, omdat Ik al Mijn beloftes gestand doe, gelooft dan dat Ik ieder­een ook bereidwillig in alles zal helpen, als hij slechts gelooft dat het aldus is en dat er buiten Mij geen hulp bestaat, zowel in lichamelijk maar meer nog in geestelijk opzicht.

Ziet naar de Ouden, indien zij door een ingewortelde zonde zwak zijn geworden, deden zij boete of vastten zij, dat wil zeggen door te vasten kregen ze weer de vrije beschikking over de activiteit van hun lichamelijk organisme en door de daarmee verbonden boetedoening richtten ze hun geest weer op en konden ze dan weer beschikken over een krachtig lichaam en een levende geest.

Gij zult vragen: hoe dan? Hoe ging dat in z'n werk? -Ik zeg u en het antwoord is niet moeilijk te bedenken: de maag is een natuur­lijke hulp bij de productie van voedende sappen in het lichaam. In­dien zich echter in het organisme bepaalde vreemde bestanddelen bevinden, dan worden die voortdurend in een of andere organische nauwe doorgang vastgehouden. Als dan de maag met allerlei nutte­loze spijzen wordt volgepropt en zij daardoor de sappen vermeer­dert en opeenhoopt, worden de vreemde bestanddelen, in plaats van dat deze uit hun nauwe doorgang kunnen worden verwijderd en kunnen worden afgevoerd, door het onophoudelijk opdringen van de sappen op de plek waar deze zich bevinden langs de weg van assimilatie alleen maar gepotentieerd en daardoor steeds hard­nekkiger.

-Ziet, indien nu in plaats van al het inenten en het gebruik van me­dicijnen de mens zich op de juiste wijze voedt en ook weet te vasten en als daarmee een sterk geloof en volledig vertrouwen op Mijn Woord gepaard gaat, zodat hierdoor ook de geest, als het levens­principe, sterker wordt, vraag u dan eens af of het met zo'n mens lichamelijk en geestelijk niet beter moet gaan ?

Ik zeg u, indien zijn geloof en vertrouwen zodanig groot zijn dan kan uit de ontbinding zelfs nog een nieuw leven ontstaan. Als echter een dergelijke lichamelijke en geestelijke boetedoening ontbreekt, dan is een ieder die door inenting of medicijnen is genezen niet meer dan iemand die danig is bedrogen, want de medicijnen hebben het kwaad niet uit het lichaam verwijderd, maar ze hebben het alleen maar in slaap gesust of versluierd. En neem het van Mij aan, de tijd zal zeker komen dat hetzelfde kwaad in verhevigde mate de sluier zal door­breken en dat dit voor het lichaam en niet zelden ook voor de geest de zekere dood tot gevolg zal hebben.

Ziet, zo is het letterlijk gesteld met de dingen als Ik u gezegd heb. Gij echter, leidt uw kinderen en uzelf in geloof en vertrouwen tot Mij! En waarlijk Ik zeg u: gij zult u ervan overtuigen dat de stof waar­mee Ik inent de beste is! -Amen. Dat zeg Ik, de grote wereldarts! Amen, amen, amen.

 

21. Kuur voor hen die aan scrofulose lijden

 

J.L.9-7-1848 Hoe vaak zul je Mij nog om recepten vragen? -Geloof, geloof en een vast vertrouwen dat is beter dan alle recepten en medicijnen! Want je moet weten dat je bij kuren met vlees geen baat zult vinden. Iemand die zwak is in het ware geloof raad Ik graag voor zijn ellendige vlees een middel aan. Neemt hij het nauwkeurig in acht dan zal het beter met hem gaan. Is hij echter te gemakzuchtig om alles nauw­keurig op te volgen en heeft het middel dat Ik hem heb aangeraden niet snel het gewenste effect, dan zal onze patiënt nog zwakker in zijn geloof worden dan hij vroeger al was. En zie, zo'n kuur levert Mij dan niet het gewenste geestelijke nut op, welke je daardoor meent te bereiken. -Wij werken echter alleen maar voor de geest en niet voor het vlees! Om die reden heb Ik ook niet graag dat je Mij om medicijnen voor iets lichamelijks vraagt.

Het meisje mag geen zure dingen eten net zo min als spijzen die op­zetten, zoals kool, bonen en dergelijke, omdat haar lichaam scrofu­leus is. Waarom heeft ze dan voor haar kropgezwel jodium gebruikt? Ze heeft ook in haar voeten verborgen kliergezwellen en vanuit de hals hebben ze zich nu naar de borst verspreid. Als ze haar hals vol­gens jouw herhaalde raad met nuchter speeksel zou hebben ingewre­ven dan zou haar borst er nu vrij van zijn geweest. Is ze er nu soms beter aan toe, nu zij het kropgezwel met de goede jodium in haar borst heeft? En nu moeten wij weer wonderen verrichten? Het zou alles­zins goed zijn indien er van waar geloof sprake zou zijn. Maar dat is niet zo en dus zal het ook met een wonder enigszins moeilijk gaan. Derhalve wordt haar allereerst aangeraden een waar geloof te ont­wikkelen en vervolgens een groot geduld te oefenen. Ze zou niet zo veel moeten zingen, praten en niet aan één stuk door haar vriendinnen moeten kussen, waardoor de kliergezwellen zich alleen maar uitbreiden. Vooral 's avonds moet ze ook direct na zonsondergang in haar kamer zijn en vooral in de kamer tocht voorkomen -en niet direct na het eten achter haar werktafeltje gaan zitten; dit is zeer slecht voor haar. Zo moet ze ook rauw fruit mijden, anders zal ze veel lijden.

Nu moet ze echter vers lijnzaad fijnstampen, daarvan kompressen maken, die wat verwarmen en opleggen. Vervolgens twee keer per dag thee drinken die zuiverend werkt, de hele dag door flink water drinken, maar geen wijn, geen bier en ook geen koffie, maar bij het ontbijt soep of slappe cacao nemen. Het beste zou echter een maïs­aftreksel met wat melk zijn en een beetje suiker. Overigens zou maïs­grutten in een vleesbouillon haar zeer goed bekomen. Als ze dat vol vertrouwen gebruikt, zal het wel weer beter (met haar) gaan.

  -Amen.

 

22. Raad voor mensen 'met dik bloed'

 

J.L. 18-8-1841 Af en toe optredende ergernis is het grote kwaad van je vrouwen 'vergalt' bij haar het zeer gevoelig reagerende bloed; hier is ook de slijmvorming bij haar op terug te voeren. Je zult zeggen en vragen: "Hebben dan zulke kleine huiselijke ergernissen zo'n uitwerking op de gal? Men zegt dat iets dergelijks immers alleen maar bij hevige toorn of bij andere heftige gemoedsaandoeningen plaatsvindt."

O, zie, dat is volledig verkeerd opgevat. Want driftige mensen heb­ben eigenlijk ook heel weinig gal, maar slechts bloed dat te heftig reageert en dat zeer gevoelig is voor de invloeden van boze geesten. Wordt bij zulke mensen door een driftbui ook een enorm beroep op de gal gedaan, dan hoeven ze daar echter nog geen schade van te ondervinden; want hun makkelijk te prikkelen en beweeglijke bloed doet alles alweer snel uit het lichaam verdwijnen.

Maar heel anders ligt dat bij die mensen, vooral van het vrouwelijke geslacht, die reeds vanaf de geboorte een wat dikker bloed hebben. Deze mensen hebben daarom ook altijd een wat onbehaag­lijker gevoel en kunnen zich zelfs aan een vlieg ergeren, hoewel ze eigenlijk niet toornig kunnen worden. Hierdoor raakt hun bloed echter voortdurend met galachtige stoffen vermengd. Daar waar het bloed vervolgens zijn voedingssappen in het levensorganisme afzet, daar komen ook de in het bloed opgeloste delen van de gal en deze verdichten dus de sappen.

Zo'n kwaal kan echter gemakkelijk door middel van geestelijke middelen en door een aangepast vasten worden opgeheven, echter nooit door te baden in verwarmd, gekookt en zodoende van alle le­venskracht beroofd water en nog het minst door het drinken van on­fris mineraalwater dat veel te lang heeft gestaan; een of ander krop­gezwel in de hals zou uit zichzelf verdwijnen, indien het bloed zich door een passende geestelijke en natuurlijke voedingswijze behoor­lijk zou verdunnen.

Waaruit bestaat echter deze geestelijke voedingswijze? -Het niet toelaten van enige ergernis, wat de reden er ook van mag zijn. Want  zolang hier niet streng op wordt gelet, hoeft niet aan genezing te worden gedacht. Ik wil hier niet de verschillende oorzaken noemen waardoor al die ergernis ontstaat. Het is voldoende dat Ik zeg dat ze allemaal zonder uitzondering ten zeerste vermeden moeten worden, anders kan er nooit van gezondheid sprake zijn.

Hoe kan echter zoiets zo gemakkelijk worden vermeden? Door voortdurend een waarachtig oog op Mij gericht te hebben, door het vaste geloof in en volledige liefde voor Mij, niet echter door ook ter­loops zijn hoop op de wereld en op eventuele verwanten te richten, die weliswaar veel bidden, maar hun gebeden komen uit de boekjes maar weinig uit het hart; daarom hebben ze ook veel op met de artsen in de wereld; maar de ware huisarts vertrouwen ze niet zonder een arts van de wereld! Zie, zoiets betekent zoveel als helemaal niets! Want op die manier zit de zieke tussen twee stoelen.. op de grond en wordt door geen van beide gedragen.

Dat kan dus de geestelijke voedingswijze zijn, die heel gemakkelijk in acht kan worden genomen.

Wat echter de natuurlijke voedingswijze betreft, deze bestaat uit een aangepast vasten. Dit vasten bestaat eruit dAt men zich z`l mneten onthouden van alle vette spijzen en zware dranken. Want dit is alle­maal gif voor die naturen die over een wat dikker bloed besbhikken. -Evenzo is ook het nuttigeN van koffi% op zichzel$ genomen reeds volstrekt schadelijk; als deze echper noG te vet en soms te sterk wordt gedronken, dan kan daardoor iemands aard zo volledig worden ver­pest dat een wonder nauwelijks kan helpen. -Net zo schadahiji zijn alle lekkere hapjes en het van tajd tot tijd variëren van de spij­zen, w`ardoor allds wat zeven gewone, eenvoudige dagen hebben opgebouwd in één kear aaj tabel wordt bedorven. Zo is ook al het snoepen v`n fruit, vooral 's middags, bijzonder schadelijk, wanneer het fruit niep voor`f is gekookt of gebraden.

Tarwebrood, zoals bijvoorbeeld goed gebal<ken kadetjes, zuiverwa­ter, melk waarin geen vet!meer zit, verse vldesbnuillon met kruiden (als salie en wilde tijm), zoete bidten, mierikswortel qamen met wat rundvlees, af en toe gebraden lamS­ of kalfsvlees, dan soms ook een beetje wijn dat met sater wordt fedronken -hierdnor blijft het lachaam gezond -zoals soms ook maïsgrutten, die in vleesbouillon zijn gekookt, goed voor de gezOndheid zijn. AI het andere is echter gif, vooral wanneer zulke mejsen reeds te zeer door Wat uit de apo­theek knmt zijn verzwakt!

Dit is de natuurlijke voedingswijze die men goed in acht mnet nemen. Verder is afkoeling nadelig voor dit soort mensen. Wel is echter vOort­duren`e beueging aan te raden, natuurlijk met mate. Het overdae slapen echtdr, net als het nelen van warme baden, brengt de dood van het lichaam teweeg voor zulke naturen!

Zie, Mijn beste A.H. W., jouw vrouw heeft zo'n geaardheid en door haar eigen schuld moet zij dus zo lijden. Als zij in vertrouwen op Mij op dit alles acht slaat, kan het beter met haar gaan; anders zal ze echter haar leven lang sukkelen. Nog altijd heeft ze veel gebreken, vertrouwt nooit volledig op Mij, maar vreest haar verwanten bijna meer dan ze Mij vreest en verwacht nog het nodige van haar relaties in deze wereld, wat diegenen die Ik verkozen heb absoluut niet past! Je doet er verstandig aan hierop acht te slaan, dan zal het wel beter gaan; maar anders zeker niet. -Ik zou 'Amen' willen zeggen. Maar hier komt het op jouw Amen aan. Begrijp het!

 

23. Wenken met betrekking tot een kuur voor iemand die bezeten is.

 

J.L.2-5-1842 a) O, Heer! Mag ik F.G. overeenkomstig de wens van haar moeder en haar arts St. onder hypnose brengen? Deed ik er goed aan dat ik in Uw heiligste Naam de in haar huizende demon gebood haar te verlaten en nooit meer in haar terug te keren? Mag ik deze bezwe­ring herhalen?

De Heer: "Luister, Mijn beste A.H. W.! Ik heb je immers reeds bij het laatste verzoek voldoende duidelijk gemaakt hoe het er met deze zieke voorstaat en hoe zij geholpen kan worden. Waarom vraag je nu om iets anders? Denk je dan dat iets anders haar zal kunnen hel­pen? Je kunt immers proberen wat jou en de wereldarts goeddunkt; maar zie toe dat jijzelf en je huis er geen schade van ondervindt!

Want je kent de huidige vrijheid en arglist van de geesten niet!!

Zie, jouw wil iets te doen dat tegen Mijn raad ingaat, in de veronder­stelling dat het iets goeds is, heeft reeds twee onbehouwen geesten naar de deur van je huis gelokt. Let op dat ze geen brand in je ver­stand en in je weetgierigheid veroorzaken! Want in deze brand zou spoedig alles verwoest worden wat Ik tot nu toe moeizaam in je hart heb opgebouwd.

De geesten zien er dus zo uit: de ene is een oud, grauw oorlogsproduct, dat erop uit is om jou in zijn bestaan gevangen te nemen. De andere geest die slechter is, is een reusachtig glazen oog, dat als een groot vat naar de deur van je huis is toegerold; vanuit zijn kwaad­aardig centrum schiet dit oog vuur en het mat zich al drie dagen en drie nachten af om het centrum van je verstand te raken; houd je daarom vast aan Mij, anders kun je jezelf schade toebrengen!

Denk je echter dat het in slaap sussen deze zieke tot rust zal bren­gen? -Dat kan zijn wanneer Ik haar een enkel moment met.rust zou laten opdat de demon jullie zou misleiden om vervolgens met grotere hardnekkigheid op te treden en niet te wijken! Weet je dan niet dat het zogenaamde magnetisch strijken alleen maar mag plaats­vinden als de zieke een crisis heeft bereikt, echter nooit als iemand aan de beterende hand is; als dit laatste echter toch gebeurt, open­baren de crises zich weer direct of ze worden heimelijk opge­wekt, waarbij men er in het laatste geval erger aan toe is. Het magnetiseren zal hier dus weinig baten omdat de zieke F. het tijdens de crisis helemaal niet zal kunnen verdragen; als het echter beter gaat, zal ze er ook weinig nut van hebben; over het waarom daarvan heb Ik reeds iets gezegd.

Ik heb het meisje echter reeds ingegeven wat haar kan helpen. En ze heeft het ook reeds duidelijk uitgesproken. En jou heb Ik het in de vorige mededeling ook duidelijk getoond. Waarom wordt dat dan niet gelovig opgevolgd? Of moet Ik soms op de raad van jullie wereldarts ingaan? O, dat zal Ik niet doen! Kijk, dat is ook een steen des aanstoots, waarover de wijsheid van de wereld valt en volledig tekort schiet. Ze moet hier slechts ondervinden waartoe ze in staat is! Met Mij kan ook de ware arts alles zegenrijk doen; zonder Mij echter niets!

Indien de artsen hun handen eerst tot Mij zouden heffen en ze dan op de zieken zouden leggen, dan zou het met hen al gauw beter gaan. Maar ze wrijven zich eerst alleen maar over het voorhoofd in plaats van over de borst, pakken vervolgens een ganzenpen en een stukje papier en bekrassen dat met hun Latijnse en Griekse wijsheid in plaats van dat ze, in het volle geloof en vertrouwen op Mijn kracht en hulp, een zegenende hand op de zieke leggen. Kan een zieke op die manier dan volledig genezen?

I(ijk, het meisje lacht de artsen al uit; dat is een goed teken. Laat daarom de artsen maar handelen en gissen! Dokter L. moet echter bidden en dan in Mijn Naam haar de handen opleggen, hij mag ech­ter de hele tijd geen tabak roken! Hij zou een heel goede invloed op haar kunnen hebben, echter slechts gelovig door Mij alleen, en vol­strekt niet anders! Het zogenaamde exorcisme, beter gezegd hulp door middel van het woord en geloof, is echter door Mij immers toch al aangeduid als het enige middel dat helpt. Waarom werd het dan niet toegepast? Ook heb Ik jullie gewezen op andere verzachtende middelen; wie heeft deze echter oprecht gelovig in Mijn Naam toe­gepast? Er zijn nog een hoeveelheid natuurlijke, gezegende middelen die allemaal in Mijn Naam een geweldige verzachting zouden kunnen betekenen; wie zou ze evenwel willen gebruiken omdat ze niet met de Latijnse wijsheid van de artsen in overeenstemming zijn? Zie, om die reden is, in ernst, goede raad hier duur, omdat niemand die kan en wil opvolgen - vanwege de wereld en vanwege de Latijnse wijsheid van de artsen. Laat de artsen er zich maar hele­maal in vastbijten, op het juiste moment zal Ik toch wel doen wat goed is om te doen.

Mijn beste A.H.W., jou zeg Ik evenwel: bemoei je niet met ander­mans zaken! Maar laat dat alleen over aan hen die er al zeer sterk mee bezig zijn. Als jij echter vindt dat het tijd is, bemoei Je er dan mee en Ik zal dan je inspanning zegenen, opdat je gemakkelijk in staat zult zijn aan je verlangen te voldoen. Wil je ech­ter nu al een goede medearts zijn, doe dan slechts het goede in het verborgene opdat niemand jou daarom dank verschuldigd hoeft te zijn. Dan zal Ik graag jouw gelovig gebed verhoren en dat is tevens het meest effectieve 'exorcisme'!

Zeg niet: "Boze geest, verdwijn!" -maar zeg: "Goede Vader, help haar!" -op die manier zul je moeten vragen en bidden en dan zal Ik haar van de kwaal genezen! Indien je reeds helemaal wedergebo­ren zou zijn, en dus ook reeds helemaal één met Mij zou zijn, dan zou je wel kunnen zeggen: "Verdwijn in de Naam van de Heer Jezus Christus!" -en op jouw woord zou dat dan ook moeten gebeuren. Maar dit is bij jou nu nog niet het geval. Daarom, bid ervoor in het vertrouwen en in alle ootmoed en liefde van je hart, dan zal op het daarvoor bestemde ogenblik ook gebeuren wat het beste is. -Amen."

 

b) O, heiligste, liefdevolste Vader! Zie de grote verlegenheid waarin ik aangaande F.G.wordt gebracht, omdat haar moeder (aan wie ik een maand geleden in het vertrouwen op Uw goddelijke bijstand uit naastenliefde mijn magnetische hulp beloofde) en haar beide artsen er nu op staan en er ernstig bij mij op aandringen dat ik het meisje moet magnetiseren, en wel morgen reeds! O Heer! Ik wil immers ook niet in de geringste aangelegenheid Uw heiligste raad wantrouwen of ongehoorzaam zijn aan Uw meer dan heilige wil; maar aan de andere kant wil ik tegenover de bekommerde moeder en de in ver­legenheid gebrachte artsen ook niet onverbiddelijk, gevoelloos en onmenselijk lijken wanneer ik weiger dat te doen wat ik, helaas zon­der het U te vragen, toegezegd heb om te doen. O Heer! Ik verzoek U heel nederig en nadrukkelijk, toon mij in uw goedertierenheid een uitweg, want bij U is niets onmogelijk! Uw heiligste wil geschiede aan het arme, zieke meisje! Amen­

De Heer: "Kijk, dat is het gevolg als men niet eerder Mij om advies vraagt, voordat men iets onderneemt, vooral op het moment dat de deur tot Mij zo ver geopend is. Nu vraag je me reeds voor de derde keer iets over één en hetzelfde punt; alleen kan Ik je niettegenstaan­de alles geen andere inlichtingen geven dan Ik met betrekking tot deze zaak reeds twee keer heb gedaan! Indien je echter volstrekt niet in staat bent de eisen van dit gezin te ontwijken kun je immers een poging wagen om jezelf en de arts te overtuigen dat 'Mijn wegen on­doorgrondelijker zijn dan de wijsheid van de wereld'. Het gevolg zal jou echter tonen hoe ver Mijn raad reikt en hoe ver de eisen van de wereld gaan!

Laten we er echter van uitgaan dat de zogenaamde magnetische be­handeling, tenminste naar de uiterlijke kant te oordelen, een tijd lang goed zou aanslaan bij het meisje. Denk je dan dat de kwaal daardoor is verholpen ? Weet je echter ook hoe lang het, en ook terugwerkend op jou, zal duren? Kijk, ook dat moet je door de er­varing ondervinden. Als de behandeling echter toch vruchteloos blijkt te zijn, wat gaan jullie dan doen?

Kijk, het zogenaamde magnetisme zou wel een qua natuur betere uitwerking hebben gehad, indien het bij het optreden van deze kwaal gelovig, maar niet louter en alleen 'kunstmatig' zou zijn toe­gepast, omdat op dat ogenblik de natuur nog vrij was. Hoe zal het magnetisme echter reageren op een lichamelijk organisme dat volge­stopt is met medicijnen ? Kijk, hier zouden alle medicijnen eerst moeten worden uitgemagnetiseerd voordat deze behandeling op de een of andere manier een heilzame invloed zou kunnen uitoefenen. Voor het wegnemen van deze kwaal zal heel veel en een erg sterk werkend magnetisme nodig zijn!

Verder brengt de magnetische behandeling alleen maar in de zwakke zenuwen, die tot op zekere hoogte honger lijden, een goede, verza­digende en versterkende uitwerking teweeg. Welke uitwerking zal de behandeling echter later hebben, indien de zenuwen toch al bovenmatig verzadigd zijn, op enkele zenuwparen achter de ogen en oogleden na, die evenwel met de andere zenuwen van het lichaam slechts doormiddel van de hersenen een geringe samenhang vertonen. Dat is dan ook de reden waarom zo'n behandeling (die slechts op de ogen is gericht) heilzaam werkt op het meisje, terwijl ze door een algemene behandeling noodgedwongen pijn moet erva­ren; behalve wanneer iemand in staat zou zijn haar negatief te be­handelen, welke behandeling haar dan weliswaar goed zou doen maar haar nochtans niet zou genezen, maar haar alleen maar zou kunnen verzwakken zoals het afnemen van veel bloed. -Zie, deze dingen zul je nog allemaal zelf ontdekken!

Ik zeg je echter nog wat de ongenode gast betreft, dat het ook zo kan gaan dat deze zich al gauw op een geniepige manier terugtrekt en dat gij zoudt kunnen denken dat het meisje hersteld is. Dit zal echter verre van het geval zijn! Want bij zo'n gelegenheid zeggen zulke geesten ook: "Uitstel is nog geen afstel! Laat je mij niet op het dak, dan trek ik mij terug in de kelder en daar zal ik in alle stilte springstof aanbrengen, zodat jullie de haren te berge zullen rijzen als ik jullie weer tot de strijd zal oproepen!" -Begrijp je dit?! Voor de wereld lijkt dit weliswaar heel erg vreemd en, als men het u zou zeggen, volstrekt belachelijk en ergerlijk; maar daarom is het, uit de aard der zaak toch nog geen haar anders! Kijk, van­uit dit standpunt bezien zal zowel het algemene magnetisme als het magnetisme dat zich op een bepaalde plek richt weinig baten! De basis van genezen hoef Ik echter niet nog een keer te noemen! Als er dan echter toch gemagnetiseerd moet worden, waar­om doen dit dan niet de artsen, die ervoor betaald worden of waar­om laten die het niet doen, overeenkomstig hun aanwijzingen, door een van hun ondergeschikten -net zoals ze in de apotheek. onbe­zorgd de medicijnen laten vervaardigen en door een chirurg bloed­zuigers laten zetten, aderlaten en een pleister laten aanbrengen of le­dematen laten amputeren? Hebben ze geen tijd, zou het te weinig opleveren? Kortom, omdat je je nu eenmaal al met de zaak hebt ingela­ten voordat je Mij eerst hebt geraadpleegd, kun je wel een pogingwa­gen. Ik zal daarom niet vertoornd op je zijn; want je moet Mijn raad niet als een bepaalde wet zien. Mijn hulp komt echter niet van vandaag op morgen, maar richt zich naar de mate waarin het geloof, ver­trouwen en de ware liefde tot Mij levend zijn! -Begrijp ook dit.

Amen."

 

24. Een wenk tot heil voor het vrouwelijk geslacht.

 

J.L. 14-2-1847 En schrijf nu een enkel woord aan de zuster van de kleine Martha, die Al-e heet! Van jou, lieve Al-e verlang Ik niets dan liefde. Want kijk, zij die mooi zijn behagen ook Mij; en jij bent mooi en daarom schep Ik ook een bijzonder behagen in jou. Maar je moet daaronder niet je lichaam verstaan, maar slechts je hart dat, in vergelijking met dat van Mijn arme broeders en zusters, heel zuiver is; dit bevalt Mij buitengewoon aan jou.

Maar toch heb Ik iets op je aan te merken en dat is dat je soms wat ijdel bent op je uiterlijk en graag om zo te zeggen wat pronkziek bent. Zie, zulke peperkorreltjes moeten uit het lichaam weg, anders raakt het hart op den duur verbitterd. En een verbitterd hart kan Mijn Liefde niet in zich opnemen! -Je moet dit helemaal afleren zoals je reeds heel veel hebt afgeleerd; pas dan zul je werkelijk hele­maal geschikt zijn voor Mijn liefde. Ook moet je je niet te veel toe­leggen op de verzorging van je kapsel! Want een gezicht dat te veel opvalt door de vele vlechten in het haar is meestal een uithangbord van het hart en laat zien dat dit ook meestal even verwikkeld is als het hoofd met zijn haarvlechten is omwikkeld.

Ten derde wil Ik jou, Mijn lieve meisje, nog iets zeggen: omdat je nu nog erg jong, op een natuurlijke wijze teder en mooi gevormd bent, moet je de tocht bij het raam vermijden, nooit te dicht bij ramen gaan zitten; dan zul je nooit huiduitslag krijgen, noch in het gezicht van je lichaam, noch in dat van je mooie ziel. -Dit alles wens Ik je toe, niet alleen voor je natuurlijke verjaardag, maar Ik wens het je voor je hele leven. Dan zul je geheel en al Mijn geliefde zijn en Ik jouw lieve, heilige Vader, voor tijdelijk en eeuwig. Amen! Dat zeg Ik jou vanuit al Mijn tedere liefde. -Amen.

 

 

DEEL IV

 

ZORG VOOR DE GEZONDHEID

 

1. Over de geestelijke basis van de gezondheid

 

a) Basisleer over de verzorging van lichaam en ziel

 

Gr.]oh.Ev. 11/210 (1-16) De Heer: "Zie, het lichaam is materie en bestaat uit de meest grove substanties van de oerziel die door de macht en de wijsheid van de goddelijke en eeuwige geest in die organische vorm worden ge­dwongen, die in alles wat voor de ziel nodig is om goed in het li­chaam te kunnen wonen, op de juiste wijze is toegerust.

De in het lichaam verkerende ziel is echter aanvankelijk niet veel reiner dan haar lichaam, omdat ook zij haar oorsprong heeft in de onreine oerziel van de gevallen satan. Het lichaam is voor de nog onzuivere ziel eigenlijk niets anders dan een bijzonder wijs en doel­matig uitgerust werktuig dat tot loutering van de ziel dient.

In de ziel huist echter reeds de zuivere vonk van Gods Geest van waaruit haar, door middel van de stem van het geweten, een zuiver bewustzijn  van haarzelf en van de goddelijke orde ten deel valt.

Daarnaast is het lichaam naar buiten toe van allerlei zintuigen voor­zien en het kan horen, zien, voelen, ruiken en proeven. Hierdoor krijgt de ziel allerlei informatie uit de buitenwereld, goede en ware, slechte en onjuiste. Door het oordeel van de geest, die in haar woont, voelt ze in zichzelf al gauw wat goed en slecht is aan deze informatie. Aan de andere kant doet ze ook door middel van de uiterlijke zin­tuigen van haar lichaam ervaringen op van goede, slechte, aange­name en pijnlijke en andere indrukken; bovendien wordt de ziel door God, van binnenuit langs de weg van de bijzondere Openbaring en vanuit de buitenwereld door middel van het Woord, de weg van Gods orde gewezen.  .

Op die manier toegerust is de ziel in staat, in overeenstemming met de makkelijk te begrijpen orde van God, vrij te bepalen wat ze doet hetgeen natuurlijk niet anders kan zijn, omdat de ziel ander~. on­mogelijk tot een eeuwig durend op zichzelf gesloten maar vrij be­staan zou kunnen geraken. Elke ziel die wil voortbestaan, moet ~et behulp van de haar gegeven middelen zichzelf vormen en ontplooien voor dat voortbestaan, omdat ze anders uiteindelijk het lot van haar lichaam moet delen; of ze treedt alsnog voor drievierde deelongevormd uit het lichaam dat, volledig verdorven, voor de ver­dere en totale ontwikkeling van de ziel niet meer deugt -In dat ge­val ziet de ziel zich genoodzaakt in een veel ongeriefelijker werktuig haar verdere voltooiing op een gewoonlijk zeer droevige en pijnlijke wijze te bereiken.

Het lichaam echter is, omdat het bestaat uit delen die aan het ge­richt zijn onderworpen en daarom aan de dood zijn prijsgegeven, voor elk mens de hel in de meest enge betekenis. De materie van alle werelden echter, waaraan de mens door zijn lichaam gebon­den is, is de hel in de meest ruime betekenis. Hij die veel aandacht aan zijn lichaam besteedt, zorgt daarmee ook voor zijn hoogst eigen hel en voedt en mest zijn gericht en zijn dood tot aan zijn hoogst eigen ondergang. Het lichaam moet weliswaar in zekere zin gevoed worden opdat het steeds in staat is de ziel ten dienste te staan om haar verheven levensdoelen te kunnen realiseren. Maar wie op een te angstige manier voor het lichaam zorgt en bijna dag en nacht twist, werkt en handelt, zorgt blijkbaar voor zijn hel en voor zijn dood. ..

Als het lichaam de ziel prikkelt alles te doen om het lichaam zinnelijk te bevredigen, komt dat steeds voort uit de veel~ onzuivere natuur­ of onder het gericht staande materiegeesten, die in feite volledig het wezen van het lichaam uitmaken. Geeft de ziel teveel gehoor aan de eisen van het lichaam en handelt ze daarnaar, dan gaat ze daarmee een band aan en treedt op die manier haar eigen hel binnen en gaat haar eigen dood tegemoet. Als de ziel zoiets doet begaat ze een zonde tegen Gods orde in haar.

Volhardt de ziel daarin met liefde en welbehagen dan is ze net zo onrein als de meest onreine geesten van haar lichaam, ze blijft daar­door in de zonde, dus in de hel en in de dood. Ook al leeft ze, net als haar lichaam in de wereld nog voort, toch is ze zo goed als dood, voelt de dood ook in zich en heeft er grote angst voor. Want de ziel kan temidden van haar zonden en in zo'n hel doen wat ze wil, ze is nochtans niet in staat het leven te vinden, hoewel ze dat boven alles liefheeft.

Kijk, daarin ligt ook de reden waarom vele duizenden en nog eens duizenden mensen van een leven van de ziel na de dood van hun lichaam net zoveel weten als een steen die aan de weg ligt. En als men hun daar iets over vertelt dan lachen ze hoogstens of ze worden zelfs kwaad en wijzen de wijze de deur. En toch behoort elk mens op z'n laatst op zijn dertigste levensjaar zo ver met de ontwikkeling van zijn Ik te zijn, dat voor hem het volgende, meest vrije en geluk­zalige leven na de dood van het lichaam net zo zeker is als voor een adelaar de vlucht in de hoge, vrije lucht!

Maar hoe ver zijn mensen, die zich dat pas zijn gaan afvragen, daar nog van verwijderd! En hoe erg is het gesteld met hen die er zelfs helemaal niets van willen weten en zo'n geloof zelfs iets doms vin­den, dat nauwelijks de moeite van het vrolijk lachen waard is! -Bij­gevolg verkeren zulke mensen hun hele leven op aarde totaal in de hel en zijn ze volledig dood.

Een ziel kan zich echter reeds helemaal gezuiverd hebben en haar wordt vaak toch nog geruime tij d gegeven waarin haar nog steeds on­reine lichaam en zijn geesten ook gereinigd kunnen worden. Hier­door kan het meerverheven deel van het lichaam uiteindelijk ook uit de ziel de onsterfelijkheid in zich opnemen en vlak na de dood van het meest grove bestanddeel van zijn wezen met de ziel worden op­gewekt tot een krachtiger bestaan."

 

b) Nederigheid, de basis voorwaarde voor elk heil

 

Gr.Joh.Ev. IX/159 De Heer: "Zonder Mij kan niemand iets voor het heil van zijn ziel tot stand brengen. En heeft hij ook alles volgens de hem geopenbaar­de wetten door eigen wilskracht gedaan, dan toch zal hij moeten er­kennen dat hij een nalatig en traag dienaar was en in al het goede dat hij tot stand heeft gebracht moet hij God alleen alle eer geven. En God zal hem dan ook altijd sterken en kracht geven.

Wie God in al het goede de eer geeft, is Hem welgevallig en is een op­rechte knecht en dienaar naar Zijn hart. God zal hem niet verlaten, maar met Zijn hand behoeden. Wie echter in z'n innerlijk God ver­laat, zich weinig of helemaal niets meer aan Hem gelegen laat liggen, wie denkt dat hij over zichzelf heer kan zijn en in overeenstemming met zijn eigen verstand handelt en, als hem iets is gelukt zich daar­voor laat eren, wie over zijn eigen intelligentie en goede daden op­geeft beloont zichzelf en hoeft van God geen loon te verwachten. Wat gij dan ook doet, dat goed en waar is, doe dat in Mijn Naam en Ik zal met u zijn en zal u sterken en kracht geven!"

 

c) Aards en hemels streven

 

Gr.Joh.Ev. VII /222 (e.v.) Een Romeins vriend van de culturele vooruitgang wenste een verbe­tering in de zeescheepvaart.

De Heer antwoordde hem: "De komende geslachten zullen nog veel kunstiger schepen bouwen waarmee ze, met de snelheid van vogels, over alle zeeën naar alle windrichtingen kunnen uitvaren. Maar dit zal het geluk van de mensen noch lichamelijk en nog minder geeste­lijk vergroten, ze zullen er zelfs veelongelukkiger door worden.

Houdt u daarom zo veel mogelijk bij datgene wat gij hebt! Want een te grote verbetering in aardse dingen betekent steeds een ware en duurzame verslechtering op geestelijk gebied waarop de mens zich juist met alle krachten die hem ten dienste staan moet toeleggen.

Wat baat het de mens als hij alle rijkdommen van de wereld zou kunnen winnen, maar daardoor schade aan zijn ziel zou kunnen lijden? ! Weet gij dan nog niet hoe kort de levensduur van al het vlees op deze aarde is en het uiteindelijk lot van het vlees?! Of gij nu als een keizer of als bedelaar sterft, voor het hiernamaals maakt dat geen verschil!

Wie hier veel had, zal in het hiernamaals veel moeten ontberen. Wie hier echter weinig of ook wel niets had, zal in het hiernamaals ook weinig of niets te ontberen hebben en hij zal des te gemakkelijker en eerder toegang hebben tot de innerlijke en enig ware, levende schat­ten van de geest.

De voorvaderen van deze aarde waren daarom zulke gelukkige men­sen, omdat ze op zo eenvoudig mogelijke wijze in hun aardse levens­behoeften voorzagen. Hoe anders was het echter met de mensen die in de dieper gelegen dalen vertoefden, steden begonnen te bouwen, zodat daarmee ook de hoogmoed zich van hen meester maakte. Ze werden weker, werden traag en vielen al gauw aan allerlei zonde en daarmee aan allerlei ellende ten prooi. Wat voor goeds bracht hun dit? Ze verloren God uit het oog van hun ziel en elke innerlijke le­venskracht van de geest verliet hen zodat ze, net als velen onder u, niet meer konden geloven in een leven na de dood van het lichaam. Was dat niet een verschrikkelijke verandering, dat men terwille van een groter gerief in het materiële leven het geestelijke zo goed als geheel prijsgaf?!

Wie daarom onder u wijs is probere in plaats van te streven naar het tot niets dienende, goede en aangename materiële leventje het zui­vere, ware, geestelijke te zoeken en hij zal er oneindig veel meer aan hebben dan wanneer hij de grootste uitvindingen deed, zoals bij­voorbeeld het veilig en snel als een vogel over alle zeeën kunnen varen. Eens zal hij toch moeten sterven! En wat voor baat heeft zijn ziel dan bij zijn grote uitvindingen?!

Wees daarom tevreden met datgene wat gij hebt! Probeer vooral te ondervinden hoe gij meer en meer de weg van de geest kunt bewan­delen, dan zult gij daardoor de grootste en beste uitvinding hebben gedaan voor dé grote scheepvaart, namelijk die vanuit dit aardse naar dat andere, het geestelijke dat zich aan gene zij de bevindt.

Zet al uw krachten en vermogens volledig in om datgene te bereiken dat zeker eeuwig voortduurt. Hecht slechts in die mate aan het aardse en zorg in zoverre voor uw lichaam waar dat redelijkerwijs nodig is! Het is een heel natuurlijke zaak dat een mens moet eten en drinken en zijn lichaam tegen kou en grote hitte moet beschermen; wie ech­ter voor zijn lichaam meer doet dan voor zijn ziel en tenslotte alleen maar voor zijn lichaam zorgt, daarentegen helemaal niet let op het welbevinden van zijn ziel die toch in eeuwigheid moet bestaan, die is waarachtig een blinde en een ontzettend domme dwaas. ..

Indien gij dit nu goed begrepen hebt, vraag Mij dan niet meer hoe gij uw ijdele, aardse dingen sterk verbeteren kunt. Want Ik ben slechts daarom in deze wereld gekomen om u de wegen tot het eeuwige leven te wijzen en die weg voor u te banen, opdat gij veilig en gemakkelijk daarop uw weg zult vinden!"

 

d) Zegen der eenvoud

 

Gr.Joh.Ev. IV/183 (7) De Heer: "Wilt gij mens waarachtig gelukkig op deze aarde leven, blijf dan uw oude eenvoud trouw! -In de eerste plaats kost dit u weinig moeite en werk en in de tweede plaats hebt gij slechts zeer geringe natuurlijke behoeften, waarin gij gemakkelijk kunt voorzien ...Derhalve hoeft gij ook zeer weinig tijd aan uw natuurlijke behoef­ten te besteden en gij kunt u daarom meer en uitsluitend met geeste­lijke beschouwingen bezighouden! En zie; dat is van grotere waarde dan ten koste van honderdduizend mensenlevens met bloedig zweet paleizen te bouwen."

 

e) het geestelijk nut van een natuurlijke leefwijze

 

Gr.Joh.Ev. VI /140 De Heer tot drie wijzen uit Perzië: "Alle van nature betere mensen worden op een min of meer merkbare wijze door geesten in allerlei geestelijke en natuurlijke kennis onderricht. En hoe natuurlijker, eenvoudiger en meer in zichzelf gekeerd de mensen in de wereld leven, des te meer en intenser staan zij ook met de goede geesten uit het hiernamaals in verbinding. -Dat was ook bij u het geval. Toen gij echter door uw vele reizen meer iemand van deze wereld was ge­worden, hebben uw leer­ en lichtgeesten u ook verlaten en hebben ze u aan uw eigen inzichten overgelaten."

lichtgeesten u ook verlaten en hebben ze u aan uw eigen inzichten overgelaten."

 

f) Wat de mens nodig heeft -en de aarde biedt

 

GS 11/90 Laten we ervan uitgaan dat een matig eter voor één dag drie pond aan voeding nodig heeft; over 365 dagen is dat heel gemakkelijk uit te rekenen. Dit is dus ook een behoefte van de mens die in overeen­stemming met de natuur leeft. Deze hoeveelheid mag hij elk jaar voor zichzelf vergaren. Heeft hij vrouwen kinderen dan mag hij voor elke persoon dezelfde hoeveelheid inslaan en hij heeft dan vol­komen overeenkomstig zijn natuurlijk recht gehandeld. -Een groot eter, die bijzonder zwaar werk moet verrichten, is het volledig toe­gestaan de dubbele hoeveelheid tot zich te nemen.

Als men daar in het algemeen rekening mee houdt zal de aarde nooit door nood geteisterd worden. Want de Heer heeft het vruchtbare aardoppervlak zo ingericht dat bij een passende bewerking en ver­deling van de grond twaalfduizend miljoen mensen op meer dan vol­doende wijze in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Thans leven er echter nauwelijks meer dan één miljard mensen op aarde en daar­van hebben zevenhonderd miljoen een noodlijdend bestaan.

Wat is daarvan de reden? Omdat juist op de voorwaarden van deze goddelijke wet, die in het wezen van elk mens gelegd is in het dage­lijks leven geen acht wordt geslagen.

Gaan we echter verder! Hoeveel een mens nodig heeft om zijn li­chaam te bedekken is eveneens heel gemakkelijk vast te stellen. Het is ieder mens toegestaan in overeenstemming met de aard van het jaargetijde een viervoudige bedekking voor het lichaam aan te schaf­fen. Dat is de juiste maatstaf voor het vergaren van kledingsstoffen en de vervaardiging ervan. Wat de bovenkleding betreft wil Ik er echter nog één keer zoveel aan toevoegen en vier keer zoveel onder­goed, dit laatste om hygiënische redenen. Als men zich aan deze maatstaf houdt zal op de gehele aarde niemand naakt hoeven rond te lopen. Maar als er op aarde kolossale fabrieken voor kledingstof­fen worden gebouwd, die alle stoffen tegen afgedwongen spotprijzen opkopen, daarvan een geweldige hoeveelheid meer voor luxe dan voor nuttig gebruik fabriceren, en men die kleding vervolgens meestal tegen exorbitante prijzen aan de behoeftige mensheid ver­koopt, waarbij dan bovendien veel welgestelde mensen (vooral vrou­wen) in de loop van het jaar talloze malen nieuwe kleding aanschaffen dan wordt dit natuurlijke evenwicht bijzonder veel geweld aangedaan, en van de duizend miljoen mensen zijn er op zijn minst zeshonderd miljoen armoedig gekleed.

Hoe groot mag een huis zijn om een paar mensen met gezin en het noodzakelijk bedienend personeel aangenaam onderdak te verschaffen? Ga naar het landelijk gebied en overtuig u en het zal u beslist duidelijk worden dat voor een te rechtvaardigen en aangename huis­vesting geen kastelen en paleizen met honderd kamers nodig zijn.

Wat boven zo'n (gerechtvaardigde) verhouding uitgaat, is in strijd met Gods orde en dus in strijd met Zijn gebod.

Hoe groot moet een stuk land zijn? Laten we uitgaan van een stuk land met een middelgrote opbrengst! Daarop kan bij een normale be­werking en wel op een oppervlakte van duizend vierkante vadem' (*Eén vadem is plm. 1.88 m.) voor één persoon, zelfs in jaren van een gemiddelde oogst, gedurende één jaar in absoluut voldoende mate in de levensbehoefte worden voorzien. Bij goede grond is de helft voldoende; bij slechte grond staan we voor één persoon het dubbele, vergeleken met de doorsnee­ grond, toe. Een gezin mag zoveel grondoppervlak in bezit hebben als in overeenstemming met het aantal personen waaruit het huishouden bestaat volgens het natuurrecht is toegestaan. Wat de om­vang betreft willen we erg vrijgevig zijn en staan één persoon het dubbele toe en bepalen dat dit vanuit het natuurrecht ook volledig door God wordt gebillijkt. -Als de stukken land zó verdeeld zouden worden, zouden eveneens zevenduizend miljoen gezinnen op de aardoppervlakte van het bezit van een stuk grond verzekerd kunnen zijn.

 

g) Geveinsde heiligheid

 

Gr.Joh.Ev. VI/51 De Heer: "Het lichaam heeft het zijne nodig -en de geest het zijne.  We moeten onze ledematen dus sterk maken en mogen dan de geest niet vergeten.

Laat niemand immers denken dat hij God een welgevallige dienst bewijst doordat hij vast en voor de zonden die hij heeft begaan voor de ogen van de wereld in een haren kleed boete doet! Alleen hij die dankbaar eet en drinkt van wat God hem deed toekomen, is God welgevallig om daarmee zijn aardse krachten in stand te houden zo­dat hij nuttig werk kan verrichten en voor zichzelf en zijn naaste van nut is; als hij een of andere zonde beging dient hij zich daarvan be­wust te zijn, berouw te hebben, deze zonde te verafschuwen hem niet meer te begaan en op die manier zijn leven waarachtig te bete­ren.

Weliswaar bestaan er helaas velen die hun leven met louter eten en drinken vullen. Ze zorgen slechts voor hun buik en hun huid. De naastenliefde is hen vreemd en voor de arme mens spuwen ze en ze geven hem geen toegang tot de drempel van hun huis. Hun steeds verzadigde lichaam ervaart nooit de pijn van honger en dorst. Dit zijn de echte zwelgers, brassers en grote dronkaards, die hierdoor steeds hun lichaam gereedhouden om zich over te geven aan allerlei ontucht, hoererij en echtbreuk. Dat is dan vraatzucht en zwelgerij waarmee niemand ooit het Rijk Gods zal binnengaan. Insgelijks zijn er echter ook al die huichelaars die vasten, in haren kleding boete doen en voor hun zonden grote offers in de tempel brengen, opdat ze door het volk als gerechtvaardigd worden gepre­zen, terwijl ze zelf echter elk mens met de nek aankijken, hem als een vermeend zondaar verachten en reeds van grote afstand ontwij­ken, omdat ze op de een of andere manier niet hadden gezien hoe ze gevast, in haren kleding boete hadden gedaan en in de tempel ge­offerd hadden.

Ik zeg u echter: zulke mensen zijn eveneens een gruwel voor God; want hun hart, hun zintuigen en verstand zijn verhard. Ze oordelen op niets ontziende wijze over hun medemens, ze vegen voor de deur van hun buurman en merken de grote hoop vuil in hun eigen voor­portaal niet. O waarlijk, Ik zeg u: naar de mate waarin deze tempel­heiligen en rechtvaardigen nu meten, zal hen ginds net zo worden teruggemeten! "

 

h) Geen bekrompenheid aangaande vreemde gebruiken

 

Gr.Joh.Ev. VIII /99-100 De Heer: ...Hierop stonden allen op en begaven zich naar de plaats waar hun rustplaats voor hen in gereedheid was gebracht. Ik bleef echter op Mijn ruststoel in de zaal zitten tot de ochtend aanbrak.

Nadat die nacht iedereen heel goed had geslapen en uitgerust was, stonden allen met Mij reeds meer dan een uur voor zonsopgang op en wasten zich volgens het gebruik van de Joden. De Romeinen wasten zich echter volgens hun gebruik met welriekend water en wreven zich daarna in met eveneens welriekende olie, die een zeer aangename geur in de kamers van het huis verspreidde.

Enkele discipelen kwamen naar Me toe en zeiden: "Heer, deze men­sen hebben welons geloof en onze overtuiging aangenomen, ze schijnen echter in hun heidense gebruiken te willen volharden! Dit water, deze olie en zalf zijn waarschijnlijk heel kostbaar en daarom zou het hen ook veel meer opleveren als ze, net zoals wij dat doen, zich slechts met zuiver en fris water zouden wassen en het vele geld dat h un water, olie en zalf moet kosten aan de armen zouden geven. " Ik zei: "Wie. de.armen dat doet wat deze Romeinen doen, heeft ook het recht -: indien hij daarvoor in voldoende mate het vermogen bezit zijn lichaam op de manier te verzorgen, zoals hij dat reeds van­af zijn kinderjaren gewend is. Want voor hen is het net zo'n natuur­lijke behoefte geworden als voor jullie dit zuivere en frisse water is. Ik.let er echter niet op of en waarmee iemand zijn lichaam heeft ge­reinigd en weer tot leven heeft gebracht, maar Ik zie slechts toe of hij met een gewassen en rein hart voor Mij staat.

Daarom, indien gij de volkeren Mijn Evangelie zult verkondigen. zult gij hen laten in de wijze waarop ze hun lichaam verzorgen! ~ Want voor.een ieder is het voldoende dat hij in Mij en in Mijn Naam gelooft ~en in overeenstemming met Mijn Leer leeft. Zijn lichaam behoort hij evenwel te voeden en te verzorgen zoals hij dat vanaf zijn jeugd gewend was, zodat hij op zijn manier gezond en helder kan blijven.

Kortom, wat gij ziet dat door Mij wordt geduld, dat moet ook gij dulden! Wat Ik even~el voor het zieleheil van een ieder heb aange­raden, dat zult ook gij aanraden aan diegenen tot wie gij door Mijn ~eest zult worden geleid -zonder u te ergeren of iemand het al dan niet aanneemt!

Ook gij moet eten en drinken wat u wordt voorgezet en gij moogt geen ophef maken van het materiële, uiterlijke Jodendom, dat voor Mij geen waarde heeft; gij moet echter handelen overeenkomstig de geest van het ware, innerlijke en levende Jodendom, dan zult gij Mijn waarachtige discipelen zijn en Ik zal een welbehagen in u en in uw werken hebben en Ik zal in de Geest onder u zijn tot aan het einde der tijden van deze aarde! -Hebt gij Mij begrepen ?"

 

1 ) Geen vlucht voor de wereld

 

...Gr.Joh.Ev. 1/83 (3 e.v.)

D e Heer: " Wie Mijn Woord geheel in zich opneemt en in zijn handel en wandel daar niet van afwijkt, die neemt daardoor Mij Zelf met al Mijn liefde, wijsheid en kracht in zich op en is daardoor een echt Godskind geworden, aan wie de Vader in de hemel niets van  Hij heeft zal onthouden!

Dat wil niet zeggen dat jullie daarom kniesoren en wereldvreemde mensen moet worden, maar jullie moeten wijze gebruikers van de wereld worden!

Zou je diegene niet dwaas noemen, die zo verliefd werd op een be­paald handig werktuig dat hij voor de uitoefening van zijn kunst nodig had, dat hij het helemaal niet voor het beoogde doel wilde gebruiken, maar het alleen maar wellustig aangaapte en in een kast bewaarde, opdat het niet roestig en daardoor lelijker zou worden en hem dan minder genot zou geven bij zijn waardeloze genoegen?!

Voor jullie is de wereld ook een werktuig, waarmee, als je het heel doelbewust gebruikt, buitengewoon veel goeds en heerlijks gemaakt kan worden! Maar nu je Mijn leerlingen bent moeten jullie dit werk­tuig zó gebruiken, zoals Ik, jullie enige waarachtige Meester, het je nu gedurende drie en een halve dag geleerd heb!

Als je het zó gebruikt, zal dit werktuig jullie het eeuwige leven be­zorgen en verzekeren. Als je het echter anders gebruikt, dan wordt dit werktuig als een te scherp mes in de handen van een onmondig kind, dat zich daarmee maar al te gemakkelijk en te snel een dode­lijke wond toebrengen zal, die een dokter vrijwel niet meer kan ge­nezen!"

 

k) Geen blinde wetmatigheid

 

I.KL.2-10-1894 Schrijf omdat het voor u nog niet helemaal duidelijk is en omdat gij Mij vraagt of de strenge naleving van het dieet-voorschrift ook voor een wat koeler klimaat geldt. -Zie, dienaangaande zeg Ik u: Mijn orde geldt niet alleen voor deze vier werelddelen, maar voor de gehele zichtbare schepping. Deze door Mij ingestelde orde be­staat echter niet uit de hier en daar uit Mijn Liefde gegeven aanwij­zingen, maar bestaat uit een volledige wilsvrijheid van de mensen, aan wie Ik steeds alleen maar vaderlijke raadgevingen, echter nooit een goddelijke wet opleg. Hoed u er daarom voor in Mij een wet­gever te zien! Ik ben niet gekomen om u onder de wet te stellen u dus aan het gericht over te leveren, maar Ik ben daartoe gekomen om u van de last van de wet te bevrijden en om uit kleine, beperkte wezens geestelijk vrije mensen, 'kinderen van God' te maken.

Wie in die zin Mijn raad van liefde opvolgt, hem zal deze tot zegen zijn. Waar echter slechts de geringste dwang heerst, dus niet de zui­vere liefde tot Mij de drijfveer is, is het beter voor de mens dat hij in overeenstemming met zijn liefde leeft, welke de oude vleselijke, eigenliefde is. Want alles wat gij doet moet uit uw eigen wil, vanuit het binnenste van uw hart voortkomen, omdat anders geen waar­achtige liefdedaad uit uw hart kan voortkomen, die Ik eens ten goe­de zal aanrekenen­

Mij is iemand die uit eigen wil Mijn wil niet opvolgt meer waard dan iemand die uit vrees en een slaafse houding willoos gehoorzaamt. ­De eerstgenoemde ontbreekt het slechts aan het juiste inzicht en de levende overtuiging dat Ik in het Woord ben. Is hij eenmaal tot dat besef gekomen, dan zal hij uit vrije wil met alle liefde die hij in zijn hart heeft de waarheid die hij in zichzelf herkent aannemen en er naar vermogen naar leven. De vreesachtige zal Mij daarentegen slechts een halve liefde en vrijwel helemaal geen goede wil toedra­gen, omdat hij geen gehoor geeft aan zijn meest innerlijke overtui­ging, maar leeft volgens een hem van buitenaf bijgebrachte leer, die hij in het diepst van zijn hart niet begrijpt en waarvan hij ook niet houdt doch die hij alleen maar naleeft zolang het hem geen nadeel berokkent en hij zich geen aanzienlijke offers hoeft te getroosten. Zie, hier hebt gij weer een beknopt beeld van de verschillende hoor­ders en daders van het Woord; Ik geef het u tot een beter begrip van uw opdracht op aarde en als een leidraad tot het eeuwige leven!

 

2. Gezond huwelijk

 

a) Waarschuwing voor onreine wezens

 

Gr.}oh.Ev. 1186 De Heer: " Wie ontucht en hoererij pleegt, die is heel ziek in zijn ziel! Want door deze zonde wordt het hart van de mens van dag tot dag steeds harder, gevoellozer en onbarmhartiger tegen de naaste en het houdt op het laatst alleen nog maar van zichzelf en het voorwerp, waarmee het geilen kan, maar niet om het voorwerp zelf, maar van­wege het geilen. Zo'n hart ontvlucht dan het woord van God dat hem af wil brengen van zijn slechte verlangen, en wordt tenslotte zelfs een vijand van degenen, die het woord van God in hun hart bewaren en daarnaar leven. Velen van jullie lijden aan deze ziekte en Ik ben daarom weer naar jullie gekomen, om je van deze kwade en dodelijke ziekte te genezen. Wie van jullie weet dat hij aan deze kwade ziekte lijdt, laat die zich aan Mij toevertrouwen en Ik zal hem genezen!

Ik zeg jullie in alle ernst: geile mensen, ontuchtigen en hoeren zullen niet in het rijk van God binnengaan, tenzij ze zich geheel en al be­keren van hun zeer slechte levenswandel! Want denk erom, alle an­dere zonden begaat de mens buiten het lichaam en hij kan zich er daarom makkelijker van losmaken -want wat uiterlijk plaats vindt, heeft niet zo'n verderfelijke invloed op de mens, als wat in hem ge­beurt! -; de hoererij gebeurt echter in de mens, bederft de ziel en de geest en is daarom ook het gevaarlijkste van al het kwade! Vermijdt het daarom meer dan wat ook en ontvlucht het als de pest; want de prikkel van de wellust gebruikt de duivel als een listig middel om zijn doel te bereiken! Wee degene, die zich zo door de satan heeft laten grijpen! leder zal uiteindelijk de grootste moeite hebben om zich uit de klauwen van de satan los te maken! Onuitsprekelijk lijden en ver­driet zal zijn deel zijn! Wees allen hier erg op bedacht; want anders zul je nog het moment en de dag beleven, waarop je het erg berou­wen zult!"

 

b) Zegen der kuisheid

 

Gr.}oh.Ev. IV/230-231 De Heer: "Zouden de mensen de zonde van de ontucht vermijden en slechts zo vaak geslachtsgemeenschap hebben als voor het ver­wekken van een vrucht in het lichaam van de vrouw nodig is, Ik zeg u: er zou er onder u niet één zijn die niet minstens helderziende zou zijn! Zoals het echter onder u gewoonte is, verspillen zowel man als vrouw hun beste krachten doordat ze vaak dagelijks de edelste en aan de ziel verwante levenssappen verspillen, en ze dientengevolge nooit een voorraad bezitten waaruit uiteindelijk een sterker licht in de ziel zou kunnen samenstromen!

Daarom echter worden zulke mensen steeds tragere en poliepach­tige genotszuchtige wezens. Ze zijn zelden tot een heldere gedachte in staat en zijn vreesachtig, laf, materieel, humeurig en veranderlijk als het weer, egoïstisch en jaloers. Ze kunnen moeilijk of vaak hele­maal niet iets geestelijks begrijpen; want hun fantasie zweeft steeds rond de bekoorlijkheid van het stinkende vlees en kan zich nooit tot iets hogers en geestelijks verheffen. En zijn hieronder zo af en toe ook sommige mensen die tenminste op nuchtere momenten een vluchtige blik ten hemel heffen, dan ontstaan er direct, als donkere wolken aan de hemel, zinnelijke gedachten die de aandacht voor het hogere zodanig afleiden dat de ziel dit hogere vergeet en weer direct ten prooi is aan de vleselijke lust! ...

Daarom echter moet ook gezegd zijn dat hoereerders en hoeren, zij die echtbreuk plegen, of het nu mannen of vrouwen zijn, en allerlei ander soort ontuchtigen moeilijk in Mijn Rijk zullen binnengaan! Als gij in uw hart vindt dat dit te sterk aanwezig is, probeer dan zo'n zinnelijke mens te veranderen. Begin hem op de geboden van God attent te maken, zeg tegen hem: "De vrede zij met je, het Rijk Gods is tot je gekomen! Houd op met je zondige leven, heb God boven al­les lief en je naaste als jezelf! Zoek de waarheid, zoek het Rijk Gods diep in je hart! Zie af van de wereld en haar loze materie en probeer in jezelf het leven van de geest op te wekken! Bidt, onderzoekt en handelt in Gods orde!" -en gij zult deze woorden aan dovemans oren hebben gericht! Hij zal je uitlachen, je de rug toekeren en tot je zeggen: "Maak dat je wegkomt, jij dwaas die de vrome uithangt, prikkel me niet met je domheid anders nodig je me nog uit dat ik je een klap in je gezicht geef!"

Vermaan je hem voor de tweede keer, dan kun je een nog grotere grofheid verwachten dan de eerste!

Daarom is een hoereerder niet alleen een zinnelijke zondebok, maar in zijn geprikkeldheid ook een heel slecht mens; hij is als onstuimig vuur en blind en doof voor al het goede en ware van de geest. Een ro­ver is veel gemakkelijker te bekeren dan een echte hoereerder en iemand die echtbreuk pleegt­

Waar onder de mensen de ontucht als een ware zielepest is ingewor­teld, heeft de prediking van het Evangelie zijn eind bereikt. Zorg er daarom met name voor dat deze zonde zich nergens inwortelt! En echtgenoten zullen slechts dat doen wat voor de verwekking van een mens absoluut noodzakelijk is. Wie zijn vrouw gedurende haar zwangerschap stoort, richt de vrucht reeds in het moederlichaam te gronde en verwekt daarin de geest der ontucht. Want de geest die de echtgenoten prikkelt en uitnodigt tot overmatig met elkaar gemeen ­schap te hebben gaat dan gepotentieerd (versterkt) in de vrucht over. Daarom moet bij het verwekken er ook gewetens volop worden gelet dat ten eerste de verwekking niet geschiedt uit een lage zucht naar zingenot, maar uit waarachtige liefde en psychische verbondenheid met elkaar - en ten tweede dat de vrouw die een kind heeft gekre­gen nog ruim zeven weken na de geboorte van haar vrucht nog hele­maal met rust wordt gelaten!

Kinderen die op deze behoorlijke manier zijn verwekt en zich onge­stoord in het moederlichaam hebben ontwikkeld, zullen ten eerste lichamelijk reeds volmaakter op de wereld komen omdat de ziel in een volmaakt ontwikkeld organisme toch zeker vroeger en gemakke­lijker voor haar geestelijk tehuis kan zorgen dan bij een organisme dat helemaal te gronde is gericht en waar meteen iets aan moet wor­den opgeknapt. En in de tweede plaats is zij zelf (in zich) reiner en helderder omdat ze niet wordt gestoord door de geesten van de on­tucht, die door het vaak dagelijkse geslachtsverkeer in het vlees en de ziel van het embryo mede worden verwekt. Hoe gemakkelijk kan zo'n ziel zich reeds in de teergevoelige kinderjaren in haar gemoed als een Samuël tot God verheffen, uit een waarachtige, kinderlijke en hoogst onschuldige liefde! Bij zulke kinderen ontwikkelt zich reeds vroeg een uitstralend levenskrachtveld en ze worden al gauw en gemakkelijk helderziend en hun wil zal zich gaan voegen naar al het zijnde zoals dat in Mijn orde bestaat.

Hoe is het daarentegen met de kinderen die reeds in het moeder­lichaam te gronde zijn gericht? Ik zeg het u: het zijn nauwelijks meer dan schaduwbeelden van het leven, die slechts in schijn leven! En wat is hiervan in hoofdzaak de schuld? Dat wat Ik u tot nu toe genoegzaam als gevolg van wellust heb getoond!

Waar later Mijn Woord door u ook wordt gepredikt, mag deze leer niet ontbreken! Want ze bewerkt de basis en grond van het leven en ontdoet deze van doornen, de wirwar en distels, waarop een mens nog nooit druiven en vijgen heeft geoogst."

 

c) Over het vermogen tot verwekken en het juiste gebruik ervan

 

H 111/64 (9-18) Lamech, een van de oervaderen zegt: "De man kent een gevoel op grond waarvan hij niet slechts één, maar vele vrouwen tot zich neemt; en dit is een onverzadigbaar gevoel. Want aangenomen dat iemand reeds twee, drie of nog meer heel mooie vrouwen zou heb­ben, en hij zou in een plaats komen en daar nog eens honderd fraai gevormde vrouwen zien, dan zou hij al gauw heel sterk de drang voelen die honderd vrouwen te willen bezitten!

Waarom (gaf gij, Heer, hem) zo'n drift, die op grond van Uw orde niet mag worden bevredigd?"

De Heer antwoordt: "Zie, met de gevoelsrijkdom is het net zo gesteld als met de vele mogelijkheden aangaande de vruchtbaarheid van de man. Het gevoel dat zich als een machtige drift in het hart manifes­teert is eveneens van grote vruchtbaarheid in de geest.­ Als de man echter ontucht pleegt en zijn zaad in de stegen en op straten verstrooit, zeg Me, zal zo'n totaal verzwakte man ooit zelf in staat zijn bij een vruchtbare vrouw een levenskrachtige vrucht te verwekken ? Zie, hij zal daar niet toe in staat zijn! Want uit de droesem perst men geen geestelijk sap meer.

Op dezelfde manier is het ook met de rijkdom aan gevoelen~: de man behoort alleen maar het gevoel in zijn hart te bewaren en zich daar­mee dan tot Mij te richten! En als dit gevoel de juiste rijpende kracht heeft bereikt zal hij in Mij, de oergrond van alle dingen en dus ook van alle nog zo knappe vrouwen, de meest toereikende en vol­doening schenkende vervanging vinden en met dit krachtigste ge­voel zal hij vervolgens een vrouw vanuit rechtgeaarde kracht kun­nen liefhebben, en hij zal nooit door de vrouw van zijn buurman in bekoring worden gebracht.

Begrijp evenwel dat op deze wereld alles in de mens slechts een aan­leg is die ontwikkeld moet worden met het oog op een oneindig ver­heven, eeuwig doel. Om die reden moet hij van de krachten waar­van hij zichzelf bewust is geworden niet eerder gebruik maken dan op het moment dat deze tot volledige rijpheid zijn gekomen. -Zoals echter de vruchten der aarde slechts in het licht van de zon rijpen, zo rijpen ook de geestelijke krachten van de mens slechts in Mijn licht. Daarom moet ieder zijn krachten op Mij richten, op die manier zal hij een volmaakt rijp, machtig mens in Mijn orde worden. Wie dat echter nietdoet, is schuld aan zijn eigen dood."

 

d) Een evangelie van het huwelijk

 

II 102 (11 e.v.) Het kind Jezus stond echter direct op en sprak tot Cyrenius en zijn bruid Tullia: "Ik ben niet een Heer over hetgeen van deze wereld is; daarom zijt gij, zover het aan Mij ligt, vrij in alles wat de wereld u biedt! Hebt gij echter in uw harten een ware liefde voor elkaar opge­vat, dan zult gij die niet verbreken! -Want voor Mij geldt ten aan­zien van het huwelijk geen andere wet dan de wet die met brandend handschrift in uw harten geschreven staat.

Jij, Cyrenius, hebt jouw hart volledig aan deze dochter geschonken; daarom zul je je niet meer van haar afkeren! -En jij dochter, jouw hart was bij de eerste aanblik reeds brandend in je voor Cyrenius, daarom ben je reeds zijn vrouw voor Mij! Want voor Mij geldt niet de raad of het ontraden van anderen, maar voor Mij is alleen de raad van jullie hart geldig. Wees daaraan derhalve eeuwig trouw, indien je tegenover Mij geen overspelige echtegenoten wilt zijn! Vervloekt is echter hij die op wereldse gronden iets ontraadt inzake de liefde, die Mij toebehoort, iets ontraadt: -Want wat is belangrijker: de levende liefde, die uit Mij is of het profane argument dat uit de hel komt?

Hebt gij echter elkaar reeds bij de eerste blik in overeenstemming met deze levende wet herkend en u met elkaar verbonden dan zult gij u niet meer laten scheiden, indien gij voor Mij niet wilt zondigen! Voor Mij heeft echter geen wereldse huwelijksband geldigheid, maar alleen die van het hart. Wie die band verbreekt pleegt waarlijk echt­breuk voor Mij!

Wee ook de liefde die haar oorzaak in de wereld vindt -zij zij ver­vloekt!"

Deze woorden van het kind vervulde allen met ontzetting en ontzag en niemand had de moed om verder iets over het huwelijk te zeggen!

 

e) Vaderwoorden op de huwelijksweg

 

H 11 189 (3 ff) Nadat de vaders met de moeders het jonge trouwpaar hadden geze­gend, liep Iorias met zijn jonge en knappe vrouw weer naar Abe­dam, (*Abedam is de naam van de Heer bij Zijn verschijnen onder de oervaderen.), zoals Hij hem tevoren had opgedragen. Omdat hij nu weer Voor de hoge Abedam stond legde de Heilige terstond Zijn handen eerst op Iorias, vervolgens echter ook op Besela, raakte het hoofd en het hart aan, dat wil zeggen de linkerkant van de borst en sprak hier­bij de volgende woorden: "Ontvang Mijn zegen ten eeuwigen leven! Breng in u ware, levende vruchten van de zuivere liefde voort! Houd uw lichaam verre van de stomme bevrediging van datgene waaraan het vlees en dus ook de zonde kleeft, dan zult gij steeds waarachtig en getrouw voor Mij lo­pen. Wie zijn vlees echter weldoet, het meer dan noodzakelijk voedt en dan doorwellust probeert ervan te genieten, voedt zijn eigen zon­de en verleent door de wellust van het vlees alle macht aan de eeuwi­ge dood.

Beteugel daarom altijd uw begeerten indien nog niet het moment is aangebroken dat gij een levende vrucht voortbrengt! Als die tijd ech­ter is gekomen, roep Mij dan aan opdat Ik u vasthoud indien gij aan de zonde offert en opdat gij niet ten val komt, maar in Mijn genade blijft.

Want wie ten val komt staat moeilijk weer op en bij elke val is de geest door een nieuwe doodsgevangenis omringd. Indien hij dan zou willen opstaan uit de gevangenschap van het vlees, welke is de oude zonde en de oude dood van de geest, hoe zal het hem dan vergaan als hij in plaats van één schors er een paar honderd moet doorbre­ken omdat de volgende altijd hardnekkiger is dan de vorige?! ...

Daarom zeg Ik het u nog één keer: voed en verlustig u niet in uw vlees! Want hierdoor voedt gij u en verlustigt gij u in uw eigen dood, die nu de geest omgeeft als laatste kerker voordat deze weer bevrijd wordt en weer opstaat tot het volle, eeuwige leven uit Mij en in Mij ! Jij, Mijn geliefde Jorias, jij hebt de grootheid en verhevenheid gezien van wat het betekent een kind van Mijn liefde te zijn! Je hebt de vol­heid van de gloed van Mijn Vaderliefde ondergaan! Wees dus trouw aan Mijn wil; wees Mij, jouw God, getrouw; ja, blijf Mij trouw, jouw heilige, liefdevolste Vader!

Zie op naar de sterren aan de hemel zo vaak het vlees op jouw hart ongepast beslag wil leggen, en vanuit de sterren wil Ik tot jou spre­ken en Ik zal je zeggen wat je moet doen!

Indien je echter zou willen afwijken van deze weg, die Ik nu voor jou heb uitgestippeld, zal ook de hemel zich voor jouw ogen in dichte wolken hullen en je zult zo lang de sprekende sterren niet in het oog krijgen totdat je vol berouw op Mijn weg zult terugkeren!

Als je echter onbeschroomd trouw blijft aan Mijn wil, zul je al gauw de grote macht van deze wil in jezelf bespeuren. Want juist doordat je Mijn wil opvolgt neem je die in je op en maak je hem tot de jouwe ...Wie zich evenwel Mijn wil eigen heeft gemaakt, is volmaakt ge­worden, zoals Ik zijn Vader het ben, en hij zal de werken van het leven verrichten die Ik verricht. Wie op die manier bezitter van Mijn wil is geworden, is ook het ware kindschap ten deel gevallen...

Het ware kindschap bestaat immers daaruit dat ieder in Mijn wil is en Mijn wil in hem. En dat is de ware, levende vrucht van de zuivere liefde en van het eeuwige leven.

Met name deze vrucht moet je met je vrouw voortbrengen. -Heb je dat gedaan dan zul je daarna ook kinderen voortbrengen die uit Mijn wil zullen voortkomen en volledig gelijk zijn aan hem, die hen heeft voortgebracht. Dit echter is Mijn zegen, dat aldus Mijn wil de jouwe worde en dat je uit die wil en in die wil eeuwig zult leven! -Amen."

 

f) De wil van God voor man en vrouw

 

H 1/36 Gij vrouwen zult uw lichaam goed bedekken opdat door uw aard de man niet tot ontucht wordt geprikkeld. Wees daarom vooral kuis als de bijenkoningin die zich niet aan het zonlicht toevertrouwt, maar dag en nacht zich zorgzaam over de cellen van haar onschuldige popjes voortbeweegt. Zo zult ook gij zijn -en in alles uw mannen gehoorzaam in zoverre het de heiligste wil van God vereist. Wil een man u echter, in strijd met de heiligste wil van God, tot iets dwingen dan is het ook u toegestaan ten overstaan van de man uw hoofd te ontbloten en hem in liefde op zijn plichten jegens God te wijzen. En zo gij dit alles precies nakomt zal de Heer u met grote genade overstelpen en gij zult in een eeuwigdurende schoonheid een zoete lust voor het oog van de heilige Vader eeuwig en onsterfelijk wor­den. Gij mannen evenwel is geen andere wet gegeven dan de heilig­ste wil van de allerhoogste God die zich altijd aan u openbaart. Wie onder u op deze wil in zijn innerlijk echter geen acht slaat, voor hem zal zich langzamerhand de heilige mond van God, net als die van de natuur, sluiten. Dan zal hem, omdat hij zich van God heeft afge­keerd, ook een uiterlijke wet worden gegeven welke hem tot slaaf van de zonde en knecht van de hel zal maken; dit zal geschieden als hij niet terstond zijn hart in nederige gehoorzaamheid zal zuiveren en het vervolgens vragend in vrees en liefde voor God opent, opdat Hij het weer zegent en heiligt.

 

g) Slechte huwelijken en hun vruchten

 

NS Hfst.23 De Heer: "Geloof Mij, het meest verachtelijke huwelijk dat op aarde gesloten wordt is een huwelijk dat om het geld of de goederen wordt aangegaan. Zo'n huwelijk heeft ook beslist aldaar een eeuwig eind omdat aan de reden een einde komt. -Op die manier zijn ook de huwelijken die om redenen van zinnelijkheid en de wederzijdse prikkelende aantrekkelijkheid worden gesloten niet minder ver­derfelijk en verachtelijk; want ook zij vergaan langzamerhand, net als de reden waarom ze werden gesloten. -Net zo zijn ook politie­ke huwelijken (slecht en vergankelijk) en ze duren niet langer dan de reden waarom ze werden gesloten. -Op dezelfde manier zijn ook de voortijdig gesloten huwelijken van jongeren niet duurzaam; want ook zij vergaan net zoals hun reden. -Insgelijks de pronkhuwelij­ken; ook deze vergaan zoals hun verderfelijke reden vergaat.

Slechts huwelijken die alleen Mij als grondslag hebben zullen eeuwig bestaan omdat hun reden eeuwigheidswaarde heeft!

Daarom heb Ik u dit alles ook gegeven opdat gij daaruit zult opma­ken hoe de ware huwelijken worden gesloten en hoe ze eruit moeten zien en welke reden aan het huwelijk ten grondslag moet liggen.

Zegt gij echter niet zelf: op een slechte grond kunnen geen edele vruchten te voorschijn komen, maar slechts onkruid en distels? ­Als gij dienovereenkomstig de gehele wereld in haar slechtheid be­ziet en u zich afvraagt: waarom dit alles? -dan zeg Ik u: ziet de grond waarop de vruchten zijn gegroeid en oordeelt ernaar of in der­gelijke moerassen en modderpoelen wel edele wijnstokken kunnen groeien? Gij legt de wijnrank immers ook alleen op de bergen, zodat ze daar de zuiverder sappen en goede lucht kan inademen en in zich kan opnemen en gij zegt: dit is de beste grond voor de wijnrank! Ziet, op deze manier moeten ook de levende vruchten van het men­sengeslacht, als de meest edele plant van de aarde, op de beste grond worden gezaaid! -Verwondert u derhalve niet over de slechte vruchten als ze in plassen, riolen, moerassen en modderpoelen wor­den gekweekt! Zulke plaatsen zijn echter jullie wereldse huwelijken; daarom ook haar vruchten, zoals hun grond is!"

 

h) Man en vrouw

 

RBI 11/157 (12) De pure liefde voor vrouwen is eigenliefde! Want wie zich door de liefde voorvrouwen zo sterk laat meevoeren dat de naastenliefde en van daaruit de liefde tot God hem tot last wordt, houdt van zichzelf in het wezen van de vrouw! Raak daarom niet betoverd door de be­koorlijke gestalte van een vrouw, omdat de zwakheid van de vrouw anders je ondergang zal zijn, terwijl de vrouw toch in jouw kracht tot één wezen meten in jou moet opstaan! Zoals je echter het ene of het andere deel van je wezen liefhebt, hou op die manier ook van de vrouw opdat ze één zal worden met jou! Maar heb God boven alles lief, opdat je in die machtige liefde opnieuw geboren wordt tot een waar, vrij burger van de zuiverste hemel van God, voor eeuwig en jouw vrouw als een wezen met jou!

 

3. De opvoeding van kinderen

 

a) Over de ziel van kinderen

 

Ed Hfd.53 De uiterlijke gelijkenis van de kinderen met de ouders bewijst dat de ziel van de kinderen voor een deel ook uit de ziel van de ouders is genomen. Wat hierin vreemdsoortig is blijft vreemdsoortig en wat het uiterlijk betreft verschillend van de verwekkers. Wat echter uit de verwekkers is, komt tot uitdrukking in een evenbeeld met hetgeen de verwekkers eigen is en de ouders herkennen hierin hun kinderen.

 

b) over de ernst van de opvoeding van kinderen

 

J.L.8-6-1840

O Heer! Hoe moeten mensenkinderen worden opgevoed opdat ze in staat zullen zijn eens Uw kinderen te heten?" Welnu, schrijf al­s een kudde zult zijn die u vanuit de diepte werd gegeven, opdat gij deze een alleszeggend antwoord wil geven. Maar zie toe dat gij, als Ik dienaangaande Mijn licht Iaat schijnen, trouwe herders van uw kleine kudden zijt die u vanuit de diepte werd gegeven, opdat gij deze voert naar de hoogte van alle nederigheid en daardoor op de weg van alle leven door het lichtende vuur van Mijn liefde. Maar dat zal u veel moeite kosten en deze moeite zal uw vleselijke lust waarin gij u veelvuldig met uw vrouwen hebt laten gaan goedmaken; hierdoor immers kregen uw kinderen het gewaad van de hoer en een gedenksteen in het verwoeste Jeruzalem en een diep graf onder het puin van Babel.

Want zie, indien gij wedergeboren zou zijn uit de geest van Mijn lief­de dan had gij de maagd die gij als vrouw hebt begeerd eerst in de stroom van het levende water kunnen reinigen, dat in een niet af­latende hoeveelheid aan uw wezen zou zijn ontvloeid. En op die manier zou uw huwelijk een hemels huwelijk zijn geweest en uw kinderen (verwekt in de lust der engelen, waarin liefde en wijsheid op een waarachtige manier worden verenigd) zouden dan kinderen uit de hemelen zijn en zouden al voor de helft zijn wedergeboren, en in hen zou het zaad van de geest al gauw gedijen in de nieuwe aarde, welke is gelegd in de grote tuinen van het nieuwe Jeruza­lem. En de opvoeding zou u, in het aangezicht van uw heili­ge Vader, tot een grote vreugde zijn geworden. -Omdat gij echter uw huwelijk in de duisternis van de wereld hebt gesloten om de werken van de dood te verrichten en vruchten van de hel voort te brengen, welke zijn uw lieve, vertroetelde kinderen, is het ook moeilijk het vergif van het gebroed van de slangen weg te nemen. Dit kan niet anders gebeuren dan door het vlees volledig te kastij­den en door het geheel beteugelen van de wil, omdat de eigenwillig­heid van zulke kinderen van een zuiver hels of satanisch karakter is, omdat ook een hemelse vonk niet aanwezig is.

Indien gij echter vindt dat Ik hier teveel zeg antwoord Ik: onder­zoekt uw kroost en gij zult niets anders vinden dan eigenliefde, af­gunst, toorn, traagheid, tegenzin ten aanzien van al het ernstige en een heimelijke, besliste weerzin tegenover al het goddelijke; ze kun­nen slechts door middel van straf of materiële beloningen ertoe wor­den aangezet een paar kleine zinnetjes uit de strenge catechismus te Ieren. Nu gij dan zoiets bij uw kinderen hebt gevonden, moet gij openlijk bekennen dat Ik u dat slechts zeg vanuit Mijn enorme liefde voor het heil van uw kinderen en tot heil van uzelf, dat uw kinderen werkelijk kinderen van de hel zijn.

Wilt gij uw kroost nu tot kinderen der liefde opvoeden, dan moet gij blind zijn voor een lieftallig snoetje en doof tegenover elk van uw dwaze wensen en gij moet reeds voortijdig elke vonk van hun slechte eigenwilligheid beteugelen, opdat er ruimt ontstaat voor Mijn liefde en voor een nieuwe wil daaruit­

Alles wat de kinderen (koppig) begeren moet gij hun onthouden, al zou het iets goeds zijn, opdat niet hun wil maar uw wil levend worde door de berusting en door de gerechtvaardigde en heilzame gehoor­zaamheid in hun hart.

Straf altijd eigenzinnigheid en onwil, de traagheid en weerzin tegen het goddelijke, vooral echter een heimelijk in het hart aanwezig zijnde geringschatting van de heilzame vermaningen alsook van Mijn Naam en alles wat daarmee verband houdt.

Prijs hen niet als ze juist handelen en gij moet de kinderen al hele­maal niet belonen! Zeg hen vriendelijk dat ze een werk van de nieuwe wil hebben verricht, waaraan de Vader in de hemel reeds enige vreugde beleeft. En heeft een kind uit eigen drang in vrije tijd als ontspanning van het lichaam iets gedaan dat naar 't schijnt iets goeds is, vraag het dan haarfijn uit wat het daartoe heeft bewogen. En bent gij helemaal te weten gekomen of het uit eigenliefde of uit liefde tot de plicht, of uit liefde tot u, of uit liefde tot Mij is gedaan, richt dan daarnaar steeds uw goed­ of afkeuring.

Wees echter spaarzaam met uw liefkozingen, zoals de winter dat is met de warme dagen, opdat de kiemende vrucht niet in een volgende verleiding wordt vernietigd, zoals de lentebloesem door een late rijp. Laat evenwel vaak koude winden waaien opdat de lucht van pest rond de jonge harten wordt gezuiverd, zodat dit het welbevinden van de geest ten goede komt.

Leer de jongens gehoorzamen en leer ze inzien dat gehoorzaamheid met Mijn liefde te maken heeft. En bestraf hun nieuwsgierigheid en te sterke drang tot spelen vermaan hen en breng hen rust bij.

Houd de meisjes echter thuis en laat ook niet maar de geringste be­geerte in hen wakker worden, wat die begeerte ook moge zijn. En willig nooit welke wens dan ook in voordat gij duidelijk weet uit welke bron die wens voortkomt. Behoed ze uiterst zorgvuldig voor ontmoetingen met vreemde kinderen die een wereldse opvoe­ding genieten, anders pakken zich door uw toedoen donkere hagel­wolken samen. En geen aar van de tarwe zal dan gespaard blijven. Laat met de leeftijd ook uw rechtvaardige strengheid zevenvoudig groter worden. Het is beter dat gij uw kinderen hoort wenen doordat ze gekrenkt worden in hun verderfelijke ijdelheid dan dat u ze hoort jubelen in de hoogmoedige vreugden van de wereld, opdat gij gelijk wordt aan de engelen in de hemel, die grote vreugde hebben aan de (berouwvol) wenenden in deze wereld.

Een vertoornd meisje moet zeven keer zo lang vasten als haar toorn heeft geduurd, opdat ze zo teer wordt als een duif.

Uw liefde zij hen verborgen, zoals Ik voor uw ogen verborgen ben, opdat de nieuwe, tere vrucht niet in de hitte van een ontijdig vuur verstikt. En (in de mate) waarin de vrucht zich toont die uit het nieuwe zaad van de hemel ontkiemt en vaster en vaster wordt en in hun hart steeds zichtbaarder wordt de ware, zuivere liefde tot 'Mij en van daaruit een actief geloof, zo opene zich uw hart in verstan­dige liefde tot de (geestelijk) nieuwgeboren kinderen.

Zie, dat is de weg van het leven voor uw kinderen! En dat is de enige weg en afgezien van deze weg bestaat er geen andere, zoals er buiten Mij geen God bestaat. Wie hem wil bewandelen, zal gezegend wor­den en inzien dat hij uit Mij is. -Wie echter volgens het boek der wereld wil handelen, zal daar ook zeker zijn loon vinden bij de vorst van de wereld in het oord van de eeuwigheid. -Amen. Ik God de allerheiligste en Jezus als Vader. -Amen.

 

c) De belangrijkste regels voor een gezegende opvoeding van kin­deren

 

Gr.Joh.Ev. IV 1220 en VIII 122 (7) De Heer: Leer de kindertjes vroeg dat ze de Vader in de hemel lief­hebben, laat hen zien hoe goed en liefdevol Hij is, hoe Hij alles wat op aarde bestaat voor het beste van de mens bijzonder goed, mooi en WIJS heeft geschapen en hoezeer Hij vooral de kleinen, de Hem boven alles liefhebbende kinderen is toegedaan! Maak hen er bij el­ke bijzondere gelegenheid op attent dat dit alles zo door de Vader in de hemel is beschikt en dat Hij dit alles laat gebeuren, dan zullen de harten van de kleinen zich tot Mij keren en Mijn liefde zal in hen reeds vroeg welig tieren! Wanneer gij aldus de kleinen zult leiden zal uw geringe moéite u al gauw gouden vruchten opleveren -in het.andere geval echter slechts doornen en distels, waarop noch druiven noch vijgen groeien!

De Heer: de kinderen behoren met ware en ernstige liefde te worden behandeld en opgevoed. Elke vertroeteling en toegevendheid van de kant van de ouders betekent grote schade aan de ziel van de kinde­ren die de ouders als schuld zal worden aangerekend. -Wijze ou­ders zullen ook met wijze kinderen worden gezegend. -Bij de op­voeding van kinderen echter is een dwang zo lang noodzakelijk tot het goede van de wetten tot een vrijwillige en vreugdevolle gehoor­zaamheid is geworden. Is dit het geval, dan heeft het kind de dwang van de wet in zichzelf opgeheven en is het een vrij mens geworden.

 

d) Andere dingen over de opvoeding van kinderen

 

Gr.Joh.Ev. IV/124 De Heer: "De belangrijkste reden van de ontaarding van de mensen­zielen schuilt in een aapachtige opvoeding van de kinderen. Men laat het boompje groeien zoals het groeit en men draagt, doordat men het kind op ongelegen momenten heel erg verwent, er nog toe bij dat de stam wel erg krom groeit. Is de stam echter op zeker mo­ment hard geworden dan hebben gewoonlijk alle pogingen om deze om te buigen weinig of helemaal geen nut meer; een eenmaal krom gegroeide ziel wordt zelden meer een volkomen rechte stam!

Buig daarom uw kinderen in hun jeugd waarin ze nog meegaand zijn. Een kind is tot zijn zevende jaar steeds nog veel meer dier dan mens. Want wat bij het kind mens is ligt meestal nog in een diepe slaap verborgen. Omdat een kind echter veel meer dier dan mens is heeft het ook veel meer dierlijke en heel weinig waarachtig mense­lijke behoeften.

Slechts het meest noodzakelijke moet hun worden gegeven! Men moet ze reeds vroeg aan allerlei ontberingen laten wennen. De brave kinderen moet men nooit te overdreven prijzen, maar men moet ook tegenover de minder lieve en minder begaafde kinderen nooit te hard zijn, maar men moet ook tegenover de minder lieve en minder begaafde kinderen nooit te hard zijn, maar men moet ze met oprech­te liefde en oprecht geduld behandelen.

Men moet ze oefenen in het goede en in het nuttige en men moet ervoor zorgen dat een nog zo lief kind nooit ijdel, zelfingenomen wordt en zichzelf nooit overschat. Ook mag men kinderen, vooral als ze er knap uitzien, nooit door mooie en dure kleren nog ijdeler en trotser maken dan ze reeds van nature graag zijn. Men moet ze zuiver houden en mag ze nooit verafgoden, dan zal men ze reeds van ­af de geboorte op die weg zetten, waarop ze, als ze wat ouder en rijper zijn geworden, daar terecht zullen komen, waar gij allen pas door Mij komt. De jonge vrouw zal zich erg kuis en zedig tot een eer­baar moeder moeten ontwikkelen en de jongeman zal zich met de rijpe ziel van een man en een levendige geest tot man ontwikkelen en een zegen zijn voor de zijnen en voor elk schepsel.

Geeft gij echter te veel toe aan de dierlijke begeerten en hartstoch­ten van uw kinderen dan zult gij met hen ook een nieuwe en wijde poort openen voor alle zonden, waar doorheen ze in grote scharen in deze wereld zullen doordringen en daar verderf zaaien. En zijn zij eenmaal in de wereld dan zult gij daartegen tevergeefs met allerlei wapens ten strijde trekken en gij zult niets tegen die macht en dat groot geweld kunnen uitrichten! -Verzorg daarom de boompjes zo­dat ze hemelwaarts groeien en ontdoe ze zorgvuldig van alle woeke­ring.

 

e) Wenken voor de voeding van zuigelingen

 

Ed Hfd.62 De Heer: Hoe moet een mens zich reeds vanaf zijn geboorte gedra­gen, of hoe moet hij worden ondersteund opdat hij, als hij volwassen is geworden, dat geestelijke en stoffelijke dieet in acht kan nemen waardoor het voor hem mogelijk wordt een hoge leeftijd te bereiken en juist door die hoge leeftijd voor zijn ziel een waar, vast en eeuwig durend voortbestaan te verzekeren ?

Het kind, waarvan reeds in de wieg blijkt dat het een heel gevoelige natuur heeft en gemakkelijk door allerlei invloeden geprikkeld kan worden, moet met die middelen worden gevoed die het bloed niet verhitten, maar slechts een zachte, verkoelende werking hebben.

Geeft de moeder het kind de borst dan moet ze zich van sterke dranken onthouden en zich hoofdzakelijk hoeden voor gemoedsaandoe­ningen; want door dat alles kweekt ze in haar borst specifieke ken­merken die voedsel zijn voor een toornige geest -kortom, ze moet zich onthouden van die spijzen en dranken die in te sterke mate gal produceren of reeds aanwezige gal opwekken. Peulvruchten, in het bijzonder bonen, zijn zo'n moeder niet aan te raden, wel echter lich­te vleesbouillon, ook gebraden vlees van reine dieren en meelspijzen van tarwe, rogge en witte maïs; ook gerst of rijst gekookt in me& die niet vet is heeft een gunstige werking.

Wanneer een moeder het kind echter niet zelf zoogt, maar het aan de borst van een zogenaamde zoogvrouw laat drinken -wat welis­waar nooit erg goed is -dan moet van de zoogvrouw in de eerste plaats wel bekend zijn wat voor zielewezen het is, en is gebleken dat zij een goede en zachte ziel heeft, dan moet ze in de tweede plaats wat het eten en drinken betreft er eenzelfde voedingswijze op nahouden als de moeder is voorgeschreven; evenzo moet ze haar gevoel beteu­gelen.

Zoogt de moeder of de zoogvrouw het kind dan moet het meteen

van de borst worden ontwend zodra de eerste tandjes doorkomen.

 

f) Goede raad voor moeders die hun kind de borst geven

 

Gr.Joh.Ev. VI 180 De Heer: Een jong echtpaar heeft reeds een kind en wel een jonge­tje. Maar het nauwelijks enkele weken oude kind leed aan erge krampen en wel als gevolg van een schrik waardoor de jonge moe­der nog in het kraambed was bevangen omdat in een naburig huis brand uitbrak, die echter spoedig werd geblust. De jonge ouders, evenals haar nog levende ouders, probeerden alles om het kind van deze kwaal te genezen; maar het was allemaal tevergeefs.

Toen Ik het huis binnenkwam en ze Mij herkenden, knielden ze voor Mij neer en zeiden: ,,O Meester, Gij zijt waarlijk door God naar ons gestuurd, opdat Gij ons enige kind zoudt genezen! Oh, wij vragen U dat heel vurig! Dat U alles mogelijk is, weten wij reeds lang."

Ik sprak: "Sta op; want het past niet dat mensen voor mensen knie­len!"

Het jonge echtpaar sprak: ,,O Meester, wij weten evenwel dat Gij meer zijt dat alleen maar een mens en daarom past het wel dat men voor U knielt! O, help ons kind!"

Ik zei: "Nou, nou, sta maar op en breng Mij het zieke kind hier!" De ouders stonden toen vlug op en brachten het kind tot Mij. Ik leg­de het echter de handen op en zegende het en op dat moment werd het kind zo vrolijk en gezond alsof hem nooit iets had gescheeld.

Daarop zei Ik tegen de jonge moeder: "In het vervolg moet je even­wel voorzichtig zijn! Als je door een bepaalde gebeurtenis sterk in je gevoel bent geraakt en je hebt nog een kind aan de borst, zoog het kind dan zo lang niet tot je weer volledig tot rust bent gekomen! Want met de moedermelk kan allerlei kwaad in het lichaam en zelfs in de ziel van de kinderen ontstaan. Wees je daarvan bewust!"

 

g) Opvoeding van driftkoppen

 

Ed Hfd.62 De Heer: Wanneer kinderen die gemakkelijk opgewonden raken eenmaal kunnen lopen en praten, moeten ze met allerlei rust bren­gende en voor het gevoel van het kind nuttige spelletjes worden be­ziggehouden; daarbij moet men er voortdurend op attent zijn dat zulke kinderen nooit te sterk opgewonden raken, noch door bewe­ging en nog minder door een gemoedsaandoening; alles moet wor­den opgeruimd wat hen maar in het minst zou kunnen ergeren.

Wordt ondanks alle voorzichtigheid echter toch geconstateerd dat zij niet zelden opvliegen, dan mag men nooit een doelmatige straf achterwege laten; die straf moet echter niet bestaan uit het direct slaan, maar is veel effectiever en heeft een gunstiger werking als ze met een doelmatig vasten te maken heeft; want niets geneest de toorn beter dan de honger, want hongerenden zijn het minst tot revolutie gezind, terwijl als zij volledig verzadigd zijn ze absoluut niet te vertrouwen zijn.

Het is heel goed voor kinderen (als men ze vanwege die oorzaken moet straffen) dat men hen begrijpelijk maakt en vertelt dat de he­melse Vader, omdat ze ondeugend waren, hen niet van brood heeft voorzien. Als ze echter weer lief zouden worden en de hemelse Vader om brood zouden vragen, zou Hij hun direct weer brood geven. Hierdoor wordt de aandacht van zulke kinderen op God ge­vestigd en in de jonge ziel zal steeds sterker worden ingeprent dat ze in alles van God afhangt en dat Hij al het goede en slechte trouw zal vergelden.

Zijn zulke kinderen echter dan werkelijk rustig en fatsoenlijk ge­worden, dan mag ook niet worden nagelaten hen er heel erg duide­lijk op te wijzen hoe de hemelse Vader een werkelijk grote vreugde aan hen beleeft en hen dag aan dag 's morgens, 's middags en 's avonds toeroept: "Laat deze lieve kleinen tot Mij komen!"

Als de kindjes zo worden begeleid, zal men later weinig moeilijk­heden met hen hebben; worden ze echter niet op die manier bege­leid dan zal het al wat moeilijker zijn ze later de juiste weg te laten bewandelen, en dan zal het spreekwoord bewaarheid worden vol­gens welk in een oude boom geen beweging meer is te krijgen, be­halve dan soms door middel van storm en donder -waarbij zo'n boom er echter zelden zonder schade vanaf komt. Zijn zulke kinde­ren helemaal volwassen en zijn ze tot volledige zelfkennis gekomen, zijn hier en daar echter nog duidelijke tekenen aanwezig dat ze in hevige mate in hun gevoel geprikkeld kunnen worden, dan is het vooral aan te raden dat ze in alles heel matig leven, vroeg gaan sla­pen, vroeg opstaan, zich gedurende langere tijd van sterke dranken alsook van het vlees van onreine dieren onthouden en ook geen plaatsen bezoeken waar ter vermaak van de toeschouwers allerlei dwaas spektakel wordt opgevoerd; ze moeten vooral die plaatsen mijden waar gedanst en gespeeld wordt. Driftkoppen moeten derge­lijke dingen gedurende lange tijd, zo niet sommigen voor altijd, mijden.

Voor zulke mensen, zowel voor de man als de vrouw, is het ook heel goed als ze gauw trouwen. Want de bronst van een driftkop is veel erger als die van een zachtaardig mens. Zulke mensen moeten ech­ter voornamelijk naast een goede zorg voor hun gezondheid ook erg vaak bidden en boeken met een geestelijke inhoud lezen of zich la­ten voorlezen als ze zelf niet kunnen lezen.

Dat zal h un ziel kracht geven en hun geest van de ketenen bevrijden, de geest die dan geheel vrij wordt als zulke mensen Mijn liefde op­nemen. Want omdat zulke mensen aan een grotere verleiding bloot staan dan anderen is Mijn genade hen ook juist daarom veel nader. -Het zijn juist deze mensen die tot iets groots in staat zijn, als ze de juiste weg hebben gevonden -omdat ze op een juiste manier moedig zijn. Uit deze mensen worden geestelijk gezien in Mijn Rijk schepen en paleizen als uit eikenhout en marmer gebouwd. Uit padde­stoelen en riet daarentegen kan moeilijk iets beters voortkomen dan op grond van hun wezen mogelijk is.

 

h) Raad voor meisjes in de puberteit

 

G.M. 13-6-1872 Lieve Zoon! Je hebt je tot Mij gericht om hulp en raad vanwege je zieke pleegdochter. Om je geloof te sterken zal Ik je ook antwoorden. En wees je daarom ervan bewust dat, wanneer men aan de ene kant geschonden plekken verbetert en aan de andere kant weer letsel ver­oorzaakt, hier niets goeds van kan komen.

De arts die je pleegdochter behandelde en met behulp van ijzerpre­paraten de ontregelde functies van haar onderlichaam wilde her­stellen, en die gedeeltelijk ook weer in orde heeft gebracht, bereikte op die manier wel vaker zijn doel; alleen, doordat hij dit kwaad slechts ondermijnde en het zijn steun wegnam heeft hij dit kwaad nog niet verdelgd. En zodra de natuur of het gehele organisme zich van de verzwakking doormedicijnen had hersteld, stak dekwaal weer de kop op. Om deze kwaal nu volledig uit de wereld te helpen moet Ik enigszins in details treden opdat je ook Mijn geneeswijze, dat wil zeg­ gen de ware, juist kunt opvatten.

Kijk Mijn kind, het vrouwelijk geslacht moet in het leven drie be­langrijke fasen doormaken, waarvan de veranderingen echter (voor­al in de huidige omstandigheden) nooit onopgemerkt plaatsvinden en soms zelfs, gesteund door andere organische fouten, noodlottig kunnen worden voor het lichaam dat lijdt.

Vanaf de geboorte tot de ontwikkeling van jonge vrouw is het meisje, hoewel ze is toegerust met alle organen die haar toekomstige taak moeten dienen, toch eigelijk geslachtsloos, dat wil zeggen alle drif­ten die het toekomstige doel moeten dienen, slapen nog; ook de or­ganen die daarvoor zijn bestemd, gedragen zich passief terwijl het overige deel van het lichaam zich ontwikkelt. Zodra ze echter ouder wordt en als jonge vrouw in het leven komt te staan, treedt er een verandering op in alle functies in het lichaam van de vrouw om het opgroeiende meisje geschikt te maken voor datgene waartoe ze van Mij uit is bestemd, toen Ik de vrouw als voortplantingsorgaan van de mensheid in de wereld plaatste. Deze totale verandering leidt de 2e fase in, in het vrouwelijk lichaams­ en zielcomplex. Als de maagd als vrouw haar zending vervolgens heeft vervuld, treedt op latere leeftijd de derde fase in, namelijk die waarin de vrouw als moeder weer in de eerste fase van de geslachtsloosheid overgaat, tenminste wat betreft haar innerlijke functies, of beter gezegd: ze ontwikkelt zich verder naar een toestand van onontvankelijkheid!

Omdat de ontwikkeling tot jonge vrouwen ook het achter zich laten van de periode van het moederschap door een totale verandering van de tot dat moment actieve functies wordt bepaald, treden daar­bij vaak stoornissen, ziekteverschijnselen en andere onaangename symptomen op, al naar gelang het individu al dan niet overeenkom­stig de natuur heeft geleefd (waarbij natuurlijk ook constitutie en aanleg mede een rol spelen). Want deze stoornissen op gevorderde leeftijd, meestal voortkomend uit eigen fouten, zijn op het moment waarin men ontvankelijk begint te worden vaak ook de schuld van aangeboren of van moeder op kind overgegane fouten, maar die zijn juist daarom slechts door een totale verandering van de tot nu toe gevoerde leefwijze grondig te verbeteren.

Want zie, Mijn zoon, alles wat het menselijk lichaam in stand houdt, het opbouwt, alles wat door het lichaam wordt opgenomen en uitge­scheiden, dit alles is het produkt van de levenskracht van het bloed. Indien nu het bloed zich vermengt met bedorven sappen en deze sappen afvoert naar gezonde organen, wat kan er dan anders gebeu­ren dan dat het orgaan zelf ziek wordt en zijn taken niet in die mate kan verrichten zoals het gehele menselijke organisme dat van hem verlangt. In de organen treedt het ontbreken van gezonde voeding die met de natuur in overeenstemming is en van een gezonde levens­wijze getuigt, nu pas merkbaar op.

De gewone arts wil het orgaan nu meestal zó genezen door het tot grotere activiteit aan te zetten. Daarbij vergeet hij echter totaal dat het in wezen niet het orgaan, maar het door dit orgaan stromende bloed is, dat deze stoornis veroorzaakt. En zo lijkt hij op een man die in een kruik de gaten wil dichtstoppen, die een daarin stromend, verwoestend element veroorzaakt; terwijl hij in plaats daar­van de inhoud door andere vloeistoffen zou moeten vervangen, waarbij de reparatie ook veel duurzamer zou zijn.

Welnu, jouw pleegdochter lijdt juist aan de storingen van de ophan­den zijnde verandering naar een volgende, rijpere toestand. En om dit te genezen, deze overgang voor haar te vergemakkelijken en haar voor de volgende fase gereed te maken, moet je er ook aan denken dat je haar bloed zuivert van onreine substanties die de natuur wil uitstoten!

Het bloed zuiveren betekent niet het gebruiken van medische midde­len die een zuiverende werking hebben, maar het betekent dat het kind moet worden teruggevoerd naar een levenswijze die in over­eenstemming met de natuur is en dat bedorven en gemakkelijk prik­kelbaar makende spijzen uit den boze zijn!

Op die manier wordt het bloed dan langzamerhand van de slechte stoffen gezuiverd, voert het betere productiemiddelen naar de orga­nen en vinden de uitscheidingen op een natuurlijker en geregelder manier plaats. Het orgaan zelf wordt weer gezond (weliswaar lang­zaam, maar grondig) en met het orgaan alle andere delen van het totale organisme die ermee verbonden zijn. En nu kom Ik op het punt wat je moet doen om deze zuivering te bewerkstelligen! -Ook hier wil Ik je duidelijk uitsluitsel geven om je reeds lang gekoesterde vooroordelen gedeeltelijk te bestrijden.

Zie, het 'goed gevoed' zijn, het veel en vaak eten is niet altijd bevor­derlijk voor de gezondheid! Het menselijk lichaam heeft voor zijn instandhouding veel minder nodig dan gij in het algemeen vermoedt. De leefwijze in overeenstemming met de natuur zonder (te veel) vlees van gedode dieren, zonder sterke kruiden, zonder koffie, wijn of bier zou de mens veel gezonder houden dan zoals gij nu in uw ma ­nier van leven de meeste tijd van uw leven doorbrengt met eten en drinken.

Neem daarom bij je pleegkind een eetvoorschrift in acht dat in overeenstemming met de natuur is. Laat alle zogenaamde voedzame kost die prikkelbaar maakt achterwege, geef haar roggebrood en rijpe vruchten te eten - en de kwaal zal minder erg worden en de stoornissen in het onderlichaam zullen na verloop van tijd helemaal verdwijnen. Ga vaak met haar in de buitenlucht! Frisse lucht (door zonlicht gezuiverd) en een beetje beweging bespoedigen en verge­makkelijken de uitscheidingen, maken de organen sterker en stimu­leren het bloed.

Dit zijn Mijn medicijnen die Ik reeds sinds mensenheugenis voor de mens heb gemaakt. En het is slechts te wijten aan uw eigen, verkeer­de begrippen wanneer gij, in plaats van u te voeden met elementen en producten van liefde en genade als middelen uit geestelijke bron­nen, uw leven verkort met geneesmiddelen die van de grofste mate­rie gemaakt zijn en met vergif en zuren uw lichaam te gronde richt en u hierdoor aan een vroege dood overlevert!

Volg Mijn raad op en je zult al gauw zien wie gelijk heeft -jullie doktoren of Ik, de Heiland van de gehele wereld! -Amen!

 

i) Vruchten van slechte en goede opvoeding

 

Gr.}oh.Ev. IV/217 De Heer: Als wereldse personen kinderen krijgen, dan worden die onmogelijk op een andere manier opgevoed dan op de manier waar­op hun ouders in de wereld fortuin hebben gemaakt, namelijk door middel van allerlei wereldwijsheid. ...Alles is gericht op een zeer vroege ontwikkeling en het scherpen van het verstand, daartoe wordt het kind door allerlei geschenken en prijzen zoveel mogelijk aangemoedigd. Hierdoor wordt het reeds heel vroeg, (tegelijk) met de vorming van het verstand zoveel mogelijk geoefend in zelfzucht en in de zucht om te winnen, draagt het fijne en opgesmukte kleding en door louter hoogmoed kent het zichzelf vaak op z'n tiende jaar niet. Wee een arm kind of ook een ander arm mens die aan zo'n mis­vormd kind niet de verlangde eer betoont of het soms zelfs belache­lijk maakt -hij is een blijvende vijand van zo'n kind geworden! Hoe moeten we bij zo'n mens nog aan een ware innerlijke levenskracht denken?! Hoe staat het dan met de majesteit van de mens over de gehele natuur en over de elementen, waaruit tens1otte al het gescha­pene bestaat en moet bestaan?! Wordt bij de mens echter allereerst en met name het gevoelontwikkeld en vindt de makkelijk tot stand te brengen effectieve ontwikkeling van het verstand pas later plaats, dan ontwikkelt het aldus opgewekte verstand zich tot een levendig lichtether dat de ziel zó omgeeft zoals het lichtether de zon om­straalt; daaruit komen dan al die heerlijke verschijnselen voort die gij overal op deze aarde kunt ervaren­

Bij de goede ontwikkeling van de ziel van de mens is en blijft de ziel iets inwendigs en iets actiefs en dat wat gij 'verstand' noemt, is de uitstromende werking van de innerlijke activiteit van de ziel. Het uiterlijke licht van het verstand verlicht in de ziel alle kritieke uiter­lijke omstandigheden en de wil van de ziel gaat vervolgens in dit uiterlijke licht over en bewerkt op wonderbaarlijke wijze dat alles wordt bevrucht en kan bloeien. Want omdat de ordening van de mens analoog is aan de door Mij in het leven geroepen orde, komen aldus ook de wil en het vertrouwen juist uit Mij of uit Mijn almach­tig willen voort en elk schepsel zal zich daarnaar moeten voegen.

Wat dan een mens, die aldus is geschapen wil, moet in de verre om­trek geschieden, omdat het levenskrachtveld van zo'n mens met Mijn Geest, die alle dingen mogelijk maakt, is doortrokken.

 

DEEL V

 

A

 

VOEDING

 

1. Het gevaar van onreine spijzen en invloeden

 

Gr.Joh.Ev. X/54 De Heer: "Onreine geesten -deels die geesten die reeds een keer in het vlees in deze wereld hebben geleefd, voor het merendeel echter die natuurgeesten die nog nooit in een menselijk lichaam zijn opge­wekt -bestaan overal: in de lucht, op en in de aarde, in het water en in het vuur, in de stenen, metalen, planten, dieren -en ook in het bloed en het vlees van de mensen. Daarom moeten de mensen ook niet het vlees van gestikte en onreine dieren eten.

In geval van nood kan weliswaar ook het vlees van onreine dieren worden gegeten; maar het moet eerst wel gereinigd, met zout en goe­de kruiden gemarineerd en daarna met goede kruiden worden ge­rookt, opdat het van de onreine geesten wordt ontdaan.

Het vlees van de roofdieren echter is, bij alle voorzichtigheid waar­toe Ik u heb gemaand, schadelijk voor de mensen omdat de onreine geesten nooit volledig daaruit verwijderd kunnen worden.

Evenzo moeten de mensen ook niet het water uit onreine bronnen drinken en moeten ze hun bronnen zuiver houden, zoals Mozes dat de Israëlieten uit Mijn Naam streng heeft aangeraden.

Wie volgens de aanwijzing van Mozes naar het lichaam leeft zal zich altijd en overal moeten weren tegen het zich in bezit laten nemen door boze en onreine geesten en dat des te stelliger naarmate hij in Mij en in Mijn vaderlijke zorg gelooft en alles in Mijn Naam begint, doet en afmaakt. Zonder dit staat hij echter elk ogenblik door zijn eigen traagheid, onwetendheid en dwaasheid bloot aan duizend ge­varen van allerlei soort.

Indien Ik niet door Mijn engelen de mensen die reeds door hun ge­aardheid over een betere gezindheid en wil beschikken liet bescher­men, zouden er weinig mensen op deze aarde leven die niet door gees­ten bezeten zouden zijn! Maar daarop moeten de mensen zich niet al te zeer verlaten, omdat Mijn engelen de wil van de mensen niet in­tomen."

 

2. Voedingsprocessen

 

Gr.Joh.Ev. X/209 Alles wat door de maag wordt opgenomen om het lichaam te voeden is niet zo dood als het schijnt. Want elk voedsel bestaat uit drie de­len: een grof materieel deel, een etherisch deel en een substantieel deel. Het materiële deel van het voedsel is dat deel dat zichtbaar en merkbaar is en in de mond en neus door zijn smaak en geur tot uiting komt.

Als spijzen en drank in de maag komen worden ze daar tot op zekere hoogte voor de tweede keer verkookt. Daarbij ontwikkelen zich twee hoofdbestanddelen, waarvan het meer grof-stoffelijke, dat het li­chaam, zijn ledematen, ingewanden en spieren dient te voeden, door het bloed overal daarheen wordt gevoerd waar de lichaamscellen krachtiger moeten worden.

Het fijn-stoffelijke bestanddeel van het voedsel wordt pas onder in de maag, die in twaalf segmenten is verdeeld, afgescheiden. Hier wordt langs de weg van een autonoom gistingsproces de etherische stof van het genuttigde voedsel van de stoffelijke celhulzen afge­scheiden en dit heeft als doel de zenuwen te stimuleren, waarom men het de zenuwgeest (levenslichaam) kan noemen.

Het buitengewoon fijn-etherische bestanddeel echter, dat de eigenlijke substantie van alle materie voorstelt, wordt (na het gistings­proces) door de milt op een bijzondere manier naar het hart geleid en gaat van daaruit volledig gezuiverd over in de ziel van de mens. Bijgevolg trekt ook de ziel van elk voedsel dat genuttigd wordt dat­gene wat aan haar verwant is naar zich toe en wordt daardoor in al haar aparte delen, die volledig op het stoffelijk lichaam lijken, ge­voed en sterker gemaakt. (Vandaar de invloed van de voedingswijze ook op de zielekwaliteiten van de mens! De uitg.)

Hebben de spijzen eenmaal het belangrijke aan het lichaam, aan zijn zenuwen en aan de ziel toegevoegd, dan wordt het eigenlijke onzui­vere van de genuttigde stoffen via de twee natuurlijke uitgangen uit het lichaam verwijderd. Is de mens echter een zwelger geworden, is hij onmatig in eten en drinken, dan kan hetgeen hij genuttigd heeft niet meer in het gewone spijsverteringsproces worden verwerkt en afgescheiden. Hierdoor gaan nog veel niet uitgescheiden delen voor het lichaam, zenuwen en de ziel, die tot leven zijn gewekt over in de ingewanden en voor een ander deel via lever, milt en nieren over in de urineblaas waar ze nog eens nagistingsprocessen in het leven roe­pen, waaruit zich langzamerhand allerlei ziekten van lichaam en ziel ontwikkelen. Met de vele duizenden lekkernijen waarmee de men­sen vandaag de dag hun maag vullen neemt een groot deel van zulke ongegiste substanties ( op een andere plaats natuurgeesten genoemd, omdat al het substantiële van het voedsel geestelijk is. De uitg.) vaak het hele menselijk lichaam in bezit. Die raken dan met elkaar in een voortdurende strijd, die de mens alleen maar daardoor een poosje weet te sussen, omdat hij zijn toevlucht neemt tot bekende genees­krachtige kruiden en met behulp daarvan de neiging van de inner­lijke zielesubstantie in opstand te komen onderdrukt. Maar zo'n ge­zondheid is nooit van lange duur en alleen als de mens, zoals eertijds het geval was, het zou houden op een eenvoudige en matige li­chaamsvoeding, zou hij ook weer tot op hoge leeftijd gezond blijven, zoals dat in de oertijden het geval was.

 

3. Hoofdregel: eenvoud en matigheid

 

H 11/245 (8-16) Henoch, de eerste hogepriester uit de oertijd, tot de bekeerde koning Lamech van Hanoch en diens gevolg: "Zie, niet alleen van het aard­se brood leeft de mens, maar veeleer van het woord van God! Indien gij echter het natuurlijk brood eet en hierdoor verzadigd en gevoed wordt, moet gij u afvragen: waarom en op welke wijze heeft dit na­tuurlijke brood of hebben trouwens alle natuurlijke spijzen mij ver­zadigd en gevoed ? -en gij zult het altijd ten volle geldige antwoord krijgen: omdat ook alle natuurlijke spijzen voor het lichaam voort­komen uit het eeuwige, almachtige Woord van God! Welnu, indien reeds het vast geworden, stevig in de materie gebonden Woord van God verzadigt en voedt, hoeveel meer zal het vrije, ongebonden, levende Woord, dat als nieuw uit de mond van God klinkt, in staat zijn iets dergelijks te bewerkstelligen.

Wij stammen allemaal van het Woord van God. Daarom bestaat er immers ook voor ons in eeuwigheid niets dat voedzamer is en meer verzadigt dan juist het levende Woord van God! En de mens leeft niet alleen van het brood en alle andere wereldse spijzen, maar hij leeft veel meer van dat Woord dat uit de mond van God voortkomt.

Daarmee wil echter niet gezegd zijn dat de mens om die reden niet zijn natuurlijke voedsel zou nuttigen, omdat God dat om die reden heeft geschapen en zelfs zichtbaar met ons heeft gegeten. Het mag alleen niet de belangrijkste behoefte van ons worden!

Zie, ook dit behoort tot de orde der goddelijke dingen!

Ik zeg je: wees altijd matig in het nuttigen van het dagelijks voedsel, want daarin ligt een grote verzoeking. ..Wanneer we het natuurlijk brood eten en de vruchten van de aardbodem tot ons nemen, moeten we daarbij zeer behoedzaam zijn dat we door haar zware, zinnelijke last niet de onsterfelijke geest in verdrukking brengen! Want zo­iets kun je reeds duidelijk aan vraatzuchtige kinderen aflezen, hoe ze door hun grote vraatzucht dommer worden en dan tot geen enkele geestelijke prestatie in staat zijn. De kinderen die daarentegen steeds sober leven worden al gauw fijnzinnige denkers. Zoals dit gemakkelijk waarneembaar bij kinderen het geval is, is dit in nog sterkere mate het geval bij de volwas­sen mens, omdat deze uitgesproken hartstochten kent, die het kind nog vreemd zijn.

In het natuurlijk voedsel neem je op wat in overeenstemming met de natuur is, dit wordt niet in je vergeestelijkt, maar het brengt je geest meer in overeenstemming met de natuur. Maar in het Woord van God neem je het geestelijke op en dit verzadigt, voedt en geeft de geest kracht voor het eeuwige leven. In het natuurlijke voedsel wordt het lichaam gevoed en de geest gedrukt en tot vasten genodigd; maar bij het geestelijk voedsel hebben beide baat: de geest wordt krachtig en tot veel in staat en zijn zintuigen worden bijzonder scherp en het lichaam wordt dan door de geest soepel, is met weinig tevreden, houdt het lang uit en zoals een kleed dat goed is geweven uit fijne maar stevige en sterke draden bestaat, zo zal ook het lichaam krachtig standhouden.

In het voedsel dat de natuur ons schenkt rusten slechte geesten en heeft de mens daarvan teveel in zich opgenomen dan maken ze zich meester over de eigen geest van de mens en ondergraven ze zijn diepste wezen op de manier zoals de slechte knaagkevers en wormen een boom ondergraven, het wezen ervan verwoesten en hem ten­slotte helemaal te gronde richten.

Geestelijke voeding echter is voor de geest als een tot leven wekken­de regen die uit de hemel komt, waaronder hij heel snel tot een prachtige, krachtige en welriekende bloem van het eeuwige leven zal opbloeien."

 

4. Over de zegen van eenvoudig voedsel

 

Gr.Joh.Ev. X/182 De Heer: "De oermensen die steeds hebben geleefd in de hen door Mijn Geest onderwezen orde en eenvoud wisten van geen ziekte die aan de dood van het lichaam voorafgaat. Ze bereikten meestal een zeer hoge leeftijd, werden nooit ziek en sliepen aan het eind van hun  leven heel rustig in, en hun ziel voelde daarbij geen pijn en had geen angst voor de dood.

Hun voeding was echter ook altijd hetzelfde en niet vandaag zus en morgen zo. Meestal leefden ze van melk, brood en goede en rijpe vruchten van de boom. Hun hele leven lang was dat hun lichaams­voeding. En om hun dorst te lessen dronken ze het frisse bronwater. Om die reden werden hun lichaamszenuwen steeds door dezelfde goede en onschadelijke zielesubstanties gevoed en kon geen slechte, onreine en schadelijke zielesubstantie in het lichaam binnensluipen.

Om die reden bleven deze mensen steeds even krachtig en gezond, zowel naar lichaam als ook naar ziel."

 

5. Spijzegeboden van de Vader aan de eerste mensen

 

Hl/17 Gij zult gezamenlijk eten en wel 's morgens, rond het midden van de dag en 's avonds -echter altijd heel matig en steeds zeer god­vruchtig, nadat gij Hem steeds tevoren en na de maaltijd hebt gedankt, opdat de spijzen worden gezegend en de dood er geen in ­vloed op heeft.

Indien iemand dit ooit nalaat zal hij al gauw de kwalijke gevolgen merken. Wie het drie keer vergeet zal Ik met een lange slaap straffen. Wie het echter uit trage luiheid nalaat zal dik worden als een os en vet als een varken en dom als een ezel en de kinderen zullen hem be­spotten en zullen om het weerzinwekkende van zijn gedaante scha­terlachen. En als hij weer wil worden als hen die altijd gehoorza­men, zal hij veel moeten vasten en droog brood moeten eten. Wie dit echter uit halsstarrige ongehoorzaamheid nalaat en tevens van­uit een minachting voor dit gebod van Mijn liefde tot u, over hem zal de begeerte der ontucht komen, waardoor hij makkelijk in zonde zal vervallen en daardoor de dood zal vinden, en hij zal een grote strijd tegen de sterke slang van de verleiding van Eva moeten doorstaan; Ik zal hem niet eerder aanzien, voordat hij in groot berouw over zijn vlees heeft gezegevierd.

's Morgens zult gij echter vruchten van de bomen eten; rond het mid­daguur zult gij evenwel van de boom des levens eten en 's avonds zult gij melk en honing drinken, die Ik voor u zal laten vergaren op de takken van de bomen doorveel diertjes uit de lucht der hemel, die gij 'Celie' (bijen) moet noemen. De naam 'Celie' betekent echter zo­veel als 'De zorg van de hemel'. En op de derde dag voor de sabbat moet gij een schaap slachten, het reinigen van zijn bloed, het vervol­gens overdag braden bij het vuur op de steen en het 's avonds wel­gemoed opeten.

 

6. Het eenvoudigste, meest zuivere en meest gezonde voedsel

 

Gr.Joh.Ev. X/210 De Heer noemt als gezond vlees dat gegeten kan worden: goede vis­soorten die in zuiver water zwemmen en op een eenvoudige wijze zijn klaargemaakt, zijn het meest gezonde voedsel voor het menselijk lichaam. Vlees moet slechts genuttigd worden van enkele kippen en duiven, dan van het gezonde en reine rund, alsook geiten en schapen waaruit het bloed volledig is verdwenen en die gebraden of gekookt zijn; aan het gebradene moet men echter, boven het gekook­te, de voorkeur geven. Het bloed van de dieren mag door niemand worden genuttigd.

Waar geen vis is te krijgen is tarwe­ en gerstebrood op zichzelf geno­men het gezondste voedsel voor de mens, zoals ook de melk van ge­zonde koeien, geiten en schapen.

Onder de peulvruchten nemen de linzen de eerste plaats in, zoals ook voor de bereiding van moes de grote Perzische maïstarwe­

Dit is en blijft voor de mens de eenvoudigste, zuiverste en gezondste voeding. Al het andere, vooral als het buitensporig veel wordt genut­tigd, is voor de mens schadelijk, vooral wanneer het van te voren niet zodanig wordt toebereid, dat elementen die met slechte natuurgeesten te maken hebben volledig worden verwijderd­

Het eetbare fruit moet allereerst volkomen rijp zijn, pas dan kan men er wat van nemen. Als het evenwel gekookt, gebraden of gedroogd is, is het gezonder dan wanneer het rauw is, omdat door het fruit te koken te braden of te drogen de levensgeesten, die zich in de natuur bevinden, en die nog niet gelouterd zijn, eruit worden verwijderd. ­Hetzelfde is ook met de wortels het geval.

 

7. Verschillende raadgevingen en aanwijzingen

 

Gr.Joh.Ev.IX/150 (21) (NO, DI.2 p.449) a) De Heer adviseert een vreemdeling die door visvergiftiging ziek is geworden: "Eet geen vis die in het water is dood gegaan; een schoon gemaakte vis mag geen half uur zonder zout, tijm en kummel liggen ! Bereid hem dan op de u bekende joodse manier en gij zult voor koorts gespaard blijven. Let daarop ook bij andere dieren en eet ook geen rottend fruit en geen verschimmeld brood."

 

Gr.Joh.Ev.VI /222 (18) (NO,DI.2, p.447) b) De Heer: "Het bloed, vooral van dieren die gestikt zijn, mag door geen mens worden genuttigd omdat daarin veel boze geesten (giffen) huizen."

 

Gr.Joh.Ev. II/218 c) De Heer: " Wanneer gij brood eet, wordt het materiële deel al gauw langs de natuurlijke weg weer uit het lichaam verwijderd. Het kiem­leven gaat echter als iets geestelijks direct over in het leven van de ziel en vormt door een overeenkomstige hoedanigheid daarmee één geheel. -Het meer materiële van de levenskiem dat altijd dienst deed als een solide basis, zoals het Mozaïsche water dit was voor de Geest van God, wordt voedsel voor het lichaam, gaat tenslotte flink gezuiverd ook over in de ziel en helpt haar bij de vorming en voeding van de organen der ziel (dat wil zeggen van haar ledematen, haar haren, enz.) en helpt trouwens bij de ontwikkeling en voeding van alles wat gij van alpha tot omega aan een menselijk lichaam vindt!"

 

J.L.(niet gedateerd) d) De Heer: "Luister, beste en vlijtige opschrijver van Mijn liefde­gaven voor geest, hart en verstand -je klaagt altijd over allerlei zwakheden van je vlees. Nu eens is je hoofd niet in orde, dan weer je voeten, soms ook je maag die je vaker van een bepaalde zwakte be­schuldigt. Kijk eens, dat kan toch haast niet anders zijn; want je bent nog altijd een kleine zwelger en je drinkt bier en wijn door elkaar, daarbij eet je nu eens dit dan weer dat, wat je juist zo nu en dan lek­ker vindt. Denk je dan dat dat goed is voor je lichaam? O volstrekt niet. Dit alles is gif voor je reeds wat ouder geworden lichaam.

Wil je echt goed gezond zijn en oud worden, dan moet je je heel nauwgezet aan je huisdieet houden! Zorg 's avonds thuis voor een­voudig avondeten dat je goed smaakt, dat echter niet te zuur is en ook niet te sterk gezouten. Je kunt daarbij ook wat wijn met water drinken en van te voren een wandeling in de vrije natuur maken; daarbij zul je gezond en sterk blijven. Op mooie dagen kun je zo af en toe ook ergens heen gaan waar goede wijn is te krijgen; maar mijd het smerige bocht dat bier heet! Want dat heeft alle slechte eigen­schappen en helemaal geen goede, in het bijzonder in deze bedrieg­lijke tijd waarin hop en mout totaal bedorven zijn.

Maar niet alleen voor het lichaam, maar in nog veel sterkere mate voor de ziel en de geest zijn smulpartijen in restaurants met bier en de rook van tabak volstrekt schadelijk omdat daarbij door het slech­te voedsel allerlei slechte eigenschappen in het lichaam worden op­genomen, die ziel en lichaam somber en dof maken.

Daarbij voegt zich dan ook nog de nacht van de aarde, waarin ook het allerslechtste psychische schorriemorrie opstijgt naar het lucht­ruim van de aarde en daarin hoe en waar maar mogelijk, door het vlees de ziel met allerlei kwaad bezoedelt en niet zelden door on­kuise gedachten en begeerten volledig in beslag neemt.

Zie, Mijn beste N.N., Ik ben ook een arts die voor het lichamelijke belangrijk is. Indien je Mijn advies opvolgt zul je steeds volledig ge­zond en sterk zijn naar lichaam en ziel en je geest zal er makkelijk meester over zijn." 

 

Gr.Joh.Ev. 1/38 (17), 39 (1-2) e) Allen gingen nu zitten, en het waren er veel, om de ochtendmaal­tijd te gebruiken, die uit prima melk en honingbrood bestond.

Elders zou men deze ochtendmaaltijd niet zeer kostelijk genoemd hebben, maar in het land, dat spreekwoordelijk overvloeide van melk en honing, was het wel een kostelijke maaltijd, vooral omdat de honing van het beloofde land zeker de beste ter wereld was en nu nog is, terwijl dat ook gold voor de melk, die nergens ter wereld over­troffen werd.

Na de maaltijd werd heerlijk fruit gepresenteerd, en velen genoten daarvan en loofden God, die de vruchten zo heerlijk deed smaken, en die aan de bijen de vaardigheid had gegeven om uit de bloemen des velds de zo voortreffelijke zoete honing te puren en deze in hun kunstig gebouwde cellen op te slaan!

 

11 252 (3) f) Er werd ook voor een goede drank gezorgd, die Jozef en Maria bereidden uit water en citroensap onder toevoeging van een beetje honing.

 

Gr.Joh.Ev. X/240 g) De Heer: "De mens zal niets nuttigen van het vlees van de dieren die gestikt zijn, zoals bij sommige heidenen gebruikelijk is, omdat in het bloed van de dieren bepaalde onrijpe natuurgeesten heersen die voor de menselijke natuur zo goed als giftig zijn en daarom ool~ het bloed bij de mens verontreinigen, hem alleen maar ziek maken en niet in staat ander werk te verrichten­

Zie, wijn is voor eenieder die lichamelijk versterkt wil worden, zowel wat zijn innerlijk als wat het fysieke betreft, prima aan te bevelen, mits deze uitgegist is en van alle ongerechtigheden gezuiverd! Als iemand echter de nieuwe most drinkt waaruit de onzuivere natuur­geesten door het gistingsproces nog niet zijn geweken, is het voor de mens schadelijk deze drank te drinken. Om die reden mag men alleen maar een oude en zuivere wijn drinken en moet men de most zo lang laten staan tot dat deze afdoende is gezuiverd en op z'n minst twee tot drie jaar oud is geworden."

 

H 11/22 (12 en 17) h) De Heer: "Gelukkig zijt gij allen indien gij als kinderen dankbaar het brood uit Mijn hand eet. Maar onuitsprekelijk gelukkig is hij tot wie Ik als gast kom; daarom heeft hij voor Mij (in zijn hart) een voortdurend welbereide tafel met daarop een goed smakend gerecht en Iaat hij nooit de vlam op Mijn haard uitgaan. ...Waarlijk, als Ik onverhoopt mocht komen en Mijn gastheer in grote bedrijvigheid rond Mijn haard aantref -Ik zeg: waarlijk, zijn loon zal groot zijn en aan zijn vreugde zal nimmer een eind komen!"

De Heer: " Wanneer gij iemand uit Mijn Naam eten en drinken zult geven, dan zult gij het aldus geven alsof gij voor Mij Zelf een maaltijd zou hebben bereid! Ik zal het echter als zodanig beschouwen en u zegenen als had Ik Zelf de maaltijd gebruikt."

 

8. Voedsel voor geestelijk ingestelde mensen

 

Ed Hfd.35 In vroegere tijden, toen mensen nog veel eenvoudiger leefden dan nu, waren er vaak nog mensen die over het zogenaamde dubbele (tweede) gezicht beschikten en op een heel natuurlijke manier in de beide werelden leefden. Ook in deze (huidige) tijd zou dat voor de mens heel gemakkelijk mogelijk zijn, indien zijn voedsel eenvoudi­ger zou zijn. De meeste schade wordt evenwel aangericht door de huidige gecompliceerde wijze van voeden. Met dit voedsel bederven ze hun aard dermate dat hun ziel, gelijk een vogel die aan de lijm­roede is vastgeraakt, onmogelijk tot die beweeglijkheid en behendig­heid kan komen, waardoor een vrij opvliegen mogelijk zou zijn.

Waaruit bestond dan het voedsel van die vroegere, eenvoudige mens? De voeding bestond meestal uit peulvruchten, die heel zacht werden gekookt, waar een beetje zout bij werd gedaan en die vervolgens nooit heet werden gegeten. Zo was ook eenvoudig brood, melk en honing oeroud, eenvoudig voedsel, waarbij de mensen meestal een bijzonder hoge leeftijd bereikten en steeds tot het laatste mo­ment van h un leven in het bezit van het tweede gezicht waren.

Eenieder kan wel zo af en toe een beetje wijn drinken, echter nooit zo veel dat hij hierdoor in een roes zou raken.

Vleesgerechten mogen alleen maar op bepaalde tijden, en dan nooit langer dan zeven dagen achter elkaar, met mate en altijd van pas ge­slachte dieren worden genuttigd. En hierbij is het vlees van vissen beter dan het vlees van duiven; het vlees van duiven beter dan dat van de kippen; het vlees van de kippen beter dan dat van lammeren, dit is weer beter dan geitenvlees en dit weer beter dan kalfs-  en rund­vlees -zoals onder de soorten brood het tarwebrood u het meest geschikt is. Van genoemde spijzen mag er echter nooit meer dan één met een beetje brood worden genuttigd, zoals ook het fruit altijd slechts met mate en alleen als het goed rijp is mag worden gegeten, zoals ook enkele wortelvruchten, maar slechts één per keer. Bij zo'n voeding zou het lichaam nooit zo dik worden, waardoor het traag, slaperig en log zou worden, zodat de ziel heel wat moet doen om zo'n trage machine in beweging te houden, Iaat staan dat ze naast dat werk zich nog met iets anders zou kunnen bezighouden.

Ziet, zulke eenvoudig levende mensen waren er vroeger heel veel en vooral die mensen leefden eenvoudig, die hun woonplaats op de bergen hadden.

Deze mensen hadden dan ook voortdurend het tweede gezicht, had­den overdag en in de nacht een volkomen natuurlijke omgang met de geesten en lieten zich door hen in de meest uiteenlopende zaken onderrichten. De geesten toonden hun de werking van de kruiden en toonden hun ook waar het een of andere edele of onedele metaal zich in de bergen bevond; ze leerden hen ook hoe het metaal uit de bergen te delven en hoe ze het, door het metaal te smelten en te sme­den, voor allerlei nuttige dingen konden gebruiken. Er was zelden een huis in de bergen dat niet zijn eigen huisgeesten had gehad, die net als het huispersoneel, heel gewoon tot het huis behoorden. Hier­door was er echter ook een hoeveelheid wijzen, vooral in de bergen, die met de meest geheime krachten van de natuur, namelijk met de geesten zeer vertrouwd was -of deze krachten of geesten waren hen als het ware bijna altijd van dienst.

 

9. Over de wijngeest en andere natuurgeesten

 

Gr.Joh.Ev. VI/187 De Heer tot Zijn discipelen: "Lieve vrienden, in de juiste hoeveel­heid genuttigd is wijn een goede versterking en maakt hij de ledema­ten van het lichaam krachtig en gezond. Indien er echter bovenmatig veel van wordt gedronken, wekt hij de boze geesten van het vlees op en bedwelmt hij de zinnen. De boze geesten wekken dan echter de vleselijke lusten op, zijnde onkuisheid en ontucht, waardoor dan de hele ziel voor lange tijd onrein, daarna ook ontstemd, twistziek, traag en vaak bijna als dood wordt. Neem daarom bij het drinken van wijn ook de juiste maat in acht en gij zult rust vinden in uw vlees!

Want het vlees en het bloed van elk mens zitten vol boze natuur­geesten, die daarom boosaardig kunnen worden genoemd, omdat ze in het gericht staan; en als ze niet in het gericht zouden staan, zou­den ze niet uw vlees en bloed zijn. Als echter het lichamelijk omhul­sel van u wordt afgenomen, zal het ook direct daarna worden opge­lost en de geesten die het bewoonden zullen dan naar een vrijere bestemming worden geleid.

Maar niet alleen in uw vlees, maar ook in alle elementen zijn zulke (natuur­ )geesten, die men nog lang niet goed zal kunnen noemen, aanwezig. Alleen voor hem die reeds door Mij rein is geworden, is dan alles rein en goed door de bestemming die het vanuit God in zich draagt.

Ziet, een steen die volledig dood op de grond ligt is eigenlijk slechts schijndood! Krenk hem alleen maar door er geweldig mee te slaan en hij zal reeds door het spatten van de vonken te kennen geven dat hij puur uit gerichte (natuur-)geesten bestaat! En legt gij hem in een grote hitte dan zal hij zacht worden en vloeibaar worden. Als dat niet het geval was, hoe zouden de mensen dan hun dure glas moeten maken?!

Weln u, boosaardige natuurgeesten bestaan overal zoals er lichamen, water en lucht bestaan. En het aardse vuur is niets anders dan een verlossing van de reeds rijper geworden geesten, die daarna weer naar een hogere bestemming worden geleid.

Er bestaat echter een groot verschil tussen die boosaardige geesten (zielen van gestorvenen) waardoor mensen vaak worden bezeten en de onrijpe natuurgeesten, waaruit de gehele aarde in al haar delen en elementen bestaat. Maar ze bezitten toch die verwantschap en wederzijdse relatie dat een mens die niet op de een of andere ma­nier in te sterke mate de natuurgeesten van zijn lichaam opwekt ook niet gemakkelijk naar het lichaam door de werkelijk boosaardige geesten van mensenzielen bezeten raakt.

Juist daarom echter waarschuw Ik u dan ook voor alle hartstocht. Ze is in zich een gevolg van het wakker roepen van de verschillende vlees­ en bloedgeesten. Zijn deze eenmaal te sterk gewekt, dan voe­gen zich ook al gauw de nog onreine zielen van gestorven mensen, die zich vaak nog in de onderste regionen van de aarde ophouden, bij hen. En vindt dat plaats, dan is zo'n mens in ernstige mate 'bezeten '.

 

10. Over het roken van tabak en andere dwaasheden

 

Ed Hfd.59 De Heer: "Ik zeg het u en gij kunt het voor waar aannemen: de meeste ziekten worden bij de mens veroorzaakt door hun helse in­woners, voor wie zij zelf de weg in hun vlees banen en velen begin­nen reeds in hun jeugd met de school voor de hel. Opdat ze echter niet zullen merken dat ze in hun vlees vreemde gasten van een sme­rig soort herbergen, proberen deze geesten niet alleen het vlees van hun gastheren zo zinnelijk mogelijk te stemmen, maar ze werken ook in die zin op de ziel dat deze zich zeer goed gaat voelen bij aller­lei wereldse dingen.

Deze wereldse dingen zijn (vooral) dingen die met de 'mode' te maken hebben! -Het bekoorlijke lichaam moet volgens de mode ge­kleed zijn, het haar in de krul gezet en het lichaam van welriekende parfums voorzien zijn. En bij de mannen mag het duivelse gepaf van sigaren niet ontbreken en menig jonge, modegevoelige onnozele hals verrookt, als hij wat geld bezit, op één dag vaak zoveel dat tien armen daar voldoende brood van zouden kunnen kopen.

Weet gij echter ook wat deze rookmode te betekenen heeft? De boosaardige inwoners doen hun best de ziel reeds tijdens het leven aan de duivelse rook en stank te wennen, opdat ze na het verlaten van het lichaam haar stinkend gezelschap niet direct gewaar wordt en het ook niet al te snel zou merken als dit fraaie gezelschap haar totaalonopgemerkt naar de derde hel leidt

Hieruit kunt gij echter gemakkelijk afleiden waarom Ik meerdere malen tegen het hoogst afschuwelijke roken van tabak heb geageerd.

 

11. Wenken met betrekking tot de voedingswijze

 

J.L. Heilkr. p.ll. In het algemeen: regelmaat in alles, zoals in het eten, drinken, sla­pen, baden, wassen en uitgaan. In het bijzonder: onthouding van al­le zure en gekruide spijzen en dranken en vooral van bier en koffie. Als nog ergens zuiver gerste-­ of hopbier zou zijn te krijgen, zou een matig gebruik ervan niet nadelig werken, hoewel ook niet heilzaam, ofschoon het typische eigenschappen bevat die vertragend werken en heel erg deprimeren.

Maar bier zoals dat thans bijna algemeen verspreid is, voedt niet en lest geen dorst, maar het verdooft alleen maar en is een waar gif.

En koffie is verreweg het slechtste wat de mens uit het plantenrijk voor zijn genot heeft gekozen. Deze vrucht is louter en alleen voor paarden, ezels, kamelen, dromedarissen en dergelijke dieren gescha­pen, (maakt deze levendig) en maakt hun zenuwen sterk. Bij de mens echter werkt deze boon volledig tegengesteld; bij de mens ver­ontreinigt hij het bloed buitengewoon en prikkelt de genitaliën. En niets maakt het lichaam -vooral dat van vrouwen -minder ontvankelijk voor een genezend medicijn dan juist de koffie.

Aan verse meelgerechten (deegwaren) hetzij bouillon die getrokken is uit zuiver en gezond vlees of ook in verse, niet te vette melk ge­kookt moet -indien met mate genuttigd -boven alle andere spij­zen de voorkeur worden gegeven. Ook andere levensmiddelen -met uitzondering van bonen en linzen -kunnen genuttigd worden, bij­voorbeeld grutten van maïs, in water of melk, als soep of pap, goed gekookte rijst als zachte pap, ook gierstepap klaargemaakt in bouillon of melk. Ook goed gekookt vlees kan geen kwaad, men moet het alleen met gekookt fruit, appels, peren of pruimen eten en wel in beperkte hoeveelheid, want het vlees bevat typische ziele­specifica, welke van een lagere, ruwere soort zijn. Door het fruit worden deze eigenschappen wat geneutraliseerd en komt dit eten ook de zieken goed van pas.

De psychische voedingseigenschappen van de te eten kruiden (groenten) en wortelen ( ook van de aardappels) zijn nog veel onzui­verder dan die, welke zich in het vlees van het dier bevinden en het gebruik ervan moet tijdens een medische behandeling achterwege blijven.

 

12. Het voorbeeld van de Heer wat betreft de goede voeding

 

Gr.]oh.Ev. X/210 De Heer: " Wil een mens naar lichaam en ziel volkomen gezond blij­ven, dan moet hij vanaf zijn jeugd in kleine hoeveelheden met zuiver voedsel worden gevoed.

I<ijk naar Mij! Naar het lichaam ben Ik ook een mens, eet en drink echter steeds één en dezelfde spijze en les Mijn dorst met eveneens een zuivere, goede en gezonde wijn -echter altijd met mate en heel gericht. En wat Ik thans voor uw ogen nuttig, dat nuttigde Ik reeds in Mijn kinderjaren, zoals ook de meeste van Mijn discipelen, die vrijwel allemaal vissers waren en van de vissen moesten leven. Voor de overvloed van de gevangen vis kregen ze geld en daarvoor koch­ten ze de noodzakelijke kleding, brood, zout en ook wijn die ze met water dronken. En vraag hun nu of één van hen ooit door een ziekte is getroffen, afgezien van die ene waarop Ik niet nader wil ingaan. Ik zeg je: als de mensen trouw waren gebleven aan het voedsel waarop ze door de profeet Mozes waren gewezen, dan hadden de artsen met hun medicijnen bij hen nooit iets te doen gehad. Maar toen zijn ze, net als de heidenen op de manier van de Epicureeërs, begonnen hun lichaam met honderden zogenaamde lekkernijen vol te stoppen en ze zijn daardoor in korte tijd aan allerlei ziekten ten prooi gevallen."

 

13. Over het vraagstuk van het vegetarisme

 

G.M. 12-9-1870 Elke onnatuurlijke dood is een gewelddadige ingreep in het door Mij bepaalde leven van een dier en bij deze handeling vindt daarom een ontbinding van een aantal specifica plaats, die bij een rustig leven van het dier gebonden in het lichaam en het bloed van het dier zouden slapen en geen schade zouden aanrichten. Door de gewelddadige dood wordt het bloed alsook het vlees van het dier veranderd. Er treden processen op, die dan gedeeltelijk door het louteringsproces van het vuur bij het koken en braden worden opge­heven, maar nooit helemaal worden uitgeschakeld; daardoor heeft het menselijk lichaam, hoewel niet meteen, maar toch na verloop van tijd bepaalde ziekten die optreden aan zulk voedsel te danken, in het bijzonder bij dieren die, zoals bij de dieren die in het wild voorkomen, onder angsten in een buitengewone staat van opwin­ding hun leven verloren.

Een nog diepere grond met betrekking tot het eten van vlees ligt hierin dat de dieren, van welke soort ook, naar hun wijze van voelen in dezelfde mate verschillen als de mens. Want er bestaan vreedzame en kwaadaardige, strijdlustige en goedmoedige dieren. Dat het vlees van het ene dier eveneens hemelsbreed van dat van het andere moet verschillen, spreekt voor zich. Wie zich dus weet te ont­houden van het eten van vlees of het zeer matig gebruikt, be­hoedt zich op die manier voor een aantal specifica of elemen­ten op geestelijk vlak, die een ander gedachteloos in zich op­neemt. Wat echter zijn geestelijk leven aangaat, wint hij slechts zo veel dat de één aan zijn ziel een gezond lichaam biedt, terwijl de an­der gemakkelijker door ziekten en wantoestanden wordt geplaagd waarvan hij de oorzaak niet weet te ontdekken.

Wanneer gij doordrongen zijt van de zuivere geest van het medelij­den en een dier niet wenst te doden, alleen opdat zijn vlees in uw eigen vlees zal veranderen, doet gij daaraan goed. Want van alles waarvan de mens als geestelijk wezen overtuigd is, zal hij niet het tegendeel doen omdat zoiets alleen maar een schadelijke invloed op hem kan hebben. Dat het eten van vlees nu helemaal verboden moet worden en als voedingsmiddel van de mens moet worden uitgeban­nen, is daarom niet nodig. Als Ik iets dergelijks zou hebben gewild, had Ik u immers lichamelijk zo kunnen toerusten dat gij, zoals bij­voorbeeld de os, de ezel, het paard niets anders zou kunnen verdra­gen dan alleen maar gras en kruiden, plantaardig voedsel of alleen vruchten.

Omdat Ik echter de mens tot heer over deze wereld aanstelde, gaf Ik hem ook een lichaam dat het hem mogelijk maakte in elk klimaat en van alle produkten te kunnen leven.

Omdat, zoals voor zich spreekt, het teveel schadelijk is, heeft de mens ook, naast het vermogen van alles te genieten, zijn verstand ge­kregen om in dit opzicht de juiste maat in acht te nemen. Ik gaf hem de middelen en de bekwaamheid ( alles te genieten ), maar daarnaast wilde Ik (in hem) ook de basis leggen om zijn lusten en begeerten te bestrijden en niet van zijn m~ag een afgod te maken!

Deze strijd, die voor Mij in geestelijk opzicht het eerste en (belang­rijkste) is, is het basisprincipe van uw vegetarisme. Het maakt uw ziel sterker door strijd, bij matig eten houdt het uw tichaam gezond, opdat het als een krachtig instrument voor de ziel dienst doet!

 

14. Over het vraagstuk van vlees als voedsel

 

Gr.]oh.Ev. V/239 De Heer: "In geval van nood kun je het vlees van elk dier eten en het zal goed voor je zijn. Want elk voedsel waarop de mens vanuit een noodzakelijke behoefte is aangewezen, is door Mij gereinigd -alleen moet hij daarbij een nog grotere matigheid in acht nemen. Het vlees van de varkens is goed; het geslachte dier moet echter heel goed leeg bloeden, vervolgens zeven dagen in zout en azijn met tijmkrui­den liggen. Daarna moet men het uit die marinade halen, moet men het goed met linnen afdrogen en het vervolgens enkele weken in de rook van goed hout en kruiden ophangen tot het helemaal hard en volledig droog wordt. Als men het dan wil nuttigen, moet men het van te voren koken in een deel water en een deel wijn met tijm en peterselie; daarmee heeft men goede en gezonde voeding op tafel; deze dieren moeten evenwel steeds in de winter worden geslacht.

Zoals dat met de varkens het geval is moet ook met de andere onreine dieren worden omgegaan, wil het vlees ervan, bij een matig gebruik, niet schadelijk zijn voor de mens. Wat evenwel voor de dieren van het land geldt, geldt ook voor allerlei gevogelte en voor allerhande zeedieren!"

 

DEEL V

 

B

 

VASTEN EN ASCESE

 

1. Het echte vasten

 

Gr.Joh.Ev. VII 185 De Heer: "Door een echt vasten en bidden tot God wordt de ziel weliswaar vrijer en geestelijker, maar niemand wordt zalig door het pure vasten en bidden, maar slechts doordat hij in Mij gelooft en de wil van de Vader in de hemel doet zoals Ik die u verkondig en ver­kondigd heb. Dat kan echter ook iedereen zonder te vasten en zon­der zich te onthouden van bepaalde spijzen en dranken.

Wie echter iets in overvloed heeft en op een waarachtige manier de naastenliefde in praktijk brengt, vast waarachtig en zo'n vasten is God welgevallig en de mens dienstig tot het eeuwige leven. Wie veel heeft, geve ook veel en wie weinig heeft hij dele ook dat weinige met zijn nog armere naaste; daardoor zal hij zich schatten in de hemelen verzamelen! Het geven is echter op zich reeds zaliger dan het nemen. Wie echter voor God waarachtig en tot het eeuwige leven van de ziel dienend wil vasten, moet uit liefde voor God en de naaste niet meer zondigen, want de zonden bezwaren de ziel zodat ze zich moeilijk tot God kan verheffen.

Wie net als de Farizeeërs en andere rijken zich te buiten gaat aan vraatzucht en doof is voor de stem van de armen, zondigt tegen het vastengebod, evenals ook elke hoereerder en echtbreker.

Als gij aangetrokken en verlokt wordt door het bekoorlijke lichaam van een maagd of door de vrouw van iemand anders, wend dan uw ogen af en onthoud u van de lust van het vlees en gij hebt hierdoor waarachtig gevast!

Indien iemand u heeft beledigd en vertoornd, vergeeft hem; ga heen en kom tot een vergelijk met hem en gij hebt hierdoor goed gevast! Wanneer gij degene die u kwaad heeft gedaan, het goede terug doet en zegent wie u vervloekt, vast gij op een waarachtige manier.

Wat de mond tot zich neemt om het lichaam te voeden en sterker te maken, verontreinigt de mens niet; maar wat uit de mond komt als laster, kwaadsprekerij, smerige woorden en vuile taal, lasterpraat, vloeken, valse getuigenis en allerlei leugens en godslastering, veront­reinigt de mens. En wie zo handelt houdt zich niet aan het waarach­tige vasten. -Want waarachtig vasten betekent zichzelf in alles ver­loochenen, de hem opgelegde last geduldig op zijn schouders nemen en Mij navolgen; want Ik Zelf ben van ganser harte zachtmoedig en geduldig.

Of iemand echter dit of dat eet om zich te verzadigen is onbelang­rijk; alleen moet iedereen erop letten dat de spijzen zuiver zijn en wel degelijk gegeten kunnen worden.

Indien gij uw lichaam lange tijd gezond wilt houden, moet gij vooral met het eten van vlees op uw hoede zijn. -Het vlees van gestikte dieren dient de gezondheid van de mens helemaal niet, omdat daar­door boze geesten in de zenuwen van het lichaam worden opgewekt. En het vlees van de als onrein aangeduide dieren kan slechts dan ge­zond genuttigd worden als het zo wordt klaargemaakt zoals Ik u reeds heb aangeduid. Wanneer gij, Mijn discipelen, in Mijn Naam er in de gehele wereld en onder allerlei volkeren erop uit zult trekken, zult gij eten wat men u zal voorzetten! Houd echter maat bij het eten en drinken, dan zult gij op de echte manier vasten. Al het andere is echter bijgeloof en een grote dwaasheid van de mensen, waarvan ze verlost zullen worden als ze het zelf willen."

 

2. Over zwelgen en ware zelfverloochening

 

Gr.Joh.Ev. I 1207 De Heer: "Het zwelgen en brassen maakt de ziel zinnelijk en ma­terieel; zij wordt overladen, en het lichaam kan niet alle afval van de ziel opnemen, en het gevolg is dat het afval in de ziel blijft. Dat be­drukt en benauwt haar, zodat zij alle middelen en wegen zoekt om het te veelopgehoopte afval te laten verdwijnen. En die wegen be­staan dan uit allerlei ontucht, hoererij, overspel en nog meer van die zaken.

Maar omdat de ziel daarvan een zekere lustprikkel ondervindt, wordt ze vervolgens steeds wellustiger en wellustiger en richt zich daarna nog meer op het zwelgen en brassen, en ze wordt uiteindelijk geheel zinnelijk en in geestelijke levenszaken volkomen duister, daardoor hard, gevoelloos en tenslotte slecht, trots en hoogmoedig.

Wanneer zo'n ziel haar geestelijke waarde op grond van de nu aan­gegeven levenswijze heeft verloren en ook noodzakelijk moest ver­liezen, en daardoor geestelijk dood is gegaan, begint zij letterlijk uit haar afval een troon op te richten, en tenslotte stelt ze er een eer in en denkt dat ze aanzien heeft vanwege haar grote hoeveelheid afval.

 

3. Verschillende raadgevingen en wenken

 

Gr.joh.Ev. IV/167 (12,14) (NO DI.2,p.480) a) De Heer tot mensen die te onpas willen vasten: "Het lichaam heeft omwille van zijn tijdelijk voortbestaan evenals de ziel voeding en versterking nodig, als ze in het inzicht en de kracht van het willen wil groeien. Een overdreven en ongegrond vasten is om die reden eveneens een dwaasheid en kan zelfs net als een te overdadig zwel­gen tot zonde leiden. Wie in de ware orde wil leven, zij matig in alles; want elke onmatigheid moet in de loop der tijd nadelige gevolgen voor lichaam, ziel en geest hebben. Eet en drink daarom heel welge­moed en wees daarbij opgewekt en dankbaar!"

 

Gr.joh.Ev. V/222 (6-7) (NO DI.2, p.480) b) De Heer: "Er zijn mensen die allerlei vastendagen streng in acht nemen, omdat ze van mening zijn hierdoor het hemelrijk te verdie­nen; zij zullen zich echter heel erg vergissen! Ik wil daarmee niet zeggen dat gij zwelgers, brassers en zuipers moet worden, maar gij moet altijd in alles matig zijn!"

 

Lao, Hfd.2 (4-6) (NO, DI.2, p.482) c) Paulus aan de gemeente van Laodicea: "Wanneer iemand zegt, leert en eist dat die en die spijs niet mag worden gegeten omdat ze volgens Mozes onrein is! -dan antwoord ik daarop: Mozes en de profeten zijn in Christus vervuld en (van de wet) bevrijd; de Heer heeft ons echter geen spijzen verboden doordat Hij Zelf at en dronk met zondaars en tollenaars en uitgeroepen heeft: "Dat wat gij eet maakt u niet onrein; maar wat uit uw hart komt als lasterpraat en begeerten, dat zal de mens steeds onrein maken!"

 

Gr.joh.Ev.VII/156 (4-7) (NO, DI.2, p.480) d) De Heer: "De mens kan zich wel helemaal van de wereld afzon­deren zoals de kluizenaars van KarmeI en Sion, die niet naar een vrouw kijken en zich schamel met wortels, bessen, wilde honing en Sint-Jansbrood voeden. Ook castreren ze zich zelfs omwille van het Rijk Gods, omdat ze dan in geen enkele verzoeking komen een ge­bod te overtreden. Maar tot welk nut en voordeel alles? ! Ik zeg het u: dat levert hen niets op en de andere mensen ook niets! Want God heeft de mens verschillende krachten, gaven en mogelijkheden niet daarom gegeven dat hij deze in een kluizenaarshut als kluizenaar verslaapt, maar dat hij overeenkomstig de geopenbaarde wil van God actief is en daarmee zichzelf en zijn naaste tot nut is! Zo heeft God tot de mens ook nooit gezegd: "Vermink je en castreer je, opdat je niet door het lichaam van de vrouw wordt geprikkeld!", maar God sprak tot Adam toen Hij hem de vrouw schonk: "Ga heen, vermeer­dert u en bewoon de aarde!" En bij Mozes staat er: "Gij zult geen ontucht en hoererij plegen, niet begeren de vrouw van uw naaste en gij zult niet echtbreken!"

De mens moet dus in de wereld werkzaam zijn en vanuit een vrije wil aan de slechte verleidingen weerstand bieden. Hierdoor wordt de ziel sterk en de kracht van Gods Geest zal haar doordringen!"

 

Gr.Joh.Ev.VII /141 (15) (NO DI.2, p.483) e)De Heer: "Indien iemand gezondigd heeft, dan moet hij met dege­ne tegenover wie hij zondigde tot een vergelijk komen, en als hij voortaan niet weer zondigt, worden hem zijn zonden ook vergeven. Maar door bidden, vasten en kastijden wordt aan niemand zijn zon­den kwijtgescholden, zolang hij daar zelf niet mee ophoudt."

 

Gr.Joh.Ev. VIII /42 (3) (NO DI.2, p.481) f) De Heer: " Weg met het in zak en as zitten, weg met het zich kastij­den en vasten, met het offeren van bokken en met alle andere tem­peloffers vanwege de vergeving der zonden; want ze hebben voor Mij niet de geringste waarde! Stel daar echter een standvastige en onwrikbare wil tegenover, waardoor gij uw leven waarlijk betert! Leg u toe op een daadwerkelijke liefde tot God en tot de naaste en met het volle geloof in God en Zijn menswording in Mij! Want al­leen dat heiligt de mens en maakt de ziel sterk in Mijn Geest, die in haar heerst!"

 

H. I /99 g) Luister! Wie heeft u het vasten opgelegd? Waarom eet je niet als je honger hebt? Heeft Jehova je dit bevolen ? Of denk je dat je God hierdoor een dienst bewijst als je, door jezelf te straffen, te vasten, tegen je eigen aard ingaat.

God heeft de mens niet geschapen om zichzelf onhoudbare, dwaze wetten voor te schrijven. Maar hij moet in overeenstemming met de goddelijke orde leven, moet naar de nodige behoefte van het lichaam eten en drinken en moet God bekennen en Hem boven alles liefheb­ben en zijn medemens als zichzelf. Zie, dat is alles wat God van jou en van u allen vraagt en Hij geeft u geen ander gebod dan dat van de liefde. Weet in je hart dat God geen vreugde schept in je dwaze knechtschap, maar alleen in je liefde en vrijheid!

 

DEEL V

 

C

 

UIT JEZUS' JEUGD

 

1. Vrolijk ochtendmaal

 

J.J Hfd.228 ...Toen alles op de eettafel stond, werden ook direct heel smakelijk klaargemaakte vissen op tafel gezet. En Cyrenius was heel erg ver­baasd dat Jozef reeds in alle vroegte zo'n hoeveelheid verse vis had kunnen krijgen. En Jozef wees naar de grote Jonatha en zei schert­send: "Kijk, als men zo'n meestervisser als vriend heeft, hoeft men niet ver te gaan en men heeft de vissen al! "

Cyrenius glimlachte toen en zei: "Ja, daarin heb je gelijk. Waarlijk, in zulke omstandigheden kan men altijd over verse vis beschikken en wel heel in het bijzonder als Hij nog in het huis vertoeft!"

En Jozef hief zijn handen op en sprak met een diep ontroerd hart: "Ja, broeder Cyrenius, en dan nog wel Hij, die wij allen nooit waar­dig zullen zijn! Hij zegene ons allen deze goede ochtendmaaltijd, welke ons kracht mag geven, onze ledematen mag versterken, en onze liefde tot Hem, de Allerheiligste!"

 

2. Het lievelingsgerecht van het kind Jezus

 

JJ. 263 (11-16) ...Allen begaven zich naar de eetkamer, alwaar het ontbijt reeds Voor de gasten gereed stond. Toen het Kind echter de vissen op tafel zag staan, glimlachte Het en liep naar Salome en zei tegen haar: "Maar wie heeft jou dan gezegd dat Ik graag vis eet? Hiermee heb je Me heel erg blij gemaakt! Want kijk, dit is vooral Mijn lievelings­gerecht! Ik eet weliswaar ook graag honingkoeken, alsook vlees­bouillon met tarwebrood, maar Ik eet toch liever vis dan alle andere gerechten."

 

3. Koude vis met olie en citroensap

 

II Hfd.215 Allen gingen weer het huis binnen en volgens de wil van het Kind gingen ze aan tafel. De drie grote vissen lagen daar nog onaange­roerd en waren intussen koud geworden; in deze toestand mogen ze meestal niet door de joden worden genuttigd. Omdat de zon echter nog niet was ondergegaan, mochten de vissen nog wel worden gege­ten; ze moesten alleen weer op het vuur worden gezet en goed ver­warmd worden.

Het Kind zei echter: "Jozef, laat dit maar zoals het is! Want van nu aan mogen de vissen ook koud worden gegeten, als ze tevoren maar zijn gebakken. Laat echter, in plaats van ze opnieuw te braden, ci­troenen en goede olie brengen en deze vissen zullen dan beter sma­ken dan wanneer ze opnieuw zouden worden gebakken!

Jozef volgde direct de raad van het Kind op en liet een grote mand citroenen en een flink vat vol verse olie brengen.

Cyrenius was de eerste die een flink stuk van de vis nam en er olie en het sap van een citroen op sprenkelde. En toen hij begon te eten kon hij niet genoeg de heerlijke smaak van de zo klaargemaakte vis roemen.

Hier glimlachte het Kind en sprak heel vriendelijk: "De Heer is de beste kok!" En men kan dan ook koude vis met citroenen en olie eten. En wel om de reden dat de koude, maar goed gebakken vis is als de toestand van de heidenen, het citroensap is als de hen ver­enigende en saambindende kracht uit Mij en olie is als Mijn Woord dat tot hen is gericht. Begrijp je nu waarom de vis, zoals op deze ma­nier bereid, beter smaakt?"

Allen waren daarop geroerd en ze verbaasden zich zeer over de wijs­heid van het Kind.

 

4. God welgevallige gasten

 

II 141 (11-24) Het Kind liet echter Cyrenius bij zich komen en sprak tot hem: "Cy­renius, veel heb je gedaan om Jozef, de reinste man op aarde, vreug­de te bereiden. Vandaag richt je een grote, heerlijke gastmaaltijd aan. Wat drie werelddelen aan goeds en edels voortbrengen is hier van­daag verenigd! Ook daarin doe je goed. Want voorwaar, door de eeuwen heen viel nergens een huis een grotere eer ten deel -als nu het jouwe! Want je hebt (in Mij) Hem nu voor je, voor wie alle he­melse machten hun aangezicht bedekken.

Maar één ding zou je hebben vergeten! Zend je dienaren uit en ze moeten allerlei armen, blinden, lammen, kreupelen en gebrekkige mensen hierheen brengen! Maak voor deze mensen ook een tafel ge­reed en onthaal ze feestelijk. En zie, dan zal alles goed zijn."

Cyrenius kuste daarop het Kind en volgde meteen Zijn raad op. En na verloop van een uur was de zaal met armen gevuld.

 

DEEL V

 

D

 

TAFELGEBED, ZEGENBELOFTE, LIEFDEMAAL

 

1. Tafelgebed

 

REL 11/254 Lieve, heilige Vader! Gij schenkt alle mensen op aarde spijs en drank. Degenen die voordat ze de spijzen tot zich nemen in hun hart tot U komen en U danken en om Uw bijzondere zegen smeken, zul­len door het eten dan ook waarachtig worden gevoed. Degenen die echter denken dat zoiets helemaal niet meer nodig is, omdat een ge­recht dat eenmaal op tafel staat toch al reeds is gezegend en dat het een bijgelovige domheid is de spijzen nog een keer nagezegend te willen hebben -hen dient ze niet tot zegen, noch lichamelijk noch geestelijk. Want men kan U niet genoeg loven, liefhebben, prijzen en U danken en de volheid van Uw zegen zal niemand tot schade zijn. -Daarom, zegen ons Uw gaven, o Gij heilige Vader!

 

2. Zegenbelofte

 

Gr.}oh.Ev. IX/II (11) De Heer raadt iemand die van een ernstige maagkwaal is genezen aan: "Vraag voor het eten God uit de grond van je hart dat Hij voor jou en alle mensen spijzen en drank moge zegenen. En Hij zal zo'n bede altijd verhoren. En elk voor de mens bestemd voedsel zal jou goed doen en zal je lichaam waarachtig voeden en sterker maken."

 

3. Liefdemaal

 

Gr.}oh.Ev. IX/166 De Heer: "Gij weet dat alle priesters -de joodse zo goed als die on­der de heidenen -bepaalde uiterlijke heiligings­ en zuiverings­middelen hebben, waarvan ze het gebruik, onder bedreiging met alle verschrikkingen en de vreselijkste tijdelijke en eeuwige straffen, aan hun aanhangers opdringen.

Ik zeg u echter: aan dit alles zal bij u in de toekomst een volledig einde komen! En Ik zal hem, die zich in Mijn Naam van zulke midde­len tot heiliging en zuivering zou willen bedienen, met toornige ogen aanzien. Het is voldoende dat gij hem, die Mijn Leer in zijn hart heeft aangenomen in Mijn Naam doopt en dat gij hem omwille van de orde een naam geeft, en Ik zal hem sterk mal(en.

Dan moogt gij ook in Mijn Naam en in Mijn Liefde hen die een le­vend geloof in Mij hebben en Mijn geboden onderhouden van tijd tot tijd, zo gij dit hebt, brood en wijn geven tot Mijn gedachtenis. ­Waar gij zo’n liefdemaal onder u zult houden, zal ook Ik onder u, bij u en in u zijn, zoals nu in levende lijve. Want het brood dat uw liefde tot Mij zal bieden, zal gelijk zijn aan Mijn lichaam en de wijn aan Mijn bloed, dat spoedig voorvelen zal worden vergoten.

Dat alleen is voor u als een uiterlijk teken voldoende, dat echter al­leen maar door de liefde waarde voor Mij zal hebben."

 

DEEL VI

 

A

 

KLEDING, RUST EN SLAAP

 

1. Kleding

 

Gr.]oh.Ev. VI /123 (17) a) God heeft de mens zonder kleding geschapen en Hij schiep de mens gelijkvormig aan Zich en God had behagen in de gestalte van de mens omdat ze in alles gelijk was aan Zijn harmonie. God wees er.~e mens ook op dat hij voor zichzelf kleding moest maken opdat hIJ daarmee zijn lichaam tegen de kou zou kunnen bescher­men. Maar daarom leerde God de eerste mens niet dat hij kleding zou maken om daarmee op een hovaardige manier te pronken.

En God leerde de mens nog minder opgesmukte kleding te maken om slechts daarin God op een waardige manier te kunne~ aanbidden. Kleed u daarom weliswaar naar uw stand, maar een­voudig, en hecht aan rok en mantel geen andere waarde dan alleen die dat ze het lichaam bedekken. Wat meer is, is uit den boze en draagt geen goede vruchten.

 

Gr.]oh.Ev. VI /128 (15) b) Sommige armen zeggen: "Heer, wij zijn niet waardig aan uw tafel te zitten en onze kleding is te schamel en smerig voor u allen die heren zijn en goed gekleed gaan!"  ,

De H~er antwoordt: "Doe wat Ik u leer, dan zal uw kleding ook spoedig beter worden! De mens is en blijft, als zijn innerlijk zich voegt naar Ml In orde, een mens ook in de meest schamele kleding "

 

Gr.]oh.Ev. I/52 c) De Heer: "Zie Maria, de moeder van Mijn lichaam! Ze heeft scho­ne witte kleding aan en draagt daarover een heel gewone blauwe schort, en ze is goed genoeg gekleed! Haar hoofd is meestal bedekt met een vierkante doek tegen de zon, net zoals bij alle vrouwen, die Mij uit Galilea en Judea zijn gevolgd, en zo passen ze bijzonder goed bij ons gezelschap."

 

d) Verbondenheid met de natuur -niet week worden!

 

Gr.Joh.Ev. III /211 (3-9) De Heer: "Vriend, Adam en zijn eerste nakomelingen hadden noch tenten noch hutten of voor alles gerieflijk ingerichte huizen. De aar­de en een schaduwrijke boom was alles wat ze hadden en ze rustten heel veel nachten onder de blote hemel en ze waren gezond en sterk. Ze vervaardigden niet eens een bedekking voor hun lichaam; een vijgeloof slinger om hun schaamte te bedekken was alles waarmee ze hun lichaam kleedden en ze bereikten een leeftijd van enkele hon­derden jaren!

Nu hebben de mensen echter elk levenscomfort uitgevonden en in plaats van een verloren paradijs er vele honderdduizenden zelf ge­maakt, en kijk, nu is een leeftijd van honderd jaar een wonder ge­worden! Kijk, de verwekelijking van de mens is daaraan schuld, waar­door ze zichzelf van de natuur van dit hemellichaam vervreemden, dat in alles de bestemming heeft de mensen te dragen, te voeden en sterk en gezond te houden!

Wees daarom Mijn vriend niet bezorgd om een slaapplaats! De goe­de en gezonde bodem van de aarde zal u allen heel goed herbergen! Wie eenmaal door slaap wordt overmand, rust op een kussen van steen heel goed uit; hindert de steen onder het hoofd hem, dan is de mens nimmer moe en heeft geen rust nodig; hij kan weer opstaan en aan het werk gaan!

Zachte bedden maken de mens week en onttrekken aan zijn lede­maten de nodige kracht. En een te lange slaap verzwakt de ziel en maakt de spieren van het lichaam slapper. Het wezen van de mens lijkt op dat van een zuigeling die de beste voeding krijgt aan de borst van de moeder. En de kinderen die lange tijd van een krachtige moe­der borstvoeding kregen -verondersteld dat de moeder zo gezond is en op een natuurlijke wijze leeft als Eva -worden sterk en de strijd met een leeuw zal hen niet vermoeien.

In dezelfde mate is ook het wezen van deze aarde een ware moeder­borst voorde mensen indien ze zich door allerlei onnodige verweke­lijkingen niet van haar vervreemden.

Mozes zei: "Eer uw vader en uw moeder, dan zult gij lang leven en het zal u goed gaan op aarde!" Daarmee duidde Mozes niet alleen op de biologische vader en de biologische moeder, maar net zo goed ook op de aarde en haar kracht die steeds nieuw leven verwekt. De mens behoort die kracht niet de rug toe te keren, maar hij moet haar werkelijk in hoge ere houden en hij zal daarvoor de zegen ontvan­gen, die Mozes lijfelijk heeft beloofd."

 

2. Rust

 

a) Rusttijden in de geestelijke wereld

 

GS 11/72 en 6 Ook de geest heeft, om krachtig te worden, tijden van rust nodig ­wat de Heer reeds bij het eerste scheppingsverhaal liet weten, door­dat Hij na de bekende zes dagen waarin Hij de schepping voltooide een zevende rustdag heeft ingesteld.

En in de tijd dat Christus leefde heeft de Heer Zelf laten zien, dat Hij na gedane arbeid net als elk ander mens heeft gerust. Daarom moeten ook de geesten hier (in de geestelijke wereld) rustperioden hebben, waarin ze zich weer sterk kunnen maken voor een nieuw handelen.

Ook hier (in de hemelen) beschikken de zaligste geesten niet over een steeds even hoge graad van innerlijke wijsheid uit de Heer, maar er vindt ook hier een verandering van de toestand plaats, die te ver­gelijken is met de toestand van activiteit en de daarop volgende toe­stand van rust. -In de toestand van activiteit is iedereen naar be­hoefte uitgerust met de diepste wijsheid van de Heer; maar in een toestand van rust heeft niemand dit nodig, maar wel ook hier een be­paalde sabbatrust in de stille, heimelijke liefde voor de Heer.

 

b) De Heer als Voorbeeld

 

Gr.Joh.Ev. IX/152 Enkele discipelen vroegen Mij: "Heer en Meester, sedert wij bij U zijn, merken wij dat Gij steeds ruim een uur voor zonsopgang, ook als het winter is, in de vrije natuur bent en dat Gij net als wij vrolijk bent over de verschijnselen in de wereld der natuur, en we hebben er reeds vaak over nagedacht hoe het kan dat Gij in de dingen en verschijnselen op een kleine vlek als deze aarde nog een welbehagen schept!"

Ik sprak: "Alles wat hier immers is, is toch Mijn eeuwige liefde, be­lichaamd voor uw ogen! Hoe zou Ik dan geen welbehagen in Mijn liefde scheppen, die toch van eeuwigheid in eeuwigheid alles in alles is?! -Dat Ik Mij echter steeds reeds in de vroege ochtend, zoals ook vaak tot in de late avond, graag in de vrije natuur ophoud heeft een dubbele reden: want in de eerste plaats moet gij daaruit Ieren dat ook in de ziel van de mens de geestelijke morgen, net als die van deze aarde, vroeg moet ontwaken en vervolgens ( dat) Ik Mij in zo'n vroe­ge ochtend in de mens net zo zal verheugen, zoals Ik Mij voor u zichtbaar heb verheugd in elke nieuwe ochtend.

En in de tweede plaats moet gij uit Mijn onafgebroken en vroege ochtendbezoeken de activiteit en de ware ijver Ieren kennen en zult gij ook hierin aan Mij gelijk zijn en de mensen aan wie gij Mijn Evangelie zult prediken daaraan herinneren. Want slechts door de ware ijver en door een vroeg bezig zijn is het voor de mens mogelijk in zichzelf het ware Rijk Gods te bereiken en het dan ook voor eeuwig te behouden. Dat Ik echter ook de avonden graag in de open natuur doorbreng, daarmee wil Ik laten zien dat de mens ook tijdens de avonden van zijn aardeleven actief moet zijn om het innerlijke levenslicht krachtiger te maken. Gij kunt daaruit opmaken dat een vrij e rust 's avonds pas dan een ware zaligheid wordt, als men reeds van de vroege ochtend tot de avond volop actief is geweest."

 

c) Ware rust en het nietsdoen

 

Gr.Joh.Ev. 1/220 De Heer: "Wat de mens zich met zijn eigen hem geschonken krach­ten niet zelfstandig verschaft, dat kan en mag God hem ook niet ge­ven zonder hem daardoor te oordelen!

Wees allen daarom niet alleen slechts hoorders van Mijn woord, maar enthousiaste daders, dan pas zullen jullie de zegeningen daar­van in je waar gaan nemen! Want het leven bestaat uit doen, en niet ui t het ongebruikt laten van de krachten waarvan het leven afhanke­lijk is, en het leven moet zelfs door de aanhoudende werkzaamheid van de gezamenlijke krachten eeuwig in stand gehouden worden; want in het 'zich ter ruste leggen' bevindt zich geen blijvend leven.

Dat bepaalde gevoel van welbehagen dat de rust jullie geeft, is niets anders dan een gedeeltelijke dood van de voor het leven nodige krachten; wie het steeds prettiger vindt om zich over te geven aan het rustende nietsdoen, vooral aan het geestelijke nietsdoen, die omarmt daardoor steeds meer de werkelijke dood, waar ook geen God hem zo gemakkelijk uit zal bevrijden!

Ja, er is ook een echte rust die volleven is, maar dat is een rusten in God en dat is het onbeschrijflijk zaligmakende gevoel van tevreden­heid over het bezig zijn volgens de wil van God. Dit zalige gevoel van tevredenheid en het duidelijke besef steeds volgens Gods orde te hebben gehandeld, is de bewuste echte rust in God, die echter volleven is, omdat die veel energie en aktie veroorzaakt.

Iedere andere rust die bestaat uit het stoppen van de levenskrachten, is echter zoals reeds gezegd, in zoverre een echte dood, als de mate waarin de verschillende levenskrachten zich onttrokken hebben aan het werk en daarmee niet meer verder gaan. ­

Zoals het lichaam echter door te veel slaap steeds meer afsterft, net zo en nog veel sterker uit zich dat bij de ziel, als ze steeds meer na­laat om volgens Mijn woord en wil bezig te zijn. Als het nietsdoen zich echter eenmaal in een ziel genesteld heeft, dan nestelt zich daar ook de zonde; want het nietsdoen is niets anders dan eigenliefde, die iedere bezigheid voor iemand anders des te meer ontvlucht, omdat ze in wezen niets anders wil dan dat alle anderen ten behoeve en ten nutte van haar zullen werken! Vermijdt daarom vooral het niets­doen; want dat is het echte zaad voor alle mogelijke zonden!

Na gedane arbeid is een matige rust goed voor de ledematen, maar een overmatige rust is slechter dan helemaal geen rust."

 

d) Lof der werkzaamheid

 

Gr.Joh.Ev. 1/221 De Heer: "Alleen voortdurende werkzaamheid voor het algemeen welzijn van de mensen is goed! Want al het leven is een vrucht van de voortdurende en onvermoeibare activiteit van God en kan daar­om slechts door ware werkzaamheid in stand gehouden worden en voor de eeuwigheid bewaard blijven, terwijl uit het nietsdoen alleen maar de dood voor de dag komt en komen moet.

Leg je handen op je hart en besef, hoe het steeds maar door dag en nacht werkzaam is! Alleen van die werkzaamheid hangt het leven van het lichaam af; als het hart echter eens stil gaat staan, is het ­denk Ik -met het natuurlijke leven wel gedaan! Zoals echter de rust van het lichamelijke hart duidelijk de dood van het lichaam is, zo is ook de vergelijkbare rust van het hart der ziel, de dood van de ziel!

Het hart van de ziel heet echter 'liefde', en het kloppen van dit hart uit zich in de echte en complete werken der liefde. Het voortdurend uit liefde handelen is derhalve de nooit moe wordende polsslag van het hart der ziel. Hoe vlijtiger dat zielehart slaat, hoe meer leven er in de ziel komt, en als zich daardoor een voldoende hoge levens­energie in de zielontwikkeld heeft, zodanig, dat deze de goddelijke, allerhoogste levensenergie evenaart, dan wekt zij het leven van de goddelijke geest in zich op. Deze geest, die puur leven is, omdat hij de onvermoeibare hoogste activiteit zelf is -vloeit dan in de hem door de werken der liefde geheel gelijk geworden ziel, en dan is het eeuwige onvergankelijke leven in de ziel volledig begonnen! Zie je, dat is nu allemaal het gevolg van werkzaamheid, maar nooit van luie rust! Ontvlucht daarom de rust en zoek de volle werkzaamheid, en je loon zal het eeuwige leven zijn!

 

e) Meditatie en innerlijke zelfbeschouwing

 

Gr.Joh.Ev. 1/224 De Heer: "Waarlijk. Ik zeg jullie: Er is voor een mens niets heilzamer dan zo nu en dan zichzelf innerlijk te onderzoeken! Wie zichzelf en zij n krachten ontdekken wil, moet zich meermalen zelf onderzoeken en innerlijk bekijken."

Enigen weten echter niet hoe ze een begin moeten maken met de innerlijke zelfbeschouwing, en vragen dat aan Mij. Dan zeg Ik: "Rust en denk in stilte goed na over jullie doen en laten, over de jullie welbekende wil van God, en of je deze hebt opgevolgd tijdens de ver­schillende periodes van je leven. Op deze manier heb je je innerlijk onderzocht en daardoor bemoeilijk je het binnendringen van de sa­tan in jezelf steeds meer. Want deze probeert met al zijn energie om de innerlijke zelfbeschouwing van de mens, door middel van allerlei nietszeggende begoochelingen te verhinderen. Want als de mens eenmaal door oefening wat vaardigheid heeft verkregen in de be­schouwing van zijn innerlijk, dan ontdekt hij in zichzelf ook heel gemakkelijk en heel snel welke valstrikken de satan voor hem heeft opgezet, en dan kan hij deze behoorlijk onklaar maken en vernieti­gen en tijdig maatregelen nemen tegen alle toekomstige valsheid van deze vijand.

Jullie weten nu waaruit de innerlijke zelfbeschouwing bestaat. Doe daarom van nu tot aan de middag in stilte zo'n oefening en laat je intussen door geen uiterlijke gebeurtenis storen!"

 

f) Ware sabbatviering

 

GS 11/76 'Gij zult de sabbat heiligen'. -Wat wil dat zeggen? -Wanneer is het eigenlijk sabbat? Op aarde geldt dat men op de als sabbat aangegeven feestdagen ab­soluut geen knechtelijke arbeid mag verrichten, waaronder alle be­roepsarbeid moet worden begrepen. Het is echter wel toegestaan festiviteiten te organiseren en op te voeren, te spelen en als de hei­denen te dansen.

-Het is aan te raden één dag voor sabbat te vasten om op de sabbat­dag des te beter en meer te kunnen zwelgen. -Daarom is het de gastheer ook toegestaan zijn spijzen te verkopen. Dat betekent der­halve op een rechtschapen manier de sabbat heiligen. -Alleen mag er geen arbeid op het veld en op de akker worden verricht die niet gezegend is; al het andere is op de sabbat geoorloofd.

De Heer heeft echter laten zien dat men ook op de sabbat heel ge­voeglijk kan werken en iets goeds tot stand kan brengen. Wanneer echter de Heer Zelf op de sabbat heeft gewerkt, dan geloof ik dat elk mens over meer dan voldoende bewijs beschikt om te weten dat on­der 'heiliging van de sabbat' iets heel anders moet worden verstaan dan niet te werken, noch iets ter hand te nemen wat nuttig en vrucht­baar is.

Wat wordt echter bijgevolg onder sabbatsheiliging verstaan? Wat is de sabbat? Ik wil het u heel in 't kort zeggen: de sabbatdag is noch de zaterdag noch de zondag noch de een of andere, andere dag in de week of in het jaar, maar hij is niets anders dan de dag van de Geest in de mens, het goddelijk licht in de menselijke geest, de opgaande zon van het leven in de menselijke ziel. Dat (alleen) is de levende 'dag van de Heer' in de mens, die hij voortdurend meer en meer moet herkennen en heiligen door al zijn handelingen die hij verricht uit liefde voor God en vandaar ui,t uit liefde voor zijn naaste.

Omdat de mens echter deze heilige rustdag van de Heer in de drukte van de wereld nooit kan vinden, moet hij zich echter uit de wereld terugtrekken en deze dag van het leven, van de heilige rust Gods, in zich zoeken.

Daarom was ook aan het volk der Israëlieten opgedragen tenminste één dag in de week ervoor te bestemmen zich van wereldse zaken te onthouden en deze dag alleen naar het leven in zich te zoeken. Maar men beschouwde de wet louter uiterlijk, materieel en langs deze weg kwam men tenslotte zo ver dat men niet eens de Heer van de sabbat herkende, Hem, de heilige Vader, toen Hij, door onbeschrijfelijk grote liefde gedreven, tot Zijn kinderen op aarde kwam!

Ik bedoel, uit deze woorden zou het u volledig duidelijk kunnen zijn wat dus onder de 'heiliging van de sabbat' begrepen moet worden en hoe deze in stand dient te worden gehouden.

En tegelijkertijd zou het u ook duidelijk kunnen zijn of uw zondags­heiliging wel naar waarheid de indruk van een sabbatheiliging maakt, of men door middel van een kerkdienst van een uur, gevolgd door louter werelds vermaak wel tot de innerlijke, eeuwig levende rustdag van de Heer kan geraken ?

 

3. Slaap

 

a) Nachtrust op ligstoelen

 

Gr.Joh.Ev. V/169 De Heer: "Ik zeg u in lichamelijk medisch verband dat de mensen hun leven met ruim een derde zouden verlengen indien ze in plaats van hun platte bedden voor zichzelf goede rustbanken en ruststoelen zouden klaarmaken, op de manier zoals je ze hier ziet! Want met de horizontale slaapplaatsen heeft de bloedsomloop tussen dag en nacht onder een te sterke verandering te lijden, waardoor alleen al voortijdig allerlei hindernissen in de spijsverteringsorganen en voed­selorganen optreden. Maar als op deze manier (op ruststoelen) de nachtrust wordt doorgebracht, zal alles vele jaren zonder moeilijk­heden in goede orde verlopen.

Abraham, Isaäk en Jakob sliepen allen slechts in bepaalde rust­ en leunstoelen, ze kenden geen horizontale slaapplaats en ze bereikten daarom een zeer hoge leeftijd terwijl hun zielover alle krachten bleef beschikken. Toen later de mensen daar echter niet meer op let­ten, leefden ze meer dan twee keer zo kort.

Deze horizontale houding is echter het meest nadelig voor zwangere vrouwen; want in de eerste plaats worden daardoor de kinderen al in het moederlichaam misvormd en verzwakt en ten tweede vloeien hun zware bevallingen meestal voort uit de horizontale houding. ­Dit zij u om gezondheidsredenen gezegd! Wie zich hiernaar zal richten, zal er de lichamelijk goede gevolgen van merken.

Dan moet gij in de zomer ook, indien mogelijk, meer in de open na­tuur dan in de vertrekken en bedompte hutten doorbrengen -gij zult de goede gevolgen ervan al gauw merken! Alleen in de winter kan men de matig verwarmde, maar steeds schone en droge vertrek­ken gebruiken. Wie aldus leeft in overeenstemming met de oorspron­kelijke orde en verder met spijzen en drank nuchter leeft, zal weinig met artsen en apotheken te maken hebben."

 

b ) Over het droomleven

 

Gr.Joh.Ev.111 /135 (3-5) De ziel draagt als een wereld in het klein alles in zich wat de aarde in hoge mate in en op zich bevat en omvat. Waar nu de zintuigen van het lichaam in de slaap als het ware dood en inactief rusten, schouwt de ziel, die niet kan slapen en ook niet sterft, uit de materiële voor­stellingen het ene na het andere in zich, wekt deze op momenten tot leven en klaart op als ze met iets moois en aangenaams in aanraking is gekomen. Is de ziel echter met iets slechts en lelijks in aanraking gekomen, dan wordt ze ook in de droom angstig en doet ze veel moeite het verschijnsel dat haar stoort door middel van een volle­dige terugkeer in haar stoffelijk lichaam kwijt te raken. Wat een ziel in zo'n eerste graad van geestelijk schouwen in een droom ont­waart, is dan weliswaar geen objectieve, maar slechts een lijdende, subjectieve realiteit zonder samenhang. Want ze schouwt hier slechts op de (haar eigen) materiële manier haar eigen wereld con­glomeraat en is daarbij gedeeltelijk actief en voor een deel passief.

 

Gr.Joh.Ev. 1/37 De Heer: "Wat de ziel in de droom schouwt, dat is afhankelijk van haar aard. Is de ziel bezig met het ware en goede, wat Ik jullie leer om te geloven en te doen, dan ziet zij in de droom ook het ware en kan daaruit het goede voor het leven halen; is de ziel echter bezig met het verkeerde en boze, dan zal ze in de droom ook het verkeerde zien en daar het boze uit maken.

Of de zielook begrijpt wat ze in de droom ziet, dat is natuurlijk een heel andere zaak. Want net zoals jullie niet alles opnemen en begrijpen wat je ziet in de buitenwereld waarin je overdag leeft, zo begrijpt de zielook niet alles wat ze in háár wereld ziet.

Als in jullie echter de geest opnieuw wordt geboren, zoals Ik dat in Jeruzalem aan Nicodémus heb uitgelegd toen hij 's nachts bij Mij kwam, dan zul je alles in je opnemen en begrijpen en geheel en al doorleven."

 

c) Dromen en hun betekenis

 

Ed Hfd.67 De meest gebruikelijke en iedereen bekende visioenen zijn de nach­telijke dromen. Men kan hier de vraag stellen: Wie droomt er eigen­lijk en wat stellen de beelden van de droom voor?

In de gewone slaap droomt enkel en alleen de ziel en dit dromen is niets anders dan een verward schouwen van de ziel in haar eigen om­standigheden, waarin echter geen samenhang bestaat, maar wat min of meer te vergelijken is met de beelden zoals die in een zogenaamde caleidoscoop bij elke beweging veranderen en nooit als één en het­zelfde beeld tevoorschijn komen.

Dit zonder enige samenhang zien van omstandigheden en toestan­den vindt z'n oorzaak hierin dat de ziel zelf niet in verbinding staat met zowel de buitenwereld als ook in het bijzonder met haar geest. Dit soort visioenen hebben voor de ziel geen ander nut dan enkel en alleen dat ze zich na zo'n droom nog kan herinneren hoe het er in een absolute toestand met haar voorstaat. Wanneer zij de dromen samenvat, ja waar mogelijk zelfs opschrijft, kan de ziel daaraan een goed beeld van haarzelf ontlenen; want de dromen laten haar zien hoe ze in zichzelf is, wat haar belangrijkste begeerten en haar strevingen zijn, en hoe trouwens haar algehele toestand is en eruit zal zien als ze volledig los van het lichaam is.

Dit soort dromen worden noch door uit de hel afkomstige geesten en nog minder door hemelse geesten in de ziel teweeggebracht, maar het zijn geheel eigen scheppingen van de ziel, die ze zich nu eens wel dan weer minder, soms helemaal niet herinnert; bij een nog volledig natuurlijk mens hangt het er hoofdzakelijk van af hoe het met zijn zenuwgeest is gesteld. Neigt hij zich meer tot de ziel, dan zal de mens zich bijna elke droom precies herinneren; voelt hij zich echter meer tot het lichaam aangetrokken en is hij gewoonlijk in de slaap daarmee verbonden dan zal de mens zich ook weinig of zelfs niets van zijn dromen herinneren -wat gewoonlijk bij die mensen het geval is die erg zinnelijk en puur materialistisch zijn.

Maar geheel anders staat het met bepaalde heldere dromen, waarbij het voor de dromer lijkt alsof het beeld van de droom werkelijkheid is, zodat hij daarna bij het ontwaken nauwelijks kan zeggen of het om een droom of om de werkelijkheid gaat. Dergelijke visioenen of dromen behoren niet tot de ziel, maar tot de geesten die haar omge­ven of deze nu goed of boosaardig zijn. Gaat het om boze geesten, dan zal de ziel en door haar ook haar lichaam, volledig uitgeput uit zo'n droom ontwaken; zijn deze visioenen echter het werk van goe­de geesten, dan zullen lichaam en ziel gesterkt ontwaken. Beide soorten visioenen zijn alleen maar nuttig voor de ziel en brengen haar geen schade toe; in de slechte visioenen moet ze een waarschu­wing zien, uit de goede visioenen kan de ziel kracht putten. Deze visioenen worden daarom zo sprekend omdat de geesten die ze in het leven roepen allereerst de zenuwgeest van zijn materiële dienst losmaken en het met de ziel verbinden. In zo'n toestand kent de ziel een natuurlijk gevoel omdat ze in een samenhang met haar zenuwgeest verkeert en om die reden krachtiger is om de sterkere beelden, die van grotere betekenis zijn, in zich op te nemen en te be­houden.

Tot deze groep van innerlijke visioenen behoort ook het zien van de somnabulen (slaapwandelaars) alsmede het schouwen in de zoge­naamde zwavel-ether-narcose. Deze visioenen hebben om die reden ook reeds in zichzelf een bepaalde samenhang en een bepaalde orde omdat hier de ziel door de haar omringende geesten reeds een mee; 'klare wijn' wordt ingeschonken. In zulke visioenen worden door de geesten niet zelden aan de ziel toekomstige gebeurtenissen getoond; voor de geesten is dit niets bijzonders omdat ze de orde der dingen kennen, waarin ze onherroepelijk op elkaar moeten volgen en om­dat ze zelf de makers van deze orde zijn.

Dit (soort) visioen heeft met andere woorden ook het een en ander te zeggen. Niemand moet het echter, zoals eens de heidenen, voor een zogenaamd onveranderlijk fatum (lot) houden; want ondertus­sen behoort desalniettemin niemand nadelig in zijn wilsvrijheid te worden beïnvloed. Wil iemand in ernst iets anders dan wat de gees­ten hem in dit visioen hebben laten zien, dan hoeft hij zich alleen maar tot Mij te richten of de zaak anders mag worden en zij verandert ook, als hij maar gelooft en erop vertrouwt, want Ik alleen kan alle dingen op elk moment veranderen. Om die reden moet niemand te zeer vanwege zulke niet zelden voorkomende visioenen schrikken, want zijn ze goed dan hoeft niemand ervoor te schrikken en zijn ze slecht, dan is het mogelijk dat er een verandering in optreedt. Natuur­lijk, wie er evenwel vast in gelooft en Mij tot niet meer kracht in staat acht dan zijn visioen, mag er van uitgaan dat het zo zal plaatsvin­den. Het menselijk gevoel is echter wel zo zwak dat het reeds uit de zeer simpele dromen graag en vaak vol vertrouwen allerlei toekom­stige gebeurtenissen afleidt, en de mensen hebben reeds zekere regels opgesteld, dat na bepaalde dromen bepaalde dingen moeten gebeu­ren; zo'n uitleg naar opgestelde regels van dromen en de bepaalde ge­volgen ervan is natuurlijk net zo dom als hij die de regels ervoor heeft opgesteld.

Deze beelden die zich in de droom aan de ziel voordoen zijn ( echter) welovereenkomsten met de toestand van de ziel, maar geenszins voorspellingen van toekomstige gebeurtenissen.

Ziet, een dergelijk geloof is dan een kwaad dat aan de ziel schade kan toebrengen omdat de ziel zich hierdoor kan gewennen vanwege zulke dingen het vertrouwen in Mij helemaal te laten varen!

Ofschoon zulke simpele dromen enkel en alleen met de ziel te ma­ken hebben, hebben de domme uitleggingen daarvan te maken met geestelijk gespuis. Dit bekruipt bij zulke gelegenheden het vlees zoals de bromvliegen een mesthoop, zuigt daaruit zulke psychische droomvisioenen en bepraat dan de ziel met zulke onnozele waarzeggerijen, die op zich niets anders dan afval van zulke slechte geestelijke bromvliegen zijn.

 

d) Over het slaapwandelen

 

Ed pag.244 Het slaapwandelen wordt veroorzaakt rond de periode van de volle maan door het intenser worden van het magnetisch fluïdum van de aarde. Als de maan in het volle licht van de zon staat drijft het (van de maan terug stralende) licht het magnetische fluïdum in zekere zin weer naar de aarde terug, waardoor de aarde er dan mee wordt over­spoeld. En mensen die door verschillende inwerkingen van hetzij het water de lucht of het voedsel in hun bloed meer metaal hebben, bezitten dan het natuurlijk vermogen juist dit terugstromende fluï­dum geleidend op te nemen.Als hun zenuwen dan op die manier hiermee zijn gevuld en hinder­lijk op de ziel beginnen te drukken, ontwaakt deze of ze maakt zich veeleer los van haar lichamelijke banden en wil zich van het druk­kende lichaam ontdoen.

Het lichaam beschikt daarnaast over een bijzonder karakteristieke zenuwgeest, die zeer sterk verwant is met in de eerste plaats het magnetisch fluïdum, in de tweede plaats echter net zo.sterk ver:want met de ziel, die juist door deze zenuwgeest met het lichaam is verbonden en ermee overeenstemt. Wanneer de ziel zich nu uit de voe­ten zou willen maken, wekt ze ook de nauw met haar verbonden zenuwgeest op, en deze vanzelfsprekend het lichaam, en op die manier kan dan het zogenaamde slaapwandelen plaats­vinden; het lijkt alsof drie mensen die aan elkaar zijn vastgebonden achter elkaar aan gingen. De geest blijft echter in de ziel, daar­om is hij ook actief. Wanneer zo'n slaapwandelaar zijn blik naar de maan richt en vaak op daken en kerktorens klimt gebeurt dat omdat hij zich boven de magnetisch geladen diepte van de aarde wil ver­heffen, zodat hierdoor de enorme overvloed aan dit fluïdum af­neemt, opdat vervolgens het lichaam weer in staat zou zijn door middel van de zenuwgeest zijn ziel samen met de geest weer op te nemen en te herbergen. Wanneer het lichaam nu weer vrij is ge­worden, draagt de ziel het door de zenuwgeest weer naar de oorspronkelijke plek terug en verenigt zich daar weer volledig met het lichaam.

 

DEEL VI

 

B

 

LEEFTIJD, STERVEN, DOOD

 

Gr.Joh.Ev. VIII /16 (11­ 13) De Heer: "Bewandelt voortaan de wegen die Ik u getrouw heb ge­toond, dan zult gij weinig hoeven te lijden en uw heengaan van deze wereld zal niet moeilijk zijn! Alleen zij die door allerlei typisch we­reldse zaken hun ziel te sterk in hun vlees hebben laten opgaan, zul­len aan het eind van hun leven meestal door bitter lijden worden ge­kweld; want zo'n ziel moet, opdat ze niet volledig in haar vlees ten onder gaat, met groot geweld daarvan worden losgemaakt en dit moet dan ook in het lichaam grote pijn teweegbrengen. En dat is nog goed voor de ziel, omdat ze door de pijn en het lijden van haar vle­selijke lusten wordt gereinigd en daardoor in het hiernamaals gemakkelijker vooruitkomt op haar weg naar het geestelijk leven.

Geheel wereldse mensen echter, die in geen God geloven en daarbij toch tot op hoge leeftij d gezond blijven en aan het eind van hun leven ook een snelle en pijnloze dood sterven, hebben het loon van hun leven ook reeds op deze wereld ontvangen en voor hen valt in het hiernamaals moeilijk nog iets te verwachten."

 

2. Over de doodsangst

 

Gr.Joh.Ev. IV/127 (1,3,6-8) a) De Heer: "Het ontstaan van iets, van een ding, een wezen of juist van een mens vrolijkt de mens op, maar het zichtbare sterven, het zich oplossen, vooral als het de mens betreft, heeft op zich weer iets droevigs dat elk menselijk gevoel steeds met weemoed vervult. Ik vraag echter: ja, waarom is dit dan het geval als de mensen toch nog enig geloof hechten aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel? Allereerst komt deze droefheid voort uit de vrees voor de dood.

Is een ziel eenmaal volledig wedergeboren en heeft ze haar weg in een waarachtig leven gevonden, dan is natuurlijk al het verdriet en de loze vrees voor het sterven en aftakelingsproces verdwenen; maar bij zielen die nog niet de ware innerlijke levensvoltooiing hebben bereikt, blijft nog altijd iets aanwezig van het verdriet om hun gestor­ven naaste en in hen zelf blijft nog altijd iets achter van de vrees voor de dood waarvan ze op deze wereld slechts dan volledig vrij zijn als hun ziel in hun geest en de geest in haar groot is geworden.

Zoals echter in een trage ziel steeds een grote vrees voor elke ernsti­ge en voortdurende activiteit huist, zo komt in de zielook uit dezelf­de bron de vrees voor de dood voort, ja zelfs voor een tamelijk ge­vaarlijke ziekte.

Gij zult ook reeds vaker in de gelegenheid zijn geweest om te erva­ren dat erg ijverige en werkzame mensen lang niet zo'n grote vrees voor het sterven hebben als mensen die het werk schuwen en daarbij meer belust zijn op een goed luxueus leventje; en deze angst verdwijnt niet voordat zulke zielen een werkelijke bezigheid hebben opgepakt. Gij denkt natuurlijk dat deze angst alleen maar een gevolg is van de onbestemdheid aangaande de kennis omtrent het hiernamaals. Ik zeg het u allen echter: deze angst is alleen maar een gevolg van de diep wortelende traagheid van de ziel en omdat de ziel heimelijk vermoedt dat met het wegvallen van het lichaam haar voortbestaan zeer actief zal zijn, is ze hierover ontroostbaar en wordt ze door een soort koorts bevangen, waaruit dan ook een soort onzekerheid over het toekomstig voortbestaan blijkt."

 

Gr.]oh.Ev. VI /133 (6-7) De Heer:"Zodra een ziel begint de ware God als buiten haarzelf zijn­de te kennen en door het gevoel van haar liefde tot Hem, Hem echt reëel waar te nemen, is ze reeds vrij van de banden van de goddelijke almacht, en zij behoort dan ook steeds meer haar zelf toe en is bijge­volg zelf de schepster van haar eigen zijn en leven en daardoor tot in alle eeuwigheid een onafhankelijke vriendin van God. Als het echter zo is, dan verliest het werkelijke wezen in feite immers helemaal niets, als van dit wezen het verder nergens toe dienende lichaam wordt weggenomen, opdat het sneller zijn uiteindelijke bestemming kan bereiken."

 

Gr.]oh.Ev. V/133 (7-8) c) De Heer: "Wie zou de dood moeten vrezen als hij in grote helderheid het eeuwige leven in zich draagt en in zichzelf volkomen heer over het leven is geworden en heel duidelijk weet dat degenen die wel het lichaam kunnen doden beslist niet meer in staat zijn aan de ziel en haar eeuwige levensgeest schade te berok­kenen. Met het wegvallen van het lichaam behaalt de ziel voor altijd een nooit uit te drukken overwinning, waartegen alle schatten van deze aarde nooit op kunnen wegen! -Wie dit in zichzelf als een diep besef aangaande de grondslag van het leven ervaart, hoeft toch geen vrees voor de dood van het lichaam te hebben?!"

 

Gr.]oh.Ev. VI/68 (1-4) d) De Heer: "De vrees voor de dood van het lichaam vindt eigenlijk niet z'n oorzaak in het onbestemde bewustzijn van het leven van de ziel nadat het lichaam er niet meer is, maar veeleer in de liefde voor de wereld en in de eigenliefde. Door deze beide vormen van liefde wordt de ziel steeds meer één met het lichaam en het gevolg daarvan is dat ze juist daardoor het gevoel van het sterven, van het vergaan, heengaan steeds meer maakt tot iets wat van haar zelf is en daardoor leert ze allerlei angst en vrees kennen.

Zie de oervaderen van de mensen van deze aarde kenden geen vrees voor de dood van het lichaam, maar verlangden er vaak naar dat ze bevrijd zouden worden van het gebrekkig geworden lichaam!

Ze hadden vanwege hun Gode welgevallige levenswandel van tijd tot tijd helderziende blikken en gezichten in het hiernamaals en had­den zich zo een helder en waar bewustzijn over het leven van de ziel na het afsterven van het lichaam eigen gemaakt. Maar in deze tijd is immers bijna elk geloof in God bij de mensen gedoofd! Waar­uit zou bij de mens het heldere bewustzijn van het leven van de ziel na de dood van het lichaam nog voortkomen ? ! -Waar men reeds algemeen twijfelt aan het fundament van het leven is het toch niet verwonderlijk dat men over het voortbestaan van de eigen ziel na de dood van het lichaam in grote twijfel verkeert."

 

Gr.Joh.Ev. XI 130 (9-18) e) De Heer: ...Toen we alleen waren zei Raël tegen Mij: "Heer en Meester, ik ben een zondigmens die het niet waard is dat Gij met Uw voet dit huis heiligt; maar ik weet ook dat Gij bovenmatig barmhar­tig zijt en mij daarom alle tot nu toe begane dwaasheden in mijn le­ven zeker zult vergeven als ik U diep uit mijn hart daarom vraag. En derhalve vraag ik U, Heer en mijn God, allereerst daarom: dat Gij ml] n grote zwakheden niet aanziet en dat Gij mij wilt vergeven waar­in ik ooit bewust en onbewust heb gezondigd!"

Ik sprak: "Raël, al je zonden zijn je allang vergeven; want Ik ben geen God die straft, maar een God van Liefde. Hoe zou Ik dus over iets toornig kunnen zijn wanneer het een mens, zoals gij bent, ernst is met zo'n vraag zoals jij die naarvoren brengt?! Ik ben echter in de wereld gekomen om de grote last van de zonden, die de mensen in hun grote blindheid op zich laden, te verdelgen en voor hen de weg naar de grootste gelukzaligheid vrij te maken. Maak je daarom geen zorgen maar om je zonden, 't meest die van vroeger, die bij het heen­gaan van deze aarde met je mee zullen gaan, zoals ook de goede wer­ken je zullen vergezellen! Ze zijn door Mijn Liefde uitgewist! -Zeg echter wat je nu nog bedrukt; want er is iets wat voor jou bijzonder belangrijk is, waarom je in 't geheim met Mij wilt spreken!"

Raël sprak: "Heer en Vader, ik dank U uit het diepst van mijn hart voor Uw woorden! In mij leeft nu nog sterker de wens, die mij beziel­de, sedert ik U heb gezien. Zie, ik ben oud, mijn lichaam is broos en kan nauwelijks meer behuizing aan mijn ziel bieden! De hoop de uit­verkorene van God nog te kunnen zien, heeft dit vermoeide li­chaam tot nu toe staande gehouden, en nu deze hoop in vervulling is gegaan, vraag ik U Heer en Vader: laat Uw knecht in vrede ten grave dalen opdat hij voor Uw Rijk, dat hij nu met eigen ogen heeft aanschouwd, een krachtiger instrument kan zijn dan thans met dit lichaam nog mogelijk is! Zou ik onder Uw ogen kun­nen sterven, dan zou ik voorzeker de dood niet smaken en veilig en vredig het Rijk binnengaan dat Gij ons beloofd hebt!"

Ik sprak: "Raël, deze wens draag je reeds lang in je hart en je moest er ook daarom uiting aan geven opdat je zielook van deze laatste druk bevrijd wordt. Wat betekent de dood van de mens eigenlijk? Niets anders dan dat de rijpe vrucht van de boom valt; dit vallen ge­schiedt ook als vanzelf, zonder enig toedoen van de vrucht. Is de mens in zijn innerlijk wezen zodanig gelouterd om als rijpe vrucht beschouwd te worden, dan zal het zich losmaken van de rijpe ziel van de stam, het lichaam, ook zonder enige dwang geschieden. Dit moment treedt echter bij de mens, die volgens Mijn wil heeft geleefd, aldus op dat hij ook zonder Mijn tegenwoordigheid geheel zonder pijn, ja zelfs met de meest blijmoedige gewaarwordingen, van dit aardse bestaan overgaat in het geestelijk leven.

Jij hebt echter, alhoewel je niet aan het leven hangt, een bepaalde bezorgdheid voor dit moment en je denkt, gesterkt door Mijn aan­wezigheid, heel makkelijk dit, naar het jou schijnt, onaangename keerpunt te nemen. Ik zeg je echter dat je ook deze vergeeflijke men­selijke zwakheid moet overwinnen, opdat je geloof dat jou tot nu toe heeft behouden en waardoor je deze hoge leeftijd bereikte daarmee nog krachtiger worde; want het geloof in Mij moet immers het beste en enige middel zijn om alle dreigende verschrikkingen van de dood te overwinnen.

Is de mens tot volledig geloof gekomen en heb Ik hem ingegeven dat voor hem het moment is gekomen zich te ontdoen van de banden van het vlees omdat hij zijn aardse taak heeft volbracht, dan zal Ik hem zelfs de kracht schenken om zichzelf van de ketenen te bevrij­den en hij ontslaapt voor de ogen van de zijnen zacht in vrede. Dat is de dood zoals hij moet zijn, maar slechts in uitzonderingsgevallen kan optreden, omdat de mensen het moment van het sterven meer vrezen dan al het andere en niet door natuurlijke slijtage, maar door gewelddadige vernietiging van het lichamelijk organisme de over­gang veroorzaken. Een verkeerde manier van leven is daarom ook de oorzaak van de vele ziekten die met de eigenlijke dood niets te maken zouden moeten hebben, omdat het sterven niet door deze ziekten be­paald dient te worden, maar omdat de ziel daar helemaal rijp voor is. Jij, Mijn Raël, vat dit daarom niet zó op dat Ik je een wens weiger, als Ik je zeg: leef nog enige tijd! Vat dat niet op als een straf, maar oefen je ook nog om deze laatste rest van het toegedaan zijn aan het aardse te delgen om met Mij verenigd Mijn Rijk binnen te gaan!"

 

3. Over de zelfmoord

 

Gr.Joh.Ev. VI/162 (11),163 (2) a) De Heer: " Wat baat het de mens als hij met dit aardse leven de hele wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan zijn ziel ?! Wat kan zo'n mens dan geven om zijn ziel te verlossen?! Daarom dient de mens dit stoffelijk leven alleen daartoe te benutten om daardoor het eeuwige leven van de ziel te winnen. Stelt de mens zijn stoffelijk le­ven niet in dienst daarvan, dan is hij er zelf schuld aan dat hij het leven van zijn ziel verliest of het tenminste zó verzwakt dat de ziel als gevolg daarvan aan gene zijde zeer lange tijd nodig heeft om tot zichzelf in te keren, zodat ze vervolgens in staat is over te gaan tot een wat helderder en beter leven vanuit de geest."

Een Oudste: "Heer, ik heb er veel over nagedacht hoe men het stof­felijk leven niet zou liefhebben, maar veeleer zou moeten verachten en mijden om daardoor het leven van de ziel te winnen en te behou­den. Zoveel is me nu wel duidelijk geworden. Maar ik zit toch nog met een punt dat mij niet helemaal duidelijk is. Er bestaan mensen die ware aartsvijanden van hun eigen leven zijn en als ze er om de een of andere reden genoeg van hebben beroven ze zich van het le­ven. Met name deze mensen zouden toch het leven van de ziel moe­ten winnen! -Wat is Uw opvatting hierover?

De Heer: "Heeft God hun het stoffelijk leven dan daarom gegeven opdat ze het zouden vernietigen? ! Het stoffelijk leven is het door God aan de mens gegeven middel waarmee hij het leven van de ziel voor eeuwig kan en moet winnen. Welnu, als hij echter dat middel tevoren vernietigt, waarmee zou hij dan het leven van de ziel moeten behouden en eigenlijk tevoren moeten winnen?! Ik zeg je: zelf­moordenaars -als ze tenminste niet krankzinnig zijn -zullen heel moeilijk of zelfs ook nimmer het rijk van het eeuwige leven bezitten! Want wie eenmaal zo'n vijand van zijn leven is, in hem bestaat geen liefde voor het leven; een leven zonder liefde is echter geen leven, maar betekent de dood."

 

Gr.Joh.Ev. IV/152 (1,6-8,10-12) b) De Heer: "Als iemand zich het leven beneemt omdat hij door ie­mand anders te zeer in zijn grote hoogmoed werd vernederd en hij geen mogelijkheid ziet daarvoor wraak te nemen, is dat de ergste vorm van zelfmoord met voorbedachte rade. Zo'n zelfmoord kan aan een ziel nooit meer volledig goed gemaakt worden.

Duizenden en nog eens duizenden jaren zullen nodig zijn om zo'n ziel weer enigszins een omhulling van haar dorre, van elke liefde ver­stoken schijnledematen te geven, laat staan een incarneren van haar gehele wezen; want incarnatie is immers juist een resultaat van liefde en wekt ook weer liefde op.

Daarnaast bestaan er mensen die vanwege een vrouw zelfmoord ple­gen; ook zulke zelfmoordenaars zullen eens heel moeilijk tot een voltooiing van hun leven kunnen komen.

Vervolgens bestaan er zelfmoordenaars die in het geheim een grote misdaad hebben begaan, waarop, daarvan zijn ze zich bewust, een uiterst smadelijke en pijnlijke doodstraf staat. Ze weten dat hun mis­daad openbaar moet worden. Wat gebeurt er dan gewoonlijk? Zo'n geniepige misdadiger raakt door zeer grote angst en terechte gewe­tensnood tot de grootste en donkerste wanhoop en wurgt zichzelf. Zo'n ziel verschijnt aan gene zijde in het skelet van haar voor­creaturen. Kortom, wanneer een ziel eens, meestal op grond van een slechte opvoeding, ontbloot is van elke liefde, ook van die voor zichzelf, dan is ook de gehele ziel doordrongen van de hel als de ergste vijand van het leven, en wordt daardoor in zich zelf een vijand van het eigen leven en zijn, en zal steeds pro­beren op de een of andere pijnloze wijze dat te vernietigen! Bij zo'n totale vijandigheid tegenover het leven moet tenslotte alles uit zijn levensvoegen vallen, en zo'n ziel kan dan aan gene zijde toch on­mogelijk anders dan helemaal in de bijzondere vormen van haar oer­leven opgelost verschijnen en dat slechts in hun kale geraamten die enkel en alleen het noodzakelijk gericht met zich meedragen.

Wanneer dan aan gene zijde een zelfmoordenaar zich op de aldus beschreven manier vertoont, dan kunt u zich wel voorstellen hoe lang het duurt en hoe moeilijk het is eer zo'n ziel eens zover komt weer de gedaante van een menselijk skelet aan te nemen, en vervol­gens uit zichzelf vlees en huid te krijgen.

Maar bij u komt nu de vraag op of zo'n zielook een bepaalde pijn lijdt. En Ik zeg u: soms de grootste en meest brandende, soms ook weer helemaal geen pijn! Wordt ze omwille van een nog altijd moge­lijk doen herleven door de voor dit doel naderende geesten om zo te zeggen geraakt, dan ondergaat ze in haar delen een erg brandende pijn; komt de ziel dan echter weer tot rust dan is in haar noch een gevoel, een bewustzijn, noch derhalve een bepaalde pijn aanwezig. Er bestaat echter daarnaast nog een aantal vormen van zelfmoord, waarvan de gevolgen echter niet zo kwaadaardig op de ziel inwerken als de zojuist beschreven vormen van zelfmoord; maar geen enkele zelfmoord kan goede gevolgen voor de ziel hebben."

 

4. Over het sterven en de dood

 

Gr.}oh.Ev. V/75 (2-3,5-6) a) De Heer:"Wie het lichaam heeft aangenomen, zal daar ook weer af­stand van moeten doen, en of dat nu met of zonder pijn gepaard gaat, is een volkomen onbelangrijke zaak; want na de scheiding heeft alle pijn, die bij deze wereld hoort, opgehouden te bestaan. Want de lucht die de ziel van de mens in de andere wereld zal inademen, zal heel anders zijn dan de lucht van deze materiële wereld hier. Waar de dood niet meer bestaat, daar is ook geen werkelijke pijn meer om­dat de pijn die het lichaam ervaart steeds alleen maar het gevolg is van een gedeeltelijk losweken van de ziel van het lichaam.

Hiermee is echter helemaal niet gezegd dat een ziel in haar zuivere toestand soms zonder gevoel en gemoedsbeweging zou zijn -want zonder dat zou ze immers dood zijn; maar ze zal in de wereld die aan haar wezen beantwoordt alleen niets vinden dat haar benauwt, be­drukt en beklemt en daardoor een pijnlijk gevoel teweegbrengt; en daarom zal ze ook geen pijn kennen.

De belangrijkste oorzaak van pijn, die steeds slechts door de ziel echter nooit door het lichaam wordt ervaren, is dus de druk die een of ander te traag en dus ook te zwaar geworden deel van het lichaam op een of ander levensdeel van de ziel uitoefent. Daarom is bij tijd en wijle elke ziekte te genezen als men de hoeveelheid vlees weet te verlichten; maar voor de ouderdom van het lichaam bestaat geen verlichting meer, hoewel een mens die in ware harmonie leeft nog tot op zeer hoge leeftijd in 't algemeen weinig van pijn zal merken. Zijn lichaam zal tot het laatste uur nog heel volgzaam en soepel blij­ven, en de ziel zal zich langzamerhand heel zachtjes van haar li­chaam kunnen losmaken en tot de eigenlijke, beste en waarachtige orde kunnen overgaan. Ze zal weliswaar ook niet verlangen dat ze zichzelf op hoge aardse leeftijd van haar lichaam zal moeten schei­den; wanneer echter tot haar de voor haar hoorbare, gelukkig stem­mende roep uit de hemelen zal uitgaan: kom uit je kerker en ga in tot het meest vrije, eeuwige en waarachtige leven!, dan zal ze echter ook geen seconde aarzelen haar vergane aardse behuizing te verlaten, om naar buiten te treden in de lichtende domeinen van het ware, eeuwige leven."

 

b) Over de voortijdige dood

 

Gr.Joh.Ev. VI/55 (3-7) De Heer: "Toen bij de mensen allerlei hoogmoed en daarmee een heel leger van de meest dwaze zonden tegen Gods geboden en tegen de wetten van de natuur ingang vond, kwamen pas door eigen schuld allerlei ernstige ziekten onder de mensen. De op die manier ver­zwakte mens kon dan ook geen gezonde kinderen meer verwekken. ­Zulke reeds in het moederlichaam kwijnende kinderen moesten langzamerhand ook steeds meer en meer door allerlei ziekten wor­den getroffen en moesten in elke fase van hun leven sterven­

Uit het feit dat zoiets nu gebeurt moet gij niet afleiden dat God dit om de een of andere ondoorgrondelijk geheime bedoeling onder de mensen heeft gelast; maar Hij heeft het toegelaten opdat de mensen in de eerste plaats door de ziekten weerhouden zouden worden veel te zondigen en in de tweede plaats dat ze door de bittere, pijnlijke ziekten zich meer van de wereld afkeren, in zichzelf zoeken, hun zon­den bekennen, deze verfoeien en aldus in geduld en overgave aan de goddelijke wil zalig kunnen worden.

Dit is dus ook bij kinderen het geval. Wat moet er van een lichame­lijk gebrekkig kind op deze aarde terecht komen, vooral bij ouders die zelf in zonde zijn geboren ?! Wie zal ze opvoeden en wie zal ze van hun kwalen genezen?! Is het daarom niet beter dat ze van de wereld worden weggenomen en daarna in het speciaal voor hen be­staande kinderrijk door de engelen worden grootgebracht?!

Ik zeg u: God weet alles en zorgt ook voor alles! Maar omdat de meeste mensen in de huidige tijd God helemaal niet meer kennen en niets van Hem weten, hoe kunnen ze dan weten wat God doet en wat Hij verordent tot hun mogelijk heil?!

Zou God als gevolg van de zonden van de mensen de ziekten die daarbij passen niet hebben toegestaan, dan zou meer dan de helft van de mensheid totaal ten onder gaan en de aarde zou volledig een hel worden, en zou vernietigd in dode puinhopen in de oneindige kosmos ronddwalen, zoals dit zichtbare heelal met haar sterren en werelden reeds soortgelijke voorbeelden kan laten zien, waarover Mijn discipelen u verder kunnen vertellen."

 

Gr.Joh.Ev. VIII /81 (2,3,5) c) Een schriftgeleerde: "Alle aartsvaders en profeten, die ook strikt volgens Uw hun geopenbaarde wil hebben geleefd en gehandeld, zijn tenslotte toch gestorven, en wij allen zullen ook zeker moeten sterven omdat Gij Zelf ons reeds bij verschillende gelegenheden duidelijk en helder hebt gewezen op het afvallen van het vlees van de ziel; nu zei Gij echter dat er voor hem die Uw Leer aan­neemt en metterdaad zal opvolgen geen dood zal bestaan. Hoe moe­ten we dat begrijpen ?"

De Heer: "Bedoelde Ik dan dat een mens die overeenkomstig Mijn Woord zal leven ook lichamelijk op deze aarde zal voortleven?!

Naar het lichaam zal elk mens vanzelfsprekend sterven, en zijn li­chaam zal de dood zeker niet zien, voelen en smaken, -maar des te meer de ziel van een zondaar die zijn leven niet overeenkomstig Mijn Leer betert en op een waarachtige manier boete doet! Want bij wie de ziel nog helemaal in het lichaam en zijn zinnelijke lust opgaat en daarmee vergroeid is, bij die mens zal de ziel juist de dood zien, voelen en smaken als voor het lichaam het stervensuur is gekomen. Een ziel echter, die overeenkomstig Mijn Leer in haar Geest uit Mij reeds op deze aarde volledig is wedergeboren, zal zo'n dood zeker eeuwig nooit zien, voelen en smaken omdat ze in het volste en hel­derste levensbewustzijn zich vrij van elke kwelling van het lichaam zal losmaken wanneer Ik haarvoor eeuwig tot Mij zal roepen. En in­dien iemand van u om Mijn Naam door de heidenen ter dood wordt gebracht, zal hij lachen en jubelen dat hij als bloedgetuige bevrijd wordt van zijn lichaam en hij zal zelfs in de smart van het lichaam gelukzaligheid en verrukking ervaren."

 

Gr.Joh.Ev. 11/232 (6-7) d) De Heer: "Hoewel de wezens in overeenstemming met hun gees­telijke voltooiing volkomen vrij zijn in hun bestaan, dat onafhanke­lijk van het goddelijk zijn is, zou zo'n als het ware zelfstandige on­afhankelijkheid echter niet van lange duur kunnen zijn indien deze niet reeds van eeuwigheid hierdoor God vanuit Zijn orde, en daarmee één geheel vormend, van tevoren zou zijn vastgesteld. Deze reeds eeuwen bestaande vaststelling is echter zo volstrekt wezenlijk voor alle geschapen wezens dat daardoor aan elk geschapen wezen eeuwi­ge bestendigheid is gegeven.

Daaruit blijkt nu ook als vanzelf dat geen ding dat ooit door God tot welk bestaan dan ook is geroepen, onmogelijk ooit kan ver­gaan en teniet kan gaan. Wel kan de vorm veranderen en vanuit een minder edele vorm kan het in een steeds edeler vorm overgaan, ook omgekeerd, zoals we dit gezien hebben in het geval van de geesten die het eerst zijn geschapen; maar van wat God eenmaal tot een be­paald bestaan heeft geroepen, kan niets meer worden vernietigd. "

 

DEEL VII

 

Over het leven met en zonder God

 

1. Waar geen arts meer kan helpen. ..

 

Gr.Joh.Ev. X/148 De Heer had op een dag de blinde en lamme zoon van een her­bergier genezen. De herbergier zei: ,,O Heer en Meester, nu is het mij volkomen dui­delijk dat Gij alleen zeer wijs zijt en in alles gelijk hebt. De mensen zijn altijd zelf schuld aan alle kwalen waardoor ze lichamelijk en geestelijk worden geteisterd. Maar wie was er schuld aan dat deze mij n zoon, die steeds vanaf zijn vroege jeugdjaren mij het meest dier­baar en het meest godvruchtig was, blind en lam is geworden ?"

De Heer: "Kijk vriend, hier speelden drie hoofdoorzaken een rol! ­De eerste oorzaak was jouw te grote voorliefde voor deze zoon. Als hij ook maar enigszins last van pijn in zijn hoofd dreigde te krijgen moesten meteen alle artsen die je kende bij hem komen om hem te genezen. Door hun sterke middelen hebben ze bij hem een tamelijk heftige catarre in het hoofd doen ontstaan, waaronder zijn ogen leden, en de zoon werd blind.

De tweede oorzaak: toen de zoon blind was geworden, wil­den de artsen hem weer ziende maken, gebruikten innerlijk en uit­wendig sterke, echter volledig verkeerde middelen en je zoon werd daardoor dan ook spoedig over zijn hele lichaam verlamd.

De derde oorzaak: Ik wist hier wel van, liet echter toe dat dit jou zou overkomen en wel om de volgende reden: in de eerste plaats heb je vervolgens ook je andere kinderen een grotere liefde betoond en ben je ze beter gaan opvoeden. In de tweede plaats ben je gaan inzien dat een rechtgeaarde jood ook bij de lichamelijke kwalen steeds zijn vertrouwen meer op God dan op de meestal blinde en onwetende artsen van deze wereld moet stellen. -En in de derde plaats liet Ik het ook daarom toe, omdat Ik wel wist dat Ik naar je toe zou komen om je met de genezing van je zoon een teken te ge­ven dat Ik de Heer ben en dat voor Mij niets onmogelijk is.

Hieruit zul je nu wel inzien wat er allemaal toe bijdroeg dat je zoon gedurende lange tijd blind en verlamd was.

Er is echter nog een.andere, voor jou op dit moment nog volledig onbegrijpelijke, geheime, innerlijke, geestelijke reden die jou echter pas in het andere leven duidelijk zal worden. Die kun je echter nu uit Mijn mond voor jezelf en je zoon horen; noch jijzelf noch je zoon stammen, wat de ziel betreft, af van deze aarde, maar van boven, dat wil zeggen van een andere aarde die in de oneindige ruimte van de hemel haar baan gaat. Want alles wat zich voor jou aan de onmete­lijke hemel als een blijvend gesternte voordoet is hemellichaam na hemellichaam, en geen daarvan is zonder aan jullie gelijksoortige, verstandelijke mensenwezens, doch Mijn kinderen draagt alleen deze aarde. Maar vraag Mij daar nu niet verder naar! Als je in de geest volmaakt zult zijn, zal jouw innerlijk oog ook op dit punt tot groter inzicht geraken."

 

2. Beloften en raadgevingen

 

H 1/1,2 en 3 Zeg aan de zieken dat ze niet moeten treuren om hun ziekte maar dat ze zich ernstig tot Mij moeten richten en volledig op Mij moeten vertrouwen! Ik zal hen troosten. En een stroom kostelijke balsem zal zich in hun hart uitstorten en de bron van het eeuwige leven zal on­uitputtelijk in hen openbaar worden. Zij zullen genezen en verkwikt worden zoals het gras na een donderbui.

Zeg echter aan de minnaars en de maîtresses: wie in het vlees wan­delt, wandelt in de dood en zijn lust zal spoedig het voedsel van de wormen worden. Slechts hij die in de geest wandelt komt tot het licht, de oerbron van al het leven; zijn deel zal eeuwig bestaan en zal zich vermeerderen.

Zeg aan de verslaafden van kleding en hen die elke mode willen vol­gen dat zij naakt voor hun rechtvaardigste Rechter zullen staan. Hun pracht zal als een illusie vergaan; hun heerszucht zal in de meest on­derdanige slavernij worden veranderd, en ze zullen zich eeuwig voor hun dwaasheid moeten schamen. Is dan niet de grootste dwaas hij die zich voorneemt een mesthoop te willen vergulden, de edelstenen echter in plaats van in goud in de smerigste drek te laten zetten! Het licht houden ze voor duisternis en de duisternis voor het licht!

Zeg de angstige moeders: ze moeten hun dochters niet opvoeden in de vrees voor mannen en de wereld -want wat men vreest, gehoor­zaamt men blindelings in de verzoeking, en de overwinning zal zijn aan hetgeen gevreesd wordt; maar ze doen er beter aan ze op te voe­den in godsvrucht en liefde voor Mij, opdat Ik overwinnaar word, op­dat de dochters de wereld verachten en in Mijn onbegrensde Liefde opgaan. Ze zullen hen niet, om de liefde van een echtgenoot te win­nen overal heen leiden, maar tot Mij moeten zij hen brengen! En Ik zeg je: niet één van hun verlangens zal ongezegend en onvervuld blijven! Want Ik ben een rijke God, die van alles on­eindig veel bezit, die alles in overvloedige mate kan geven en ook wil geven.

Zeg je vrienden en broeders in alle liefde: Ik, jullie liefdevolste Vader, heb reeds Mijn beide armen uitgestrekt om jullie allen voor eeuwig aan Mijn hart te drukken. Ze zullen zich immers niet van Mij keren, maar strak zullen ze in Mijn aangezicht kijken en Mijn oog zal het hun zeggen, ja luid verkondigen hoezeer Ik hen liefheb en hoe op­recht Ik het met hun meen. Zeg hun: Ik heb hun zonden voor Mijn ogen weggedaan en heb ze gewassen zo wit als sneeuw; er bestaat nu geen belemmering meer. Ik wil voor hen geen onzichtbare Vader meer zijn; zij moeten Mij altijd zien en zich in Mij verheugen. Al hun zorgen zullen ze voor Mij neerleggen!

O, met welk een vreugde zal Ik voortaan voor hen zorgen! -O, wat betekenen alle vreugden en zaligheden van Mijn hemel voor Mij, de Vader, tegenover die door Mijn lieve kinderen als enige, waarachtige Vader bemind te worden! Zie, alle zaligheden geef Ik u voor deze ene, die Ik slechts voor Mij heb bestemd. En daarom mogen Mijn kinde­ren ook niemand anders dan Mij en ook alleen maar Mij hun Vader noemen; want Ik ben het met recht en buiten Mij bestaat er niemand.

 

3. Troostend licht voor hen die hulp zoeken

 

Gr.Joh.Ev. V/169 De Heer: "Ik zal voor elk ernstig streven een hulp, kracht en steun zijn! In tijden van nood zal Ik niemand verlaten die steeds trouw in het geloof en Mij liefhebbend Mijn weg heeft bewandeld. Is hij echter door de verleidingen van de wereld van Mijn weg afge­dwaald, dan heeft hij het aan zichzelf te wijten als hij in tijden van nood het zonder Mijn hulp moet stellen en wel zo lang tot hij die afgedwaald is, zich in diep berouwen geloof tot Mij zal rich­ten.

Ik zal weliswaar eeuwig één en dezelfde trouwe Herder blijven en Ik zal zoeken naar de schapen die verdwaald zijn. Maar het schaap moet wel beginnen te blaten en zich laten vinden in overeenstem­ming met de hem eigen en onaantastbare vrije wil.

Wie zich op welke manier dan ook belast voelt met de last van het leven, die zijn kracht te boven gaat, hij kome tot Mij en Ik zal hem sterken en verkwikken! Want juist daarom geef Ik menigeen een gro­tere last te dragen opdat hij zijn zwakheden voelt en dan oprecht tot Mij komt en Mij dan om voldoende kracht vraagt waardoor hij de grote last van zijn leven gemakkelijker kan dragen. En Ik zal hem in elke verdrukking van het leven kracht schenken en hem het ware licht geven, zodat hij de duistere wegen van het leven op deze wereld kan begaan. -Wie echter de te zware last wel voelt, maar niet oot­moedig tot Mij komt, heeft het aan zichzelf te wijten dat hij bezwijkt onder de te zware last van het leven op aarde."

 

4. Liefde, het alles genezende middel

 

Gr.Joh.Ev. 111/48 De Heer: "Ik zeg het u, alles in de mens is dood, op de liefde na! Laat daarom uw liefde in overvloed in uw gehele wezen werkzaam zijn en voel de liefde in elke vezel van uw wezen -.dan hebt gij in u de overwinning op de dood! En wat in u dood was, is door uw liefde overgegaan in het niet te verwoesten leven, want de liefde die zichzelf voelt en die vanuit zo’n gevoel ook begrijpt is het leven zelf, en wat in haar overgaat, gaat ook in het leven over!"

 

5. De arts die op meer dan één manier gezond maakt

 

J.L. 10-5-1842 Je kunt dus de dubbel zieke vrouw van U.I:I.W. op haar verjaardag schrijven -hoewel bij Mij elke dag een verjaardag tot eeuwig leven is.

Ze zou zich reeds lang in volledige gezondheid mogen verheugen indien ze volledig op Mij zou vertrouwen. Alleen omdat haar ver­trouwen maar half is, is zij dus ook maar ten dele gezond. Wat kan Mijn hulp echter in zo'n geval uitrichten als die weer direct door de een of andere wereldwijze arts teniet wordt gedaan?

En heb Ik dan naast een arts ook iemand uit de nood van zijn lichaam geholpen, wie is zich daarvan bewust en geeft Mij dan de eer omdat zijn geloof in die zin halfslachtig is omdat hij met weet of Ik of de arts hem geholpen heeft? Wanneer echter Mijn hulp slechts in zekere zin dus mee moet sjokken met de hulp van de dokter, zie, dan gun Ik me ook de tijd en zeg: naar de wijze waarop er gewerkt wordt, wordt er betaald! Wie hier het best betaald wordt, zal ook het meeste werk moeten verrichten!

Wat zou het echter de ziel en derhalve ook de geest, welke het leven van de ziel is, baten indien Ik de lichamelijk zieke zou willen helpen overeenkomstig de geneeskunst van de dokter? Zou hij, als hij direct zou genezen, niet ook zijn volledige vertrouwen in de arts stellen, maar Mijn hulp slechts als een hersenschim beschouwen en Mij der­halve langzamerhand volledig overbodig achten ?

Welnu, om die reden heb Ik met de lichamelijke zieken niet veel van doen. Indien de arts echter vertrouwen in Mij zou hebben en Mij alleen de eer zou geven en met hem ook de zieke, dan zou dat wel­iswaar iets anders zijn en Mijn hulp zekerder dan in het geval de arts zich daarover nog afkeurend uitlaat wanneer iemand die weer beter is geworden in zijn bijzijn uitroept: "De goede God heeft mij gehol­pen!" -de arts er dan echter aan toevoegt: "Als God je heeft ge­holpen, waarom heb je mij dan bij je laten roepen? Je had je meteen tot je God kunnen richten om hulp te vragen! Alleen ik, de dokter, heb je hier geholpen door mijn kunst en wetenschap!"

Waarvoor word Ik dan in werkelijkheid gehouden, als Ik na de arts en de chirurg iemand ben die achteraan sukkelt? Ja, iemand, die achteraan sukkelt, iemand die na een goede kuur ook niet op de geringste dank aanspraak kan maken, maar slechts geheel in het ver­borgene steeds ijverig moet werken voor de winst en voor de eer van de artsen -net zoals een soldaat die zich ook voor de eer van de een of andere veldheer moet laten doden! O kijk, voor zulk werk voel Ik Me dan toch iets te goed en Ik zal Me er dan ook altijd voor hoeden Me voor zulke smadelijke soldij te lenen.

Wil je echter helemaal gezond worden, vertrouw je dan helemaal aan Mij toe, meer dan je je toevertrouwt aan je Ouden en je artsen, anders kan Ik je niet helpen. Door Mijn grote erbarmen kan Ik wel toestaan dat je halfziek door de artsen wordt verzorgd; maar hele­maal gezond worden is erg moeilijk of word je nooit!

Als je zou weten hoe graag Ik menigeen zou willen helpen als hij al­leen maar in vol vertrouwen, geloof en liefde tot Mij zou komen! Maar nu komen de besten met nauwelijks een vierde deel geloof, een zesde deel vertrouwen en met een achtste deelliefde. Kijk, bij zulke verhoudingen kan Ik bij wat voor een ziekte dan ook weinig doen! Dit zeg Ik je echter op deze voor jou belangrijke dag, aangezien Ik je helemaal gezond wil maken. Begrijp echter goed wat dat betekent: volledig gezond! -Dit alles zeg Ik, je geliefde Jezus.

 

6. Genezing door geestelijke ommekeer

 

I.K.L. 10-11-1893 O lieve kinderen, dat gij toch eens wijs wordt en Mijn handelen zou begrijpen! Ik ben immers niet gekomen om uw lichaam van zij n kwa­len te bevrijden, maar Ik ben daarom in deze wereld gekomen om uw zielen door de gebreken van het lichaam te louteren en te reinigen. In plaats dat gij Mij nu voor zo'n genadige hulp dankt, wilt gij dat Ik van u afneem wat tot uw (ziele-)heil dient! O, wat zijt gij nog blind! En hoe langmoet Ik nog bij jullie zijn eer gij het ware van het onware onderscheidt en naar het licht verlangt en u tot het waarachtige zijn bekeert in plaats van de schaduwen de schijn na te jagen!?

Gij denkt nu bij uzelf: Ja, als elke zorg die wij dus aan het lichaam besteden een dwaasheid is en we niet meer voor het lichaam zouden zorgen, dan zou het toch gauw nergens meer toe in staat zijn en zijn doel missen, namelijk te dienen als instrument door middel waarvan de ziel gelouterd en gereinigd wordt.

De zorg voor het lichaam is toch iets wat met ons instinct te maken heeft en het is zelfs onze plicht, waarom wordt deze zorg vervolgens als iets afkeurenswaardigs voorgesteld?"

Welnu lieve kinderen, op deze manier voor het lichaam zorgen keur Ik beslist niet af. Luister daarom verder naar Mij, dan zult gij merken waar Ik naar toe wil. Ziet, gij allen die met een of ander lijden en lichamelijk gebrek behept zijt, gij hebt dit merendeels aan u zelf te wijten, -hetzij door een onmatig leven wat betreft eten en drinken of door onkuisheid in menig opzicht, zij het ook alleen maar in de vorm van onreine gedachten. Ook al werden die gedachten nooit werkelijkheid en zullen z,e dat ook nooit worden, toch is het een spe­len met de zonde, welke dood doet ontstaan. AI die andere uitspat­tingen en zonden wil Ik helemaal niet aanroeren, want ze zijn een gruwel en de ondergang van de hele wereld. Zij die met dit gif uit de hel zijn behept, zullen met moeite het Rijk Gods zien. Richten we ons echter nog tot hen wiens ziekte een erfdeel van ouders en voor­ouders is. Dat zijn degenen die Ik vanaf de moederschoot wil be­schermen tegen het slangengif van de wereld. Doordat ze hun kruis als het ware mee in de wereld brengen, worden hun zielen vroeger rijp en ze zijn om die reden voor Mij al gauw krachtige instrumen­ten. Want door het vroegtijdig ontwaken van hun ziel is hun geest reeds één met Mijn Geest. In de wereld worden zij gering geacht vanwege hun lichamelijke zwakheid; maar juist daarom nemen ze een vooraanstaande plaats in het rijk van de geest in en zijn voor dat rijk ook eerder rijp.

Maar nu hebben we nog een derde groep en dat zijn degenen die door teveel aardse arbeid zijn verzwakt, een groep die zich in tweeën laat delen, namelijk degenen die vanuit een overmatige hebzucht naar aardse goederen zich schade berokkenden en degenen die van ­uit nood en armoede meer deden dan hun krachten toelieten.

l(jjk, hier hebben we in het kort het belangrijkste deel van alle men­selijk lijden in z'n algemeenheid, waarvan de dragers het merendeel van de huidige mensheid uitmaken en deze mensen zijn het tot wie Ik zeg: "Jullie streven ( door middel van uiterlijke middelen voor het lijden gespaard te blijven) is tevergeefs!

Richt je zorgen niet op de schijn, maar op het zijn! Beschouw jullie aardse, lichamelijke lijden als een rechtvaardige boetedoening voor jullie zonden en bekeer je vanuit de grond van je hart, dan zal het beter met jullie gaan, al is dit niet voor het lichaam dan zeker voor jullie ziel! Daarvoor ben Ik gekomen om jullie ziel eens en voor altijd te redden! Zie daarom af van alle pogingen je te ont­doen van het kruis dat noodzakelijk is voor het heil van jullie zielen. Mijn bedoeling met jullie betreft het geestelijke, maar jullie zinnen zij n slechts op het aardse gericht. Daarom begrijpen jullie Mijn han­delen en de bedoelingen van Mijn Liefde niet. Ik wil jullie echter toch niet aan je lot overlaten, maar wil jullie met hemels, vaderlijk geduld en lankmoedigheid ook voortaan verdragen en jullie dichter tot het eeuwige licht leiden. Want Mijn Liefde wil niet dat er iemand verloren zal gaan, maar dat allen boete doen."

 

7.Over h et ware streven naar heil

 

Gr.Joh.Ev. V/89 e.v. De Heer: "Ik zeg je: onder bepaalde, waarachtige verhoudingen is alles goed op de aarde en brengt door het ware gebruik zegen voor lichaam, ziel en geest en voor de reine is alles zuiver en voor hem die zelf een licht is geworden, zal er geen nacht meer bestaan. Maar door een dom, verkeerd gebruik dat in strijd is met de orde der dingen moet tenslotte zelfs het beste slecht worden -in plaats van zegen en heil -vloek en onheil brengen !

Je weet dat het water de menigvuldigste en allerbeste eigenschap­pen bezit en voor een leven in overeenstemming met de natuur van de mens, dier en planten het onontbeerlijkste element is. Maar in­dien de mens in de diepte van de zee een woning zou willen bouwen om daarin met de vissen te huizen, zou hij in zo'n woning snel de lichamelijke dood vinden. -Precies zo is het vuur net als het water een noodzakelijk element om te leven; wie zich echter in een vuur zou storten in de mening zich daardoor een nog grotere volheid van het leven toe te eigenen, zal al gauw als as geen vonk van leven bezitten!

En zo gaat het met alle dingen! Zelfs de giftigste planten en dieren zijn een grote zegen voor deze aarde; want ze zuigen de slechte gif­tige stof uit de lucht in zich op. Hun wezen is zo toegerust dat het gif, dat aanwezig is in de geheelongegiste levensgeesten van de na­tuur, hun geen schade aan hun natuurlijk leven kan berokkenen. Laat daarom deze dingen in hun voor de aarde tot nut zijnde gebie­den in rust bestaan! Tracht met name volmaakte mensen te worden -ja, wordt zo volmaakt zoals jullie Vader volmaakt is, dan zal al het gif van de planten en van de dieren jullie niets kunnen deren!

Wordt toch eens weer diegenen waartoe gij geroepen zijt en wat de aartsvaderen waren, waaraan elk schepsel gehoorzaamde. Wordt door het opvolgen van Mijn Leer heersers over de schepping van uw Vader in Zijn orde, en bij omstandigheden van dien aard zal er geen vijandschap meer bestaan noch onder u, noch tussen u en de schep­selen die aan u onderworpen zijn! Indien gij echter niet overeen­komstig deze orde leeft, zult gij de oude vloek en de onvrede weer over u afroepen.

In deze tijd zal Mijn Rijk op deze aarde weliswaar veel kracht behoe­ven en zij die het zich niet krachtdadig weten toe te eigenen zullen het niet in hun bezit krijgen. Later zal het echter gemakkelijker gaan; maar zonder een bepaalde strijd, op z'n minst een strijd met zichzelf, zal de mens Mijn Rijk reeds op deze aarde niet kunnen verwerven. Want zoals reeds dit aardse leven alleen maar strijd is, hoeveel meer het ware, geestelijke leven uit het hiernamaals vooral wanneer dit reeds op deze wereld tot uitdrukking moet komen. Maar de strijd zal evenwel voor een ieder die God waarachtig liefheeft altijd een gemakkelijke strijd zijn! Want dit zij aan elk van Mijn waarachtige vrienden gezegd, dat Mijn juk zacht en Mijn last licht is! ...

Want wie dit alles begrijpt en trouw in acht neemt, zal vast en zeker de bekroning van het leven verwerven en hij zal de dood nimmer voelen, noch op een of andere wijze waarnemen. Want wie reeds in het lichaam het eeuwige leven van de geest in zich heeft opge­wekt, zal in het afsterven van het vlees niets anders dan een hem bo­ven alles gelukkig stemmende bevrijding in het volle bewustzijn van zij n meest volmaakte Zij n als ten volle waar en goed ervaren, en zijn gezichtsveld en levenskring zullen oneindig verruimd worden. "

 

8. De bescherming in de ark van Noach

 

Gr.]oh.Ev. 1II/13 l(ijk, toen in de tijd van Noach de vloed over de aarde kwam, welke bewoond werd door een tot in haar diepste wezen verdorven mens­heid, doodde de vloed in de uitgestrektheid van de wereld alles; alleen Noach en zijn kleine gezin en de dieren die Noach in zijn bouwsel mee kon nemen, bleven gespaard evenals de vissen in het water. Hoe kon Noach en zijn gezin echter hoog boven de golven van de grote vloed, die alles doodde, blijven bestaan? Kijk, hij be­vond zich in een stevig bouwsel, en deze helse vloed moest de ark gehoorzaam op zijn rug dragen!

Deze dodelijke vloed ten tijde van Noach bestaat echter in geestelij­ke zin ook op de grond van deze aarde. En Ik zeg je dat deze geeste­lijke en voortdurende zondvloed van Noach voor het leven van de mens van deze wereld niet minder gevaarlijk is dan de natuurlijke zondvloed van weleer uit de tijd van Noach.

Hoe kan men zich echter beschermen tegen de verdrinkingsdood in de geestelijke zondvloed? Ik zeg je: wat Noach lichamelijk deed, dat moet men nu op geestelijk vlak doen en men is voor altijd tegen de grote geestelijke zondvloed beschermd! Met andere woorden: men moet weliswaar overeenkomstig de orde van God ook aan de wereld geven wat van de wereld is -maar vooral aan God wat van God is! De 'ark van Noach' is de echte nederigheid, naastenliefde en liefde tot God van een mens. Wie werkelijk deemoedig is en vol zuivere, on­baatzuchtige liefde tot God de Vader en tot alle mensen en er steeds naar streeft alle mensen, voor zover mogelijk, in Gods orde te dienen -die drijft behouden over de golven van de zonden van de wereld die anders zo gemakkelijk tot de dood kunnen leiden. En aan het eind van zijn aardse levensbaan, als voor hem de vloed zal afnemen en terug zal stromen naar haar duistere diepten, zal zijn ark in het levende Godsrijk een welbereide rustplaats vinden en zal hem die zij heeft gedragen eeuwig woning bieden.

 

9. Ken u zelf!

 

Gr.]oh.Ev. V/125 De Heer: "Getroost u alle moeite en ga bij u zelf na of gij niets nalaat, opdat gij aan het eind van uw leven niet moet zeggen: kijk, nu heb ik tien tot twintig jaar achtereen alles gedaan wat de goddelijke leer mij opdroeg om te doen, en toch ben ik nog steeds niet verder geko­men, merk ik nog altijd niets van een bijzondere verlichting in mij, en van het zogenaamde eeuwige leven ervaar ik ook nog maar bitter weinig in mij! Waaraan ontbreekt het dan nog?

Daarom zeg Ik tot u: ga nauwgezet bij uzelf na of uw hart niet wordt bekropen door welke wereldse gedachten aan voordeel dan ook, of door een hoogmoed bij tijd en wijle, een bepaalde overdreven zuinigheid die een jongste zuster van de gierigheid is, de eerzucht, overdreven gevoel voor rechtvaardigheid, het gelijk willen hebben, vleselijke wellust en dergelijke, zaken die uw hart en dus ook uw ziel gevangen houden! Zolang dat bij de één of bij de ander het geval is, zal hij geen deel hebben aan de Belofte, dat wil zeggen deze zal in hem niet geheel in vervulling gaan. Want kijk alleen maar naar de most en de zuivere, geestrijke wijn in een vat of leren zak! Zolang zich grove en vreemde bestanddelen in de most bevinden zal deze gisten en niet zuiver kunnen worden; zijn deze echter geheel en al verwijderd, dan wordt het steeds rustiger in het vat, de most wordt zuiver en wordt een heldere, geestrijke wijn. Vaak zal er bij menig­een niet veel ontbreken van het volledig in bezit nemen van het Rijk Gods in zijn ziel en toch zal hij er geen bezit van nemen, om­dat hij zichzelf te weinig onderzoekt en er niet op let waar zijn ziel soms nog aan aardse zaken is gehecht. Zal hij zich evenwel nauwgezetter onderzoeken, dan zal hij gauw ontdekken dat hij juist nog zeer gevoelig is en al door een kleinigheid beledigd is.

"Ja", zegt nu iemand, "mag een mens dan helemaal geen eergevoel hebben?" O ja, zeg Ik, de mens kan zeker een eergevoel hebben, maar dat moet een zeer edel eergevoel zijn! Heeft een kleingeestig mens u beledigd, wordt daarom niet boos op hem, maar ga naar hem toe en zeg hem: "Vriend, je kunt mij op geen enkele manier be­ledigen; want ik hou van je en van alle mensen! Wie mij vervloeken zegen ik en wie mij kwaad doen, hen doe ik naar beste vermogen al­leen maar het goede! Het is evenwel niet netjes dat een mens iemand anders beledigt; laat dat daarom in het vervolg voor je eigen heil achterwege! Want je zou bij je steeds groeiende drang om te beledi­gen eens op iemand kunnen stuiten die jou dit zeer kwalijk zou ne­men en die jou dan zeker op een bijzonder onaangename manier last zou kunnen bezorgen!"

Wanneer gij aldus met iemand, die u beledigd heeft, praat zonder de geringste wrok in uw hart, hebt gij het edele en goddelijke eergevoel in uw hart volkomen recht gedaan. Zodra gij echter daarover een nog zo geringe wrok in uzelf bespeurt en bitter en onvriendelijk op zo'n mens reageert, is dat nog een gevolg van een in uw ziel verbor­gen hoogmoed, die alleen al meer dan voldoende is om de eenwor­ding van uw ziel met Mijn lichtgeest in u te verhinderen.

Of iemand onder u wordt meerdere keren door dezelfde arme om een aanzienlijke aalmoes aangesproken. Gij hebt het goed en zou de arme nog duizend keer zoveel kunnen geven dan gij reeds gedaan hebt; maar zijn tot op zekere hoogte onbeschaamde optreden raakt u diep en u wijst hem de deur met de verklaring dat hij niet zo vaak hoeft te komen en niet moet denken dat men hem steeds, telkens wanneer het bij hem opkomt, een aalmoes zal geven.

Ja, ziet, voor een mens van deze wereld mag dit heel verstandige taal lijken, en het mag juist zijn dat de bedelaar zo wordt terechtgewe­zen; maar degene die de arme op die manier tegemoet treedt is dien­tengevolge nog lang niet geschikt voor Mijn Rijk, waarin Ik Mijn zon laat schijnen over goede en slechte mensen tot voordeel van al het geschapene.

Dezelfde straal die de vergulde paleizen van de koningen verheer­lijkt en in de wijnrank de edelste van alle sappen zuivert, doet rijpen en zoet maakt, licht ook over poelen en riolen en neemt geen aan­stoot aan het gekwaak van de kikvorsen en het getjirp van de krekels. Uit zo'n terughoudendheid spreekt ook nog iets karigs en de karig­heid en de al te economische zuinigheid onderscheidt zich in weinig van de gierigheid en maakt de levensmost van de ziel troebel. En zo­lang dat nog voortdurend het geval is kan uit de ziel geen zuivere en geestrijke levenswijn ontstaan.

Wie echter, welgesteld als hij is, in het geven slechts een werkelijk grote vreugde schept en er de arme helemaal niet op aankijkt dat hij hem reeds meerdere keren een kleine gave schonk, hij is wat dit be­treft waardig Mijn Rijk binnen te gaan, als hij tenminste geen andere kleine onvolkomenheden in zijn ziel meer heeft.

Daarom zei Ik tegen u dat gij u steeds in alles exact moet onderzoe­ken en dat gij u zodanig ontwikkelt, dat uit uw levensopvatting blijkt dat het u duidelijk voor ogen staat dat gij van alle aardse ballast vrij zijt."

 

10. Bij de horlogemaker

 

B M Hfd.21 Ja, mij n God, gij hebt gelijk en ik hou van u en waardeer u bovenmatig vanwege uw wijsheid en de daarmee verenigde kracht, liefde, geduld en volharding! Als gij alleen vriendelijker met mij zou praten, zodat ik uit Uw woorden niet voortdurend in volle omvang en intensiteit mijn verdoemd zijn moet aanschouwen, dan zou ik allang gewoon­weg van U houden! Maar juist deze, alles doordringende scherpte van het woord vervult mij eerder met een soort geheime vrees dan met liefde voor U! Ontzie mij dus als gij met mij praat, dan zal ik met al mijn krachten van u houden!

De Heer: "Vriend, wat verlang je van Mij, dat Ik het jou niet in over­vloedige mate te deel liet vallen, zonder dat jij Me er dringend om had gevraagd? ! Denk je dan dat alleen iemand die vleiende woorden spreekt een echte vriend is of iemand die uit louter eerbied het niet waagt iemand de waarheid onder de neus te wrijven 1! - O, dan vergis je je heel sterk! Je bent iemand van wie weinig goeds valt te vertellen! Er is geen edel werk, waaruit je liefde blijkt, dat jou siert! Heb je ooit iets gedaan dat voor de wereld de schijn had edel en goed te zijn, dan was dat echter louter kwaad. Want al jouw handelen was niets an­ders dan een kwalijke politiek, waarachter een of ander geheim heerszuchtig plan verborgen lag!

Gaf je ergens aan iemand een kleine aalmoes, dan moest de gehele omgeving daarvan notitie nemen; zeg -was dat christelijk, omdat de rechterhand toch niet behoort te weten wat de linker doet?!

Gaf je iemand een zogenaamd goede raad, dan had je die ook altijd zo ingekleed dat het uiteindelijk koren op jouw molen was! Toonde je je minzaam, dan was dat alleen maar om degenen die on­der je stonden zo duidelijk mogelijk jouw grootheid in te prenten!

Was de toon van hetgeen je zei vriendelijk, dan wilde je daarmee dat bereiken wat de sirenen met hun gezang proberen te bereiken en de hyena 's met hun gejank achter het struikgewas! Je was voortdurend een heel gretig roofdier!

Kortom, geen haar aan jou was goed, en je verkeerde reeds volledig in de hel! God de Heer erbarmde zich echter over jou, greep jou en wil je (nu volledig) vrij maken van alle banden van de hel! -Denk je dan dat zoiets mogelijk zou kunnen zijn zonder je erop te wijzen hoe het met jou is gesteld!

Heb je op aarde ooit gezien wat de horlogemakers met een kapot horloge doen, zodat het weer hersteld wordt en gebruikt kan wor­den -Kijk, ze nemen het tot in de kleinste delen waaruit het be­staat uit elkaar, onderzoeken dan elk deeltje nauwkeurig en maken het schoon, maken recht wat krom is, polijsten de ruwe delen en ze vullen aan waar ergens iets ontbreekt en tenslotte zetten ze het hor­loge weer in elkaar, opdat het op die manier weer aan zijn doel zou beantwoorden! Denk je dan dat zo'n horloge dat helemaal stuk is weer zou kunnen gaan lopen als de horlogemaker het alleen maar aan de buitenkant mooi op zou poetsen, maar het binnenwerk zou laten voor wat het is?!

Op precies dezelfde manier ben ook jij een horloge, waarvan ook geen enkel tandrad in orde is! Wil jij hersteld worden, dan moet je ook uit elkaar worden gelegd in geheel je wezen dat verziekt is! Alles moet naar buiten aan het licht van de eeuwige, onkreukbare waar­heid, opdat je jezelf kunt aanschouwen en zien hoe alles in en aan jou geheel bedorven is!

Heb je eerst inzicht gekregen in al je gebreken, dan pas kunnen de rasp, de vijl, de tang en tenslotte ook een borstel om te poetsen en te polijsten worden gebruikt, om van jou weer een mens te maken in de orde van God en wel een geheel nieuwe mens; want deze huidige mens is geheel en al onbruikbaar! Omdat Ik dit alles met jou doe ­zeg Me, verdien Ik daarom niet jouw liefde!

 

11. Over de zegen van het gebed

 

I.KL.23-2-1893 Lieve kinderen! Zie, het gebed is het dat Mij tot jullie en jullie tot Mij doet komen. Het gebed is de weg naar Mijn hart. In het gebed ligt een verborgen kracht, die uit Mijn hart stroomt. Hoe meer gij bidt, des te meer kracht kan Ik u verlenen en des te inniger wordt de band met Mij. Wie in het gebed tot Mij komt, waarmee dat ook moge zijn, zal nooit zonder een antwoord, zonder een troost, zonder een verze­kering van Mijn Liefde en aanwezigheid blijven.

Natuurlijk versta Ik hieronder een oprecht gebed dat uit de diepte van het hart opstijgt en niet alleen een ijdel gebrabbel van de lippen, waarvan het hart niets voelt en niets ondergaat, wat dus alleen maar een 'plichtmatige' handeling is, een tribuut waarvan men denkt dat men het Mij schuldig is -dat noem Ik geen bidden. Dan heb Ik veel liever dat men niet bidt dan zo'n gebed dat de harten niet verwarmt, maar alleen nog maar kouder maakt.

Onder een waarachtig gebed versta Ik niet de uren of ogenblikken die gij Mij schenkt wanneer u door de nood of een of andere beproe­ving wordt gedreven en waarin gij de God in tijden van nood aan­roept, die toen gij gelukkig was allang was vergeten, waaraan gij nu echter denkt omdat gij Zijn hulp nodig hebt. Zie, ook dat is geen op­recht gebed (hoewel Ik in de meeste gevallen daarmee genoegen moet nemen)!

Een waarachtig gebed is een gebedsleven, een leven met Mij en in Mij. Wie zo leeft heeft het eeuwige leven en zal de dood niet zien, voelen en smaken!

Wie zijn leven overeenkomstig Mijn Woord inricht, bidt in de ware zin zonder op te houden. Wie Mij in zijn hart heeft, bidt steeds; want zijn gedachten zijn steeds op Mij en op Mijn liefde gericht, en wat hij doet en begint doet hij met het oog op Mij. En zijn vreugde bestaat hierin dat hij voortdurend met Mij verkeert, dat hij Mij dient door de liefde van zijn hart. -Dat wil zeggen: bidden met het hart zonder ophouden. En wie aldus doet, hem zal Ik verhoren en zege­nen.

Vandaag is dit Mijn zegen groet aan u van uw Vader Jezus. Amen.

 

12. Het ware geloof

 

RBI 11/280 (4 e.v.) Het is heel mooi, loffelijk en goed over Mij en Mijn Rijk van gedach­ten te wisselen, maar nog mooier, loffelijker en beter is het zich ge­ducht te oefenen in de zaken aangaande de hemel! Natuurlijk moet men eerst weten voordat men tot zaken kan overgaan. Weet men echter eenmaal wat men moet doen, dan moet men -handelen! En een onopvallende daad waarmee men goed doet, is dan beter dan veel te weten zonder tot de daad te komen!

Want al is de daad nog zo onopvallend, toch zal er iets uit tevoor­schijn komen, op de daad volgt altijd een vervaardigd werk; maar uit het pure weten volgt niets als het niet in het handelen overgaat. Wat zou het een pottenbakker baten als hij nog zo bedreven was in de kunst van het vormgeven van potten, maar nooit klei op de draai­schijf zou leggen en zijn kennis in werk zou proberen om te zetten ? -Evenzo is het geloof een wetenschap van het hart. Zolang het echter niet in het werk wordt gesteld, is het zo goed als dood. Slechts het vanuit het geloof volbrachte werk geeft er pas het leven aan.

 

13. Profetenscholen, wegen om tot geestelijke voltooiing te komen

 

Gr.Joh.Ev. IX/56 (10 e.v.) De Heer, gevraagd naar de oude profetenscholen, zegt: " ...Reeds vanaf hun geboorte reine en goed opgevoede knapen van godvruchtige ouders, natuurlijk ook vooral diegenen onder hen die lichamelijk volkomen gezond en sterk waren, werden door de rechters en priesters (van het volk van Israël) in deze zoge­naamde profetenschool opgenomen, waarin ze allereerst het lezen, schrijven en rekenen machtig moesten worden. Vervolgens werden ze gedegen in de Schriften onderwezen, dat wil zeggen in de boeken van Mozes en ook in de kennis van landen en volkeren op deze aar­de voor zover de mens bekend.

Daarnaast werden ze ook uiterst zorgvuldig aangespoord de geboden van God niet alleen te begrijpen, maar ze ook strikt en zoveel mogelijk vrijwillig en zichzelf bepalend in acht te nemen. Hierbij werden ze, elk naar zijn leeftijd en naar de graad van zijn geestelijke ontwikkeling, aan menige toets en beproeving blootgesteld, opdat ze bij zichzelf tot de vaste overtuiging kwamen in hoeverre ze reeds de kracht bezaten om de wereld en al haar verlokkingen te weer­staan.

Ze moesten vooral behoed worden voorde traagheid, de moeder van alle andere zonden en kwaad; daarom werden ze dan ook aangezet tot allerlei lichamelijk werk dat in overeenstemming was met hun krachten.

Waren ze eenmaal in elke zelfverloochening en zelftucht groot en sterk geworden, dan werden ze door de wetenschap van de analogieën tot hun innerlijk geleid, waardoor ze tot het levend geloof en tot een onbuigzame wil onder de eenwording met de welbekende en ook reeds vanaf de jeugd steeds nauwgezet in acht genomen wil van God geraakten. Hierdoor waren ze dan ook in staat menig teken te verrichten, omdat de wil van h un eigen ik één was geworden met de wil van God, en het geloof als een waar, levend makend licht uit de hemelen geen twijfel in hun verlichte harten meer toeliet.

Was dit alles eenmaal in de ware en levende orde bereikt dan wer­den de leerlingen -juist door het levende geloof en door de eigen wil die zich in elk handelen met de wil van God had verenigd -elk naar zijn eigen capaciteit met de Geest Gods vervuld, waardoor hun innerlijk oog werd verruimd en ze daardoor ook toekomstige dingen en gebeurtenissen in overeenkomstige beelden konden voorzien, die ze vervolgens voor het nageslacht optekenden.

Wie eenmaal in deze toestand, waarin hij visioenen kreeg, geraakte kwam ook tot het innerlijke levende woord en hoorde aldus de stem van Jehova in zich, en dat was het 'Godswoord' dat de profeet als uit de mond van God aan de mensen verkondigde en eigenlijk verkon­digen moest, omdat hij door de in hem heersende geest van God daartoe werd aangespoord.

En zie, zo zag de school van de profeten eruit. En op de aldus be­schreven wijzen werden de mensen in een officiële en ware levens­school tot profeten gevormd.

Maar ook werden vrome, steeds vast in Hem gelovende, Hem vanuit hun hart liefhebbende mannen tot waarachtige profeten opgewekt, vaak zonder eerst de school bezocht te hebben. ..

In de toekomst zullen er wel heel veel scholen worden opgericht. Daaruit zal echter wel een enorm aantal valse profeten, maar slechts zeer weinig ware profeten overeenkomstig de wil van God, voort­komen.

Want waarlijk, Ik zeg je: voortaan wordt slechts hij een profeet en ziener die in Mij gelooft, Mij boven alles en zijn naaste als zichzelf liefheeft en Mijn leer werkelijk opvolgt. -En niet ieder die gelovig 'Heer, Heer' tot Mij roept, zal Mijn Rijk binnengaan, maar slechts hij die Mijn wil, zoals deze duidelijk in Mijn leer is uitgesproken, doet. Weest gij daarom dan ook niet alleen ijdele hoorders, maar directe daders van Mijn Woord, dan zal ook u het ware Rijk Gods innerlijk ten deel vallen­

Verwacht echter nooit dat het Rijk Gods, als het Rijk van het inner­lijk leven, ooit met bepaalde uiterlijke tekenen en met schitterend praalvertoon tot de mensen zal komen, maar het is innerlijk in u aanwezig! Wie het op de door Mij getoonde manier in zichzelf zoekt en daar niet vindt, zal het tevergeefs in de gehele wereld en alle hemellichamen zoeken.

Het pad dat naar het ware en levende Rijk Gods leidt is dus een heel smal pad dat vaak met allerlei doornig struikgewas is begroeid. Nederigheid en totale zelfverloochening is zijn naam. Voor de mens van deze wereld is het volledig onbegaanbaar.

Wie echter in Mij gelooft en Mijn geboden onderhoudt, zal zijn voe­ten niet aan de doornen op het pad naar het Rijk Gods verwonden. Alleen een serieus begin is moeilijk. Wanneer men echter ernstig blijft zoeken en men niet door allerlei overwegingen van wereldlijke aard zwakker wordt gemaakt, is het heel eenvoudig om het Rijk Gods in zichzelf te bereiken. Want in het geheel oprecht streven naar het Godsrijk is Mijn juk zacht en de door Mij opgelegde last gemakkelijk te dragen. En Ik zal de eersten die naar het ware Rijk Gods zoeken steeds luid in hun hart toeroepen: "Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt! Ik Zelf kom u reeds meer dan halverwege tegemoet en wil u volop kracht schenken en verkwikken!"

Zij die echter slechts 'Heer, Heer!' roepen, wier belangrijkste zorg de dingen van deze wereld zijn, en alleen maar terloops streven naar datgene wat het Rijk Gods is, tot hen zal Ik zeggen: "Wat roept gij wereldse mensen tot Mij en wat jammert gij?! Mijn hart heeft jullie nog nooit gekend. Over hetgeen gij u zorgen maakt, daarvandaan zal ook de hulp moeten komen die gij verlangt!"

Waarlijk, Ik zeg u: zulke mensen zullen in dit bestaan heel moeilijk ooit het ware en levende Rijk van God in zichzelf vinden en ze zul­len zich tegenover hun medemensen slechte leraren, zieners en pro­feten tonen! En in het hiernamaals zal het voor zulke halfdode zie­len nog onvergelijkbaar veel moeilijker zijn het Rijk van God in zich­zelf te zoeken en te vinden!

leder mens moet hiervoor, zolang de dag duurt, werken; want komt daarna de nacht, dan is het moeilijk om eraan te werken. "

 

14. Meer woorden aangaande het leven met en zonder God

 

H. 1/4 (4-5) a) De Heer: "Indien iemand zijn liefde op de materiële wereld ves­tigt, dan wordt zijn liefde door de macht van de dood vernietigd en het gevolg is dan het lot van de materie of de dood. Wie zijn liefde echter op Mij richt en zich aan Mij hecht, verbindt zijn liefde met de Liefde of met het Leven van alle leven, en zal zelf geheel en al van leven vervuld zijn."

 

H I /160 (7) b) De Heer: "De mens hoeft zich maar om één ding zorg te maken en die zorg bestaat hierin God, de heilige Vader, altijd te zoeken, niet alleen in tijden van nood, maar ook op wegen waaruit Mijn liefde blijkt! En wie Hem daar als het allerhoogste goed heeft gevonden, zal Hem niet direct weer de rug toekeren, maar altijd bij Hem blij­ven, -anders zal hij steeds zijn onmacht gewaarworden, nog voor­dat hij ten halve gekeerd is, en pas door bittere ervaringen zal hij moeten inzien dat hij zonder Mij tot niets in staat is!"

 

H I /160 (8-10) c) De Heer tot de eigenwillige Adam: "Wanneer iemand Mijn Naam roept, maar Mij zijn rug heeft toegekeerd, waarlijk hij zal niet ver­hoord worden zolang hij niet zijn hart en aangezicht tot Mij heeft gekeerd! Maar gij moet wel bedenken dat zo'n ommekeer steeds vurig op de proef zal worden gesteld, en dan zal blijken hoezeer zijn hart van ernst vervuld is; -want de wereld rondom je zal geweldig tekeer gaan -en er zal geen ander woord worden verhoord dan alleen dat van het hart. Begrijp dit goed en keer Mij nooit de rug toe, maar Iaat je overal door Mij vergezellen en leiden!"

 

Gr.Joh.Ev. IX/139 (6-7) d) De Heer tot Judas Iskariot: " Wie meer op heeft met de wereld en van haar houdt krijgt vroeg of Iaat zeker het loon dat de wereld voor haar vrienden steeds beschikbaar heeft: de dood! -Mijn Rijk is ech­ter niet van deze wereld en wie de kant van Mij kiest, zijn loon zal het eeuwige leven zijn! Laat je wereldse hart daarvan doordrongen zijn!"

 

Gr.Joh.Ev. IX/149 (16) e) De Heer: "Wie dit lichamelijke leven liefheeft omwille van de wereld zal het leven van de ziel verliezen. Wie het echter niet lief­heeft om Mijnentwille zal het voor eeuwig in Mijn Rijk behouden!"

 

Gr.Joh.Ev. IX/118 (24-25) f) De Heer tot een koppige schriftgeleerde die wijst op het zware lot­ van vele gelovigen: "De door God bezielde mensen zullen het levensgeluk altijd het meest ervaren; want zij weten waartoe zij in deze wereld zijn geplaatst, en als zij lijden weten zij ook waarom. Zij hebben geen vrees voor de dood van het lichaam omdat ze het eeuwige leven van de ziel reeds in alle helderheid in zich hebben en ook de macht van de geest Gods. Wat bezit daarentegen een mens die zwelgt in de geneugten van de wereld? Waarvan wordt hij zich tenslotte bewust? Van de dood, waarachter zich geen leven aan hem zal openbaren -en wanhoop is tenslotte zijn lot!"

 

Gr.Joh.Ev. VIII /217 (13-14; 16-18) g) De verlichte overste van de Essenen Roclus op de vraag van een Griek wat men moet doen om de hulp van God te verkrijgen: "Men moet allereerst met een oprecht hart in deze God geloven, zich on­der alle omstandigheden aan Zijn geboden houden, Hem vervol­gens boven alles liefhebben en zijn medemensen als zichzelf! Wie dat niet doet zal bij God geen gehoor vinden! Ik en mijn broeders doen dat evenwel en we hebben ook de onmiskenbaarste bewijzen dat onze alleen ware God altijd bereidwillig onze beden verhoort mits we Hem niet om iets dwaas verzoeken. Richt u daarom vanuit een diep gelovig hart tot onze God, zoals tot de beste Vader."

 

 Gr.Joh.Ev. VIII /16 (10-11) h) Afscheidswoorden van de Heer aan bekeerde Indische wijzen: "De Vader is goed en heeft geen welgevallen aan het lijden van de mensen. Maar Hij verhindert ook niet dat de mensen hierdoor ge­troffen worden, wanneer ze louter vanuit een hang naar de wereld de Vader vergeten, geen geloof hebben en zichzelf in alles begeven wat hun last moet bezorgen. Wandelt steeds op de wegen die Ik u trouw heb gewezen, dan zult gij weinig hoeven te lijden en uw af­scheid van deze wereld zal niet moeilijk zijn."

 

H 11/51 (1-5) i) De Heer: " Waarlijk, Ik zeg u, wie Mij volgt bewandelt de goede weg en zal niet verdwalen op zijn levenspad naar het Leven. Wie kan evenwel zonder licht 's nachts op een bosweg wandelen ? De wereld echter is het bos en het aards bestaan van de mensen is de weg en de tijd (van de zielen) in het lichaam is de duistere nacht. Ik ben even­wel een waarachtig, onbedrieglijk Licht en Ik ben de Weg en het eeuwige Leven Zelf."

 

Gr.Joh.Ev. IV/166 (6) k) De Heer: "Wanneer in de mens alles hemels is geworden, wordt ook zijn omgeving hemels. De dagen worden hemelse dagen en de nacht wordt tot een rust van de hemel, vol van het heerlijkste licht voor de zuivere met haar geest verenigde ziel van de mens.

 

H 111/10 (9) I) De aartsengel Zuriël: "Ons leven is Gods leven, wij kunnen leven wanneer en waar we willen -zodra wij het fundament van het leven aanschouwen en begrijpen, als we ons hart naar God hebben gericht, dan leven we reeds een volmaakt leven hetzij in het vleselijk lichaam of in de reine geest, dat maakt geen verschil!"

 

GS 1/98 (13) m) De Heer tot verloste zielen in het rijk van de geesten: "Met Mij zijt gij tot alles in staat, zonder Mij evenwel tot niets! Het is ook altijd goed om bij Mij te zijn! Buiten Mij is er echter nergens een bestaan dat duurzaam zou zijn; want Ik alleen ben de Weg, de Waar­heid en het Leven! Wie in Mij blijft door de liefde en Ik in hem heeft het Licht, de Waarheid en het Leven!"

 


 

Appendix.

 

JAKOB LORBER (1800-1864) en de werken van de nieuwe openba­ring.

 

De uiterlijke gebeurtenissen in het leven van Jakob Lorber, die op 22 Juli 1800 in Kanischa (Oostenrijk) werd geboren en zich als muziekleraar, musicus en componist vestigde te Graz, bleven beschei­den tegenover zijn roeping tot 'schrijfknecht van God', die hij in zijn veertigste levensjaar door het innerlijke Woord ontving en waaraan hij vervolgens tot aan het einde van zijn leven in onwankelbare trouw gehoorzaamde.

Op 15 Maart 1840, toen hij in zijn morgengebed was verzonken, hoorde hij een innerlijke stem, die uit zijn hart scheen te komen en hem duidelijk toesprak: 'Sta op, neem je griffel en schrijf!' Lorber gehoorzaamde deze geheimzinnige stem, nam zijn pen en schreef woord voor woord op wat hem innerlijk gedicteerd werd. De eerste zinnen luidden: 'Zo spreekt de Heer tot iedereen en dat is waar, getrouwen gewis. Wie met Mij spreken wil, kome tot Mij en Ik zal hem het antwoord in zijn hart leggen. Echter alleen maar de reinen, wier hart vol deemoed is, zullen de klank van Mijn Stem vernemen.'

Er was hem juist een aanstelling als kapelmeester in Triëst aangebo­den, doch hij wees deze af en volgde zijn roeping door het opschrijven van het in zijn binnenste gedicteerde woord en dat deed hij tot aan zijn dood in 1864.

Zijn biograaf en vriend gedurende tientallen jaren, Karl Gottfried Rit­ter von Leitner, bericht daarover: 'Het gezicht rustig en luisterend, ononderbroken schrijvend, nooit stokkend, nooit zich bezinnend, gleed zijn pen over het papier.' Zo ontstond in een tijdsverloop van 24 jaren een uniek werk, dat heden 25 boekdelen van ongeveer 500 blad­zijden vult, de kleinere geschriften niet meegerekend.

Er is voor deze stille, uitermate bescheiden en deemoedige man Jakob Lorber beslist geen voorbeeld te noemen en geen 'categorie' te vinden, of we hem nu als mysticus of als ziener beschouwen, dan wel, zoals in zijn tijd het geval was, als een mediamiek genie. De mensheid ontving middels hem een werkelijk omvattend antwoord op haar duizenden jaren oude vragen naar het vanwaar, het waarheen en het waarom van het leven. Lorbers door Goddelijke inspiratie ontvangen geschriften bieden een geestelijke beschouwing der wereld, die niet alleen de christelijke vernieuwingstendenties, maar ook de wetenschap, ja het hele levens­gevoel van de hedendaagse mens verklaren. Zijn werken zijn even tijd­loos als actueel.

Wij laten hier een korte samenvatting volgen, die Dr.Walter Lutz als inleidend overzicht publiceerde in het tijdschrift 'Das Wort'.

 

Tien voornaamste punten uit De nieuwe openbaring door Jakob Lorber.

 

1. De grondslag der wereld

 

Volgens Lorber bestaat er geen stof in de betekenis die het materia­lisme daaraan geeft. Alles is energie, namelijk Gods- of geestkracht, gesplitst in allerkleinste oerstofdeeltjes (oerlevensvonken). Ook het vroeger als kleinste deeltje beschouwde atoom is een uit talloze deel­tjes bestaand levend universum in het kleinste formaat (vergelijk hier­mee de nieuwste ontdekkingen der kernfysica). Uit de oergronddeel­tjes (tegenwoordig elektronen of kwanten genaamd) - die niets an­ders zijn dan zelfstandig gemaakte gedachtenkrachten van God - is de hele wereldruimte planmatig opgebouwd.

 

2. Het wezen van God

 

God is de eeuwige oneindige geest, de oerkracht en het fundament van alle zijn. Zijn voornaamste eigenschappen zijn liefde, wijsheid en wilskracht. Zijn heilige geest vult het heelal (de 'wereldziel' van de an­tieken). Maar deze oneindige algeest heeft een innerlijk machtscen­trum, van waaruit als uit een zon gedachten en wilskracht in de schep­ping uitstromen, om na een grote kringloop tot levensvoleinding weer terug te keren. In dit oermachtscentrum bevindt zich God als be­staand Wezen en wel in de hoogste van alle levensvormen: als volko­men 'Geest-Oermens'. (God schiep de mensen naar Zijn beeld). Van­uit dit oermachtscentrum is de geest van God eeuwig scheppend be­zig. De hele schepping is een geweldig ontwikkelings- en vervolmakingproces van de Goddelijke gedachten en ideeën. Het voltrekt zich onder ontzagwekkende, door rustperioden gescheiden tijdperken ('scheppingsdagen, van eeuwigheid tot eeuwigheid').

 

3. De geestelijke oerschepping

 

Aan de voor ons zichtbare stoffelijke schepping gingen geestelijke scheppingen vooraf. God heeft toen uit de als het ware buiten zichzelf geplaatste oerlevensvonk grote geestelijke wezens geschapen volgens Zijn beeld (oer-aartsengelen), die zelf meerdere aan hun gelijke geeste­lijke wezens in het leven konden roepen. Zo ontstonden legioenen grote geestelijke wezens (engelen), die zich volgens het ordenings­gebod van de Gods- en broederliefde zouden ontwikkelen, tot ze aan Godgelijk zouden zijn. Een deel van deze wezens verviel onder leiding van hun hoofdgeest Satana (Lucifer) krachtens hun vrije wil in grenzeloze eigenliefde en zelfverheerlijking. Volgens de eeuwige orde­ning moest echter de voedende levensstroom uit God opdrogen voor degenen, die van God afvallig werden. Daardoor verstarden ze als het ware en verdichtten ze zich tot hulpeloze massa's. Door verdich­ting van de geestelijk-etherische oeressenties (materialisatie) ontston­den zo in de scheppingsruimte de oernevels van de materie of van de wereldstof.

 

4. De stoffelijke materiële schepping

 

Zouden de gevallen oerwezens eeuwig in de ban van hun gericht blij­ven of toch nog tot voleinding teruggevoerd worden in Gods heilige levensorde? De goddelijke liefde erbarmde zich over de gevallen gees­tenwereld. Met behulp van de trouw gebleven engelgeesten bouwde de Schepper het materiële universum uit de oernevelen van de wereld­stof, door deze in te lijven en tot nieuw leven te brengen; dit beeldt in zijn geheel het verhaal van de 'verloren zoon' uit. (hiermee is het ont­staan van de wereld volgens Kant-Laplace geestelijk verklaard). Hier­mee begon God in de talloze wereldsystemen en op de wereldgloben een verlossing van de in de materie gebonden wezens.

 

5. Doel van het natuurleven

 

Op alle hemellichamen worden door het Goddelijk bestuur de verstar­de wereldstofmassa's meer en meer losgemaakt. Deze losgemaakte lu­ciferische levensvonken worden door de engelen, de dienaren van de Schepper, naar diens liefdevolle en wijze heilsplan in de rijken van de natuurwereld gebracht en wel in steeds nieuwe geestelijke louterings­scholen. Dit gebeurt doordat ze - tot steeds meer omvattende verbin­tenissen of 'zielen' verenigd - in steeds hogere levensvormen trapsge­wijs door het mineraal -, planten - en dierenrijk worden omhoog geleid. (Darwins ontwikkelingsleer vanuit een allesomvattend geestelijk gezichtspunt). De 'natuurzielen' worden op deze geestelijk lichame­lijke weg geleid tot de bouwen het gebruik van hun tijdelijk levens­omhulsel (alle scheppingen van de drie natuurrijken). Ze beginnen daardoor hun tegen Gods ordening ingaande zelfzucht zo langzamer­hand te overwinnen en zich tot de hemelse ordening van dienen in we­derzijdse liefde te bekeren (opbouw van gemeenschappelijke verbin­tenissen, organismen). Het evangelie predikt ook de verlossing van al­le creaturen door de macht van de liefde.

 

6. De mens - het einddoel van deze ontwikkeling

 

De op deze manier uit de luciferische materie opgestegen mensenziel moet - onder invloed van de haar ingeblazen, goddelijke geest - of lief­desvonk - zich nu in het aardse leven waar maken. Door vrijwillig de liefdesgeboden van God te gehoorzamen zal de mens zich steeds ver­der tot een waarlijk kind van God ontwikkelen, om tenslotte als hij dat doel bereikt heeft, tot de ware vrijheid en zaligheid van het eeuwi­ge leven binnen te gaan.

 

7. Het wezen van Jezus

 

Toen de schepping zover was gerijpt dat ze de diepste onthulling van de goddelijke liefde - de Godheid als 'Vader' - kon begrijpen, koos God de naar het uiterlijk zo onaanzienlijke aarde voor de groot­ste liefdedaad van Zijn erbarming uit. Hier, waar de innerlijkste geest­kern van Lucifer in de ban wordt gehouden, hulde God Zijn geest­menselijk oermachtscentrum in het gewaad van de materie ('en het Woord werd vlees'.). In Jezus Christus trad God Zelf het men­senrijk binnen om deze en tevens alle geesten uit de oneindigheid te onderrichten. Als machtigste getuigenis van Zijn liefde trok Hijzelf het kleed van de materie aan om de gevallenen uit het gericht te verlos­sen en de gelouterden dan in het Vaderhuis terug te voeren (gelijkenis van de verloren zoon).

De geest van Jezus, het heilig oermachtscentrum van God, is de 'Vader'. De ziel van Jezus (en zijn lichaam), dat wil zeggen het menselijke, is de door de Vader geschapen 'Zoon'.

De in de oneindigheid uitstralende Godskracht, uitgaande van de Vader door de Zoon, is de 'Heilige Geest'.

En zo zijn in Christus de Vader, de Zoon en de Heilige Geest verenigd (de oplossing van het drie-eenheidvraagstuk). Jezus: 'Wie Mij ziet, ziet de Vader', en: 'Ik en de Vader zijn één!'.

 

8. De heilsweg tot de geestelijke wedergeboorte

 

Als de enige tot de voleinding en eeuwig leven in God voerende weg predikte Jezus de grondwet van de gehele schepping: 'Heb God boven alles lief en de naaste als jezelf. Noch uiterlijke goede werken (ontvangen van het sacrament), noch uiterlijke geloofsge­rechtigheid (geloofsbelijdenis), zijn voldoende; ze zijn hoogstens hulpmiddelen op de heilsweg van de zuivere daadkrachtige liefde, de oergrond van alle zijn. Is met behulp van Gods geest in de mens de zui­vere hemelse liefde tot onbeperkt heerser geworden, dan is de mens aan het gericht der materie ontgroeid en heeft hij de geestelijke weder­geboorte bereikt. Dan vermag de gelouterde ziel, die met de haar inge­plante geest uit God dan volledig verbonden is, tot een waar kind van God uit te groeien, één met haar Schepper en hemelse Vader en ze heeft dan eeuwig deel aan de volheid van Zijn goddelijke levens - en werkingskrachten.

 

9. De verdere ontwikkeling in het hiernamaals

 

De meeste mensen van de aarde treden na de dood van hun lichaam nog onvolmaakt in de fijnstoffelijke sfeer van het hiernamaals binnen. De goddelijke liefde biedt hen daar nieuwe mogelijkheden om zich te scholen, zodat tenslotte allen -zij het vaak op moeilijker en pijnlijker manier - toch nog tot voleinding komen. Want het goddelijk plan van een algemene verlossing kent geen eeuwige verdoemenis!

Om dit einddoel te bereiken komen de nog onrijp uit het leven schei­dende zielen aan 'gene zijde', dat wil zeggen in de voor de aarde on­zichtbare, geestelijke wereld eerst in een soort droomleven. Hier valt hen tot hun belering een door hen beschermende machten geleid in­nerlijk geestelijk schouwen ten deel, dat al naar gelang van hun goede of boze instelling een paradijselijke verrukking of een helse pijn bij hen oproept. Hemel en hel zijn dus geen plaatselijke bepalingen, maar geestelijke ontwikkelingsstadia van de ziel. Sterk op zichzelf gerichte, aardegebonden zielen worden ook wel verder opgevoed door op­nieuw in het leven geroepen te worden (reïncarnatie) op andere stof­felijke werelden of soms ook op deze planeet.

 

10. Het doel der voleinding

 

Zielen, die zich op aarde of in het hiernamaals tot zuivere Gods- en naastenliefde lieten louteren, geraken in een steeds nieuwe en geluk­kig makende werkelijkheid. Hun geestelijk zien en innerlijke kracht nemen toe in de drie opeenvolgende hemelen, in overeenstemming met de zuiverheid en sterkte van hun liefde. De eindeloze opklimming in gelukzaligheid van de voleindigde wezens bestaat uit een steeds die­per erkennen van God, een steeds grotere liefde tot Hem en al Zijn schepselen, alsook in een steeds intensiever medewerken aan het ver­heven werk der schepping als de openbaring van alle zijn en leven. De­ze korte aanduidingen laten al zien dat bij Lorber sprake is van een omvangrijke geestelijke religie, logisch opgebouwd volgens een vastomlijnd plan. Ze brengt ons een verheven levensleer van de zui­verste liefde en grootste daadkracht, waarvan de Godheid, de Vader in Jezus, de grondslag vormt. De volle rijkdom en veelzijdigheid van de leer maakt zich evenwel pas dan kenbaar, als men de Lorberwerken

grondig bestudeert. Ze bieden juist datgene, waarnaar de hoogste geesten van onze generatie diep en ernstig streven: een synthese te vin­den tussen de Heilandsleer van de Bijbel en de ontwikkelingsgedachte der wetenschap. Dat leidt tot een overeenstemmend, aan geen confessie gebonden Christendom, dat door zijn karakter van liefde en de diepte van zijn erkenning alle mensen tot een edelgezinde geestes- en levensgemeenschap vermag te verenigen.

  

UpToDate 2023-2024