Het grote Johannes evangelie

 

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

 

aan

 

Jakob Lorber

 

Deel 9

 

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

 


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de

Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher

 


 

Inhoud

 

Hoofdstuknummer / omschrijving / tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd.

 

De Heer onderweg van Essea naar Jericho

 

  1 De Heer ontmoet een groep arme bedevaartgangers (ca. 17.8.1861)

  2 Het wonder in het huis van de waard

  3 De genezing van de zieke Helena

  4 De Heer getuigt over Zichzelf

  5 De aankomst bij Jericho

 

De Heer in Jericho

 

  6 Het weerzien met Kado

  7 De Heer en de zieke koopman uit Sidon (27.8.1861)

  8 Een harpspeler zingt voor de Heer

  9 De beloning van de zanger

 10 De Griek stelt de Heer een vraag over de scheppingsgeschiedenis

 11 De Heer geneest de Griek die een zieke maag heeft

 12 De Heer spreekt vermanende woorden tot de Grieken

 13 De brutale acrobaten en hun terechte bestraffing

 14 Wat de Grieken dachten van het verdwijnen van de acrobaten (3.9.1861)

 15 Een rechtszitting in de herberg

 16 Het levensverhaal van de rovers

 17 De verontwaardiging en goede bedoeling van de waard

 18 De religie van de drie rovers

 19 Over de leiding van de mensen

 20 Nojed vraagt naar de ware godsdienst

 21 De omstandigheden in het gezin van Hiponias, de vader van de drie dieven

 22 Over de bestemming van de mensen (12.9.1861)

 23 Over de noodzaak en het doel van verzoekingen

 24 De bedenkingen van Nojed over de goddelijkheid van de Heer

 25 De natuurlijke mens en de mens die van Gods geest doordrongen is

 

De Heer onderweg van Jericho naar Nahim in Judea (Lucas 19)

 

 26 De Heer vertrekt uit Jericho. Zacheüs in de moerbeiboom.

 27 De gelijkenis van de toevertrouwde ponden

 28 De Heer geneest de zoon van Zacheüs

 29 Waarom de bezetenheid van de zoon werd toegelaten (20.9.1861)

 30 Over de maat van goed en kwaad

 31 Het heidense dorp met de tempel van Mercurius

 32 De genezing van het blinde meisje Achaia

 

De Heer in Nahim in Judea

 

 33 Het opwekken van de dode jongeman in Nahim

 34 Het meningsverschil over de persoonlijkheid van de Heer

 35 Over het toelaten van nood en ziekte

 36 Waarom de Heer de weduwe bezoekt (5.10.1861)

 37 De voorwaarde voor een persoonlijke openbaring van God

 38 De zorg van de jongeman

 39 Jacobus vraagt naar de geestelijke betekenis van de opwekking van de dode

       jongeman

 40 Over de geestelijke omstandigheden van onze tijd

 41 De leerlingen hebben een vraag over het verduisteren van de zuivere leer van

      Christus

 42 De weduwe en haar uit de dood opgewekte zoon getuigen tegenover het volk.

      (20.10.1861)

 43 De tekenen van de geestelijke aanwezigheid van de Heer

 44 De juiste verering van de Heer

 

De Heer trekt door Samaria

 

 45 De karavaan van de rovers

 46 De bekentenis van de rovers

 47 De verandering van de woestijn

 48 De Heer zegent de woestijn

 49 Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie (26.10.1861)

 50 De Heer met de Zijnen in een herberg in Samaria

 51 De waard vraagt naar de Heer

 52 Het wonder met de edelvissen

 53 De waard herkent de Heer (31.10.1861)

 54 De geestelijke betekenis van de gebeurtenissen in de herberg

 55 Het prachtvertoon op tafel bij het ochtendmaal

 56 De profetenscholen

 57 De ware profeten

 58 Het navolgen van de Heer

 59 Vruchtbare zegen in een klein dorp in Samaria

 60 De reden waarom het de bewoners goed gaat

 61 De volledige genezing van de bezetene

 62 De belofte en de zegen van de Heer voor dorp

 63 De Heer met de Zijnen in een oerbos in Samaria.

 

De Heer in Galilea

 

 64 In de plattelandsherberg (17.11.1861)

 65 De Heer maakt Zich bekend aan de waard

 66 De genezing van de tien melaatsen (Luc. 17:11-19)

 67 Farizeeën en schriftgeleerden verzoeken de Heer (Luc. 17:20-21)

 68 De Heer geneest de zieke knecht van de waard (22.11.1861)

 69 De waarde van de instellingen van de tempel

 70 De wederkomst van de Heer (Luc. 17:22-36)

 71 De laatste tijd vóór de wederkomst van de Heer (Luc. 17:37)

 72 Het rijk Gods

 73 De Heer geeft uitleg over het eten van Zijn vlees en het drinken van Zijn bloed

 74 De betekenis van het handelen volgens Gods woord

 75 Het nachtelijke onweer (7.12.1861)

 76 De jongste Farizeeër begint de Heer te herkennen

 77 In de beschadigde synagoge

 78 De geestelijke duisternis van de schriftgeleerde

 79 De droom van de schriftgeleerde

 80 De Farizeeër verklaart de droom

 81 De twee tempeldienaren zoeken de Heer

 82 Het wijnwonder en de gevolgen ervan (11.12.1861)

 83 Over de boom des levens en de boom der kennis

 84 “Adam, waar ben je?” -een belangrijke vraag

 85 De Heer spreekt over Zijn menswording

 86 Over het ware vrezen van God

 87 Het oefenen in geloof en vertrouwen

 88 Waar onophoudelijk bidden toe leidt

      De gelijkenis van de verdrukte weduwe en de hardvochtige rechter (Luc.18:1-8)

 89 Hoe het in de toekomst met het geloof gesteld zal zijn

 90 Over de nieuwe tijd (19.12.1861)

 91 Het trapsgewijze reinigen van de wetenschap en haar toepassingen

 92 De wijsheid van Mozes en Jozua

 93 Over de wetenschap der overeenstemmingen

 94 De wederkomst van de Heer

95 Het middagmaal

 96 Het vertrek naar Kana

 

De Heer in Kana

 

 97 In de herberg te Kana (26.12.1861)

 98 De waard en Judas Iskariot

 99 De Heer over Judas Iskariot

100 Over de juiste weg naar het juiste doel

       Verkeerde en juiste ontwikkeling van het verstand.

101 De oorzaak van de nood op aarde

102 De taak van de menselijke ziel op aarde

103 De weg van de mensen naar het doel

104 De reizigers voor de herberg (5.1.1862)

105 De Indo-joden doen verslag van het doel

106 De droom van het meisje

107 Het meisje herkent de Heer

108 Over de kracht van de geest (13.1.1862)

109 De ware sabbatsheiliging

110 De karavaan uit Perzië in de herberg

111 De Heer geneest de zieke leider van de kooplieden

112 De opdracht van de Heer aan de Perzen

113 De Heer vertrekt uit Kana

 

De Heer in Kis aan het meer van Galilea

 

114 De ontmoeting van de Heer met Philopold (22.1.1862)

115 Het land van de Indo-joden

116 Het vreugdemaal bij Kisjonah

117 Tempeldienaren uit Jeruzalem zoeken de Heer

118 Het gesprek tussen de tempeldienaren en de Heer (30.1.1862)

119 De Heer roept de drie aartsengelen Michaël, Gabriël en Rafaël

120 De meningen van de tempeldienaren over de drie aartsengelen

121 De Heer legt het 13e hoofdstuk van Ezechiël uit

122 De tempeldienaren krijgen Griekse kleren

123 Samaritanen zoeken de Heer (9.2.1862)

124 Hoe moeilijk het is om het volk voor te lichten

125 Juiste kennis van de natuur is belangrijk

126 De Samaritanen bewonderen de verschijning van de Heer.

127 Over het eten van allerlei vlees en vruchten

128 De maaltijd bij Kisjonah

129 God vrezen en God liefhebben

130 Gabriëls getuigenis over Maria (19.2.1862)

131 De rijke visvangst

132 De Heer geeft aanwijzingen voor het verkondigen van Zijn

133 De Heer laat de Indo-joden weer naar hun eigen land gaan

134 De Heer vertelt over Zijn verzoeking in de woestijn (Matth. 4:1-11)

 

De Heer in Jesaïra

 

135 Het vertrek van Kis naar Jesaïra

136 De Heer en de arme visser

137 Avondoverwegingen

138 Over het contact met goede geesten

139 Uitleg van de Heer over de planeet Mars

140 De moedige bootsman (6.3.1862)

141 Het wezen van de wereld aan gene zijde

142 De werkzaamheid van de ziel

143 De werkzaamheid van de geesten

144 De betekenis van de toekomstvoorspellingen van de Heer

145 De deemoed van de arbeiders in de wijngaard van de Heer

146 De Heer bezoekt de arme vissers in de baai (16.3.1862)

147 De vissers begroeten de Heer

148 Liefde, zachtmoedigheid en geduld zijn beter dan gerechtvaardigde ijver.

149 De Heer voorspelt Zijn einde

 

in de omgeving van Caesarea Philippi

 

150 De reis van Kis naar Marcus bij Caesarea Philippi

151 Marcus doet verslag van de succesvolle genezingen in zijn bad

152 De leerlingen vragen de Heer naar de reden van Zijn vreugde over natuur

       (27.3.1862)

153 De Heer en de twee Grieken

154 Het geestelijke zoeken van de Grieken

155 De Grieken hebben vragen over de alwetendheid van de Heer

156 De gedachten van de Grieken over de enig ware God

157 Het onderricht van de Heer over de ene, enig ware God

158 De Grieken herkennen de Heer. Doel en oorzaken van ziekten

159 Het beoefenen van de naastenliefde

160 Wat de Griekse arts had vernomen en zijn getuigenis over de Heer (9.4.1862)

161 De belijdenis van de arts

162 Het gesprek tussen de Romeinse opperrechter en de Griekse arts

163 De twijfel van de rechter

164 De genezing door het geloof van de bekeerde rechter

165 De genezenen komen bij de Heer

166 De Heer geeft gedragsregels voor de gelovigen

167 De weemoed van de Romein bij het mooie uitzicht (16.4.1862)

168 De wens van de Romein

169 De Romein in gesprek met zijn gestorven vader

170 De Heer geeft uitleg over de omstandigheden aan gene zijde

171 De leiding van menselijke zielen naar voleinding

172 De Heer roept Rafaël om de betekenis en het bestaan van het rijk Gods toe te

        lichten

173 Het wezen van het rijk Gods

174 Het wezen van Rafaël (26.4.1862)

175 De arts kan geen verklaring vinden voor het wezen van Rafaël

176 Over bestaan en niet-bestaan

177 De tegenvragen van de arts

178 De noodzaak voor het versluieren van de herinnering

179 Over de wijsheid van de Heer

180 De dank van de arts en de leerlingen voor het onderricht

181 De voornaamste belemmeringen voor geestelijke vooruitgang

182 De weg om materiële zielen te redden

183 Het onderricht van Rafaël (12.5.1862)

184 Over het opnemen van de leer van de Heer

185 Over valse en ware profeten

186 De genezing van de zieken uit Joppe

187 De verbazing van de Griek over het heilzame maal

188 De genezenen en hun schippers

189 De genezen visser bewijst de schippers de goddelijkheid van de Heer

190 De arts vraagt naar het manna in de woestijn

191 Raphaël’s onderricht over de spijziging van Israël in de woestijn

192 Het verschijnsel van de luchtspiegeling (24.5.1862)

193 De oorzaken van de geestelijke superioriteit van de heidenen

194 In hoeverre de Joden de openbaringen opnemen

195 De vissers uit Joppe worden door de Heer uitgenodigd voor de maal tijd

196 De storm en zijn overeenstemmende betekenis

197 Over de aanwezigheid van de engelen bij de mensen

198 De ondergang van de agenten van Herodes (5.6.1862)

199 De redding van de overste

200 De plannen van de overste

201 De Heer is de wensen van Herodes' soldaten voor

202 Het gesprek tussen de commandant en de overste

203 De wens van de commandant en de vervulling daarvan

204 De commandant Leander voor de Heer

205 Het goede inzicht en het goede plan van de overste (10.6.1862)

206 Het overleg van de soldaten van Herodes

207 De mooie ochtend aan het meer

208 Een gesprek over de trekvogels

209 De gevaren van de ceremoniële godsdienst en ceremonieel bidden

210 Het gericht van de hardvochtigen aan gene zijde

211 Rafaël bij de soldaten van Herodes

212 Rafaël repareert het beschadigde schip (21.6.1862)

213 De Heer bij de soldaten van Herodes

214 De gasten vertrekken naar hun eigen woonplaatsen

 

De voetnoten zijn, wanneer niet anders aangegeven, van de uitgever. Voorzover Jakob Lorber zijn geschriften van data voorzien heeft, zijn deze in de inhoudsopgave vermeld.

 


 

De Heer onderweg van Essea naar Jericho

 

1 De Heer ontmoet een groep arme bedevaartgangers

 

[1] Toen wij reeds een uur gaans van Essea verwijderd waren, kwamen ons de eerder genoemde arme bedevaartgangers uit het gebied rond Jericho tege­moet en vroegen ons om een aalmoes.

[2] Ik zei tegen de Joodse Grieken: 'Geef hun van jullie overvloed;. want zij zijn net zo arm in de wereld als Ikzelf, die nog geen steen als Mijn eigendom bezit, die Ik als zodanig onder Mijn hoofd zou kunnen leggen!Vossen hebben hun holen en de vogels hun nesten; maar deze armen bezitten niets behalve zichzelf en hun schamele kledij. Schenk hun dus iets!'

[3] Na deze woorden van Mij legden alle Joodse Grieken en ook de paar leerlingen van Johannes een flink bedrag aan geld bij elkaar en gaven dat met vreugde aan de armen; deze bedankten Mij en de gevers met opgeheven han­den en vroegen ons om vergeving voor het feit dat zij ons onderweg hadden opgehouden, maar aangezien wij Joden waren vroegen ze ons ook angstig en bezorgd of ze Essea wel vóór zonsopgang zouden bereiken.

[4] Ik zei: 'Waarom zijn jullie bang dat je de sabbat ontheiligt door over de weg te lopen? Mozes noch een andere profeet heeft immers ooit een gebod gegeven, dat men op een sabbat niet mag reizen; de nieuwe tempelvoor­schriften zijn geen goddelijke geboden en hebben voor God ook geen waar­de. Maar het is nog vroeg, en jullie zullen de plaats binnen een uur bereiken. Als jullie daar echter aankomen, moeten jullie je intrek nemen in de eerste herberg die zich buiten de poort van het stadje bevindt! Daar zullen jullie goed worden opgenomen en verzorgd, want Ik heb jullie da.ar al aangekon­digd. Maar wie Ik ben, zullen jullie in Essea wel horen; en reis nu maar weer verder! ‘

[5] De armen waren wel verbaasd dat Ik hun dat allemaal gezegd had; maar ze durfden toch niet te vragen hoe Ik dat allemaal kon weten, en trokken verder.

[6] Onderweg vroegen de leerlingen Mij waarom deze armen eigenlijk.naar Essea reisden, want het was hun niet aan te zien dat ze een of andere ziekte hadden. want zieke mensen waren nooit zo goed ter been.

[7] Ik zei: 'Deze mensen trekken niet naar Essea om daar te worde? genezen, maar om als totaal berooiden daar werk en geldelijke ondersteuning te vin­den; ze hebben namelijk van reizigers gehoord dat de Essenen de laatste tijd heel liefdadig zijn geworden tegenover echt arme mensen, en dus zijn ze op weg gegaan naar Essea omdat ze thuis geen werk en dus ook geen verdienste voor hun levensonderhoud konden vinden. Dat strekt hun streek niet tot eer en daarom wordt die door Mij ook maar spaarzaam gezegend.

[8] Toch waren er onder deze armen ook enkele zieken, toen ze van huis gin­gen; maar er zijn enkele van de door Mij uitgezonden zeventig leerlingen bij hen in hun armzalige streek gekomen en hebben hen gezond gemaakt, zodoende was er nu ook geen zieke meer onder hen. De leerlingen hebben hun ook aangeraden om vanwege hun armoede naar Essea te gaan, waar ze zeker werk en verzorging voor lichaam en geest zouden vinden. En daarom zijn deze armen dan ook snel op weg gegaan.'

[9] Petrus zei: 'Dan moeten ze spoedig na ons op weg gegaan zijn, omdat ze nu al hier zijn; want zij kunnen zich immers niet zoals wij' op een wonder­baarlijke manier voortbewegen?'

[10] Ik zei: 'Dat gaat ons ook helemaal niets aan! Ze zullen nu weldra de plaats van hun bestemming bereikt hebben en dat is voldoende; de dag of het uur is helemaal niet belangrijk, en daarom laten \\-.e dat nu rusten!'

[11] Met dit antwoord van Mij waren allen tevreden. Wij liepen flink voort en kwamen dan ook snel vooruit, wat met name in deze streek heel goed en praktisch was; want het was er erg kaal, en verscheidene uren in de omtrek was er geen boom, geen struik en ook geen ander gewas te bekennen. We kwamen er dan ook geen mens tegen, en daarom konden we ons met de snel­heid van de wind voortbewegen en hadden op die manier het lange en zeer verlaten gedeelte van onze weg weldra achter ons gelaten.

[12] Toen wij deze voor iedere reiziger zeer onherbergzame weg achter ons hadden gelaten, waarvoor we ondanks onze snelheid van de wind twee uur nodig hadden, terwijl anders zelfs een reiziger op een kameel bijna een volle dag op de verlaten weg moest doorbrengen, kwamen we weer in een her­bergzame streek, waar zich langs de weg dan ook een herberg en verscheide­ne huizen en boerderijen bevonden, die voor het merendeel eigendom van Grieken waren.

[13] Bij de herberg aangekomen zeiden enkele leerlingen: 'Heer, wij heb­ben nu een heel lange weg afgelegd en hebben dorst gekregen! Zou U het goed vinden als wij hier een kleine verfrissing namen en ons water lieten geven om onze dorst te lessen?'

[14] Ik zei: 'Dat kunnen we wel doen; maar het is hier een waterarme streek en de waard zal zich goed voor het water laten betalen, want hij is een zeer op winst beluste heiden, zoals de meeste Grieken. Als jullie het water willen betalen, dan kunnen wij de herberg binnengaan, een kleine pauze nemen en ons water en wat brood laten geven.'

[15] Omdat ze geld bij zich hadden zeiden de Joodse Grieken en ook de leerlingen van Johannes: 'Heer, dat doen we met veel genoegen! En als de waard een wijn heeft die goed te drinken is, dan willen wij ook die betalen!'

[16] Ik zei: 'Dat staat jullie hier vrij. Doen jullie wat jullie nodig vinden, dan zal Ik het Mijne doen! Laten we de herberg dus binnengaan!'

 

2 Het wonder in het huis van de waard

 

[1] Daarop gingen we direct de herberg binnen en de waard kwam buitenge­woon hoffelijk naar ons toe en vroeg ons waar hij ons mee van dienst mocht zijn.

[2] Ik zei: 'Wij hebben honger en dorst, geef ons daarom wat brood en water!'

[3] De waard zei: 'Mijne heren, ik heb ook wijn! Willen jullie niet liever wijn drinken, want die is bij mij heel goed, en beter dan het water dat in deze streek nauwelijks geschikt is om mee te koken?'

[4] Ik zei: 'Jouw wijn is weliswaar niet slecht; maar wij zijn in aards opzicht niet zo welgesteld dat wij onze dorst met jouw dure wijn kunnen lessen. Breng ons dus maar wat wij gevraagd hebben, dan zullen wij daar ook tevre­den mee zijn! Maar haal het water uit de bron in je wijnkelder, en niet uit de regenput achter op de binnenplaats; want het water wordt bij jou ook betaald en daarom moet het goed, fris en helder zijn!'

[5] De waard keek Mij verrast aan en zei: 'Vriend, voorzover ik weet ben jij nu voor de eerste keer in mijn huis! Hoe weet jij dan hoe het is ingedeeld? Wie kan jou dat verteld hebben?'

[6] Ik zei: ' Ach, verbaas je daar maar niet over, maar breng ons wat we gevraagd hebben! Niets in dit huis is Mij onbekend, ook al ben Ik met deze vrienden van Mij nu voor de eerste keer onder jouw dak. Hoe dat mogelijk is, dat weet Ik wel, zoals Ik ook weet dat jouw oudste en liefste dochter Helena al driejaar lang aan een kwaadaardige koorts lijdt en datje daar al veel kosten voor hebt gemaakt, terwijl toch geen enkele arts en nog minder een van je vele huisgoden, die je voor veel geld uit Athene hebt laten halen, haar heeft geholpen. Kijk, zo weet Ik nog veel meer dingen in jouw huis! Maar ga nu en breng ons wat we gevraagd hebben, zodat wij ons kunnen sterken en daarna verder reizen!'

[7] Daarop riep de grenzeloos verbaasde waard een paar dienaren en liet ons brood, zout en verscheidene karaffen vers water brengen.

[8] Toen dat allemaal voor ons op tafel stond en de dorstige leerlingen direct naar de karaffen wilden grijpen, zei Ik tegen hen: 'Wacht nog even tot Ik het water zegen, zodat het niemand kwaad doet; want ook het bronwater in deze streek is koortsverwekkend, omdat het onzuivere natuurgeesten bevat!'

[9] Toen wachtten de leerlingen, en Ik ademde over de karaffen en zei tegen de leerlingen: 'Nu is het water gezegend en gezuiverd; maar eet eerst wat brood en drink dan met mate, zodat jullie niet dronken worden!'

[10] De leerlingen deden dat; en toen ze begonnen te drinken zeiden ze met verbaasde vrolijke gezichten: 'Ja, zulk water moet je inderdaad met mate drinken, zodat je niet dronken wordt!'

[11] De waard merkte dat en zei tegen de twee dienaren: 'Hoe kan dat nu? Hebben jullie deze merkwaardige gasten soms wijn gebracht, terwijl ze toch uitdrukkelijk alleen om water gevraagd hebben?'

[12] De dienaren zeiden: 'Heer, wij hebben gedaan wat ons bevolen werd! Maar hoe het water nu wijn is geworden, dat weten wij niet; degene die er overheen geademd heeft zal wel weten hoe het water wijn heeft kunnen worden.Vraag het hem, want hij schijnt meer te kunnen dan wij hier met z'n allen!’

[13] Daarop kwam de waard naar onze tafel en wij gaven hem te drinken. Toen hij de karaf bijna helemaal leeggedronken had zei hij vol verbazing tegen Mij: 'Bent u soms een groot en beroemd magiër of zelfs een mij nog onbekende God, dat u zoiets kunt doen? Ik vraag u om het mij te zeggen!'

[14] Ik zei:' Als jij je goden uitje huis wegdoet en niet meer in ze gelooft, dan wil Ik je wel zeggen wie Ik ben en jou de enige echte, ware, maar jou nog volledig onbekende God tonen, die ook jouw dochter zou kunnen helpen als je in Hem zou geloven en Hem alleen de eer zou geven.'

[15] Toen de waard dat van Mij hoorde, zei hij: 'U spreekt merkwaardige woorden! Al mijn goden vernietigen zou geen kunst zijn - maar als onze priesters of de Romeinen dat horen, zal het mij slecht vergaan; want wie zich vergrijpt aan een beeld van zelfs maar een hal(god, wordt bij ons zwaar gestraft. Ik zou eerst met mijn hele huis Jood moeten worden en dat ten over­staan van een rechtbank met geschrift, zegel en besnijdenis aantonen, waarna mij dan het Romeinse burgerrecht afgenomen zou worden en ik het dan als Jood weer voor veel geld zou moeten kopen, als ik verder een Romeins bur­ger zou willen zijn! Wat u van mij vraagt, wonderbaarlijke vriend, is iets wat in mijn huidige positie nauwelijks uitvoerbaar is. Maar ik weet een oplossing: doet u de goden weg uit mijn huis, in het bijzijn van de getuigen die mij in mijn huis ten dienste staan, dan zal ik in stilte met mijn hele huis alleen de eer geven aan de God die u mij getoond hebt!'

[16] Ik zei: 'Goed, maak dan nu een ronde in je huis en overtuig je ervan, of een van j e vele kamers nog door een afgod, groot of klein, gesierd wordt!’

[17] Toen de waard dat wilde gaan controleren, kwamen alle huisgenoten hem al vertwijfeld huilend tegemoet en jammerden: 'Er moet wel een groot ongeluk over dit huis komen, want alle goden hebben het plotseling verlaten!'

[18] Toen zei de waard met een onverschrokken gezicht:'Maak je daar maar niet druk om! Slechts de dode, door mensenhanden gemaakte goden, die voor niemand enig nut hebben en niemand in nood kunnen helpen, zijn zeker door een ware, levende en boven alles machtige God vernietigd; en in plaats daarvan is hoogstwaarschijnlijk de ene, enig ware, levende en boven alles machtige God in ons huis gekomen, en deze dienaar van Hem, die zelf al meer dan machtig is, zal ons Hem nader leren kennen en zelfs tonen! En zo is door het verwijderen van de dode en geheel en al machteloze goden over ons huis geen onheil, maar alleen maar een zeer groot heil gekomen.

[19] En opdat jullie geloven dat het wonderbaarlijk genoeg en inderdaad zo is, moet je eens naar deze waterkaraffen van ons kijken! Op verzoek van deze wonderbaarlijk machtige dienaar van de ene, ware God zijn die door mijn twee dienaren hier vol water op deze tafel gezet, wat zij tegenover iedereen kunnen getuigen. Aangezien ze flinke dorst hadden wilden deze gasten het water direct drinken, maar de machtige godsdienaar zei tegen hen dat ze het water pas moesten drinken nadat hij het eerst gezegend had. Daarop ademde hij over de karaffen en het water, en onmiddellijk werd het in de beste wijn veranderd. Daar staat nog een volle karaf; neem en proef de inhoud, en oor­deel of het water dan wel wijn van de allerbeste soort is!'

[20] Daarop pakte de vrouw van de waard de karaf, proefde de inhoud ervan en zei, uiterst verbaasd: 'Luister, dit is ongehoord! Zo'n wonder kan alleen een God doen! Eens in Athene heb ik ook wel magiërs gezien die wonderen deden en ook water nu eens in bloed, dan weer in melk en dan weer in wijn en in nog allerlei andere dingen veranderden; maar van een Apollo-priester, die mij achterna liep omdat ik een heel mooie en rijke Griekse vrouw was, had ik al gauw tot in details gehoord hoe dergelijke won­derbaarlijk uitziende veranderingen op een heel natuurlijke manier tot stand gebracht kunnen worden. Maar dat nam ook ieder geloof in magiërs en hun valse wonderen bij mij weg.

[21] Maar hier is geen enkele geheime en verborgen valsheid te ontdekken, en daarom is het een volkomen echt wonder van een levende God; dat geloof ik nu helemaal, en tot aan mijn dood zal ik aan dat geloof vasthouden. En proef nu allemaal van deze wijn en geef je oordeel!'

[22] Daarop proefden allen van de wijn en stelden vast dat het inderdaad was zoals de waard en zijn vrouw hadden beschreven.

 

3 De genezing van de zieke Helena

 

[1] Daarop zei de waard verder tegen zijn personeel, dat nu aanwezig was: 'Wij hebben ons er nu van overtuigd dat deze ons nog volkomen onbekende dienaar van de ene ware God een echt wonder heeft gedaan om ons de ene ware God te leren kennen; maar hij heeft mij ook al andere bewijzen gege­ven, die niet minder wonderbaarlijk zijn en waaruit ik heb opgemaakt dat hij wel een buitengewoon wonderlijk mens moet zijn, want nauwkeuriger dan wijzelf is hij op de hoogte van de meest verborgen en geheim gehouden inrichtingen en omstandigheden van ons huis.

[2] Zo weet hij ook van de tot op heden ongeneeslijke ziekte van onze liefste dochter Helena, en hij heeft mij dan ook beloofd dat hij haar zou genezen, als ik de dode afgoden, groot en klein, allemaal uit huis zou verwijderen en mij dan met mijn hele huis aan de ene, ware God houd en Hem alleen de eer geef. Ik durfde mij echter toch niet zelf te vergrijpen aan de dode afgoden, uit vrees dat ik eerst door iemand verraden en daarna door de priesters en recht­banken gestraft zou worden, maar ik zei tegen deze wonderbaarlijke dienaar van de ene ware God: 'Doet u ze onder getuigen weg uit het huis, dan zijn wij er niet verantwoordelijk voor!' En kijk, dat deed hij in één ogenblik, en zodoende zijn al onze talrijke afgoden ook op een uiterst wonderbaarlijke manier in huis helemaal vernietigd; Vlij zijn daar nu allemaal getuige van en kunnen daar niet door de priesters en nog minder door een Romeinse recht­bank voor ter verantwoording geroepen worden, wat jullie allemaal even goed zullen begrijpen als ikzelf.

[3] Maar nu deze man vandaag plotseling zulke onverwachte dingen voor onze ogen heeft laten gebeuren, laat nu dan ook onze dochter nog genezen worden en aan ons allemaal de ene, enig ware God bekend gemaakt en getoond worden, zodat wij allemaal alleen aan Hem de eer kunnen geven en volgens Zijn wil kunnen handelen en leven!'

[4] Daar waren alle aanwezigen het helemaal mee eens, en de waard wendde zich nu samen met zijn vrouwen zijn kinderen tot Mij en vroeg Mij om, als het mogelijk was, hun zieke dochter te genezen.

[5] En Ik zei: 'Omdat jij en je hele huis gelooft, geschiede jullie ook naar je gelooft Ga nu naar de kamer van jullie dochter en overtuig je ervan of ze al genezen is! Maar breng haar daarna hier, opdat ook zij van deze wijn des levens proeft en Hem leert kennen, die haar genezen heeft!’

[6] Toen Ik dat gezegd had verlieten allen in allerijl de eetkamer, om te zien of Helena wel genezen was. Toen ze bij haar kwamen troffen ze haar volko­men gezond aan, en zij vertelde dat er een vuur door haar heen gestroomd was en dat de koorts en alle pijn en heel haar vroegere zwakte haar plotseling verlaten hadden. Dat bracht een groot gejuich teweeg. De dochter verliet dan ook direct haar ziekbed, kleedde zich aan en werd onder gejuich snel bij Mij gebracht.

[7] Toen haar verteld werd dat Ik degene was die haar genezen had, knielde zij aan Mijn voeten, die door haar tranen van dankbaarheid bevochtigd werden. Ook alle anderen bedankten Mij voor de wonderbaarlijke genezing van Helena.

[8] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op, dochter, en drink wat wijn uit de karaf die naast je staat, zodat je gesterkt zult worden in je hele lichaam en in je ziel!'

[9] Toen stond Helena zonder moeite op, pakte bescheiden de karaf en dronk daar de wijn uit, die haar sterkte en waarvan zij de goede smaak niet genoeg kon prijzen en roemen.

[10] Toen zij gesterkt was, begonnen allen Mij weer te vragen om hun nu ook de ene ware God te leren kennen en Hem hun ook te tonen, als dat mogelijk was.

[11] Ik zei: 'Luister dan naar wat Ik jullie nu in het kort zal zeggen!

[12] Er is bijna geen Griek die in het Joodse land leeft en handelt, die niet vertrouwd is met de leer van Mozes en de andere profeten. De God nu, die door Mozes aan de Joden verkondigd werd, de God, die op de berg Sinaï onder donder en bliksem met Mozes en door hem en zijn broer Aäron sprak en later ook steeds door de mond van de profeten en vele andere wijze man­nen, wiens meer dan heilige naam Jehova is, is de ene, enig ware, eeuwig levende, meest wijze, meer dan goede en oppermachtige God, die de hemel met de zon, de maan en alle sterren en deze aarde met alles wat daarin, daar­op en daarboven is, uit Zichzelf heeft geschapen.

[13] Geloof in deze God, houd Zijn geboden, die jullie kennen, en heb Hem boven alles lief door Zijn geboden te houden, maar heb ook jullie medemen­sen lief zoals een ieder van jullie zichzelf liefheeft, dat wil zeggen: doe voor hen alles waarvan jullie redelijkerwijs willen dat zij dat ook voor jullie doen; dan zal de ene, enig ware God jullie altijd genadig zijn en jullie beden graag verhoren!

[14] Dan zal Hij Zich voor jullie niet als een verre en hardhorende God doen kennen, maar als een steeds nabije en een jullie boven alles liefhebbende Vader, die jullie beden nooit onverhoord zal laten.

[15] Dat is alles wat de ene, enig ware God, die ook de enig ware Vader van alle mensen is, verlangt. Wie dat zal doen, zal niet alleen reeds op deze aarde meer en meer gezegend zijn, maar na het afvallen van het lichaam ook het eeuwige leven van zijn ziel ontvangen en zal daar, waar de Vader is, eeuwig meer dan zalig zijn. Weten jullie nu wie de enig ware God is?'

[16] Allen zeiden: 'Ja, als Hij dat is - en daar twijfelen we nu niet meer aan ­dan kennen wij Hem uit de geschriften, die ons goed bekend zijn! De leer van Mozes is ons altijd goed bevallen; maar omdat wij maar al te vaak vast moesten stellen dat die leer met name door de voornaamste priesters in geheel tegengestelde zin werd nageleefd, en dat de enig ware God hun geen enkel kwaad doet als straf voor de misdaden die zij aan hun medemensen begaan, dachten wij: wat voor waars kan een leer dan wel bevatten, als - wat uit al hun daden maar al te duidelijk blijkt -de voornaamste vertegenwoordi­gers ervan en de zogenaamde godsdienaren daar geen spoortje geloof aan hechten?!

[17] Want dat men zijn medemens moet liefhebben als zichzelf, is immers het eerste watje uit de geboden van Mozes opmaakt. Maar je moet ook eens zien hoe de belangrijkste vertegenwoordigers van de leer van Mozes hun mede­mensen liefhebben;je zou wel met de diepste blindheid geslagen moeten zijn om niet op te merken dat juist deze vertegenwoordigers van de leer er niet in het minst in geloven. Want de waarheid van een echt geloof moet immers blijken uit het handelen volgens de leer, en in het bijzonder bij hen die de leer vertegenwoordigen en verbreiden. Maar wanneer zij door hun handelen nu al voor het oog van iedereen zonder enige schroom of vrees voor een enig ware God laten zien dat zij niets geloven -hoe kunnen wij vreemdelingen ons dan bij hun leer aansluiten?

[18] Kijk, machtige, ware dienaar en priester van de ene, enig ware God, dat was dan ook steeds de reden waarom wij aan de waarheid en echtheid van de leer van Mozes evenzeer twijfelden als aan onze veelgoderij! Omwille van de mensen en hun wetten hebben wij tenslotte wel aan alles meegedaan, maar zelf geloofden wij in geen enkele God meer -maar wel geloofden wij in de alles beheersende krachten van de natuur, die wij door onze geleerden iets nader hebben leren kennen.

[19] Maar nu zijn als gevolg van uw daden en woorden de zaken bij ons alle­ maal enorm veranderd, en wij geloven nu zonder twijfel in de ene, enig ware God van de Joden, die aan u zo'n ongehoorde puur goddelijke macht ver­leend heeft, omdat u natuurlijk altijd Zijn wil hebt gedaan.

[20] Wij zullen ons echter enkel en alleen aan de leer van Mozes houden en nooit aan de vertegenwoordigers ervan in Jeruzalem. Gisteravond laat zijn er vanuit Essea nog een paar van zulke tempelheren bij ons gekomen, die gewel­dig tekeer gingen over hun eigen tempelbedrijf en de grote macht en wijs­heid van de Essenen erg prezen, en wij dachten bij onszelf' Als jullie jezelf al zo afkammen, wat moeten wij vreemden dan wel van jullie denken?' Maar toch bevielen ze ons, omdat ze de waarheid bekenden. Vanmorgen vroeg zijn ze weer verder gereisd. Wat de leer betreft is het ons nu wel duidelijk; maar er is nog één punt, en dat is uw laatste belofte.

[21] U beloofde ons ook de enig ware God te tonen, en dat zult u net als al het andere zeker kunnen. Nu u ons ongevraagd al zo gelukkig hebt gemaakt door ons in woord en daad de ene, enig ware God te leren kennen, vragen wij u om ons geluk nu ook nog compleet te maken door ons de enig ware, ene God te tonen! Wij vragen u daar allemaal heel nadrukkelijk om!'

 

4 De Heer getuigt over Zichzelf

 

[1] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen, maar juist ter wille van jullie gaat dat niet zo gemakkelijk als jullie denken; maar omdat Ik jullie ook dat beloofd heb, zullen jullie de ene, enig ware God ook allemaal aanschouwen. Maar eerst moet Ik jullie wel op het hart drukken dat jullie hetgeen je gezien hebt niet bekend mogen maken voordat er een jaar verstreken is.'

[2] Allen beloofden Mij dat plechtig.

[3] Toen zei Ik verder: 'Goed dan, luister naar Mij, en doe jullie ogen en har­ten wijd open!'

[4] Ik, die nu met jullie spreek, ben Zelf degene die de profeten aan de men­sen verkondigd hebben! Volgens Mijn eeuwige raadsbesluit heeft het Mij behaagd om Zelf als mens van vlees en bloed als een helder en leven brengend licht onder de mensen te komen, die in de oude nacht van de zonde dwalen en verkommeren, en hen te verlossen van het harde juk van het gericht en de eeuwige dood.

[5] Maar Ik ben niet alleen naar de Joden gekomen, die vanaf het allereerste begin het volk van de ene ware God waren en zich ook nog zo noemen ­hoewel zeer velen vanwege hun slechte daden al sinds lange tijd een volk van de hel zijn geworden -maar ook naar de heidenen. Weliswaar stammen die ook af van dezelfde eerste mens op deze aarde, maar ze hebben zich in de loop van de tijd zo door de verlokkingen van de wereld laten verleiden, dat ze daardoor afvallig werden van de ene ware God, Hem niet meer kenden en vervolgens van dode en vergankelijke materie naar hun lust en believen zelf goden maakten en die vereerden en aanbaden, wat tegenwoordig nog heel veel het geval is, zoals jullie wel weten.

[6] Opdat dus ook de heidenen de eeuwige en meest levende waarheid, die alleen in God bestaat, zullen kennen, ben Ik ook naar de heidenen gekomen en geef Ik hun het door eigen toedoen al zo lang verloren levenslicht en dus ook het eeuwige leven terug.

[7] Ik ben Zelf het licht, de weg, de eeuwige waarheid en het leven. Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft, heeft het eeuwige leven reeds in zich en zal de dood nooit meer zien of voelen, al zou hij wat zijn lichaam betreft duizendmaal sterven; want wie in Mij gelooft, Mijn geboden houdt en Mij derhalve boven alles liefheeft, is in Mij en Ik in de geest in hem. En in dege­ne in wie Ik ben is ook het eeuwige leven.

[8] En nu heb Ik jullie dan ook de enig ware, ene God getoond, zoals Ik jul­lie zojuist beloofd had. Onderzoeken jullie nu jezelf, of je dat ook gelooft! Ja, ook dit geloven jullie nu - maar blijf ook als echte helden in dat geloof en laat jullie daar door niemand meer vanaf brengen, dan zullen jullie leven en de kracht van Mijn wil zal in jullie zijn en blijven! Zo zij het en blijve het!'

[9] Toen Ik dat tegen de daar aanwezige heidenen gezegd had, werden ze door een huivering van diep ontzag aangegrepen, en niemand durfde een woord te zeggen.

[10] Maar Ik zei op vriendelijke toon: 'Kom toch tot jezelf, kinderen! Zie Ik er als meest ware Vader van alle mensen dan zo verschrikkelijk uit, dat jullie nu door zo'n huivering voor Mij bevangen worden? Kijk, Mij is weliswaar niets onmogelijk -want in Mij is alle kracht, macht en gezag in de hemel en op aarde -maar Ik kan er niet voor zorgen dat Ik niet ben wat Ik ben, en jul­lie niet wat jullie zijn! Ik ben nu eenmaal Degene die Ik ben, was en zal zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid, en jullie zullen dat ook zijn en blijven.Als Ik jullie nu Mijn lieve kinderen noem, zijn jullie toch helemaal aan Mij gelijk­waardig, en als jullie volgens Mijn leer en dus ook volgens Mijn wil leven en handelen, zullen jullie werkelijk niet minder volmaakt zijn dan Ikzelf ben, en jullie zullen dezelfde tekenen kunnen doen die Ik doe. Want wat voor vreug­de kunnen onvolmaakte kinderen aan een volmaakte Vader geven? Laat jullie te grote eerbied voor Mij dus varen en heb in plaats daarvan een volkomen vertrouwen en liefde voor Mij, dan zullen jullie Mij veel aangenamer, welge­valliger en dierbaarder zijn!

[11] Werkelijk, wie Mij liefheeft hoeft Mij niet te vrezen! Want degenen die God te zeer vrezen, hebben Hem ten eerste nog nooit echt gekend en hun hart staat nog ver af van Zijn liefde, en ten tweede lopen zulke te vreesachti­ge kinderen door hun eigen schuld gevaar dat ze gaan dwalen in wat ze gelo­ven en weten. Want hun vrees verzwakt hun moed en hun wil om in hun hart zo dicht mogelijk bij Mij te komen en daardoor ook in alle waarheid des levens door Mij verlicht te worden. Als jullie dat hebben begrepen, laat jullie vrees voor Mij dan varen en heb liefde voor Mij en het volste vertrouwen in Mij!’

[12] Toen Ik dat tegen hen gezegd had, week de afgodische angst uit hun hart en begonnen zij Mij met meer vertrouwen te loven en te prijzen, en in hun hart ontwaakte meer en meer de liefde. Maar toch waren ze er niet helemaal gerust op, want de voorstellingen uit het heidendom van onverbiddelijkheid en eeuwige macht en gestrengheid van een God, die zij lange tijd gekoesterd hadden, wilden en konden niet zo snel uitgewist worden. Maar na een uur, waarin Ik nog in de herberg bleef, werden ze allemaal vertrouwelijk en Ik gaf hun nog menige les, die hun liefde voor Mij versterkte en bevestigde.

 

5 De aankomst bij Jericho

 

[1] Toen vroegen Mijn leerlingen, die geld bij zich hadden, de waard wat ze voor het brood en het bronwater moesten betalen.

[2] Maar de waard zei: 'O, hoe kunnen jullie mij dat vragen, daar ik nu immers bij God de Heer en dus ook bij jullie, die zeker Zijn naaste vrienden zijn, eeuwig in de schuld zal staan? leder woord dat Hij tot ons gesproken heeft is immers eindeloos veel meer waard dan alle schatten van de aarde! Al wilden jullie duizend jaar in mijn huis blijven en dag en nacht eten, en ik zou daar ook maar één stater voor vragen, dan zou ik echt niet beter verdienen dan levend en wel als voer voor de slangen en draken gegooid te worden! Maar het is nu bijna middag; wat zou het voor mij een geluk betekenen, als God de Heer met jullie bij mij het middagmaal zou willen gebruiken!'

[3] Daarop zei Ik: 'Jouw wil geldt bij Mij als het werk! Maar wij moeten ver­der, omdat er ook op andere plaatsen kinderen zijn die Ik wil helpen. Er zul­len straks echter arme pelgrims hierheen komen, en wel vanuit Essea op weg naar Jericho. Ze hebben daar weliswaar hun lichamelijke gezondheid hele­maal teruggekregen, maar geld hebben ze niet veel en ze zijn hongerig, dor­stig en moe; geef hun spijs en drank en ook onderdak voor de nacht, dan zal Ik dat aannemen alsof je dat voor Mij hebt gedaan!'

[4] De waard zei: 'O Heer en God, al willen die arme mensen hier een heel jaar blijven, ze zullen hun verzorging krijgen! Als ze over de heerweg gaan, wil ik hun direct mijn lastdieren en met paarden bespannen wagens tegemoet sturen en hen hierheen laten brengen.'

[5] Ik zei: 'Ook hierbij geldt jouw wil als het werk! De pelgrims die Ik je aan­kondigde zijn reeds gisternacht vanuit Essea over de bergen hierheen vertrok­ken en zullen binnen een paar uur over het smalle bergpad hiernaartoe komen, zodat ze dus niet veel zullen hebben aan jouw lastdieren en wagens. Maar als ze hier morgen vertrekken kun je hun de een of andere dienst bewijzen als dat nodig is.

[6] Maar laat voortaan niemand meer betalen voor het water; want Ik heb er ook voor gezorgd dat jouw bronnen steeds rijkelijk en gezond water zullen geven. Wees altijd barmhartig tegenover armen, dan zul je ook barmhartig­heid bij Mij vinden! Mijn zegen en Mijn genade heb je ontvangen, en die zullen ook bij je blijven als je metterdaad aan Mijn leer zult vasthouden; en zo zullen wij onze reis nu weer voortzetten.'

[7] Na deze woorden stond Ik snel op en ging met de leerlingen naar buiten.

[8] Het spreekt vanzelf dat de waard ons met de zijnen onder tranen, dank en lofprijzing een stuk begeleidde; maar toen wij er flink de pas in zetten, bleven onze begeleiders achter en keerden weer terug naar huis.

[9] omdat er rond het middaguur hier op dit weggedeelte geen reizigers waren, trokken wij weer met de snelheid van de wind voorwaarts; maar als wij weer in een streek kwamen die bevolkt was, liepen wij in onze gewone, natuurlijke pas verder. En zo kwamen wij tegen de avond in de buurt van ons reisdoel Jericho.

[10] Daar was een mooi grasveld. Hier rustten wij uit totdat de zon helemaal onder zou zijn gegaan; want Ik wilde niet bij daglicht de stad binnengaan, met name omdat de twee Farizeeën, die wij ondanks hun snel dravende kamelen hadden ingehaald, slechts een paar morgen *  (* Morgen: een oude landmaat; zoveel land als een span paarden in één morgen kon ploegen. Per land(streek) erg verschillend, in het Duitse gebied meestal variërend van ongeveer 25 tot 35 are. Een paar morgen is in dit verband dus waarschijnlijk een paar honderd meter.) voor ons uit de stad naderden.

[11] Terwijl wij op ons grasveld uitrustten onder het bespreken van allerlei dingen, kwam er uit het nabijgelegen tolhuis een tollenaar naar ons toe, die vroeg waar wij vandaan gekomen waren en of wij op die plek de nacht zou­den doorbrengen.

[12] Ik zei: 'Noch het een noch het ander gaat je iets aan; maar als je het wilt weten, zeg Ik je ten eerste dat wij vandaag helemaal uit Essea zijn gekomen, en ten tweede dat wij hier nu wat uitrusten en daarna de stad binnen zullen gaan.

[13] Toen de tollenaar hoorde dat wij te voet in één dag helemaal uit Essea naar Jericho waren gekomen, sloeg hij zijn handen van verbazing ineen en zei: '0, daar is een snellopende kameel wel toe in staat, maar met menselijke voeten is dat ongekend! Dan moeten jullie gevlogen hebben!'

[14] Ik zei: 'Dat is onze zaak; maar ga jij de stad in, omdat je de tijd hebt, en vraag aan Kado, wiens vader jullie hoogste gebieder is, of hij naar Mij toe wil komen; want Ik, de Heer, wacht hier op hem!'

[15] Toen vroeg de tollenaar: 'Heer, als ik Kado uw naam niet kan noemen, zal hij dan wel naar u toekomen?'

[16] Ik zei: 'Dat zal hij zeker! Ga nu, dan zul je je loon ontvangen; want iede­re gewillige arbeider is zijn loon waard!'

[17] Na deze woorden van Mij ging de tollenaar snel de stad in en bracht de boodschap aan Kado over.

 

De Heer in Jericho

 

6 Het weerzien met Kado

 

[1] Toen Kado dat hoorde, wachtte hij geen moment meer, gaf de tollenaar een muntstuk als boodschappersloon en haastte zich zo snel mogelijk naar Mij toe.

[2] Tc:en hij buiten adem bij ons aankwam, stonden wij op van het grasveld en Ik reikte hem de hand; maar hij omarmde Mij, drukte Mij aan zijn borst, bedolf Mij onder vele vriendschappelijke kussen en zei tenslotte, overvloei­end van blijdschap en geluk (Kado): '0 Heer en Meester, wat heeft U mij een onbeschrijflijke vreugde bereid door zo snel terug te komen! O wij gelukkigen, dat wij U weer in ons zondige en voor U eeuwig onwaardige midden hebben! Het zijn nu nog maar drie dagen dat U hier afwezig was, en voor mij zijn het bijna drie jaren geworden; want het grote verlangen van ons hele huis naar U heeft ons geduld zwaar op de proef gesteld. Als U vandaag met was gekomen, zou ik morgen in alle vroegte onze beste kamelen in beweging hebben gezet en U naar Essea nagereisd zijn. 0, omdat U nu geko­men bent, is alles weer volkomen goed en uitstekend in orde! Maar nu, o Heer en Meester, onze enige liefde en onze hoogste behoefte, kom toch, kom nu met mij mee, opdat ons hele huis zielsgelukkig wordt!'

[3] Ik zei: 'Jouw vriendelijkheid heeft Mijn hart verkwikt, en Ik zal met je meegaan; maar laten we nog een poosje wachten! We zullen de stad binnen­gaan als het donker begint te worden, zodat we geen opzien baren onder de nieuwsgierige volksmenigte; want omdat hier morgen markt wordt gehou­den, zijn er veel vreemdelingen, en die moeten ons niet aangapen en bekriti­seren als we de stad binnengaan. Bij jouw vader hebben nu immers ook een paar Farizeeën hun intrek genomen; zij zullen weldra ondergebracht zijn, en dan kunnen we geheelongehinderd jouw huis binnengaan.'

[4] Dat vond Kado goed; maar hij riep de tollenaar nog een keer en stuurde hem naar de herberg, om tegen zijn mensen te zeggen dat ze een goed avondmaal moesten klaarmaken. De reden zouden ze binnen korte tijd wel vol blijdschap vernemen.

[5] Daarop haastte de tollenaar zich nogmaals de stad in en bracht de bood­schap over.

[6] De vader van Kado zei: 'Ik vermoed wel waar het om gaat! Ga Kado maar zeggen dat we uitstekend voor alles zullen zorgen!'

[7] Toen de tollenaar weer terugkwam en Kado het antwoord van zijn vader overbracht, en het al tamelijk donker begon te worden, zei Ik: 'Nu kunnen we heel kalmpjes aan op weg gaan en zullen door niemand onderweg meer bekeken en herkend worden; en al ziet iemand ons, dan zal hij ons voor juist arriverende handelaars houden, maar dat maakt ons niet uit.'

[8] Wij kwamen dan ook op ons gemak en ongehinderd bij de herberg van Kado.

[9] Voor de herberg aangekomen, zei Ik tegen Kado: 'Vriend, ga jij nu eerst naar binnen en vertel je mensen dat Ik met Mijn leerlingen uit Essea ben aan­gekomen! Als Ik de gastenkamer binnenkom, moeten ze niet in vreugde uit­barsten, om de vreemdelingen niet voortijdig op Mij opmerkzaam te maken. En laten zij Mij ook niet met 'Heer' en 'Meester', maar gewoon als een goede vriend aanspreken; want Ik kijk toch immers alleen maar naar het hart en nooit naar de mond. De reden waarom Ik dat nu zo wil hebben zul je later wel inzien en begrijpen. Ga het nu maar doen!'

[10] Kado haastte zich nu het huis binnen en instrueerde de zijnen zoals Ik hem opgedragen had.

[11] Daarop ging Ik de ruime gastenkamer binnen, waar reeds een grote tafel voor ons gedekt was.

[12] Toen wij binnenkwamen, kwam natuurlijk iedereen vriendelijk naar ons toe. De vader en moeder van Kado en ook zijn vrouwen kinderen begroet­ten Mij heel vriendelijk en vroegen Mij te gaan zitten, aangezien Ik vast wel moe zou zijn van de lange reis. Deze begroeting was heel goed en maakte dat de vreemdelingen geen acht sloegen op Mij en Mijn leerlingen. Maar bij al die goed gekozen bewoordingen kregen allen tranen in de ogen van grote vreugde, met name de vader van Kado en de oude, trouwe dienaar van Kado, die Apollon heette. Maar Ik sterkte direct hun gemoed en zo konden ze Mijn aanwezigheid verder zonder tranen verdragen.

[13] Wij gingen direct aan tafel zitten en de waard, Kado, zijn vrouwen kin­deren en op Mijn verzoek ook Apollon gingen het dichtst bij Mij zitten; de moeder van Kado had echter nog bezigheden in de keuken, en zijn broers en zusters moesten de gasten bedienen.

[14] Toen wij nu heel welgemoed aan de tafel zaten, waarop zich reeds de beste wijn en het beste brood in overvloed bevond, wilden enkele leerlingen, en voornamelijk onze Judas Iskariot, er direct naar grijpen, omdat ze al flink honger hadden.

[15] Maar Ik zei: 'Omdat jullie het tot nu toe hebben uitgehouden, zullen jul­lie ook wel in staat zijn het nog een paar ogenblikken uit te houden zonder van honger of dorst om te komen! Wacht op de warme spijs; pas als die op tafel staat, moet je eerst wat brood met zout nemen en daarna een kleine slok wijn, dan zal het avondmaal jullie sterken en fris en monter maken, maar anders jullie ledematen en ingewanden alleen maar verzwakken! De mens moet ook zijn lichaam gezond proberen te houden als hij zijn ziel van droef­heid en angst bevrijd wil zien. Doen jullie ook zoals Ik het doe!'

[16] De leerlingen bedankten Mij voor deze raad en volgden die ook op.

 

7 De Heer en de zieke koopman uit Sidon

 

[1] Enkele vreemdelingen hadden gemerkt dat Ik de leerlingen dat advies had gegeven, en een van hen, die een koopman uit Sidon was, stond op, kwam naar Mij toe en zei: 'Goede vriend, vergeef mij dat ik als vreemdeling de vrij­heid heb genomen om u hier aan te spreken! Aan de woorden die u tot uw vriend richtte merkte ik dat u zonder twijfel een arts moet zijn; ik zou u dus een advies willen vragen, namelijk wat ik moet doen en gebruiken om bevrijd te worden van mijn maagklachten, die ik nu al verscheidene jaren heb.'

[2] Ik zei: ' Als je denkt dat ik een arts ben, neem dan ook Mijn raad aan! Eet niet teveel en te vet varkensvlees, zoals je tot nu toe gedaan hebt, en drink niet de hele dag door zoveel sterke wijn, dan zullen je maagklachten wel over gaan! Dat is Mijn advies als arts; als je dat opvolgt, zal het je meer van nut zijn dan jouw aloësap, dat je maag wel leeg maakt, om hem daarna weer des te meer te kunnen vullen. De mens leeft niet om te eten, maar hij eet alleen maar om te leven, en daar is geen volgepropte maag en geen dagelijkse bedwelming van de zenuwen door zo sterk mogelijke wijn voor nodig.'

[3] Toen de vreemdeling dat van Mij gehoord had, zei hij heel verbaasd: 'U hebt mij toch nog nooit eerder gezien! Hoe kunt u zo precies weten hoe ik leef'

[4] Ik zei: 'Werkelijk, Ik zou wel een slechte arts moeten zijn, als Ik bij een zieke niet van zijn voorhoofd zou kunnen aflezen hoe hij leeft en hoe hij aan zijn ziekte is gekomen! Doe wat Ik je aangeraden heb en onthoud je van de wellust, dan zal je maag wel beter worden!'

[5] De vreemdeling bedankte Mij voor deze raad en legde drie goudstukken voor Mij op tafel.

[ 6] Maar Ik gaf die aan hem terug met de woorden: ' Geef die aan de armen; want Ik heb geen goud of zilver nodig, waar de mensen zo gretig naar verlan­gen!'

[7] De vreemdeling nam zijn goud weer terug en zei: 'Nu zie ik pas dat u een echte arts bent! Als het beter met mij gaat, zullen de armen het honderd­voudige van mij krijgen!'

[8] Daarmee ging hij weer naar zijn tafel, en op die van ons werd de maaltijd opgediend.

[9] De spijzen bestonden uit zeer goed bereide vissen, drie gebraden lamme­ren en twintig eveneens gebraden kippen en bovendien verscheidene soorten edel fruit. Wij begonnen dan ook direct te eten en iedereen liet zich de spij­zen, het fijne tarwebrood en de wijn goed smaken, en al gauw werd het heel levendig aan onze tafel.

[10] Toen de vreemdelingen merkten dat wij het ons aan onze tafel goed lie­ten smaken, en omdat zij ook wisten dat het altijd heel duur was om in deze herberg te eten, zei de vreemdeling aan wie Ik zojuist een goed advies voor sein maag had gegeven, min of meer zachtjes tegen zijn metgezellen: 'Ja, nu wordt het mij wel duidelijk waarom die arts de drie goudstukken niet van mij aannam! Gasten als hij en zijn metgezellen, die zo'n dure maaltijd tot zich kunnen nemen, hebben beslist meer schatten dan wij, en dan zijn drie goud­stukken natuurlijk te weinig voor zo'n arts, die al meer dan rijk is! Wel, zo'n avondmaaltijd kost in deze herberg minstens vijfhonderd geldstukken! Ja, ja, wie de bekwaamheid heeft om een beroemd arts te zijn, is gelukkiger en rij­ker dan een koning die, als hij ziek is geworden, bij zo'n arts tegen betaling van grote schatten hulp moet zoeken! Want een koning kan nog zo machtig en rijk zijn, hij kan zichzelf toch niet genezen en van de dood redden, als hij ziek en zwak wordt. Dan laat hij voor veel geld vaak van heel ver de beste arts komen die er is, en als de arts hem geholpen heeft, wordt hij met nog grotere sommen geld beloond. En bij deze arts zal het zeker ook zo zijn dat hij bij koningen en vorsten reeds grote sommen geld heeft verdiend, en daarom kan hij ook heel anders leven dan wij, arme kooplieden uit Sidon en Tyrus.'

[11] Mijn leerlingen hoorden deze opmerking van de kant van de vreemde­ling ook, en Jacobus de Oudere wilde hem al in de rede vallen.

[12] Maar Ik zei tegen hem, ook min of meer zachtjes: 'Laat ze maar praten en over ons oordelen, want daar berokkenen ze ons echt geen schade mee! Als jullie in Mijn naam aan de mensen over de hele wereld het evangelie zullen verkondigen, zullen jullie niet ontkomen aan allerlei oordelen die de mensen over jullie vellen. Zijn deze blind en dom, laat de mensen dan maar praten, zolang hun oordeel maar geen kwaad in zich draagt! Als het echter een kwaadaardig karakter heeft, dan kunnen jullie degenen die over jullie oorde­len voor een rechter ter verantwoording roepen, óf jullie verlaten die plaats en schudden ook het stof van jullie voeten; dan zal Ik in het verborgene wel de rechter zijn over zo'n plaats en de bewoners ervan! We zullen hen nu dus ook over ons laten praten en ons beoordelen zoals ze willen en begrijpen; want geen mens kan over een kwestie of een omstandigheid een oordeel vellen dan zijn eigen begrip, net zo min als een os een psalm van David kan zingen of een blinde een andere blinde kan leiden! Daarom moeten jullie je voortaan door dergelijke voorvallen absoluut niet meer van de wijs laten brengen!'

[13] Allen gaven Mij gelijk en bedankten Mij voor deze raad.

[14] Maar Apollon zei daarop: 'O Heer en Meester, U hebt weliswaar eeuwig in alles gelijk; maar het is wellastig voor ons dat U door de aanwezigheid van deze vreemdelingen niets bijzonders tegen ons kunt zeggen om Uzelf niet kenbaar te maken, en wij U ook niets buitengewoons kunnen vragen.'

[15] Ik zei:'O vriend, maak je daar maar niet druk om! Voor middernacht zal er nog heel veel buitengewoons gebeuren; want omdat onze dagtaak goed beëindigd is ben Ik in een goede stemming, en jullie moeten dat ook allemaal zijn! Maar laten we nu eten en drinken en ons in onze blijdschap door niemand laten storen!'

[16] Daarop aten en dronken wij heel welgemoed, evenals de vreemdelingen aan de andere tafels.

 

8 Een harpspeler zingt voor de Heer

 

[1] Omdat er in Jericho een markt was, die zeven dagen duurde, kwamen daar behalve veel kooplieden ook allerlei goochelaars, fluitspelers, zangers, harp ­en lierspelers naar toe, die 's avonds van herberg naar herberg trokken en de gasten tegen een geringe betaling allerlei dingen lieten zien en voorstellingen gaven; zo kwam er ook in onze herberg een zanger met een harp, die hij goed wist te bespelen, en die bovendien met een zuivere stem de psalmen van David zong.

[2] Toen hij de kamer binnenkwam, vroeg hij de gasten of hij tegen een klei­ne vergoeding mocht optreden.

[3] De vreemdelingen, voor het merendeel Grieken en Romeinen, zeiden: ‘Ach, ga weg met je oude Joodse geknars! In de muziek, die goddelijke kunst, zijn immers alleen de Grieken thuis! Als de mensen daar aan de hoofdtafel naar je willen luisteren, hebben wij daar niets op tegen; maar van ons zul je geen beloning krijgen.'

[4] Daarop kwam de arme harpspeler en zanger naar onze tafel en vroeg of hij voor ons alleen mocht optreden.

[5] En Ik zei vriendelijk: 'Treed maar op zonder schroom of bedenkingen, want Ik ken je en weet dat je een zuivere zanger bent, geheel op de wijze van David! Jouw beloning zal daarom groot zijn!'

[6] Daarop boog de zanger en harpspeler diep voor ons, stemde zijn harp zuiver en zei verbaasd: 'Werkelijk, dit is een goede zaal voor muziek en zang; want zo hemels helder en zuiver heb ik de snaren van mijn harp nog nooit horen klinken!’

[7] Ik zei: 'Welnu, in dat geval kun je wel met je optreden beginnen!'

[8] Daarop greep de harpspeler met geoefende vingers de snaren en liet een aangrijpend voorspel klinken. Toen de vreemdelingen de zeer zuivere klanken en prachtige melodieën hoorden, werden ze stil en luisterden met gespannen aandacht naar de kunstenaar.

[9] Toen de hele zaal volkomen stil was begon de kunstenaar onder een prachtig klinkende begeleiding met een wonderzuivere en ook zeer wellui­dende stem de volgende psalm van David te zingen: 'Zing de Heer een nieuw lied; zing voor de Heer, gij allen! Zing voor de Heer en prijs Zijn naam! Verkondig dag na dag Zijn heil! Vertel de heidenen Zijn eer, onder alle volke­ren Zijn wonderen; want de Heer is hoog verheven en zeer te prijzen, won­derbaar boven alle goden! Want alle goden der volkeren zijn dode afgoden; de Heer alleen heeft de hemel gemaakt. Prachtig en luisterrijk staat het vóór Hem en machtig en lofwaardig gaat het toe in Zijn heiligdom.

[10] Breng de Heer, gij volkeren, breng de Heer eer en macht! Breng de Heer eer in Zijn naam, neem geschenken mee en kom in Zijn voorhoven! Bid tot de Heer in heilig feestgewaad, en laat iedereen Hem vrezen! Vertel onder de heidenen, dat alleen de Heer koning is en Zijn rijk bereid heeft zo wijd de wereld strekt, zodat het zal blijven bestaan, en dat Hij de volkeren op recht­vaardige wijze richt! Hemel, verheug je, en aarde, wees vrolijk; laat de zee bruisen, en alles wat daarin is! Laat het veld vrolijk zijn, en alles wat daarop is, en laat alle bomen in het woud juichen voor het oog van de Heer; want Hij komt, en Hij komt om de aarde te richten! De aarde zal Hij richten met gerechtigheid en de volkeren met Zijn waarheid.'

[11] Toen onze zanger en harpspeler deze psalm ten einde gezongen had, liet hij nog een naspel horen en besloot daar zijn optreden mee. Toen overstelpten de vreemdelingen hem met lof en bijval en erkenden dat ze nog nooit in hun hele leven iets prachtigers gehoord hadden, zowel wat het snarenspel als ook het zingen betrof; ze vroegen hem ook om vergeving voor het feit dat ze hem zo ruwen grof bejegend hadden, maar tegelijkertijd vroegen ze hem of hij die psalm nog een keer wilde zingen.

[12] En de zanger vroeg Mij of hij dat nog een keer mocht doen.

[13] En Ik zei: 'Doe dat maar, want zelfs David heeft deze psalm niet prachti­ger gezongen!’

[14] De zanger zei: 'Heer, wie u ook bent - dat heb ikzelf ook nog nooit zo gedaan! Tijdens het zingen was het mij werkelijk alsof Jehova mij heel nabij was en met welgevallen naar mij luisterde; en ook kwam het mij voor alsof hele engelenkoren met mij instemden. O, als ik die kunst en stem zou mogen behouden, dan zou ik de gelukkigste mens op aarde zijn en alle heidenen door mijn zingen tot onze Jehova bekeren!'

[15] Ik zei:'Zing nu psalm 96 nog maar een keer, en wees er zeker van, vrome Samaritaan, dat je die kunst en die stem zult behouden tot aan het einde van je aardse levensdagen - en in de hemel zul je voor de troon van de Allerhoogste eeuwig een lieflijke zanger zijn en blijven! Maar zing nu!'

[16] De zanger zei: 'O Heer, u moet naar alle waarheid een profeet zijn; want gewone mensen spreken niet zoals u! Maar nu genoeg daarover, want ik moet de psalm nog een keer zingen!’

[17] Hierop greep hij weer in de snaren en ze klonken nog helderder en zui­verder dan de eerste keer, en zo was het ook met zijn stem. Al Mijn leerlin­gen, de waard en zijn familie en ook de vreemdelingen waren tot tranen toe geroerd, en de Mijnen aan onze tafel het meest, omdat zij wel wisten op Wie deze psalm betrekking had.

 

9 De beloning van de zanger

 

[1] Toen de zanger de psalm voor de tweede keer gezongen had, stak er onder de vreemdelingen een regelrechte storm van loftuitingen en bijval op; ze schonken hem vele goudstukken en nodigden hem uit om bij hen aan tafel te komen zitten en met hen te eten en te drinken.

[2] Maar hij (de zanger) zei: 'Ik dank jullie voor de eer die jullie mij bewe­zen hebben en de aalmoezen die jullie mij zo rijkelijk geschonken hebben; maar ik ben nog een strenggelovige Jood -ook al ben ik pas dertig jaar oud ­en mag jullie spijzen niet eten. Bovendien heeft alleen deze heer hier mij toe­stemming gegeven om op te treden, en daarom zal ik ook alleen doen wat hij mij zal gebieden!'

[3] Toen prezen de vreemdelingen de trouw van de kunstenaar, en Ik ver­zocht hem aan onze tafel te komen zitten en met ons te eten en te drinken ­wat hij onder veel dankbetuigingen ook direct deed.

[4] Onze waard en Kado gingen echter weg en brachten de harpspeler een royale aalmoes, die hij bijna niet wilde aannemen, omdat hij door de andere tafels al zo rijkelijk bedeeld was.

[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Neem maar aan wat men je met vreugde geeft; want je hebt zelf een goed hart en deelt ook het weinige dat jij met je kunst moeizaam verdient, graag met de armen! En als je van nu af aan meer ver­dient, zul je je goede hart ook een groter werkterrein kunnen verschaffen­. Goed doen aan de armen is God welgevallig, en werken en vergaren voor de armen is heerlijk in Gods ogen en wordt reeds in dit leven en nog meer in het andere leven altijd beloond.'

[6] De harpspeler zei: 'Ja, zeer welwillende heer, zo is het, en ik heb dat ook altijd geloofd, hoewel mij dat lange tijd aan aardse beloning niet veel heeft opgeleverd, terwijl ik in deze zin toch al bijna vijftien jaar trouw mijn zwak­ke kunst beoefend heb. Maar deze keer heb ik een rijke oogst ontvangen en daarvoor zij voor altijd alle lof en eer en al mijn dank aan God de Heer, die mij deze keer in mijn armoede heeft gezien! Maar nu zou ik u, goede heer, toch ook iets willen vragen, als u mij dat genadig wilt toestaan.'

[7] Ik zei: 'O, heel graag! Vraag maar; Ik zal je het antwoord niet schuldig blij­ven!'

[8] Toen vroeg de harpspeler aan Mij: 'O goede heer, aan wie ik naast God mijn grote geluk te danken heb, hoe kent u al mijn levensomstandigheden zo precies -terwijl ik mij toch niet kan herinneren dat ik u ooit ergens heb gezien?'

[9] Ik zei: 'Dat is ook helemaal niet nodig; het is voldoende als Ik jou al heel dikwijls gehoord en gezien heb. Kijk,je bent hier nu opgetreden en wij heb­ben allemaal goed naar je gekeken! Wij zullen je dan ook gemakkelijk overal weer herkennen, waar we elkaar ook tegenkomen; maar jij zult ons allemaal beslist niet zo gemakkelijk herkennen, en wel om de eenvoudige, natuurlijke reden dat zelfs vele duizenden mensen één mens, die op een bijzondere manier van zich heeft doen spreken, gemakkelijker herinneren en hem hele­maal kunnen observeren, dan dat één mens die vele duizenden kan onthou­den, voor wie hij is opgetreden. Kijk, dat is de heel natuurlijke reden waarom Ik jou mogelijk beter kan kennen dan jij Mij.

[10] Er kunnen ook nog wel andere redenen zijn, die je nu echter niet goed zou begrijpen, ook al zou Ik je die vertellen; daarom is het vanwege de vreemdelingen beter om daarover te zwijgen. Maar je hebt zojuist zelf gezegd dat Ik misschien wel een profeet kon zijn, omdat je in Mijn nabijheid veel beter harp gespeeld en gezongen hebt dan ooit tevoren. Als Ik voor jou mogelijkerwijs een profeet ben, dan kan Ik als zodanig vanuit de geest Gods in Mij waarschijnlijk ook wel weten hoe jouw levensomstandigheden zijn. Zo heb je nu een natuurlijke en een bovennatuurlijke reden waarom Ik jou altijd beter kan kennen dan jij Mij of iemand anders van ons. - Is het je nu duidelijk?'

[11] De harpspeler zei: 'Ja, goede en werkelijk ook zeer wijze heer, ik noem u niet voor niets wijs! Want tijdens mijn omzwervingen op Gods goede aard­bodem heb ik herhaaldelijk ervaren dat werkelijk goede mensen ook steeds wijze mensen waren. Maar dat de goede mensen wat hun aardse geluk betreft achtergesteld zijn bij de harde en slechte mensen is niet de schuld van de schranderheid die ze uit hun wijsheid putten, alsof die minder zou zijn dan de sluwheid van de harde en slechte mensen, maar het komt door de goedheid van hun hart, het daaruit voortvloeiende geduld en de liefde voor de waar­heid, voor God en zelfs voor hun vijanden, die tenslotte toch ook nog men­sen zijn, ook al zijn ze blind en doof; en uit dat alles komt pas de echte en ware wijsheid voort, die de vergankelijke goederen van deze wereld nooit hoger aanslaat dan alle grote en waarachtig wijzen altijd gedaan hebben. Kijk­waarachtig goede Heer, ik noemde u dan ook een wijze omdat ik zoveel goedheid in u aantrof!’

[12] Ik zei: 'Maar dan ben jij uiteindelijk ook een wijze, omdat je voorzover Ik weet ook een goed mens bent?'

[13] De harpspeler zei heel bescheiden: 'Goede heer, daar zal ik mij nooit op beroemen, laat dat de wijzen maar beoordelen! Maar over mijzelf kan ik wel toegeven dat ik mensen, die zichzelf als heel wijs en hooggeleerd beschouwden, al veel dommere dingen heb zien doen dan ik ooit gedaan heb. Ik ben van mening dat het ontegenzeglijk wijzer is om onder alle levens­omstandigheden, al zijn die nog zo ongunstig, zonder enige twijfel te geloven in de ene, enig ware God en uit echt ontzag voor God en uit liefde Zijn hei­lige geboden te houden, dan zwak te worden in het geloof, God de rug toe te keren en zich als een hooggeëerd geleerd mens in alle denkbare genoegens van de wereld te storten en zo te leven en te handelen alsof de andere men­sen helemaal geen recht op deze aarde zouden hebben, terwijl die daar door God toch ook op geplaatst zijn om zich daarop te bewegen en voor zichzelf het noodzakelijke voedsel en overig levensonderhoud te zoeken! O goede, wijze heer, heb ik hierin juist of verkeerd geoordeeld?'

[14] Ik zei:'In alle opzichtenjuist en daarom ook echt heel wijs! Maar eet en drink nu maar naar behoefte!'

[15] Nu at en dronk de harpspeler naar hartelust, omdat hij erge honger en dorst had; maar er was geen vraatzucht en nog minder drankzucht aan hem te merken.

 

10 De Griek stelt de Heer een vraag over de scheppingsgeschiedenis

 

[1] Terwijl onze harpspeler heel bescheiden at en dronk, waren de leerlingen erg onder de indruk en verwonderden zich niet weinig over zijn wijze woor­den.

[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zijn jullie nu zo verbaasd over het ver­stand van onze zanger? Hebben jullie dan nog nooit gehoord, dat God ook altijd verstand geeft aan wie Hij werkelijk tot Zijn eer een bepaalde taak heeft gegeven?! Ik zeg jullie: de taak van deze zanger is op deze aarde echt niet een van de minste; want door de grote warmte van zijn gezang en snarenspel ver­zacht hij de harde harten, waar het Woord en de eeuwige waarheid dan gemakkelijk binnendringt.

[3] Als Saul de harp van David hoorde, werd zijn versteende hart murw en de boze geest week van hem, en daarom staat er ook jn de Schrift: 'Loof God de Heer met psalmen, met zuivere stem en goed gestemde harpen!'Jullie moe­ten de harpspeler en zanger gaan zien als iemand zoals Johannes!

[4] Met deze woorden waren de leerlingen geheel tevreden en ze begrepen de oorzaak van de wijze woorden van de harpspeler.

[5] De heidenen konden de woorden van de psalm echter niet thuis brengen en zeiden onder elkaar: 'Jammer van die kunstenaar! Als hij met zijn goddelijk zuivere stem als een tweede Orpheus onze goden zou bezingen zoals Homerus dat beschrijft, dan zou hij in Athene en Rome verafgood worden en grote schatten vergaren!’

[6] Na een paar van dergelijke nietszeggende opmerkingen stond dezelfde vreemdeling op die Ik zojuist een advies voor zijn maag had gegeven, kwam naar onze tafel en zei, nadat hij de zanger nog een keer hoog geprezen had: 'Vergeef mij als ik jullie misschien stoor; maar omdat wij elkaar nu eenmaal als gasten in deze eetzaal getroffen hebben en echt geen reden hebben om elkaar vijandig te bejegenen, laat het ons dan ook over en weer vergund zijn om bij deze echt onverwacht prachtige gelegenheid enkele vriendelijke woorden te wisselen! Want of wij nu heidenen en jullie Joden zijn, doet althans bij mij absoluut geen afbreuk aan onze echte menselijke waarde, en jullie schijnen wat dat betreft mijn mening en levensbeschouwing te delen!'

[7] Ik zei: 'Vriend, tegenover Mij kan ieder mens vrijuit zeggen wat hij denkt, en jij en je metgezellen dus ook! Spreek dus maar vrijuit als je iets te zeggen hebt!'

[8] De Griek zei: 'Wij Grieken, die ervaren en ontwikkelde wereldburgers zijn, houden ons allang niet meer bezig met al onze gefantaseerde goden, en de betere Joden hechten aan hun tempel van de ene God wellicht niet veel meer waarde dan wij Grieken en Romeinen aan onze veel godentempels. Deze harpspeler en zanger zong een mij niet onbekende psalm van de vroe­gere koning der Joden, die de tweede was in de reeks koningen van jullie volk en David heette. Het dichtwerk zit vol verborgen goddelijke wijsheid; maar wat er duidelijk in naar voren lijkt te komen is, dat de grote, machtige, dappe­re en ook zegevierende koning, die één God beleed, alle heidenen wilde ver­overen om hen ook tot zijn geloof te bekeren, omdat dat zijn heerschappij veel gemakkelijker gemaakt en zijn aanzien bij alle volkeren sterk vergroot zou hebben. Maar of hijzelf wel zo serieus die éne God volgde als zijn gedichten doen geloven, is een heel andere vraag! Misschien wel - maar door veel dingen die hij gedaan heeft zou men ook het tegendeel kunnen denken! Maar hoe het ook zij, David was en blijft een groot en zeer gedenkwaardig man in ieder goed opzicht, en de aarde zal op maar weinig koningen van zijn soort kunnen bogen; en ik kan de zanger er alleen maar om prijzen dat hij als strenggelovige Jood de psalmen van die grote koning tot onderwerp van zijn muziek en zangvoorstellingen heeft gemaakt. Maar ondanks al zijn voortref­felijkheid is hij toch wat eenzijdig, doordat hij alleen maar de psalmen van David zingt. Als hij, net als Orpheus, ook de gewijde liederen van onze oude dichters zou willen en kunnen zingen, en als zodanig naar Athene of Rome zou komen, dan zou hij -zoals ik al eerder opgemerkt heb -grote rijkdom kunnen vergaren! Maar we zullen dat nu laten rusten en tot de hoofdzaak overgaan!

[9] In de psalm viel mij onder andere vooral de zinsnede op, die als volgt luid­de: ' Alle goden der volkeren zijn dode afgoden; maar de Heer (dus de ene, levende God van de Joden) heeft hemel en aarde gemaakt'. Zeg mij toch of dat volgens de volle, bewijsbare waarheid ook inderdaad zo is! Want wij hei­denen gaan ervan uit dat er voordat de aarde en de hemel volledig ontwik­keld waren een ongeordende stof aanwezig was, waaruit bepaalde min of meer intelligente krachten, die wij niet kennen en die later door fantasierijke mensen tot afgoden gemaakt werden, de aarde vervolgens geleidelijk aan met alles wat zij draagt en ook de hemel gevormd hebben; maar jullie laten in zes dagen ofwel tijdsperioden alles door één God uit het niets scheppen. Wat is er nu waar? Talloze mensen in alle delen van de aarde, die ons wijd en zijd bekend zijn, geloven met kleine verschillen hetzelfde als wij en ook reeds de oudste Egyptenaren als een vrijwel aantoonbare waarheid hebben geloofd; maar jullie staan even ver van ons geloof af als de hemel van de aarde! Wie heeft er nu gelijk, en welk van de twee is waar? Als u de waarheid van jullie leer kunt aantonen, dan laten ik en al mijn metgezellen ons geloof varen en worden Joden; maar anders blijven wij wat wij zijn en zullen van de zanger ook niet verlangen dat hij ooit naar Athene of Rome komt.'

 

11 De Heer geneest de Griek die een zieke maag heeft

 

[1] Ik zei:'Vriend, je vraagt nu iets heel uitzonderlijks van Mij! Jouw verstand zit veel te vol met wereldse en derhalve materiële dingen; hoe zal het dan geestelijke dingen kunnen begrijpen? Wij echte, oude en ware Joden hebben ons verstand echter gevuld met geestelijke dingen; daarom zijn die voor ons ook aantoonbaar en kunnen wij ze zonder veel moeite begrijpen.

[2] Er bestaat wel een overeenkomstig verband tussen wat van de geest en wat van de materie is. Als jij thuis zou zijn in die wetenschap, zou het gemakkelijk zijn om jou aan te tonen dat alleen wij oude en zuivere Joden de volle waar­heid bezitten, maar dat alle heidenen ondanks al hun wereldse wijsheid toch valse en onware leerstellingen aanhangen; maar die innerlijke wetenschap is jullie vreemd, en langs een andere weg kan jullie moeilijk aangetoond wor­den dat wij Joden als enigen de volle waarheid bezitten.

[3] David heeft de ene, ware God alleen daarom bezongen omdat hij niet alleen in Hem heeft geloofd, maar Hem ook gezien en voortdurend met Hem gesproken heeft. En onze zanger, die zelf een zuivere Jood is, heeft hele­maal gelijk dat hij door zijn harpspel en zijn gezang alleen Hem de eer geeft, aan Wie sinds eeuwigheid als enige de eer toekomt! Daarom moet hij ook voor de heidenen, die David al naar de oude waarheid heeft teruggeroepen, alleen de psalmen van David zingen, zodat hun harten zachter worden en meer open gaan staan om de ene, eeuwig ware God te herkennen en te aan­bidden; en die God is voor een waarachtig mens niet zo verborgen en ontoe­gankelijk als jullie goden, die alleen maar verzonnen en naderhand door men­senhanden uit dode materie zijn gemaakt, dat voor jullie zijn. Dat het inderdaad zo is, kunnen wij je bijna allemaal ook praktisch bewijzen, hoewel je daardoor niet dichter bij de innerlijke, geestelijke en dus alleen in zichzelf levende waarheid zult staan dan nu.'

[4] De Griek zei: 'Vriend, geef mij een praktisch bewijs, dan zal ik met al mijn metgezellen in de God van de Joden geloven en ook de geboden hou­den die Hij, naar men zegt, gegeven heeft, en bovendien nog vele duizenden tot mijn geloof bekeren!'

[5] Ik zei: 'Goed dan! Ik als een ware Jood der Joden, die de ene, enig ware God en Heer van hemel en aarde goed ken en ook weet dat Hij bestaat en hoe Hij is, kan jou zo'n bewijs onmiddellijk geven. Jij hebt nog last van je maag, en daarom durf je ook bijna niets te eten ofte drinken, hoewel je voelt dat je nu flink honger en dorst begint te krijgen. Hoeveel heb je op advies van de priesters al niet aan je afgoden geofferd, en hoeveel geneesmiddelen heb je al niet geslikt! Heeft dat alles jouw kwaal ook maar in het minst ver­zacht? Je zegt: 'Nee, allerminst!' Maar Ik wil jou, door de ene, enig ware God van de Joden innerlijk aan te roepen, in één ogenblik zodanig helpen, dat je nooit meer iets van een maagkwaal zult merken!'

[6] De Griek zei: 'O vriend, als je dat zonder geneesmiddel kunt, geloof ik niet alleen in jullie God en zal ik Hem ook direct samen met mijn metgezel­len alle eer bewijzen, maar dan wil ik je ook de helft van mijn niet geringe vermogen schenken!’

[7] Ik zei: Vriend, dat heb Ik niet nodig; want Mijn enig ware en almachtige God geeft Mij en ons allemaal altijd wat wij nodig hebben. En dus hebben wij niet zoals jullie heidenen aardse schatten nodig; want de schatten van Gods geest in ons staan eindeloos veel hoger dan wat de hele aarde en de hele zichtbare hemel waard is, waarvan jij je direct zult overtuigen. Kijk, nu roep Ik in Mijzelf in stilte God de Heer aan, opdat Hij jou geneest en je maag sterkt -en zeg Mij nu of je maag al beter is!'

[8] Nu stond de Griek buitengewoon verbaasd en zei: 'Ja, nu geloof ik zon­der enige twijfel dat alleen jullie God de enig ware is! Want toen jij, vriend, de woorden tot jullie God nog maar nauwelijks had uitgesproken, voelde mijn maag plotseling heel goed, zelfs beter dan ik mij in mijn gezondste jonge jaren ooit gevoeld heb, en dit welbevinden voel ik nog steeds en ik heb nu pas echte honger en echte dorst. Uw enig ware God zij vanaf nu tot aan het einde van mijn leven al mijn dank, alle eer en al mijn diepste hoogachting en over­gave aan Zijn heilige, oppermachtige wil! O, moge Hij ons heidenen verlich­ten zoals Hij jullie heeft verlicht, opdat wij Hem steeds grondiger kunnen leren kennen en Hem alleen de juiste, Hem welgevallige eer geven!

[9] En jij, voortreffelijke psalmenzanger, blijf jij maar bij je goede, ware kunst en bezing altijd en overal de eer van de enig ware en echt almachtige God; want alleen Hem komt alle eer toe, niet alleen van ons mensen, maar zoals de psalm zegt ook van al het geschapene, dat Zijn werk is. Want nu zie ik wel in dat alleen Hij alles, de hemel en de aarde, de zon, de maan en alle talloze ster­ren heeft geschapen. Hoe? Daar zal ik nooit naar vragen; want het is voldoen­de dat ik nu weet dat Hij helemaal alleen de oergrond van alle dingen is, en dat alleen Zijn wil de eigenlijke stof van ieder bestaan is. In dat geloof wil en zal ik voortaan leven, handelen, denken en tenslotte ook sterven.

[10] Maar jou, dierbare, van Gods geest vervulde vriend, dank ik ook, omdat jij mij in deze zo belangrijke levenskwestie zo getrouwen naar waarheid hebt onderwezen, waardoor ik bijna nog meer geholpen ben dan door het gene­zen van mijn maag die er zo slecht aan toe was. Maar omdat ik nu echt trek heb in spijs en drank, zal ik nu weer aan onze tafel gaan zitten en mijn lichaam met mate verkwikken en sterken!'

[11] Ik zei: 'Doe dat zonder enige vrees en bid God vóór het eten of hij voor jou en alle mensen de spijzen en de drank wil zegenen; dan zal Hij zo'n bede altijd verhoren, en ieder voor mensen bedoeld voedsel zal heel bevorderlijk voor je zijn en je lichaam waarlijk voeden en sterken! Zo zij het en blijve het!'

[12] Na deze woorden van Mij begaf de Griek zich zeer dankbaar weer naar zijn tafel, bad God om Zijn zegen en at en dronk vervolgens met een opge­wekt gemoed, en had geen angst meer dat een of andere spijs en drank hem zou kunnen schaden. Wat die ene Griek nu echter deed, dat deden ook al zijn vele metgezellen en zij aten en dronken daarna met veel genoegen en vreug­de verder; en ook spraken ze veel met elkaar over de waarheid met betrekking tot het bestaan van de God van de Joden, en zij bleven zich er maar over ver­wonderen dat de ware God van de Joden de mensen, die echt in Hem gelo­ven, al hun vertrouwen op Hem stellen en Zijn geboden houden, zozeer met Zijn macht ondersteunt dat men tenslotte haast zou kunnen denken dat zij­zelf goden waren.

[13] Na enkele van zulke gesprekken, gedurende welke wij de gebeurtenissen in Essea bespraken, stonden de nu volledig verzadigde Grieken op, dankten de ware God van de Joden voor Zijn zegen en baden Hem, of Hij altijd met die genade bij hen zou willen blijven en ook bij alle mensen die Hem daarom in geloof en vertrouwen zouden smeken.

 

12 De Heer spreekt vermanende woorden tot de Grieken

 

[1] Daarop kwam de Griek weer naar Mij toe en zei: 'Dierbare vriend, was het zo goed, met onze bede en onze dank?'

[2] Ik zei: 'Jij hebt kinderen thuis, waar je veel van houdt; als zij honger heb­ben en jou om brood vragen, zul jij hun dan het brood als zegen van jouw vaderlijke liefde onthouden, als ze jou daar op een domme, aangeleerde manier om vragen? Als mens en heiden kijk je immers alleen maar naar het hart van je kinderen, en hun gebrabbel is je meer waard dan de meest elegan­te toespraak van een geoefend redenaar. Hoeveel temeer kijkt God, die de enig ware Vader van alle mensen is, alleen naar hun hart en niet naar de ijdele woorden van hun mond en of ze mooi gevormd zijn!

[3] Ook al waren jullie bede en  jullie dank gehuld in eenvoudige woorden, ze kwamen uit jullie hart en daarom behagen ze de enig ware Vader van de men­sen in de hemel ook echt. Blijf zo, dan zal jullie te zijner tijd ook nog een hoger licht uit de hemelen gegeven worden! Wend je altijd in de volle liefde van je hart tot God, de eeuwige Vader in de hemel; dan zal Hij zich altijd met het levende licht van de eeuwige waarheid in Hem naar jullie keren!

[4] Maar om God echt lief te hebben, moeten jullie ook je naasten liefhebben als jezelf en niemand onrecht aandoen. Wat jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook jullie medemensen niet aan! Ik bedoel dat jullie dat met verstand en wijsheid moeten toepassen; want anders zou een roofmoordenaar ook kunnen verlangen dat men hem niet achtervolgt en aan het gerecht over­levert, omdat hijzelf ook niemand met die bedoeling achtervolgt - en nog veel meer van dergelijke ongerijmdheden.

[5] Wie zijn medemensen dus getrouwen verstandig en zodoende ook wer­kelijk liefheeft, heeft ook God lief en wordt op zijn beurt ook door God bemind. Maar wie zijn naaste, die hij toch ziet, niet liefheeft, hoe kan hij dan God liefhebben, die hij niet met zijn ogen kan zien of met zijn oren kan horen?

[6] Jullie zijn handelaars en geldwisselaars, en jullie hebben dan ook liever een grote winst dan een kleine, en vinden die ook juister. Maar Ik zeg jullie, wees voortaan rechtvaardig in alles, en bedenk: zoals jullie liever hebben dat een ander rechtvaardig en billijk tegenover jullie is, moeten jullie ook tegenover jullie naasten rechtvaardig en billijk zijn in prijs, maat en gewicht! Want met dezelfde maat, prijs en gewicht waarmee jullie je medemensen bedienen, zal God de Heer en Vader in de hemel jullie op jullie beurt vergelden. Leugenaars en bedriegers in welke levensomstandigheid hier op aarde ook worden door God niet gezien en zullen Zijn eeuwige levensrijk niet binnen­gaan. Dat kan Ik jullie wel zeggen, omdat Ik God en Zijn rijk en Zijn eeuwi­ge heerserstroon en Zijn wil heel goed ken.

[7] Als jullie dat hebben begrepen, handel er dan ook naar, dan zal de ware en levende zegen niet van jullie weggenomen worden! Als iemand in een koninkrijk de wetten van de koning kent en die ook steeds trouw opvolgt, en de koning weet dat, dan zal hij die mens welgezind zijn, hem achten en lief­hebben en hem ook gemakkelijk een ambt verlenen als beloning voor zijn trouw. Nu jullie van Mij de wil van de ene, ware God vernomen hebben, weten jullie er ook naar te handelen, dan zullen jullie genade bij God vin­den!'

[8] De Griek zei: 'Vriend, wij danken je voor dit werkelijk zeer wijze onder­richt en beloven je, dat wij daar van nu af aan getrouw naar zullen leven en handelen! Maar omdat het nog niet zo laat in de avond is en ik uit jouw woorden en uit wat je aan mij hebt gedaan opgemaakt heb dat jij de enig ware God heel goed kent en ook Zijn liefde en vriendschap geniet, omdat je volledig volgens Zijn wil leeft en handelt, kun je ons vanuit het goddelijke licht in jou toch ook nog wel enigszins uitleggen, hoe God zonder stof of materie deze aarde uit Zichzelf heeft kunnen scheppen. Ik heb weliswaar al gezegd dat de stof, waaruit alles is geschapen, enkel en alleen bestaat uit de almachtige wil van God; maar desondanks vraag ik me nog af hoe het moge­lijk is dat uit de zuivere wil van God de stof en de materie zijn ontstaan. Als wij Grieken ons daar ook maar enige voorstelling van zouden kunnen maken, zouden wij buitengewoon tevreden zijn.'

[9] Ik zei: 'Jullie verlangen werkelijk dingen die het verstand van een mens nooit helemaal kan begrijpen; en als hij ook maar een klein beetje meer zou begrijpen van de diepste geheimen van Gods rijk, zou hij daardoor niet dich­ter bij Gods liefde komen! Want niemand kan weten wat in God is dan alleen Gods geest; maar wie Gods geboden houdt en Hem boven alles liefheeft, ont­vangt ook Gods geest in zijn hart en schouwt dan ook in Gods diepste gehei­men.

[10] Doe dus wat Ik jullie heb aangeraden; daardoor zullen jullie in alle hoge­re wijsheid binnengeleid worden, en dan zal datgene wat jullie nu onbegrij­pelijk en onmogelijk toeschijnt, even duidelijk en inzichtelijk worden als het speelgoed van jullie kinderen!

[11] Maar Ik wil jullie nog een bewijs geven, dat Gods wil in Zichzelf alles is, ten eerste puur als geest en vervolgens ook als stof en materie; breng Mij daarvoor een volkomen lege karaf van jullie tafel!’

[12] Onmiddellijk bracht een andere Griek een volkomen lege karaf en zette die voor Mij op tafel, met de woorden: 'Kijk, vriend van God, hier is een karaf, die tot op de laatste druppel geleegd is!'

[13] Ik zei: 'Mooi, let nu goed op en neem de karaf in jullie handen! Zie, hoe  hij nog leeg en zelfs helemaal droog is! Maar nu wil Ik vanuit Gods wil in Mij, dat die behoorlijk grote karaf op ditzelfde moment vol wordt met de zuiverste en beste wijn, die jullie dan kunnen drinken om jullie ledematen te sterken!’

[14] Ik had dat nog niet gezegd, of de karaf was al vol zeer goede wijn.

[15] Toen de twee Grieken dat heel duidelijk zagen, zeiden ze hoogst ver­baasd: 'Ja, nu hebben wij duidelijk gezien dat de wil van de ene, ware God alles in alles is, en daarom zij Hem alleen alle eer! Wij hoeven helemaal niet te weten hoe het mogelijk is, maar het is voldoende dat wij weten dat het zo en niet anders is en kan zijn.'

[16] Ik zei: 'Wel, nu jullie de wijn hebben, die evengoed alleen de wil van God is als de wijn die jullie thuis in grote hoeveelheden in zakken bezitten, moetje er ook van drinken en zeggen, hoe hij jullie smaakt!'

[17] Toen proefden de Grieken de wijn en bleven zich alweer voortdurend verbazen over de kwaliteit en kracht ervan.

 

13 De brutale acrobaten en hun terechte bestraffing

 

[1] Terwijl de Grieken nog vollof spraken over het wonder met hun karaf, kwam er nog een gezelschap van een soort artiesten, die Grieken waren. Hun kunst was, dat ze allerlei acrobatische bewegingen en sprongen konden maken. Zij vroegen ook aan de waard, die ze kenden, of ze hun armzalige kunst voor de gasten mochten vertonen.

[2] De waard vroeg deze keer echter ook aan Mij of hij hun dat moest toe­staan.

[3] Ik zei: 'Jij bent heer in je eigen huis en kunt doen wat jou goed dunkt! Daar hebben wij niets mee te maken en wij zullen ons ook niet druk maken om hun heidense voorstelling. Ik moet heel veel dwaasheden van de mensen met alle geduld en lankmoedigheid verdragen; waarom zou Ik deze domheid dan niet ook verdragen? Maar vraag de Grieken of zij nu zo'n nietszeggende en voor de mensheid totaal nutteloze voorstelling wensen! Als zij dat graag willen, kunnen ze zich door deze armzalige mensen een paar van hun kun­sten laten vertonen; maar als de Grieken het niet graag willen, kunnen ze deze acrobaten ook laten gaan.'

[4] Daarop ging de waard weg en overlegde met de Grieken.

[5] Maar dezen zeiden (de Grieken): 'Vriend, wij hebben hier het hoogste van alle kunsten gehoord en gezien en houden ons nu volop met de enig ware God van de Joden bezig, en dan deugen dergelijke veel te onnozele en voor de mensen nutteloze kunsten niet meer in onze ogen. Bovendien ken­nen wij die acrobaten en hun kunsten allang en willen die niet nog een keer Ieren kennen, en daarom kunnen ze wat ons betreft gaan zoals ze gekomen zijn.

[6] Toen de waard dit heel goede antwoord van de Grieken kreeg, zei hij tegen de acrobaten: 'Aangezien niemand iets wenst te zien van jullie volko­men nutteloze kunst, kunnen jullie weer gaan zoals je gekomen bent!'

[7] Met dat antwoord waren de acrobaten niet erg tevreden, en de leider van hun groep zei: 'Heer, wij zijn met onze kunst bijna de halve wereld rondgereisd en zijn overal zeer bewonderd; het is ons nog nooit geweigerd een voorstelling te geven! Wij zijn op zijn minst echte halfgoden en zijn de voornaamste gunstelingen van de grote god Mars evenals van Apollo en de negen Muzen, en die zullen zich op dit huis wreken voor de smaad die ons hier is aangedaan!'

[8] Heel opgewekt zei de waard: 'Sinds wij allen in dit huis de ene en enige ware God van de Joden hebben leren kennen, hebben wij voor de dode goden van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen werkelijk geen enkele vrees meer; jullie kunnen ons dus met jullie afgoden dreigen zoveel je wilt; dat zal onze rust niet in het minst verstoren.

[9] Maar als jullie, zoals je zegt, reeds de halve wereld rondgereisd hebben en vast ook al grote schatten en rijkdommen hebben vergaard, reis dan als echte halfgoden ook nog door de andere helft van de wereld en Iaat je hoog eren, zoals jullie willen, maar laat ons met rust! Maar als jullie hier ruzie willen maken omdat niemand hier iets van jullie kunst wil zien, dan zou dat jullie wel eens duur te staan kunnen komen; want hier aan mijn tafel bevindt zich een zeer machtige heer, voor wie niets onmogelijk is. Hij zou zeker in staat zijn om jullie voor je opdringerigheid heel gevoelig te tuchtigen! Ga nu dus liever maar goedschiks mijn huis uit!'

[10] De leider zei, zeer verbolgen: 'Aangezien je nu geen vrees meer hebt voor de verheven goden, die jij dood en onbeduidend noemt in vergelijking met de fabuleuze God van de Joden, die niets anders is dan een ijdele fantasie, weet dan,jij verachter van de goden: ik ben zelf de god Mars en ik zal dit land door oorlog, honger en pest te gronde weten te richten! Als god heb ik geen enkele vrees voor een of andere almachtige Jood aan jouw tafel!’

[11] Hierop zei Ik echter tegen de leider 'Mars': 'Brutale heiden, maak nu dat je wegkomt - anders zul je de macht van de enig ware God van de Joden te proeven krijgen!'

[12] Na deze woorden van Mij werd de leider pas echt grof en begon tegen Mij op te spelen.

[13] Maar Ik waarschuwde hem nog een keer, en omdat hij nog niet weg wilde gaan, zei Ik tegen hem: 'Omdat je op Mijn bevel niet weg wilt gaan, zal Ik jou en je gezelschap door de kracht en macht van de God der Joden nu op ditzelfde moment verwijderen naar honderd dagreizen ver hier vandaan; daar kun je je dan als de god Mars door de Moren laten aanbidden! En nu dus weg met jullie!'

[14]. Toen Ik dat gezegd had, verdwenen de boosaardige acrobaten ogenblik­kelijk en werden verplaatst naar de Moren in Afrika, die wij al in Caesarea Philippi hebben leren kennen, waar ze weldra in de van Mij uitgaande leer werden onderwezen en zo Mijn leerlingen werden.

[15] Daarna spraken wij nog over veel dingen en ook over het snelle verwij­deren van de zogenaamde halfgoden.

[16] Ondertussen was het middernacht geworden, en wij begaven ons ter ruste.

[17] Ook de harpspeler en zanger bleef bij ons; hij begon te begrijpen voor wie hij zijn psalmen had gezongen, en daarom werd zijn liefde voor Mij dan ook steeds sterker.

 

14 Wat de Grieken dachten van het verdwijnen van de acrobaten

 

[1] De Grieken bleven echter de hele nacht op en hadden nog hun twijfels over het plotselinge verdwijnen van de acrobaten, en ze vroegen zich af of Ik het wel ernstig met hen gemeend had, en of Ik hen door Gods macht in Mij misschien alleen maar naar buiten gejaagd had naar een ander deel van de stad.

[2] De eerste spreker zei: 'Wat mij betreft ben ik van mening dat de mach­tige vriend van de ene, ware God absoluut nooit iets alleen maar pro forma zegt; maar wat hij eenmaal in verbondenheid met de innerlijke, in hem wonende kracht van Jehova vast uitspreekt, dat gebeurt ook precies zoals hij het gezegd heeft. En daarom zullen de acrobaten zich nu dan ook al ver in Afrika bevinden, waar hij een plaats voor hen heeft bestemd!'

[3] Een ander zei: 'Als ze daar met een grotere snelheid dan van de bliksem door de lucht heen zijn geslingerd - wat toch wel het meest waarschijnlijke is - dan zal het hun op zo'n tocht zeker niet zo goed zijn vergaan!'

[4] De eerste Griek zei: 'Daar maak ik me niet bezorgd om; want in zijn machtwoord heeft hij niets laten blijken van een beschadiging van de acroba­ten; en daarom denk ik dat zij hun wonderbaarlijke tocht ongedeerd hebben gemaakt. Hoe het hun echter op die nieuwe en totaalonbekende plek verder zal vergaan, is natuurlijk een heel andere kwestie. Maar wie weet waarom hij dat zo heeft laten gebeuren? Misschien is er met onze armzalige kunstenaars ook nog een goed doel te bereiken?'

[5] Deze mening waren de andere Grieken weldra ook toegedaan, en terwijl ze zo praatten dommelden ze tegen de morgen aan hun tafel in.

[6] Ikzelf sliep deze keer met de leerlingen in een echt slaapvertrek tot de zon helemaal opgegaan was; want vanwege de vele marktlieden wilde Ik niet te vroeg met de leerlingen in het openbaar verschijnen, omdat ze Me dan her­kend zouden hebben - en dat zou in de stad onder de mensen een opzien gebaard hebben dat Mij voortijdig bekend zou maken. En zo bleef Ik dan ook tot bijna tegen de middag in de herberg.

[7] Toen Ik met de leerlingen weer de grote gastenkamer binnenkwam, waren onze Grieken ook al wakker en zaten al welgemoed aan het voor hen berei­de ochtendmaal en begroetten Mij allervriendelijkst.

[8] Er werd nu ook voor ons een ochtendmaal bereid, en wij gingen dan ook direct aan tafel om het te nuttigen.

[9] Toen de Grieken hun ochtendmaal beëindigd hadden vroegen ze Mij direct naar het waarschijnlijk zeer treurige lot van de god-weet-waarheen geslingerde acrobaten, en ik vertelde hun ook hoe het met hen ging en ver­der zou gaan, en wat ze verder zouden doen.

[10] Daar waren de Grieken tevreden mee, vroegen Mij nog een keer om de zegen van Jehova en begaven zich snel naar de markt om zaken te doen.

[11] Maar Ik zei tegen hen dat ze Mij niet vóór de middag tegenover hun medekooplieden bekend moesten maken - wat ze Mij ook beloofden; en voorzover mogelijk hielden ze hun belofte ook.

[12] Toen onze Grieken weg waren, vroegen de leerlingen Mij: 'Heer, tot de middag hebben we nog een paar uur! Moeten we die helemaal werkeloos doorbrengen of is er nog iets voor ons te doen?'

[13] Ik zei: 'We zijn nu al bijna tweeënhalf jaar samen, en jullie hebben wei­nig anders te doen gehad dan Mij overal te begeleiden, naar Mij te luisteren en vol verbazing naar Mijn daden te kijken, en daarbij hebben jullie nooit honger of dorst geleden en hebben nooit naakt rondgelopen. Als jullie het al zolang hebben uitgehouden zonder iets bijzonders te doen, dan zullen jullie het waarschijnlijk ook vandaag tot de middag wel uithouden zonder iets bij­zonders te doen!

[14] Als Ik niet meer lichamelijk bij jullie zal zijn en Mijn ambt aan jullie zal overdragen, zullen jullie nog genoeg te doen hebben; nu is het jullie werk om overal Mijn getuigen te zijn. Het zal echter niet zo lang duren voor wij ook hier in huis iets te doen krijgen, en dan zal de tijd voor jullie maar al te snel vergaan!'

[15] Met dit antwoord waren de leerlingen weer tevreden, bleven rustig aan tafel zitten en spraken met de leerlingen van Johannes.

[16] Mijn leerling Johannes nam zijn schrijfmateriaal uit de reistas die hij steeds bij zich gedragen had en maakte heel korte aantekeningen over onze reis en onze daden van Jericho naar Essea en vandaar weer naar Jericho.

[17] Zelf sprak Ik met de waard, met zijn zoon Kado en met zijn oude die­naar Apollon over verscheidene, meer wereldse dingen die van nut waren in landbouwkundige aangelegenheden, waarvoor het drietal Mij zeer bedankte, omdat zij dergelijke middelen om de landbouw te bevorderen tevoren hele­maal niet kenden.

 

15 Een rechtszitting in de herberg

 

[1] Terwijl wij zo een uur lang met elkaar spraken, ontstond er op het plein voor het huis van onze waard een ongewoon groot lawaai, en binnen enkele ogenblikken had zich daar veel volk verzameld. Dat lokte ook enkelen van Mijn leerlingen naar de ramen van de zaal.

[2] Maar Ik riep hen terug en zei: 'Waarom zo nieuwsgierig? Wij. zullen vast nog vroeg genoeg horen wat er aan de hand is! Iets opbouwends is het zeker niet, en wat slecht is komt men altijd nog vroeg genoeg te weten, ook al hoort men het iets later.'

[3] Daarop kwamen de nieuwsgierige leerlingen weer terug naar de tafel.

[4] Maar het duurde niet lang, of daar brachten verscheidene kooplieden net zeer verbolgen gezichten drie stevig met touwen vastgebonden beruchte die­ven, die in het gedrang geld en ook andere dingen bij de kooplieden hadden gestolen, de gastenkamer van de waard binnen om hen aan te klagen. De waard was in deze stad namelijk een soort burgemeester en marktrechter; hij moest de dieven verhoren en hen daarna overdragen aan de hoofdrechtbank, die hun een straf moest opleggen.

[5] Voor de waard was dit voorval echter onaangenaam vanwege het feit dat Ik er was. Maar wat kon hij doen? Hij moest de kooplieden en nog andere getuigen aanhoren en de drie reeds alom bekende dieven in verzekerde bewaring stellen.

[6] Toen de kooplieden hun gestolen waar weer terugkregen, gingen ze snel weer naar hun verkoopkramen.

[7] Maar Ik zei tegen de waard: 'Vriend, nu er behalve wij toch niemand hier is, kun je de drie dieven uit de afgesloten kamer hier brengen, dan zal Ik met hen praten!'

[8] Dat deed de waard, en de drie dieven werden door zijn knechten naar ons toe gebracht. 

[9] Toen ze voor MIJ stonden, sprak Ik hen als volgt toe: Jullie zijn Joden uit de streek niet ver van Bethlehem. Hebben jullie de wet van God met geleerd, waarin staat dat men niet moet stelen? Wie gaf jullie het recht om te hande­len in strijd met Gods wetten? Spreek eerlijk en open, als jullie niet een nog zwaardere straf willen krijgen dan die, welke jullie toch al te wachten staat als gevolg van jullie misdaad! [10] Op deze woorden zei een van de drie dieven: 'Heer, wees ons genadig en barmhartig, dan zal ik u van begin tot eind precies vertellen hoe het alle­maal is gekomen! Kijk, wij zijn drie broers, en onze ouders bezaten inderdaad in de omgeving van de stad van David een huis en een stuk grond; ze waren samen met ons en onze vier zusters, die wel de mooiste meisjes van de hele streek waren, heel goede en vrome mensen en ook welgesteld.

[11] Onze vader stierf echter enkele jaren eerder dan onze moeder, die steeds veel op had met de priesters, met name die in Jeruzalem; wat die haar met een vroom gezicht zeiden, nam zij aan als Gods woord.

[12] Die vrome godsdienaren maakten echter maar al te gauw gebruik van de blinde lichtgelovigheid van onze moeder; ze spiegelden haar de hemel bui­tengewoon prachtig voor in de meest bonte kleuren; de hel (scheoul) daaren­tegen zo verschrikkelijk afschuwelijk als een mens zich in zijn boosaardigste fantasie maar voor kan stellen. Om te zorgen dat onze moeder reeds op deze wereld volkomen verzekerd kon zijn van de hemel, raadden de ontzettend vrome priesters haar aan om alles te verkopen en het geld aan de tempel te offeren; ook onze vier zusters moest zij aan de tempel geven, om er voor te zorgen dat zo hun maagdelijke reinheid en kuisheid bewaard zou blijven. Want als een van haar dochters zich vóór het huwelijk aan een man zou geven, zou die zonde de ziel van onze moeder voor eeuwig tot de diepste afgrond van de hel verdoemen. Als onze moeder echter zou doen wat hij als priester, die dag in dag uit met God omging en Zijn wil kende, haar aanraad­de, dan zou zij na het afvallen van haar lichaam niet alleen direct in het hemelse paradijs komen, maar ze zou tot nog grotere heiliging van haar ziel ook door de tempel verzorgd worden in het heilige tehuis voor weduwen, waar op sabbats­ en hoogtijdagen de vroomste weduwen door Gods engelen bediend werden en geen duivel hun ziel meer kon naderen om die te verlei­den.

[13] Dat was voor onze moeder hetzelfde als wanneer Jehova haar dat onder bliksem en donder vanaf de berg Sinaï verkondigd zou hebben.

[14] Wij, de drie zonen, die de lepe bedoeling van de tempeldienaren al een beetje hadden doorzien, raadden onze moeder af om dat te doen; maar dat hielp niets en binnen korte tijd verkocht ze alles, en wij moesten haar ook nog helpen het zware geld naar de tempel te brengen.

[15] Verdrietig vroegen wij toen aan de overste in de tempel wat wij, nu we aan de bedelstaf gebracht waren, nu eigenlijk moesten doen. 'Wie zal er voor ons zorgen, en waar zullen wij een betrekking en brood vinden?'

[16] Toen gaf de overste ons drie zilverstukken en aan ieder van ons een pakje, waarin zich een paar relikwieën bevonden, en zei: 'Van deze drie zil­verstukken kunnen jullie zeven dagen leven, en de kracht Gods, die op won­derbare wijze aanwezig is in de drie heilige pakjes, zal jullie helpen om alles wat je zult ondernemen tot jullie geluk te laten slagen. Als jullie deze pakjes bezitten kunnen jullie ook stelen en roven, alleen niet moorden, behalve in geval van nood een rijke heiden of ook een Samaritaan; door God zal jullie dat niet als zonde aangerekend worden, omdat jullie door de vrome en God buitengewoon welgevallige daad van jullie moeder in Zijn ogen gerechtvaar­digd en als engelen geheiligd zijn!' Daarop bestreek hij ons met een staf en zei ons dat we moesten gaan.'

 

16 Het levensverhaal van de rovers

 

[1] (De drie rovers:) ,Aanvankelijk waren wij heel verdrietig en gingen hui­lend terug naar onze streek, om daar een onderkomen te vinden. Wij vonden ook werk, maar dat was zo ellendig, erger kon het werkelijk niet. Van enig loon was al helemaal nergens sprake. Voor eten dat voor varkens nog te slecht was moesten wij bijna dag en nacht hard werken en werden ondanks al onze vlijt altijd alleen maar uitgescholden en kregen alleen maar aanmerkingen; en als wij een andere, misschien toch betere betrekking zochten, dan kregen wij in plaats van een betere alleen maar een nog slechtere.

[2] Zo leden wij vijfjaar lang meer dan menige heidense slaaf, en omdat men ons nergens een loon in geld gaf en wij ook zagen hoe schandelijk wij door de tempeldienaren van al onze goederen beroofd waren onder het mom 'ter ere van Jehova', en ook steeds duidelijker begonnen in te zien dat de tempel in Jeruzalem geen godshuis, maar werkelijk een rovershol en een moordkuil is, verloren wij ook al ons geloof in een God, en de hele leer van Mozes en de profeten beschouwden wij slechts als mensenwerk, waarmee de slimmere en luie mensen door middel van de handen van arme en lichtgelovige blinde mensen een stevige burcht voor zichzelf gebouwd hadden, om van daaruit de mensen te knechten, voor zich te laten werken en zichzelf daarbij in een leven vol genot vet te mesten.

[3] Of wij ons in de eerder genoemde vijf ellendige .jaren ook aan diefstal hebben gewaagd? Nee! Omdat ons geloof in een alziende God ons daar nog vanaf hield. Maar na die tijd begonnen wij onszelf steeds ernstiger af te vragen of er wel een God bestond -en steeds luider vernamen wij in al onze erva­ringen het antwoord: neen, er bestaat niets! Alles is schijn en leugen, door luie en fantasierijke mensen bedacht voor hun aardse welzijn! Alleen wij, die bui­ten onze schuld arme mensen geworden zijn, moeten ons aan de wetten hou­den en in een God geloven; de rijken en werkschuwen hoeven dat niet, omdat zij weten dat er van Mozes en al de profeten nog niet het kleinste woordje waar is. Want als het anders was, zouden zij zelf toch gelovig moeten zijn en de wetten naleven, die op zichzelf wel heel goed zijn voor het samen­leven van de mensen op aarde, maar toch geen morele geestelijke waarde in zichzelf hebben; want als zij die zouden hebben, zouden toch vooral de pries­ters strikt volgens die wetten moeten leven, als een voorbeeld voor de blinde leken.

[4] Kortom, door zulke diepgaande overwegingen in onze ellende, en als gevolg van het feit dat al onze vele gebeden, die wij onder veel tranen naar de sterren opzonden, steeds totaalonverhoord bleven, en nog meer toen wij hoorden dat onze moeder opvallend snel na haar intrede in dat tehuis heel ellendig gestorven was en dat onze mooie zusters door de Farizeeën bijna ten dode toe onteerd waren, was het helemaal afgelopen met al ons geloof, en wij besloten ons op de slechte mensheid te wreken en ons niet meer, om de mensheid een genoegen te doen, als lichtgelovige, blinde dwazen te gedragen.

[5] Wij begonnen ons aan de rijkdommen van de welgestelden te vergrijpen, en door onze sluwheid lukte het steeds om er heelhuids vanaf te komen. Dat gaf ons toch nog een beetje vertrouwen in onze pakketjes, en een paar jaar lang ging het ons met onze bezigheden heel goed af. Deze keer waren wij echter niet voorzichtig genoeg en werden wij gegrepen, maar dat maakt ons echt niets uit; want wij zijn al gewend aan alle mogelijke ellende en wij heb­ben allang helemaal genoeg van het leven, en ieder van ons verlangt naar de dood. Maar voordat wij eventueel aan het kruis worden gebonden, moet de meest afschuwelijke vloek luid uitgesproken worden over de hele aarde, over alle mensen en andere schepselen, over de zon, de maan en de sterren en over de natuurkracht die ons tot zo'n ellendig leven riep; wij zullen de mensen laten zien hoe het er met hun enig ware God, Zijn wetten en Zijn priesters voor staat en wat ze waard zijn.

[6] Tot nu toe hebben wij weliswaar nog geen moord begaan, en wel omdat wij, ellendigen, iedereen zijn ellendige leven gunden en niemand uit zijn grote ellende wilden bevrijden -maar wie zich op straat tegen ons verzette, werd door ons flink toegetakeld; want iedere druppel barmhartig bloed uit ons hart is allang vervlogen. Werkelijk, als wij in één klap alle mensen op de hele aarde zouden kunnen vernietigen, dan zou dat voor ons een zeer grote verkwikking zijn, en dan zou de een of andere harde en dove God voor Zijn tirannieke genoegen uit de poelen en moerassen weer andere ellendige men­selijke schepselen in elkaar kunnen zetten!

[7] Nu weet u alles, strenge heer en rechter, en u kuilt naar uw goeddunken over ons, ellendigen, oordelen; maar bedenk wel van tevoren wie en wat de schuld van onze ellende was! Wij hebben getrouw, naar waarheid en open gesproken, zoals u gevraagd hebt.'

 

17 De verontwaardiging en goede bedoeling van de waard

 

[1] Toen de ene dief dat allemaal tegen Mij gezegd had, sloeg de waard, evenals Kado en de oude Apollon, zijn handen drie keer boven zijn hoofd tegen elkaar en zei: 'Nee, heer en meester, wat ik nu over de Farizeeën in Jeruzalem hoor, vervult mijn hele gemoed regelrecht met woede en drift, en ik begrijp werkelijk niet hoe een God, die u ons op de meest waarachtige en levende wijze hebt leren kennen, zulke gruwelen zoveel jaren lang met een werkelijk onbegrijpelijk geduld kan aanzien én hoe Hij zulke misdaden kan toelaten.Vergeleken bij zulke priesters zijn die straatdieven en rovers nog ware engelen!

[2] Werkelijk, als deze drie mensen er daardoor zo ellendig aan toe zijn, zoals die ene getuigd heeft, dan verdienen ten eerste die ellendige tempeldienaren, die erger handelen dan de heidense furiën, om met één slag vernietigd te worden, en in de tweede plaats verdienen deze drie mensen niet alleen geen straf, maar nog een beloning; want dat ze geworden zijn zoals ze nu voor ons staan, dat komt toch zeker door niemand anders dan die verdoemenswaardige priesters, die zich overal hoog laten eren en aanbidden als dienaren van de ene, enig ware God, maar als mensen alle wilde en verscheurende beesten in bossen en woestijnen in wreedheid hemelhoog overtreffen.

[3] Heer en meester, het zou nu toch echt tijd zijn om over dit werkelijk helse gebroed een vernietigend gericht te laten losbarsten; want deze ergsten van alle ergen moeten wel zo'n groot aantal gruwelen aan hun medemensen heb­ben begaan, dat geen mens het aantal daarvan meer kan uitspreken! Maar deze drie mensen gaan mij als heiden echt ter harte, en ik zal hun geen straf opleggen maar hen vrijlaten, en ze moeten en zullen hun leven lang in mijn huis een goed onderkomen hebben en mij als trouwe getuigen steeds terzijde staan, wanneer het erom gaat die duivels in de tempel in Jeruzalem zo krach­tig mogelijk tegen te werken. Laat er nu maar gauw weer eens zo'n Joodse priester bij mij komen, zoals heel vaak gebeurt, met een klacht over iemand van wie hij nog een tiende te innen heeft. Dan zal ik hem wel zeggen hoe hij heet, en wat voor recht hij van mij kan verwachten! En als ik eenmaal het tij­delijke heb verlaten, dan zal mijn dierbare zoon Kado wel in mijn geest weten door te gaan.'

[4] Hierna wendde hij zich vriendelijk tot de drie dieven en zei: 'Zijn jullie tevreden met mijn oordeel, en willen jullie mijn aanbod aannemen?'

[5] De ene, die al eerder gesproken had, zei: 'Wel, onder de heidenen zijn er dus nog echte mensen, die men niet meer aantreft onder de Joden, die zich brutaalweg het uitverkoren volk van Jehova en kinderen van God noemen, maar daarbij in werkelijkheid kinderen van alle duivels zijn! Met grote blijd­schap en een zeer dankbaar hart nemen wij uw aanbod aan en willen u trou­wer dienen dan iemand die u tot uw trouwste dienaren hebt gerekend.Van nu af aan willen wij het goede doen vanwege het goede en de waarheid verkie­zen omwille van haarzelf tot richtsnoer voor ons verdere leven; niet een hel, die volgens de Joden voor de zielen aan gene zijde een straf is voor hun zon­den, zal ons weerhouden van het kwaad, en niet een hemel, als eeuwige belo­ning van de zielen voor hun goede daden, zal ons aansporen tot het goede en ware, maar het goede en ware op zichzelf zal onze meest waarachtige hemel zijn, en wij zullen er met al onze krachten ijverig naar streven ons die hemel eigen te maken.

[6] Maar nu vragen we u om ons van onze boeien te bevrijden; want wij heb­ben het echt niet verdiend die te moeten dragen. Werkelijk goede mensen zullen dat ook wel inzien, en een rechtvaardige rechter zou liever diegenen meedogenloos moeten tuchtigen die door hun onbarmhartige handelwijze de mensen tot misdadigers maken, en niet zozeer de misdadigers die alleen maar door nood, vertwijfeling en woede over de grenzeloze en onbeschaam­de slechtheid van de mensen gedwongen werden tot handelingen, die op zichzelf weliswaar slecht zijn, maar bij mensen zoals wij zeer zeker veront­schuldigd dienen te worden.

[7] O, hoevelen kwijnen er niet weg in de kerkers die, vanaf hun kindertijd gerekend, er zeker allerminst schuld aan hebben dat ze misdadigers zijn geworden; want ze zijn ofwel door een slechte opvoeding ofwel op dezelfde manier als wij tot misdadigers geworden.

[8] Als er een uiterst goede, wijze en rechtvaardige God zou bestaan, dan zou Hij dat toch ook moeten inzien en met Zijn almacht die mensen moeten tuchtigen die er de voornaamste oorzaak van zijn dat de mensen in steeds toenemende mate slechter worden, en die dat nog voortdurend zullen blijven veroorzaken tot aan het eventuele einde van de wereld en haar boze tijd­. Maar de grote en machtige duivels in mensengedaante worden zelfs voor hun grootste gruweldaden vrijwel nooit zichtbaar door God gestraft, als een afschrikwekkend voorbeeld voor anderen die net zo zijn als zij, maar ze leiden helemaal vrij en ook altijd hooggeëerd een weelderig leven en kunnen bovendien nog ongestraft de ene gruweldaad na de andere begaan. Dan kan het ons in feite toch niet kwalijk worden genomen als wij beweren dat er, wanneer de situatie zo is, nooit een werkelijke God heeft bestaan of ooit kan bestaan, zoals de geschriften van Mozes en de andere profeten Hem ons beschrijven, maar dat de een of andere kracht van de aarde, die wij mensen niet kennen, onder invloed van de zon, de maan, de planeten, de andere ster­ren en de vier elementen ons zeer armzalige mensen en ook alle andere wezens en dingen heeft voortgebracht zonder dat zij dat wilden; en zo wordt men ongeveer op die manier in het leven geroepen door krachten van de ruwe natuur, die zich van zichzelf beslist even weinig bewust zijn als de mens zich ervan bewust is hoe zijn lichaam groeit, hoe er op zijn huid allerlei haren en het voor hem lastige ongedierte worden voortgebracht. Daarom is diege­ne een dwaas, die ook maar enigszins vreugde beleeft aan zijn zo ellendig geregelde en altijd vergankelijke leven en bovendien nog vol deemoed en diepste overgave aan een nergens bestaande God dankbaar is voor dat leven.

[9] Ja, een goed mens moet God wel zoeken -en als hij Hem heeft gevonden en van Hem te weten is gekomen waarom hij in deze ellendige wereld is gezet, en of er voor de ziel als zodanig wel echt volgens de volle waarheid een voortleven aan gene zijde bestaat, dan moet hij Hem ook met alle liefde van zijn hart danken voor zo'n leven en bestaan, dat toch aantoonbaar grote bestemmingen in zich draagt. Maar waar is op aarde de zoeker te vinden, aan wie het naar volle waarheid gelukt is om die God ergens te vinden?

[10] Maar als mensen Hem ooit ergens hebben gevonden, zoals men herhaal­delijk in de Schrift leest, waarom laat Hij Zich dan door ons, mensen van deze tijd, niet meer vinden? Zijn wij soms minder mens dan de mensen die in de Schrift genoemd worden? Vanaf hun geboorte zijn alle mensen zeker even onschuldige wezens geweest; door wie komt het dan anders dat de huidige mensen zulke armzalige wezens zijn geworden, dan juist door die God, die Zich wel door de ouden heeft laten vinden en kennen, maar ons, hun nako­melingen, niet meer verhoort of ziet en ons, zwakke mensen, aan de volledi­ge willekeur van harteloze machtige tirannen en daarmee aan alle ellende prijs geeft?'

 

18 De religie van de drie rovers

 

[1] (De rovers:) 'Ja, wij arme zoekende mensen worden door velerlei mach­ten te vuur, te zwaard en met het kruis tot een blind geloof gedwongen; maar de tirannen kunnen ongestraft doen wat ze willen -want ze staan boven de wet. Maar met mijn verstand vraag ik me af of dat ook juist is in het geval er werkelijk een buitengewoon goede, wijze, alwetende en almachtige God bestaat, voor wie alle mensen toch gelijk moeten zijn, aangezien ze Zijn en niet hun eigen werk zijn. Als ze nu meer ontaard zijn dan vroeger, kunnen zij daar iets aan doen? Of kan iemand het helpen, als hij vanuit het lichaam van zijn moeder blind en doof in deze wereld is gezet en dan een ellendig leven moet leiden?

[2] O, o, vrienden, voor een denker zijn er wel duizend keer meer redenen om aan het bestaan van een God te twijfelen dan om eraan te geloven! Maar daarmee willen wij nog steeds niet definitief en volovertuiging beweren dat ieder geloof in een God een loos en door fantasierijke mensen bedacht bedrog is, dat ze door allerlei toverijen aan de lichtgelovige, verstandelijk blin­de mensen als de volle waarheid presenteren, om ze dan des te gemakkelijker dienstbaar te maken aan zichzelf.

[3] Als de grote massa dan eenmaal behoorlijk overtuigd was, hielp het de weinige helder denkende mensen niet meer om zich te weer te stellen tegen dat groots opgezette volksbedrog, maar om niet als een overtreder van de eenmaal vastgestelde waarheid op de meest wrede manier gemarteld te wor­den, moest iedereen dansen en springen op de melodie die hem voortdurend door de zogenaamde godsdienstleraren met vreselijk dreigend gezicht en dreigende stem werd voorgezongen. En als iemand zich verstoutte om bij zo'n godsdienstleraar nadere vragen te stellen over het wezen van God, dan kreeg hij zeker een antwoord waardoor hem weldra horen en zien verging, zoals tegenwoordig bij alle priesterkasten, bij zowel heidenen als Joden, zon­der twijfel het geval is.

[4] En als iemand in het geheim zelf begon te speuren en te zoeken naar het bestaan van een God, dan vond hij net als wij alleen maar de stomme, steeds eender werkende krachten van de grote natuur, en dan gaf hij het op in de overtuiging dat al zijn moeite tevergeefs was geweest.

[5] Omdat ook wij de eer hebben gehad tot nu toe zelf die ervaring op te doen, kan ons ook op dit punt door een verstandig mens niet kwalijk geno­men worden als wij onder zulke omstandigheden niet in een God kunnen geloven, evenmin als in een voortleven van de menselijke ziel na de dood van het lichaam.Wij geloven wel dat er in de grote natuur in feite niets kan ver­gaan, maar alleen van vorm kan wisselen; maar of onze huidige menselijke vorm in een andere, ongetwijfeld opgedeelde vorm ook gedachten en een bewustzijn van zichzelf zal hebben, dat is een andere kwestie.

[6] Kort en goed, wij hebben onze redenen nu voldoende uiteengezet waar­om wij aan het bestaan van een God twijfelen en waarom wij als mensen de ware hemel van nu af aan alleen in de waarheid en het goede daarvan willen zoeken en ook vinden; in deze uiteenzetting hebben wij jullie nu getrouwen naar waarheid laten zien dat wij niets achterhouden, en zo vragen wij u, bur­gemeester van deze stad, nogmaals om ons van onze boeien te bevrijden!'

[7] Hierop beval de waard zijn dienaren om de boeien van de drie los te maken, wat ook direct gebeurde. Daarna liet de waard de drie naar een ander vertrek brengen en hun eten en drinken geven, en hun ook schone kleren te geven, aangezien hun kleding reeds in een betreurenswaardige toestand ver­keerde.

 

19 Over de leiding van de mensen

 

[1] Pas toen de drie zich heel welgemoed in een zijkamer bevonden, zei de waard tegen Mij:'O Heer en Meester, wat vindt U nu van die verdraaid goed gefundeerde woorden van deze drie mensen? Nee, ik heb al veel van onze filosofen gehoord en zelfs gelezen, maar iets zo gedegens ben ik nog nooit tegengekomen! Zelfs met de beste wil en het beste geloof is er werkelijk niets tegenin te brengen, noch wat afzonderlijke dingen betreft noch in het alge­meen. Want zo is het precies gesteld met de mensheid in het algemeen en vaak ook 'in bijzonderheden, en nu ben ik wel buitengewoon benieuwd hoe U dat Zelf zult verontschuldigen en rechtvaardigen.'

[2] Ik zei: 'Daar moeten jullie je geen van allen bezorgd om maken; want Ik heb dat Zelf zo laten gebeuren vanwege enkele orthodoxe tempeljoden, die zich daar in de aangrenzende kamer bevinden. Ze zijn vannacht uit Jeruzalem hier aangekomen en hebben die voor enkele dagen gehuurd. Ze hebben met hun oor tegen de muur afgeluisterd wat er hier in de zaal allemaal over hen werd gezegd, en de spreker heeft hen met luide stem precies gekenschetst zoals ze zijn. En dat was goed.

[3] Deze Joden zijn hierheen gekomen om met jouw hulp een achterstallige tiende te innen. Maar nu zul je waarschijnlijk wel weten wat voor hulp je hun zult geven! Als die drie mensen op krachten zijn gekomen, laat ze dan weer hier brengen, dan zullen we de kwestie op een goede manier verder afhande­len!'

[4] De waard en ook Kado zeiden: 'Wij hadden wel gedacht dat dat het geval zou zijn, maar we durfden dat niet hardop te zeggen, ten eerste omdat wij U tegenover die drie niet voortijdig wilden verraden, en ten tweede omdat de woorden van de spreker in alle ernst onze aandacht vroegen en wij wilden zien hoever de mens het met de scherpzinnigheid van zijn verstand kan brengen. En echt, vanuit puur menselijk standpunt bezien had de spreker gelijk, ook in het beschrijven van de verhoudingen tussen Schepper en schep­sel; want voor ons menselijke verstand is het werkelijk moeilijk te begrijpen, waarom U de mensen gedurende zo lange tijd op een nadere openbaring van Uzelf, Uw wil en Uw bedoelingen met de mensen heeft kunnen laten wach­ten en tallozen in de diepste levensnacht kon laten versmachten. En hoevelen zullen er nog versmachten zonder iets over U te weten te komen; en ook al zullen ze van de verspreiders van Uw leer horen dat Uzelf in de gestalte van een mens op deze aarde bent gekomen en de mensen de weg naar het eeu­wige leven van hun zielen hebt getoond -zullen ze wel net zo vast als wij nu geloven dat het inderdaad was zoals Uw boodschappers hun verteld hebben.'

[5] Ik zei: 'Jullie als mensen hebben weliswaar gelijk dat jullie zo praten, vra­gen en oordelen; maar Mijn liefde, Mijn wijsheid en orde verlangen van Mij als Schepper dat Ik Mijn schepselen steeds datgene geef wat voor hen op ieder moment het meest noodzakelijkst is.

[6] Vanaf de eerste mens op deze aarde tot aan dit moment zijn de mensen nog nooit ook maar eenjaar lang zonder enige van Mij uitgaande openbaring gebleven­ maar steeds op zo'n manier, dat hun volledig vrije wil geen geweld werd aangedaan, omdat de mens zonder die vrije wil geen mens zou zijn, maar slechts een machine van Mijn wil.

[7] Daarom werd aan de mens ook het verstand gegeven als een goed licht, om daarmee God en Zijn wil te zoeken - wat heel veel mensen in alle tijden dan ook hebben gedaan, en met de juiste ernst hebben ze ook gevonden wat ze zochten.

[8] Dat God Zich echter niet zo snel en gemakkelijk laat vinden als veel men­sen graag zouden willen, heeft de volgende zeer wijze reden: als de mensen met weinig moeite zouden vinden wat ze zochten, dan zou datgene wat ze gevonden hebben weldra geen waarde meer voor hen hebben en zouden ze zich weinig moeite getroosten om nog verder te zoeken en te speuren; ze zouden traag worden, en dan zou de door hen zo gemakkelijk en snel gevon­den geestelijke schat hun nog minder van nut zijn dan wanneer ze die schat voortdurend angstvallig moeten zoeken en in deze wereld toch maar zelden en met veel moeite helemaal vinden. Daarom vinden grote openbaringen maar zelden plaats, opdat de mensen in de angst van hun zielennacht zelf aan het werk moeten en met alle ijver de eeuwige waarheid en dus Mij moeten        zoeken.

[9] Dat de mensen in deze wereld tijdens hun zoeken heel vaak op allerlei zij­

paden en ook in allerlei benarde omstandigheden terechtkomen, is weliswaar een aards kwaad; maar dat komt niet voort uit het actieve ernstige zoeken, maar uit de ellendige traagheid bij het zoeken, die een vrucht is van te ver gedreven wereld­ en eigenliefde, waardoor de mensen het streven naar het rijk van de geest zo aangenaam mogelijk voor zichzelf willen maken. Als andere, nog tragere mensen dat merken, zeggen die al gauw en gemakkelijk tegen degenen die zo lauw zoeken: 'Hé, wat geven jullie je toch veel moeite om datgene te zoeken wat wij allang overduidelijk hebben gevonden! Als jul­lie ons willen geloven en dienen en in plaats van jullie vruchteloze zelfstandi­ge zoeken en speuren kleine offers willen brengen, dan zullen wij jullie getrouw alles vertellen wat wij gemakkelijk en snel hebben gevonden!'

[10] Welnu, voor trage en moeite schuwende zoekers is zo'n aanbod welkom, ze nemen het aan en geloven wat die anderen hun met een ernstig gezicht vertellen, daarbij geholpen door allerlei valse wonderen en tekenen, die de nog trageren bij het zoeken naar de waarheid hebben uitgevonden en ten voordele van hun aardse goede leven onder allerlei ceremoniën aan de blin­den presenteren. Op die manier ontstaan dan de vele soorten bijgeloof, leu­gens, bedrog en totale liefdeloosheid en daarmee al het onheil onder de men­sen op aarde.

[11] Jullie vragen je nu natuurlijk af waarom Ik zoiets toelaat. En Ik zeg jullie: de reden dat Ik zoiets toelaat is, dat het voor een menselijke ziel die te traag is om ernstig te zoeken beter is dat ze toch iets gelooft en zich door dat geloof in een orde invoegt, dan dat ze in haar traagheid en werkschuwheid volledig zou afsterven. Als het bedrog en de verdrukking eenmaal te ver gaan, dan worden de lichtgelovigen in de eerste plaats door de nood gedwongen om zelfstandig verder naar de waarheid te zoeken. Ze merken het bedrog, laten hun traagheid varen, beginnen ernstig zelf te zoeken en schuwen de strijd niet -en daaruit komt weldra allerlei licht voort. En in de tweede plaats is daarna voor een mens, die zolang bedrogen en daarom een ijverige zoeker is, een door Mij opnieuw gegeven openbaring hem onuitsprekelijk veel meer welkom en ook effectiever bij het verdrijven van het oude bijgeloof.

[12] Zo heb Ik jullie nu heel duidelijk toegelicht, waarom Ik onder de men­sen op deze aarde zoveel volgens hun eigen vrije wil toelaat, wat voor de rechterstoel van de mensen mogelijk niet goed en wijs lijkt te zijn, maar in de diepste grond toch zeer goed en wijs is.

[13] Tot zover voor jullie. Maar laat het drietal nu weer binnenkomen, dan zal Ik met hen praten!’

 

20 Nojed vraagt naar de ware godsdienst

 

[1] Onmiddellijk riep de waard het drietal, en ze kwamen dan ook direct; ze waren er beter aan toe en zodoende ook opgewekter, en bedankten de waard voor de grote vriendschap die hij hun bewezen had.

[2] En de spreker vroeg of hij daar nog enige dankwoorden aan toe mocht voegen.

[3] De waard zei: 'Spreek maar, maar houd het kort; want jullie krijgen nu nog iets heel belangrijks te horen en te beleven, wat jullie tot het grootste heil zal strekken.'

[4] De spreker, die Nojed heette, zei: 'Vriend en edelste onder de mensen, daar zal ik aan denken; want jouw wens zal ons voortaan een bevel zijn! Omdat wij in jou als heiden een ware mens hebben gevonden en tevens een met ware goedheid verenigde wijsheid, zoals men die onder de Joden eigen­ lijk niet meer aantreft, moesten wij aan jullie goden denken en kwamen op de gedachte dat die misschien toch meer zijn dan een fabel. Wij willen nu graag meer vertrouwd raken met jullie leer, om ook aan jullie goden offers te brengen en hun alle eer te bewijzen.

[5] Want ik denk maar zo: de godsdienst waar men de beste mensen aantreft, moet zelf ook de beste en meest waarachtige zijn. Onze godsdienst is dat echt niet, omdat de mensen die daarin geboren en getogen zijn nu vast en zeker de slechtste zijn die er waar dan ook op de wijde wereld kunnen bestaan. Haar priesters staan bij de betere volkeren algemeen bekend als een ware pest voor de mensen. En een godsdienst wier schoot in plaats van goede en wijze men­sen slechts ware tijgers, hyena's, wolven en beren voortbrengt, kan geen goede en nog minder een ware leer zijn. -Wat vind jij, edele mensenvriend, van deze gedachte?'

[6] De waard zei: 'Mijn vrienden, over deze kwestie moeten jullie spreken met deze vriend die hier naast mij zit; want hij is onuitsprekelijk veel kundi­ger en wijzer dan ik en alle nog zo goede en wijze Grieken!'

[7] Nojed zei: 'Jouw wens is ons een bevel! Deze man en heer is naar zijn uiterlijk te oordelen weliswaar ook een Jood, maar hij kan door zijn omgang met Grieken heel wijs zijn geworden; want als hij een leerling van de tempel zou zijn, zou het zonde zijn om woorden aan hem te verspillen, hoe duidelijk en waar die ook zijn.'

[8] Hierop wendde hij zich tot Mij en zei: ' Als u geen tempelleerling bent en het ware en goede evenzeer hebt gezocht en ook gevonden kunt hebben als wij het nu zoeken en op een of andere manier hopen te vinden, geefons dan uw oordeel over de gedachten die wij hardop uitgesproken hebben! Hebben wij geen gelijk als wij alleen daar de waarheid en haar goedheid zoeken, waar wij goede en wijze mensen hebben gevonden?'

[9] Ik zei: 'Jazeker; maar desalniettemin is de godsdienst van Mozes de enige ware, ook al is die in deze tijd door de zwijnen in de tempel evenzeer platge­trapt en vernield als in het oude Babylon en Nineve en nog meer van die andere hoerensteden.

[10] Geloof Me: onze Jehova was sinds eeuwigheid de enig ware, goede, levende God en heeft de smeekbeden van hen die zonder te twijfelen in Hem geloofden, zich aan Zijn geboden hielden en dus ook Hem boven alles en hun naasten als zichzelf liefhadden, nooit onverhoord gelaten! Ook al talmde Hij wel eens wat met het volledig verhoren van hun smeekbeden, om hun zielen des te meer te louteren, dan heeft Hij ze toch nooit helemaal onver­hoord gelaten en ze steeds vervuld, dikwijls op een moment dat degenen die er om baden er het minst aan dachten.

[11] Jullie zelf hebben -wat Ik heel goed weet - in jullie grote nood God dikwijls gebeden dat Hij jullie ellende zou wegnemen. Maar omdat jullie eer­der in grote welstand geleefd hadden als mensen die in hoog aanzien stonden, maar daarbij in velerlei opzichten lichamelijke en geestelijke traagheid ver­toonden, liet Hij jullie enige jaren een ernstige en harde levensschool doorlo­pen, zodat jullie niet alleen de bekoorlijkheid van het aardse leven, maar ook het bittere ervan zelf zouden ervaren, om daarna pas de echte waarde van het leven en het doel ervan in jezelf te gaan zoeken en te leren kennen.

[12] Jullie hebben de beker met het bittere des levens nu ook tot de laatste druppel geproefd en zijn daardoor ware, diep denkende mensen geworden, in staat om het ware levende, goddelijke levenslicht uit de hemelen op te nemen, en God heeft op dit moment jullie smeekbeden dan ook verhoord, nu jullie Zijn hulp het meest nodig hadden!

[13] En wat Hij nu voor jullie heeft gedaan, dat heeft Hij zeer getrouw al voor heel veel mensen gedaan, als ze zich in hun nood echt gelovig tot Hem hebben gewend, en daarom kunnen jullie nu niet meer zeggen dat de gods­dienst van de ware Joden vals en onwaar is; maar de afgodendiensten van alle heidenen zijn dat wel!

[14] Denken jullie soms dat deze waard, die een patriciër van deze stad is,jul­lie ook barmhartigheid bewezen zou hebben als hij nog een heiden was geweest? O, absoluut niet! Als heiden zou hij jullie met alle scherpte van de Romeinse wet behandeld hebben; maar omdat hij met zijn hele huis in zijn hart geen heiden meer is, maar een ware jood net als Abraham, Isaak en Jacob, heeft hij jullie op Mijn advies dan ook datgene geschonken wat jullie nu al genieten en nog meer in de toekomst. -Zien jullie dat in?'

 

21 De omstandigheden in het gezin van Hiponias,

 de vader van de drie dieven

 

[1] Nojed zei: 'O wijze vriend, dat lijkt wel heel dicht bij de waarheid te komen, en zo zal het ook wel zijn; want er staat immers geschreven dat Gods raadsbesluiten onnaspeurbaar en Zijn leiding en wegen ondoorgrondelijk zijn. Maar waarom moest onze moeder, die toch altijd strikt volgens de wet­ten van de tempel heeft gehandeld en geleefd, en ook onze vier volkomen onschuldige zusters zo geheel en al door Jehova verlaten worden? Als de leer van de tempel een volkomen vernielde en met voeten getreden leer is, wat konden onze moeder en onze arme onschuldige zusters daaraan doen? Zoals wij als een vaststaand feit gehoord hebben, is onze moeder spoedig na haar intrede in dat mooie tehuis Gods gestorven -waarschijnlijk aan een vergif ­en onze zusters heeft men onmiddellijk verkracht, en wie weet wat er verder nog met hen is gebeurd. Kon de goede en zeer wijze God van de Joden daar ook een welgevallen aan hebben, aangezien Hij dat heeft toegelaten? Als u ons ook daarover gerust kunt stellen, willen wij ook vast gelovende Joden blijven!'

[2] Ik .zei: 'O, niets is gemakkelijker dan dat -luister dus! Jullie vader, die Hiponias heette - evenals de oudste van jullie - was een Jood, die tot het Jodendom was bekeerd volgens de zuiverder leer van de Samaritanen. Hij had niets op met de loze ceremoniën en allerlei andere bedriegerijen van de tem­pel. Maar daarbij had hij het steeds moeilijk met zijn vrouw, die evenals jullie zusters, die net zo waren geworden als zij, een echte tempeldwaas was. jullie eerlijke vader ging dus dood van verdriet en bad God nog op zijn sterfbed of Hij zijn vrouw en zijn dochters nog tijdens dit aardse leven wilde laten weten dat zij niet Zijn wegen, maar de wegen van de vorst der leugen en macht van de dood bewandelden. En God verhoorde het gebed van jullie vader, die Hem steeds geheel en al trouw was toegedaan in de waarheid.

[3] En welk middel zou er geschikter en beter zijn geweest voor die vijf vrou­wen, die hun heil geheel en al van de tempel verwachtten, dan hen dat zo hoogstaande heil van de tempel te laten proeven? Weliswaar is het aardse leven van jullie moeder, die de grootste tempeldwaas was, in de tempel geëindigd, maar daarbij is ze geheel en al teruggekeerd tot het ware geloof van haar man, die zij zoveel verdriet bezorgd heeft, en ze heeft het doen en laten van de tempel uit de grond van haar hart leren verachten. En jullie zusters hebben de engelen Gods die hen bedienden al gauw uit eigen ervaring en onder veel tranen heel wat nader leren kennen en hebben al snel een grote afschuw van hen gekregen. Als gevolg van een hogere beschikking en toelating van God bevinden ze zich nu helemaal gezond en vervuld van het juiste geloof en ver­trouwen in de enig ware God van de joden in Essea, in het huis van de waard van de grote herberg aan het plein, waar jullie hen bij gelegenheid kunnen ontmoeten en spreken. Maar vandaag is het nog maar net de vierde dag, dat ze daar door twee orthodoxe Farizeeën met nog verscheidene anderen ter gene­zing heen zijn gebracht.Alle verdere bijzonderheden zullen jullie te zijner tijd uit hun eigen mond kunnen horen.

[4] En kunnen jullie nu nog steeds beweren dat de God van de joden een ver­zonnen, loze fabel is, nu je dit allemaal weet?'

[5] Nojed zei:'Vriend,jij bent een profeet; wij geloven jou, en wij geloven nu ook weer in de God van Abraham, Isaak en Jacob! Want als jij geen profeet zou zijn, vervuld van de geest van jehova, dan zou je niet zo precies onze namen en nog minder onze meest geheime levensomstandigheden kunnen weten. Daarom zij nu opnieuw alle eer aan de enig ware God van de joden, die ons door Zijn zorg zo wonderbaarlijk tot ware mensen heeft gemaakt! In welk land ben jij profeet geworden? Ben jij ook een Samaritaan?'

 

22 Over de bestemming van de mensen

 

[1] Ik zei: 'Luister, Nojed, en ook je broers Hiponias en Rasan! Ik ben geen Samaritaan zoals jij dat bedoelt en opvat, en toch ben Ik ook een Samaritaan; evenzo ben Ik geen jood en toch weer wel een jood; en ook ben Ik geen hei­den en toch weer wel een heiden, anders zou Ik met heidenen niet vriende­lijk kunnen omgaan. Kortom, Ik ben alles met alles en in alles! Want waar de waarheid, de liefde en haar goedheid in volkomen gemeenschap heersen, daar ben Ik ook bij alle mensen op de hele aarde, en Ik vervloek niemand die de waarheid en haar goedheid nastreeft.

[2] Wie echter uit liefde voor de wereld en voor zichzelf de waarheid en alle goedheid daarvan de rug toekeert, en dus noodzakelijkerwijs zondigt tegen de waarheid en haar goedheid, die de eeuwige zuivere liefde in God is, die zondigt ook tegen Gods orde en tegen de onwrikbare gerechtigheid daarvan, en vervloekt zichzelf.

[3] Maar als hij zijn grote kwaad inziet, tot de waarheid terugkeert en die waarheid en haar goedheid begint te zoeken en daar ook naar begint te han­delen, dan wijkt de vervloeking van hem in dezelfde mate als waarin hij met volle ernst de gevonden waarheid tot richtsnoer van zijn leven maakt. Dan ondersteunt God hem, verlicht zijn hart en verstand steeds meer en versterkt zijn wil, en dat zowel bij heidenen als bij joden. En zo ben Ik, vanuit Gods geest die in Mij woont, alles in alles zowel in heidenen als in joden. ­

[4] jij houdt Mij ook voor een echte profeet, en Ik zegje dat Ik dat ook ben -en toch ben Ik het ook weer niet! Want een profeet moest doen wat Gods geest hem gebood te doen. Maar Ik ben Zelf Heer en Dienaar, Ik schrijf Mijzelf de juiste wegen voor, en niemand kan Mij ter verantwoording roepen en zeggen: 'Waarom doe je dat?'Want Ik ben Zelf uit en in Mijzelf de waar­heid, de weg en het leven; en wie volgens Mijn leer zal handelen en gelooft dat Ikzelf de waarheid, de weg en het leven en zodoende een volkomen onaf­hankelijke, geheel vrije Heer ben, zal ook net als Ik in zichzelf het eeuwige leven hebben.

[5] Want als de mensen van deze aarde kinderen Gods willen worden, moeten ze in alle opzichten net zo volmaakt trachten te worden als de eeuwige en heilige Vader in de hemel, die in Zichzelf de eeuwige Waarheid, de eeuwige Liefde en Macht is en al het eindeloos goede, rechtvaardige en heerlijke dat daaruit voortkomt. Daarom staat er ook in de Schrift: 'God schiep de mens ?aar Zijn beeld, Hij maakte hem tot Zijn evenbeeld en blies hem Zijn adem lil, opdat hij een levende, vrije ziel zou worden!'

[6] Op die manier zijn de mensen van deze aarde niet enkel en alleen schep­selen van de almacht van jehova, maar kinderen van Zijn geest en zodoende van Zijn liefde, en dus - zoals er ook geschreven staat – zelf goden.

[7] En als ze dat zijn - en ook hun geheel vrije en door niets beperkte wil zegt hun dat duidelijk - dan zijn ze ook geheel vrije heren en rechters over zichzelf. Maar ze worden pas volmaakte en volkomen aan God gelijke heren, door Gods wil, die hun getrouw geopenbaard is, tot hun eigen wil te maken door ernaar te handelen, waar ze ook volkomen vrij in zijn.

[8] God werkt dan ook slechts hoogst zelden zichtbaar onder de mensen, omdat Hij hun reeds vanaf het oerbegin vanuit Zichzelf het vermogen heeft gegeven om zich op eigen kracht geleidelijk aan tot het hoogste, aan God gelijke levensniveau te kunnen verheffen.

[9] Wie dus de waarheid en haar goedheid begint te zoeken, zodra hij zijn verstand gaat gebruiken, en ook direct handelt volgens hetgeen hij heeft gevonden, heeft reeds de juiste weg betreden, en God zal die weg steeds meer en meer voor hem verlichten en hem naar Zijn heerlijkheid leiden. Maar wie traag wordt, ook door zijn eigen wil, en zich hecht aan deze wereld en haar verleidelijkheden, die alleen maar ter beproeving van de vrije wil voor de uiterlijke en vergankelijke zintuigen van de materiële of lichamelijke mens aanwezig zijn, die richt zichzelf ook uit vrije wil en maakt zich gelijk aan dat­gene wat dood en gericht is - en is zodoende zelf ook al zo goed als gericht en dood.

[10] En deze dood is dan hetgeen jij onder het begrip 'hel' als straf voor de ziel vanwege haar zonden hebt verworpen, omdat je nooit meer uit vrees voor zo'n straf de zonde wilt vermijden en ook niet wilt hopen op een hemel als beloning voor het handelen volgens de bekende waarheid. En daar geef Ik je helemaal gelijk in; want zo'n hel bestaat echt nergens, evenmin als zo'n hemel. En toch bestaan er een hel en een hemel, maar niet buiten de mens, maar binnen in hem, al naargelang hij zichzelf richt op de manier die Ik je zojuist heb laten zien.'

 

23 Over de noodzaak en het doel van verzoekingen

 

[1] (De Heer:) , Als deze wereld niet van alle denkbare verleidelijkheden voorzien zou zijn, maar als ze voor de mensen alleen maar zou zijn wat een woestijn is voor de wilde dieren, dan zouden zijn aan God gelijke vrije wil, zijn inzicht en zijn verstand hem ook voor niets gegeven zijn; want waardoor zou zijn liefde dan gewekt moeten worden en wat zou die, nadat ze gewekt is, moeten begeren en willen, en wat zou zijn inzicht kunnen louteren en zijn verstand kunnen opwekken en tot leven brengen?

[2] De vrijwel eindeloos grote verscheidenheid, goed en slecht, edel en one­del, is er dus alleen maar vanwege de mens, opdat hij alles kan zien, leert ken­nen, onderzoekt, uitkiest en doelmatig gebruikt; daaruit kan hij dan ook gaan afleiden dat een zeer wijze, goede en almachtige Schepper dat allemaal zo geschapen en ingericht heeft, en wanneer de mens uit zichzelf zo begint te oordelen, laat deze Schepper werkelijk nooit na Zich nader aan de denkende mens te openbaren, zoals dat nog in alle tijden van de mensen ontegenzeglijk het geval is geweest.

[3] Maar als de mensen teveel verdwalen en verstrikt raken in de verleidelijk­heden van de wereld en denken dat ze alleen maar bestaan om als verstandige en denkende wezens zichzelf uit de met alle dingen rijkelijk toegeruste wereld van alle denkbare genietingen te voorzien, en als ze het eigenlijke doel niet ontdekken waarom ze in de wereld geplaatst zijn en wie hen in de wereld heeft geplaatst, dan kan er natuurlijk geen sprake zijn van een echte, hogere openbaring van God en Zijn wil van liefde; die kan pas plaatsvinden, wanneer de mensen door allerlei nood en ellende tenminste in zoverre beginnen na te denken, dat ze vragen: 'Waarom moesten wij eigenlijk in deze ellendige wereld komen, en waarom moeten wij ons eigenlijk zo laten kwellen en mar­telen tot aan onze zekere dood, die een ellendige afsluiting van onze vertwijfeling is?' - zoals ook jij, Nojed, vroeger op soortgelijke wijze filosofisch hebt geleuterd.

[4] Dan is ook het moment aangebroken waarop God Zich weer opnieuw aan de mensen begint te openbaren, eerst door de mond van gewekte men­sen, en door andere tekenen, maar ook door allerlei soorten gericht over die mensen, die door allerlei leugens en bedrog en het onderdrukken van arme en zwakke mensen rijk en machtig, trots en liefdeloos en zeer overmoedig zijn geworden; mensen die zelf aan geen enkele God meer denken en nog minder in hun hart daarin geloven, maar zich alleen maar in alle genietingen van de wereld storten, over de arme mensen heen lopen en hun zelfs niet meer de waarde van een mens, maar nauwelijks die van een gewoon dier toe­kennen.

[5] Wanneer de maat daarvan onder de mensen op de wereld eenmaal vol zal zijn, komt er ook een groot gericht en daarmee ook een grote, directe open­baring van God aan de mensen, die in hun hart nog het geloof in God en dus ook liefde tot Hem en hun naaste hebben bewaard.

[6] Dan zullen de godloochenaars en trotse bedriegers en onderdrukkers van de aardbodem weggevaagd en de gelovigen en armen opgericht en vanuit de hemelen verlicht worden, zoals dat nu het geval is en later, over bijna 2000 jaar, ook weer het geval zal zijn. De tijd, waarin zoiets kan en ook zeker zal plaatsvinden, is even gemakkelijk te herkennen als in de late winter te zien is dat het voorjaar nadert, als jullie naar de bomen kijken en zien hoe hun knoppen steeds meer zwellen en sappiger worden en hoe het sap, net als de tranen van de mensen, van hup takken en twijgen op de aarde neer druppelt en in zekere zin smeekt om verlossing uit de nood van de winter, waarin zoveel bomen wegkwijnden.

[7] Wanneer dus eenmaal het hart van de arme mensen door het licht van de waarheid vanuit God lichter begint te worden en gaat zwellen, en wanneer bovendien door de onbarmhartige en grenzeloze onderdrukking de aarde vochtig wordt van hun tranen, dan is het grote geestelijke voorjaar heel dicht­bij gekomen.

[8] Als jullie drieën en ook jullie, Mijn reeds oudere vrienden, daar goed naar kijken, zullen jullie snel en zonder moeite kunnen ontdekken wat voor tijd­stip het nu is, en wie Ik nu eigenlijk ben.'

 

24 De bedenkingen van Nojed over de goddelijkheid van de Heer

 

[1] Nu zei Nojed volkomen verbaasd: 'O grote en onbegrijpelijk wijze vriend! Deze woorden klonken wonderlijk in onze oren en ons hart! Uit je woorden hebben we begrepen dat jij meer bent dan een profeet; want behal­ve Mozes en Elia heeft geen profeet het zover gebracht, en zelfs zij spraken nooit over hun eigen heerlijkheid, maar altijd alleen maar over de heerlijk­heid van God. Maar jij zei dat je een geheel eigenmachtig heer bent, dat je kunt doen wat je wilt en dat geen God en nog minder een mens jou ter ver­antwoording kan en mag roepen en vragen: 'Waarom doe jij dit of dat?' Luister, als dit getuigenis dat jij ons over jezelf geeft zonder twijfel waar blijkt te zijn, dan bestaat er tussen jou en God geen ander verschil meer dan dat jij net als wij een in de tijd ontstane God bent, en Jehova daarentegen sinds eeu­wigheid God is! Welnu, dat is voor ons verstand toch echt wel wat te hoog gegrepen, ofschoon ook wij wel weten dat God door de mond van de grote profeet tot de toenmalige vrome Joden heeft gezegd: 'Jullie zijn goden, als jul­lie Mijn geboden nauwkeurig houden en zodoende Mijn wil tot die van jul­lie maken! ,

[2] Sindsdien hebben er tot in onze tijd heel veel Joden geleefd die Gods geboden van kind af aan heel strikt hebben opgevolgd; maar onder hen was er niet één die ook maar in de verste verte had durven beweren dat hij net als God een eigenmachtig heer was, die noch tegenover God en nog minder tegenover de mensen ooit verantwoording schuldig is voor al zijn doen en laten. Vriend, hoe moeten wij dit naar waarheid eigenlijk opvatten?'

[3] Ik zei: 'Dat is heel gemakkelijk en duidelijk! Heb Ik dan niet gezegd dat een mens die God en Zijn wil volkomen heeft leren kennen, daar onwrikbaar naar handelt en zo Gods wil geheel tot de zijne maakt, aan God gelijk is?! En als God door Zijn liefde, wijsheid en macht een Heer is, dan is iedereen die in alles aan God gelijk is geworden dat in de geest toch ook?

[4] Ik denk dat dat toch niet zo moeilijk te begrijpen is. Want waarover zou hij verantwoording van welke aard dan ook moeten afleggen tegenover God of zelfs tegenover een mens, als hij alleen maar vanuit Gods wil en geest denkt, wil, spreekt en handelt?

[5] Is Gods zuivere wil in de mens soms een minder goddelijke. wil dan in God Zelf, en heeft hij misschien minder zelfstandige macht dan m God, die juist door Zijn wil overal en dus heel zeker ook in de mens aanwezig is en werkt? Daarom moet een echte mens dan ook even volmaakt worden en zijn als zijn Vader in de hemel. En als de mens dat is, is hij dan niet ook een heer vol wijsheid, macht en kracht?!'

[6] Daarop zei Nojed: 'Grote en werkelijk meer dan wijze vriend! Je hebt levende en lichtend ware woorden gesproken, en ik kan daar niets tegen in brengen. Maar één ding blijft daarnaast ook nog waar, en dat is het volgende: de mens kan het via de weg van absolute zelfverloochening wel zover bren­gen dat hij op God gaat lijken en zodoende ook machtig wordt, zoals dat met name bij de grote profeten overduidelijk is gebleken; maar toch is en blijft de mens in een bepaald opzicht slechts een in de tijd ontstane en dus met al zijn op God lijkende volmaaktheid onderdanige en beperkte, heel kleine God, terwijl Jehova eeuwig, dus zonder begin, oneindig in tijd en ruimte en der­halve door niets beperkt is. En dit meer dan eindeloos grote verschil tussen de ene en eeuwig enig ware God en de in de tijd ontstane menselijke God zal eeuwig nooit weggevaagd kunnen worden.'

 

25 De natuurlijke mens en de mens die van Gods geest doordrongen is

 

[1] Ik zei: 'Dat heb je heel juist gezegd en beoordeeld. De geschapen mens kan zich natuurlijk nooit vergelijken met het eigenlijke oerwezen van God; maar door Gods oereeuwige wil woont er in de geschapen mens een onge­schapen, eeuwige geest uit God, en die kan dan in de mens immers evenmin een beperking hebben als in het eigenlijke oerwezen van God Zelf, omdat hij immers één daarmee is.

[2] Of denk je soms dat het licht van de zon, dat op dit moment de aarde ver­licht en verwarmt, jonger en beperkter is dan het licht dat ondenkbare tijden geleden deze aarde verlicht en verwarmd heeft? Ik zeg je dat jij een heel schrandere en juiste denker en spreker bent; maar je zult pas in de geest van de volle waarheid uit God denken en spreken wanneer jouw ziel in de eeu­wige geest vanuit God tot volledige eenwording gekomen zal zijn. Maar dat kan en zal alleen maar gebeuren, door in het vervolg met jouw vrije mense­lijke wil de wil van God, waar jij je bewust van bent, in alles wat je zegt en doet volkomen tot de jouwe te maken. -Heb je dat begrepen?'

[3] Nojed zei: 'O vriend, daar zal bij ons nog wel lange tijd voor nodig zijn; want wij hebben nog veel van de wereld in ons! Voordat dit helemaal uit ons verwijderd zal zijn en wij iets gewaar zullen gaan worden van de almachtige tegenwoordigheid van de goddelijke geest in ons, O, daarvoor zal er - zoals ik al opmerkte - nog heel wat tijd in de zee van het eeuwige en nooit terugke­rende verleden vloeien!'

[4] Ik zei: 'Dat is ook nog heel aards en menselijk gesproken! Want kijk, ook voor de goddelijke geest in de mens bestaat er geen vergankelijke tijd of een beperkte ruimte, en dus ook geen verleden of een verre toekomst, maar alleen een eeuwig heden! Maar in deze wereld heeft alles zijn tijd, en er rijpt geen vrucht aan de boom reeds tijdens de bloei; als jij je echter vast voorneemt om van nu af aan onwrikbaar volgens Gods wil te leven en te handelen, zul je weldra ook anders praten.

[5] Velen hebben al geoordeeld en gesproken zoals jij nu; maar toen ze uit Mijn mond gehoord hadden wat ze moesten doen en hoe ze moesten leven, en daarna ook direct aan het werk gingen, ging het snel vooruit.

[6] Als jullie binnenkort naar Essea zullen komen, zullen jullie in de overste Roclus al een voorbeeld aantreffen van hoever een mens het met Gods liefde en genade in korte tijd kan brengen, wanneer hij zijn geestelijke vervolma­king volkomen serieus neemt.

[7] Maar aangezien Ik nu heel gauw met deze vrienden van Mij van hier zal vertrekken, zullen jullie van de waard wel nadere bijzonderheden over Mij horen en met des te grotere ijver en ernst volgens Mijn raadgeving gaan leven en handelen, en dan zal de zegen van Jehova zich ook heel goed voelbaar aan jullie kenbaar maken.

[8] En nu heb Ik jullie verder niets meer te zeggen, omdat jullie dat niet zou­den verdragen; maar wanneer Gods genade en liefde in jullie ontwaakt, zal die jullie vanzelf binnenleiden in alle wijsheid die jullie voor deze wereld nodig hebben. Jullie kunnen nu dus weer naar de kamer gaan die de waard jullie heeft toegewezen!'

[9] De drie bedankten Mij voor alles wat Ik voor hen had gedaan en tegen hen had gezegd, en begaven zich naar hun kamer, waarin ze zich net zo lang verborgen hielden als de markt duurde, om niet door de een of andere koop­man of koper herkend en lastig gevallen te worden.

 

De Heer onderweg van Jericho naar Nahim in Judea (Lucas 19)

 

26 De Heer vertrekt uit Jericho Zacheüs in de moerbeiboom

 

[1] Toen wij weer alleen waren, zei de waard tegen Mij: 'O Heer en Meester, zou U niet vanmiddag nog bij ons willen blijven?'

[2] Ik zei: 'Vriend, van datgene wat jullie nodig hadden heb Ik jullie wel voorzien! Blijf nu in Mijn leer en handel en leef daarnaar, dan zal Ik met Mijn geest ook in jullie blijven; maar met Mijn lichaam moet Ik vanwege de vele armen, blinden en doden nu van hier vertrekken. Bovendien zal Ik, als Ik nu overdag door Jericho trek, toch al door veel mensen herkend worden die Mij bij Mijn vertrek vooruit en achterna zullen lopen, wat veelopzien zal baren. Als Ik eerst nog vanmiddag hier zou blijven, terwijl er hier veel gasten zullen arriveren, zou dat Mijn aanwezigheid nog meer bekend maken. En dat wil Ik niet, vanwege de aanwezige tempeldienaren! Daarom zal Ik Mij met Mijn leerlingen nu dan ook direct hiervandaan in de richting van Nahim begeven.'

[3] Hierna zei Ik dan ook tegen de leerlingen dat ze zich gereed moesten maken om te vertrekken.

[4] Dat deden ze, en wij gingen op weg. Maar omdat verscheidene knechten van het huis dat gehoord hadden, liepen ze naar buiten het plein op en zeiden tegen de mensen, dat de beroemde heiland Jezus van Nazareth weldra uit het huis zou vertrekken, en wel in de richting van Nahim.

[5] Toen het volk dat hoorde liep het een heel eind op de weg vooruit, en op die manier raakte de weg vol met mensen, tot ver voorbij het grote tolhuis van Zacheüs, die overste van de tollenaars was; want allen wilden in Mij de man zien, over wie ze al zoveel wonderlijke dingen hadden gehoord.

[6] Het tolhuis van Zacheüs bevond zich ruim een half uur gaans buiten de stad in de richting, tegenovergesteld aan die waaruit we naar Jericho waren gekomen. Toen Zacheüs zag dat veel volk uit de stad zich nog voorbij zijn tol­huis op de weg verdrong, kwam hij zijn huis uit en vroeg aan de mensen wat er aan de hand was.

[7] Degenen aan wie hij dat vroeg zeiden dat Ik, de beroemde heiland Jezus van Nazareth in Galilea, weldra met Mijn leerlingen langs deze weg naar Nahim zou reizen en dat ze Mij wilden zien.

[8] Toen Zacheüs dat hoorde, zei hij: 'O, zoveel te meer moet ik hem zien! Want ik heb heel grote wonderbaarlijke dingen over hem gehoord van mijn vriend Kado, de oude en de jonge, en van zijn oude dienaar Apollon, en ook van een blinde die een paar dagen geleden door die heiland ziende is gemaakt; en het speet mij verschrikkelijk dat ik hem niet te zien kreeg, omdat hij direct na zijn aankomst in Jericho reeds de volgende morgen naar Essea was gegaan. Maar nu hij nogmaals via Jericho en juist over deze weg verder zal reizen, moet ik hem zien, koste wat kost!’

[9] Maar omdat het volk op de weg zich steeds meer ophoopte en onze Zacheüs, die klein van postuur was, wel zag dat hij Mij door de mensenmassa heen nauwelijks te zien zou kunnen krijgen, klom hij al gauw in een moer­beiboom en wachtte op die manier tot Ik voorbij zou komen.

[10] Terwijl het volk vanwege Mij reeds de straten van de stad en meer nog de grote weg tot voorbij het tolhuis had bezet en Ik Mij met Mijn leerlingen nog in het voorhuis van Kado bevond, omdat Ik wel wist hoe de al te dienst­vaardige huisdienaren van Kado Mij zonder opdracht bekend hadden gemaakt, zei Ik tegen de waard, die nog naast Mij stond, wat daar in zeer korte tijd gebeurd was, waarop hij Mij beloofde zijn knechten streng ter verant­woording te roepen.

[11] Ik raadde hem echter aan dat achterwege te laten, omdat de knechten het met goede bedoelingen hadden gedaan. Maar Ik verlangde van de waard dat hij ons langs de achteruitgang naar buiten zou laten, omdat er aan de hoofdingang teveel mensen op Mij wachtten.

[12] Dat deed de waard direct, en zo kwamen wij gemakkelijk en zonder dat de grote volksmenigte ons zag, via een smalle en weinig gebruikte straat bui­ten; daar sloegen we een veldweg in, die ongeveer honderd passen voor het grote tolhuis op de hoofdweg uitkwam, en zo ontliepen wij zowel het grote gedrang in de stad als aan het grootste stuk van de hoofdweg vanaf de stad tot aan het tolhuis.

[13] Toen wij zoals gezegd vlak bij het grote tolhuis op de hoofdweg kwamen en Ik door enkele mensen herkend werd, ontstond er weldra een groot rumoer, en velen jubelden luidkeels: 'Daar is hij, daar is hij - de grote heiland van Nazareth! Heil hem, en heil ook ons, omdat wij hem te zien hebben gekregen!'

[14] Mijn leerlingen echter bedreigden het lawaaierige volk en bevalen het te zwijgen.

[15] Maar Ik wees hen terecht over hun gedrag tegenover het volk en zei:'Ik ben de Heer! Als Ik het luide gejubel van het volk verdraag, zullen jullie het ook wel kunnen verdragen! Laat altijd liefde en geduld jullie schreden leiden, en nooit dreigen en heersen! Het is immers onbeschrijfelijk veel mooier om door de mensen geliefd, dan door hen gevreesd te zijn!'

[16] Toen de leerlingen dat van Mij hoorden, gaven ze toe, en wij liepen rus­tig verder; zo kwamen wij weldra bij de moerbeiboom, waarin de kleine Zacheüs, de overste van de tollenaars, op ons wachtte.

[17] Toen we bij de boom waren gekomen bleef Ik staan, keek naar boven en zei: 'Zacheüs, kom nu snel uit de boom; want vandaag moet Ik in jouw huis zijn!'

[18] Toen klom Zacheüs snel uit de boom en ontving Mij en Mijn leerlingen met zeer grote vreugde.

[19] Maar toen het volk dat zag, begon het al gauw te morren en zei: 'O, kijk nu eens naar die heiland, die zijn werken door Gods geest zegt te verrichten! Dat moet wel een mooie geest Gods zijn, die bij tollenaars, die toch altijd de grootste zondaars zijn, naar binnen gaat en daar eet en drinkt!'

[20] Daarop begon het morrende volk zich steeds meer te verspreiden.

[21] Toen Zacheüs echter merkte dat het volk zulke opmerkingen over Mij maakte, raakte hij vanwege Mij geërgerd over het volk; hij kwam naar Mij toe en zei hardop: 'Kijk, o heer, ook zonder het getuigenis van het volk weet ik wel dat ik een zondaar ben, en ik ben het dus ook echt niet waardig dat u, als zeer rechtvaardige, bij mij wilt verblijven; maar omdat u mij in uw grote genade toch hebt gezien en mij zo'n grote en onschatbare vriendschap betoont, wil ik de helft van mijn vele goederen aan de armen geven -en mocht ik iemand bedrogen hebben, laat die dan bij mij komen, dan zal ik het hem viervoudig terugbetalen!'

[22] Toen het volk, dat nog in groten getale aanwezig was, die hardop gedane uitspraak van Zacheüs hoorde, bedaarde het gemor; want enkele beteren zeiden onder elkaar: 'Kijk eens, een mens die dat wil en ook zeker zal doen, is nog niet zo'n heel grote zondaar! Want aalmoezen maken een groot aantal zonden goed, en wie een bepaald goed, dat hij zich onrechtmatig heeft toe­geëigend, viervoudig vergoedt aan degene aan wie hij het ontstolen heeft, heeft zijn schuld tegenover God en de mensen ingelost -en zodoende kun­nen we het de heiland niet als een fout aanrekenen, als hij binnengaat bij een zondaar die zijn leven wil beteren.'

[23] Maar anderen, en met name de armen, rekenden al van tevoren uit of ze bij het verdelen van de goederen iets van Zacheüs zouden krijgen, en hoe­veel. Weer anderen dachten er aan, hoe ze met valse getuigen naar Zacheüs toe zouden kunnen gaan en hem aantonen, dat ook zij voor zo­ en zoveel in die en die tijd en bij die en die gelegenheid door hem waren bedrogen, om vervolgens vier keer zoveel van hem terug te krijgen.

[24] Later in huis heb Ik Zacheüs echter op al die dingen gewezen en hem geraden om verstandig en voorzichtig te zijn, wat hij ook trouw deed.

 

27 De gelijkenis van de toevertrouwde ponden

 

[1] Terwijl het volk zich meer en meer verspreidde, zei Ik hardop tegen Zacheüs, die nu helemaal gelukkig was: 'Heden is dit huis en dus ook jou een groot heil ten deel gevallen, doordat ook jij een zoon van Abraham bent! Want Ik als de Mensenzoon en ware Heiland ben nu gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was, en als Heiland kom Ik alleen naar de zie­ken en niet ook naar de gezonden die de hulp van een arts niet nodig heb­ben.

[2] Ik ben dus in de wereld gekomen om de mensen het rijk Gods terug te brengen, dat ze nu al sinds lange tijd geheel en al zijn verloren, en de gerech­tigheid ervan, die onder de mensen niet meer bestaat. Ik ben dus de weg, de waarheid, het licht en het leven; wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben!'

[3] Toen het volk, waarvan nog steeds een tamelijk groot deel aanwezig was, dat hoorde, zei het onder elkaar: 'Deze mens heeft weliswaar hoogst wonder­baarlijke en zeldzame eigenschappen - maar dat hij zichzelf ziet als degene die ons het verloren rijk Gods en de gerechtigheid ervan terug zal brengen, geeft hij blijk van een grote inbeelding en zelfoverschatting! Wij komen immers uit de buurt van jeruzalem en weten er niets van dat zoiets nu zou gebeuren! Maar als hij beweert dat hij ons het verloren rijk Gods en de gerechtigheid ervan terug zal brengen, dan kan hij ons dat toch ook direct openbaren! Waarom treuzelt hij eigenlijk nog en houdt ons in vergeefse afwachtende spanning?'

[4] Daarop wendde Ik Mij tot het volk, dat op die manier onder elkaar oor­deelde, en omdat Ik Mij bij dit volk werkelijk zo goed als in de buurt van Jeruzalem bevond, vertelde Ik hun het volgende beeld: 'jullie hebben gelijk met te zeggen dat jullie uit de buurt van Jeruzalem komen en niets weten van het feit dat het rijk Gods en de gerechtigheid ervan opnieuw gebracht wordt, en dat jullie nu hier verlangen dat het rijk Gods onmiddellijk geopenbaard wordt, als dat door Mij geopenbaard kan en wil worden!

[5] Ik bevind Mij nu in jullie aanwezigheid werkelijk in de buurt van het blinde Jeruzalem, dat met open oren niets hoort en met wijd opengesperde ogen niets ziet! Hoe vaak ben Ik al niet in Jeruzalem geweest en heb jullie onderwezen en voor jullie ogen tekenen gedaan als getuigenis van de ware reden van Mijn komst in deze wereld, en nog zeggen jullie dat jullie niets weten van het feit dat het rijk Gods en de gerechtigheid ervan wordt terug­gebracht, en verlangen nu van Mij, als Ik degene ben die het rijk Gods en zijn gerechtigheid opnieuw breng, dat Ik het rijk Gods en zijn gerechtigheid in jullie bijzijn nu direct zal openbaren. Goed dan! Ik zal het doen, luister dus naar het volgende beeld:

[6] Een edelman reisde naar een ver land om daar een rijk in bezit te nemen en daarna terug te komen. Vóór zijn vertrek riep hij echter tien knechten bij zich, gaf hun tien ponden en zei: 'Handel daarmee, tot ik terugkom! Degene van jullie die mij een goede winst bezorgt, zal al naargelang zijn verdienste ook het passende loon ontvangen!'

[7] Daarop vertrok de edelman. En de knechten begonnen met de ponden te handelen, op nuttige en onnuttige wijze.

[8] De burgers van het land waren de edelman, die hun heer en koning was, echter vijandig gezind, en toen ze hoorden dat hij op reis was gegaan en de knechten in zijn plaats handelden, zonden ze hem een boodschap naar het land waar hij heen gereisd was en lieten hem zeggen: 'Wij willen dat je voor­taan nooit meer over ons heerst!'

[9] Nu gebeurde het echter dat de heer terugkwam, nadat hij het rijk had ingenomen, en hij riep eerst dezelfde tien knechten bij zich, aan wie hij het geld gegeven had om ermee te handelen, om te vernemen hoeveel winst ieder van hen gemaakt had.

[10] De eerste kwam naar hem toe en sprak: 'Heer, uw pond heeft tien pond opgebracht! Hier uw pond, en daar de andere tien ponden!' En de heer zei tegen hem: 'Wel brave en trouwe knecht! Omdat je in het kleinste trouw bent geweest, zul je nu macht krijgen over tien steden!'

[11] Daarop kwam er een tweede knecht die zei: 'Heer, uw pond heeft vijf pond opgebracht! Hier is uw pond en daar de andere vijf"!' En de heer sprak ook tot deze knecht: 'Dan zul je dus ook macht krijgen over vijf steden!' En zo gebeurde het ook met de anderen, die met dat ene pond iets verdiend had­den.

[12] Nu werd er ook een derde knecht speciaal geroepen, die eigenlijk de minste was; maar deze kwam en zei: 'Kijk, heer, hier is uw pond, dat ik in een zweetdoek heb bewaard! Ik was bang voor u, omdat ik wel wist dat u een harde man bent, die neemt wat hij niet ingelegd heeft en oogst, waar hij niet gezaaid heeft.' De heer sprak tot hem: 'Ik oordeel je met je eigen woorden, arglistig mens! Als je wist dat ik een harde man ben en neem waar ik niet heb ingelegd en oogst waar ik niet gezaaid heb, waarom heb je mijn geld dan niet op de bank gezet, zodat het mij ruime winst opgeleverd zou hebben?' Toen verstomde de knecht, omdat hij zich daarvoor niet meer kon verontschuldi­gen.

[13] Maar de heer zei tegen de andere knechten: 'Neem deze luie knecht zijn pond af en geef het aan degene die tien ponden voor mij heeft verdiend! Hij zal daar het beste mee omgaan!'

[14] Toen zeiden de andere knechten tegen hem: 'Maar hij heeft toch al het meeste!'

[15] Maar de heer zei tegen de knechten: 'O, waarlijk, Ik zeg jullie: aan wie heeft, zal nog meer gegeven worden, zodat hij dan overvloed heeft; maar van wie niet heeft - zoals jullie in Jeruzalem - zal binnenkort ook nog worden afgenomen wat hij misschien nog heeft! Maar die vijanden van Mij, die niet wilden dat Ik over hen zou heersen (namelijk de Farizeeën), breng ze hier en wurg ze in Mijn bijzijn!'

[16] Maar opdat jullie ook begrijpen wat dit beeld wil zeggen, zal Ik het jul­lie in het kort uitleggen - luister dus:

[17] De Heer, die op reis ging om een veraf gelegen rijk tot het Zijne te maken, is God, die via Mozes tot jullie heeft gesproken. Op twee stenen tafe­len gaf Hij de joden de tien ponden (wetten des levens), waarmee de eerste Joden goed hebben gehandeld en daarom ook weldra grote macht kregen.

[18] De tijd van de koningen is die andere knecht, die voor de Heer slechts vijf ponden heeft verdiend; daarom was hun macht overeenkomstig hun winst juist bepaald. Maar hoe die tijd steeds schraler werd wat de winst voor de Heer aanging, heb Ik jullie laten zien in de handelwijze van de nog overge­bleven knechten, en jullie kunnen die verder opzoeken in het boek van de Koningen en in de Kronieken.

[19] De derde, geheel luie knecht stelt echter déze tijd voor, waarin de Farizeeën het door God aan hen gegeven pond verbergen in de ware zweet­doek voor de ogen, oren en harten van de arme en bedrogen mensheid en het ook niet in de vorm waarin ze het van God gekregen hebben op de bank van de heidenen willen zetten, zodat het de Heer ruime winst zou opleveren ­maar op de bank van de nog blinde heidenen zetten ze hun eigen vuilnis, dat ze tot goud uitroepen waarmee zij woeker voor hun lichaam bedrijven.

[20] De Farizeeën en joden van deze tijd zijn dan ook die slechte burgers, die de Heer vijandig gezind zijn en niet willen dat Hij over hen heerst. Daarom zal er met hen ook gebeuren wat Ik jullie in dit beeld heb getoond: omdat ze niets verdiend hebben zal hun in de eerste plaats ook nog worden afgenomen wat ze nog hadden, en het zal gegeven worden aan degene die nu werkelijk het meeste heeft -en dat zijn nu de heidenen, die tegelijkertijd dat veraf gele­gen rijk voorstellen, waarheen de Heer op reis was gegaan om het tot Zijn eigendom te maken. En Hij heeft het al tot Zijn eigendom gemaakt en is nu in Mij naar huis teruggekeerd om afrekening te houden, zoals het beeld jullie dat vanuit velerlei invalshoeken voor ogen heeft gesteld.

[21] Kortom, het licht zal van de joden afgenomen en aan de heidenen gege­ven worden! De tijd dat de burgers die God de Heer vijandig gezind zijn bestraft zullen worden is heel nabij gekomen, en degenen aan wie het licht gegeven wordt en reeds is gegeven zullen de nieuwe dienaren van de Heer zijn, die de vijanden van de Heer zullen wurgen.

[22] Wat Ik jullie nu geopenbaard heb, is ook Gods rijk, dat ik jullie terug breng tegelijk met de gerechtigheid ervan. Wie het ter harte zal nemen en het pond, dat hem geleend is om ermee te handelen, trouwen gewetensvol zal beheren, zal ook het loon des levens krijgen.

[23] Dat heb Ik gezegd tegen jullie, burgers in en rond Jeruzalem; heil dege­ne die het gewetensvol ter harte zal nemen!'

 

28 De Heer geneest de zoon van Zacheüs

 

[1] Toen de joden dat van Mij hadden gehoord werden ze boos, en enkelen zeiden onder elkaar: 'De Farizeeën hebben uiteindelijk toch gelijk als ze deze Galileeër vervolgen; want uit zijn woorden komt duidelijk naar voren dat hij de Romeinen, die hem vanwege zijn toverijen voor een god houden, tegen ons op zal zetten, en die zullen ons zeker al onze rechten afnemen en ons helemaal tot hun slaven maken.Als hij degene is die het verloren rijk Gods en zijn gerechtigheid terug zal brengen, en als dat dan moet bestaan uit wat hij ons nu heeft geopenbaard, moet hij zijn Godsrijk en die mooie gerechtigheid daarvan zelfmaar houden! En als hij ermee doorgaat onsjoden een dergelijk Godsrijk en de gerechtigheid daarvan steeds luider te verkondigen, dan zou het wel eens kunnen gebeuren dat de joden hem nog eerder zullen wurgen dan hij de joden met hulp van de Romeinen!'

[2] Toen Mijn leerlingen die praatjes hoorden, zeiden ze tegen Mij: 'Heer, hoort U niet wat die mensen zeggen? Laat U ze nu ongestraft hier vandaan gaan?'

[3] Ik zei: 'Niemand heeft nog zijn hand naar Mij uitgestrekt om Mij te grij­pen; waarom zou Ik hen dan straffen? Ik heb eerst gesproken, en nu praten zij onder elkaar en beginnen zich uit de voeten te maken; want Mijn woord heeft hun niet gesmaakt en daarvoor straf Ik die blinden niet. Wanneer ze echter eenmaal hun handen naar Mij zullen uitstrekken, zal ook de straf over hen komen, zoals Ik jullie al verscheidene keren heb getoond. Laat ze nu dus maar ongestraft praten en huns weegs gaan! Maar laten wij nu het huis van vriend Zacheüs binnengaan, dan zal hij een middagmaal voor ons klaarma­ken.'

[4] Na deze woorden van Mij gingen wij het huis van Zacheüs binnen, die ons direct brood en wijn liet brengen en zijn mensen beval hun uiterste best te doen om ons zo goed mogelijk te bedienen.

[5] Toen wij nu in een zeer ruime en rijk ingerichte kamer zaten en ons met brood en wijn verkwikten en sterkten, begon onze Zacheüs Mij uit volle borst te bedanken, omdat Ik de mensen uit Jeruzalem, van wie hij een afkeer had, gezegd had wat zij allang verdiend hadden. Want hoewel Zacheüs een nakomeling van Abraham was, was hij een Samaritaan en daarom des te meer gehaat bij de mensen uit Jeruzalem.

[6] Hij vroeg Mij dan ook of Ik er iets tegen had dat hij een Samaritaan was.

[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Blijf jij maar wat je bent, en wees in alles recht­vaardig uit ware liefde voor God en je naaste, dan zul je Mij beter bevallen dan de joden, die het goud van de tempel kussen en de armen met honden van hun huisdeur laten wegjagen! Daarom zal ook Ik hen binnenkort laten wegjagen en over de hele wereld onder vreemde volkeren verspreiden, en ze zullen voortaan geen eigen land en geen rijk meer bezitten. Maar laten we hen nog een korte tijd hun gang gaan en zondigen, tot hun maat vol is!'

[8] Na deze paar woorden van Mij bedankte Zacheüs Mij weer, en hij vroeg Mij om hem raad te geven over wat hij moest doen met zijn oudste zoon, die al zestien jaar was, maar sinds driejaar waanzinnig en bijna van dag tot dag tot grotere razernij verviel. Hij had reeds alle bekende en beste artsen bij zijn Zoon laten komen, en allemaal hadden ze geprobeerd hem te genezen; maar al hun kennis en moeite was niet alleen geheel zonder resultaat gebleven, maar zijn zoon was na iedere behandeling van een arts nog erger geworden dan daarvoor.

[9] Toen zei Ik tegen Zacheüs: 'Vriend, geen enkele arts geneest met zijn kruiden een dergelijke kwaal! Maar breng je zoon hier, dan zul je de macht van Gods heerlijkheid zien!'

[10] Toen beval Zacheüs zijn knechten om zijn zoon stevig vastgebonden uit zijn veilig afgesloten kamer te halen.

[11] Toen zeiden de knechten: 'Heer, dat zal in het bijzijn van deze vreemde gasten heel moeilijk gaan; want ten eerste raast hij nu bijna aan één stuk door, en ten tweede stinkt hij erger dan de pest, omdat hij zich voortdurend met zijn ontlasting bevuilt!'

[12] Toen zei Ik: 'Breng hem maar hier; want Ik wil hem zien en genezen!'

[13] Een knecht, die in huis hoog in aanzien stond, zei: 'O vriend, alleen God kan hem genezen, maar op deze aarde geen mens meer! Als jij ook hém geneest ben je geen mens, maar een God!'

[14] Ik zei:'Houd je daar niet mee bezig, maar doe watje gezegd is!'

[15] Toen gingen de knechten de zoon halen, en al Mijn leerlingen schrok­ken van hem en zeiden: 'Hij is er nog erger aan toe dan wat wij gezien heb­ben in het land van de Gadarenen!'

[16] Maar Ik stond op, bedreigde de boze geesten in de zoon en beval hen hem ogenblikkelijk voor altijd te verlaten.

[17] Toen rukten ze de zoon nog één keer heen en weer en voeren in de gedaante van vele zwarte vliegen uit de zoon, die daarop volkomen gezond werd.

[18] Nu zei Ik tegen de knechten: 'Breng hem nu naar buiten naar de bron en reinig hem; geef hem ook schone kleren en breng hem dan weer hier, zodat hij samen met ons het middagmaal kan gebruiken!'

[19] En zo gebeurde het. Toen de zoon nu gezond en gereinigd aan onze tafel zat, kwamen alle in huis wonende verwanten en bekenden naar onze kamer en waren enorm verbaasd over zo'n snelle genezing van de zoon; en Zacheüs bedankte Mij uitbundig voor deze genezing.

[20] De hoofdknecht zei tegen Mij: 'Heer, U bent geen mens zoals wij, maar U bent een echte God, die wij mensen altijd willen en zullen aanbid­den!'

[21] Terwijl de knecht nog zo sprak, werd ook het middagmaal op tafel gezet, en wij begonnen te eten.

 

29 Waarom de bezetenheid van de zoon werd toegelaten

 

[1] Tijdens dit eten en drinken vroegen sommigen aan de genezen zoon, die er nu helemaal fris en opgewekt uitzag, of hij in zijn zieke toestand ook veel pijn had moeten doormaken.

[2] Maar hij (de genezen zoon) zei: 'Hoe kan ik dat nu weten? Ik was immers zo goed als dood, had geen gevoel en was mij ook van niets om mij heen bewust! Maar wel weet ik, dat ik mij voortdurend in een droom bevond en in een mooie omgeving met goede mensen sprak.'

[3] Dat verbaasde de aanwezigen en ze konden dat niet begrijpen, en Zacheüs vroeg Mij hoe dat mogelijk was, en waarom zoiets door God werd toegela­ten.

[4] Ik zei: 'Vriend, daar zullen we nu niet veel woorden aan verspillen! Bij zulke kwalen trekt de ziel zich terug in het hart, en één of ook vaak vele boze en onreine geesten bewonen de rest van het lichaam en doen daarmee wat ze willen, maar de ziel die in het hart rust merkt daar niets van.

[5] Maar zo'n bezetenheid wordt toegelaten opdat de mensen, bij wie het geloof in God en in de onsterfelijkheid van de ziel bijna helemaal verdwenen is, toch weer aan geestelijke dingen beginnen te denken en daar ook in gaan geloven. Want ook jullie zijn al zwak geworden in het geloof, en daarom was deze les vóór Mijn komst naar dit huis ook heel noodzakelijk.

[6] Als Ik eerder was gekomen, zou jijzelf Mij niet geloofd hebben zoals je Mij nu gelooft; en als jouw zoon, van wie jij hoge verwachtingen had, dit kwaad niet was overkomen, zouden trots en hoogmoed jou dermate in hun greep hebben gekregen, dat je een ware duivel onder de mensen geworden zou zijn. Je zou ieder geloof in God uit jezelf verdreven hebben en de men­sen als pure machines hebben beschouwd, die voor jou alleen maar waarde zouden hebben als ze je bijna voor niets zouden dienen en jou aan nog gro­tere rijkdom zouden helpen.

[7] Maar toen jouw zoon, die je lieveling en je grote trots was, zo ziek werd als Ik hem hier heb aangetroffen, veranderde er iets in je. Je begon weer aan een God te denken en in Hem te geloven, en je werd deemoediger van hart. Natuurlijk heb je daarnaast nog je toevlucht genomen tot alle artsen die je maar kende, heidenen of Joden – wat jou om het even was - en hebt daar veel geld voor betaald; maar toen je zag dat geen enkele arts, geen Esseen en nog minder een of andere tovenaar jouw zoon kon helpen, werd je verdrietig en begon je er ernstig over na te denken waarom God, als Hij al zou bestaan,jou met zo'n kwaad bezocht had.

[8] Je begon weer in de Schrift te lezen en ontdekte steeds meer dat jouw handelwijze tegenover je medemensen niet in orde was, en je hebt God dan ook de gelofte gedaan dat je in volle ernst al het door jou begane onrecht weer veelvoudig wilde goedmaken.

[9] Toen die voornemens in jou steeds ernstiger en waarachtiger waren geworden en het je ook duidelijker was geworden dat alleen de almachtige Vader in de hemel jou kon helpen, tóen kwam Ik in deze streek en heb je gehoord wat Ik aan die blinde man heb gedaan.

[10] Toen werd jouw geloof in God ook sterker en intenser, omdat je van de oude en de jonge Kado een getuigenis over Mij kreeg, dat er in jou geen twijfel aan liet bestaan dat Ik niet enkel een profeet, maar de Heer Zelfben. en kijk, zo ben je er rijp voor geworden dat Ik nu bij je ben gekomen en jouw zoon met Mijn macht heb geholpen.

[11] Als je daar nu goed over nadenkt, zal het je wel duidelijk zijn waarom Ik allerlei kwaad toelaat bij mensen, in wier hart nog niet iedere hemelse levens­vonk volkomen is uitgedoofd.

[12] Bij geheel verdorven en geraffineerd levende mensen, die geen verma­ning van Mij meer waard zijn, blijven dergelijke toelatingen om hen te ver­beteren natuurlijk achterwege; want die baten niet meer en maken hen nog slechter dan ze al zijn. Maar dit soort mensen verbruikt hun materiële leven aan deze zijde; na dit leven staat hun hun eigen gericht te wachten, en dat is de andere, eeuwige dood.

[13] Degene bij wie Ik nog allerlei leed en rampspoed toelaat, help Ik op de juiste tijd; degene die Ik echter zijn aards trotse en zwelgend goede leventje ongehinderd verder laat genieten, draagt zijn gericht en eeuwige dood reeds in zich en dus ook overal met zich mee. Nu weet je dus ook waarom menig­een met werelds aanzien en wereldse rijkdom ongestraft verder kan zondigen en gruwelijke dingen doen tot aan de dood van zijn lichaam.'

 

30 Over de maat van goed en kwaad

 

[1] (De Heer:) 'Door Mij is in deze wereld echter aan iedereen een bepaalde maat gesteld, zowel wat het goede en ware betreft als het slechte en valse.

[2] Als een goed mens door zijn ijver die maat helemaal heeft bereikt, houden alle verdere verzoekingen ook op, en dan gaat hij in het volle licht vanuit de hemelen over van het ene niveau van levensvoleinding naar een nog hoger niveau, en zo verder tot in het oneindige.

[3] Als nu een slecht mens zijn slechte maat vol heeft gemaakt houden alle verdere vermaningen ook op, en dan zinkt hij vanaf dat moment steeds dieper weg in een steeds donkerder nacht en harder gericht van zijn reeds dode leven en bestaan, en door Mij wordt hij niet anders bezien dan een steen, waaraan geen leven maar alleen het gericht en de eeuwige dwang van Mijn wil zichtbaar is, die de ouden de 'toorn Gods' noemden.

[4] Hoe lang een heel harde steen echter nodig zal hebben, voordat hij ook maar enigszins zachter wordt tot een soort aarde die nog lange tijd onvrucht­baar is, dat is een vraag die de meest volmaakte engel die zich in het hoogste hemelse licht bevindt zelfs niet kan beantwoorden; want dat weet alleen de Vader, die in Mij is, zoals ook Ik in Hem.

[5] Maar als eenmaal teveel mensen de volle maat van hun kwaad hebben bereikt, zal vanwege de nog weinige goeden en uitverkorenen de tijd van hun ongestrafte kwade handelen door Mij verkort worden, en dan zal hun eigen gericht en hun dood hen verslinden voor de ogen van de weinige rechtvaar­digen, zoals dat ten tijde van Noach en van Abraham en Lot en ook ten tijde van Jozua gedeeltelijk het geval was, en van nu af aan ook nog herhaalde malen het geval zal zijn.

[6] Het begin zullen de Joden weldra meemaken, evenals later andere rijken met hun vorsten en volkeren; over niet helemaal 2000 jaar zal er echter nog­maals een heel groot en algemeen gericht komen, tot heil van de goeden en tot verderf van de wereldse groten en de volkomen liefdeloze mensen.

[7] Hoe dat gericht eruit zal zien en wat het zal inhouden, dat heb Ik al Mijn leerlingen, die hier bij Mij aanwezig zijn, al verscheidene keren onthuld, en na Mij zullen zij het aan de volkeren van de aarde verkondigen. Heil degene die het ter harte zal nemen en zijn leven daarnaar zal inrichten, om niet door het gericht gegrepen te worden!

[8] En nu, Mijn vriend Zacheüs, weet jij voldoende hoe je voor je zielenheil moet handelen en wat je daarvoor moet doen, en wij hebben ons aan jouw tafel nu ook voldoende met spijs en drank gesterkt -daarom willen en zullen we weer opstaan en op weg gaan naar Nahim; want vandaag moet Ik vóór zonsondergang in die plaats aankomen.'

[9] Nu zei Zacheüs: 'O enig ware Heer en Meester! Vanaf hier tot aan die plaats is het nog een heel eind, en op de natuurlijke manier zal het wel heel moeilijk lukken om die vandaag vóór zonsondergang te bereiken; want hij ligt immers veel dichter bij Jeruzalem dan de afstand van hier tot de door U genoemde plaats is! Op kamelen kan men de reis daarheen wel in één dag maken, maar te voet in nauwelijks een halve dag die U nu nog rest, zal dat zonder een wonder waarschijnlijk niet mogelijk zijn!'

[10] Ik zei: 'Vriend, laat dat Mijn zorg maar zijn! Als wij de nog langere weg van hier naar Essea zonder kamelen in één dag konden afleggen, dan kunnen we ook de veel kortere weg van hier naar Nahim wel afleggen.Jij zou natuur­lijk graag willen dat Ik hier nog tot morgen zou blijven; maar Ik alleen weet het beste wat Ik van plan ben, en zo moet Ik dan ook handelen, niet zoals Mijn vlees wil, maar zoals Hij wil, die in Mijn ziel woont. En daarom moet Ik vandaag nog vóór zonsondergang in die beoogde plaats aankomen.

[11] Onthoud Mijn leer en handel ernaar, dan zul je leven in het licht vanuit God! En als je zult horen dat de Farizeeën Mij gevangen nemen en dit lichaam van Mij doden - wat ook wordt toegelaten tot hun ondergang, maar ook tot opstanding van de vele doden die nu nog wegkwijnen in hun graven van ongeloof en waandenkbeelden en geen leven van de geest in zich hebben -raak daardoor dan niet geërgerd, en ga niet weifelen in je geloof; want op de derde dag zal Ik weer opstaan en bij al Mijn vrienden komen en hun het eeu­wige leven geven!

[1.2] Maar over Mijn vijanden zal het gericht beginnen los te breken, wat zal lelden tot hun ondergang, die velen die nu leven nog zullen meemaken. Ik heb het je nu gezegd, en je weet nu hoe je je voortaan moet gedragen.

[13] Ik heb jou nu ook een pond geleend; beheer het goed en naar behoren, zodat Ik het weer met rente van jou terug ontvang, als Ik terugkom! Nu ben je over iets kleins aangesteld, en dan zul je over iets groots aangesteld worden; want wie trouw is in het kleine, zal ook in het grote trouw blijven.'

[14] Na deze woorden zegende Ik het hele huis van Zacheüs en begaf Mij met Mijn leerlingen direct op weg.

 

31 Het heidense dorp met de tempel van Mercurius

 

[1] Er stond echter nog veel volk op straat dat Mij nog een keer wilde zien en spreken; want de dienaren van Zacheüs hadden bekend gemaakt wat Ik met diens zoon had gedaan. Maar Ik liet Me niet van de wijs brengen en liep zon­der Mij te laten ophouden snel tussen de menigte door. Omdat echter enke­le honderden mensen Mij wilden begeleiden, bleef Ik heel even staan en beduidde degenen die Mij achterna liepen dat ze moesten omkeren en naar huis moesten gaan, wat ze dan ook deden.

[2] Maar terwijl Ik zo door het volk werd opgehouden, drong een vrouw door de menigte naar Mij toe, die al verscheidene jaren aan bloedvloeiingen leed en door niemand geholpen kon worden. De vrouw raakte Mijn mantel aan in het volle geloof dat haar dat zou helpen, en op hetzelfde moment werd ze dan ook genezen.

[3] Om de leerlingen en de andere mensen te beproeven vroeg Ik: 'Wie heeft Mij in geloof aangeraakt? Want Ik werd gewaar dat er kracht van Mij uitging.'

[4] De leerlingen en verschillende andere mensen zeiden: 'Daar, die opdringerige vrouw heeft U aangeraakt!'

[5] Toen viel de vrouw aan Mijn voeten en vroeg Mij om vergeving; want ze was bang dat ze ervoor gestraft zou worden.

[6] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op en ga naar huis; want je geloof heeft je geholpen! Maar zondig niet meer, als je gezond wilt blijven!'

[7] Toen stond de vrouw direct op en ging naar huis, onderwijl Gods macht lovend.

[8] Onmiddellijk daarna stuurde Ik het volk weg en ging met de leerlingen weer snel verder.

[9] Al gauw kwamen we in een woeste streek, waar de weg doorheen liep. Op dat tijdstip liepen daar geen reizigers, en zo konden wij ongezien de afstand, die anders ongeveer tien uur in beslag nam, op de reeds bekende manier in nog geen half uur afleggen en een streek bereiken, die gedeeltelijk door Joden en gedeeltelijk door Grieken bewoond werd, en waar zich Babyloniërs geves­tigd hadden.

[10] We kwamen bij een dorpje dat de Grieken toebehoorde. Midden in dat dorpje bevond zich op een heuvel een tempel, die aan de heidense god Mercurius was gewijd. Voor het gedogen van die heidense tempel in het Joodse land moesten de bewoners van dat dorp echter jaarlijks een aanzienlij­ke schatting betalen aan de tempel in Jeruzalem, waarna ze van de tempel dan toestemming kregen om hun god Mercurius weer gedurende een heel jaar offers te brengen en bepaalde feesten ter ere van hem te houden. Vandaag ­voor de Romeinen was het een dag van Mercurius, hoewel het voor de Joden de dag na de sabbat was -was het echter juist een feestdag van de bovenge­noemde heidense god, en de Grieken waren druk bezig met hun afgod.

[11] Toen wij op die plek arriveerden, hielden de Grieken ons staande en ver­langden dat ook wij naar oud gebruik, dus uit een soort beleefdheid, onze knie voor de afgod zouden buigen.

[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Luister, jullie blinde heidenen zouden jullie knieën en hart liever voor de enig ware God van de Joden dienen te buigen! Want deze dode en machteloze afgod van jullie is een werk van mensenhan­den, en dus veel minder dan het kleinste, onaanzienlijkste mosplantje; de ene en enig ware God van de Joden heeft echter puur vanuit Zichzelf hemel en aarde en alles wat zij draagt geschapen. Daarom moeten alle mensen alleen in de ene, ware God geloven, Hem alleen aanbidden en geen andere, dode afgo­den hebben en die met allerlei dwaze en de menselijke waardigheid onteren­de ceremoniën eren.'

[13] Een Griek zei: 'Als wij in Jeruzalem komen weigeren wij niet onze knieën te buigen voor jullie God, hoewel wij heel goed weten dat zich in de grote tempel van Salomo geen God in wat voor gedaante dan ook bevindt. De Joden hebben alleen maar een kist, waaruit op bepaalde tijden een nafta­vlam oplaait, die echter als zo heilig beschouwd wordt, dat die alleen door de opperste en hoogste Joodse priester enkele keren per jaar gezien en aanbeden mag worden. Maar wij weten ook dat die kist net als deze god van ons door mensenhanden gemaakt is; hoe kom jij er dan bij te zeggen dat de God van de Joden de enig ware is en vanuit zichzelf hemel en aarde heeft geschapen, waarom dan ook alle mensen in hem moeten geloven, hem alleen moeten aanbidden en eren en geen afgoden moeten hebben?

[14] Vriend, het schijnt mij toe dat wij elkaar helemaal niets te verwijten heb­ben, als het gaat om de waarheid welke God de echte is! In onze goden, die symbolen zijn van de verschillende krachten van de natuur, eren wij alleen maar de door ons min meer of bekende krachten van de grote natuur, en niet het door mensenhanden gemaakte beeld en de tempel die daar bij hoort, en dat is toch zeker wijzer dan zoals jullie Joden een oude kist met de bijbeho­rende tempel voor de enig ware God te houden en te aanbidden! Door hier van jullie te verlangen dat jullie in het voorbijgaan beleefdheidshalve je knie zouden buigen voor onze Mercurius, wilden wij jullie echt niet afvallig maken van het jodendom en zodoende verleiden tot een zonde tegen jullie God!

[15] Maar als jij en al je metgezellen ons een feitelijk bewijs kunnen leveren dat alleen jullie God de enig ware is, ondanks mijn verstandige argumenten tegen de door jullie beweerde waarheid, dan zijn wij niet zo eigenzinnig dat wij ons niet heel snel en zonder enige moeite enkel en alleen tot jullie God willen wenden!'

[16] Ik zei: 'Vriend, een dergelijk bewijs kunnen wij je wel leveren, zonder te verlangen dat jullie je knieën voor ons moeten buigen; maar Ik moet jullie vooraf een voorwaarde stellen waar jullie eerst aan moeten proberen te vol­doen, om te zien of die jullie lukt of niet. Als die jullie lukt, dan zullen ook wij onze knieën buigen voor jullie Mercurius en daarna als Joden verder rei­zen; als het jullie niet lukt aan de voorwaarde te voldoen, dan zal Ik jullie het feitelijke bewijs leveren dat de God van de Joden de enig ware is en zullen jullie je van je dure goden afkeren en uit eigen vrije wil je hart en knieën voor onze God buigen.

[17] De voorwaarde is als volgt: jullie hebben je afgod gisteren en vandaag al geëerd en de offers in de tempel neergelegd, en daarom moet de afgod goed­gezind zijn en een tot hem gerichte bede snel verhoren.

[18] Kijk, daar op de trap van de tempel zit een blindgeboren meisje van twaalf jaar oud! Ze is de lieveling van haar welgestelde ouders, en zij zouden er alles voor geven als haar het gezichtsvermogen gegeven kon worden! Wend jullie dus allemaal tot jullie God met de bede of hij de ogen van dat blinde meisje wil openen! Want zulke blinden kan geen mens op de hele aarde gene­zen; dat kan alleen een almachtige God. Als jullie God het blinde meisje geneest, dan willen ook wij ons voor hem buigen; maar als hij haar niet geneest, zoals te verwachten valt, dan zal Ik haar genezen met de kracht van de geest van onze God, die in Mij woont, maar nadat het meisje ziende is geworden, zal Ik vanaf de plaats waar Ik nu sta ook de tempel met het afgods­beeld in één ogenblik zodanig vernietigen, dat jullie niet eens meer de plaats zullen herkennen waar nu de tempel met het afgodsbeeld staat. Ga en vervul de aan jullie gestelde voorwaarde!'

[19] De Griek, die ook de vader van het blinde meisje was, zei: 'Vriend, wij willen die poging doen, zoals ik al enkele keren heb gedaan - helaas altijd zonder het minste resultaat! Maar wat kunnen wij van jullie verlangen, als jouw enig ware God misschien ook jou, vriend, in de steek laat en je verlan­gen niet verhoort? Want over dit onderwerp heb ik al gesproken met heel veel joden die ook heel serieus in hun God geloofden, en ieder van hen heeft mij eerlijk toegegeven dat het met het directe verhoren van de beden die jul­lie tot Hem richten ook allemaal niet zo gemakkelijk ligt. Maar daarmee wil ik niet in twijfel trekken wat jij beloofde te doen, omdat er in jouw woorden een heel zeker vertrouwen doorklonk. Maar als het resultaat van jouw God tenslotte toch op dat van onze god lijkt, wat dan?'

[20] Ik zei: 'Dan zullen wij levenslang jullie slaven zijn! Maar ga nu naar jullie god en leg hem jullie vraag voor!'

 

32 De genezing van het blinde meisje Achaia

 

[1] Na deze woorden van Mij gingen de Grieken naar hun afgod en hieven een luid biddend geklaag aan dat iets minder dan een half uur duurde, natuur­lijk zonder enig resultaat.

[2] Toen zij hun klagende gebed beëindigd hadden kwam de Griek weer naar Mij toe en zei: 'Vriend, zoals je ziet is onze moeite nu zoals altijd volko­men vruchteloos geweest! Nu is het jouw beurt om ons het beloofde feitelij­ke bewijs te leveren, krachtens welk jullie God de enig ware zou zijn. Als het je lukt, zullen wij direct voor altijd joden worden zoals jullie!'

[3] Ik zei:'Ga dan nu je blinde dochter halen, en overtuig je ervan dat ze nog helemaal blind is! Pas daarna zal Ik haar ogen openen.'

[4] Omdat hij nu al geloofde dat zijn dochter ziende zou worden, ging de Griek heel blij naar het blinde meisje en bracht haar bij Mij, met de woor­den: 'Hier is ze, beste vriend, en ze is nog helemaal blind; wees nu zo goed om met de hulp en levende macht van jouw God haar ogen te openen!'

[5] Ik zei tegen het meisje: ' Achaia, zou je net als de andere mensen het licht en talloze andere prachtige dingen op de aarde willen zien?'

[6] Het meisje zei: 'O heer, als ik door uw macht zou zien, zou ik meer dan gelukkig zijn en u meer liefhebben dan alles ter wereld! O, open toch mijn ogen!'

[7] Toen ademde Ik over haar ogen en zei: ' Achaia! Ik wil dat je op dit moment ziet, en dat je voortaan nooit meer blind wordt!'

[8] Toen Ik deze woorden over het meisje had uitgesproken, werd zij volko­men ziende en wist van blijdschap niet wat ze nu het eerst moest doen, en zo verging het ook haar ouders.

[9] Pas na een poosje vielen het meisje en haar ouders en broers en zusters aan Mijn voeten, en ze zei: 'O Heer! U bent meer dan alle mensen op de hele aarde! U bent Zelf de ene en enig ware God, niet alleen van de joden, maar van alle mensen op de hele aarde! U alleen wil ik ieder offer brengen en mijn leven lang U alleen liefhebben, loven en prijzen!'

[10] Ik zei: 'Achaia, hoe kom je er nu bij om Mij nu als een God te prijzen? Zie je dan niet dat Ik een mens ben, net als de anderen die om je heen zijn?'

[11] Het meisje zei: 'Dat is wel zo, dat wel, maar alleen naar de schijn, in Uw uiterlijke vorm; maar Uw innerlijk is vervuld van Gods kracht, en die is immers eigenlijk de enig ware God! Bovendien hebt U niet tegen mij gezegd: 'De God van de joden make je ziende!', maar U zei: ' Achaia, Ik wil dat je ziet!', en toen werd ik ziende! U hebt mij dus geholpen vanuit Uw eigen macht, die puur goddelijk moet zijn, omdat ik anders wel voor altijd blind gebleven zou zijn. Aan U zij dus al mijn liefde en diepste verering!'

[12] Na deze betuiging kwamen ook alle anderen en loofden en prezen Mij, en aller ogen waren op Mij gericht.

[13] Terwijl allen naar Mij keken en Mij loofden en prezen, liet Ik de tempel samen met zijn afgod door de macht van Mijn wil verdwijnen, en zei toen tegen de Grieken: 'Omdat jullie nu de juiste en enig ware God hebben gevonden, heb Ik vanuit Mijn volmaakte macht jullie afgod met de bijbeho­rende tempel al vernietigd. Ga de plaats maar zoeken waar de tempel heeft gestaan!’

[14] Toen gingen allen naar de tempel kijken, en ze konden niet meer vast­stellen waar die tevoren had gestaan; want Ik had niet alleen de tempel met het afgodsbeeld, maar ook de heuvel vernietigd.

[15] Toen de Grieken dat zagen, begonnen ze Mij nog luider te loven en te prijzen, en ze vroegen Mij wat ze moesten doen om de genade die hen nu bewezen was meer waardig te betonen.

[16] Ik onderwees hen met een paar woorden, allen namen Mijn leer aan en weldra vormden ze een goede gemeente in Mijn naam.

 

De Heer in Nahim in Judea

 

33 Het opwekken van de dode jongeman in Nahim

 

[1] Toen Ik Mijn onderricht aan hen had beëindigd, gingen wij direct weer op weg omdat het langzamerhand al avond begon te worden. Binnen een uur bereikten wij Nahim. En het spreekt natuurlijk vanzelf dat de Grieken, die over alles heel verwonderd waren en volledig tot Mijn leer bekeerd waren, ons tot Nahim begeleidden, zodat wij een tamelijk grote karavaan vormden.

[2] NOTA BENE: Hier komt een gebeurtenis voor, die grote overeenkomst ver­toont met die, welke zich in het eerste jaar van Mijn onderricht in Naïn in Galilea heeft afgespeeld. De nu volgende vond echter plaats in Nahim in Judea - en deze twee gebeurtenissen, die erg veel op elkaar lijken, moeten dus niet met elkaar verwisseld worden. ­

[3] Toen wij dus met een grote groep bij de poort van het stadje kwamen, droegen lijkdragers begeleid door de treurenden een gestorven jongeman, die de enige zoon van een weduwe was, naar zijn graf; de weduwe huilde erg om haar enige zoon. Toen de lijkstoet vlak bij ons was, stopte die om ons voorbij te laten gaan.

[4] Maar Ik liep op de weduwe toe, troostte haar en vroeg haar ook hoe lang haar zoon al dood was.

[5] De weduwe antwoordde: 'Heer! Ik ken u niet en weet niet wie u bent; maar uw troostende woorden hebben mijn verdriet sterk verzacht! Maar hoe bent u te weten gekomen dat de gestorvene mijn zoon is?'

[6] Ik zei: 'Dat weet Ik uit Mijzelf, en Ik hoef dat niet van iemand te horen.'

[7] De weduwe zei: ' Als u weet dat de gestorvene mijn zoon is, dan zult u ook wel weten hoelang hij dood is!'

[8] Ik zei: 'Dat heb je goed gezien, vrouw; want Ik weet ook dat jouw zoon drie dagen geleden aan een felle koorts is gestorven. Maar als je vertrouwen zou hebben, zou Ik je zoon weer tot leven kunnen wekken en hem aan jou teruggeven!'

[9] De weduwe zei: 'O heer! Uw woorden verkwikken mijn hart wel heel erg, maar een dode kan en zal overeenkomstig Gods belofte alleen door Hem op de jongste dag weer tot leven gewekt worden! Of bent u een grote pro­feet, vervuld van Gods geest, zodat u met de almacht daarvan ook een dode levend kunt maken?'

[10] Ik zei: 'Dat zul je vanavond nog te weten komen, omdat Ik in jouw her­berg zal verblijven; maar open nu de kist, want Ik wil de jongeman tot leven wekken en hem teruggeven aan zijn verdrietige moeder!'

[11] Hierop openden de dragers de doodskist en Ik liep er naartoe, nam de jongeman bij de hand en zei: 'Jongeman! Ik wil het: sta op en wandel met je moeder naar huis!'

[12] Op deze woorden van Mij kwam de jongeman overeind in de kist, en toen men de doeken losmaakte waarmee de Joden hun doden omwikkelden, stapte hij ook direct sterk en gezond uit de kist, en Ik gaf hem aan zijn gren­zeloos verbaasde moeder.

[13] Dit teken veroorzaakte echter bij allen die daarbij aanwezig waren -zelfs Mijn oude leerlingen niet uitgezonderd - een regelrechte ontzetting, zodat enkelen op de vlucht sloegen en anderen er van louter verbluftheid verstomd bijstonden en geen woord durfden te zeggen.

[14] Maar Ik beval de dragers de lege kist weg te brengen, opdat moeder en zoon Mij nu met opgewekt gemoed konden bedanken voor de aan hen betoonde genade. En vol diep ontzag deden de dragers wat Ik hun had bevo­len.

[15] Toen de doodskist en daarmee ook de herinnering aan de dood wegge­bracht was, begonnen als eersten de Grieken, die ons tot hiertoe hadden begeleid, Mij opnieuw hoog te prijzen en te loven, en zij zeiden luid: 'Geen enkel mens, maar alleen een God kan dat bewerkstelligen!’

[16] En de Joden zeiden: 'Ja, ja, alleen God zijn zulke dingen mogelijk! Maar God is enkel geest, en niemand kan Hem zien en ook nog het leven behou­den; maar deze mens zien wij en de dood blijft verre, en daarom is deze mens heel waarschijnlijk een nieuw opgewekte grote profeet, vervuld van de geest uit God; maar daarom is hijzelf toch nog geen God!'

[17] De Grieken zeiden: 'Jullie weten wat jullie weten; maar wij weten ook wat wij weten! Als jullie zeggen dat alleen God zoiets kan doen en dat zo'n mens alleen maar zulke daden kan verrichten omdat hij vervuld is van Gods geest, dan erkennen jullie toch zelf dat Gods geest in Hem onmogelijk iets anders is dan God Zelf! Als wij Hem nu loven en prijzen als een ware God, dan zijn wij toch beslist dichter bij de bron van de grote waarheid waar al het licht en leven uit voortkomt dan jullie Joden, die niet Degene als een ware God beschouwen die zegt: 'Ik wil het!' en niet: 'Gods geest in Mij wil het!', waarna dan ook onmiddellijk gebeurt wat Hij met Zijn mond uitspreekt en wil!

[18] Wij waren heidenen nog maar een paar uur geleden, toen deze Godmens naar ons toe kwam en mijn blindgeboren dochter Achaia met één woord ziende heeft gemaakt en evenzo onze afgodstempel in één ogenblik zodanig vernietigd, dat daar niet het minste spoor van achterbleef en men zelfs de plaats niet meer ziet waar die gestaan heeft, en dat alles deed Hij enkel uit Zichzelf, dus uit Zijn hoogst eigen volmaakte macht. Maar als Hij nu zulke dingen doet en zo handelt, moet Hijzelf ook een echte God zijn en hoeft Hij niet tot een nog hogere en echtere God te bidden om Hem te helpen een wonder te verrichten; want Hij is Zelf al de hoogste en meest ware God!

[19] Zo denken en oordelen wij heidenen nu, en als wij volgens Zijn leer zul­len leven en handelen en getrouw zijn wil vervullen, zal Hij ons uit Zichzelf ook het ware, eeuwige leven geven, zoals Hij nu ook uit Zichzelf aan deze jongeman het aardse leven terug heeft gegeven; want Hijzelf is de Oerbron van alle bestaan en leven!’

 

34 Het meningsverschil over de persoonlijkheid van de Heer

 

[1] Na deze zeer gedegen, waarachtige woorden van de Griek zei een Jood van deze plaats, die een rabbi en voorganger van een synagoge was: ' Als hei­den, die niet zo goed thuis is in onze Schrift, heb je weliswaar een heel goed oordeel en op veel punten kan men je geen ongelijk geven; maar als je net zo goed thuis zou zijn in onze Schrift als ik, zou je vast ook enigszins anders oor­delen! Kijk, iedere keer wanneer God Zich vanwege de mensen van een vroom mens heeft bediend, kon zo'n mens niet anders handelen en spreken dan zoals hij door Gods geest werd gedreven! Eén van onze eerste vier grote profeten sprak bijna steeds tot het volk alsof hij God Zelf was, wat de Joden hem ook dikwijls verweten; maar hij kon nu eenmaal niet anders spreken en handelen dan zoals hij door Gods geest was aangespoord.

[2] Een voorbeeld van hoe hij sprak zal je de kwestie duidelijker maken. De genoemde profeet, die Jesaja heette, zegt bijvoorbeeld direct aan het begin van zijn 42e hoofdstuk, waar hij waarschijnlijk deze van Gods geest vervulde man reeds aankondigde: ' Zie, dat is Mijn knecht, -Ik bewaar Hem; Hij is Mijn uitverkorene, en Mijn ziel heeft welgevallen aan Hem. Ik heb Hem Mijn geest gegeven - Hij zal het recht onder de heidenen brengen. Hij zal niet schreeuwen of roepen; in de straten zal men Zijn stem niet horen. Het geknakte riet zal Hij niet breken en de gloeiende pit niet doven. Hij zal onderrichten het recht waarachtig te handhaven. Hij zal niet wrevelig en gru­welijk zijn, opdat Hij het recht op aarde brengt.

[3] Zo spreek Ik, God de Heer, die de hemel schept en uitbreidt, die de aarde en haar gewas maakt, die de adem geeft aan het volk dat erop woont en de geest aan degenen die zich daarnaar richten. Ik, de Heer, heb U geroepen met gerechtigheid, Ik heb U bij de hand genomen en heb U behoed en heb U gegeven als een verbond onder het volk en als een licht voor de heidenen. U zult de blinden hun ogen openen en de gevangenen uit hun gevangenissen leiden, evenals degenen die in duisternis en in kerkers zitten. Ik, de Heer, dat is Mijn naam, wil Mijn eer aan geen ander geven, noch Mijn roem aan een menselijke afgod. Zie, wat komen zal, verkondig Ik nu van tevoren en Ik ver­kondig iets nieuws; voordat het staat te gebeuren, laat Ik het jullie horen.'

[4] Kijk eens, mijn overigens zeer wijze Griek, op die manier heeft God ooit door de mond van een mens gesproken, zodat men zou kunnen denken dat de mens Jesaja werkelijk God Zelf was! Maar toch was dat niet zo. En zoals het destijds was, is het tegenwoordig ook. Deze man, die wonderen doet is dus niets anders dan die door de profeet voorspelde knecht Gods, Zijn uit­verkorene tot heil van ook de heidenen, zoals hij jullie zojuist ook metterdaad heeft bewezen.

[5] God zal hem daarvoor ook met de hoogste roem bekronen en hem tot koning over alle volkeren op aarde maken, doordat Hij hem zo'n grote macht heeft gegeven als nog nooit eerder een mens bezeten heeft. Maar daarom is en blijft hij toch slechts een mens en is hij vanuit zichzelf geen God en nog min­der een menselijke afgod, waar jullie heidenen er zoveel van hebben. Hij is een knecht Gods, begiftigd met alle denkbare macht, een bijzonder uitverko­rene, en daarom duidelijk God meest beminde.

[6] Kijk, zo oordelen wij Joden, die goed thuis zijn in de Schrift; maar jullie, die gewend zijn om van iedere buitengewone verschijning een god te maken, houden zo'n van Gods geest vervulde mens des te eerder meteen voor de ware God, omdat hij voor jullie ogen tekenen heeft gedaan die zeer beslist alleen God kan doen. Maar toch doet hij dergelijke ongehoorde wonderen niet vanuit zijn eigen menselijke kracht, maar alleen door de macht van Gods wil, die hem voor een poos is verleend. Zo is het hiermee gesteld, en ik ben ervan overtuigd dat hij geen ander getuigenis over zichzelf zal geven.'

[7] Daarop zei de Griek: 'Je hebt nu ook goed gesproken en zult in veel opzichten ook wel gelijk hebben, wat het wereldse verstand van de mensen aangaat. Maar de door jou aangehaalde profeet heeft in zijn vele hoofdstuk­ken ook nog anders gesproken, wat mij, ondanks dat ik een heiden ben, niet onbekend is, en dat zou wel eens meer ten gunste van mijn oordeel kunnen zijn dan het jouwe!'

[8] De rabbi zei: 'Laat dan horen wat jij weet!'

[9] De Griek zei: 'Goed, hoe moet in dit verband de tekst begrepen worden waarin de profeet zegt: 'Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en Zijn heerschappij draagt Hij op zijn eigen schouder! Zijn naam is: Wonderbaar, Raad, Kracht, Held, God, Eeuwigheid, Vader, Vredevorst.' - Hoe verklaar jij dat getuigenis van de profeet?'

[10] Daarop wist de rabbi niets te antwoorden, maar zei alleen maar wat ter­loops: 'Nou ja, dat staat ook wel in Jesaja; maar in heel veel van zijn voorspel­lingen is deze profeet heel onduidelijk en niet te begrijpen, en dan kan men niet met zekerheid vaststellen wat hij ermee bedoeld heeft.'

[11] De Griek zei: 'Eigenaardig, dat jij als schriftgeleerde Jood hier op die manier wilt oordelen, terwijl het geboren Kind en de gegeven Zoon, wiens grote naam de profeet openlijk heeft uitgesproken, hier toch onmiskenbaar in persoon, woord en daad voor ons staat! Als nu voor ons zichtbare mens is Hij ook een knecht in wie God Zijn hoogste welbehagen heeft, omdat Hij zeker in al Zijn volheid in Hem woont. Zijn lichaam is alleen de knecht; maar Zijn ziel is God van eeuwigheid. Dit lichaam is toch zeker een allerhoogst uitver­korene Gods, in wie Hij Zijn grootste welbehagen heeft! Als heiden zal ik hierin volgens mijn natuurlijke geest welhaast dichter bij de waarheid staan dan jij met al je -volgens je eigen getuigenis -onduidelijke en onbegrijpelij­ke schriftgeleerdheid!’

[12] Hierop zei de rabbi helemaal niets meer, werd boos en ging weg.

[13] Maar Ik zei tegen Mijn leerlingen, die zich ook heimelijk ergerden over de blinde rabbi: 'Daar zien jullie weer een voorbeeld van hoe het licht van de Joden afgenomen en aan de heidenen gegeven wordt. Deze Grieken waren een paar uur geleden nog overtuigde afgodendienaren, en nu staan ze in het ware licht al veel hoger dan de Joden, die vanwege hun schriftgeleerdheid zo'n hoge dunk van zichzelf hebben! Wees dus blij dat het nu eenmaal zo is gegaan! Werkelijk, Davids troon zal niet meer onder de Joden, maar onder de heidenen opgericht worden!’

[14] Nu viel de weduwe met haar zoon pas echt aan Mijn voeten en zei: 'O Heer, Heer! Nu gaan mijn ogen pas open! U bent de Messias die ons beloofd is! O, vergeef ons onze blindheid, waardoor wij U niet onmiddellijk konden herkennen!'

[15] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op van de grond, ga met je zoon naar huis en maak een avondmaal voor ons klaar; want vandaag blijven wij in jouw her­berg! Ik heb je dat weliswaar al eerder gezegd, maar doe nu direct wat Ik je geboden heb!'

[16] Hierop stond de vrouw meteen op en spoedde zich diep gelukkig met haar zoon naar huis, en begon direct met het bereiden van een goed avond­maal, waar wij wel behoefte aan hadden.

 

35 Over het toelaten van nood en ziekte

 

[1] Aangezien de zon echter reeds was ondergegaan, zei Ik tegen de Grieken: 'Ik laat jullie helemaal vrij; als jullie een onderkomen vinden, kunnen jullie vannacht hier in Nahim blijven, of ook naar huis gaan. Noch het ene noch het andere zal voor jullie een nadeel zijn.'

[2] De Griek, die de vader van het blinde meisje en het hoofd van het Griekse dorpje was, zei: 'O, Heer, Heer, Heer van eeuwigheid, met een onderkomen zit het hier wel goed! Wij zijn weliswaar met ongeveer honderd personen, maar bij de gelukkige weduwe kunnen en - met Uw almachtige hulp - zullen we allemaal een heel ruim onderkomen vinden. Als wij van­nacht in Uw gezelschap mogen blijven, dan blijven wij, ook al zouden van­nacht thuis al onze wereldse prullen te gronde gaan; want één woord uit Uw goddelijke mond te horen is eindeloos veel meer waard dan alle schatten der aarde en meer dan de zon, de maan en alle sterren! Wij blijven daarom hier. Voor wat de herberg zal kosten hebben wij genoeg geld bij ons; en al zou het ons al onze goederen kosten, dan bleven we toch bij U, o Heer, Heer, Heer! Want al hebben wij ook al onze aardse goederen om Uwentwil verloren, maar daarbij Uw genade echt gevonden, dan hebben wij daardoor een einde­loos grote winst geboekt! Daarom blijven wij in Uw nabijheid, bereid tot ieder offer dat wij kunnen opbrengen!'

[3] Ik zei: 'Blijf dan -voor al het andere zal Ik wel zorgen! Want waarlijk Ik zeg jullie: wiens gezindheid en geloof in het vervolg niet zal zijn als dat van jullie, diens ziel zal het rijk Gods nauwelijks kunnen verwerven! Als jullie op die manier in je hart steeds bij Mij zullen blijven, zal Ik, krachtig werkzaam in de geest, ook bij en temidden van jullie blijven; en degenen bij wie Ik zal blij­ven zullen nooit gebrek en nood hoeven te lijden, niet wat hun aardse behoeften betreft en nog minder wat betreft de behoeften van hun ziel.

[4] Gebrek, nood en allerlei ellende laat Ik alleen onder de mensen komen als ze helemaal afvallig van Mij zijn geworden, en deels duistere en domme afgo­dendienaren en deels puur zelfzuchtige en goddeloze wereldse mensen zijn geworden. Want nood en gebrek dwingen de mensen na te denken over de oorzaken van hun ellende en maken hen vindingrijk en scherpzinnig, en op die manier zullen er heel snel verstandige en wijze mannen opstaan uit een volk, die hun medemensen de ogen openen en hun de bronnen van de alge­mene ellende tonen. Dan verlaten velen hun verlammende traagheid om zich te wapenen voor de strijd tegen die machtig geworden leeglopers, die als tirannen heersen over de volkeren die ze met blindheid hebben geslagen en die de eigenlijke aanstichters van de algemene ellende op deze aarde zijn. Zij zullen door vaak harde strijd helemaal overwonnen en verdreven worden of op zijn minst gedwongen worden om de volkeren zulke wetten te geven dat daaronder te leven valt. En zo doen dan altijd geluk en welstand hun intrede onder de mensen, al naargelang de mensen weer zijn teruggekeerd op hun weg naar de enig ware God.

[5] Als de mensen zich nooit van God zouden afkeren, zouden ze ook nooit tot nood en ellende vervallen.

[6] Als jullie dus ook in jullie nakomelingen steeds in geloof en daad volgens Mijn leer in en bij Mij blijven, zullen jullie ook nooit ellende hoeven door te maken. Ook ziekten van het lichaam zullen jullie zielen niet angstig en klein­moedig maken; want lichamelijke ziekten zijn altijd alleen maar de bittere gevolgen van het niet opvolgen van de geboden die Ik de mensen altijd dui­delijk heb meegedeeld.

[7] Wie zich reeds vanaf zijn jeugd trouw aan deze geboden houdt, zal tot op hoge leeftijd geen arts nodig hebben en zijn nakomelingen zullen niet hoe­ven te lijden onder de zonden van hun ouders, zoals dat bij de oude, aan God trouwe volkeren vaak eeuwenlang het geval was. Maar steeds als de mensen begonnen te ontaarden, is er ook weldra ernstig lichamelijk lijden over hen gekomen en hebben ze de gevolgen leren kennen van het te weinig of hele­maal niet in acht nemen van Gods geboden.

[8] Want als er bijvoorbeeld iemand is die voor een of ander doel een kunsti­ge machine kan vervaardigen, dan begrijpt hij vanzelf ook hoe die voor een doelmatig gebruik toegepast moet worden en hoe men de machine moet hanteren, zodat die niet beschadigd raakt en vervolgens volledig ongeschikt wordt voor verder gebruik. En als de deskundige maker degene die de machi­ne van hem heeft gekocht om te gebruiken, zegt en laat zien waar hij op moet letten om er een duurzaam en nuttig gebruik van te kunnen maken, moet de koper toch ook precies in acht nemen wat de meester van de machi­ne hem heeft gezegd. Maar als de koper er mettertijd uit eigenwijsheid of lichtzinnigheid niet meer op let hoe de machine behandeld en gebruikt moet worden, dan is het aan hemzelf te wijten dat de machine beschadigd is geraakt en voor het juiste gebruik dus geheel of gedeeltelijk onbruikbaar is gewor­den.

[9] God is de grote Meester van de machine van het menselijke lichaam, dat Hij als een uiterst kunstige machine voor de mensen heeft ingericht om er een nuttig gebruik van te maken. Als de ziel deze tot leven gebrachte machi­ne gebruikt volgens het advies dat haar duidelijk is meegedeeld -en dat zijn de tien geboden van God -dan zal het lichaam ook steeds zijn goed te gebruiken gezondheid behouden; als de ziel echter mettertijd traag en zinne­lijk is geworden en geen acht meer slaat op deze geboden van de eeuwig grote Meester van de machine, dan is het ook aan haarzelf te wijten als haar lichaam tot allerlei ellende is vervallen. Ik denk dat jullie Mij allemaal goed begrepen hebben; laten we nu dus naar de herberg gaan.'

[10] De Grieken bedankten Mij uitvoerig voor deze les, en ook Mijn leer­lingen zeiden: 'Dat was weer eens duidelijke taal!'

[11] Daarop gingen wij op weg om ons naar de reeds vermelde herberg te begeven, waar al een rijkelijk en goed bereid maal op ons stond te wachten.

 

36 Waarom de Heer de weduwe bezoekt

 

[1] Toen de weduwe ook de Grieken zag aankomen, was zij bang dat ze te weinig had voorbereid.

[2] Maar Ik stelde haar gerust en zei dat wat ze had klaargemaakt voor alle­maal voldoende zou zijn.

[3] Ze geloofde dat, en wij gingen aan tafel zitten en hadden meer dan vol­doende te eten en te drinken.

[4] Iedereen - en vooral de weduwe, die heel goed wist voor hoeveel gasten zij eten had klaargemaakt -begon zich er echter buitengewoon over te ver­bazen dat er nu meer dan drie keer zoveel gasten al een uur lang aten en dronken, terwijl men aan de schalen nog niet merkte dat de spijzen daarin minder waren geworden. Ook de wijnkaraffen leken zichzelf opnieuw te vul­len.

[5] Toen dat zo nog een poosje voortduurde, kwam de weduwe met haar zoon naar Mij toe en zei: 'O Heer, nu weet ik pas goed wie er in Uw zeer heilige en aanbiddelijke persoon in mijn onwaardige huis is gekomen! De Grieken hadden gelijk dat ze de oude rabbi op zijn ingebeelde Joodse wijs­heid wezen en zo lieten zien dat zij verreweg de wijsten zijn. Hij heeft zich ook wijselijk uit de voeten gemaakt en is vanavond niet zoals gewoonlijk bij mij gekomen. Maar nu, o Heer, Heer, wil ik toch graag ook uit Uw heilige mond vernemen wat mij in Uw ogen zo waardig heeft gemaakt dat U mij, een arme zondares, zo'n genade wilde betonen!'

[6] Ik zei: 'Ik ken jouw leven al wel vanaf je geboorte, maar Ik ken ook je hart, waar vele armen hun leven aan te danken hebben; en daarom ben Ik bij je gekomen in je zeer grote nood. Want jij bent zelf al tamelijk oud en zwak, en deze enige zoon van je moest je voornaamste steun worden, zoals je ook terecht hoopte; maar hij werd ziek en stierf. Omdat Ik jouw verdriet en nood wel zag, maar daarnaast ook de nood van de vele armen die snel zou optre­den, omdat ze als gevolg van jouw eigen zwakheid en hulpeloosheid steeds meer de verzorging kwijtgeraakt zouden zijn die ze tot nu toe in jouw huis ontvingen, ben Ik gekomen om niet alleen jou, maar ook de vele armen en andere mensen die door allerlei nood gekweld worden op wonderbaarlijke wijze te helpen.

[7] Kijk, dat is de eigenlijke reden die Mij ertoe bracht om naar je toe te komen! Want waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie allemaal: wie altijd naar vermo­gen zijn arme en gekwelde medemensen in alle vriendelijkheid barmhartig­heid en liefde bewijst, zal ook bij Mij barmhartigheid, liefde en vriendelijk­heid vinden; want het ware rijk Gods, dat nu in Mijn persoon bij jullie is gekomen, is, dat jullie Godboven alles liefhebben en jullie naasten als jezelf. Wie dat doet, vervult de hele wet en bevindt zich in de volle genade van God, en de zegenende hand van Jehova is over hem uitgestrekt. Wie in die liefde volhardt, is en blijft in Mij en Ik in hem. En wie in Mij is, zoals Ik in hem, heeft het eeuwige leven in zich en zal de dood niet zien en smaken; want op die manier is hij reeds in deze wereld een echte burger van Gods rijk, waarin eeuwig geen dood meer bestaat. Neem dat allemaal goed ter harte en handel ernaar; want Ik ben in deze wereld gekomen om de mensen het ware Godsrijk te brengen en hen te verlossen van alle blindheid en de dood van hun zielen, die jullie tot nu toe stevig gevangen hield. Als iemand van jullie nu nog iets wil weten, kan hij het vragen, dan zal Ik hem antwoord geven.’

[8] Toen Ik uitgesproken was, wendde de opnieuw tot leven gewekte zoon van de weduwe zich tot Mij en zei: 'O Heer van het leven, kijk, ik was vol­komen dood en leef nu weer door Uw genade. Als ik Uw heilige wil, die U ons nu bekend gemaakt hebt, heel nauwkeurig in acht neem, zal ik dan eeu­wig verder leven en nooit meer sterven? Want sterven is verschrikkelijk bitter, en ik zou het niet graag nog een keer meemaken! Als je eenmaal dood bent merkje natuurlijk geen pijn meer en is alle angst en vrees weg, omdat je niets om je heen meer weet, voelt, ziet of hoort; maar voordat je helemaal dood bent, heb je wel heel veel angst en pijn! Daarom zou ik U, o Heer van het leven, willen vragen of U mij en ook alle andere goede mensen niet meer wilt laten sterven!'

[9] Ik zei: 'Mijn dierbare zoon! Ik heb jullie allemaal zojuist toch al getrouw en naar waarheid verteld dat degenen die in Mij geloven, Mij boven alles lief­hebben en hun naasten als zichzelf, de dood niet zullen zien, voelen of sma­ken; want hoe kan iemand sterven, die volgens wat Ik heb gezegd het eeuwi­ge leven in zich heeft?

[10] Maar je zei ook dat de dood in zekere zin wel goed is, wanneer men een­maal helemaal dood is, omdat men dan niets meer hoort, ziet of voelt en zodoende niets meer van zichzelf weet; maar dat, Mijn beste zoon, is niet zoals jij nu volgens jouw gevoel oordeelt! Jij hebt nu weliswaar de indruk dat jij in je toestand van lichamelijke dood helemaal dood en zonder bewustzijn was; maar dat was niet zo.

[11] Want dat je je nu niets herinnert van wat jouw ziel allemaal heeft mee­gemaakt terwijl ze niet in haar lichaam aanwezig was, dat heb Ik heel wijs zo beschikt; want als jouw ziel de herinnering had behouden aan hoe uiterst goed en gelukkig ze zich voelde temidden van vele engelen in het paradijs­waar ze zich bevond, en hoe verdrietig ze werd toen dezen haar vertelden dat ze volgens de wil van Jehova nog een keer in haar lichaam zou moeten terug­keren, dan zou jij je nu, terwijl je weer met je lichaam verenigd bent, niet zo blij voelen als nu. Ik zou je de volledige herinnering daaraan direct weer helemaal kunnen geven, als Ik dat wilde; maar daar zou Ik je geen goed mee doen, omdat je daardoor voor vele jaren volkomen ongeschikt zou raken voor deze wereld, waarin je nog veel te doen zult krijgen.

[12] Wanneer je oud bent zal er wel weer een moment komen dat Ik je ziel uit je lichaam bij Mij zal roepen; dan zal Ik je ook van tevoren de herinnering teruggeven aan de drie dagen durende toestand in het paradijs van Mijn engelen, en dan zul jij Mij zelf op je knieën smeken om jou als ziel te verlos­sen van haar vervallen geraakte lichaam.

[13] Jouw lichaam zal dan weliswaar nog een keer voor eens en altijd dood gaan en er zal geen levensbewustzijn in achterblijven; maar jij zult daarna ver­der leven in een totaal bewustzijn van jezelf en je zult samen met Mijn enge­len omhoog stijgen, steeds gelukkiger wordend van het ene wijsheids­ en lief­desniveau naar het andere, en je zult de Vader, die in Mij woont, steeds dieper en dieper leren kennen en Zijn talloze, eindeloos vele grote scheppingen bewonderen.

[14] Kijk, Mijn dierbare zoon, zo is het en zo zal het zijn, en dat kun je wel van Mij aannemen; want Ik, die jou nu weer in dit aardse leven heeft terug­geroepen, en Ik als de eeuwige Liefde, Wijsheid, Macht, Kracht, Licht, Waarheid en het Leven Zelf heb dat je nu geopenbaard!'

 

37 De voorwaarde voor een persoonlijke openbaring van God

 

[1] (De Heer:) 'Nu moet je dat allemaal natuurlijk enkel geloven; maar als je geloof door werken levend wordt, zul je door je levende geloof beginnen te schouwen, zelf te voelen en ten diepste overtuigd te weten, en dat is veel beter voor de ziel van de mens dan wanneer ze iets pas als overtuigend waar aanneemt, als ze het zich door haar eigen zoeken en speuren met grote moei­te langs de weg van de ervaring eigen heeft gemaakt.

[2] Weliswaar is zo'n zoekende en ijverig speurende ziel zeker ook haar loon waard, omdat immers iedere arbeider zijn loon waard is, maar als een ziel de waarheid, die ze zogezegd verneemt uit Gods mond, gelooft en ernaar han­delt, is dat beter; want zodoende verenigt ze door de liefde Mijn geest met zichzelf, en die kan haar in een uur meer lichtende wijsheid geven, en doet dat ook, dan ze langs de weg van eigen onderzoek in honderd jaar kan ver­werven. Maar daarom zou een vrome, gelovige ziel het juiste zoeken en speu­ren niet aan de kant moeten zetten! Want ieder mens zou alles moeten onder­zoeken wat hij van mensen hoort en het goede, dat ook altijd waar is, behouden; maar wat gemakkelijk herkenbaar door Mijzelf aan de mensen wordt geopenbaard, hoeft de mens niet uitvoerig te onderzoeken, maar dat hoeft hij alleen maar te geloven en ernaar te handelen; dan zal hij weldra heel duidelijk merken dat het echt werkt.

[3] Wie in Mij gelooft, Mijn wil doet en Mij boven alles liefheeft en zijn naas­te als zichzelf, bij hem zal Ikzelf komen en Mij getrouw aan hem openbaren. In de toekomst zal het echter zo zijn, dat tenslotte iedereen die waarachtig naar Mij als de eeuwige waarheid verlangt, door Mij onderricht zal worden; want Ik, die de waarheid in de Vader ben, ben als een Zoon, maar de eeuwige liefde in Mij is de Vader. Wie dus door de liefde of de Vader aangetrokken wordt, komt ook tot de Zoon ofwel tot de waarheid.

[4] Daarom is het beter om Mij door middel van de liefde te naderen dan door het onderzoeken van de zuivere waarheid. Want met de liefde komt onvermijdelijk ook de geest der waarheid, net zoals met het vuur, dat tot .een levende vlam is opgelaaid, het licht komt; als iemand echter wel een ver licht ziet en er achteraan rent, zal hij beslist langer werk hebben voor hij de plaats van het licht kan bereiken, om daar ook door de levende vlam van het licht tot leven verwarmd te worden.

[5] Wie God werkelijk zoekt, moet Hem in zijn eigen. hart zoeken, .dus in de geest van de liefde, waarin al het leven en alle waarheld verborgen is, dan zal hij God en Zijn rijk ook snel en gemakkelijk vinden -langs iedere andere weg echter met moeite, en in deze wereld dikwijls al helemaal met.

[6] In de Schrift staat ook dat de mens God moet aanbidden. Maar hoe moet hij God aanbidden, als hij ten eerste God nog nooit anders heeft gekend dan van horen zeggen en daarbij nauwelijks gelooft dat er zo'n God bestaat, en als hij ten tweede in de verste verte niet weet wat het wil zeggen God te aanbid­den! Aan dat lippengebed, waar het hart geen deel aan heeft, kan God, die de eeuwige en zuiverste liefde zelf is, toch geen welbehagen hebben.

[7] God aanbidden wil zeggen: Hem steeds boven alles liefhebben en zijn naaste als zichzelf. En God werkelijk liefhebben wil zeggen: heel trouw Zijn geboden houden, ook onder vaak meest onaangename levensomstandighe­den, die God, als het volgens Zijn liefde en wijsheid op de een of andere manier nodig is, over deze en gene laat komen als versterking en levensoefe­ning voor zijn ziel, die te sterk door de materie is aangetrokken; want alleen God kent iedere ziel, haar natuur en eigenschappen, en weet ook het duide­lijkste en beste hoe die ziel op de ware levensweg geholpen kan worden.

[8] God is in Zichzelf dus de hoogste en zuiverste geest, omdat Hij de zuiver­ste liefde is, en moet daarom door degenen die Hem echt willen aanbidden, in de geest en in waarheid aanbeden worden, en wel zonder onderbreking gedurende het hele leven, zoals ook alle engelen dat in de hemel eeuwig doen!

[9] Als het lippengebed een goede en God welgevallige manier van aanbidden zou zijn en God dat van de mensen en engelen zou verlangen, dan zou Hij net zo zwak, ijdel en onwijs zijn als een blinde en hoogmoedige Farizeeër, die door iedereen boven alles hoog geëerd wil worden en over iedereen wil heer­sen. Want als een mens dag en nacht met zijn mond tot God zou moeten bid­den, en wel zonder onderbreking, waar zou hij dan de tijd voor ander nood­zakelijk werk vandaan halen en hoe zou hij dan zichzelf en de zijnen de noodzakelijke voeding voor het lichaam verschaffen? Helaas bestaan er onder de Joden nu een groot aantal van zulke dwazen, en die zullen ook in de toe­komst bestaan, die God met vrijwel eindeloze lippengebeden aanbidden en denken dat dat een echte godsdienst is en dat God daar welbehagen in heeft, in het bijzonder wanneer dat gejammer met de lippen met allerlei ceremo­niën vergezeld gaat.

[10] Maar waarlijk, Ik zeg jullie allen: waar Ik op die manier door de mensen aanbeden en geëerd word, zal Ik direct Mijn gezicht afkeren en nooit aan­dacht schenken aan zo'n aanbidding en verering, en wel om de mensen prak­tisch te laten zien dat dergelijke aanbiddingen en vereringen een ware gruwel voor Mij zijn en dat Ik daar nooit aandacht aan schenk, en al helemaal nooit wanneer ze door priesters voor geld verricht worden. Want degene die bidt terwijl hij daar door iemand voor betaald wordt, mompelt enkel voor de schijn zo'n gebed voor zich uit, meestal zonder enig geloof, terwijl degene Voor wie dat gebed zou moeten helpen, zelf te traag is om zijn knieën voor God te buigen en daarom liever een ander voor zich laat bidden.

[11] Heb dus God lief boven alles en jullie naasten als jezelf, doe zelfs goed aan degenen die jullie kwaad doen en bidt op dezelfde manier ook voor jul­lie vijanden, bidt eveneens voor hen die jullie haten en vervloeken en ver­geldt geen kwaad met kwaad -behalve in het uiterste geval van nood, om daardoor misschien een echte misdadiger van de weg van de zonde op de weg van de deugd te brengen -dan zal Ik zo'n echt en levend gebed met het innigste vaderlijke welgevallen aanzien en werkelijk geen van jullie beden onverhoord laten! Maar een puur lippengebed zonder hart of zonder het vol­ste geloof zal Ik nooit aanzien of hoe dan ook verhoren. N u heb Ik jullie naar waarheid de juiste levensweg getoond; wandel en handel aldus, dan zullen jul­lie zodoende in Mij zijn en blijven, en Ik in jullie!

[12] En degene in wie Ik ben door zijn liefde voor Mij en van daaruit voor zijn naaste, zal niet in de nacht van het gericht en de dood van de ziel wan­delen, maar steeds in een volkomen helder levensdaglicht.

[13] En zeg Mij nu, Mijn beste zoon, hoe en of je dat hebt begrepen. Want als je het goed hebt begrepen, zul je er ook op de juiste manier naar handelen en zal het licht in je worden!'

 

38 De zorg van de jongeman

 

[1] De jongeman zei: 'O Heer, Heer en eeuwige Meester van het leven, ik heb het allemaal goed begrepen, en het schijnt mij nu werkelijk toe alsof het in mijn hart nu reeds helemaal vrij en vollevenslicht is geworden; daarom ben ik er op voorhand al ten volste van overtuigd dat er mettertijd nog veel meer levenslicht in mij zal komen, als ik zelf in volle ernst volgens Uw heilige leer aan het werk zal gaan! O Heer, Heer! Laat toch vele, ja alle mensen op die manier in Uw liefde verlicht worden; dan zullen wij mensen ons reeds in deze wereld in het paradijs bevinden!

[2] Maar nu bespeur ik in mijzelf ook de diepe nacht in Jeruzalem, waarmee wij nog heel veel strijd zullen moeten doormaken om de algemene klaarlich­te levensdag te doen aanbreken; want in het licht dat nu in mij ontwaakt is, zie ik pas de verschrikkelijke tegenstelling tussen Uw zuivere leer en de ten hemel schreiende, bedrieglijke en volkomen valse leerstellingen en armzalige wetten van de tempel. Hoe zal men die tegemoet kunnen treden? Want de tempeldienaren hebben nog altijd de aardse macht in handen en vervolgen iedereen die anders gelooft, denkt en handelt te vuur en te zwaard. Als ze hierheen komen en ons aantreffen, terwijl wij leven en handelen volgens Uw leer, en ons naar de reden vragen, dan zullen wij als in Uw waarheid staande mensen toch alleen de waarheid moeten zeggen, om niet voor leugenaar te staan tegenover hen en ook tegenover U, o Heer, Heer!

[3] O eeuwige Heer van alles wat bestaat en van hemel en aarde, geef ons ook in dat opzicht raad; want hoewel ik nog jong ben, zie ik nu plotseling maar al te goed in dat wij misschien al heel binnenkort te maken zullen krijgen met heel bittere en harde vervolgingen van de kant van de tempeldienaren, en wel des te meer naarmate wij ernstiger en actiever volgens Uw leer zullen leven en handelen. O Heer, Heer, wat moeten wij dan doen?'

[4] Ik zei: 'Nou, nou, Mijn beste zoon! Ben Ik ten eerste niet machtiger dan de tempel, die ook in Mij niet gelooft, maar Mij alleen maar voortdurend vervolgt en probeert Mij gevangen te nemen en te gronde te richten? Wie in Mij gelooft, op Mij bouwt en Mij vertrouwt, zal Ik toch ook wel te hulp kunnen komen tegen de blinde macht van de tempel! Geloof je dat?'

[5] De jongeman zei: 'O Heer, Heer, vergeef mij mijn nodeloze dwaze angst; ik geloof, ik geloof het zonder twijfel! U, de eeuwig enige Heer over leven en dood zult de Uwen ook tegen alle hellemachten weten te bescher­men, hoezeer ze er ook opuit zijn om op de hele aarde Gods rijk te vernieti­gen en het rijk van de eeuwige dood te stichten.'

[6] Ik zei: 'Heel zeker, waarachtig en gewis! Maar ten tweede zeg Ik je ook nog: wees in jezelf weliswaar zacht als duiven, maar tegenover de wereld listig als slangen! Want Ik wil niet dat jullie Mijn parels openlijk aan alle wereldse zwijnen laten zien en ze hen toewerpen.

[7] Als men jullie ter verantwoording zal roepen, zal Ik het antwoord wel in jullie mond leggen -en echt, dan zal niet één op de duizend in staat zijn jul­lie van repliek te dienen. Als Ik jullie ook deze verzekering nog geef, kunnen jullie in Mijn naam iedere strijd die je te wachten staat, heel moedig onder ogen zien. Want in deze tijd zal de uitbreiding van Mijn rijk onder de mensen geweld nodig hebben, en zij die het willen hebben, zullen het ook met geweld naar zich toe moeten trekken! De zekere over,:inning zal echte:. niet moeilijk te bevechten zijn, omdat Ikzelf als de machtigste Held de strijders voor Mijn rijk alle hulp zal geven! - Begrijp je dat ook?'                                             ..

[8] De jongeman zei: 'Ja, Heer, Heer, met Uw genade is alles gemakkelijk te begrijpen; want met Uw leer geeft U degene die ernstig volgens de goddelijke betekenis ervan wil leven, ook het juiste begrip en daarmee ook de moed om de strijd voor de goddelijke, zuivere en levensechte waarheid met iedere vijand aan te gaan en zegevierend te doorstaan. Want ik was dood, en Uw goddelijk almachtige Woord heeft mijn ledematen weer tot leven gewekt .en mijn hart gedwongen weer te gaan kloppen, en evenzo heeft Uw almachtige wil nu ook onze schalen en karaffen niet leeg laten worden. Bovendien hebt U ons allemaal nog het grootste levensbezit geschonken door de gave van Uw leer, waardoor wij nu reeds heel bewust weten en heel goed inzien wat wij moeten doen en waarom.

[9] Als wij dat nu allemaal weten en U, o Heer, Heer, ook als de enig ware God hebben herkend, dan moet dat ons immers het volste geloof en het innigste vertrouwen geven dat U ons ook in de strijd tegen de vijanden van de waarheid zult beschermen en ons altijd de zekere overwinning over hen zult geven, omdat U, de eeuwige Waarheid, ons dat getrouw hebt beloofd. In ons hart zullen wij wel zacht zijn als duiven, maar met Uw hulp, o Heer, Heer, zal het ons ook aan listigheid tegenover onze eventuele vijanden niet ontbreken.'

 

39 Jacobus vraagt naar de geestelijke betekenis

van de opwekking van de dode jongeman

 

[1] Na deze voor een jongeman zeer geestrijke woorden, waarover zelfs al Mijn leerlingen zich erg verwonderden, zei Mijn oude leerling Jacobus de Oudere: 'Heer en Meester! U weet hoe zelden er een woord over mijn lip­pen komt; maar nu voel ik een drang in mijn hart om ook eens een paar woorden te zeggen, als U mij dat wilt toestaan.'

[2] Ik zei: 'Mijn beste broeder! Als Ik niet wilde dat ook jij een keer onder mensen zou spreken, zou je hart even rustig zijn als altijd; maar Ik wil dat ook jij eens wat zegt, dus doe je mond maar open en zeg, watje innerlijke bewust­zijn je zal geven!'

[3] Hierop stond Jacobus op en zei: ' Al meer dan twee jaar zijn wij met U in heel veel plaatsen en landen geweest, en wij waren getuige van de talloze wonderen die U met Uw wil hebt gedaan; en ook hebt U ons de macht gegeven om in Uw naam zieken te genezen en bezetenen van hun boze gees­ten te bevrijden. Kortom, als iemand al datgene waar wij getuige van zijn geweest in boeken zou opschrijven, zou hij daar nog in geen honderd jaar mee klaar komen, en het verstand van zelfs de meest wijze wereldse mens zou de betekenis van die geschriften ook niet vatten en begrijpen. Maar Uw daad hier in Nahim heeft mij buitengewoon bewogen, en ik beken hier openlijk: in deze daad van U schijnt een heel bijzondere, diep geestelijke en profetische betekenis verborgen te liggen.

[4] Uiteindelijk ligt er in ieder van Uw vele leringen en daden wel een diepe geestelijke zin verborgen, en veel daarvan heb ik in het verborgene voor mij­zelf al ontraadseld; maar achter deze daad van U lijkt naar mijn gevoel iets bij­zonder groots en voor de toekomst zeer belangrijks verborgen te zijn, en ik voel nu een machtig groot verlangen om van U, al zijn het er maar enkele, aanwijzingen te krijgen over waar deze daad van U in voorspellende zin naar verwijst!'

[5] Ik zei: 'Dat is goed geoordeeld, Mijn beste broeder Jacobus; al vanaf Mijn aardse geboorte was je steeds in Mijn nabijheid en bent dus ook een trouwe getuige geweest van al Mijn aardse gangen, woorden en daden, en dat ben je nog en zul je ook blijven.Achter deze daad gaat inderdaad iets heel bijzonders schuil; maar wat er voor de ogen van de mensen achter schuilgaat is voor het menselijke verstand, zoals dat nu is, en voor dat van jullie niet goed te vatten.

[6] In Mijzelf zie Ik natuurlijk de hele, nooit eindigende eeuwigheid onthuld, en dus ook wat achter deze daad van Mij verborgen is, als een reeds voltooi­de daad; maar jullie geest, die zich als het ware nu nog in zijn kindertijd bevindt, kan dat niet zien of vatten.

[7] Maar omdat jij al zo'n stille denker bent en zelf ook begrijpt en voelt dat Ik niets doe wat niet voor de hele oneindigheid en eeuwigheid een overeen­stemmende betekenis heeft, en aangezien jij nu voor jezelf een paar aanwij­zingen van Mij zou willen hebben, kan Ik je er ook wel een paar geven; luis­ter dus!

[8] Kijk, waarom Ikzelf als een mensenzoon in deze wereld ben gekomen heb Ik jullie en ook heel veel andere mensen maar al te vaak verteld, onder voort­durende verwijzing naar de profeten, en hier heb Ik dat al eerder opnieuw aangeroerd. Ik heb jullie echter ook al meer dan voldoende getoond hoe Mijn leer, die werkelijk een door Mijzelf nieuw gestichte kerk is, in de komende tijden onder de mensen zijn loop zal nemen. Ik heb jullie dat in Jeruzalem ook getoond met grote tekenen aan het firmament; en zie wat hier nu gebeurd is, komt overeen met die laatste en allerdonkerste tijd, waarin Mijn leer zal ontaarden tot een duizendmaal grotere afgodendienst dan er tot nu toe ooit een zuivere goddelijke leer is ontaard, en waarin men voor gestor­ven en door de priesters heilig en zalig verklaarde mensen en zelfs hun verga­ne gebeente altaren en tempels zal bouwen en hun daarin goddelijke eer zal bewijzen.

[9] Jullie, Mijn leerlingen, heb Ik al bij verscheidene gelegenheden openlijk gezegd en getoond dat Mijn rijk niet van deze wereld is en dat jullie je ook niet bezorgd moeten maken over wat jullie de volgende dag zullen eten en drinken; maar dat jullie moeten proberen het rijk Gods en zijn gerechtigheid onder de mensen te verspreiden en je daar door niemand plichtmatig voor moeten laten betalen, maar alleen aannemen wat de liefde van de mensen jul­lie in Mijn naam zal geven - want jullie hebben alles voor niets van Mij ont­vangen, en voor niets moeten jullie het ook weer aan anderen geven!

[10] Ook heb Ik tegen jullie en tegen de andere zeventig leerlingen, die Ik in Emmaüs heb uitgezonden om de mensen het evangelie uit de hemelen te verkondigen, gezegd dat niemand twee mantels moet hebben, geen tas om iets in te doen en ook geen stok om zich tegen een vijand te weer te stellen; want Mijn naam, Mijn woord en Mijn genade moet iedereen genoeg zijn!

[11] Zo heb Ik jullie en vele andere mensen ook getrouwen openlijk gezegd dat jullie niemand moeten veroordelen, om niet eenmaal zelf veroordeeld te worden, en dat jullie ook niemand moeten vervloeken en verdoemen en nooit iemand vijandig moeten vervolgen, om niet datzelfde te moeten onder­gaan; want met de maat waarmee jullie zelf zullen meten, zullen jullie ook terugbetaald worden!

[12] Ja, jullie moeten bidden voor wie jullie haten en vervloeken, en goed doen aan degenen die trachten jullie kwaad te doen; dan zullen jullie de belo­ning van Mij kunnen verwachten en op die manier gloeiende kolen op de hoofden van jullie vijanden stapelen en hen des te eerder tot jullie vrienden maken!

[13] Kijk, Ik heb jullie bevolen te onderwijzen, te leven en te handelen onder de vlag van de ware en echte naastenliefde en Ik heb jullie ook gezegd dat men jullie altijd als Mijn ware leerlingen zal herkennen aan het feit dat jullie elkaar als broeders zullen liefhebben, zoals Ikzelf jullie liefheb, en dat men Mijn echte volgelingen altijd aan de werken van onbaatzuchtige naastenliefde zal herkennen .

[14] Maar kijk, zo zal het in die zeer duistere tijd niet zijn, maar juist lijnrecht tegenovergesteld aan deze leer, die Ik jullie naar waarheid heb geopenbaard!'

 

40 Over de geestelijke omstandigheden van onze tijd

 

[1] (De Heer:) 'In die tijd zullen het ware geloof en de zuivere liefde hele­maal uitdoven. In plaats daarvan zal er onder de ergste strafrechtelijke wetten een waangeloof aan de mensen worden opgedrongen, zoals ook een kwaad­aardige koorts het menselijk lichaam de dood opdringt. En als er een of ande­re door Mijn geest gesterkte gemeente zal opstaan tegen de valse leraren en profeten die in het goud, zilver, edelstenen en andere grote aardse goederen baden en die hoogmoedig, heerszuchtig en zelfzuchtig als ze zijn, zich aan de mensen voordoen als jullie enig ware opvolgers en Mijn plaatsvervangers om ten hoogste vereerd te worden, en als die gemeente hun zal tonen dat ze juist het tegendeel zijn van hoe ze zich met de brutaalste en godvergeten onbe­schaamdheid aan de mensen presenteren, door hen te dwingen om alleen bij hen hun zielenheil en de waarheid te zoeken, dan zullen er strijd en oorlogen en vervolgingen zijn, zoals er sinds het begin van de mensen op deze aarde nog niet hebben plaatsgevonden.

[2] Maar de allerergste en allerduisterste toestand zal niet lang duren, en dan zal het gebeuren dat de valse leraren en profeten uiteindelijk zichzelf de doodsteek zullen geven. Want dan zal Mijn geest, dat wil zeggen de geest van alle waarheid, ontwaken onder de op vele manieren gekwelde mensen, de zon des levens zal geweldig beginnen te stralen en de nacht van de dood zal in haar oude graf ondergaan.

[3] Ik heb jullie die duistere tijd, die Ik nu weergeef, al verscheidene keren voorspeld en heb die nu alleen maar weer genoemd, opdat jullie des te gemakkelijker de overeenkomst ontdekken tussen de gebeurtenis van van­avond en die toekomstige tijd.

[4] Kijk, dit kleine stadje, dat aan bijna alle kanten door heidense dorpjes en buurtschappen omringd is, wordt nog door een klein aantal Joden bewoond, die zich evenals enkele orthodoxe Samaritanen in een zuiverder jodendom bevinden en voor wie de wetten van de tempel merendeels een gruwel zijn! Zij zien de slechte en troebele handelwijze van de tempel heel goed, hoewel ze zich daar niet tegen kunnen verzetten. Hun buren zijn heidenen, die wel­iswaar ook niets met hun afgoden ophebben, maar ter wille van de uiterlijke schijn toch nog moeten doen alsof die belangrijk voor hen zijn. Maar eigen­lijk geloven ze al in helemaal niets anders meer dan in een goede winst, die ze op een of andere manier buit kunnen maken.

[5] Kijk, dat zal in die door Mij voorspelde tijd ook zo zijn, maar dan op grote schaal, wereldwijd!

[6] Een zuivere gemeente zal op soortgelijke wijze als dit stadje voortbestaan, eerst omgeven door mensen zonder enig geloof, die alleen maar allerlei winstgevende industrie zullen bedrijven en zich niet om Mijn zuivere leer en nog minder om het beruchte heidendom van Rome in die tijd zullen bekommeren. Onder zulke omstandigheden zal die zuivere gemeente er dan ook beginnen uit te zien als een bedroefde weduwe.

[7] Mijn zuivere leer zal lijken op de weduwe die zo treurig was en wier dode zoon Ik weer tot leven heb gewekt; en het geloof betekent de dode zoon, die Ik opwekte. Hij werd gedood door de kwaadaardige koorts, die weer over­eenkomt met de wereldse mentaliteit die vol winstbejag is, waartoe ook deze mensen hier overgingen, en wel op grond van de weerzinwekkende en slech­te bedriegerij van Jeruzalem en daarnaast ook op grond van de totale afwe­zigheid van de heidenen die dit dorp omringen, die in de voorspelde vreselij­ke toekomstige tijd de naam 'industriëlen' zullen hebben.

[8] Op grond van dat alles gaat dus het voorheen zuivere, zij het ook jonge geloof­ omdat het pas ongeveer zestien jaar geleden ingeburgerd is geraakt door een Samaritaan die hier kwam wonen en die de echtgenoot van deze weduwe was -te gronde door de koorts van de wereldse mentaliteit, omdat hij sterft en wij hem als een dode ontmoetten.

[9] Maar dan kom Ikzelf, bekeer de heidenen en kom met hen hierheen op de meest treurige avond van deze gemeente; Ik maak het dode geloof weer levend en geef het weer terug aan de weduwe, dus aan de zuivere leer van God. En na deze daad van Mij zullen ook alle heidenen hierheen komen, het weer opnieuw tot leven gewekte geloof in één, enig ware God aannemen en hun leven inrichten volgens Zijn wil die Hij hun bekend heeft gemaakt.

[10] Het blinde meisje, dat Ik ziende heb gemaakt, stelt echter de volkomen ongelovige industrie voor van die tijd waar het nu over gaat, en die zal der­mate karig en schraal zijn dat de te trotse en prachtminnende koningen met alle geweld zware belastingen van de mensen zullen eisen, zelfs over wat ze eten en drinken, en daardoor zullen er grote nood, duurte, ongeloof en lief­deloosheid ontstaan onder de mensen, die elkaar over en weer zullen bedrie­gen en vervolgen.

[11] Maar­ onthoud dat goed! - als de nood het hoogst zal zijn, zal Ik komen vanwege de weinige rechtvaardigen, de ellende uitroeien van de aarde en Mijn zuivere levenslicht in de harten van de mensen laten schijnen.

[12] En met wat Ik nu heb gezegd heb Ik jou, Mijn beste broeder Jacobus, de vingerwijzingen die je van Mij hebt verlangd ook gegeven, en jij als krachti­ge denker zult het overige gemakkelijk ontdekken.

[13] Hoewel de ziel van de mens er niet gelukkiger van wordt, wanneer ze voor die tijd de trieste toekomst kent, schaadt het haar ook niet als ze zich oefent in de overeenstemmingen en daardoor inziet hoe alles wat er zichtbaar is en gebeurt in deze wereld in zeer nauw verband staat met de innerlijke, verborgen wereld van de geesten, die in zichzelf alle tijden en ruimten als in een voortdurend onthuld 'heden' omvat, en hoe die twee betrekking op elkaar hebben. -Hebben jullie dat alles nu goed begrepen?'

 

41 De leerlingen hebben een vraag over het verduisteren

van de zuivere leer van Christus

 

[1] Daarop zeiden allen: 'Ja, Heer en Meester, wat U nu weer voor ons hebt opgehelderd, hebben wij wel begrepen; maar ondanks het vele dat wij uit Uw mond hebben gehoord, is het ons nog steeds niet helemaal duidelijk waarom U het toelaat dat er in deze wereld, nadat er uit Uw hemelen een licht onder de mensen is gekomen, altijd weer een langdurige diepe geestelijke nacht moet volgen.

[2] Wij allemaal, die nu uit Uw mond de zuivere leer ontvangen, zullen die als levende getuigen van Uw persoonlijke tegenwoordigheid, daden en leringen even zuiver aan de andere mensen doorgeven, en onze opvolgers zullen dat ook weer doen. En als er iemand zou zijn die in Uw naam misschien een ander evangelie aan de mensen zou verkondigen, dan zult U dat toch zien en heel duidelijk weten! Uw macht zal zo'n profeet de mond toch wel kunnen snoeren! Als dat zou gebeuren, zien wij niet in hoe Uw zuivere en goddelijke leer ooit vervalst zou kunnen worden en uiteindelijk in een zeer duister en grof heidendom zou kunnen veranderen.

[3] Ik zei: 'Jullie begrijpen nu nog heel veel niet, wat Ik echter wel zie! En zo zou Ik jullie nog veel kunnen zeggen en verklaren, maar jullie zouden dat nu nog met vatten en verdragen. Als Ik echter na Mijn hemelvaart Mijn geest van alle waarheld over jullie zal uitstorten, zal die jullie in alle wijsheid binnenlei­den, en dan zullen jullie alles begrijpen en vatten wat jullie nu nog lang niet kunnen begrijpen en vatten.

[4] Maar kijk, let goed op wat Ik jullie nu nog zal zeggen! Ik zal jullie geen leer geven, maar alleen veel betekenisvolle voorbeelden, waaruit duidelijk moge worden waarom jullie nog heel veel niet kunnen begrijpen en vatten, ondanks het feit dat jullie al zoveel van Mij hebben gezien en gehoord.

[5] Kijk eens naar het licht van de zon en de zeer uiteenlopende uitwerking die het heeft op de schepselen van alleen al deze aarde, en de regen die op de aarde valt en haar zeer verschillende effecten op de planten, dieren en men­sen! Op een en hetzelfde veld staan heilzame kruiden, maar daar tussenin ook giftig onkruid. Waar halen de giftige kruiden hun vergif vandaan, terwijl ze toch door een en dezelfde zon beschenen worden, in dezelfde aarde hun wortels hebben en door dezelfde regen en dauw bevochtigd en tot leven gebracht worden?

[6] Kijk, dat wordt veroorzaakt door hun inwendige geest, die het licht en de regen in zijn karakteristieke eigenschappen verandert! De leeuw, de panter, de tijger, de hyena, de wolf en nog een groot aantal andere roofdieren voeden zich met het vlees van zachtmoedige dieren, en worden ook door dezelfde zon beschenen en verwarmd en ze lessen hun dorst met hetzelfde water als de zachtmoedige en tamme huisdieren; waar komt hun wildheid dan vandaan? Kijk, die komt voort uit hun inwendige geest, die het zachte in zichzelf in verscheurende wildheid verandert!

[7] Of ga maar eens een huis binnen, waar je een paar ouders zult aantreffen die met meerdere kinderen gezegend zijn! Die kinderen hebben allemaal een en dezelfde vader, een en dezelfde moeder, eten hetzelfde voedsel aan de tafel van hun ouders., krijgen hetzelfde onderricht en dezelfde verzorging; maar het ene.kind is lichamelijk sterk, het andere zwak, een ander kind is opgewekt en vlijtig in alles, en weer een ander kind is knorrig en lui. Nog weer een ander van die kinderen heeft veel talent en leert en begrijpt alles gemakkelijk. Weer een ander is weliswaar vol goede wil, maar het ontbreekt hem aan talent, het leert moeilijk en begrijpt alles maar traag en zelden op de manier zoals de leerstof begrepen moet worden. Zo zullen jullie tussen deze kinderen nog een heleboel andere verschillen opmerken. Ja, hoe komt dat eigenlijk? Zouden jullie ook hier met willen zeggen: 'Maar, Heer en Meester, waarom laat U dat eigenlijk toe? Wat voor wijs doel kan dat nu toch dienen?'

[8] Ja, kijk, ook dat komt door de innerlijke vrije geest, die dat allemaal teweegbrengt; als dat niet zo zou zijn, zou er ook geen vrije innerlijke geest bestaan, wiens taak het is om zichzelf uit zichzelf tot een zelfstandig bestaan te ontwikkelen en te vormen.

[9] Hoe dat kan en waarom dat zo is, dat heb Ik jullie bij verschillende gele­genheden al laten zien en ook aanschouwelijk genoeg verklaard; maar toch vatten jullie dergelijke dingen nog niet diepgaand genoeg, omdat de eeuwige geest van alle waarheid en wijsheid jullie zielen nog niet helemaal doordron­gen en vervuld heeft.

[10] Als jullie de nu geschetste beelden echter enigszins grondig overwegen zal het jullie weldra met weinig moeite duidelijker worden, hoe het zuiverste licht uit Mijn hemelen mettertijd in de diepste duisternis veranderd kan en ook zal worden, en dat Ik dat tenslotte toch nog eerder moet toelaten dan dat Ik met al Mijn macht en gezag de vrije levensgeest in de mens zou knevelen.

[11] Hoe zou eigenlijk een aarde jullie bevallen, waarop het ene ding even sterk op het andere zou lijken als het ene oog op het andere? Hoe zouden de mensen jullie bevallen, wanneer zij in alles op elkaar zouden lijken als de mussen, van wie er niet één wijzer en sterker is dan zijn buurman, die precies op hen.lijkt? Ik denk dat zo'n mathematisch gelijke wereld jullie binnen zeer korte tijd erg zou gaan vervelen. En zou dat in Mijn vrije hemelen soms anders zijn, als daar niet een nog eindeloos veel grotere verscheidenheid en veelsoortigheid zou bestaan?

[12] Of wat zouden jullie van Mijn wijsheid vinden, als Ik alle wezens enkel de gedaante van een ei zou hebben gegeven? Kijk, zoals het is, is het allemaal heel juist en goed! Nu zien jullie, zoals gezegd, van heel veel dingen de reden met in; maar de tijd zal komen dat jullie dat allemaal zullen vatten en begrij­pen. Laten we dus genoegen nemen met wat ons tot nu toe gegeven is.

[13] .Er staan echter nog spijzen en wijn voor ons op tafel, laten we dan ook nog iets voor ons lichaam doen. Daarna zullen we ons voor de nacht ter ruste begeven en morgen vroeg weer op weg gaan. Waarheen dat gaat, zal de geest van de Vader ons meedelen.'

[14] De Grieken waren buitengewoon verbaasd over deze woorden van Mij en loofden en eerden Mij. Maar Ik at en dronk ongestoord verder, en zo deden ook alle anderen. Na het eten stond Ik op, en de weduwe liet voor Mij en Mijn leerlingen een goed bed klaarmaken. De Grieken bleven echter bij hun tafels.

 

42 De weduwe en haar uit de dood opgewekte zoon

 getuigen tegenover het volk

 

[1] Toen de weduwe hoorde dat Ik vroeg in de ochtend met Mijn leerlingen zou vertrekken, zorgde zij ervoor dat er bijtijds een toereikend ochtendmaal klaargemaakt zou worden. Toen wij in de vroege ochtend uit ons slaapvertrek de gastenkamer binnenkwamen, stond het ochtendmaal dan ook al klaar, en de weduwe kwam met haar zoon naar Mij toe en vroeg of Ik vóór Mijn ver­trek met Mijn leerlingen het ochtendmaal zou willen gebruiken.

[2] Ik zag echter dat de tafels van de Grieken nog niet gedekt waren en zei tegen de weduwe: 'Kijk, ook de Grieken, die in Mij zijn gaan geloven, moe­ten niet met een lege maag naar huis terugkeren! Dek ook voor hen de tafel, zodat ze zien dat Ik niet alleen de Joden, maar ook de heidenen het brood des levens geen'

[3] Toen de weduwe dat hoorde, haastte ze zich naar de keuken om ook voor de Grieken een ochtendmaal klaar te maken.

[4] Maar toen ze in de keuken kwam, trof ze reeds een toereikend ochtend­maal aan, helemaal klaargemaakt, en heel verbaasd vroeg ze haar keukenmeis­jes wie dat tweede ochtendmaal voor de Grieken in zo korte tijd klaarge­maakt had.

[5] De dienstmeisjes zeiden: 'Dat weten we niet en behalve ons hebben we ook niemand in de keuken gezien; maar wij waren even verbaasd als jij toen we het zagen, en wij worden door vrees overvallen! Die grote en machtige profeet, die gisteren je zoon tot leven wekte, zal dat wel door de macht van zijn wil gedaan hebben! Ja, ja, er is onder de Joden een groot profeet opge­staan en in hem heeft God Zijn volk, dat Hem sterk begon te vergeten, weer eens bezocht -en als de mensen zich niet snel zullen bekeren en boete doen, zal er op dit bezoek zeker een groot gericht volgen dat alle boosdoeners zal verdelgen.'

[6] De weduwe zei: 'Ja zeker, ja zeker, daar zouden jullie wel eens helemaal gelijk in kunnen hebben! Maar aangezien nu op zeer wonderbaarlijke wijze ook het ochtendmaal voor de Grieken is klaargemaakt, moeten jullie het maar direct naar de gastenkamer brengen en het op de tafel zetten, waar de Grieken zitten; want zo wil de grote, van alle goddelijke geestkracht vervulde profeet het!'

[7] Na deze woorden van de weduwe werd het op wonderbaarlijke wijze bereide ochtendmaal onmiddellijk naar de tafel van de Grieken gebracht, en direct daarna begonnen wij het goed bereide ochtendmaal tot ons te nemen en waren daarbij heel vrolijk.

[8] De weduwe stond op het punt de Grieken, die zich erg verbaasden over de snelle bereiding van het ochtendmaal dat Ik voor hen had besteld, te ver­tellen hoe het was klaargemaakt.

[9] Maar Ik zei tegen haar: 'Vrouw, voor wat je wilt gaan zeggen zal er nog voldoende tijd zijn nadat Ik vertrokken ben; maar nu eten en drinken wij wat er op tafel is gezet!’

[10] Na deze vermaning van Mij zweeg de weduwe en at en dronk met ons mee.

[11] Na een halfuur hadden we allemaal ons ochtendmaal genuttigd; Ik stond op, samen met Mijn leerlingen, en wij maakten ons klaar voor vertrek.

[12] Maar juist toen wij bij wijze van spreken onze voeten in beweging wil­den zetten, kwam er een groot aantal mensen uit de stad voor de deur van de herberg staan, die wilden informeren of de uit de dood opgewekte zoon van de weduwe nog leefde, en of de opwekking echt of misschien alleen maar schijnbaar was geweest. Want het gerucht ging dat ook grote tovenaars, die dikwijls uit de verre morgenlanden naar Judea waren gekomen, al eens dode mensen levend hadden gemaakt; maar dat leven was maar van korte duur geweest, omdat het maar een schijnleven en geen echt leven was, en daarom zouden ze nu graag direct willen vernemen of de zoon nog leefde of dat hij het leven weer begon te verliezen, zoals dat na alle wederopwekkingen door tovenaars steeds onvermijdelijk het geval was geweest.

[13] Toen vroeg de weduwe Mij wat ze de opdringerige vragenstellers moest antwoorden.

[14] Ik zei tegen haar: 'Stuur je zoon naar buiten naar hen toe! Als ze zullen zien dat hij helemaal gezond en wel is, zal hijzelf het beste antwoord op al hun domme vragen zijn. De rabbi van dit dorp heeft hen zo bepraat, geërgerd als hij was omdat de Grieken hem gisteren hebben laten zien dat zij de pro­feet Jesaja beter begrijpen dan hij als oude schriftgeleerde. De rabbi heeft de vragenstellers die dingen dus verteld over de tovenaars, die hijzelf alleen maar van horen zeggen kent, maar waarvan hij er nooit een heeft gezien, zodat de mensen nu twijfelen; maar als ze je zoon zullen zien, zullen hun twijfels ver­dwijnen.

[15] Wees echter op je hoede voor de rabbi en de Farizeeën; want om het geloof in hun beweringen en hun triomfbij het volk in stand te houden zul­len ze, als ze je zoon nog steeds gezond in leven zien, hem naar het leven staan en proberen hem op een of andere manier te vergiftigen! Nodig ze daarom niet uit en laat je door hen ook nooit uitnodigen, en neem ook geen andere dingen van hen aan, dan zullen ze jullie niets kunnen doen! Neem dat in acht, dan zal Ik jullie tegen alle andere gevaren beschermen! Ga nu met je zoon naar buiten, zodat zij daardoor het meeste eenvoudige en beste ant­woord op hun vele vragen krijgen!'

[16] Hierop ging de weduwe met haar zoon naar de vele vragers buiten en zei tegen hen, terwijl ze op haar zoon wees: 'Kijk, twijfelaars, deze zoon van mij leeft en is gezond en wel! Hij is dus door de grote, van Gods geest ver­vulde profeet niet schijnbaar, maar werkelijk uit de dood tot leven gewekt. Ga dat ook tegen de rabbi zeggen, die jullie zo dwaas onderricht heeft!'

[17] Hierop zei ook de zoon, die door allen als een wereldwonder werd aan­gestaard:'Ja,ja, ik leef en ben heel opgewekt, gezond en wel, en ik zal ook ver­der leven, zoals Degene die mij uit de dood tot leven heeft gewekt, mij beloofd heeft; en als ik voortaan Zijn wil zal doen en volledig zal uitvoeren, zal ik ook blijven leven en de dood nooit meer zien, voelen of smaken. Ga dat ook maar tegen de rabbi zeggen, opdat hij misschien ook gaat geloven en zalig wordt!'

[18] Toen de vragers de zoon, die ze goed kenden, zo hadden gezien en horen spreken, viel iedere twijfel bij hen weg, en sommigen begonnen ontstemd te raken op de rabbi, omdat hij hen over deze kwestie helemaal verkeerd had ingelicht.

[19] Toen de weduwe en haar zoon weer de kamer binnenkwamen, bedank­ten zij Mij voor de goede raad en waren heel blij dat ze zo snel en gemakke­lijk van de vele lastige vragers afgekomen waren.

 

43 De tekenen van de geestelijke aanwezigheid van de Heer

 

[1] Daarop kwam echter nog de Griek, die al eerder de woordvoerder geweest was, naar Mij toe en zei: 'Heer, Heer, God en Meester van eeuwig­heid in Uw geest! U verlaat ons nu wel in Uw zichtbare persoonlijkheid, maar wij vragen U of U met Uw geest van de hoogste God bij ons wilt blij­ven, en of U ons af en toe een teken wilt geven waardoor wij er zeker van kunnen zijn dat U aan ons denkt en zo in de geest bij ons bent.'

[2] Ik zei: 'Ja, en dat zal ook zo zijn tot aan het einde der tijden van deze zichtbare wereld! Maar jullie zullen altijd niet slechts één teken, maar ver­scheidene tekenen hebben, waaraan jullie kunnen zien dat Ik in de geest bij jullie, temidden van jullie en in jullie aanwezig ben! Die zekere en nooit bedriegende tekenen zullen altijd en eeuwige de volgende zijn:

[3] Het eerste is, dat jullie Mij meer liefhebben dan wat ook ter wereld! Want als iemand iets ter wereld meer liefheeft dan Mij, is hij Mij niet waard; maar wie Mij werkelijk boven alles liefheeft, is door die echte liefde in Mij, en Ik ben in hem.

[4] Het tweede teken van Mijn tegenwoordigheid bij jullie moge zijn, dat jul­lie uit liefde voor Mij je naasten en medemensen,jong en oud, even liefhebt als jezelf; want hoe kan iemand die zijn naaste die hij ziet niet liefheeft, God in Mij liefhebben, die hij niet ziet? Ook al zien en horen jullie Mij nu, toch zullen jullie Mij van nu af aan in deze wereld niet meer zien! En als jullie Mij niet meer zien, zal jullie liefde dan blijven zoals ze nu is, terwijl jullie Mij zien? Ja, bij jullie zal die liefde wel blijven; maar zorg ervoor dat ze ook bij jullie nakomelingen op die manier zal blijven! Want als iemand Mij in zijn hart waarachtig boven alles lief zal hebben door volgens Mijn aan hem geo­penbaarde wil te leven en te handelen, zal Ikzelf persoonlijk in de geest tot hem komen en zal Ik me als volkomen tegenwoordig aan hem openbaren.

[5] Een derde teken van Mijn aanwezigheid bij, in en temidden van jullie zal ook zijn, dat jullie altijd alles gegeven wordt waar jullie de Vader in Mij in Mijn naam en in alle ernst om zullen vragen. Maar het spreekt vanzelf dat jul­lie Mij niet om domme en onbelangrijke dingen van deze wereld moeten vragen; want als jullie dat zouden doen, zouden jullie immers duidelijk tonen dat jullie dergelijke dingen meer liefhebben dan Mij, en dat zou dan echt geen teken zijn van Mijn aanwezigheid bij, in en temidden van jullie.

[6] Het vierde teken van Mijn machtige aanwezigheid bij, in en temidden van jullie zal zijn, dat het met lichamelijk zieke mensen beter zal gaan als jullie hun uit ware naastenliefde in Mijn naam de handen opleggen, indien het hun ziel tot heil strekt als ze beter worden.

[7] Maar het spreekt vanzelf dat jullie daarbij altijd in je hart zeggen: Heer, niet mijn wil, maar alleen Uw wil geschiede! Want jullie kunnen niet weten of en wanneer het een ziel tot heil strekt als haar lichaam beter wordt, en een eeuwig leven op deze aarde is geen mens beschoren! Daarom kan het opleg­gen van de handen ook niet altijd en ieder mens van zijn lichamelijke kwalen bevrijden. Maar toch zullen jullie geen zonde begaan als jullie iedere zieke de jullie aangegeven liefdedienst bewijzen; Ik zal de Helper wel zijn, als het nut­tig is voor het zielenheil van de mens -en dat kan Ik alleen weten.

[8] Als jullie van verre hebben gehoord dat de een of andere vriend van jullie ziek te bed ligt, bid dan voor hem en leg hem in de geest de handen op; dan zal het ook beter met hem gaan!

[9] Het gebed, dat jullie alleen in je hart moeten uitspreken, moet daarbij bestaan uit de volgende paar woorden: 'Moge Jezus, de Heer, je helpen! Hij sterke je, Hij geneze je door Zijn genade, liefde en erbarming!' Als jullie dat vol vertrouwen en geloof in Mij over een zieke vriend - of vriendin - uit­spreken, hoever die ook van jullie verwijderd is, en daarbij in de geest je han­den boven hem houden, zal het van stond af aan beter met hem gaan, als dat nuttig is voor zijn zielenheil.

[10] Nog een vijfde teken van Mijn tegenwoordigheid bij, in en temidden van jullie zal zijn dat jullie, als jullie altijd Mijn wil doen, in jezelf de weder­geboorte van de geest zullen bereiken. Dat zal een echte levensdoop zijn, omdat jullie daarbij van Mijn geest vervuld en daardoor in alle wijsheid bin­nengeleid zullen worden.

[11] Laat ieder van jullie vooral naar dit vijfde teken streven! Want degene aan  wie dit teken gegeven zal worden, zal reeds in deze wereld het eeuwige leven hebben en kunnen doen en tot stand kunnen brengen wat Ik nu doe en tot stand breng; wat dan zal hij één met Mij zijn.

[12] Nu heb Ik jullie de tekenen van Mijn tegenwoordigheid getoond; han­del daarnaar, dan zullen jullie zeer binnenkort Mijn geest bij, in en temidden van jullie waarachtig gewaarworden!'

 

44 De juiste verering van de Heer

 

[1] Hierop vroeg de Griek aan Mij:'O Heer en Meester! Aangezien wij alle­maal nu het eeuwig onschatbare geluk hebben gehad om Uzelf in Uw god­delijke persoonlijkheid te leren kennen en uit Uw mond de woorden des levens hebben gehoord, ben ik althans wat ons Grieken betreft van mening dat wij een huis voor U moeten bouwen, waar wij eenmaal per week bij elkaar komen om daar Uw leer te bespreken en Mozes en de profeten te lezen; want op andere dagen is ieder van ons toch meer of minder met werk bezig, nu eens hier en dan weer daar, en dan is het niet goed mogelijk om met elkaar over Uw leer en daden te spreken en elkaar tot actiefbezig zijn volgens Uw wil aan te sporen. O Heer en Meester, zeg ons toch of dat U welgevallig zou zijn!'

[2] Ik zei: 'Waarom zou je een apart huis bouwen, terwijl jullie toch jullie huizen al hebben waar je in woont, waar jullie ook in Mijn naam bij elkaar kunnen komen om over Mijn leer te spreken en de ervaringen die je hebt opgedaan, die zeker voor iedereen uit het leven volgens Gods wil zullen voortvloeien?! Evenmin is het nodig om daar een bepaalde feestdag voor in te voeren die jullie, zoals bijvoorbeeld de Farizeeën de sabbat, de 'dag des Heren' zouden noemen; iedere dag is immers een dag des Heren, en men kan dus ook op iedere dag evenveel goeds doen. Want God kijkt niet naar een dag en nog minder naar een huis dat ter ere en aanbidding van Hem is gebouwd, maar God kijkt alleen maar naar het hart en de wil van de mens. Als het hart zuiver en de wil goed is en deze de hele mens tot daden brengen, dan is dat al de ware, echte woning van Gods geest in de mens, en zijn altijd goede en actieve wil volgens de bekende wil van God is de ware en dus ook altijd echte dag des Heren!

[3] Kijk, dat is de waarheid, en daar moeten jullie ook onafgebroken bij blij­ven! Al het andere is ijdel en heeft geen waarde voor God.

[4] In later tijden zullen de mensen wel bepaalde huizen voor Mij bouwen en daar, net als de Farizeeën in de tempel te Jeruzalem en de heidense priesters in hun afgodstempels, een bepaalde godsdienst verrichten op een bepaalde dag van de week, waar ze dan ook nog andere grote hoogtijdagen in het jaar aan toe zullen toevoegen. Maar als dat in strijd met Mijn advies en Mijn wil algemeen gangbaar zal worden onder de mensen, zullen de hiervoor bespro­ken tekenen van Mijn levende tegenwoordigheid bij, in en temidden van de mensen geheel en al verdwijnen! Want in tempels, die onder het predikaat 'Tot groter eer van God!' door mensenhanden gebouwd zijn, zal Ik evenmin wonen als nu in de tempel in Jeruzalem!

[5] Maar als jullie in een gemeente uit liefde voor Mij een huis willen bou­wen, laat dat dan een school voor jullie kinderen zijn, en geef hun er leraren volgens Mijn leer bij! Ook kunnen jullie een huis bouwen voor armen, zie­ken en gebrekkigen! Voorzie zo'n huis van alles wat nodig is om de mensen die daar wonen te kunnen verzorgen, dan zullen jullie je daarmee altijd kun­nen verheugen in Mijn welgevallen! Al het andere en wat daar bovenuit gaat is uit den boze en heeft, zoals reeds gezegd, voor God geen waarde.

[6] In een goed ingericht schoolgebouw kunnen jullie dan ook jullie verga­deringen en besprekingen in Mijn naam houden, en is het niet nodig dat jul­lie voor dat doel nog een derde huis bouwen.

[7] Hoe God echter in de geest en in waarheid zonder onderbreking aanbe­den moet worden, heb Ik jullie allemaal duidelijk en in goed begrijpelijke woorden gezegd, en daarom heb Ik daar verder niets meer aan toe te voegen. Ik heb jullie de weg getoond waarlangs jullie gaandeweg tot alle waarheid en wijsheid kunnen komen, en dat was in eerste instantie noodzakelijk voor jul­lie. Maar handel en leef nu op die manier, en zoek het Godsrijk vooral in jezelf; al het andere zal jullie erbij gegeven worden!'

[8] Nadat Ik dit had gezegd, bogen alle aanwezigen en dankten Mij van gan­ser harte ook voor deze les. Ook de weduwe kwam met haar zoon nog een keer voor Mij staan en beiden bedankten Mij voor de aan hun bewezen lief­de; daarop gaf Ik allen de zegen, en gingen we snel op weg.

[9] Toen we door het stadje trokken werden wij door velen gezien, die giste­ren getuige waren geweest van wat Ik aan de zoon van de weduwe had gedaan, en zij liepen op ons toe en riepen luid: 'Heil u, grote profeet van de Heer! Door u heeft God Zijn volk in zijn grote verlatenheid nu opnieuw bezocht. Dank en eer aan Hem, de God van Abraham, Isaak en Jacob, nu en in alle eeuwigheid! O grote profeet, die zozeer vervuld bent van Gods geest, zou u niet willen toestaan dat enkelen van ons met u meereizen om uw leer te horen en die dan aan ons te verkondigen? Want gisteren hebben we uit uw weinige woorden opgemaakt dat u vol goddelijke wijsheid bent -en daar zouden wij meer van willen horen!'

[10] Ik zei: 'Dat hebben jullie nu niet nodig! Als jullie echter volgens Mijn leer willen leven en handelen, hou dan Gods geboden, die Mozes heeft gege­ven, dan zullen jullie op die manier ook geheel en al volgens Mijn leer leven; want Ik ben niet in deze wereld gekomen om Mozes en de profeten op te heffen, maar om alles wat er in hun boeken geschreven staat, te bevestigen en te vervullen.

[11] Als jullie meer te weten willen komen over Mijzelf, ga dan naar de weduwe, waar de Grieken zich nu ook nog bevinden! Zij zullen jullie wel vertellen wat ze uit Mijn mond hebben gehoord.'

[12] Na deze woorden van Mij verlieten de opdringerige mensen ons en gin­gen naar de weduwe.

 

De Heer trekt door Samaria

 

45 De karavaan van de rovers

 

[1] Ik reisde met de leerlingen snel verder over de weg, die ook naar Jeruzalem leidt. Ik ging echter nog niet direct naar Jeruzalem, maar maakte een grote omweg, en wel door Samaria en een deel van Galilea; in die pro­vincies kenden de mensen Mij al voor een groot deel en brachten hier en daar hun zieken bij Mij, en die genas Ik ook.

[2] De weg waar we over moesten reizen was tamelijk verlaten en werd der­halve weinig gebruikt, en zo konden wij ons, zonder veel gezien te worden, vaak met de snelheid van de wind voortbewegen, zoals we dat op verre reizen ook steeds hadden gedaan.

[3] Toen wij ons tegen de middag al in Samaria bevonden, ontmoetten we een kleine karavaan, die via Jericho naar Egypte reisde.

[4] De voorste gids van de karavaan hield vóór ons stil en vroeg ons in het Grieks of men via deze weg wel goed naar Jericho en vandaar verder naar Egypte kon komen.

[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Waarom ben je eigenlijk gids geworden, als je zelf de weg niet weet?'

[6] De gids zei: 'Wij wonen ver achter Damascus en maken deze verre reis voor het eerst in ons leven; daarom zijn we dan ook dikwijls gedwongen om hier en daar naar de goede en kortste weg te informeren, en dat is hier vaak moeilijk omdat maar zelden iemand onze taal beheerst.'

[7] Ik zei: 'Luister, als een reiziger werkelijk de weg niet weet waarlangs hij moet reizen, doet hij er goed aan als hij bij iemand informeert naar de goede en kortst mogelijke weg die naar een vreemd land leidt; maar het is niet net­jes van je datje ons hier onderweg staande houdt, onder het voorwendsel dat je de weg niet kent, terwijl je die al wel een keer of twintig hebt afgelegd! De reden waarom je ons hier ophoudt is een heel andere en echt geen prijzens­waardige! Jij denkt dat wij verborgen schatten bij ons hebben, waar jullie je op je rooftocht meester van willen maken, en daarom heb je ons staande gehouden. Maar dergelijke dingen als jij denkt hebben wij niet bij ons; ande­re schatten voor ziel en geest hebben wij echter in grote overvloed bij ons, en die geven wij ook voor niets aan iedereen die ze in volle ernst voor de red­ding van zijn ziel wil bezitten!'

[8] Op deze woorden schrok de gids en vroeg Mij op nog brutalere toon: 'Hoe weet je dat over ons, en wie heeft ons aan jou verraden?'

[9] Ik zei, eveneens met krachtige stem: 'Ik ken jou en je zeventig makkers al vanaf je geboorte! Jouw echte naam is Olgon, die je echter nooit gebruikt, maar in plaats daarvan gebruik je in iedere plaats een verzonnen naam; en dat doet ook ieder van jouw handlangers, om te zorgen dat men in een plaats, die jullie beroofd hebben, moeilijk inlichtingen over jullie kan inwinnen om jul­lie op te sporen en voor het gerecht te brengen.

[10] Ook willen jullie nu niet naar Egypte reizen; maar jullie weten dat er in Jericho een grote markt wordt gehouden, waar jullie iets hopen buit te maken. En jullie weten ook dat er vandaag over vier weken in Jeruzalem het feest van de tempelwijding wordt gevierd; op dat feest komen altijd vele vreemdelingen met allerlei schatten en waren, waarvan jullie er heel veel kun­nen gebruiken. Maar Ik zeg jullie: deze keer zullen jullie een slechte vangst doen!'

[11] De gids, nu helemaal woedend, zei: ' Als jullie nog heelhuids hier van­daan willen komen, zwijg dan overal over ons, als jullie ons dan al kennen, en trek nu heel snel hier vandaan; want ik ken jullie ook en zweer jullie bij alle goden onze vreselijkste wraak, als ik ook maar enigszins merk dat jullie ons hebben verraden! Wij leven weliswaar van roof, maar daarom zijn we nog geen moordenaars; want als we dat waren, zou het jullie nu slecht vergaan!'

[12] Ik zei: 'Als je Mij zou kennen, zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, wees mij, grote zondaar, genadig en barmhartig, en vergeef mij mijn zonden; want ik wil mijn leven beteren en boete doen, en ik wil proberen om al het onrecht dat ik iemand heb aangedaan zoveel mogelijk weer goed te maken!' Maar omdat je Mij niet kent, ben je vastbesloten in je zonden te volharden en heb je Mij wraak gezworen bij alle goden, terwijl je toch een jood bent en de wetten van Mozes kent. Als je echt een Griek was, zou Ik niet hebben toege­laten dat je Mij staande hield, maar omdat je ook een zoon van Jacob bent heb Ik dat toegelaten, opdat jij de gelegenheid zou krijgen om de waarheid te vernemen en daarmee een betere vangst voor je leven te doen dan die, waar jullie op uitgegaan zijn.'

[13] Daarop zei Olgon op een meer gematigde toon: 'Zeg mij wie je bent, zodat ik anders met je kan praten! ,

[14] Ik zei: 'Ik ben iemand aan wie alle macht is gegeven in de hemel en op aarde, en alle dingen zijn onderworpen aan het gezag van Mijn wil; want Mijn wil is Gods wil en Mijn kracht is Gods kracht, die eeuwig regeert en heerst over alle krachten. N u weet j e wie Degene is die met je praat!’

[15] Olgon zei: 'O, o, -hoe kom je daarbij?! Als jou alle macht gegeven is in de hemel en op aarde, zou je meer zijn dan Mozes en alle andere aartsvaders en profeten; want zij hebben maar een klein beetje macht bezeten op .deze aarde, zoals we in de Schrift hebben gelezen. En jij zou zelfs alle macht m de hemel en op aarde bezitten? O, zoiets heb ik nog nooit uit de mond van een mens gehoord - tenzij hij waanzinnig was. Maar dat lijkt bij jou toch met niet geval te zijn, omdat je er ten eerste niet zo uitziet en er. ten tweede niets waanzinnigs in je woorden te ontdekken valt. Als Je echt die volmaakte god­delijke macht bezit, geef ons daar dan een bewijs van, dan zullen wij Je woor­den geloven en doen wat jij wilt!'

[16] Ik zei: 'Als jullie kunnen zwijgen tegenover de joden in Jeruzalem en met name tegenover de Farizeeën in de tempel en ook op andere plaatsen waar jullie komen en Farizeeën ontmoeten; want voor die ontaarde soort mensen moet het licht van de hemel niet schijnen!'

 

46 De bekentenis van de rovers

 

[1] Olgon en ook enkele van zijn metgezellen zeiden: 'ja, wij zullen zwij­gen! Want ook wij zijn onverzoenlijke vijanden van de onverzadigbare Farizeeën! Vroeger waren wij allemaal eerlijke joden en stonden in dienst van de Farizeeën. Omdat wij sterke en moedige mensen waren en ook de Schrift begrepen, verklaarden zij ons de wetten van de naastenliefde als volgt: Er stond wel geschreven dat men niet moet stelen en roven en ook niet belust moet zijn op het bezit van zijn naaste -maar dat had alleen betrekking op de joden onder elkaar. Wie echter slim, moedig en sterk was, kon de schatten van de heidenen stelen en ook met geweld wegnemen, zoveel hij maar wil en kan, en dan zou hij in Gods ogen geen zonde bedrijven; integendeel, God zou alleen maar een heel groot welbehagen hebben in zo'n moedige en slim­me jood, die van Gods vijanden schatten steelt en rooft en een deel daarvan aan de tempel offert. Maar men moest de beroofde heidenen niet zonder noodzaak doden, opdat ze zich niet met hun tirannieke wet op de joden zou­den storten, die toch al buiten alle proporties door hen verdrukt werden, en hen helemaal tot stervens toe zouden onderdrukken.

[2] En kijk, omdat wij de stem van de Farizeeën als de stem van God beschouwden, werden wij dan ook dieven en rovers, zonder daar een gewe­tenszaak van te maken; want wij bestalen en beroofden de heidenen - zoals wij aanvankelijk geloofden - immers in opdracht van jehova, zoals ook de grote koning David in opdracht van God de Filistijnen en andere slechte hei­dense volkeren van de bodem der aarde moest uitroeien, en God hem dat zeker als een verdienste aanrekende omdat Hij hem de man naar Zijn hart noemde!

[3] Zo dachten wij dus lange tijd dat wij mannen naar Jehova's hart waren; maar toen wij mettertijd zelf ontdekten hoe de tempeldienaren zichzelf aan de goederen van de joden begonnen te vergrijpen en het vermogen van arme weduwen en wezen naar zich toe trokken, echtbreuk pleegden, jongens en meisjes onteerden en nog vele andere gruweldaden pleegden, lieten wij ons hele geloof in een God en in Mozes varen en gingen wij voor onszelf aan het werk -en toen waren ook de rijke joden niet veilig voor ons! Daarom heb­ben we ook kleren van Grieken en Romeinen aangetrokken, om als zodanig eerder rijke Farizeeën en andere rijke joden dan Grieken en Romeinen van hun schatten te kunnen bevrijden.Van de armen hebben wij echter nooit iets weggenomen, maar hun wel vaak wat geschonken, met name als wij zo'n echt rijke buit te pakken hadden gekregen.

[4] Daar jij met je wonderbaarlijke alwetendheid precies wist wie wij zijn, en ook mijn echte naam je niet onbekend was, zul je vast ook weten dat het inderdaad zo met ons gesteld was als wij je nu naar waarheid en openlijk heb­ben verteld; en als zeer wijze profeet zul je ook de reden begrijpen waarom wij in deze tijd en al verscheidene jaren ware aartsvijanden van de Farizeeën en alle rijke orthodoxe Joden zijn geworden. En als jij ons nu een teken van jouw almacht over alles in de hemel en op aarde wilt geven om ons geloof in God en in jou, Zijn buitengewone gezant en uitverkorene, weer tot leven te wekken, kun je er zeker van zijn dat wij je nooit aan de Farizeeën zullen ver­raden. Geef ons daarom een paar bewijzen van je godgelijke almacht in de hemel en op aarde!'

[5] Ik zei: 'Goed dan, omdat je nu de waarheid hebt gesproken en tegenover Mij eerlijk hebt verteld hoe het jullie is vergaan, valt al jullie schuld op de Farizeeën terug, en daarom zal er des te meer verdoemenis over hen komen ­maar jullie vergeef Ik de zonden die jullie tot nu toe begaan hebben, als jullie voortaan je huidige bezigheden volledig opgeven en als eerlijke Joden ook eerlijk jullie kost verdienen; en dat kunnen jullie gemakkelijk doen, aangezien jullie je tot nu toe al meer dan genoeg aardse middelen hebben toegeëigend, waarmee jullie echter ook de armen – of het nu Joden of heidenen zijn, dat is nu om het even -rijkelijk moeten bedenken. Als jullie Mij ook dat eerlijk en oprecht beloven, dan wil Ik jullie ook onmiddellijk de bewijzen geven van wat Ik tegen jullie over Mezelf heb gezegd.'

[6] Allen zeiden, terwijl ze zich op de borst sloegen: 'Heer, dat willen en zul­len wij doen, zo waar wij ons met onze eigen handen op de borst slaan en zo waar wij, door u opnieuw daartoe aangespoord, in de God van Abraham, Isaäk en Jacob geloven en al Zijn geboden precies willen houden, ook in al onze kinderen en kindskinderen tot aan het einde der wereld, als God ons wil helpen!’

 

47 De verandering van de woestijn

 

[1] Ik zei: 'Welnu dan! Let op en schrik niet; want er zal jullie geen haar gekrenkt worden! Kijk, het is hier een woeste streek van enkele duizenden morgen land; niets dan kaal, woest gesteente, slechts hier en daar begroeid met een half verdroogde doornstruik en een paar distels. Deze woestijn is ook vanwege haar onvruchtbaarheid en overige woestenij voor niets anders geschikt dan hoogstens als een miserabele, moeilijke en moeizaam begaanba­re weg voor vrachtvervoer.

[2] Als Ik in deze omgeving een verandering aanbreng en haar dan aan jullie en je nakomelingen in eigendom geef, wordt daarbij niemand in zijn landbe­zit benadeeld. Jullie hebben je toch al grotendeels in deze woestijn en in de vele ravijnen en holen ervan opgehouden, zodat ze jullie eigenlijke woonge­bied is geworden, wat de aan de rand van deze woestijn wonende Samaritanen en voor een deel ook Galileeërs en Joden maar al te goed bekend is, en zo zullen jullie deze streek ook in een bloeiende en vruchtbare toestand ongehinderd jullie eigendom kunnen noemen.

[3] Maar voordat Ik in jullie bijzijn en ten behoeve van jullie deze woestijn zal zegenen, moet Ik jullie laten zien dat Ik ook Heer ben van alle machten en krachten in de hemelen, en open daarom nu jullie ogen, oren en harten! ­Openbaar je, jullie voor vleselijke ogen verborgen machten en krachten van Mijn hemelen!'

[4] Toen Ik dit gezegd had, werd bij allen het innerlijk gezicht geopend, en zij zagen talloze scharen engelen en hoorden een verheven lofzang, waarvan hun zielen de betekenis echter niet konden vatten; en velen van de meest lichte engelen daalden naar Mij af en aanbaden Mijn naam.

[5] Toen de voormalige rovers dat zagen, werden ze door grote vrees overval­len.

[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zijn jullie bang voor deze engelen van Mij, die Mij in alle zaligheid voor eeuwig onderdanig zijn en blijven? Ik ben immers toch de enige Heer over alles in de hemel en op aarde, en jullie zijn lange tijd niet bang voor Mij geweest, hoewel Ik het jullie heb gezegd!'

[7] Hierop stegen alle rovers van hun lastdieren, wierpen zich op hun knieën en smeekten Mij om barmhartigheid.

[8] Het verschijnsel duurde ongeveer een kwartier, en in die tijd beval Ik de om Mij heen knielende engelen terstond de machtigste bliksem, wind en regenstorm boven deze streek te gebieden, opdat Ik deze woestijn daarna tot vruchtbaar land zou zegenen!

[9] Daarop begon dit verschijnselovereenkomstig Mijn wil te verdwijnen; maar in plaats daarvan begon de aardse hemel zich met zware dichte wolken te vullen. Het duurde geen half uur, of er begonnen vanuit het zuiden zulke heftige orkaanwinden te woeden, dat de rovers en zelfs Mijn leerlingen Mij begonnen te vragen om hen niet te gronde te laten gaan.

[10] Maar Ik zei tegen hen: 'Jullie hebben zulke dingen toch al dikwijls aan Mijn zijde meegemaakt, en nooit is jullie daarbij een haar gekrenkt! Welke macht zou jullie kunnen schaden, als Ik bij jullie ben, kleingelovigen?'

[11] Daarmee stelden de leerlingen zich weer tevreden. Een paar passen ver­derop was echter een ruime grot. Toen de storm steeds heviger werd, de ene bliksem duizendmaal duizendvoudig op de andere volgde en de regen in stro­men uit de wolken begon te storten, grepen de rovers hun lastdieren en vluchtten daarmee de grot in, terwijl Ik met Mijn leerlingen op die open plek bleef, zonder door ook maar één regendruppel geraakt te worden.

[12] De storm duurde maar een half uur, en toch hadden de machtige blik­sems het woeste gesteente van de hele woestijn meer dan een manslengte diep tot een dikke laag grijze leem vergruisd en gekneed, en de kriskras gut­sende waterstromen hadden daarmee de vele holten en kloven opgevuld en ze zodoende geschikt gemaakt voor akkers en tuinen. Mijn wil had onzicht­baar de vele andere gaten en holen in de aarde opgevuld, en zo werd de gehe­le tamelijk grote woestijn binnen het korte tijdsbestek van nauwelijks een uur veranderd in weelderig land voor akkers en wijngaarden. De storm was voor­bij, de hemel klaarde op en de zon scheen met haar warme stralen nu op een nieuw stuk aardbodem.

 

48 De Heer zegent de woestijn

 

[1] Nu kwamen ook onze rovers heel bedeesd tevoorschijn uit de grot, die Ik niet had laten volstromen en opvullen, en Ik riep Olgon bij Me.

[2] Toen hij met nog twee van zijn belangrijkste metgezellen kwam, zei Ik tegen hem: 'Welnu, Olgon, geloof je dat Ik Degene ben zoals Ik Mij met Mijn woorden aan je heb voorgesteld?'

[3] Olgon en zijn beide metgezellen zeiden: 'Ja, o Heer, Heer! Dat gelo­ven wij nu zonder ook maar het minste spoor van twijfel! U bent geen uit­verkorene van Jehova, maar U bent werkelijk, en op wonderbaarlijke wijze Hem -Zelf, en wel in eigen persoon! 0 wees ons, arme en altijd zwakke zon­daars in Uw ogen, genadig en barmhartig!'

[4] Ik zei: 'Jullie zonden, waar de Farizeeën de schuld van zijn, heb Ik jullie al vergeven; als jullie echter volgens jullie geweten in strijd met de wet van Mozes nog een misdaad tegenover iemand hebben begaan, maak dat dan goed aan hem -en als hij het jullie zal vergeven, is het jullie ook in alle heme­len volkomen vergeven.

[5] Als jullie echter een hard mens treffen, die het jullie niet wil vergeven, wordt dan niet bang, want in dat geval zal jullie goede wil door Mij in plaats van het werk geaccepteerd worden, en die onverzoenlijke mens zal zijn hard­heid als schuld op zijn afrekening vermeld zien! -Want alleen Ik ben de meest wijze en meest rechtvaardige rechter, die als enige over iedereen zijn meest juiste oordeel krachtig uitspreek.

[6] Maar nu hebben jullie van Mij een echt stuk land ten geschenke gekre­gen, op zo'n manier dat niet eens een engel van de hemelen, laat staan een mens het jullie zou kunnen betwisten; maar zoals jullie zien ziet het er nu nog verlatener en onherbergzamer uit dan eerst, hoewel het nu door een buiten­gewone ingrijpende verandering uitermate vruchtbaar is geworden. Nu is het de vraag hoe jullie het gaan bebouwen.'

[7] Olgon zei: ' O Heer, Heer! Dat zou naar mijn idee nu zeker heel gemak­kelijk en goed gaan! Kijk, o Heer, Heer, toen U de aarde schiep door de almachtige goddelijke wil van Uw geest, had U toch ook het zaad voor de talloze planten niet op de een of andere manier al in voorraad, behalve alleen in Uw almachtige wil! Maar U bent in eeuwigheid Dezelfde als die U was bij het begin van de wonderbare schepping van de gehele grote aarde. Bezaait U nu deze streek met de almacht van Uw goddelijke wil, dan zal het gebied op die manier beslist het beste bebouwd zijn! O Heer, Heer, doe hier hetzelfde, dan zal de hele voorheen woeste streek in zeer korte tijd in een waar Eden veranderd worden!’

[8] Ik zei: 'Geloven jullie dan wel echt zonder twijfel, dat Ik in staat ben om ook dat te doen?'

[9] Olgon zei: 'O Heer, Heer! U alleen is niets onmogelijk! Wat U zegt is eeuwige waarheid, en die geloven wij zonder enige twijfel; en wat U wilt, gebeurt, en wij willen en zullen Uw wil ook doen zoals U die door Mozes en de profeten aan de mensen hebt geopenbaard. En wij hebben nu immers ook uit Uw mond gehoord wat Uw wil is en wij zullen er trouw naar handelen; maar bezaait U, o Heer, Heer, deze nu nog woeste streek!'

[10] Ik zei: 'Dan zij het zoals jullie geloven! - Jullie hart, geest en wil waren net zo woest en verlaten als deze streek, en jullie volkomen gebrek aan geloof bracht de hardheid van jullie hart teweeg, dat volkomen leek op de steenach­tige bodem van deze woestijn. Maar Ik heb in jullie hart een machtige storm opgeroepen en heb het zachter gemaakt door de geopende hemel in jullie zelf, door de waarheidsbliksem van Mijn woorden, door de stormachtig macht van Mijn aan jullie getoonde wil en tenslotte door de geweldige stort­regen van Mijn liefde en erbarming; en Ik heb jullie ook weer bezaaid met velerlei waarheid uit Gods mond, die jullie de meest waarachtige vruchten des levens zal opleveren, als jullie daarnaar zullen leven en handelen. Zoals Ik nu in zeer korte tijd allerlei voedsel voor het eeuwige leven van de ziel in jul­lie heb gezaaid, zo is nu ook deze woestijn bezaaid met allerlei voedsel om jullie lichaam te voeden.

[11] Jullie zijn met zeventig mensen, en als jullie in verschillende richtingen door deze streek reizen, zullen jullie even zovele woningen aantreffen, die van alles voorzien zijn; en uit de naam die op het huis is geschreven zal blijken wie het ene of het andere huis in bezit moet nemen. Binnenkort zal dit gebied voor jullie ogen groen worden en opbloeien. - Nu kunnen jullie gaan kijken wat Ik voor jullie heb gedaan!

[12] Verbreid Mijn woord ook onder de heidenen, die vaak naar jullie toe zul­len komen; maar zwijg voorlopig over het wonder en spreek er ook nader­hand niet met veel woorden over; het is voldoende als jullie zeggen dat bij God alles mogelijk is.'

[13] Toen Ik dit had gezegd reisde Ik met Mijn leerlingen weer heel snel ver­der, en voor de bekeerde rovers zich omdraaiden, waren wij al ver bij hen vandaan.

 

49 Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie

 

[1] Weliswaar hadden de zeventig bekeerde rovers bij monde van Olgon beweerd dat ze ver voorbij Damascus woonden; maar dat was ook niet waar, aangezien ze met hun vrouwen en kinderen alleen in bepaalde moeilijk toe­gankelijke holen en grotten in deze streek woonden. Ze maakten hun roof­tochten echter wel vaak in de omgeving van Damascus, en keerden dan met de buit steeds weer terug naar deze streek, die hun de veiligste bescherming bood tegen alle achtervolgingen.

[2] Toen wij binnen enkele ogenblikken helemaal uit hun blikveld verdwenen waren, waar ze zich opnieuw hevig over verbaasden, gingen ze op weg en reisden terug langs de woestijn, tot de plaats waar hun vrouwen en kinderen met hun bezittingen in een grote, moeilijk toegankelijke grot woonden, die van de storm verschoond was gebleven en ook niet vol modder was geraakt. Toen de zeventig mannen zo snel in de grot terugkwamen, waren hun vrou­wen en kinderen, die nog beefden van vrees en angst vanwege de plotseling ontstane, ongehoord hevige storm, verbaasd dat ze zo snel en zonder buit teruggekeerd waren.

[3] De mannen vertelden in het kort alles wat hun aan ongelofelijk wonder­baarlijke dingen overkomen was en dat ze nu - en dat hadden de vrouwen al lang gewenst - voor de rest van hun leven het roven hadden opgegeven; in plaats daarvan hadden zij van een met Gods geest vervulde man een eindeloos veel betere levensbuit voor het eeuwige leven van hun ziel gekregen, die meer waard was dan alle schatten op aarde.

[4] Ze vertelden ook aan de steeds nieuwsgieriger wordende vrouwen en kinderen hoe die man, die even machtig was als God, door Zijn woord en Zijn wil de oude, onherbergzame woestijn door middel van die verschrikke­lijke storm in een waar en vruchtbaar Eden had omgevormd en het hun als hun onbetwistbaar eigendom had gegeven, en dat op verschillende plekken in dit voorheen zo woeste landschap ook al complete en van alles voorziene woningen klaar stonden, die beslist ook alleen maar door de puur goddelijke macht van de genoemde man geschapen waren.

[5] Toen de vrouwen dat van hun mannen hoorden, wilden zij onmiddellijk en zonder veel uitstel de wonderbaarlijke huizen gaan zoeken. De mannen dachten echter dat dat niet eerder dan over drie dagen mogelijk zou zijn, omdat de spleten, holten en kloven nog vol modder zouden zitten, waarin men gemakkelijk helemaal zou kunnen wegzakken en de dood vinden.

[6] Toen de vrouwen dat hoorden, gaven ze toe; maar na drie dagen gingen ze de woningen zoeken, en iedereen vond het voor hem bestemde huis en trok er ook direct in.

[7] De woningen waren zodanig geplaatst, dat ze vanaf geen enkel punt van de weg door voorbijtrekkende reizigers gezien konden worden; en dat was heel goed voor de bewoners, omdat op die manier reizigers niet voortijdig hun deur zouden kunnen platlopen en hen lastig vallen met duizend vragen over hoe en wanneer de bewoners de huizen hadden gebouwd en hoe ze die oude woestijn vruchtbaar hadden gemaakt.

[8] Want al na een paar weken werd Mijn zegen overal in de woestijn merk­baar, en vele Samaritanen en Grieken, die door deze voormalige woestijn reisden, deden hier en daar ijverig navraag wie die woestijn zo in cultuur had gebracht, en niemand kon hun uitsluitsel geven. Degenen die het wel wisten, lieten zich echter niet veel onder de andere mensen zien - en de eerste tijd al helemaal niet. Pas toen er enkele vruchten begonnen te rijpen kwamen er Samaritanen en ze vergaderden erover aan wie het land toebedeeld zou moe­ten worden, als het niet al een eigenaar had die zich daar gevestigd had.

[9] Toen kwam Olgon met verscheidene van zijn metgezellen erbij en zei tegen degenen die daar vergaderden: 'Vrienden, deze hele grote woestijn is nooit iemands eigendom geweest, zoals ook de grote zee nog nooit iemands toegemeten eigendom is geweest.Wij Joden, die door de Farizeeën vervolgd werden omdat wij hun slechte gedachten niet konden en wilden dienen, heb­ben deze woestijn in bezit genomen om er te wonen en hebben haar enkel met hulp van de Heer van hemel en aarde vruchtbaar gemaakt, en werkelijk, Jehova Zelf heeft ons de woestijn in onbetwistbaar eigendom gegeven. Daarom hoeven jullie er verder niet meer over te beraadslagen, aan wie deze vruchtbare streek nu moet toevallen; want die is al in bezit genomen door zeventig gezinnen, die ook hun woningen in deze streek hebben ingericht.'

[10] Toen degenen die daar vergaderden dat van Olgon hadden gehoord, waren ze onaangenaam verrast en vroegen aan een Romeinse rechter, die met hen door die streek reisde, hoe ze dat moesten opvatten, aangezien de woestijn toch helemaal Samaritaans grondgebied was en de Samaritanen daar over het algemeen het recht van bezit op hadden.

[11] Maar de rechter zei: 'In welk land er ook maar een sinds onheuglijke tijden volkomen woestijn bestaat, die niemand in bezit heeft, en waar zich ook nooit een landeigenaar bij een rechtbank heeft gemeld voor het bezit ervan, is zo'n woestijn vrij en wordt die door de rechtbank ook als bezit toe­gewezen aan de eerste de beste die zichzelf bezitter heeft verklaard. Omdat deze mannen, aan wie deze voormalige totale woestenij haar cultivering te danken heeft, zichzelf nu bezitters hebben verklaard, wordt hun het onaan­vechtbare bezit van rechtswege toegewezen.

[12] Omdat ze echter een woestijn in cultuur hebben gebracht, die tevoren niemands eigendom was, hebben ze ook nog het voordeel dat ze twintig volle jaren vrijgesteld zullen zijn van ieder soort belasting. Als ze evenwel na een goede oogst uit vrije wil kiezen voor een schatting ter ere van de keizer, zul­len ze zich bij alle hachelijke aangelegenheden kunnen verheugen in de bij­zondere bescherming van de kant van Rome. Ik, rechter in naam van de machtige keizer in Rome, heb gezegd en aldus bevolen!’

[13] Door deze rechtshandeling ging dan ook in vervulling, dat niemand de zeventig gezinnen het bezit van de gecultiveerde woestijn kon betwisten. Binnen enkele jaren was deze streek een van de vruchtbaarste en werd door alle reizigers erg bewonderd; en de bezitters hadden zich reeds na een jaar vrijwillig bij de rechtbank gemeld om een schatting ter ere van de keizer te betalen en werden daardoor tot Romeinse burgers verklaard en gemaakt, wat hun veel voordelen opleverde.

[14] Hoewel ze zware beproevingen moest doorstaan, bleef deze nieuw gevormde gemeente ook gedurende vele jaren het meest zuiver, evenals die van de Essenen. Weliswaar ging in latere tijden ook dit mooiste deel van Samaria te gronde door de verwoestende oorlogen en volksverhuizingen en werd het weer de oude woestijn.

[15] En laten we nu weer naar onszelf terug keren!

 

50 De Heer met de Zijnen in een herberg in Samaria

 

[1] Diezelfde dag kwamen wij in de stad Samaria en namen daar onze intrek in een meer afgelegen herberg. Toen wij de herberg binnenkwamen, kwam de waard ons direct heel vriendelijk tegemoet, want hij hoopte iets aan ons te verdienen.Aangezien de leerlingen sinds de ochtend gegeten noch gedronken hadden, waren ze al zeer hongerig en dorstig, wat Ik wel wist, hoewel ze deze keer niet heimelijk onder elkaar mopperden, zoals wel vaker bij soortgelijke gelegenheden.

[2] Daarom vroeg Ik direct Zelf aan de waard: 'Vriend, we hebben vandaag al een heel lange reis gemaakt en sinds vanmorgen vroeg niets tot ons genomen omdat er de hele weg geen herberg te vinden was, en we hebben dus honger en dorst. Wat kun je ons vlug te eten en te drinken aanbieden?'

[3] De waard zei: 'Jullie zijn met bijna veertig mensen, daarom zullen even­ zovele vissen en broden en ook evenveel bekers wijn zeker niet te veel zijn!'

[4] Ik zei: 'Laat maar twee keer zoveel vissen klaarmaken; want jouw vissen zijn van een kleine soort, en dan is twee voor ieder van ons niet teveel. Maar zorg dat ze snel en goed klaargemaakt worden! En geef ons intussen wijn, brood en zout!’

[5] Enigszins verlegen zei de waard: 'Ja, mijn beste en waarde heren, alles goed en wel, als ik alles wat jullie wensen maar in voorraad zou hebben! Dat zal met de vissen en ook met het brood wat moeilijk gaan, omdat ik daar niet zoveel van heb ingeslagen, aangezien mijn herberg vanwege de ongunstige afgelegen ligging over het algemeen maar weinig wordt bezocht, maar met wijn kan ik jullie nog wel naar behoren van dienst zijn. Kortom, wat er is, zul­len jullie ook krijgen; maar meer kan ook God Zelf niet van een mens ver­langen!'

[6] Ik zei: 'Dat heb je weliswaar heel goed gezegd; maar met de vissen is het toch beter gesteld dan je hier hebt toegegeven! Maar je bent stiekem een beetje bezorgd dat wij die tachtig vissen uiteindelijk niet kunnen betalen, en daarom doe je alsof je een kleinere voorraad hebt! Brood heb je vandaag inderdaad niet al te veel, maar vissen genoeg; wees dus niet bezorgd en laat het bestelde aantal vissen snel klaarmaken, en breng ons brood en wijn!'

[7] Hierop liep de waard snel weg, zette iedereen aan het werk en liet zijn bedienden onmiddellijk brood, wijn en licht naar de gastenkamer brengen, want het was al laat in de avond en in de kamer was het al helemaal donker geworden. Toen de gastenkamer verlicht was, kwam de waard weer naar ons toe en verzekerde ons dat wij binnen een halfuur uitstekend bediend zouden worden. Daarbij keek hij echter heel aandachtig naar ons en wist niet goed wat hij van ons moest denken, want sommigen van ons droegen Griekse, sommigen Joodse en enkele Galilese kleding net als Ik.

[8] Toen zijn nieuwsgierigheid hem teveel parten begon te spelen, wendde de waard zich allervriendelijkst tot een van de leerlingen die het dichtst bij hem stond, en wel tot Thomas, en zei (de waard): 'Vriend, sta mij toe dat ik je iets vraag!’

[9] Thomas zei: 'Daar aan het hoofd van de tafel zit de Heer; richt je vraag aan Hem! Hij zal je die het beste beantwoorden! Wij anderen zijn allemaal Zijn leerlingen en dienaren van Zijn wil.'

[10] Daarop kwam de waard naar Mij toe en zei: 'Heer, vergeef mij mijn vrijpostigheid en in zekere zin opdringerigheid! Ik zou zo graag willen weten uit welk land jullie afkomstig zijn. Naar jullie kleding te oordelen zijn jullie Judeërs, Galileeërs en ook Grieken. Wat voor beroep oefenen jullie uit? Handelslieden zijn jullie zeker niet, aangezien jullie geen handelswaar met je meevoeren, en artiesten of tovenaars lijken jullie ook niet te zijn; want daar­voor zien jullie er te oprecht uit. En hoe kon jij weten dat ik veel beter van vissen was voorzien dan van brood? Kortom, jullie hele verschijnen hier in mijn afgelegen en steeds slechts spaarzaam bezochte herberg maakt op mij een wat wonderlijke indruk. Jullie moeten het mij maar vergeven, als ik hier openhartiger dan anders gebruikelijk is met jullie spreek.'

[11] Ik zei: 'Luister, nieuwsgierige waard! Als wij ons gesterkt hebben met het brood, de wijn en de vissen, zal Ik je wel zeggen uit welk land wij komen. Maar zorg jij nu maar dat het avondmaal vlug klaargemaakt wordt en breng nog meer wijn en brood; want de eerste zeer matige hoeveelheid die je ons hebt gegeven hebben wij al op!'

[12] Toen de waard dat van Mij gehoord had, ging hij direct weg en bracht voldoende brood en wijn.

[13] Ik zei tegen hem: 'Kijk eens aan, het schijnt je nu ook met het brood beter te gaan dan eerst; en ook lijkt dit brood Mij groter en beter te zijn dan wat je ons eerst hebt geserveerd! Hoe komt dat eigenlijk?'

[14] NOTA BENE: Ik wist wel hoe dat kwam, en Ik vroeg het de waard alleen maar opdat hij zichzelf zou onderzoeken. ­

[15] Op Mijn vraag zette de waard grote ogen op en wist niet wat hij Mij daarop moest antwoorden. Hij proefde het brood, dat hem ook vreemd voor­kwam, en vond het buitengewoon goed smaken.

[16] Pas na een poosje zei hij (de waard): 'Eigenaardig! Anders weet ik toch alles wat er in mijn huis is en gebeurt; maar waar mijn vrouw misschien wel in het geheim dit ware koningsbrood gehaald heeft, weet ik werkelijk niet! Maar het is toch wel heel wonderbaarlijk dat mijn broodkamer nu helemaal met dit soort grote broden gevuld is. Maar hoe het ook zij -ik ben blij dat ik weer voor enkele dagen uitstekend verzorgd ben met brood! Maar ik moet bij mijn vrouw toch even navragen waar dit brood gehaald is en wie het heeft betaald, en voor welk bedrag. Want dergelijk echt koningsbrood is duur, en één brood zou wel eens vier penningen kunnen kosten!'

[17] Hierop riep hij zijn vrouwen vroeg haar waar het brood vandaan geko­men was, waar zijn broodkamer nu plotseling helemaal mee gevuld was, en hoe duur het was.

[18] De vrouw proefde ook van het brood, zette een nog verbaasder gezicht dan haar man had gedaan en zwoer bij alles wat haar lief was, dat ook zij abso­luut niet wist waar het brood vandaan was gekomen.

[19] Daarop werd er aan verscheidene bedienden gevraagd of ze ook wisten waar vandaan het vele goede brood in de broodkamer was gekomen. Maar ook zij zwoeren dat ze daar helemaal niets van wisten.

[20] Toen zei Ik tegen de waard: 'Waarom blijf je zo lang vragen? Wees blij dat je voorraadkamer vol brood is, en zorg dat de bestelde vissen snel op tafel komen; later zal menig raadsel misschien nog opgelost kunnen worden!'

 

51 De waard vraagt naar de Heer

 

[1] Daarop ging de waard met zijn vrouwen de bedienden weer naar de keu­ken, en al gauw daarna werden de bestelde en heel goed bereide vissen en een grote schaal met goed gekookte linzen op onze tafel gezet, en wij begonnen te eten; de waard moest met ons meedoen, werd daarbij heel vrolijk en wist ons een heleboel te vertellen over wat er de afgelopen paar jaar in Samaria allemaal aan wonderbaarlijke dingen was voorgevallen.

[2] Onder andere vertelde hij ook (de waard): 'Het verbaast mij echt dat jul­lie als Judeërs, Galileeërs en Grieken bijna niets schijnen te weten over de beroemde Galileeër, die ongeveer tweeënhalf jaar geleden met enkele leerlin­gen hierheen is gekomen en in wonderbaarlijke bewoordingen verteld heeft over de komst van het rijk Gods, en die in de stad en de omgeving wonderen heeft gedaan die alleen aan God mogelijk kunnen zijn! En onlangs nog zijn er Judeërs hiernaartoe gekomen die zeiden, dat ze door Hem uitgezonden waren om alle volkeren het evangelie te verkondigen. En wij geloofden hen ook; want ze bevestigden hun bewering ook door heel opmerkelijke wonde­ren, doordat ze enkel door het opleggen van hun handen, in naam van dege­ne die hen had uitgezonden, heel veel zieken plotseling hebben genezen. Bovendien was hun leer precies dezelfde als die Hijzelf in de genoemde tijd hier heeft onderwezen, en daarom geloofden wij die leerlingen des te meer.

[3] Zeg mij toch, nu wij hier eenmaal zo gezellig bij elkaar zijn, wat jullie weten over die grote Man, die voor mij werkelijk gedenkwaardiger dan wie of wat ook en ook ver boven alle mensen verheven is! Want bij ons Samaritanen geldt Hij ontegenzeglijk als de beloofde Messias, de redder en verlosser van de mensen uit de macht van iedere vijand van de waarheid, de liefde, het leven en de vrijheid daarvan. O, zeg mij toch of jullie iets over Hem weten en zo ja, wat, en ook wat jullie van Hem denken!'

[4] Ik zei: 'Vriend, wij weten heel veel over Hem en hebben heel veel met Hem op; maar als Hij, zoals je zelf zegt, tweeënhalfjaar geleden hier Zelf geweest is, heeft onderwezen en wonderen gedaan, zul je Hem toch ook wel eens persoonlijk hebben gezien? Of heb je geen gelegenheid gekregen om Hem tijdens Zijn aanwezigheid in deze stad persoonlijk te zien?'

[5] De waard zei: 'Vrienden, dat is voor mij nu zo betreurenswaardig! Ik was juist in die tijd hier afwezig, omdat ik in Tyrus een handelszaak moest regelen, en mijn personeel heeft pas iets over Zijn aanwezigheid gehoord toen Hij al verdwenen was. Toen ik een paar dagen later thuiskwam, hoorde ik in de hele stad en omgeving over niets anders praten dan enkel over die Man, Zijn leer en Zijn daden, die zo ongelooflijk groot en wonderbaarlijk zijn, dat een vreemdeling het echt niet kan geloven als men het hem vertelt, ook al zijn ze werkelijk enkel door het woord en de wil van die Man tot stand gebracht.

[6] Er woont hier een arts in goede welstand met een vrouw, die, zoals ieder­een weet, vroeger wat haar kuisheid betreft niet zo'n goede naam had. De genoemde arts zou die Man heel goed gekend hebben en van Hem ook de wonderkracht gekregen hebben om allerlei zieken enkel door het opleggen van zijn handen te genezen. Van die arts heb ik dan ook het meeste over die Man der mannen gehoord. Hij heeft mij ook Zijn uiterlijke gestalte beschre­ven; maar bij de beste beschrijving blijft de werkelijkheid steeds in het duis­ter. Je vormt je in je fantasie wel een beeld, dat tenslotte echter toch niet over­eenkomt met de werkelijkheid. En ik kan mij dus om heel begrijpelijke redenen geen juiste voorstelling maken van de gestalte van die grote Godmens.

[7] In het land Samaria trekt ook een zekere Johannes* (* Johannes, de jichtlijder; zie deel 1 , hfdst. 73.) rond, die vroeger een bedelaar was, maar nu ook de leer, die hij van die grote Man heeft gehoord, aan de andere mensen verkondigt, zelf een streng leven leidt en door gebed en het opleggen van zijn handen in naam van die grote Man ook veel zieken geneest en ook de bezetenen van hun kwelgeesten bevrijdt. Welnu, die man is ook al een paar keer bij mij geweest en heeft mij veel verteld, en daarom heb ik hem naar vermogen ook altijd uitstekend bediend; maar toch kan ik mij van die grote Godmens niet helemaal voorstellen hoe Hij eruit ziet.

[8] Een jaar geleden, toen ik van veel reizigers veel grote dingen over Zijn activiteiten had gehoord, ben ik Hem een hele maand achterna gereisd en ben in plaatsen gekomen waar Hij kort te voren had onderwezen en werken had verricht; maar als ik in een plaats aankwam en ijverig navraag naar Hem deed, was het steeds: 'Ja, twee of drie dagen geleden was Hij hier en heeft Hij dit of dat gezegd en dit of dat gedaan!', en ik heb ook bewijzen genoeg gezien dat het zo was.

[9] Kortom, ik heb een overvloed aan geldige bewijzen aangetroffen dat Hij daar geweest was en handelingen had verricht; alleen Hemzelf heb ik tot nu toe nog niet te zien gekregen. Maar van een gegoede Jood uit Bethlehem, die ook heel veel met die grote Godmens opheeft en in Hem gelooft, heb ik gehoord dat Hij zich op alle grote feestdagen in Jeruzalem en wel in de tem­pel ophoudt en het volk onderwijst, hoewel de duistere en slechte Farizeeën in hoge mate tegen Hem gekant zijn. En daarom wil ik, hoewel ik een door de orthodoxe Joden verachte Samaritaan ben, op het eerstvolgende tempel­wijdingsfeest toch naar Jeruzalem reizen en kijken of ik die grote Godmens misschien toch een keer te zien zal krijgen.

[10] Voorlopig maakt een reiziger mij echter al meer dan gelukkig, als hij mij maar veel over Hem weet te vertellen; als hij dat kan en zich ook in zijn geloof helemaal richt naar die grote Man, die mij zo heilig is geworden, dan kan hij bij mij in huis zijn tijd doorbrengen zolang hij wil, kan of wenst, en kost zijn verblijf en zelfs het beste eten hem niets. Werkelijk, als jullie mij ook veel over die grote Man weten te vertellen - maar wel helemaal overeenkom­stig de waarheid -zullen ook jullie bij mij geen hoge rekening hoeven te betalen. Dus, beste mannen, vertel mij ook iets over Hem!'

[11] Ik zei: 'Ja, Mijn beste vriend, Ik zou je weliswaar heel veel kunnen ver­tellen over jouw grote Godmens, in wie de volheid van de Godheid lichame­lijk woont, en Ik zou je tenslotte zelfs Zijn getrouwe evenbeeld kunnen tonen, als jij tenminste voor slechts een paar dagen je mond in bedwang zou kunnen houden; maar dat punt lijkt niet je sterkste kant te zijn?!'

[12] De waard zei: 'Ja, als het over mijn heilige Godmens gaat, kon je wel eens gelijk hebben; want wat iemand zo'n grote vreugde verschaft en zijn hart volop in beroering brengt, kan men ook moeilijk stil houden. Maar als het echt nodig is, kan ook ik zwijgen, daar kunnen jullie volledig van verzekerd zijn.”

 

52 Het wonder met de edelvissen

 

[1] Ik zei: 'Nu goed dan, Ik zal eens kijken of Ik je iets goeds en waars over jouw grote Man kan vertellen -luister dus!

[2] Kijk, voorzover Ik die Man ken, is Hij naar Mijn beste weten dezelfde Jehova die reeds met Adam, Noach, met Abraham, Isaak en Jacob, met Mozes en niet nog vele andere profeten heeft gesproken. Het verschil tussen toen en nu is alleen, dat Hij destijds als eeuwige Heer van alle schepselen alleen als de zuiverste geest volliefde, leven, vol van de hoogste wijsheid, macht, kracht en gezag met de gewekte geest van de mensen heeft gesproken en Zich op die manier aan hen heeft geopenbaard. In deze tijd echter heeft het Hem behaagd -zoals Hij al meerdere malen door de mond van de profeten heeft beloofd ­om uit overgrote liefde voor de mensen van deze aarde, die Hij geschapen heeft om Zijn kinderen te worden en aan wie Hij al ten tijde van Adam Zelf die naam gaf, Zelf een lichaam aan te nemen en hen als een zichtbare Vader voor Zichzelf op te voeden, opdat zij eeuwig bij Hem zullen zijn, leven en wonen, daar waar Hij Zich eeuwig Zelf bevindt en schept en de oneindig­heid regeert.

[3] Daarom staat er immers geschreven: In het begin was het zuivere Woord, en God was het Woord in de mond van de aartsvaders der aarde, alle waar­achtige wijzen en profeten. Het eeuwige Woord, God Zelf dus, is nu echter vlees, dus een mens geworden, en zo kwam de Vader tot Zijn kinderen, maar die herkennen Hem niet. Hij kwam dus in Zijn eigendom, en men wil Hem niet als de enig ware en eeuwige Vader erkennen. Maar toch zijn er ook velen die Hem erkennen als Degene die Hij is en zich met alle liefde naar Hem alleen richten. Dat zijn zowel Joden als heidenen, en,de heidenen meer dan de Joden; daarom zal volgens Zijn woord het licht ook van de Joden worden afgenomen en aan de heidenen worden gegeven.

[4] Als je datgene wat Ik je nu over die grote Man heb verteld op waarde weet te schatten, zul je daar ook wel uit opmaken dat Ik die grote Man zeker heel goed ken!’

[5] De waard zei vol vreugde: 'O, o, o, dat is geweldig goed en voortreffelijk! Dat is ook ons geloof! Ik had dat jullie allang graag willen bekennen; maar omdat jullie geen Samaritanen zijn moest ik slim te werk gaan om mij niet bloot te stellen aan bepaalde onnodige grofheden -zoals mij al een paar keer is overkomen. Want het heiligste moet mijns inziens niet voor de zwijnen geworpen worden, die in opgeblazen mensengedaante voor onze ogen rond­lopen en ons als veel minder beschouwen dan wat zij zelf denken te zijn.

[6] Maar omdat jullie dit van die Godmens denken, zijn jullie ook mijn gas­ten en hoeven jullie niet te betalen, hoe lang jullie ook bij mij willen blijven. Ik ben weliswaar geen rijke waard, maar ik heb nog wel zoveel in voorraad dat wij dat in een jaar niet zullen opmaken. O vreugde, meer dan grote vreugde, dat ik in jullie zulke hoogst verlichte vrienden en trouwe belijders van de enig ware God van Abraham, Isaak en Jacob heb gevonden! Maar laat er nu onmiddellijk meer en van de beste wijn komen, en laat er bij die paar vissen, die allemaal van het kleine soort waren, en omdat ik nog maar een heel kleine voorraad vissen heb, vier lammeren geslacht en snel goed klaargemaakt worden; want zulke ware Gods vrienden mogen in mijn huis geen honger en  dorst lijden!'

[7] Ik zei tegen de waard: 'Laat die lammeren vandaag nog maar in leven, maar kijk in plaats daarvan eens in je grote visbewaarplaats; want Ik heb de indruk dat zich daar nog een heleboel grote en edele vissen uit het Meer van Genezareth bevinden! Als er daar een paar in zitten, laat ze dan, ongeveer veertig stuks, voor ons klaarmaken!’

[8] Schouderophalend zei de waard: 'Die zaten daar een paar weken geleden nog wel in; maar of er ook nu nog een paar zijn, zoals jij met voor mij geheel onverklaarbare scherpzinnigheid waarneemt, dat durf ik niet te beweren! Ik ben weliswaar niet aanwezig geweest bij het leegvissen van mijn grote visbe­waarplaats, en het zou dus heel goed kunnen dat er een paar zijn achtergeble­ven. Maar veertig stuks zullen het er wel niet zijn! Ja, in het grote bewaarbas­sin, dat hier een paar veldwegen vandaan ligt, heb ik nog wel een behoorlijk grote voorraad van allerlei vissen, maar daar zullen niet veel edelvissen tussen zitten; want de edelvis is een roofvis, en als je die tussen de andere vissen doet, richt hij daar grote schade aan.

[9] Maar omdat je mij zo blij hebt gemaakt met je getuigenis, wil ik op jouw woord toch gaan kijken hoe het er met de edelvissen uitziet. Als het daarmee merkwaardigerwijze misschien net zo mocht zijn als met de broden, waarvan mij nog lang niet duidelijk is hoe die vermeerderd en veredeld werden, dan zou ik bijna moeten gaan denken:jij bent zelf ook zo'n reeds gevolmachtigde gezant van die grote Man, van mijn enige Heer en God! En ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik jullie allemaal als zodanig begroet. Maar nu naar de edelvissen!’

[10] Daarop haastte de waard zich snel de kamer uit naar zijn vrouw, die in de keuken nog bezig was voor het huispersoneel, en zei het tegen haar.

[11] Maar de vrouw zei: 'O wat ben jij toch een lichtgelovige man, waar zouden die veertig edelvissen vandaan moeten komen? Niet één zul je er meer in vinden! Ik heb ze vijf dagen geleden immers allemaal verkocht aan de arts, die een groot feestmaal hield, en het goeie geld in je kast gelegd; en ik denk dat hij voor de aan hem bewezen dienst onze broodkamer met het koningsbrood heeft laten vullen door iemand die hij het zwijgen heeft opge­legd!'

[12] De waard zei: 'Luister, jij altijd wat moeilijk gelovende vrouw! Dat kan zo zijn, maar het is waarschijnlijker van niet; maar jouw ongeloof zal mij er niet van afhouden de grootste visbewaarplaats in ogenschouw te nemen. Of je wel of niet mee wilt gaan, zal mij om het even zijn!'

[13] Na deze woorden van de waard ging zijn vrouw toch met hem mee - en wat waren ze allebei verbaasd, toen ze de bewaarplaats vol met de meest edele vissen aantroffen, zodat ze regelrecht ontzet waren.

[14] De waard riep nogmaals al zijn bedienden bijeen en vroeg hun ernstig, of ze soms wisten hoe die vele en zeer kostbare edelvissen in de visbewaar­plaats waren gekomen. Maar allen zwoeren bij de hemel, dat ze het niet wis­ten.

[15] Toen zei de waard: 'Werkelijk, hier gebeuren geen natuurlijke dingen! Dat heeft een van die vanavond gekomen gasten gedaan, die allemaal iets raadselachtigs over zich hebben.'

[16] En terwijl hij zich tot zijn vrouwen zijn keukenpersoneel wendde, zei hij: 'Kortom, die vissen zijn er nu eenmaal op wonderbaarlijke wijze plotse­ling met vele honderden tegelijk'­ neem er dus in plaats van veertig maar direct vijftig. Maak een groter vuur, en bereidt ze op de beste manier; want van deze vissen zal ik er zelf een paar eten!’

[17] Daarop grepen de knechten meteen toe en haalden onmiddellijk de ver­langde vissen uit de bewaarplaats. En voor er een uur voorbij was, stonden de mooie edelvissen al heel fijn klaargemaakt voor ons op tafel.

 

53 De waard herkent de Heer

 

[1] De waard was echter al eerder weer bij ons in de gastenkamer gekomen en had ook zijn oudste zoon meegenomen, die aan één oog blind was.

[2] Toen hij vol verbazing naar ons toe kwam, zei hij tegen Mij (de waard): 'Goede en dierbare vriend, direct na uw getuigenis over de grote Man rees in mij het vermoeden dat een van jullie misschien wel een buitengewoon gevolmachtigde gezant van de grote Godmens zou kunnen zijn; want de klei­nere zijn vooruit gezonden, en nu volgen de groten. Maar nu ik ook de grootste visbak vol met de edelste vissen aantrof, en wel op uw woord, heb ik nu helemaal geen twijfel meer dat jullie onmiskenbaar gezanten van die grote Godmens zijn, over wie u dat volkomen ware getuigenis hebt gegeven. Eén van jullie zal zeker de belangrijkste zijn, en ik denk dat u dat uiteindelijk bent? Als dat zo is, zeg het mij dan, zodat ik u heel speciaal eer kan bewijzen; want bij ons geldt nog altijd de stelregel: Ere wie ere toekomt!'

[3] Ik zei: 'Maak je daar nu maar niet druk om! Ik ben weliswaar de eerste onder deze metgezellen van Mij - maar op een heel andere manier dan jij denkt. Maar het is toch maar goed dat de edelvissen er zijn en er nog goede wijn is; al het andere zal later wel duidelijk worden, en wel op de juiste tijd.

[4] Wat is er eigenlijk met jouw halfblinde zoon daar?'

[5] De waard zei: 'O, hoe weet u dat hij halfblind en mijn zoon is?'

[6] Ik zei: 'Och, het is toch niet zo wonderbaarlijk om dat te zien! Hij lijkt immers heel veel op jou. Jij bent geestelijk halfblind, en deze zoon van jou op natuurlijk gebied. Uiteindelijk kunnen jullie allebei geholpen worden! Hebben de leerlingen van die grote Man, over wie je zojuist vertelde, dat ene oog van je zoon niet kunnen genezen?'

[7] De waard zei: 'Ja, ze hebben het wel geprobeerd; maar het is hun niet gelukt. Ook die Johannes is daarom al een paar keer hier geweest; maar hem lukte het ook niet om mijn zoon het licht in zijn ene oog terug te geven. En dus moet hij zijn kleine ongemak maar met geduld verdragen. Omdat ik van mening was dat jullie wellicht de nog machtiger leerlingen van de Heer waren, heb ik hem mee naar binnen genomen, in de hoop dat jullie hem mis­schien kunnen helpen. Maar aangezien jullie dat niet zijn, kan hij wel weer in de keuken aan zijn werk gaan!'

[8] Ik zei: ' Aha, dus daarom moet ook hij maar daar blijven, - hij zal zeker nog eerder ziende worden dan jij !’

[9] De waard zei: 'Maar beste vriend! Kijk toch naar mijn ogen - ik zie met allebei mijn ogen uitstekend! Hoe kan mijn halfblinde zoon dan eerder zien­de worden dan ik?'

[10] Ik zei: 'Ik heb je toch al eerder gezegd dat jij alleen geestelijk halfblind bent; en jouw lichamelijk halfblinde zoon zal nog eerder het volledige licht in zijn ogen krijgen dan jij dat van je ziel! Maar nu genoeg daarover; daar komen de vissen al die wij nog zullen eten, want het eerste gerecht was voor meer dan veertig man wel een beetje weinig, ondanks dat je het linzengerecht erbij hebt gedaan. Maar deze keer moeten ook jij en je zoon mee-eten; jouw vrouw hoeft vandaag echter niets van deze vissen te eten krijgen omdat zij zo hardgelovig is. Morgen kan ze voor zichzelf ook een vis klaarmaken en haar geloof versterken.'

[11] Toen de vissen op tafel stonden en Ik eerst voor Mijzelf een vis had genomen, tastten Mijn leerlingen allemaal direct flink toe; want van dat soort vissen was hen allang bekend dat het de beste waren. We aten en dronken nu welgemoed en spraken vaak vollof en eer over de grote Man uit Galilea; dat stemde de waard steeds buitengewoon vrolijk en daarom bracht hij telkens een dronk op Hem uit met zijn beker wijn en uitte hij verheven heilwensen aan Hem. Bovendien vertelden Mijn leerlingen om beurten de een of andere gebeurtenis van onze reizen en ook veel uit Mijn jeugd, wat de waard alle­ maal heel graag hoorde.

[12] Toen het vertellen, dat tot bijna middernacht duurde, was opgehouden, wendde de waard zich tot Mij met het verzoek: 'Mijn beste en zeldzaam wijze vriend,jullie hebben mij nu zoveel over die grote Godmens verteld dat ik me nu al als de gelukkigste mens van de hele wereld beschouw, en ik ben dat voor het grootste deel ook werkelijk; maar ik zou nu helemaal gelukkig zijn en net zo zalig als de hoogste engel in de hemel, als ik alleen nog een goedgelijkende afbeelding van die grote Godmens te zien zou krijgen! Vriend, u hebt me al eerder beloofd dat u mij er een zou laten zien. Als u er een bij u heeft, vraag ik u om mij die te laten zien!'

[13] Ik zei: 'ja, ja, je hebt gelijk. Ik heb je dat beloofd en zal Mijn belofte ook houden; maar Ik heb je naderhand ook gezegd, toen je je halfblinde zoon bij ons binnenbracht, dat hij nog eerder helemaal ziende zou worden en dat jij tenslotte waarschijnlijk in je halfblinde zielook helemaal ziende zou worden. Want zolang je in je ziel halfblind bent, zul je het ware beeld van de Heer en Meester nooit helemaal goed kunnen onderscheiden en levensecht bekijken. Laat daarom je zoon nu bij Mij komen; dan zal Ik zien of Ik zijn blinde oog zal kunnen openen en met licht vullen! ,

[14] Op deze woorden van Mij, die de waard verrast deden opkijken, plaatste hij zijn zoon voor Mij en zei (de waard): 'Hier is mijn zoon, vriend! Probeert ook u nu of het u zal lukken hem ziende te maken!'

[15] Ik zei: 'Goed Mijn vriend, Ik wil dat jouw zoon Jorab ziet! - Zo zij het!'

[16] Na deze woorden werd het blinde oog van de zoon ziende; vader en zoon schrokken gewoonweg van deze plotseling genezing, en de zoon zei: 'Vader, deze man moet in een veel nauwere verbinding staan met die grote Godmens,dan al die anderen die mij in Zijn naam hebben proberen te gene­zen! Die zeiden: 'In de naam van de Heer Jezus Jehova zij er licht in je oog!' ­en zie, toch bleef ik blind. Maar deze man zei: 'Ik wil dat jouw zoon Jorab ziet! Het zij zo!' Onze vriend heeft mij dus door zijn eigen macht genezen, toen hij zei: 'Ik wil het!' Daarom is Hij de grote Godmens Zelf en niemand anders! En jij, vader, bent nog halfblind in je ziel, als je dat niet onmiddellijk opmerkt - en Hij, Hijzelf is de meest getrouwe afbeelding van Zichzelf vol leven, macht en kracht van God; want alleen God kan zeggen: 'Ik wil het!' ­een mens kan echter alleen maar zeggen: 'Moge God de Heer dit of dat wil­len.’

[17] Toen de zoon dat allemaal had gezegd, werd ook de waard ziende, her­kende Mij en viel voor Mij op zijn knieën en begon Mij om vergeving te vragen.

[18] Maar Ik zei: 'Vriend, wat moet Ik je vergeven? Dat je Mij nu pas herkend hebt, dat wilde Ik zo! En wees dus nu pas helemaal gelukkig! Maar zeg het tegen niemand in je huis, voordat Ik je aanwijzingen geef om dat te doen! Maar zorg nu dat wij een slaapplaats krijgen! Morgen zullen we dan uitmaken wat we verder doen.'

[19] De waard stond nu op van de grond en begon Mij uitbundig te bedan­ken omdat Ik hem zo'n onschatbare genade waardig had geacht.

[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Maak nu niet zoveel ophef, opdat je huisperso­neel niet voortijdig op Mij opmerkzaam wordt gemaakt! Als je vrouw, je andere kinderen en je personeel zien dat Jorab kan zien en jou en hem zullen vragen hoe hij ziende is geworden, zeg dan: de gasten die hier zijn gekomen, konden dat; want de grote Heer is meer met hen dan met degenen aan wie het niet is gelukt om in Zijn naam het blinde oog van Jorab te genezen. ­Maar ga nu en laat een slaapplaats voor ons klaarmaken!’

[21] Toen ging de waard weg en liet in de grote slaapzaal veertig ruststoelen voor ons in orde brengen; daarna kwam hij Mij eerbiedig de weg wijzen. Wij stonden op van onze banken en begaven ons ter ruste.

[22] De waard sprak echter met zijn vrouwen ook met zijn meerderjarige kinderen nog over veel dingen; maar toch verraadde hij Mij niet, hoewel zijn vrouwenkele keren de opmerking maakte dat Ikzelf uiteindelijk toch die wonderbaarlijke Meester zou kunnen zijn, die tweeënhalf jaar geleden in Samaria zulke grote tekenen had gedaan. Zij dacht dat Ik Mij om bepaalde redenen mogelijk niet direct kenbaar wilde maken, net als dat bij Mijn eerste bezoek aan deze stad het geval was geweest. Overdag zou ze Mij wel nauw­keuriger bekijken, omdat zij bij Mijn eerste aanwezigheid in deze plaats wel het geluk had gehad Mij een paar keer te zien. En na dat gesprek sliep ook het herbergiersgezin in en rustte samen met ons tot aan zonsopgang.

 

54 De geestelijke betekenis van de gebeurtenissen in de herberg

 

[1] 's Morgens was direct iedereen in huis in de weer om een goed ochtend­maal voor ons klaar te maken. Wij stonden ook op van onze ruststoelen en gingen weer naar de gastenkamer, waar de tafel opgesierd was met rijk en kostbaar serviesgoed. Er was veel goud en zilver en het tafelkleed was van het fijnste byssus*  (* In de oudheid de benaming voor een met fijn linnen vergelijkbare stof van zeer fijne zijde of katoenvezels, afkomstig uit Indië en Egypte. Er werden bijvoorbeeld mummiewindsels, maar ook sluiers van gemaakt.) en aan de randen waren er goud en parels in verwerkt. Ook de houten banken van de vorige dag waren verruild voor rijk versierde stoelen.

[2] Toen Mijn leerlingen dat zagen, zeiden ze: 'Kijk eens, Heer en Meester, hoezeer deze waard U eert! Een dergelijke attentie van de kant van een waard hebben we nog bijna nergens meegemaakt!'

[3] Ik zei: 'Denken jullie soms dat Ik daar welbehagen in vind? Alleen in de liefde van de waard heb Ik een welgevallen, maar helemaal niet in dit pracht­vertoon! Maar omdat Ik wel wist met wat voor geloof en liefde de waard aan Mij hangt, hoewel hij alleen maar over Mij had horen praten en daarom het sterke verlangen had om Mijn persoon slechts eenmaal in zijn leven te zien, ben Ik dan ook met jullie in zijn huis gekomen, om Mijzelf zo in zijn meest nabije omgeving door hem te laten vinden, herkennen en tenslotte ook aan­schouwen. Waarom Ik dat zo heb geleid en ook liet gebeuren, moeten jullie, die Mijn belangrijkste opvolgers en leerlingen zijn, die vooral de geheimen van Mijn rijk op aarde dienen te begrijpen, uit Mijn mond horen en uitge­legd krijgen!

[4] Kijk, ook in de toekomst zullen heel veel mensen als ze over Mij horen, Mij en ook Mijn rijk met grote ijver overal zoeken. Maar halfblind in hun ziel als ze zijn, zullen ze Mij toch niet helemaal vinden als ze Mij nu eens hier en dan weer daar achterna zullen reizen, wanneer de mensen tegen hen zullen zeggen als ze Mij zoeken: 'Hij is hier wel geweest en is nu daar en daar; ga daar maar heen, dan kunnen jullie Hem wel vinden!'. Degenen die Mij zoe­ken zullen zich daarheen haasten om Mij te vinden, en toch zullen ze Mij niet vinden. Want zoals Ik jullie al herhaalde malen heb aangegeven zullen velen zeggen: 'Kijk, hier is Hij!' of 'Daar is Hij!' of 'Hij is in dit huis, of in die kamer!', maar geloof het dan niet. Want als iemand zonder twijfel in Mij gelooft en Mij werkelijk in zijn hart boven alles liefheeft en derhalve ook zijn naaste als zichzelf, en als hij daarbij ook een steeds groeiend verlangen heeft om Mijzelf te aanschouwen en Mij en Mijn wil dieper en duidelijker te leren kennen, zal Ik op dezelfde manier als hier heel onverwacht in zijn meest directe omgeving aanwezig zijn, hoewel hij denkt dat Ik nog ergens op een onbekende verre plaats ben, en dan maak Ik Mij ook weldra in zijn meest directe nabijheid aan hem bekend en zal Ik met hem in een en hetzelfde huis wonen en maaltijd met hem houden.

[5] Wie Mij in de toekomst, als Ik weer naar Mijn hemelen terugkeer, werke­lijk zal willen vinden, zien en spreken, zal Mij niet in de wereld of in bepaal­de huizen, tempels of kamers, maar in zijn meest directe nabijheid, dat wil zeggen in zijn hart moeten zoeken; en wie Mij op die manier zal zoeken, zal Mij ook vinden; maar ook al zal Ik bij hem zijn, zal hij Mij niet herkennen zolang hij in zijn ziel halfblind zal blijven.

[6] Een mens is halfblind in zijn ziel zolang hij weliswaar groeit in het geloof in Mij en in zijn liefde voor Mij, maar door de veelsoortige inwerking van de wereld in allerlei kleine twijfels en afgestompte levenstoestanden terechtkomt en Mij daarom, ook al ben Ik dikwijls heel dicht bij hem en handel en spreek Ik met hem als een zeer goede vriend, toch niet gewaar wordt en Mij dan ook vol hoogachting, echt geloof en ook volliefde vraagt waar Ik ben en of hij Mij ooit wel eens te zien zal krijgen, en hoe en wanneer en of dat mis­schien al in deze wereld of pas later in de andere, eeuwige bestaanswereld zal zijn.

[7] Zijn lichamelijk halfblinde zoon duidt het zintuiglijke en het gemoed van de mens aan. Het zintuiglijke is het oog dat deze wereld nog ziet, het gemoed is het oog dat blind is voor deze wereld en haar bekoorlijkheden en daarom naar binnen is gekeerd, maar dat Ik zie en volkomen genees en verlicht. Zodra dit oog levend wordt, overweldigt het weldra het zintuiglijke oog dat de wereld ziet en keert ook dat naar binnen. Als dat gebeurt, wordt de hele mens verlicht en ziende, en ziet en herkent hij Mij al gauw; en dan verbaast hij zich erover dat hij Mij zo lang niet heeft kunnen herkennen, omdat Ik Mij immers allang heel dicht bij hem bevond en gemakkelijk te herkennen was in Mijn werkzaamheid en Mijn spreken en onderrichten door middel van vele feiten.

[8] Wat Ik jullie nu heb gezegd, kunnen jullie ook de mensen leren en zo hun laten zien hoe iemand door Mij thuis wordt opgezocht als hij Mij eerst zoekt met echt geloof, van daaruit in liefde voor Mij en van daaruit in de liefde voor de naaste. Onthoud dat goed!'

[9] De leerlingen en met name Mijn Jacobus de Oudere bedankten Mij zeer voor deze toelichting; want -zoals reeds meegedeeld - was deze leerling het meest met de geestelijke overeenstemmingen bezig, evenals Johannes en Petrus.

 

55 Het prachtvertoon op tafel bij het ochtendmaal

 

[1] Toen Ik klaar was met deze uitleg, kwam de waard met zijn genezen zoon ons aankondigen dat het ochtendmaal weldra uitstekend toebereid op tafel gezet zou worden. En tegelijkertijd vroeg hij Mij in alle eerbied om raad wat hij moest doen, aangezien zijn vrouwen kinderen hem voortdurend lastig vielen met de vraag wie Ik was en waar Ik vandaan kwam, omdat Ik zonder enig hulpmiddel het blinde oog van zijn zoon weer ziende had kunnen maken. Zowel hij als zijn genezen zoon wilden Mij niet verraden, omdat Ik hun dat had verboden.

[2] Ik zei: 'Aangezien Ik na het ochtendmaal toch al snel verder zal reizen, kun je hun dan onthullen wie Ik ben en waar Ik vandaan kom; want als je het hun nu direct zou zeggen, zou Mijn aanwezigheid al snel in de hele stad bekend zijn, en dan zou jij het wel eens erg moeilijk kunnen krijgen vanwe­ge het gedrang van de mensen in je huis.je zult na Mijn vertrek nog genoeg te stellen krijgen met de nieuwsgierigen; hoeveel te meer zou dat nu het geval zijn, terwijl Ik nog aanwezig ben!'

[3] Daarmee waren de waard en zijn zoon helemaal tevreden, en hij ging voor het ochtendmaal zorgen.

[4] Dat werd direct daarna in zilveren schalen op tafel gezet, evenals de wijn in grote zilveren bekers. Mijn schaal en wijnkelk waren gemaakt van het zui­verste goud, en Ik vroeg de waard waarom hij dat had gedaan, aangezien Ik nooit welgevallen vind in dergelijke aardse pracht.

[5] Hij boog echter diep voor Mij en zei (de waard): 'O Heer en Meester, ik weet wel dat U nooit welgevallen vindt in dergelijke dingen, en dat men U alleen met een van zuivere liefde vervuld hart welgevallig kan eren en prijzen. Maar in mij hebt U een mens gevonden die U in zijn hart al boven alles heeft geëerd en geprezen en U voortaan nog meer op die manier zal eren en prij­zen. Maar ik dacht dat ik een zonde zou begaan, als ik U, de hoogste Heer van hemel en aarde, niet ook de eer zou bewijzen die men toch aan mensen pleegt te bewijzen die een bepaald aanzien genieten!

[6] U hebt immers de hele aarde geschapen met alles wat zij bevat, en dus ook haar goud en zilver, en zo getuigen ook deze metalen, die door de mensen al sinds heel lang als de edelste en dus ook waardevolste zijn erkend, van Uw liefde, wijsheid, macht, grootheid en eer! En daarom denk ik in mijn eenvoud dat het beter is, U als Schepper van ook het goud en zilver op onze menselij­ke manier met deze metalen te eren, dan er een schandelijke woeker mee te bedrijven of ter wille daarvan de bloedigste oorlogen te voeren en een dui­zendvoudig onheil als het ware uit de hel over de arme mensheid af te roe­pen.’

[7] Ik zei: 'ja,ja, daar heb je natuurlijk wel gelijk in; als alle mensen net als jij zouden denken en hun hart dezelfde gezindheid zou hebben, zouden goud, zilver, parels en alle kostbare edelstenen hun nooit onheil bezorgen! Maar omdat de mensen, die het belangrijk vinden dat God met goud, zilver, parels en edelstenen wordt geëerd, heel anders beginnen te denken en dus ook weldra een andere instelling krijgen, zou het heel onverstandig van God zijn als Hij Zich liet eren met datgene wat in alle tijden het meeste en grootste onheil onder de mensen heeft gesticht.

[8] Zoals jij dachten ook de aartsvaders van de aarde, en zij eerden God voor gouden en zilveren altaren en verrichtten hun erende lofgebeden in met goud, zilver en allerlei edelstenen rijk versierde tempels, zoals je in de tempel in Jeruzalem wel kunt zien. Maar wat had dat tot gevolg? Kijk,juist daardoor zijn de genoemde metalen, parels en edelstenen in de verbeelding van de mensen zo buitengewoon waardevol geworden!

[9] Toen de mensen tenslotte de waarde van die dingen waarmee ze God ver­eerden, te hoog gingen inschatten, zijn ze steeds meer in de aarde gaan wroe­ten om goud, zilver, parels en edelstenen te zoeken; daarbij vergaten ze ook God langzamerhand en dachten God al in hoge mate te eren en geweldige genadegaven van Hem te ontvangen als ze ter ere van Hem een groot stuk goud, zilver of een hoop edelstenen op het altaar konden leggen.

[10] Maar aangezien niet alle mensen zo vaardig waren in het vinden van de genoemde zaken, om zich daarmee God welgevallig te kunnen betonen, leg­den zij aan de aartsvaders, die tegelijk ook priesters waren, de vraag voor hoe­veel schapen, koeien, ossen of ook kalveren en stieren zij in plaats van zo en zoveel goud of zilver aan God moesten offeren, om Hem even welgevallig te worden als degene die God puur goud en zilver ten offer brengt.

[11] Toen merkten de oudsten of priesters maar al te gauw dat er met de godsdienst gemakkelijk en ook min of meer onschadelijk een winstgevende handel verbonden kon worden, en dat het voor de godsdienstige verheffing en geruststelling van de mensen ook heel nuttig was. En zo begonnen de priesters goud, zilver, parels en edelstenen te wegen en ze bepaalden de waar­de naar het aantal verschillende dieren, en later ook naar de hoeveelheid graan, vruchten, goed bouwhout, wijn, kledingstoffen en nog heel veel ande­re dingen.

[12] Daardoor ontstonden de ruilhandel en de sluikhandel, de slechte woe­kerwisselarij, vervolgens afgunst, haat, toorn, vervolging, leugen, bedrog, geil­heid en aardse pracht, voornaamheid, verhevenheid, trots en verachting onder de mensen, aangezien men hun waarde niet meer afmat aan hun innerlijke zielenadel, maar alleen aan het gewicht van het goud en zilver, parels en edel­stenen, aan de omvang van de kudden, akkers en wijngaarden en het grotere bezit aan nog andere dingen.

[13] Dat de armen de rijken benijdden en door allerlei listen hun rijkdom begonnen te verminderen, waardoor diefstal, roof en moord ook niet lang op zich lieten wachten, is een vanzelfsprekende zaak. Want wanneer het materia­lisme steeds meer de overhand krijgt, gaat het geestelijke te gronde, en uitein­delijk wordt God voor de mensen een oud, versleten, onbeduidend en waar­deloos begrip waar ze zich geen voorstelling meer van kunnen maken. Dan worden totale goddeloosheid en daarmee alle denkbare kwaden op de meest gewetenloze manier algemeen gangbaar onder de mensen, de mensen grijpen naar de wapenen, en het deel van de mensen dat zich beter acht probeert het slechtere deel met geweld te onderwerpen; en als dat gelukt is komen er wet­ten, waarop bij het niet in acht nemen de strengste straffen staan. En zo ont­staan dan de machthebbers en daar tegenover de slaven op aarde.

[14] Kijk, dat doen het goud, het zilver, de parels en de edelstenen allemaal als de mensen die op welke manier dan ook voor uiterlijke verering gebruiken, in de mening dat die dingen de zuiverste en edelste materie zijn!

[15] Wat de uiterlijke verering en verheerlijking van God betreft, daar heeft God Zelf al sinds eeuwigheid voor gezorgd; want daarom heeft Hij de hemel en de hele zichtbare natuur geschapen -deze hele aarde, de maan, de zon en de talloze sterren, die merendeels hemellichamen van een nauwelijks uit te spreken grootte zijn en vol zijn van de prachtigste dingen en kleine schepse­len op hun meer dan grote en wijd uitgestrekte vlakten en velden -en dat is voldoende voor de uiterlijke verheerlijking van de grote God en Meester over alles sinds eeuwigheid, en Hij heeft dus geen goud en zilver, geen parels en geen geslepen en gepolijste edelstenen van deze aarde nodig.

[16] De enige ware verering en verheerlijking die God welgevallig is, bestaat en dient eigenlijk alleen maar te bestaan uit een zuiver, God boven alles en de naaste als zichzelf liefhebbend hart, en dus ook -wat hetzelfde is - uit het trouw houden van de geboden, die Hij door Mozes aan alle mensen heeft gegeven; al het andere is ijdel en dwaas, ook als het door een rein en God welgevallig mens wordt gedaan. Weliswaar wordt God door bepaalde mensen, zoals de Farizeeën en de afgodspriesters en - priesteressen, en ook door schijn­vromen, ogendienaren en huichelaars uiterlijk geëerd, terwijl ze zelf helemaal niet in Hem geloven en nooit geloofd hebben, en wel voor geld en andere aanzienlijke offers; maar dat heeft voor God niet alleen geen waarde, maar is een gruwel in Zijn ogen, en zo is het ook met alles wat in de ogen van de wereld groots en schitterend is. Onthoud dat, Mijn vriend, aangezien je het nu gehoord hebt uit de mond van Degene die Zich met geen enkele materie laat eren en prijzen, maar alleen met een zuiver, volkomen aan Hem toege­wijd hart en Hem toegewijde wil!'

[17] Heel verlegen zei de waard nu: 'Heer en Meester sinds eeuwigheid, als deze verering van mij, die ook uiterlijk is, zoals ik nu heel duidelijk inzie, U niet aangenaam is, moet alles onmiddellijk anders geregeld worden!'

[18] Ik zei: 'Laat alles nu maar zoals het is; want de vissen zijn goed klaarge­maakt en zullen ons deze keer ook uit de gouden en zilveren schalen goed smaken, en de wijn ook! Maar laat het een volgende keer weg!'

[19] Daar was de waard tevreden mee, en wij begonnen aan het ochtendmaal.

 

56 De profetenscholen

 

[1] Tijdens het eten vroeg de waard Mij, of hij de arts niet heimelijk moest laten weten dat Ik hier was.

[2] Ik zei: 'Dan zou je vergeefse moeite doen; want hij en zijn vrouw zijn op reis en zullen pas over een paar dagen weer thuiskomen.Als ze naar je toe zul­len komen, kun je hun wel vertellen wat er hier tijdens hun afwezigheid alle­maal is voorgevallen. Maar laten we nu ongestoord verder eten en drinken!'

[3] Daarop aten en dronken wij heel welgemoed; de waard en zijn genezen zoon deden dat ook en prezen voortdurend de goede smaak van de edelvis­sen.

[4] De waard kon een heel goede opmerking niet voor zich houden, hij zei namelijk: 'Heer en Meester! De vissen die het eerst in de wateren van de aarde geschapen waren zullen ook wel beter gesmaakt hebben dan die ze later onder elkaar voortbrachten; want deze edelvissen zijn ook niet verwekt, maar door U nieuw geschapen, o Heer en Meester, en daarom smaken ze ook zo buitengewoon goed.'

[5] Ik zei: 'Ja, ja, - daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben! En op dezelf­de manier is ook het woord dat uit Mijn mond komt krachtiger en werkza­mer dan wanneer het door de profeten gesproken wordt; maar hun woorden kunnen in ieder mens tot dezelfde kracht versterkt worden, wanneer ze in de wil en het hart van de mens door de daad goed toebereid worden.

[6] Mijn woord is reeds het Leven in zichzelf en maakt iedereen levend die het met een welwillend hart hoort, - want dan gaat het Leven dat ten grond­slag ligt aan al het leven direct over in het leven van de mens; het woord van de profeet is echter alleen maar een betrouwbare wegwijzer en toont de mens hoe hij tot het levende woord uit Mijn mond kan komen en daardoor kan overgaan in het leven van de geest.

[7] Ik zeg jullie allemaal: uiteindelijk moet ieder mens in zijn hart door God onderricht worden; want wie tenslotte niet door de Vader of door Gods geest in Mij onderricht wordt op de weg van de zuivere liefde voor Mij en zijn naaste, komt niet tot Mij, de Zoon van de eeuwige Liefde, die het eeuwige Licht, de Weg, de Waarheid en het Leven zelf is; want Ik ben in Mijzelf de wijsheid van de Vader. Jullie begrijpen dat nu weliswaar nog niet helemaal, maar jullie zullen het begrijpen als jullie na Mijn hemelvaart in de geest van­uit Mij wedergeboren worden; want dat is de eeuwig in Zichzelf volledig levende geest van alle waarheid, en die zal jullie in alle wijsheid binnenleiden. Je had daarom wel gelijk toen je zei dat de nieuw geschapen vissen onverge­lijkelijk veel beter smaken dan die ze naderhand onder elkaar voortbrachten.'

[8] Daarop zei de waard: 'O Heer en Meester, ik heb veel dingen gehoord Over de vroegere profetenschool, die met name in de tijd van de richters erg in zwang was en ook daarna nog ten tijde van de koningen tot vrijwel in onze tijd is blijven bestaan. Maar toch heb ik nooit duidelijk kunnen ontdek­ken waaruit hun lessen en oefeningen nu eigenlijk bestonden. Maar wie een­maal overeenkomstig de volle waarheid een profeet was geworden, door diens mond heeft onmiskenbaar de geest van Jehova gesproken, wat verscheidene grote profeten ook door hun daden hebben bewezen.

[9] Waaruit bestonden dan eigenlijk de lessen en oefeningen van een profe­tenschool?'

[10] Ik zei: 'Luister, Mijn vriend, wat er destijds slechts in allerlei overeen­stemmingen gebeurde, als voorbereiding voor deze huidige tijd, staat nu in de vervulling voor je! In die school werden door de in de geest gewekte richters en priesters op de wijze van Aäron kinderen opgenomen, die door godvre­zende ouders reeds vanaf hun geboorte zuiver en goed werden opgevoed, en natuurlijk vooral jongens die bovenal lichamelijk volkomen gezond en sterk waren. Daar moesten ze eerst de kunst van het lezen, rekenen en schrijven machtig worden; daarna werden ze goed onderwezen in de Schrift, dat wil zeggen in de boeken van Mozes, en vervolgens ook in de landen­ en volken­kunde van de aarde voorzover de mensen die kenden.

[11] Daarbij werden ze er ook zorgvuldig toe aangespoord om Gods geboden niet alleen te kennen, maar ze ook zoveel mogelijk uit vrije wil en zelfbeslis­send in acht te nemen. Tevens werden ze al naargelang hun leeftijd en graad van hun geestelijke ontwikkeling blootgesteld aan heel veel proeven en beproevingen, opdat ze in zichzelf tot de levende overtuiging zouden komen, in hoeverre hun kracht om de hele wereld en de bekoorlijkheden daarvan te weerstaan, reeds was toegenomen.

[12] Ze moesten vooral beschermd worden tegen de traagheid, die de moe­der is van alle andere zonden en kwaden, en daarom werden ze dan ook aan­gespoord tot allerlei lichamelijk werk, dat afgestemd was op hun lichamelijke krachten.

[13] Als ze eenmaal groot en sterk waren geworden in zelfverloochening en zelfoverwinning, werden ze door de wetenschap der overeenstemmingen naar hun innerlijk geleid, waardoor ze tot het levend geloof kwamen en een onbuigzame wil verkregen in vereniging met Gods wil, die ze goed kenden en ook reeds vanaf hun jeugd steeds nauwkeurig in acht hadden genomen; daardoor waren ze ook al in staat om menig teken te doen, omdat hun eigen wil één was geworden met Gods wil en hun geloof, als een waarachtig, levend licht uit de hemelen, in hun verlichte harten geen twijfel meer toeliet.

[14] Als dat allemaal binnen de ware en levende orde was gekomen, werden ze door hun levende geloof en hun bij al hun daden met Gods wil verenigde eigen wil vervuld met Gods geest, ieder naar zijn individuele capaciteiten; daardoor kreeg hun ziel een wijder blikveld en voorzagen ze zodoende ook toekomstige dingen en gebeurtenissen in overeenstemmende beelden, die ze vervolgens opschreven voor de latere generaties.

[15] Wie eenmaal die toestand bereikte, waarin hij visioenen kreeg, bereikte ook het levende woord in zijn diepste innerlijk en hoorde dus de stem van Jehova in zichzelf, en dat was het Godswoord dat de profeet als het ware uit de mond van God aan de mensen verkondigde en in feite moest verkondi­gen, omdat hij door de in hem heersende geest Gods daartoe werd gedreven. Kijk, zo zag de school van de profeten eruit, en op de manier die Ik beschre­ven heb werden de mensen in een echte en ware levensschool tot profeten opgeleid!’

 

57 De ware profeten

 

[1] (De Heer:) 'Maar ook werden er dikwijls vrome mannen, die altijd vast in God geloofden en Hem van harte liefhadden, vaak ook zonder dat ze eerst zo'n school hadden bezocht tot ware profeten opgewekt. Zo waren Mozes en Aäron zelf grote profeten terwijl ze daar in geen enkele school voor waren opgeleid; want hun geloof, hun aan God toegewijd hart en God Zelf waren hun school. Evenzo werden Elia en Jona,Jozua en Samuël ware profeten, Zon­der voorafgaande school; want God Zelf was hun Meester en hun School.

[2] Ook de aartsvaders waren meestal zieners en profeten zonder scholing; want alleen God, aan wie ze zonder twijfel vasthielden en geloofden, was hun school, waar Hij Zijn wil aan hen openbaarde. En zelfs in deze tijd zijn er zieners en profeten geweest, die niet opgeleid zijn in de school voor zieners en profeten; want God kijkt altijd alleen naar het hart van de mensen en niet naar de school waar iemand deze of gene vaardigheid heeft bereikt.

[3] Kijk eens naar Mijn leerlingen! Geen van hen heeft ooit een profeten­school gezien, en toch zullen velen van hen grotere dingen doen dan alle oude zieners en profeten; want alleen Ik ben hun Meester en hun school, en zo zal het voortaan tot aan het einde der tijden van deze aarde zijn en blijven­.

[4] In de toekomst zullen er weliswaar heel veel scholen opgericht worden, waaruit een ontelbaar aantal valse leraren en profeten zullen voortkomen, echter maar zeer weinig ware profeten overeenkomstig Gods wil.

[5] Waarlijk Ik zeg jullie: in de toekomst wordt alleen diegene een ziener en profeet, die in Mij zal geloven, Mij boven alles en zijn naaste als zichzelf zal liefhebben en Mijn leer metterdaad zal volgen! Daarom zal ook niet iedereen die gelovig 'Heer, Heer!' tot Mij zal roepen, Mijn rijk binnengaan, maar alleen degene die Mijn wil zal doen, die duidelijk in Mijn leer is uitgesproken.

[6] Daarom moeten ook jullie dus niet enkel en alleen loze hoorders van Mijn woord zijn, maar daar direct naar handelen; dan zullen jullie in jezelf het ware rijk Gods ontvangen! Verwacht echter nooit dat het rijk Gods, dat een rijk van het innerlijk leven is, met uiterlijke tekenen en uiterlijke pracht en praal tot de mensen zal komen; maar het bevindt zich binnen in jullie! Wie het in zichzelf zoekt op de manier die Ik jullie heb getoond en het op die manier niet vindt, zoekt in de hele wereld en alle sterren tevergeefs.

[7] Het pad naar het ware, levende rijk Gods is dus heel smal en dikwijls over­woekerd met allerlei doornstruiken. Deemoed en volledige zelfverloochening IS de naam ervan. Voor wereldse mensen is het volkomen onbegaanbaar.

[8] Maar degene die in Mij gelooft en Mijn geboden houdt, zal niet door de doornen op het pad naar Gods rijk gewond raken aan zijn voeten. Alleen een ernstig begin is moeilijk; wanneer de ernst echter blijft en niet door allerlei wereldse overwegingen verzwakt wordt, is het geheel en al bereiken van Gods rijk heel gemakkelijk. Want voor iemand die steeds in volle ernst naar het Godsrijk in zichzelf streeft is Mijn juk zacht en de last die Ik hem te dragen geef licht; en de ernstige zoekers naar het ware rijk Gods zal Ik in hun hart steeds luid toeroepen: 'Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijn! Ikzelf kom jullie al meer dan halverwege tegemoet en wil jullie ten volle sterken en verkwikken!’

[9] Tegen degenen echter die alleen maar 'Heer, Heer!' tot Mij zullen roepen, maar hun belangrijkste zorgen op puur wereldse dingen richten en alleen maar terloops streven naar datgene wat van het rijk Gods is, zal Ik zeggen: 'Waarom roepen jullie wereldse mensen Mij, en waarom schreeuwen jullie? Mijn hart heeft jullie nog niet herkend. Laat datgene waar jullie je zorgen om maken,je nu ook de hulp geven waar je naar verlangt! 'Waarlijk Ik zeg jullie: zulke mensen zullen aan deze zijde waarschijnlijk nooit het ware en levende rijk Gods in zichzelf vinden en zullen voor hun medemensen slechte leraren, zieners en profeten zijn; en aan gene zijde zal het voor zulke halfdode zielen nog onvergelijkelijk veel moeilijker zijn het rijk Gods in zichzelf te zoeken en te vinden.

[10] Laat iedereen daarom werken zolang de dag duurt; want als daarna de nacht komt, zal er nauwelijks gewerkt kunnen worden! - Heb jij, Mijn vriend, begrepen wat Ik nu heb gezegd?'

[11] De waard zei: 'Ja, Heer en Meester over alles, ik dank U voor deze les, uit het diepste innerlijk van mijn leven! Nu is het wezen van de oude profe­tenschool mij helemaal duidelijk. Maar tegelijk vraag ik U ook of U mij, wanneer ik ernstiger dan tot nu toe het smalle en doornige pad naar het Godsrijk zal opgaan, genadig al bij de eerste stap tegemoet wilt komen en mij helpen, opdat ik bij het voortgaan op de smalle en doornige levensweg niet moe, moedeloos en ongeduldig wordt!’

 

58 Het navolgen van de Heer

 

[1] Ik zei: 'Waar je Mij nu om hebt gevraagd, heb Ik nu reeds gedaan en daar­om zul je gemakkelijk verder kunnen gaan! Want voor wie Mijn levenslicht schijnt, die zal met zijn voeten onderweg niet gemakkelijk meer tegen een steen stoten en hij zal de doornen weten te vermijden. Wie met Mij wandelt, heeft overal al een goed gebaande weg; wie echter zonder Mij wandelt naar het rijk Gods, dat het innerlijke rijk van het leven en alle waarheid is, heeft een lange, smalle en zeer doornige weg te gaan, zoals dat bij heel veeloude wijzen van alle volkeren op aarde het geval was en ook in de toekomst het geval zal zijn en blijven.

[2] Jij hebt het van nu af aan gemakkelijk, evenals heel velen die Mij hebben gezien en gehoord en helemaal in Mij geloven; maar hun nakomelingen zul­len enkel en alleen door hun geloof het rijk Gods bereiken. Wie Mij ziet en hoort, gelooft gemakkelijk en kan ook gemakkelijk volgens Mijn woord leven en handelen. Maar wie Mij in de toekomst niet meer in levende lijve zal zien, zal het moeilijker hebben om het ware, levende rijk Gods te bereiken; want hij zal puur moeten geloven wat de uitgezonden boden hem over Mij zullen vertellen.

[3] Als hij echter datgene wat hij hoort bereidwillig in zijn hart opneemt en ware vreugde voelt vanwege de waarheid die hij heeft gehoord, zal weldra de doop van de geest vanuit Mij over hem komen, en dan zal hij daarin de geo­pende poort naar het Godsrijk ontwaren.Vanaf dat punt zal ook voor hen die geen getuige zijn geweest van Mijn huidige aanwezigheid de weg naar het Godsrijk gemakkelijk zijn.

[4] Maar verheug je, nu jullie dat allemaal weten, over het feit dat God dat allemaal vanaf het eerste begin al zo beschikt heeft! En als jullie de mensen over Mij en Mijn rijk zullen vertellen, zeg hun dan ook wat Ik nu tegen jul­lie heb gezegd; maar doe hen vooral begrijpen dat Mijn rijk niet van deze wereld is -maar dat het het inwendige rijk van alle waarheid en al het leven in het diepste innerlijk van de mens is. Wie het in zichzelf heeft gevonden en er door zijn levende geloof en werkzame liefde is binnengegaan, heeft de wereld, het gericht en de dood overwonnen en zal voortdurend het eeuwige leven hebben.

[5] Weliswaar meent het wereldse verstand dat de dingen, die Ik jullie nu heb gezegd, dwaasheid zijn; maar toch is het de hoogste wijsheid van alle leven in God. Heil degene die zich daar niet aan ergert!

[6] Niemand kan weten wat er allemaal in een mens verborgen ligt, wat noodzakelijk is voor zijn leven, behalve de geest die in het diepste innerlijk van de mens is en woont; en zo weet ook geen geleerde wat God Zelf is en wat er in Hem is, maar alleen Gods geest, die al Zijn diepten doordringt.

[7] Als de geest, die het ware levenslicht in de mens is, niet wordt gewekt, is het duister in de mens en kent hij zichzelf niet; wanneer echter door het geloof in Mij en door de liefde tot Mij en de naaste de geest in de mens wordt gewekt en tot een helder licht wordt ontstoken, doordringt de geest de hele mens door en door, en dan neemt de mens waar wat er in hem is en kent hij zichzelf. En wie zichzelf kent, kent God ook; want de ware en eeuwige levensgeest in de mens is niet een menselijke geest, maar een goddelijke geest in de mens, anders zou de mens geen evenbeeld van God zijn.

[8] Als jullie dat nu goed hebben begrepen, zullen wij nu, naar lichaam en geest gesterkt, van hier op weg gaan naar Galilea.'

[9] Allemaal verzekerden ze Mij dat ze het goed hadden begrepen en bedank­ten Mij voor deze les.

[10] De waard maakte natuurlijk de opmerking, of Ik misschien nog tot de middag in zijn huis zou willen blijven.

[11] Maar Ik zei tegen hem: 'Kijk, alles in deze wereld heeft zijn tijd, dus ook het komen, blijven en &aan! Ik weet echter waar vandaag nog een grote hoe­veelheid werk op Mij wacht, en Ik moet daarom ook daarheen gaan waar het werk op Mij wacht! Bovendien zal er over een uur een grote karavaan van kooplieden die uit Jericho komen bij jou aanleggen, en dan zullen jullie veel te doen krijgen. De kooplieden zullen je veel over Mij kunnen vertellen; ver­tel jij hun ook dat Ik hier ben geweest, maar zeg hun niet in welke richting Ik gegaan ben!’

[12] De waard verzekerde Mij nogmaals dat hij alles, wat hij als Mijn wil had herkend, strikt in acht zou nemen en bedankte Mij ook nog eens voor de weldaden die Ik hem bewezen had; toen gaf Ik de leerlingen een teken om op te breken.

[13] Daarop stonden we echt op en gingen op weg. De waard en zijn gene­zen zoon begeleidden Mij meer dan duizend passen en keerden daarna goedsmoeds weer terug naar huis.

 

59 Vruchtbare zegen in een klein dorp in Samaria

 

[1] Toen de waard thuis kwam, zei zijn vrouw op verongelijkte toon tegen hem: 'Waarom heb je mij met de andere kinderen niet geroepen, zodat ook ik met de andere kinderen behoorlijk afscheid van die wonderbaarlijke heiland had kunnen nemen?'

[2] De waard zei: 'Vrouw, als dat nodig was geweest, had de Heiland jou Zelf wel geroepen; maar omdat het vast niet nodig was, ben je vanwege je kleine ongeloof niet geroepen. En als jij de Heiland nader zou hebben leren kennen, zou weldra de hele stad van Zijn aanwezigheid geweten hebben, wat Hij ech­ter niet wilde; en zo is het ook goed dat Hij het Zelf allemaal zo heeft laten gebeuren. Straks, als onze arts weer thuiskomt en ons zeker zal bezoeken, zul je nog vroeg genoeg horen wie die wonderbaarlijke Heiland eigenlijk was.

[3] Maar zorg nu dat je alles in orde hebt; want over ongeveer een halfuur zal er een flinke handelskaravaan bij ons aanleggen, zoals de werkelijk alwetende Heiland mij van tevoren heeft aangekondigd, en dan zullen we het druk krij­gen; zorg dus dat je alles in de keuken hebt voorbereid!'

[4] Toen de vrouw dat gehoord had, ging ze ijlings naar de keuken en zette al haar helpers en helpsters aan het werk; want nu geloofde ze wat de waard haar, door Mij aan hem meegedeeld, vertelde.

[5] Toen allerlei spijzen, die steeds aan kooplieden geserveerd moesten wor­den, al bijna helemaal klaar waren om te eten, arriveerde de door Mij aange­kondigde karavaan; men vroeg zich buitengewoon verwonderd af hoe de waard deze keer van tevoren kon weten dat zij op dat tijdstip zouden arrive­ren.

[6] Daar werd naderhand nog veel over gepraat, en de kooplieden begrepen al snel hoe de waard het tijdstip van hun aankomst had kunnen weten. En ver­scheidene kooplieden, die al eens eerder over Mij hadden gehoord, geloofden daarna in Mij.

[7] Wij reisden intussen rustig verder en kwamen rond het middaguur vlakbij een dorp, dat nog in Samaria lag. Rondom het dorp waren veel vruchtbo­men, merendeels vijgen en olijven, appels en perziken, en de leerlingen kre­gen zin om zich wat te verkwikken met deze vruchten.

[8] Toen wij echt het dorp inkwamen, vroegen de leerlingen aan enkele aan­wezige dorpelingen, of ze wat van de vruchten mochten pakken.

[9] De dorpelingen zeiden: 'Nee maar! Waarom willen jullie Joden vruchten eten van ons, Samaritanen?'

[10] De leerlingen zeiden: 'Wij zijn weliswaar Joden, maar geen Farizeeën, die jullie haten - en daarom willen wij de vruchten van jullie bomen graag eten, als jullie ons die willen geven; en wij willen ze ook betalen!'

[11] Toen zeiden de mensen uit het dorp: 'Eet maar zoveel jullie willen! Maar geld zullen we niet van jullie aannemen; want wij hebben God ook geen geld gevraagd toen Hij onze vruchtbomen zegende!'

[12] Toen liepen de leerlingen erheen en aten naar hartelust van de vruchten, en hoe meer ze aten, des te voller werden de bomen.

[13] De bewoners van het dorp merkten dat al gauw, liepen naar de leer­lingen toe en zeiden: 'Hoe eten jullie de zegen van onze bomen eigenlijk? Het valt ons op dat onze bomen niet alleen geen vruchten kwijtraken, maar de bomen worden onmiskenbaar zo vol, dat hun takken en twijgen de last nauwelijks meer kunnen dragen. Merken jullie dat niet, aangezien jullie de vruchten zo onverschillig opeten? Het is toch een overduidelijk en klaarblij­kelijk wonder!'

[14] Daarop zei de apostel Andreas: 'Wat jullie zien, zien wij ook; maar niet wij, die hier staan te eten, brengen dat teweeg, maar jullie onbaatzuchtige naastenliefde doet dat! Wij zijn vreemdelingen voor jullie en jullie hebben ons gastvrij toegestaan om zonder vergoeding de zoete vruchten te eten van jullie vruchtbomen, waar jullie in deze streek veel zorg aan moeten besteden; dat heeft God de Heer behaagd, en daarom heeft Hij jullie en jullie vrucht­bomen nu duidelijk zichtbaar voor onze ogen en die van jullie gezegend van­wege de vriendschap en liefde die jullie ons betoond hebben.

[15] Dat komt in deze tijd weliswaar niet vaak voor; en het komt zo zelden voor omdat het ook uiterst zelden voorkomt dat men vreemde reizigers vriendschap en liefde betoont zonder dat ze daarvoor hoeven te betalen. Want waar je ook komt en van de een of ander een vriendendienst verwacht, dan gebeurt dat tegen betaling; maar uit pure naastenliefde gebeurt dat even zel­den als een dergelijk zegenrijk Godswonder, zoals jullie nu voor ogen heb­ben.

[16] Blijf de onbaatzuchtige naastenliefde dus voortdurend trouw in acht nemen en heb God lief door Zijn geboden in acht te nemen, dan zullen jul­lie je nooit te beklagen hebben over gebrek aan Gods zegen! God blijft altijd en eeuwig dezelfde; alleen de mensen zijn veranderlijk, vergeten Hem in hun wereldse roes en beschouwen Zijn inzettingen als een product van puur men­selijke schranderheid en doen dan wat hun volgens hun verstand goeddunkt. Bij een dergelijk geloof en bij zo'n handelwijze volgens het wereldse geloof kijkt God niet meer met het oog van Zijn genade en liefde naar de mensen die Hem bijna helemaal zijn vergeten, maar met het oog van Zijn toorn.

[17] Bij zulke levensomstandigheden van de mensen worden goddelijke zegen wonderen heel gemakkelijk en zeker buitengewoon zeldzame ver­schijnselen op deze aarde onder de mensen; maar waar nog mensen zijn die nog zonder twijfel in God geloven, Zijn geboden houden en hun harten en zielen nog niet met de ellendige begeerte naar de wereldse mammon hebben bezoedeld en bevuild, daar betoont God Zich tegenover hen steeds een uiterst goede Vader die Zijn kinderen zegent, zoals ook in de tijd van de aarts­vaders gebeurde -maar tegenover de kinderen van deze wereld die geen acht op Hem slaan betoont Hij Zich een onverbiddelijke Rechter en tuchtigt hen met allerlei ongemakken, en Zijn zegenende rechterhand is niet uitgestrekt over wereldse mensen.

[18] Als jullie beste, eenvoudige bewoners van dit kleine dorp dat ter harte nemen, zullen jullie ook gemakkelijk begrijpen waarom God hier klaarblijke­lijk jullie goede wil heeft gezegend.'

[19] Daarop zei een oudste van het dorp: 'Vriend, je hebt hier heel wijs in Jehova's naam gesproken en daardoor ook laten zien dat je geen aanhanger van de slechte leer van de Farizeeën bent; je hebt helemaal dezelfde instelling als wij en hebt werkelijk in alle opzichten gelijk. Maar ik ben al een oude burger van dit dorp en weet dat de inwoners ervan nog steeds stevig vasthou­den aan de instellingen van Mozes, door wie God heeft gesproken. En de dienst die wij jullie op jullie verzoek graag en van har te hebben bewezen, hebben wij ook al aan vele anderen bewezen die hongerig en dorstig door ons dorp trokken; maar zo'n wonderbaarlijke zegening hebben wij nog nooit meegemaakt, hoewel ik daarbij ook eerlijk moet bekennen, dat wij met al onze vrijgevigheid nog nooit te klagen hebben gehad over gebrek aan Gods zegen. Maar, zoals gezegd, op zo'n opvallende manier hebben wij nog nooit een zegening van God te zien gekregen!

[20] Er schijnt hier dus nog een heel bijzondere omstandigheid te bestaan, die jullie ons misschien om heel wijze redenen niet kunnen of mogen onthullen. Maar het zij zo! Dit is nu eenmaal een in het oog springend wonder dat nie­mand kan loochenen, en wij willen geen verdere vragen stellen naar de eigenlijke geheime reden ervan. Toch valt mij één ding op, en dat is, dat een van jullie, die daar op de weg op jullie wacht, niets van onze vruchten heeft willen proeven! Is hij soms een orthodoxe Jood die niets van Samaritanen wil aannemen, of houdt hij niet van de boomvruchten die hier bij ons groeien?'

[21] Andreas zei: 'Vriend, Hij is het een noch het ander! Maar wie Hem heeft leren kennen, heeft meer geleerd dan de hele wereld ooit in staat zal zijn te begrijpen; daarom is Hij ook ons aller Heer en Meester!'

[22] Deze woorden van Andreas troffen de oude, en daarom zei hij ook (de oude): 'Heb ik het niet goed gezien, toen ik zei dat er bij dit in het oog sprin­gende wonder behalve de speciale genade van boven nog een heel speciale­ geheime reden bestond? En die geheime reden zal zeker in die man te vinden zijn, die jij jullie Heer en Meester noemde. - Heb ik dat goed gezien of niet?'

[23] Andreas zei: 'Vriend, als je die indruk hebt, ga dan naar Hem toe en spreek met Hemzelf! Want wij weten wat wij dienen te doen en te zeggen. ­Maar Hij is de Heer en kan doen en zeggen wat Hij wil.'

 

60 De reden waarom het de bewoners goed gaat

 

[1] Toen de oude dat hoorde, ging hij direct naar Mij toe en zei: 'Luister, heer en meester van deze mannen, die zich verkwikt hebben met de vruchten van onze bomen! Waarom wilde u zich eigenlijk ook niet samen met degenen die vast en zeker uw leerlingen en dienaren zijn met de rijpe vruchten verkwik­ken?'

[2] Ik zei: 'Omdat Ik er niet zozeer naar verlangde die zoete boomvruchten te eten, maar veeleer verlangde naar de veel zoetere vruchten van jullie hart en goede wil; want als iemand aan een van Mijn ware leerlingen en dienaren een echte, onbaatzuchtige liefdedienst bewijst, neem Ik dat aan alsof hij dat aan Mijzelf had gedaan.

[3] Ik ben met God en God is met Mij; en wie met Mij zijn, zijn zodoende ook met God, en God is met hen. God is echter ook met iedereen die echt in Hem gelooft, Zijn geboden houdt en Hem boven alles liefheeft en zijn naas­te als zichzelf. Als iemand zijn naaste -en daarbij is het om het even of dat iemand uit eigen land of een vreemdeling is -al niet zonder betaling liefheeft en hem uit de een of andere nood helpt, terwijl hij hem als een op hemzelf gelijkend evenbeeld van God toch ziet, hoe kan hij God dan liefhebben, die hij niet ziet?

[4] Daarom is de ware, onbaatzuchtige liefde voor de naaste één met de liefde voor God, en God beloont zijn liefde reeds in deze wereld en zal die eens aan gene zijde in Zijn eeuwige rijk nog meer belonen met het eeuwige leven. Werkelijk, nog niet één slok water die jullie met een goed hart aan een dor­stig mens hebben gegeven, zal jullie onvergolden blijven!'

[5] De oude zei: 'Heer en meester, uit uw woorden maak ik op dat u werke­lijk een heer en meester bent! Met water hebben wij de reizigers al heel vaak verkwikt; want wij hebben een gemeenschappelijke bron, die heel fris water bevat.Wij zouden echter een vermoeide reiziger dikwijls ook graag met een beker wijn verkwikt hebben, als wij die zouden hebben; maar onze streek is schraal en de wijnstok groeit hier niet goed. Om wijn te kopen hebben wij noch geld noch kudden in de daarvoor vereiste hoeveelheid, en dus staan we vele arme vermoeide reizigers alleen bij met het povere dat wij hebben; moge de dierbare, grote en almachtige Vader in de hemel onze wil dan ook als het werk zelf aannemen!'

[6] Ik zei: 'Dat heeft Hij ook al sinds lange tijd gedaan, en daarom hebben jul­lie nog nooit bijzondere nood gekend; in de toekomst zal Hij echter nog veel opvallender voor jullie tijdelijke heil en nog meer voor het heil van jullie zie­len zorgen, daar kunnen jullie volkomen zeker van zijn! Want wie zoals jullie op Hem vertrouwt, die verlaat Hij nooit. Ook al helpt Hij hem dikwijls ook niet ogenblikkelijk en duidelijk zichtbaar, Hij laat hem toch niet volkomen in de steek.

[7] Want God beproeft iedereen eerst, voordat Hij hem duidelijk helpt; als een mens ook in alle beproevingen zijn trouwen liefde tot Hem heeft bewaard, dan komt plotseling, voordat een mens het in de gaten heeft, de altijd duide­lijke hulp van God, en dan blijft Zijn zegen altijd bij Zijn getrouwen. Onthouden jullie dat allemaal, en bedenk: God heeft jullie beproefd tot heil van jullie zielen, jullie hebben de beproeving goed doorstaan, en daarom is Hij nu met een overvloed van Zijn belonende zegen naar jullie toe gekomen, en Zijn zegen zal jullie blijvende bezit worden.

[8] Mij kennen jullie niet en jullie weten niet wie Ik ben; maar de tijd zal komen en is er eigenlijk al, dat jullie zullen uitroepen: 'Heil aan de Zoon van David, die tot ons is gekomen in de naam des Heren!' -Hebben jullie soms niet gehoord wat er twee jaar geleden in Samaria is gebeurd?'

[9] De oude zei: 'Heer en meester en, zoals u nu zelf zegt, afstammeling uit de lijn van de grote koning der Joden, wij komen maar heel zelden in de stad Samaria, die meer dan een halve dagreis hier vandaan ligt, en daarom weten wij ook weinig van wat daar allemaal gebeurt en voorvalt; van reizigers heb­ben wij echter gehoord dat er in de door u genoemde tijd door een nieuw opgestane grote profeet wel heel ongelooflijke en wonderbaarlijke dingen gebeurd moeten zijn. Men zegt dat hij de Samaritanen ook allerlei troostrijke leringen heeft gegeven, waar enkele priesters en ook andere wereldse mensen zich toch aan geërgerd hebben, - of dat gegrond of, wat waarschijnlijker is, ongegrond was, konden wij in onze eenvoud niet beoordelen, en wij konden niet oordelen in een ons onbekende kwestie.

[10] Maar onlangs is ons iets anders overkomen, waar wij allemaal getuige van waren, zoals ook van de wonderbaarlijke vermeerdering van de boomvruch­ten vandaag, en dat was het volgende: Zo rond het middaguur kwamen er slechts twee mannen naar ons toe, naar hun kleding en taal te oordelen uit Jeruzalem, en ze vroegen ons om wat brood en ook om een paar rijpe vruch­ten van onze bomen, wat wij hun naar vermogen ook graag gaven. Toen ze zich daarmee hadden gesterkt, nam ook ik de vrijheid hen te vragen wie ze waren, waar ze vandaan waren gekomen, waar ze verder heen zouden reizen, waar ze woonden en wat voor werk ze deden.

[11] En zij zeiden: 'Nog niet zo lang geleden waren wij heel gewone en meestal erg onderdrukte dienaren en knechten en af en toe, als wij geen vaste betrekking hadden, ook slecht beloonde dagloners in Jeruzalem. Maar toen kwam er een Man vol van goddelijke kracht, macht en wijsheid uit Galilea naar Jeruzalem, die het hele volk met machtige woorden onderrichtte en grote en nooit gehoorde tekenen deed; en heel veel mensen begonnen in Hem te geloven, tot grote ergernis van de Farizeeën en schriftgeleerden, wier kwalijke volksverlakkerijen Hij tegenover het volk zonder enige schroom onthulde, en Hij riep hen scherp ter verantwoording als iemand die macht heeft.

[12] Deze door God in de wereld gezonden Man, die ook voortdurend een machtige aartsengel als begeleider had, nam ook ons aan als Zijn leerlingen omdat we helemaal in Hem geloofden, gaf ons wijsheid en allerlei macht om de ziekten van lichaam en ziel te genezen en boze geesten bij de mensen uit te drijven; en vergif en giftige dieren kunnen ons geen schade doen, ook niet als wij gedwongen zouden zijn blootsvoets over schorpioenen en adders heen te lopen.

[13] Ons voornaamste werk en bezigheid is, dat wij in naam van die door God gezonden Godmens als Zijn gezanten de komst van het rijk Gods op aarde onder de mensen verkondigen, of dat nu Joden of heidenen zijn, en dat wij hun zeggen dat in Zijn persoon de door de profeten verkondigde Messias nu in deze wereld is gekomen, om hen te verlossen van het oude en meer dan harde juk van de zonde, de leugen en het bedrog, die het gericht en de eeu­wige dood zijn.'

[14] Ik vroeg die twee mannen waaruit die nieuwe leer bestond, waardoor het rijk Gods op aarde onder de mensen zou komen. En kijk, toen praatten ze net als u en ook zoals een van uw leerlingen nu met ons heeft gesproken; en wij waren van oordeel dat ze de waarheid spraken en geloofden hun woorden volkomen!’

 

61 De volledige genezing van de bezetene

 

[1] (De oude:) 'Er was echter iemand onder ons die al sinds dertig jaar waan­zinnig was en af en toe in de bossen verdwaalde; daar werd hij dan door de boze geesten dermate gekweld dat hij dikwijls zo hard en verschrikkelijk huilde en brulde dat zelfs de wildste dieren ijlings voor hem op de vlucht sloegen.Als hij dan weer uit de bossen bij ons terugkwam, was hij rustig; maar als men hem vroeg wat hij in de bossen had gedaan, wist hij zich daar nooit iets van te herinneren.

[2] Deze zeer betreurenswaardige man bevond zich in het dorp, juist op het moment dat die twee mannen ons bezochten, en op hun verzoek lieten wij hen kennismaken met hem. Toen legden zij hem de handen op en geboden de boze geesten in de naam van de Godszoon Jezus om uit die man te gaan en zijn lichaam voor altijd te verlaten. Maar vanuit die door hen zo lang gekwelde man schreeuwden de boze geesten toen, zo hard als een leger sol­daten: 'Jezus Zebaoth Jehova, die in een schaapsstal in Bethlehem uit een lief­tallige jonge vrouw in een lichaam is geboren en in het oude Nazareth in Galilea is opgegroeid tot een sterke man, kennen wij, en aan Zijn almacht zijn wij ook onderworpen, omdat wij ons daar niet tegen kunnen verzetten; maar jullie kennen wij niet en wij zullen jullie ook niet gehoorzamen!'

[3] Daarop riepen de twee mannen in hun geest heel ernstig hun Jezus te hulp. Na die oproep hoorden wij als het ware een machtige donder uit de hoogte en daarop verlieten de boze geesten plotseling de gekwelde man en wij zagen ze als een grote zwerm zwarte vliegen haastig wegstuiven, en de man, die vóór die tijd zo vele jaren gekweld werd, werd daarop volkomen gezond en bevindt zich nog tot op dit moment zo onder ons in het dorp. Als u hem misschien wilt zien, heer en meester van uw leerlingen, kan ik hem hierheen laten brengen!

[4] Kijk, dat was een zeldzame gebeurtenis in ons zeer afgelegen dorp, - en nu zou ik graag willen vernemen of jullie misschien ook afgezanten van die machtige Jezus Zebaoth Jehova uit Nazareth zijn, omdat ook jullie net als die twee mannen wijs spreken en er nu ook door jullie tegenwoordigheid onmis­kenbare wonderen aan onze vruchtbomen hebben plaatsgevonden.'

[5] Ik zei: 'Laat eerst die genezen man maar hier komen, dan zal wel blijken wie Ik ben en wie Mijn leerlingen zijn!'

[6] Na deze woorden van Mij werd de genezen man onmiddellijk uit een huis gehaald, waar hij werkte, en bij Mij gebracht, en hij vroeg Mij wat Ik wilde dat hij voor Mij zou doen.

[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Ik verlang echt niet van je datje Mij een of ande­re dienst bewijst; maar Ik kan jou een goede dienst bewijzen, en daarom heb Ik je bij Me laten komen. jij bent nog maar kort geleden door twee mannen van je kwelgeesten bevrijd?'

[8] De ondervraagde zei: 'Ja, mijn heer, de boze geesten hebben mij verla­ten - dank zij God in den hoge!; maar toch willen een zekere lichamelijke zwakheid en de steeds toenemende angst voor de dood, die op mijn leeftijd onmiskenbaar nadert, mij ondanks al mijn bidden en vertrouwen op God niet verlaten, en daarom kan niets in de wereld mij meer blij maken. Kijk, dat is ook een groot en droevig euvel, met name voor iemand die alleen maar onder boze plagen oud is geworden. Als u mij daar wellicht van kunt bevrij­den, zou u mij natuurlijk een hele grote en weldadige dienst bewijzen!'

[9] Ik zei: 'ja, Mijn vriend, dat kan Ik vanuit Mijn hoogst eigen volmaakte macht, en daar heb Ik niet de hulp van enig ander wezen voor nodig! En zo wil Ik dat je nu onmiddellijk zo sterk en krachtig wordt als je tevoren nog nooit bent geweest; laat die zinloze, dwaze angst voor de dood van je lichaam, die eigenlijk geen dood, maar alleen een helder licht naar het ware, eeuwige leven is,jou dus voor altijd verlaten!'

[10] Toen Ik deze woorden over de man had uitgesproken, werd hij plotseling vervuld van de kracht van een jongeman, en zijn vrees voor de dood verliet hem terstond geheel en al, zodat hij van louter blijdschap begon te jubelen en Mij uit volle borst begon te danken voor deze genezing en God prees, die Mij die macht had verleend.

[11] Hierop kwam de oude weer naar Mij toe en zei vol verbazing en ont­zag: 'O Heer en Meester, ik heb zo het gevoel dat ik nu wel weet wie U eigenlijk bent!'

[12] Ik zei:'Als je dat zo voelt, zeg dan wat je voelt!'

[13] En de oude zei: 'Heer en Meester, vergeef mij mijn vrijpostigheid, dat ik met U spreek! Uit alles wat ik nu gehoord heb, blijkt dat U Jezus Zebaoth jehova bent; want geen sterfelijk mens sinds het eerste begin van de wereld zou ooit kunnen zeggen: 'Ik doe dat aan jou vanuit mijn hoogst eigen volko­men macht!', waarop hij dan op wonderbaarlijke wijze heel precies zou berei­ken wat hij wil en heel eenvoudig met gemakkelijk te begrijpen woorden uitspreekt. Vriend, U hebt niet tot God of Jezus Zebaoth jehova geroepen: 'Help mij!', maar U zei: 'Ik wil het zo vanuit Mijn hoogst eigen volkomen macht!’

[14] Wat bent U dus? - U bent Zelfde enig ware Jezus Zebaoth Jehova, - ver­berg nu niet langer Uw door de voorspellingen van de profeten beloofde Messias gelaat, opdat wij in U Degene kunnen begroeten, liefhebben, loven en prijzen, die U bent en aan Wie niemand op aarde of in de hemel gelijk is! Want als U jehova Zebaoth bent - wat ik voor mijzelf niet in het minst betwijfel­ komt alleen aan U alle eer en aanbidding toe door ons mensen, die U hebben herkend uit Uw woorden en Uw daden!'

[15] Ik zei: 'Wat jullie willen doen, doe dat in je hart; want elke lofprijzing met de mond heeft voor Mij geen enkele waarde! Belijd alleen tegenover jul­lie broeders Mijn naam ook openlijk met de mond en spreek over Mijn leer en Mijn daden; doe naar Mijn woorden en handel en leef volgens Mijn leer, die Mijn twee gezanten jullie hebben verkondigd, dan zal Ik jullie belijden tegenover Mijn Vader; en degene die Ik tegenover Mijn Vader zal belijden, zal in zichzelf het eeuwige leven hebben.

[16] Maar nu zullen wij onze weg weer vervolgen; want Ik moet Mij nog aan velen laten zien, die net als jullie al helemaal in Mij geloven, maar ook een groot en sterk verlangen hebben om Mij te zien.'

 

62 De belofte en de zegen van de Heer voor

de bewoners van het bergdorp

 

[1] (De Heer:) 'Blijf dus in Mijn leer, dan zal Ik ook in de geest bij jullie blij­ven, zoals Ik dat ook doe bij alle mensen die in Mij geloven en volgens Mijn leer leven en handelen en die degenen die Ik heb uitgezonden om alle volke­ren het evangelie te verkondigen - namelijk dat van de komst van Gods rijk op aarde, waar het uit bestaat en wat het wezen ervan is - net als jullie met alle liefde en vriendelijkheid opnemen en hun te eten en te drinken geven.

[2] Want degenen die Ik nu uitzend zijn als de profeten, en wie voor een pro­feet in aards opzicht iets goeds doet, zal ook het loon van een profeet ontvan­gen; en dat is, dat Ik net als bij een profeet in de geest bij hem zal zijn en blij­ven, en hij geen gebrek zal hebben aan zegeningen van Mij.

[3] Tot nu toe hebben jullie de grond, die heel steenachtig is, met moeite bewerkt, en jullie akkers, tuinen en weiden hebben je maar een magere oogst opgeleverd; maar jullie hebben niet gemopperd en God ook voor dat weini­ge gedankt. Hij heeft dat weinige ook voor jullie gezegend, en het was toe­reikend voor jullie en door jullie naastenliefde ook voor menige vreemdeling, die hongerig, dorstig en vaak ook naakt bij jullie kwam.

[4] Omdat jullie met dat weinige trouw zijn geweest, zal van nu af aan jullie grond, waarvan de oppervlakte waarlijk niet klein is te noemen, zijn steen­achtige karakter verliezen, en in de toekomst zullen jullie rijke oogsten krij­gen en ook veel dienaren nodig hebben. Kortom, de geest, die Ik in jullie zal wekken, zal jullie leren hoe jullie in de toekomst jullie aardse weiden en akkers moeten verzorgen en bebouwen.

[5] Als jullie grond vol zegen zal zijn, wordt dan niet overmoedig, maar blijf zoals jullie nu zijn; dan zal Mijn zegen in natuurlijk én geestelijk opzicht ook bij jullie blijven! Zo zij het en zo blijve het, zoals jullie ook daadwerkelijk in Mijn leer zullen blijven!'

[6] Na deze woorden van Mij wierpen alle aanwezige bewoners van dit klei­ne bergdorp zich voor Mij op de knieën en dankten Mij voor de genade die Ik hun had bewezen. De oude man en de man die volledig genezen was kon­den door hun tranen van louter dankbaarheid nauwelijks spreken. Maar Ik beval hen op te staan en nu opgewekt aan het werk te gaan, wat ze dan ook deden; alleen de oude en de genezene bleven nog en keken met gelukzalige blikken naar Mij en Mijn leerlingen.

[7] De genezene zei: 'O, wat moeten deze uitverkoren leerlingen van U toch gelukkig zijn, omdat ze steeds in Uw nabijheid zijn, o Heer, en getuige kun­nen zijn van al Uw daden en lessen!'

[8] Ik zei: 'Daarom zullen ze later, als Ik niet meer als zichtbare persoon bij hen zal zijn, maar daar zal zijn, waar Ik vandaan ben gekomen, ook des te zwaardere levensproeven en allerlei vervolgingen van de kant van de wereld te doorstaan krijgen; want de wereld, zoals die nu is, is blind en doof; omwil­le van Mijn naam zal die hen haten, zoals ze ook Mij haat, omdat ze Mij nog nooit heeft gekend en ook niet zal kennen, en zo zal ze in haar zonden en gruweldaden ten onder gaan.

[9] Kijk, dan zullen jullie het in deze wereld gemakkelijker hebben, hoewel men ook jullie dikwijls kritisch zal onderzoeken of jullie soms in Mij geloven en volgens Mijn leer handelen en leven!

[10] Als men jullie daarnaar zal vragen, wordt dan niet angstig en denk ook niet na over wat jullie de vragenstellers en verzoekers ten antwoord moeten geven! Op het moment dat jullie het nodig hebben zal het juiste antwoord jullie wel in de mond worden gelegd, en dan zullen jullie verzoekers absoluut niet in staat zijn jullie van repliek te dienen. Ook daar kan Ik jullie volledig van verzekeren.'

[11] Daarop waren de twee gerustgesteld, en Ik gaf de leerlingen een teken dat het tijd was om verder te reizen.

[12] Toen maakten de leerlingen aanstalten om op weg te gaan en Ik voegde Me bij hen, en met de snelheid van de wind verlieten wij het bergdorp.Vóór de dorpsbewoners nog om zich heen konden kijken, waren wij al volkomen uit hun gezichtsveld verdwenen, en dat snelle verdwijnen bracht enkele bewoners van het dorp op de gedachte dat wij geesten waren geweest; maar de oude man en de genezene legden hun uit wie Ik was, en hoe Mij daarom ook alles mogelijk was.

[13] Het daaropvolgende jaar, toen hun steenachtige akkers in weelderig bouwland begonnen te veranderen, werd ook hun geloof nog sterker, en van tijd tot tijd verscheen Ik zichtbaar onder hen en sterkte hen in hun geloof en hun liefde, geduld en zachtmoedigheid. Want toen ze hadden gehoord dat Ik in Jeruzalem was gekruisigd en aan het kruis was gestorven, werden enkelen van hen heel bang en begonnen te twijfelen; daarom was het ook nodig dat Ik persoonlijk naar hen toe kwam en Mij als Heer en Overwinnaar van de dood aan hen liet zien. Bij die gelegenheden troostte Ik hen en verklaarde hun van­uit de Schrift dat dat allemaal aan Mij moest gebeuren, opdat iedere ziel die in Mij gelooft, door de duistere poort van de dood in de eeuwige heerlijkheid binnengaat, waar Ik ben binnengegaan en waar Ik Mij al sinds eeuwigheid bevonden had. Ik legde hun uit dat de dingen die er gebeurd waren uit liefde voor de mensen waren gebeurd, opdat zij door hun geloof in Mij en Mijn menswording - tot hun heil, maar tevens tot gericht over de slechte wereld ­Mijn ware kinderen en in alles aan Mij gelijk zouden worden. Daarna werden deze bewoners van het bergdorp, dat binnen enkele jaren groot aanzien ver­wierf, ware helden in het geloof en in het handelen daarnaar.

 

63 De Heer met de Zijnen in een oerbos in Samaria

 

[1] Binnen een uur bereikten wij nu een dicht bos, waar doorheen de weg in de richting van Galilea leidde. Het bos was ruim drie uur gaans diep en er stond geen enkel huis langs de weg.

[2] De leerlingen vroegen Mij waarom zo'n bos door niemand werd gebruikt.

[3] Maar Ik zei tegen hen: 'Wees maar blij dat er in het Beloofde Land nog zo'n gezond bos bestaat dat nog niet smadelijk ten offer is gevallen aan de menselijke hebzucht! In dit bos kunnen jullie nog plekken vinden waar de honing als een kleine beek uit de bomen vloeit; want in zulke bossen zijn nog rijkelijk bijen aanwezig die de honing bereiden.

[4] Ik heb ook allerlei dieren geschapen die ten eerste voor het natuurlijke bestaan van de aarde net zo noodzakelijk zijn als het oog dat voor de mensen is om te kunnen zien, en die ten tweede absoluut noodzakelijk zijn voor de voortgaande en zelfstandige ontwikkeling van de zielen op deze aarde, waar­van Ik jullie bij andere gelegenheden uitvoerig de essentie heb verteld en door het openen van jullie innerlijk gezicht ook heb laten zien. Jullie zullen dan ook begrijpen dat al die verschillende dieren naast de mens op deze aarde toch ook een plek moeten hebben om te wonen, omdat ze nodig zijn voor de uiteindelijke ontwikkeling van de mens volgens Mijn orde. En daar zijn dan ook hier en daar op aarde dergelijke grote en dichte bossen voor nodig. Daarnaast dienen ze echter nog duizenden andere doeleinden.

[5] Ze zijn vooral de eerste opnamevaten voor talloze natuurgeesten, die in het plantenrijk hun eerste, reeds met een geordende intelligentie, van anderen gescheiden incarnatie* (* Incarnatie (letterlijk 'in het vlees komen'): materieel -lichamelijke levensvorm. ) krijgen en in zoverre een bepaalde rijpheid bereiken, dat ze daarna kunnen overgaan naar het intelligentere en vrijere dierlijke leven, - wat Ik jullie allemaal al heb getoond, omdat Ik wil dat jullie alle geheimen van Gods rijk op aarde goed zullen kennen.

[6] Zolang dergelijke bossen op aarde in de juiste ruime mate bestaan en de voortdurend vanaf alle sterren naar de aarde komende en de vanuit de aarde zich ontwikkelende en opklimmende natuurgeesten in zulke bossen opgeno­men worden en hun goed geordende onderkomen vinden, zullen jullie geen al te hevige, stormachtige natuurrampen of allerlei epidemische ziekten de kop op zien steken; maar als het begerige winstbejag van de mensen zich een­maal teveel aan de bossen zal vergrijpen, zal het ook zwaar zijn voor de men­sen om op deze aarde te leven en te bestaan, en wel het zwaarste, waar het uit­dunnen van de bossen te sterk de overhand krijgt - wat jullie ook kunnen onthouden, om de mensen bijtijds voor zulke lichtzinnige ondernemingen te waarschuwen.

[7] Kijk, in de vroegste tijden van de mensen op deze aarde kende men geen getimmerde huizen en al helemaal geen gemetselde burchten; zulke bossen dienden ook de mensen tot woning, en ze bereikten in die natuurlijke leven­de woningen volkomen gezond een zeer hoge leeftijd. In het noorden van zowel Azië als Europa en nog andere grotere en kleinere werelddelen, ook op het zuidelijk halfrond, wonen nog heden ten dage in natuurlijk opzicht heel sterke en gezonde mensen in bossen; zo'n bos is dus niet zo afschrikwekkend en nutteloos als het kortzichtige verstand van de mensen zich voorstelt! Als jullie dat hebben begrepen, wees er dan blij om dat wij hier nog zo'n echt gezond oerbos hebben aangetroffen.'

[8] Terwijl Ik de leerlingen dit over het dichte bos uitlegde, kwamen wij op een meer open plek in het bos, die omgeven was door oude ceders. En daar stond een ceder, die hol was en een groot aantal bijen in zich borg, die zoveel honing bereidden dat deze, omdat de bijen hem niet konden opeten, overal rijkelijk uit de scheuren en spleten van de machtige boom stroomde; zodoende was er iets lager dan de boom en een eindje er vanaf een kuil te zien, die als een kleine vijver met de beste honing gevuld leek te zijn, en al gáuw ontdekten de leerlingen een klein stroompje, dat van die ware honing­vijver naar rechts ver het bos in liep.

[9] Petrus zei: 'Dit is werkelijk nog een stukje van het oude Kanaän, waar honing en melk in beken stroomde! Het is alleen tamelijk verbazingwekkend dat de altijd onverzadigbare hebzucht van de mensen dit ware honingmeer tot nu toe nog niet heeft ontdekt. Heer en Meester, het is jammer dat wij geen brood bij ons hebben - anders zouden we hier heel goed brood met honing kunnen eten!’

[10] Daarop zei Philippus: 'Ik heb wel een brood bij me; maar wij zijn nu met ongeveer veertig man, daarom zal ieder van ons dus maar een klein stuk­je krijgen!'

[11] Nu zeiden de leerlingen van Johannes: 'Wij hebben ook nog een paar broden, die wij al in Jericho hebben gekocht, er zou dus, al is het ook wat karig, wel genoeg brood kunnen zijn voor ons allemaal!'

[12] Ik zei: ' Als jullie al honger hebben, verdeel die drie broden dan onder elkaar, en eet!'

[13] Dat deden de leerlingen en gaven Mij ook een flink stuk.

[14] Daarop zegende Ik het brood en het vermeerderde zodanig, dat wij voor allemaal meer dan genoeg hadden. Toen gingen we rond de vijver zitten, doopten het brood in de honing, en de leerlingen, en met name Judas Iskariot, konden maar niet genoeg krijgen van het zoete brood.

[15] Deze maaltijd duurde ongeveer een half uur, en daarna zei Ik: 'Nu heb­ben we allemaal genoeg brood met honing gegeten, en het is tijd dat we deze voor jullie veel te zoete plek in het bos verlaten en proberen om vandaag nog vóór zonsondergang Galilea te bereiken, want hier zijn wij nog in Samaria.'

[16] Petrus zei: 'Heer, werkelijk, het zou goed zijn om hier een paar dagen te blijven en een beetje uit te rusten! Hier zouden we ook veilig zijn voor de dikwijls hinderlijke opdringerigheid van de mensen; want nog niemand heeft deze plek vóór ons ontdekt, dat is wel zeker omdat de honingvijver nog zo vol is, dat hij overstroomt.'

[17] Ik zei: 'Weliswaar hebben de mensen deze plek in het bos niet ontdekt, maar verschillende beren in dit bos allang, en die zullen niet lang op zich laten wachten. Als jullie met zulke bewoners de nacht rond de honingvijver willen doorbrengen, kunnen jullie hier wel overnachten. Maar Ik zal Mij niet in het gezelschap van deze beren ophouden, en Ik wil ze niet met de macht van Mijn wil in bedwang houden en ze hun maaltijd ontnemen!'

[18] Toen de leerlingen hoorden dat er verscheidene beren zouden komen, waar de meesten van hen een afschuw van hadden waren ze dan ook direct bereid om verder te reizen. Iedereen doopte nog  één keer zijn laatste stuk brood in de honing en stond daarna snel op van de grond, en wij verlieten deze plek en vervolgden onze weg; daarbij moesten we ons echter eerst een flink eind een weg banen, omdat wij tevoren bergopwaarts van de gebaande weg af hadden moeten gaan om bij onze honingvijver te komen.

[19] Na een poosje bereikten wij met wat inspanning weer de gebaande weg, die nog door het bos liep, en daar bewogen we ons weer voort met de snel­heid van de wind en bereikten zo al binnen een half uur het land Galilea.

 

De Heer in Galilea

 

64 In de plattelandsherberg

 

[1] Na de honingmaaltijd hadden de leerlingen erge dorst gekregen, en toen we bij een plattelandsherberg kwamen, wilden ze wat drinken.

[2] De waard verontschuldigde zich dat hij behalve wat water uit de regenput en schapenmelk niets te drinken had; de leerlingen namen genoegen met de schapenmelk, die de waard in ruime mate bezat, en lesten daarmee hun dorst.

[3] Nadat de leerlingen hun dorst hadden gelest, vroegen de zogeheten en reeds bekende joodse Grieken en ook de leerlingen van Johannes, die alle­maal behoorlijk veel geld bij zich hadden, wat de melk kostte.

[4] De waard zei: 'Voor wie van jullie een jood is, is het gratis - want bij mij is het gewoonte dat een jood, die voor de eerste keer in mijn herberg een verfrissing vraagt, die zonder vergoeding krijgt; maar de Grieken betalen de verfrissing, en wel ieder met een penning!'

[5] Hoewel ze joden waren, zeiden de Joodse Grieken: 'Vriend, wij dragen weliswaar Griekse kleding, maar wij zijn besneden en zijn dus joden en geen Grieken! Maar dat maakt niets uit.je hebt zo'n goedkope prijs gerekend, dat wij die niet alleen enkelvoudig, maar drievoudig willen en ook zullen beta­len; want de melk van je schapen was vers en goed en wij hebben onze dorst gelest, en daarom heb je te weinig in rekening gebracht! Hier, neem het geld aan!'

[6] Daarmee gaf een van de joodse Grieken hem een zilverstuk ter waarde van honderd penning.

[7] De waard verontschuldigde zich dat hij zo'n geldstuk niet kon wisselen en zei: 'Omdat jullie ook joden zijn, zoals jullie zelf beweren en wat ik volko­men geloof, hoeven jullie ook niet te betalen; daarom neem ik geen kleingeld van jullie aan en al helemaal geen groot geld!'

[8] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Wie zulke lage prijzen rekent als jij, begaat geen zonde als hij aanneemt wat de gasten hem uit vrije wil aanbieden.'

[9] Na deze opmerking van Mij nam de waard het geldstuk aan en zei: 'Dan betaalt de een voor de ander! Dit is weliswaar geen weg waar dikwijls veel karavanen over reizen - want de reizigers schrikken terug voor het grote en dichte bos, waar zich allerlei roofdieren ophouden die het de reizigers met name in de winter vaak heel lastig maken - maar in het voorjaar en in de zomer komen er toch reizigers over deze oude weg, die naar men zegt nog door de Filistijnen is aangélegd, en daar zullen er wel een paar bij zijn die een gratis verzorging heel goed kunnen gebruiken.

[10] O, had ik maar een goede bron bij mijn boerenbedrijf, dat overigens wel groot is, dan zou het hier op bepaalde tijden niet ontbreken aan gasten; maar al mijn regenputten hebben vaak maar zoveel enigszins drinkbaar water als Ik voor mijn bedrijf nodig heb. Daarom kan ik ook maar zelden vreemdelingen bij mij herbergen. Kijk, deze dag loopt al ten einde, en ik zou jullie graag voor de nacht onderdak verlenen omdat het volgende plaatsje, een klein dorpje, ongeveer twee uur gaans hier vandaan ligt - maar ik heb geen wijn, bijna geen brood en geen zout! Wij leven hier werkelijk alleen maar van de melk van onze schapen en geiten en hun gerookte vlees - ook kippen doen het hier goed en leggen veel eieren -; maar ik moet voortdurend heel wat goed bewapende en moedige herders in dienst hebben, opdat mijn kudden niet te veel schade ondervinden van de grote roofdieren. Maar als jullie met onze eenvoudige maaltijden tevreden zijn, kunnen jullie hier bij mij wel de nacht doorbrengen. Ik heb genoeg geld van jullie gekregen en zou morgen niet met een nieuwe rekening komen. Mijn vrouwen vijf reeds volwassen dochters maken onze eenvoudige maaltijden heel goed klaar.'

[11] Ik zei: 'Vriend, wij zullen vandaag weliswaar niet hier, maar in het .nabij­gelegen kleine dorpje overnachten; maar omdat Ik een Meester ben m het vinden van zuivere en levende waterbronnen, wil Ik eens bij jouw huis rond­kijken of er niet een plek te vinden is, waar zich misschien wel een rijke waterbron bevindt.'

[12] De waard zei: 'O vriend, dan zul je vergeefse moeite doen, zoals ook reeds andere waterkundigen hier hebben gedaan, die in de hele wijde omtrek water hebben gezocht en met al hun instrumenten, waarmee men de aanwe­zigheid van een onderaardse bron goed schijnt te kunnen waarnemen, met zo'n plek hebben gevonden! Werkelijk, God zou in dit gebied eerst een waterbron moeten scheppen, anders zal er hier geen te vinden zijn - en om mijn huis wel het allerminst; want daar heb ik met mijn knechten alles al ondersteboven gekeerd en niets anders dan dood en droog gesteente aange­troffen.'

[13] Ik zei: 'Dan komt het nu alleen maar op een kleine proef aan. Misschien lukt het Mij beter dan jou en al jouw watervoelers?!'

[14] De waard zei: 'O vriend,je kunt het wel proberen - maar ik geloof er niet zo erg in!'

[15] Ik zei: 'Dat maakt vooralsnog niets uit; want naderhand zul je wel tot meer geloof komen!'

[16] Hierna vroeg Ik aan de waard, op welke plek in de buurt van zijn huls hij een rijke bron zou wensen.

[17] De waard zei: 'Vriend, ook dat nog? Ja, als jij zo’n herdersstaf van Mozes zou hebben, kijk, dan zou die twee manslengten hoge, harde rots de meest geschikte plek daarvoor zijn! Zoals de rots in de woestijn op bevel van Mozes zijn water heeft moeten geven, toen hij zijn staf in de rots stak, zo zou deze rots dat ook kunnen doen. Maar er bestaat nu geen Mozes meer en een der­gelijke staf ook niet, en daarom zal onze rots ook wel nooit een waterbron worden.'

[18] Ik zei: 'Vriend, hier recht voor je staat meer dan Mozes en alle profeten, en Mijn wil is machtiger dan jouw herdersstaf van Mozes! Kijk, Ik zal niet met een stok op de rots slaan, Ik zal die zelfs niet eens met een vinger aanra­ken, en de rots zal uit zichzelf voor lange tijd zoveel zuiver, prima drinkwater geven, dat jij en je nakomelingen nooit enig gebrek aan water te lijden zullen hebben!'

[19] Daarop keerde Ik Mij naar de rots en zei: 'Ik wil, dat er een hele beek vol zuiver, goed water uit je gaat opborrelen en dan nog duizend jaar voort­ stroomt, en dat die pas opdroogt wanneer duistere heidenen deze plek zullen vertrappen!’

[20] op deze woorden van Mij liet er op hetzelfde moment een stuk van de rotswand los, en met een krachtig gebruis schoot er zo'n machtige water­stroom naar buiten, dat er onmiddellijk vanaf de rots naar beneden, naar het lager gelegen dal toe, een zo sterke beek begon te stromen, dat die al gauw een bedding voor zichzelf maakte om daarin verder te stromen.

 

65 De Heer maakt Zich bekend aan de waard

 

[1] Toen de waard dat zag, schrok hij, en hij wist niet wat hij nu moest zeggen.

[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, hoe staat het nu met de zwakheid van je geloof'

[3] Daarop zei de waard, nog helemaal verbaasd: 'O vriend, wat mijn geloof in jouw woord betreft, zou je me nu kunnen laten geloven wat je maar wilt, en ik zou je geloven! Werkelijk, jij moet een heel machtige profeet zijn, zelfs nog groter dan Mozes en Elia! Misschien heb je al op vele plaatsen grote tekenen gedaan om het vervallen geloof in de ene ware God van Abraham, Isaäk en Jacob weer opnieuw leven in te blazen en in het hart van de mensen weer de aloude vrees voor God te wekken; maar ik leef hier tussen de bergen, helemaal afgesloten van iedereen, en ik hoor niet veel van wat er in de wijde, grote wereld is en gebeurt, en ook de sporadisch voorbijkomende reizigers op deze oude weg onderbreken hun reis maar zelden bij mij om de eerder aan­gehaalde redenen -en er kunnen dus al heel veel wonderbaarlijke dingen in de wereld voorgevallen zijn, waarvan ons toch niets ter ore is gekomen. Wat doe je eigenlijk aan het hoofd van deze metgezellen van je; wat is je eigenlij­ke doel? Want ik heb de indruk dat je niet alleen maar rondtrekt in de wereld om waterloze streken van water te voorzien!’

[4] Ik zei: 'Daar kun je wel eens gelijk in hebben; maar het verbaast Me dat jij, die zelf een Galileeër bent, tot nu toe nog niets over Mij gehoord lijkt te heb­ben. Enkele jaren geleden kwam je toch herhaalde keren in Nazareth, in welke stad Ik lange tijd aan de zijde van de oude, jou welbekende Jozef als timmerman heb gewerkt! En daar heb je toch allerlei dingen over Mij gehoord. Herinner je je dat dan helemaal niet meer?'

[5] Nu zei de waard stomverbaasd: 'Jij - ben jij die timmermanszoon, over wie de Nazareners allerlei sprookjes en fabels vertelden en die ze voor een half waanzinnige zonderling hielden? Ja, ja, over die timmerman heb ik een paar jaar geleden wel het een en ander gehoord, maar het meeste alleen uit zijn jeugd; want als gerijpte jongeman en later als man schijnt hij maar heel weinig meer te hebben behouden van de vermogens die hij als kind had. Hij sprak heel weinig en deed ook geen tekenen meer, en toen heeft men zich dan ook niet veel meer om hem bekommerd.

[6] Dus - jij bent de jongste zoon van de oude Jozef, van wie hij heel hoge verwachtingen had, maar waaraan hijzelf tenslotte begon te twijfelen, omdat jij vrijwel helemaal stom was geworden en bijna helemaal geen tekenen meer deed! Ach, nu worden mij heel veel dingen duidelijk die ik vroeger nooit geloofd zou hebben! Maar nu zou ik eerst graag uit jouw mond willen horen wat het doel van je rondreis is, en nu wil ik pas echt heel graag dat jullie deze nacht bij mij blijven!'

[7] Ik zei: 'Kijk, binnenkort, als Ik teruggekeerd zal zijn naar waar Ik vandaan ben gekomen, zullen Mijn leerlingen in de hele wereld worden uitgezonden en in Mijn naam aan de mensen verkondigen wat ze van Mij hebben geleerd, en dan zal het doel van het rondreizen dat Ik nu doe wel bekend worden gemaakt.

[8] Wie in Mij en Mijn woord zal geloven en daarnaar zal handelen, uit diens lendenen zullen stromen levend water vloeien, en hij zal nooit meer dorst hebben; want hij zal het eeuwige leven in de waarheid en in de geest van alle liefde uit God in zich hebben.

[9] Het is gemakkelijk om een rots te bevelen om natuurlijk water uit zich te laten stromen; maar omdat de mensen in hun gemoed en hart nu veel harder zijn geworden dan deze rots, die op Mijn woord water uit zich laat stromen, is het ook veel moeilijker om de mensen zover te brengen dat het water des levens uit hun lendenen stroomt - het water dat de eeuwige waarheid in God is en nu in het woord tot de mensen komt.

[10] Als het in het woord ook tot jou zal komen, geloof het dan en handel ernaar, dan zul je in het Godsrijk een bron worden, waarmee velen die voor het eeuwige leven van hun zielen naar de waarheid dorsten zich kunnen ver­kwikken. Daarmee heb Ik je het doel van Mijn rondreizen uiteengezet.

[11] Je verlangde ook dat Ik deze nu snel intredende nacht in jouw huis zal doorbrengen. Maar die wens kan Ik nu niet inwilligen; want kijk, de dag zal nog een uur duren, en Ik moet werken zolang de dag duurt! V óór zonson­dergang wacht Mij vandaag nog een belangrijk werk, en daarom moet Ik met Mijn leerlingen direct verder reizen. Onthoud echter wat Ik nu tegen je heb gezegd; want weldra zal de tijd komen dat jij dat met je hele huis hoger zult waarderen dan alle schatten ter wereld!’

[12] Hierop gaf Ik de leerlingen een teken om op te breken en verder te rei­zen, en wij maakten ons gereed en trokken direct verder.

[13] De waard begeleidde ons een paar honderd passen, bedankte Mij voor de wonderbaarlijke weldaad die Ik hem had bewezen en vroeg Mij om zo spoedig mogelijk weer bij hem te komen en langer bij hem te blijven dan deze keer.

[14] Ik zei tegen hem: 'Vriend, zoals je Mij nu ziet zul je Mij wel niet meer zien; m.aar als je door Mijn leerlingen onderwezen zult zijn over Mij en Mijn wil en in Mijn naam zult geloven, zal Ik in de geest naar je toekomen en ook bij en in je blijven. Dat begrijp je nu nog niet; maar als het zal gebeuren, zul je dat ook begrijpen!'

[15] Na deze woorden nam de waard afscheid en keerde vol van gedachten weer terug naar huis, en wij vervolgden rustig onze weg over een vrije berg­rug, en bekeken de zeer romantische omgeving aan alle kanten.

[16] Toen de waard al gauw weer thuis kwam, stond zijn hele personeel, ongeveer veertig mensen in totaal met grote verbazing en verwondering naar de rots te kijken waar nu zo rijkelijk water uitstroomde, en ze vroegen de waard wie Ik eigenlijk was en hoe Ik het voor elkaar had gekregen dat de rots nu zulk zuiver en zoveel water uit zich liet stromen.

[17] De waard vertelde hun wel alles wat hij had gezien en gehoord; maar zijn mensen begrepen niets van dat alles.

[18] Alleen een heel eenvoudige herder, die een kudde schapen naar huis had gebracht en ze direct bij de frisse bron drenkte, zei: 'Jullie raden, vragen en zoeken naar allerlei dingen - en de waarheid lijkt hier toch voor het grij­pen te liggen! Iemand die enkel door zijn woord kan doen, wat geen mens vermag, moet vervuld zijn van Gods geest; want alleen God kan zoiets tot stand brengen! En aangezien God ons huis hiermee een meer dan grote genade heeft bewezen, zouden we Hem nu ook eerst moeten danken en Zijn allerheerlijkste naam prijzen; en morgen zouden we direct aan het werk moe­ten gaan om daar beneden, waar de vlakte van zichzelf al een heel brede ver­dieping heeft, een vijver te maken, waarin het water dat hier vandaan stroomt zich verzamelt en voor onze kudden gemakkelijker te drinken is dan hier, waar het water te snel van de rots naar het dal stroomt! ,

[19] Allen prezen de herder vanwege zijn goede idee en zijn advies, en sommige knechten pakten direct pikhouwelen, schoppen en bijlen en maakten het in een uur tijd zover voor elkaar, dat het water naar de eerder genoemde laagte kon stromen en zich daar moest verzamelen; en binnen een paar dagen was de hele laagte, die toch alleen maar uit kaal gesteente bestond, in een echt meer veranderd, waar vele reizigers zich later uitermate over verwonderden, omdat ze in vroeger tijden deze streek hoofdzakelijk hadden gemeden omdat  daar in de zomer gebrek aan water was.

[20] Weldra trokken dan ook vele reizigers over die oude weg, en de waard werd al gauw zo rijk, dat hij in plaats van de vroeger nauwelijks opgemerkte kleine herberg een grote bouwde en steeds veel gasten had. Velen reisden er ook heen vanwege het wonder, dat snel rondverteld werd en verbleven dan een paar dagen in deze herberg.

[21] De waard werd later ook een belangrijke verbreider van Mijn evangelie, nadat hij daar tevoren door Mijn leerlingen goed in onderricht was.

[22] Dat is wat als toevoeging hierbij aan gedenkwaardigs te vermelden valt.

[23] En zo keren we nu weer naar onszelf terug!

 

66 De genezing van de tien melaatsen (Luc. 17:11-19)

 

[1] Na een klein uur kwamen wij in de buurt van een klein dorpje of markt­plaatsje, en daar kwamen ons tien mensen tegemoet die aan kwaadaardige melaatsheid leden. Ze kwamen allemaal uit de buurt van Nazareth en moes­ten al een heel jaar lang in de open lucht verblijven, omdat niemand hen in een herberg wilde opnemen en ook geen arts hen kon helpen.

[2] Toen ze heel dicht bij Mij in de buurt kwamen, herkenden de tien Mij en ook sommige van Mijn leerlingen, bleven staan, verhieven hun stem en zei­den: 'O Jezus, goede Meester, wij kennen U en Uw goddelijke macht, ont­ferm U over ons; want niet alleen lijden wij dikwijls nauwelijks te dragen pij­nen, maar iedereen vlucht bij ons uit de buurt!'

[3] Ik zei tegen hen: 'Moge jullie geloof je helpen! Keer nu weer terug naar het marktplaatsje en toon je aan een priester, die ook arts is (wat de joodse priesters zich gewoonlijk verbeeldden te zijn), en die zal aan jullie een voor de wereld geldige verklaring afgeven dat jullie nu volkomen rein zijn! Maar ga daarna weg en wees de mensen van nut door het werk van jullie handen, en zondig niet meer, opdat jullie er niet nog slechter aan toe raken dan tot nu toe; want het is de zonde van de geilheid die dergelijke kwalen aan het lichaam teweegbrengt! Ga nu, en doe wat Ik jullie heb bevolen!'

[4] Toen keerden de gereinigde mensen haastig weer terug naar het markt­plaatsje en gingen naar een priester, toonden zich aan hem en vroegen hem hun een getuigenis te geven.

[5] De priester bekeek hen, zag dat ze helemaal schoon waren en gaf tegen een klein offer aan ieder van hen -zoals dat gebruikelijk was - een eigen ver­klaring, bestaande uit een blaadje gladgemaakte ezelshuid, dat met een ster bestempeld was.

[6] Met die verklaring gingen ze toen naar een herberg en werden na het tonen van de genoemde verklaring zonder enig bezwaar als gasten m de her­berg opgenomen.

[7] Een van hen zei echter tegen zijn vroegere lotgenoten: 'Lulster eens, die goede Meester Jezus uit Nazareth heeft ons door Zijn wonderbaarlijke god­delijke macht van onze ernstige kwaal bevrijd; daarom beschouw Ik het als onze eerste plicht dat wij nu direct omkeren, Hem tegemoet gaan en Hem nogmaals onze dank betuigen!'

[8] Toen zeiden de anderen: 'je hebt wel gelijk; maar de zon is al onderge­gaan en het begint te scheimeren, en Hij zal nu niet buiten voor het markt­plaatsje staan wachten tot wij terugkomen en Hem mondeling onze dank bétuigen. Wij danken Hem in ons hart en Hij, die ook weet wat een mens denkt, zal het ons toch niet kwalijk nemen als we Hem nu niet tegemoet gaan naar de plek waar Hij waarschijnlijk niet meer te vinden zal zijn.'

[9] Maar de ene zei: 'Als de goede Meester Jezus de gedachten van de men­sen ook van een afstand kent, zoals wij dat bij Hem al hebben meegemaakt, zal Hij ook weten dat ik nu terugkeer naar de plek waar wij gereinigd zijn, om Hem daar de Hem toekomende eer te geven -of Hij daar nu is of niet!'

[10] De anderen zeiden: 'Je moet doen wat jou goed en juist lijkt; wij den­ken echter dat wij niet onjuist handelen als wij doen wat ons goed en juist lijkt!'

[11] Daarop gingen de negen de herberg binnen, maar die ene keerde terug naar de plaats waar hij gereinigd was, en waar Ik vanwege de heerlijke avond nog met Mijn leerlingen verbleef. Toen hij bij Mij kwam, voelde hij grote blijdschap dat hij Mij nog aantrof op dezelfde plek waar hij een half uur eer­der samen met de andere negen van de kwaadaardige melaatsheid was gerei­nigd.

[12] Terstond viel hij op zijn aangezicht voor Mij neer en prees God met luide stem aldus (de genezen melaatse): 'O Jezus, beste, goede Meester, Zoon van de levende eeuwige God, die naar aard en wezen één met Hem bent en derhalve ook alles kunt wat de Vader kan, ik dank U en prijs U, omdat U mij en ook de anderen, mijn lotgenoten, zo'n grote genade hebt bewezen! Eer, lof en prijs zij U evenzeer als de Vader in de hemel, die in U, Zijn Zoon, naar ons arme zondaren is gekomen om te vervullen wat Hij door de mond van de aartsvaders en profeten getrouwen openlijk heeft beloofd! O, moge Uw liefde, genade en erbarmen steeds bij ons blijven, en laat, o Jezus, ook de blinden van geest dat inzien!’

[13] Ik zei: 'Sta op! Want jouw grote geloof heeft je geholpen! jij bent een Samaritaan en hebt Mij herkend, en je bent gekomen en hebt God de eer gegeven zoals het hoort; daarom zul je ook in Mijn liefde blijven. Maar wat is er eigenlijk met de andere negen? Zijn ze niet ook net als jij rein geworden? En als ze rein zijn geworden, waarom zijn ze dan niet met je meegekomen om ook, net als jij, aan God de eer te geven? Is er dan behalve jij niemand die omgekeerd is om de eer te geven aan Hem, die hem gezond heeft gemaakt? Een vreemdeling weet dus beter wat God toekomt dan zij, die zich als de kin­deren van God laten eren! Daarom zal die eer ook weldra van de kinderen worden afgenomen en aan de vreemdelingen gegeven worden!'

[14] De Samaritaan knielde nog voor Mij op de grond en Ik zei nogmaals vriendelijk tegen hem: 'Sta nu maar helemaal op en ga naar de herberg; want jouw .geloof heeft je geholpen! Zeg echter ook tegen je metgezellen, die Joden zijn, wat Ik tegen jou heb gezegd!'

[15] Toen richtte de genezene zich helemaal op en ging naar de herberg, en daar trof hij zijn metgezellen, die zich tegoed deden aan brood en wijn.

[16] Toen hij bij hen kwam, vroegen ze hem direct of hij Mij nog gevonden had.

[17] En hij vertelde hun heel ernstig en vrijmoedig wat Ik tegen hem had gezegd.

[18] Toen werden de negen overvallen door de angst dat ze weer in de melaatsheid zouden kunnen terugvallen. Toen aten en dronken ze niet meer en hadden spijt dat ze niet ook gedaan hadden wat de Samaritaan had gedaan.

[19] Al gauw daarna kwam Ik met Mijn leerlingen en nam Mijn intrek in dezelfde herberg; alleen werd ons onmiddellijk een grote kamer toegewezen, en de waard zelf, die ook meer een Samaritaan dan een Jood was, vroeg ons direct wat wij wilden eten en drinken.

[20] Ik zei: 'Laat ons maar geven wat je hebt, dan zullen we dat eten!'

[21] Toen gaf de waard zijn dienaren onmiddellijk opdracht om brood en wijn te brengen, en later zouden er een juiste hoeveelheid vissen goed voor ons klaargemaakt worden.

[22] Zoals de waard bevolen had, gebeurde het ook.

[23] Terwijl wij ons een poosje tegoed deden aan het brood en de wijn, werd het personeel door nieuwsgierigheid naar ons toe gelokt, om te zien en te horen wie wij waren en waar wij vandaan waren gekomen.Toen ze ons ech­ter zagen, realiseerden ze zich dat wij vast en zeker dezelfden moesten zijn, door wie de tien melaatsen gereinigd waren; want die hadden ons van tevo­ren nauwkeurig beschreven, en zo herkenden de bedienden ons al heel gauw als de wonderheilanden.

[24] Dat werd ook direct aan de waard verteld -en daarom schonk hij ons ook direct meer aandacht en informeerde naar onze positie en ons werk. Hij kwam aan onze tafel zitten, nam ook brood en wijn en vroeg aan een van Mijn leerlingen, of wij soms dezelfde mannen waren van wie er één, Jezus genaamd, de tien melaatsen enkel door de macht van zijn woord volkomen gereinigd had.

[25] De leerling, die Jacobus de kleine heette, zei echter: 'Daar aan het hoofd van de tafel zit de Heer; vraag het aan Hem, dan zal Hij je het juiste antwoord geven!'

[26] Toen kwam de waard direct naar Mij toe en zei: 'Luister, vriend, ben jij die wonderbaarlijke heiland, die buiten het marktplaatsje die tien mensen van hun kwaadaardige melaatsheid heeft gezuiverd, enkel door de macht en kracht van zijn woord? Ben jij nu die reeds alom bekende Jezus van Nazareth?'

[27] Ik zei: 'Breng diegenen hier die je dat hebben verteld; zij zullen je wel weer zeggen of Ik dat ben!’

[28] Toen ging de waard onmiddellijk weg en bracht enkele van de gereinig­den bij ons, en die zeiden direct als uit één mond (de genezenen): 'Ja,ja, dat is degene die ons ondankbaren die grote genade heeft bewezen!'

[29] En nu knielden ook de negen die tevoren niet waren omgekeerd, voor Mij neer en gaven Mij de eer.

[30] Maar Ik zei tegen hen: 'Omdat jullie naar Mij gedreven zijn door de angst dat jullie weer melaats zouden kunnen worden, zijn jullie nu ook.geko­men om God de eer te geven! Het zij jullie deze keer vergeven en jullie zul­len rein blijven; maar in de toekomst zal Mijn zegen niet bij diegenen blijven die te lui zijn om na een ontvangen genade Diegene eer te bewijzen van wie ze de genade hebben ontvangen. Sta nu op en ga, en zondig voortaan niet meer!'

[31] Toen stonden de gereinigden op, bedankten Mij nog eens en gingen weer naar de kamer die hun toegewezen was.

[32] Nu wist de waard met wie hij te maken had. Hij werd direct vol hoog­achting tegenover Mij, ging de kamer uit naar de keuken en beval zijn kok­kinnen dat ze voor ons de allerbeste vis moesten klaarmaken, wat dan ook gebeurde

 

67 Farizeeën en schriftgeleerden verzoeken de Heer

(Luc. 17:20-21)

 

[1] 's Avonds bevonden zich echter ook alle Farizeeën, rabbi's en een schrift­geleerde, die in deze marktplaats een ambt bekleedden, in deze herberg en de waard stelde hen ervan op de hoogte, in de veronderstelling Mij daarmee een aangenaam gezelschap te bezorgen, dat Ik, die tevoren op zeer wonderbaarlij­ke wijze de tien van hun kwaadaardige melaatsheid had gereinigd, nu ook zijn gast was en Mij met enkele metgezellen in de grote eetzaal bevond.

[2] Toen de Farizeeën, de schriftgeleerde en de rabbi's dat van de waard had­den gehoord, stonden ze direct op van hun tafel en zeiden onder elkaar: 'Goed zo, die zullen we hier aan de tand voelen om te zien of het inderdaad zo met hem gesteld is als nu wijd en zijd en zelfs onder de heidenen bekend is geworden. Men zegt dat hij de beloofde Messias van de Joden is en het rijk Gods op aarde zal stichten. We zullen zien hoe hij zich tegenover ons staande zal houden.'

[3] Met dat voornemen kwamen ze dan ook, begeleid door de waard, bij ons in de grote eetzaal, lieten direct een tafel voor zich dekken en daar de beste wijn en het beste brood en goed bereide vissen en nog andere spijzen op zet­ten. Toen de tafel tot groot genoegen van hun dikke buiken rijkelijk voorzien was, gingen ze zitten en lieten door hun woorden en gebaren merken dat zij het in deze plaats voor het zeggen hadden.

[4] Wij deden echter heel onverschillig tegenover hen, alsof we nauwelijks hadden gemerkt dat ze in onze eetzaal plaats hadden genomen; wij aten en dronken en praatten over heel onbelangrijke dingen. Ook op onze tafel wer­den nu de vissen gebracht en wij begonnen te eten.

[5] De Farizeeën merkten dat wij de zeer kostbare edelvissen aten en daar ook de beste wijn bij dronken. Toen wendde een Farizeeër zich tot de waard en zei: 'Waarom heb je voor ons niet ook zulke vissen laten klaarma­ken? Zijn wij soms minder dan deze Galileeërs, van wie wij er verschillende goed kennen?'

[6] De waard zei: 'Minder of niet minder, dat maakt mij niet uit; wat iemand bestelt, dat krijgt hij ook! Wat jullie hebben besteld, staat ook op jullie tafel; maar als jullie ook edelvissen willen, er is nog tijd om ze ook voor jullie te laten bereiden, zoveel jullie willen!'

[7] De Farizeeën wisten echter dat dergelijke vissen zeer kostbaar zijn en dat de waard zich voor dergelijke spijzen steeds goed liet betalen, en daarom bestelden ze geen edelvissen. Maar een van de Farizeeën zei, om hun gie­righeid goed te praten: ' Als we niet als eersten dergelijke vissen konden krij­gen, dan willen wij ze ook als tweeden niet!'

[8] De waard zei: 'Jullie kunnen nu zeggen wat jullie willen, dat brengt mij niet in het minst van de wijs! Wie kan mij verplichten om iemand die alleen maar iets te eten heeft gevraagd, zonder te bepalen waaruit het voedsel moet bestaan, te geven wat ik wil, en wie kan mij bevelen om iemand in plaats van hetgeen hij duidelijk verlangd heeft, iets anders op tafel te zetten? Kortom, bij mij geldt de aloude grondregel: Ieder het zijne!'

[9] De Farizeeër zei: 'Daar heb je wel gelijk in, en wij kunnen daar niets tegenin brengen; maar toch is het eigenaardig van jou, daar je nu niet bepaald de naam hebt een vrijgevig man te zijn, dat je juist ten aanzien van deze Galileeërs zo welwillend bent, terwijl ze geen van allen zover hier vandaan komen, en het ook zeer de vraag is of ze jou die kostbare vis ook kunnen betalen!'

[10] De waard zei: 'Ook dat gaat jullie alweer niets aan! Mensen zoals jullie zijn bij mij echt niets uitzonderlijks; maar mensen als de jullie bekende hei­land Jezus van Nazareth, die door de werkelijk wonderbaarlijke macht van zijn woord en wil tien met zeer kwaadaardige melaatsheid aangedane man­nen, aan wie jullie nog geen uur geleden de schriftelijke verklaring hebben gegeven, in één ogenblik kan reinigen en volledig gezond kan maken, zijn wel buitengewoon zeldzaam en zijn er eigenlijk nog nooit geweest - en iedereen zal daarom wel goed begrijpen dat men hun uit vrije wil die atten­tie bewijst, die hun toekomt.'

[11] Op deze uitstekende tegen opmerking wisten de Farizeeën niets meer te antwoorden en lachten als een boer die kiespijn heeft, hoewel ze innerlijk vol boosheid zaten. Ze aten en dronken nu heel geducht, en wij deden hetzelfde en bekommerden ons niet om wat de misnoegde Farizeeën deden en wat voor woorden ze onder elkaar wisselden.

[12] Maar toen de wijn de Farizeeën flink had verhit en zij een woordenwis­seling met Mij probeerden te beginnen, stond de schriftgeleerde op, kwam heel brutaal voor Mij staan en zei: 'Meester, zeg ons toch vanuit welke macht u uw kennelijke wonderen verricht?'

[13] Ik zei: 'Dat wil Ik jullie wel zeggen - maar eerst moeten jullie een vraag van Mij beantwoorden! Zeg Mij: waren de prediking en de doop van Johannes door God verordend, of waren ze puur mensenwerk?'

[14] Nu wist de schriftgeleerde niet wat hij Mij moest antwoorden. Want hij dacht: ' Als ik zeg: 'Ze waren door God verordend', dan zal hij tegen mij zeg­gen: Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?', en als ik zeg: 'Ze waren puur mensenwerk!', dan hebben we nu meteen de waard en morgen de hele marktplaats tegen ons; want ze houden Johannes allemaal voor een door God geroepen profeet! ,

[15] Pas na een poosje zei hij (de schriftgeleerde): 'Meester, dat weten wij werkelijk geen van allen, en Ik kan u dus geen ja en geen nee antwoorden!'

[16] Ik zei: 'Dan kan Ik je ook niet zeggen vanuit welke macht Ik Mijn won­deren doe, en dan zijn we weer even ver als daarnet!'

[17] Maar er kwam nu ook een Farizeeër naar Mij toe die zei: 'Meester, er zijn ons over u al heel verschillende dingen ter ore gekomen, en onder ande­re ook dat door u het rijk Gods op aarde gesticht wordt! Door uw daden getuigt u van uzelf dat u degene bent die alle Joden op grond van de aloude belofte verwachten. -Kijk, ook wij willen in u geloven; maar zeg ons toch hoe en wanneer het rijk Gods onder de mensen op deze aarde zal komen!'

[18] IK zei: 'Heel zeker niet op de manier zoals jullie je dat voorstellen!'

[19] Nu zei de schriftgeleerde: 'Maar hoe dan wel?'

[20] Ik zei: 'Het rijk Gods zal zonder enige uiterlijke pracht en praal komen, en men zal niet zeggen: 'Kijk, hier is het, of daar!' ; want het rijk Gods is geen materieel, maar een geestelijk rijk, omdat God Zelf in Zichzelf de oereeuwi­ge en zuiverste Geest is en Zijn rijk daarom ook niet voor het lichaam gege­ven en op deze aarde opgericht wordt maar voor de ziel en de geest van het lichaam. De ziel en de geest zijn echter binnen in de mens en niet buiten hem; en daarom is het rijk Gods ook alleen maar binnen in de mens, en als het tot de mens zal komen, zal hij het enkel in zichzelf gewaarworden en niet buiten zichzelf.'

[21] Op dit antwoord van Mij wisten de Farizeeën niets meer te antwoorden en ze gingen weer naar hun tafel.

[22] De waard was heimelijk blij dat Ik de Farizeeën de mond had gesnoerd, en liet nieuwe, prima wijn op onze tafel zetten en zei tegen Mij: 'Eet en drink zoveel jullie willen; want deze keer is de rekening voor mij!'

[23] En wij aten en dronken heel welgemoed.

[24] Toen de Farizeeën dat zagen, ergerden zij zich nog meer en zeiden hardop tegen elkaar: 'En dat moet de door God in deze wereld gezonden Messias zijn? Wat zijn hij en zijn leerlingen toch vreetzakken en zuipers! En bovendien weten wij ook nog dat hij met tollenaars, heidenen en andere zon­daars omgaat en zijn brood met ongewassen handen eet, en dan mag hij nog zoveel wonderen doen, een echte schriftgeleerde en Farizeeër zal niet In hem geloven! ,

[25] Hierop zei de waard: 'Daar zal Hem vast en zeker weinig aan gelegen zijn! Als Hij de Heer is -wat ik nu ook geloof­ zal Hij, die in Zichzelf de meest volmaakte geest uit God is, het wel niet nodig hebben Zich naar onze wereldse instellingen te richten, maar wij zouden dat moeten doen naar die, welke Hij ons zal geven!'

[26] De Farizeeën zeiden: 'Wat jij ons zegt ergert ons niet, omdat wij wel weten dat jij meer een Samaritaan dan een Jood bent; wij ergeren ons alleen over het feit dat hij door zijn onderricht en daden vele Joden verleidt en zich uitgeeft voor iets wat hij niet kan zijn, omdat hij zich in veelopzichten niet aan de wet van Mozes houdt!’

[27] Hierop stond Ik met een ernstig gezicht op en zei: 'Met wie moet Ik dit ontaard soort mensen vergelijken? Johannes at en dronk vrijwel niets anders dan sprinkhanen en wilde honing en leidde een streng boetvaardig leven; toen zeiden zij: 'Wat is die man toch een huichelaar en schijnheilig!' Maar dat zeiden ze omdat Johannes hun hun goddeloosheid en ontelbare zonden voorhield, en om die reden zorgden ze ervoor dat ze Herodes zover kregen dat hij hem in de gevangenis liet gooien en onthoofden.

[28] Ik eet en drink, gedraag me niet als een kwezelaar en kniesoor en treed iedereen vriendelijk tegemoet; Ik help iedereen die naar Mij toe komt, Mij gelooft en Mij om hulp vraagt, en dan zeggen zei: 'Wat is die man toch een zuiper en vreetzak en een vriend van zondaren, tollenaars en heidenen, en hij houdt zich niet aan de geboden van Mozes!'

[29] Maar wat te denken van hetgeen zij leren: ' Als je offert, is dat nuttiger voor je dan wanneer je zelf je vader en moeder eert!' Heffen zij Gods gebo­den daar dan niet mee op en kwellen ze de mensen daardoor niet met regels, die zij tot heil van hun buik hebben uitgevonden? Daarom zullen ze later ook des te meer verdoemd worden! Ze leggen de mensen ondraaglijke lasten op, maar raken die zelf met geen vinger aan! Voor de grote offers beloven zij lange gebeden te houden en laten die voor de ogen van de bedrogen en blin­de mensen weerzinwekkend gevoelloos en zinloos door hun ondergeschikte dienaren opdreunen. Zijn zij dan niet hetzelfde als mensen die muggen grootbrengen terwijl ze in ruil daarvoor kamelen verslinden?

[30] Ja, ja, ze eten hun brood wel met gewassen handen, maar hun hart is vol drek en vuil. Daarom lijken ze ook op keurig en sierlijk witgekalkte graven, die van binnen vol rotting en stank zijn. Met ongewassen handen brood te eten verontreinigt de mens niet en wel het minst als men geen gelegenheid heeft om zijn handen te wassen, wat vaak voorkomt -; maar leugen, bedrog, afgunst, gierigheid, vraatzucht en zwelgerij, trots, haat, woede, ontucht, hoere­rij, echtbreuk en het loochenen van God in de mens verontreinigen hem en maken hem tot een kind van de hel! ,

[31] Toen de Farizeeën dat van Mij hadden gehoord, werden ze heel boos, stonden op van hun tafel en verlieten de zaal, wat ons allemaal erg aangenaam was.

[32] De waard kwam naar Mij toe en bedankte Mij uitvoerig dat Ik de Farizeeën de waarheid zo recht in hun gezicht had gezegd, en ook al Mijn leerlingen prezen Mij.

[33] Tenslotte zei de waard: 'O Heer en Meester, deze woorden van U zullen de een of andere Farizeeër toch wel tot betere gedachten over U brengen?'

[34] Ik zei: 'Je zou nog eerder tien Moren wit kunnen wassen dan dat een van deze huichelaars zich bekeert en boete doet! Wanneer gierigheid, afgunst en heerszucht te diep geworteld zijn geraakt in een mens, is er vrijwel geen spra­ke meer van echte verbetering! Maar laat ze maar broeden onder elkaar; mor­gen is er weer een dag, waarop er iets te doen zal zijn!'

 

68 De Heer geneest de zieke knecht van de waard

 

[1] (De Heer:) 'Maar jij hebt een zieke knecht die jouw oogappel is, omdat hij je steeds het meest trouwen ijverig heeft gediend, en die nu al een heel jaar lang niet kan opstaan van zijn ziekbed omdat hij door jicht wordt geplaagd. Als je dat wenst en gelooft, kan Ik hem helpen.'

[2] De waard zei: 'O Heer en Meester, als U mij die genade wilt bewijzen, wil ik alles doen wat U maar wilt dat ik voor U doe!'

[3] Ik zei: 'Dan geschiede naar je geloof. Ga maar eens kijken of je knecht nog pijn lijdt!'

[4] Toen liep de waard onmiddellijk naar de kamer waar de zieke knecht zich bevond, en kijk, de knecht was gezond en hij vertelde de waard dat hij duide­lijk de indruk had gehad dat het om hem heen gebliksemd had en dat daarna in één ogenblik alle pijn en zwakheid hem hadden verlaten, en wel zo, dat hij nu direct van zijn ziekbed wilde opstaan! God moest een wonder aan hem hebben gedaan.

[5] De waard zei: 'Sta maar gerust op en kom dan naar de grote zaal; daar zul je Degene zien die jou op zo'n wonderbaarlijke wijze gezond heeft gemaakt!'

[6] De knecht deed snel wat de waard hem had bevolen; en die kwam met een heel dankbaar hart direct weer bij ons terug.

[7] Toen de waard weer bij ons kwam en Mij zijn dank had betuigd, kwam de genezen knecht er ook snel achteraan, en samen met hem kwamen ook de overigen van het personeel en de bedienden en dienstmeisjes; en ze vroegen wie van ons degene was die de opperknecht zo wonderbaarlijk van zijn jicht had genezen.

[8] De waard wees met zijn hand naar Mij en zei: 'Deze Godmens hier, van wie ik openlijk moet zeggen en bekennen dat wij geen van allen ook maar in de verste verte waardig zijn dat Hij naar ons toe en over de drempel van mijn huisdeur is gekomen. Bedank Hem allemaal voor al de genade die Hij ons bewezen heeft en geef Hem altijd voor alle mensen de eer!'

[9] Na deze woorden van de waard knielde de genezen knecht onmiddellijk aan Mijn voeten, dankte Mij en prees Mij luid; dat deden toen ook de ande­ren van het personeel, de bedienden en de dienstmeisjes, wat een groot lawaai in het huis teweegbracht, dat ook door de Farizeeën werd gehoord, hoewel ze zich in een kamer bevonden die ver van onze zaal was gelegen, en een van hen kwam kijken wat er aan de hand was.

[10] Toen hij hoorde dat Ik de knecht volledig van zijn jicht had genezen, en op welke manier, ergerde hij zich en zei tegen de waard, die hij bij zich riep

(de Farizeeër): 'Pas op voor deze volksopruier; want als hij die wonderen doet met hulp van de overste der duivels of door een ander soort toverij, die hij wellicht van de Essenen heeft geleerd, zullen de Romeinen weldra te weten komen dat het hele volk hem achterna loopt en hem tenslotte tot koning over alle Joden wil maken, en dan zullen ze op ons afkomen en ons er flink van langs geven!'

[11] De waard zei: 'Vanwege deze wonderdoener, die de Romeinen zeker allang beter kennen dan wij, heb ik van hun kant niets te vrezen; maar van jullie kant zou ik alles te vrezen hebben, als ik niet een Romeins burger was! Maar jullie zouden deze man moeten vrezen, die vervuld moet zijn van Gods geest, omdat Hij anders onmogelijk zulke tekenen en daden kan doen, waar­toe alleen God in staat is; en wie vervuld is van Gods geest is ook een ware Heer over alles in de hemel en op aarde, en degenen die Hem vijandig beje­genen hebben alleen Hem te vrezen, maar Hij hen niet! Jouwaan mij gerich­te waarschuwing zal in mijn gemoed dus ook nooit wortel schieten!'

[12] Toen de rabbi, die eigenlijk ook al een lagere Farizeeër was, dat van. de waard had gehoord, werd hij nog kwader dan tevoren, zei vervolgens mets meer en begaf zich weer naar zijn metgezellen.

[13] Toen hij bij hen kwam, vroegen ze hem onmiddellijk wat er aan de hand was geweest.

[14] De rabbi was echter door de woorden van de waard toch tot nadenken gestemd en deed daarom heel onverschillig verslag van wat er was. voorgeval­len, en zei dat het personeel vanwege dat voorval in gejubel was uitgebarsten, wat weinig te betekenen had.       .

[15] Daar namen de andere Farizeeën genoegen mee en vroegen met ver­der, maar ze zwelgden verder en zeiden: 'Laten we die verblufte waard maar zijn plezier gunnen om zijn heiland en Messias te prijzen in een rondtrekken­de wonderarts, die onmiskenbaar uit de school van de Essenen stamt en met wie ook de Romeinen veel op hebben; over een paar weken zal bij hem alles wel weer vergaan en vergeten zijn!'

[16] Die stemming van de al behoorlijk aangeschoten Farizeeën was goed voor ons, omdat zij ons daardoor met rust lieten en wij met elkaar belangrijke dingen konden bespreken.         .

[17] Ook het personeel, de bedienden en de dienstmeisjes die onze zaal bin­nen waren gekomen gingen op bevel van de waard weer aan hun werk; want ze hadden nog veel te doen vanwege enkele vreemdelingen, die voor het merendeel voor handel vanuit Kapernaüm hier naar het marktplaatsje waren gekomen. Alleen de genezen knecht bleef bij ons, en at en dronk met ons mee en sterkte zich.

 

69 De waarde van de instellingen van de tempel

 

[1] De waard zei tegen Mij: 'O Heer en Meester, aangezien we op dit moment rustig bij elkaar zitten en niet bang hoeven te zijn dat we door iemand gestoord worden, en het ook nog niet zo laat in de avond is, vraag ik U mij een aantal dingen te noemen, die nodig zijn om het ware heil van de ziel te bereiken!'

[2] Ik zei: 'Geloof zonder te twijfelen in God, houd je aan Zijn geboden, heb Hem boven alles lief zoveel je maar kunt en je medemensen als jezelf, en geloof dat Ik de beloofde Messias ben, die als de eeuwige Waarheid, het Licht en het Leven Zelf nu in een lichaam in deze wereld ben gekomen, opdat allen die in Mij geloven en volgens Mijn leer leven, het eeuwige leven zullen heb­ben! Als je dat allemaal gelooft en ernaar handelt, zul je voor je ziel in eeu­wigheid het ware, levende heil verwerven en behouden.

[3] Kijk, dat alleen is volkomen voldoende om het rijk Gods in jezelf te berei­ken; al het andere is ijdel en heeft met betrekking tot het nut voor de ziel geen waarde voor God. Als Ik als Heer van al het leven je dit zeg, kun je ook geloven dat het zo is en niet anders.'

[4] De waard zei: 'O Heer en Meester, ik geloof dat nu vast en zonder enige twijfel; alleen heeft Mozes nog een heleboel regels en voorschriften gegeven, bijvoorbeeld dat men als Jood alleen maar bepaalde spijzen mag eten, zijn lichaam herhaaldelijk moet wassen, moet vasten, boete moet doen in zak en as, een haren mantel moet dragen, en zo nog een groot aantal voorschriften meer, die moeilijk te onthouden en derhalve nog moeilijker in acht te nemen zijn, waardoor je dan ook steeds in de angst leeft datje vol zonden bent, die je in onwetendheid hebt begaan. Hoe moet je je wat die dingen betreft eigenlijk gedragen? Is het strikt in acht nemen van alle voorschriften die Mozes en ook de andere profeten hebben gegeven een absolute voorwaarde om het goddelijke welgevallen te bereiken?'

[5] Ik zei: 'Als je in acht neemt wat Ik je zojuist heb gezegd, heb je daardoor .al alles vervuld wat er bij Mozes en alle profeten geschreven staat wat je moet doen. De mens moet eten en drinken om zijn lichamelijke leven in stand te houden; maar de spijzen en de drank moeten zuiver en vers zijn. En zo is het voor het lichaam ook goed en gezond om het zo schoon mogelijk te houden, en zo ook in alle dingen zuiver, matig en nuchter te zijn. Dergelijke verorde­ningen zijn dus niet alleen voor de Joden goed en heilzaam, maar voor alle mensen; want in een ziek lichaam kan ook de ziel zich niet zo gemakkelijk verheffen tot datgene wat haar heil kan bevorderen en haar voor het eeuwige leven kan sterken.

[6] Kijk, daarom heeft God door Mozes en ook door de andere profeten dat­gene voorgeschreven wat voor de duur van het aardse leven goed voor het lichaam is, en de mens doet er goed aan als hij ook die regels in acht neemt!

[7] Wie echter doet wat Ik je zojuist heb gezegd, wordt dan wel geleid door de geest van het rijk Gods in zijn eigen hart, en die toont hem ook de regels voor het welzijn van zijn lichaam; en op die manier ligt in datgene wat Ik je heb gezegd, alles al besloten! - Heb je dat nu allemaal goed begrepen?'

[8] De waard zei, waarbij de genezen knecht heel dankbaar met hem instemde: 'O Heer en Meester, wij danken U uit het diepst van onze ziel, van gans er harte en met al onze levenskrachten voor Uw heel wijze en waarach­tige les, die een heel ander licht in ons heeft ontstoken dan de lange preken van de Farizeeën, die het hele heil van de mensen enkel aten afhangen van het feit of men zich strikt houdt aan die vele uiterlijke dingen en regels; maar of men zich houdt aan Gods geboden, waardoor de ziel gelouterd en voor het eeuwige leven sterker gemaakt kan worden, hechten ze bijna geen waarde en ze zeggen dat de mens in plaats daarvan kan offeren -wat nuttiger voor hem zou zijn dan wanneer hij zich star en met moeite aan de geboden houdt.

[9] En zo zie je de mensen vaak grote offers voor de deuren van de Farizeeën neerleggen; maar iemand die zich strikt aan de geboden van Mozes houdt, zie je bijna helemaal niet meer. Want de mensen zeggen: als je door offers in Gods ogen hetzelfde kan bereiken en nog meer van je zonden gereinigd wordt dan wanneer je je moeizaam aan de geboden houdt, dan is offeren veel gemakkelijker en je geweten lichter, omdat volgens de woorden van de Farizeeën offers alles voor God verzoenen, maar het houden van de geboden alleen maar voorzover iemand in staat is geweest strikt en gewetensvol het een of andere gebod te houden.

[10] Welnu, als je die leer vergelijkt met wat U, o Heer en Meester, mij hebt aangeraden en heel duidelijk hebt uitgelegd, dan bestaat daar toch een onein­dig groot verschil tussen. Bij U is alles de volle en levende waarheid, en bij de Farizeeën verdorven, dode leugen, waardoor werkelijk geen enkele ziel het eeuwige leven kan bereiken. Heer, wat moeten wij nu in het vervolg ten opzichte van de Farizeeën doen?'

[11] Ik zei: 'Luister naar wat zij als zuiver woord van Mozes en de profeten verkondigen, en handel naar dat zuivere woord; maar houd je niet aan hun eigen instellingen, want in Gods ogen zijn die een gruwel!

[12] Er staat immers ook geschreven: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen; maar hun hart is verre van Mij!' Maar Ik zeg jullie: het einde van hen die een menselijke leer verkondigen is nabij gekomen! Daarom ben Ik, die de Waarheid, de Weg en het Leven ben, naar jullie toegekomen en Ik zal de leu­gen en haar kwade werken wegvagen. Weliswaar zal Ik deze wereld binnen­kort verlaten, en in de tijd dat Ik voor het oog afwezig ben zullen de leugen en haar valse en kwade dingen nog een tijdlang voortwoekeren onder de mensen op aarde; maar dan zal Ik op de juiste tijd met alle macht en kracht naar jullie mensen terugkomen en een einde maken aan de heerschappij van de leugen en het bedrog!

[13] Nu al bewerk Ik daarvoor in de harten van de mensen de grond en bouw Ik een nieuwe tempel en een nieuwe stad Gods. Laten we de bouw zo snel mogelijk voltooien, opdat de oude tempel en de stad van leugen, bedrog en alle kwaad voor altijd vernietigd worden!

[14] Dit zullen jullie nu nog wel niet in alle zuiverheid begrijpen; maar als jul­lie van Mijn geest doordrongen zullen zijn, zal jullie ook dat heel duidelijk zijn, en dan zullen jullie je herinneren wat Ik jullie van tevoren heb gezegd.'

[15] Deze woorden van Mij waren ook voor de leerlingen niet helemaal dui­delijk, en daarom zeiden ze onder elkaar (de leerlingen): 'Hij heeft al ver­schillende keren over een tweede wederkomst op deze aarde gesproken, maar steeds op een tamelijk vage manier, zoals profeten dat doen! Laten we het Hem nu eens een keer ronduit vragen - misschien vertelt Hij er deze keer meer en duidelijker over!'

 

70 De wederkomst van de Heer (Luc. 17:22-36)

 

[1] Na dit onderlinge overleg wendden de leerlingen zich tot Mij en zeiden: 'Heer en Meester, U hebt ons al verschillende keren gezegd dat het ons gege­ven zal zijn de geheimen van het rijk Gods goed te begrijpen, en U hebt ons ook al zoveel dingen duidelijk onthuld, dat wij in de geest Uw oneindige schepping en nog duizend andere dingen goed begrijpen, waar nog geen enkele geleerde zich ooit een voorstelling van heeft gemaakt en waar hij zich door eigen speuren en zoeken ook nooit een volkomen duidelijke voorstel­ling van zal kunnen maken, om welke reden alle menselijke kennis tot nu toe dan ook stukwerk is. Zeg ons nu toch ook eens wat meer concreets over Uw wederkomst! In welke tijd zult U wederkomen, en waar en hoe? Want wij zijn van mening dat ook dat hoort bij het begrijpen van de geheimen van Gods rijk.'

[2] Ik zei: 'Ook dat heb Ik jullie al verschillende keren heel uitvoerig getoond; maar omdat ook jullie niet volkomen van Mijn geest doordrongen zijn, begrijpen jullie het nog niet ten volle. Het jaar, de dag en het uur kan Ik jullie niet met zekerheid zeggen, omdat dat op deze aarde immers allemaal van de volkomen vrije wil van de mensen afhangt. Daarom weet ook geen engel in de hemel het, maar alleen de Vader en ook degene aan wie Hij het wil openbaren. Bovendien is het voor het heil van de ziel niet absoluut nood­zakelijk om het heel precies van tevoren te weten.

[3] Zou het goed zijn voor een mens, als hij de dag en het uur van zijn ster­ven heel precies van tevoren zou weten? Voor heel weinigen, die in de geest wedergeboren zijn:ja; maar voor tallozen zou het een groot kwaad zijn! Want het naderende uur van hun overlijden zou hen dermate van vrees, angst en vertwijfeling vervullen dat ze zulke vijanden van het leven zouden worden, dat ze zichzelf voortijdig van het leven zouden beroven om zodoende de angst voor de dood te ontvluchten, of ze zouden in een dermate sterke levenstraagheid terechtkomen, dat daar voor de ziel weinig heil van te ver­wachten zou zijn. Het is dus beter voor de mens om niet alle dingen van tevoren helemaal zeker te weten, namelijk wat, hoe en wanneer hem in deze wereld het een of ander kan en ook moet overkomen.

[4] Ik zeg jullie: de tijd zal komen dat jullie in degenen die in geloofsopzicht jullie nakomelingen zullen zijn, net als nu hier zullen vragen wanneer de dag van de Mensenzoon zal komen, en zullen verlangen die dag te zien en hem toch niet zien zoals jullie verlangen. In die tijd zullen er velen opstaan en op de voorgrond treden en met een wijs gezicht zeggen: ' Zie, die dag is hier, of daar en dan! ' Maar ga daar niet heen en volg zulke profeten niet.

[5] De dag van Mijn tweede wederkomst zal zijn als een bliksem, die van het oosten naar het westen hoog langs de bewolkte hemel schiet en alles verlicht wat onder de hemel is. Voordat dat zal gebeuren, zal -zoals Ik jullie al ver­scheidene malen heb verkondigd - de Zoon des mensen nog veel moeten lij­den en geheel en al verworpen worden door dit geslacht, namelijk door de Joden en Farizeeën, en in later tijden door degenen die men nieuwe Joden en Farizeeën zal noemen.

[6] Zoals het ging ten tijde van Noach, zal het ook gaan in de tijd van de tweede komst van de Mensenzoon. Ze aten en dronken heel welgemoed, ze trouwden en lieten zich ten huwelijk geven tot op de dag dat Noach in de ark klom en vervolgens de vloed kwam en allen verdronken. En het zal op dezelfde manier gaan als ten tijde van Lot: ze aten en dronken, ze kochten en verkochten en plantten en bouwden. Op de dag dat Lot uit Sodom wegging, zoals Ik jullie op de Olijfberg nader heb verklaard, regende het echter al vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om.

[7] Zie, zo zal het ook zijn en gebeuren in die tijd, wanneer de Zoon des mensen voor de tweede keer weer geopenbaard zal worden! Wie op die dag op het dak is en weet dat zijn huisraad in het huis is, laat die niet van het dak afkomen om zijn huisraad op te halen! - wat als volgt verstaan moet worden: wie de dingen werkelijk begrijpt, moet bij dat begrip blijven en niet dat niveau verlaten, uit angst dat hij daardoor misschien aan wereldse voordelen zou kunnen inboeten; want die dingen zullen vernietigd worden.

[8] Evenzo nog een ander beeld: wie zich op het veld (de vrijheid van inzicht) bevindt, moet zich niet omkeren naar wat er achter hem is ( oude drogleren en de instellingen daarvan) , maar zich het lot van de vrouw van Lot herinne­ren en in de waarheid voorwaarts streven.

[9] Ik zeg jullie nog meer: in diezelfde tijd zullen er twee in een molen zijn en hetzelfde werk doen. De ene wordt aangenomen en de andere achtergela­ten, dat wil zeggen, de eerlijke werker zal aangenomen en de ontrouwe en zelfzuchtige achtergelaten worden. Want wie zijn ziel vanwege de wereld pro­beert te behouden, zal haar verliezen; maar wie haar omwille van de wereld zal verliezen, zal haar leven behouden en haar tot het ware, eeuwige leven helpen.

[10] Verder zeg Ik jullie nog: in een en dezelfde nacht van de ziel zullen twee mensen in een en hetzelfde bed liggen. Ook dan zal de een aangenomen en de ander achtergelaten worden, dat wil zeggen: twee mensen zullen zich wel­iswaar uiterlijk gezien in de sfeer van een en dezelfde geloofsbelijdenis bevin­den. maar de een zal in de daad een levend geloof hebben en daarom ook aangenomen worden in het levende en lichte rijk Gods, maar de ander zal enkel vasthouden aan de uiterlijke cultus, die geen innerlijke waarde voor het leven van de ziel en de geest heeft, en zal niet opgenomen worden in het levende en lichte rijk Gods, omdat zijn geloof zonder de werken der naasten­liefde als het ware dood is.

[11] En verder zullen er.twee mensen op het veld van de arbeid zijn. De één, die zonder eigenbelang in het levende geloof zal werken uit liefde tot God en uit liefde tot zijn naaste, zal ook in het ware rijk Gods worden opgenomen; degene echter die op hetzelfde veld zal werken als de Farizeeën zonder inner­lijk levend geloof uit puur eigenbelang, zal vanzelfsprekend achtergelaten en met opgenomen worden in het levende en lichte rijk Gods!'

[12] Kijk, zo zal het gesteld zijn met de tweede komst van de Mensenzoon en zo zal het zich manifesteren! Als jullie in de toekomst dieper doordrongen zullen zijn van Mijn geest, zullen jullie alles wat Ik heb gezegd ook duidelijk begrijpen; op dit moment kan Ik het jullie echter niet helderder en duidelij­ker vertellen.'

[13] De leerlingen zeiden: 'Heer en Meester, dat is allemaal goed zo en wij geloven Uw woorden; maar waar en wanneer zal dat gebeuren, naar aardse tijd gerekend? Dat zou U ons toch ook nog wel kunnen zeggen!'

 

71 De laatste tijd vóór de wederkomst van de Heer (Luc. 17:37)

 

[1] Ik zei: 'Het is. echt verbazingwekkend hoe weinig jullie de dingen nog begrijpen. Ik heb jullie toch al vaak genoeg uitgelegd waarom het aardse tijdstip nog niet - zoals jullie denken – tot op de dag nauwkeurig vast te stellen is, terwijl Ik jullie wel precies met zekerheid het ogenblik zou kunnen noemen waarop deze of gene berg met zijn rotsige toppen door een bliksem vernie­tigd wordt! Want in dat geval hebben we met gerichte materie te maken, die in alles helemaal afhankelijk is van de macht van Mijn wil; maar bij de men­sen, die een vrije, zichzelf bepalende wil hebben, gaat dat niet op dezelfde name. De. reden daarvan heb Ik jullie al vaak getoond en jullie zullen die toch eindelijk eens begrijpen, en jullie moeten daarom ook niet voortdurend met dezelfde vragen bij Mij aankomen!

[2] Als jullie het 'waar' en 'wanneer' dan met alle geweld preciezer bepaald willen hebben, onthoud dan wat Ik jullie nu zal zeggen: ‘waar het aas is, verza­melen zich ook al gauw de vrije adelaars.'

[3] De leerlingen zeiden:'O Heer en Meester, nu hebt U alweer iets gezegd wat wij niet kunnen begrijpen! Wie is het aas, en wie zijn de adelaars; en waar zal het aas zijn, en waar zullen de vrije adelaars vandaan komen?'

[4] Ik zei: 'Kijk maar eens naar het trage en ongelovige farizeeërdom, dan zien jullie het aas! Ik en allen die in Mij geloven, Joden en heidenen, zijn de adelaars, die het aas weldra helemaal zullen opeten. Zo is ook de nacht der zonden van de ziel een aas, waaromheen het licht des levens zich begint te verspreiden en het aas met al zijn nevels en drogbeelden vernietigt, zoals de ochtend dat met de nacht doet.

[5] Zoals dat nu voor onze ogen gebeurt met het jodendom dat nu zonder waarheid of geloof is, waardoor het een geweldig aas is geworden, waarmee het over ongeveer vijftig aardse jaren afgelopen zal zijn, zo zal het er in later tijden ook voorstaan met de leer en de kerk die Ik nu sticht. Die zal tot een nog veel erger aas worden dan het jodendom nu, en dan zullen ook de vrije licht­ en levensadelaars van alle kanten over haar heen komen en ze als een aas, dat alles zou willen verpesten, met het vuur van de ware liefde en met de macht van het licht der waarheid verteren. En dat kan nog gebeuren voordat er na Mijn leven hier, zoals Ik nu lichamelijk in jullie midden ben, tweedui­zend aardse jaren verlopen zullen zijn -wat Ik jullie bij andere gelegenheden ook al heb uitgelegd.

[6] Tóen vroegen jullie je af, evenals nu, waarom dat eigenlijk op die manier door God toegelaten wordt. Ik heb jullie echter ook al vaak, zoals ook deze keer, laten zien dat Ik de mensen, aan wie een volkomen vrije wil, een vrije zelfbeschikking is gegeven, met Mijn almachtige wil niet zo kan en mag lei­den als al het overige geschapene, klein en groot, in de hele oneindigheid; want als Ik dat zou doen, zou de mens geen mens zijn, maar net als een dier of plant of steen, die door Mijn almacht gericht is. Hopelijk zullen jullie dat nu wel inzien en begrijpen en Mij niet zo gemakkelijk meer dingen vragen, die voor iedereen die ook maar enigszins helderder denkt toch voor de hand liggen.

[7] Als er nu in deze tijd, terwijl Ik nog in een lichaam op deze aarde temid­den van jullie rondga en leer, al verscheidene mensen in Mijn naam beginnen rond te trekken en Mijn leer tot hun materiële voordeel verbreiden, maar daar ook hun eigen onzuivere zaad tussen mengen, waaruit tussen de magere tarwe op de akker des levens en de waarheid daarvan al gauw veel slecht onkruid zal opgroeien - zal het dan verbazing wekken als er in later tijden in Mijn naam nog meer valse en niet geroepen leraren en profeten opstaan en met machtige woorden, met het zwaard in de hand, tot de mensen zullen roe­pen: 'Kijk, hier is Christus!' of 'daar is Hij!'?

[8] Als jullie en later jullie echte, zuivere opvolgers dat zullen horen en zien, geloof zulke schreeuwers dan niet! Want aan hun werken zullen zij net zo gemakkelijk te herkennen zijn als bomen aan hun vruchten; want een goede boom brengt goede vruchten voort. Aan dorenstruiken groeien geen druiven en aan distels geen vijgen.

[9] Waar het rijk Gods uit bestaat, en de enige manier waarop het zich in de mens zelf manifesteert en waar dat gebeurt, heb Ik zojuist in jullie bijzijn tegen de Farizeeën gezegd; jullie zullen dus ook wel inzien en begrijpen dat diegenen niet geloofd moeten worden die roepen: 'Ziehier, ziedaar!' Want zoals de geest inwendig in de mens is en al het leven, denken, voelen, weten en willen oorspronkelijk daarvan uitgaat en alle vezels doordringt, zo is ook het rijk Gods, dat het ware levensrijk van de geest is, alleen maar inwendig in de mens en niet op de een of andere manier uitwendig of buiten de mens.

[10] Wie dat op de juiste manier in zich opneemt en het volgens de volle, levende waarheid begrijpt, zal in eeuwigheid nooit door een valse profeet misleid kunnen worden; wie in zijn gemoed echter lijkt op een windvaan of een rietstengel in het water, zal natuurlijk niet de van rust vervulde en door waarheid verlichte haven van het leven vinden. Wees daarom geen windvanen en rietstengels, maar ware levensrotsen, waar de stormen en watergolven geen vat op hebben! - Hebben jullie dat nu goed begrepen?'

[11] De leerlingen zeiden: 'Ja, Heer en Meester, nu hebben wij U wel weer goed begrepen, omdat U ons deze kwestie heel helder en in begrijpelijke woorden hebt toegelicht; maar wanneer U dikwijls in sterk verhulde beelden tot ons spreekt, kunnen wij niet anders dan zeggen: 'Heer, waar dan, en hoe?' Maar ook danken wij U nu, zoals altijd, voor deze genade die U ons gegeven hebt en vragen U, of U telkens weer zoveel geduld met ons wilt hebben!'

[12] Ik zei: 'Als Ik als de mensen zou zijn, zou Mijn geduld met jullie al wel verscheidene keren te klein geweest zijn; maar omdat Ik ben, zoals jullie Mij kennen, vol van het grootste geduld, lankmoedigheid, liefde en zachtmoedig­heid, zullen jullie je over Mijn geduld ook nooit hoeven te beklagen. Wees echter ook zo geduldig, zachtmoedig en deemoedig als Ik van ganser harte ben, en heb elkaar lief als broeders onder elkaar, zoals ook Ik jullie liefheb en altijd heb liefgehad; dan zullen jullie daardoor aan iedereen laten zien dat jul­lie werkelijk Mijn leerlingen zijn! Laat geen van jullie denken dat hij meer is dan zijn medeleerling, want jullie zijn allemaal gelijke broeders; alleen Ik ben jullie Heer en Meester en zal dat in alle eeuwigheid en ook in alle tijdperken van deze wereld zijn en blijven. Want als de Vader geen geduld zou hebben met Zijn kinderen, wie anders zou er dan nog geduld met hen hebben?

[13] We hebben nu al geruime tijd met elkaar voor het Godsrijk gewerkt, in welke tijd jullie ook vele vergissingen hebben begaan, en nog niet een van jullie is door Mij verstoten, zelfs niet die ene die Ik jullie al herhaaldelijk heb aangeduid en die tot op dit moment nog een duivel is, die zijn leven nog niet heeft gebeterd. Maar Mijn liefde en geduld hebben hem nog niet gericht; hoeveel minder zal ze diegenen richten die met alle liefde en vol geloof aan Mij hangen! Daarom kunnen jullie ook altijd verzekerd zijn van Mijn hoog­ste liefde en geduld; want als iemand in Mij blijft, blijf Ik ook in hem.'

 

72 Het rijk Gods

 

[1] Nu zei de waard met diep ontzag en hoogachting: 'O Heer en Meester, Uw daden zijn zeer wonderbaarlijk - maar Uw woorden zijn werkelijk zui­vere waarheid en leven. Want als U handelt, merkt ook een blinde dat er in Uw wil meer dan menselijke kracht en macht heerst; maar als U spreekt, her­kent men pas helemaal dat U de Heer Zelf bent! Want de wijsheid van Uw woorden is groter dan het helderste licht van de middagzon.

[2] Maar nu moet ook ik de vrijheid nemen om U, o Heer en Meester, ter wille van het rijk Gods een vraag te stellen. Als U mij dat genadig wilt toe­staan, zal ik spreken.'

[3] Ik zei: 'Zeg wat je maar wilt; dan zal Ik je antwoorden!'

[4] Nu zei de waard: 'Heer en Meester, tegen Uw dierbare leerlingen en daarnaast ook tegen mij en mijn door U genezen opperknecht hebt U nu heel wijze dingen gezegd over Uw tweede komst en derhalve ook over de komst van het rijk Gods op deze aarde. Daarbij is mij één ding erg opgeval­len, en wel wat betreft het rijk Gods op aarde dat ergens in de verre toekomst zal ontstaan en dat het rijk Gods dus ook werkelijk op de aarde komt.

[5] Zo zei U ook dat het rijk Gods geenszins met uiterlijke praal onder de mensen zal komen, maar dat het al diep binnen in de mens is, en dat die het alleen maar hoeft te zoeken, te vinden en in zichzelf hoeft te ontplooien.

[6] Ik ben nu echter van mening dat wij ons hier allemaal in Uw tegenwoor­digheid bevinden, die duidelijk niet in ons, maar nog heel erg buiten ons is, en dat wij met het grootste vertrouwen kunnen zeggen: zie, hier is Christus, de sinds eeuwigheid gezalfde Heer aller heerlijkheid, en Hijzelf is alles in alles en derhalve ook het eeuwige rijk Gods en het Leven en de Waarheid! omdat U nu bij ons bent, is ook Uw rijk niet in ons, maar bij ons, temidden van ons.

[7] Zal het met deze zeer heilige gebeurtenis in de eerder door U genoemde tijd ook zo zijn, of zal Uw tweede komst toch heel erg verschillen van die van nu?'

[8] Ik zei: 'O Mijn beste vriend, je hebt nu echt heel goed gesproken en Ik kan je zeggen dat niet jouw vlees en bloed, maar alleen jouw geest je dat heeft ingegeven; maar toch zal het met de toekomstige wederkomst van de Mensenzoon zijn zoals Ik jullie allemaal duidelijk genoeg heb verteld.

[9] Je hebt helemaal gelijk als je nu zegt dat het rijk Gods in Mij naar jullie toe is gekomen en zich bij jullie en in jullie midden bevindt; maar dat is nog niet voldoende om het eeuwige leven van de ziel te bereiken en ten volle te behouden, omdat het rijk Gods in Mij weliswaar naar jullie toe is gekomen, maar daarmee nog niet is doorgedrongen tot jullie innerlijk, wat pas kan en zal gebeuren wanneer jullie zonder rekening te houden met de wereld Mijn leer helemaal in jullie wil en derhalve ook in alles wat jullie doen hebben opgenomen. Als dat eenmaal het geval zal zijn, zullen jullie niet meer zeggen: 'Christus, en met Hem het rijk Gods, is naar ons toe gekomen en woont bij en onder ons!', maar jullie zullen zeggen: 'Nu leef ik niet meer, maar Christus leeft in Mij!' Als dat bij jullie het geval zal zijn, zullen jullie ook ten volle begrijpen dat het rijk Gods niet met uiterlijke pracht en praal naar en in de mensen komt, maar zich enkel inwendig in de mens ontplooit en de ziel in het eeuwige leven van dat rijk Gods trekt en haar daarin blijvend vasthoudt.

[10] Weliswaar moet de weg eerst van buitenaf aan de mens getoond worden door Gods woord, dat vanuit de hemelen tot de mens komt en waarbij men kan zeggen: 'Vrede zij met je; want het rijk Gods is nabij gekomen!' Maar daarom is de mens nog niet in het rijk Gods, en het rijk Gods niet in hem.

[11] Pas wanneer de mens begint te geloven zonder te twijfelen en zijn geloof tot leven brengt door volgens de leer te handelen, ontplooit het rijk Gods zich in de mens, zoals het leven in een plant zich in het voorjaar onmisken­baar van binnenuit begint te ontplooien wanneer de plant door het licht van de zon wordt beschenen, verwarmd en daardoor aangezet tot innerlijke acti­viteit.

[12] Al het leven wordt weliswaar van buitenaf gestimuleerd en gewekt, ­maar het ontstaan, de ontwikkeling, ontplooiing, vorming en versteviging komt dan altijd van binnenuit.

[13] Zo moeten ook dieren en mensen hun voedsel eerst van buitenaf in zich opnemen; maar dat opnemen van voedsel en drank is nog lang niet de echte voeding van het lichaam, maar die gaat daarna pas vanuit de maag naar alle delen van het lichaam. Zoals in zekere zin de maag het leven voedende hart van het lichaam is, zo is ook het hart van de mens de voedende maag van de ziel, die de geest uit God in haar moet wekken, en Mijn leer is het ware levensvoedsel en de ware levensdrank voor de maag van de ziel.

[14] In wat Ik aan de mensen leer ben Ik dus een werkelijk voedend brood uit de hemelen, en het handelen volgens die leer is een ware levensdrank, een zeer goede en krachtige wijn, die door zijn geest de hele mens tot leven wekt en hem door en door verlicht door de lichtend oplaaiende vlam van het levensvuur. Wie dat brood eet en die wijn drinkt, zal in eeuwigheid geen dood meer zien, voelen of smaken.

[15] Als jullie dat nu begrepen hebben, handel er dan ook naar; dan zullen Mijn woorden in jullie volledige, levende waarheid worden!'

 

73 De Heer geeft uitleg over het eten van Zijn vlees

en het drinken van Zijn bloed

 

[1] Nu zeiden de leerlingen: 'Heer en Meester, deze les van U is goed te begrijpen - maar toen U eens in Kapernaüm, waar zoveel volk uit alle streken rond Jeruzalem U achterna gereisd was, een soortgelijk onderricht gaf over het eten van Uw vlees en het drinken van Uw bloed, was dat kennelijk een harde leer, met name voor die mensen die Uw eenvoudige, duidelijke woord niet begrepen hebben zoals het naar de ware betekenis begrepen moest wor­den, en daarom hebben toen vele toenmalige leerlingen U verlaten. Wijzelf begrepen het aanvankelijk niet, maar de waard, die nooit een leerling van u was geweest, heeft het ons uitgelegd, en als wij nu die leer met deze vergelijken, wil die hetzelfde zeggen als wat U nu heel duidelijk en glashelder hebt uitgelegd. - Hebben wij gelijk of niet?'

[2] Ik zei: 'Jazeker, want brood en vlees zijn een en hetzelfde, zoals ook wijn en bloed, en wie in Mijn woord het brood der hemelen eet en door volgens dat woord te handelen, dus door de werken van de ware, meest onbaatzuchti­ge liefde voor God en zijn naaste de wijn des levens drinkt, eet ook Mijn vlees en drinkt Mijn bloed. Want zoals het natuurlijke brood dat door de mensen wordt gegeten in de mens in vlees wordt veranderd en de gedronken wijn tot bloed wordt, zo wordt in de ziel van de mens het brood van Mijn woord in vlees en de wijn van de daadwerkelijke liefde in bloed veranderd.

[3] Als Ik echter zeg: 'Wie Mijn vlees eet', dan is daarmee ook al aangegeven dat hij Mijn woord niet alleen in zijn geheugen en in zijn hersenen heeft opgenomen, maar tegelijkertijd ook in zijn hart, dat -zoals Ik al zei - de maag van de ziel is, en dat ook heeft gedaan met de wijn van de daadwerkelijke lief­de, die daardoor geen wijn meer is, maar reeds het bloed des levens; want het geheugen en het verstand van de mens verhouden zich precies zo tot het hart als de mond tot de natuurlijke maag. Zolang het natuurlijke brood zich nog tussen de tanden in de mond bevindt is het nog geen vlees, maar brood; als het echter fijngekauwd in de maag aankomt en daar met de maagsappen wordt vermengd, is het wat zijn fijne voedende delen betreft al vlees, omdat het overeenkomt met het vlees. Zo is het ook met de wijn of met water, dat zeker ook wijnstof bevat, omdat zonder water, dat de aarde in zich draagt om alle planten en dieren te voeden, de wijnstok zou sterven. Zolang je de wijn in je mond houdt, gaat hij niet in het bloed over; maar in de maag zal hij daar heel snel in overgaan.

[4] Wie dus Mijn woord hoort en het in zijn geheugen bewaart, houdt het brood in de mond van de ziel. Als hij er met zijn verstand ernstig over na begint te denken, kauwt hij het brood fijn met de tanden van de ziel; want het verstand is voor de ziel wat de tanden in de mond zijn voor de lichamelijke mens.

[5] Als Mijn brood, Mijn leer dus, door het verstand fijngekauwd ofwel als volle waarheid begrepen en opgenomen is, moet die vervolgens ook door de liefde voor de waarheid in het hart worden opgenomen en door de vaste wil overgaan in de daad. Als dat gebeurt, dan wordt het woord. omgezet. in vlees en door de ernstige daadkrachtige wil in het bloed van de ziel, dat Mijn geest in haar is, zonder welke de ziel even dood zou zijn als een lichaam zonder bloed.

[6] De ernstige daadkrachtige wil komt overeen met een goed verteringsver­mogen van de lichamelijke maag, waardoor het hele lichaam gezond en sterk wordt gehouden; als de verteringskracht van de maag zwak is, dan is het hele lichaam al ziek en zwak en wordt het zelfs van het beste en zuiverste voedsel al ziek.

[7] Hetzelfde geldt voor de ziel, in wier hart de wil om de leer in daden om te zetten verzwakt is. Ze bereikt uit de volle, gezonde geestelijke kracht, blijft halverwege steken, raakt gemakkelijk in allerlei twijfels en bedenkingen en begint nu eens het ene en dan weer een ander voedsel te proberen, om te zien of die misschien een betere en meer versterkende uitwerking heeft. Maar daarmee is de ziel, die eenmaal wat ziekelijk is, toch niet helemaal geholpen. 'Ja " vragen jullie je nu af, 'is een ziekelijke ziel dan eigenlijk niet meer hele­maal te helpen?' O ja, zeg Ik. Maar hoe?'

 

74 De betekenis van het handelen volgens Gods woord

 

[1] (De Heer:) 'Luister! Als iemand een zwakke maag heeft, neemt hij een keer een jullie welbekende kruidendrank, waardoor de slecht verteerde spij­zen langs de bekende natuurlijke weg uit de maag en de darmen afgevoerd worden; die slecht verteerde spijzen zijn te vergelijken met de bedenkingen die in de ziel zijn opgenomen, namelijk of ze dit of dat wel helemaal moet geloven en ernaar moet handelen.

[2] Als de lichamelijke zwakke maag eenmaal gereinigd is, wat moet er dan gedaan worden om te zorgen dat hij weer sterk wordt en sterk blijft? Zo iemand moet echt actief worden en daarbij in de frisse, zuivere lucht flink beweging nemen, dan zal de maag in eerste instantie daardoor zijn volle en gezonde kracht herkrijgen. Kijk, dat moet de zielook doen! Ze moet haar hart reinigen van alle dwaalleren, verkeerde voorstellingen en ideeën. Dan moet ze de waarheid, zoals Ik die aan jullie leer, met liefde, gewillig en vol geloof opnemen en daar flink mee aan het werk gaan; dan zal ze daardoor weldra veel sterker worden en ook volledig en blijvend gezond worden!

[3] Daarom moet niemand van jullie alleen maar luisteren naar Mijn woord, maar er ook serieus en ijverig naar handelen. Dan zullen in zeer korte tijd alle bedenkingen en twijfels uit zijn ziel verdwenen zijn.

[4] Zoals de natuurlijke maag van het lichaam in gezonde, krachtige toestand allerlei rein en desnoods ook onrein voedsel in zich kan opnemen zonder schade te lijden, omdat hij door zijn activiteit al het onreine uit zichzelf ver­wijdert of het in iets zuivers verandert, zo doet ook de gezonde, krachtige maag, van de ziel dat, en zodoende is voor de reine mens alles rein, en zelfs de meest onreine geestelijk(e pestwalm van de hel kan hem geen schade berok­kenen.

[5] Als jullie volledig Mijn rijk in je zullen bezitten, zullen jullie over slangen en schorpioenen kunnen wandelen en vergif uit de hel kunnen drinken zon­der dat het jullie ook maar enigszins schaadt.

[6] Als jullie dat nu allemaal goed hebben begrepen en in je opgenomen, zul­len jullie nu ook overeenkomstig de volle, levende waarheid inzien wat Ik in Kapernaüm wilde dat jullie zouden verstaan onder 'Mijn vlees eten' en 'Mijn bloed drinken', en jullie zullen dat voortaan zeker geen harde leer meer noe­men.

[7] Reeds in de zichtbare natuurlijke wereld zijn de diepere oorzaken van de dingen en van veel verschijnselen voor het pure menselijke verstand moeilijk op een zodanige manier te verklaren dat het vrij blijft van alle mogelijke dwa­lingen die het slechte bijgeloof voeden, en het zo de weg der waarheid bewandelt; hoeveel moeilijker zijn de voor het lichamelijke oog van de mens onzichtbare, hemels geestelijke dingen, krachten, werkingen en verschijnselen dan voor het pure hersenverstand te begrijpen en voor de ziel inzichtelijk te maken!

[8] Daarom zeg Ik jullie dan ook altijd: jullie zullen pas in alle wijsheid in geestelijke, hemelse levensomstandigheden en de kracht en macht daarvan ingewijd worden, als jullie in Mijn geest volledig nieuw geboren zullen zijn op de manier, die Ik jullie uitvoerig en duidelijk heb getoond. En vraag jezelf nu af, of jullie de juiste, volle waarheid van dat alles ook ten volle hebben begrepen!'

[9] De leerlingen zeiden: 'Ja, Heer en Meester, als U op die manier de gehei­men van het rijk Gods voor ons onthult, zijn ze voor ons ook gemakkelijk te begrijpen; maar als U in gelijkenissen gaat spreken, is de betekenis van Uw woorden voor ons steeds moeilijk en soms helemaal niet te begrijpen. Maar als U de gelijkenissen daarna aan ons uitlegt, zien wij in dat alleen de godde­lijke alwijsheid dergelijke beelden en gelijkenissen kan geven. O Heer, wij danken U uit het diepst van ons hart voor Uw meer dan grote geduld en Uw liefde voor ons! Als wij als mensen ooit zwak en moe zouden worden op de weg naar de ware nieuwe geboorte, de wedergeboorte van Uw geest in ons, verlaat ons dan niet, Heer, maar sterk ons, en laat ons nooit zwak worden! En als ons gemoed angstig en verdrietig wordt, wanneer U in de toekomst niet meer zichtbaar onder ons zult rondgaan, kom dan met Uw genade en ontfer­ming, en troost ons, en versterk onze liefde, ons geloof, onze hoop en onze verwachting!'

[10] De waard en zijn genezen opperknecht zeiden: 'O Heer en Meester, ook wij vragen U om hetgeen de leerlingen U gevraagd hebben!'

[11] Ik zei: 'Waarlijk, waarlijk Ik zeg jullie: datgene waar jullie de Vader in Mijn naam om zullen vragen, zal jullie ook gegeven worden! Waar is er een vader onder de mensen, die toch meestal alleen maar slecht zijn, die een kind dat hem om een stuk brood vraagt, een steen, of een dochter die hem een vis vraagt, een slang zou geven?

[12] Als de mensen, die - zoals gezegd - alleen maar slecht zijn, hun kinderen al goede gaven geven, hoeveel temeer zal de Vader in de hemel, die als enige meer dan goed is, goede dingen doen voor degenen die Hem liefhebbend en gelovig daarom vragen.

[13] Daarom kunnen jullie altijd een vrolijk hart en een blij gemoed hebben; want de heilige en meer dan goede Vader waakt altijd over jullie en zorgt voor jullie welzijn en zielenheil.

[14] En de Vader is in Mij, zoals Ik altijd en eeuwig in Hem ben, en Ik geef jullie de volledige verzekering dat Ik jullie nooit als wezen achter zal laten, tot aan het einde der tijden van deze aarde.

[15] Waarlijk Ik zeg jullie: naar degene die Mij werkelijk lief zal hebben en zich aan Mijn geboden zal houden, zal Ik toekomen en Mijzelf aan hem openbaren, en dan zal iedereen zich ervan kunnen overtuigen dat hij zich niet als een wees in de wereld bevindt! Degene aan wie Ik Mij op die manier zal openbaren moet dat echter niet voor zichzelf houden, maar die troost ook aan zijn broeders meedelen, opdat ook zij daardoor getroost en gesterkt wor­den.

[16] Wie de zwakken graag sterkt, de bedroefden troost en de lijdenden graag helpt, zal in al die dingen het tienvoudige levensloon van Mij mogen ver­wachten. Daar kunnen jullie altijd volledig van zijn verzekerd!'

[17] Deze woorden van Mij maakten iedereen vrolijk en opgewekt, en de waard liet onze bekers nogmaals vullen met zijn beste wijn, en wij dronken en praatten dan ook nog ongeveer een uur lang met elkaar.

 

75 Het nachtelijke onweer

 

[1] Na een uur werd het echter onrustig op straat; want er stak een harde wind op, die met onstuimig geweld door de deuren en vensters van het huis loeide. Daardoor raakten de Farizeeën zo erg ontsteld, dat twee van hen naar ons toekwamen en de waard angstig vroegen hoe het zou aflopen.

[2] Maar de waard, die zelf bang werd vanwege de zo plotseling opgestoken storm, zei: 'Hoe kunnen jullie, dienaren van God, dat aan mij vragen? Anders weten jullie toch altijd alles en zeggen dat God zonder jullie, die Zijn enige plaatsvervangers en Zijn dienaren en knechten zijn, niets op deze wereld kan doen. Dan zullen jullie nu ook wel het best weten waarom God deze gewel­dige storm zo plotseling heeft laten ontstaan en hoe het af zal lopen. Wat moet Ik, die door jullie nog steeds als een halve Samaritaan word beschouwd, dan weten, als jullie, die zo dicht bij God staan, zelf vol vrees en angst vragen beginnen te stellen?'

[3] Eén van de Farizeeën zei:'Nou, nou, blaas maar niet direct zo hoog van de toren, omdat je een burger van Rome bent! Misschien weet die wonder­baarlijke Nazarener, die zeker goed ingewijd is in alle geheimen van de natuur, ons iets te vertellen? Want zoiets hebben we werkelijk nog nooit mee­gemaakt! Een storm, zoals die nu steeds erger begint te woeden, begint toch altijd met een tamelijk zachte wind, die steeds heviger wordt, net zo lang tot hij in een orkaan overgaat. Aan deze storm is echter niet het minste zuchtje voorafgegaan, maar hij kwam volkomen plotseling, als een machtige vloed, en loeit en raast nu met almaar toenemende hevigheid voort; in dat geval mag men toch wel vragen hoe dat moet aflopen?'

[4] Terwijl de Farizeeër zo nog verder wilde praten, ontlaadde zich buiten een heftige bliksem, waar onmiddellijk een geweldig dreunende donder op volg­de. Toen renden de twee Farizeeën van schrik en angst naar ons toe om bij ons bescherming en troost te zoeken. Maar het duurde niet lang, of een twee­de bliksem ontlaadde zich met een nog grotere hevigheid, die ook de overige Farizeeën en de schriftgeleerde naar ons toe bracht. Iedereen in het hele huis was vervuld van vrees en hevige angst en drong onze zaal binnen, en de Farizeeën kropen weg onder de tafel waar ze eerder aan hadden gegeten.

[5] Toen vroeg de waard aan Mij: 'Heer en Meester, het is moeilijk 's nachts de tijd te bepalen, wanneer je geen sterren ziet; maar naar mijn gevoel te oor­delen zou het intussen wel eens bijna middernacht kunnen zijn. De meeste mensen hebben zich, moe van hun dagelijkse werk, zeker al twee uur geleden ter ruste begeven en zouden 's nachts rust moeten hebben; maar deze storm zal zeker niemand zijn rust gunnen, aangezien het razen ervan zo hevig is dat zelfs een halfdode wakker moet worden en geheel van angst en vrees vervuld moet raken. Waarom is deze storm nu zo plotseling ontstaan? Kijk, ik ben toch iemand die niet zo gauw bang wordt; maar ik beken eerlijk dat ik nu, ondanks Uw almachtige tegenwoordigheid, behoorlijk bezorgd raak door het razen en woeden van deze storm, die absoluut niet wil gaan liggen. Kunt of wilt U deze storm niet gebieden te gaan liggen? Want de nacht is toch een tijd van rust voor de hele natuur en niet een tijd van geweldige onrust. Waarom moeten zeker vele duizenden mensen en dieren door zo'n nachtelij­ke storm eigenlijk de grootste angst en vrees voelen?'

[6] Ik zei: 'Zie je ook bij Mij soms vrees en angst? Laat die uiterlijke storm maar woeden en razen; want geen enkel rechtvaardig mens zal daardoor een haar gekrenkt worden!

[7] Veel erger is de innerlijke storm van een grote zondaar, wanneer zijn einde nadert en hij de eeuwige dood voor zich ziet en vreest dat Gods toorn over zijn hoofd zal komen. Zal hij nog wel kunnen hopen bij God genade en ont­ferming te verkrijgen, terwijl hij nooit aan een arme ook maar de kleinste barmhartigheid heeft bewezen, maar wel heel veel mensen in de grootste ellende en de zwaarste nood heeft gedreven? Kijk, vriend, zo'n zielenstorm is onuitsprekelijk veel verschrikkelijker dan zo'n natuurlijke storm, waardoor de aarde een grote weldaad ontvangt en er daarnaast hier en daar maar een heel klein beetje schade wordt berokkend. Daarom laten wij deze natuurlijke storm dus maar een poosje woeden en razen, waarbij wij vol vertrouwen en goede moed kunnen zijn!'

[8] Toen Ik de waard daarmee had getroost en gerustgesteld, ontlaadden zich weer een paar geweldige bliksems waar zo'n machtig dreunende donder op volgde, dat het stevige huis van de waard er helemaal van trilde.

[9] Toen de Farizeeën, die onder een tafel bij elkaar waren gekropen, voel­den dat het hele huis schudde, begonnen ze met trillende stem hardop te roe­pen: 'Jehova, God van Abraham, Isaak en Jacob, ontferm U over ons en laat ons niet te gronde gaan vanwege deze toverende en misdadig brutale Essenen, die' zich Joden noemen, maar met Samaritanen, heidenen, tollenaars en andere zondaars omgaan en zich boven ons, Uw echte dienaren, verheffen en ons overal bij de mensen in een kwaad daglicht stellen, Uw naam ijdel gebruiken en, zoals wij weten, ook herhaaldelijk de sabbat schenden!'

[10] De Farizeeën hadden dit nog maar nauwelijks gezegd, of opnieuw ont­laadden er zich een paar hevige bliksems met een luid geknetter, en één blik­sem was zelfs ingeslagen in de synagoge die tegenover het huis van de waard stond en had het houtwerk, het dak en de banken, tafels en kasten in brand gezet.

[11] De waard zag dat direct door het raam van de zaal en zei tegen de Farizeeën: 'Sta op en ga blussen; want de laatste bliksem is in jullie synagoge ingeslagen en heeft het houtwerk in brand gezet! Kortom, de synagoge staat in brand; ga er dus heen en probeer jullie schatten en heiligdommen te red­den!'

[12] Toen de Farizeeën dat hoorden sprongen ze direct op, maakten groot spektakel in het huis en wilden Mij en Mijn leerlingen ertoe brengen het vuur te blussen.

[13] Maar Ik zei ernstig: 'Wat heb Ik met jullie brand en jullie synagoge te maken! Jullie hebben jullie God toch al aangeroepen. Waarom verhoort Hij jullie bede dan niet? Werkelijk, als Ik, van wie jullie blinde Farizeeën denken dat Ik een Esseen ben, de God van Abraham, Isaak en Jacob zou vragen om de storm te gebieden op te houden, zou de storm ook onmiddellijk gaan liggen! Maar dat zal Ik nu niet doen; want jullie houden Mij voor een ketter en zon­daar tegen jullie God, in wie jullie zelf in je hart nog nooit hebben geloofd. Wend je nu dus maar tot jullie God, en kijk of Hij jullie zal verhoren en hel­pen!'

[14] Hierop drongen de Farizeeën nog sterker aan en smeekten ons hen te helpen, als er bij die reeds grote uitslaande brand nog hulp mogelijk zou zijn.

[15] Ook de waard vroeg aan Mij: 'O Heer en Meester, als U deze blinde .Farizeeën niet wilt verhoren, wil dan toch mij verhoren! Want zie, mijn huis is maar zeventig passen verwijderd van de brandende synagoge; als de hevige wind zou draaien, zou ook mijn huis gevaar lopen in brand te vliegen, en dat kan des te gemakkelijker, omdat de storm niet met regen gepaard gaat!'

[16] Ik zei: 'Ik heb je al een keer de verzekering gegeven dat de rechtvaardige geen haar gekrenkt zal worden, en al zou de wind tien keer draaien, dan zal jou en jouw huis daardoor nog geen onheil overkomen. Maar dergelijke win­den draaien niet zo gemakkelijk, wat Ik goed weet, daarom heb je dus niets te vrezen.

[17] Maar in de synagoge liggen een hele hoop onrechtmatig verkregen schatten waar arme weduwen. en wezen ronddwalend in den vreemde om jammeren en weeklagen, terwijl deze blinde Farizeeën, die zich door de Joden als dienaren Gods laten eren, zich hier totaalonbezorgd vetmesten, zonder zich te bekomnieren om het ware heil van de mensen. Daarom is het ook niet jammer van die schatten, waar God eeuwig nooit een welbehagen in kan hebben. Maar dezen hier, die nu terecht schade lijden, zullen in de toe­komst nog een even goed leven leiden als ze tot nu toe hebben gedaan!'

 

76 De jongste Farizeeër begint de Heer te herkennen

 

[1] Toen de Farizeeën dat van Mij hadden gehoord, zei de ene, die nog de beste van hen was, tegen de schriftgeleerde: 'Luister, die Galileeër heeft op zichzelf inderdaad geen ongelijk. Zijn woorden steken weliswaar als scherpe pijlen, maar hij spreekt de waarheid! Waarom heeft de bliksem eigenlijk pre­cies onze synagoge moeten treffen? De Galileeër weet waar wij mee bezig zijn en kan dat zeer zeker geen lof toezwaaien, en hij weet dan ook heel goed dat God onze bede onverhoord zal laten. Wij zouden hem nu vriendelijker moeten benaderen, dan zou hij ons misschien toch op wonderbaarlijke wijze kunnen redden. Wie van ons kan er nu met enige zekerheid beweren dat hij niet Degene is die ons beloofd is?'

[2] De schriftgeleerde zei: 'Begin ook jij tegen ons te getuigen? Staat er soms niet geschreven: 'Uit Galilea staat er geen profeet op!'?'

[3] De betere Farizeeër zei: 'Ja, ja, dat staat zo wel geschreven; maar er staat nergens geschreven dat de Messias niet in Galilea op zou kunnen staan. Als hij nu Diegene is, dan is hij ook geen profeet, maar de Heer Zelf, en dan zou dat­gene wat er in de Schrift staat geen betrekking op hem hebben!'

[ 4] De schriftgeleerde zei: 'Ja, als dat zo zou zijn, dan natuurlijk niet; maar wie kan dat aantonen, en wie zou dat wagen?'

[5] De Farizeeër zei: 'Hijzelf, en nu misschien al vele honderdduizenden getuigen! Dat wij dat niet geloven, is niet zijn schuld. Maar dit is een gele­genheid om ons te laten zien dat hij meer is dan een profeet, en dan willen en zullen wij ook in hem geloven!'

[6] Hierop zei de schriftgeleerde niets meer, ging naar buiten om te zien hoe­veel schade het steeds groter wordende vuur al had aangericht. Maar omdat de stormwind voortdurend zo hevig blies, dat een mens zich nauwelijks rechtop staande kon houden, en de bliksems ook vrijwel onafgebroken met luid gedonder door de lucht en de dikke wolken flitsten, bleef de schriftge­leerde met nog een Farizeeër, die hem begeleidde, niet lang als toeschouwer buiten staan, maar keerde al gauw weer terug in de zaal en vertelde de ande­ren dat er van de synagoge niet veel meer te redden zou zijn, aangezien het vuur al te hevig was geworden en men in deze plaats te weinig water en te weinig dappere mensen had om te blussen.

[7] De betere Farizeeër liep echter weer naar Mij toe en zei: 'Meester, U hebt gehoord wat ik tegen onze schriftgeleerde over U heb gezegd; daar kon hij mij geen steekhoudend antwoord op geven en zweeg dus liever, maar ging toch naar buiten om te zien of het wellicht nog de moeite zou lonen de syna­goge te blussen en zo ook nog enkele kostbaarheden te redden. Daarmee heeft hij willen aangeven dat hij ook in U zou gaan geloven, als U door Uw wondermacht de brand in de synagoge zou blussen en op die manier ook een paar schatten zou redden. Maar omdat het kwade vuur alles nu wel snel ver­teerd en vernietigd zal hebben, zal hij nu bij zichzelf denken: 'Daar valt noch met natuurlijke noch met wonderbaarlijke middelen meer iets te redden, en dus blijf ik bij mijn ongeloof.'

[8] Wat mijzelf betreft denk en oordeel ik nu heel anders; want voor mij zijn de twee tekenen die U hier hebt gedaan voldoende, namelijk ten eerste het reinigen van de tien melaatsen en ten tweede het genezen van de opper­knecht, en ik geloof dat U onweerlegbaar de Gezalfde Gods bent en dat voor U daarom ook niets onmogelijk is. En daarom geloof ik dan ook dat U, als U dat zou willen, de storm zou kunnen bedaren en het vuur in onze synagoge nog zou kunnen blussen en redden wat voor ons het meest noodzakelijke is om van te leven! Heer en Meester, vergeef mij als ik vroeger tegenover U gezondigd heb, en laat tenminste aan mij zien dat U ook Heer over de ele­menten en de grote natuur bent!'

[9] Ik zei: 'Zalig ben je, omdat je gelooft, en Ik wil voor jou ook doen al naar gelang je geloof! Ga daarom nu met Mij mee naar buiten, dan zullen we zien wat echt geloof vermag!’

[10] Daarop ging Ik met de betere Farizeeër naar buiten en keek met hem naar de felle brand, die reeds in het gehele grote gebouw woedde, en Ik zei tegen hem, terwijl hij zonder vrees of angst bij Mij stond: 'Denk je en geloof je nu nog dat het Mij mogelijk zou zijn om met één woord die geweldige storm te bedaren, de brand te blussen en daardoor tenminste jouw bezittin­gen te redden?'

[11] Vol vertrouwen zei de Farizeeër: 'Ja, Heer en Meester, nu pas geloof ik dat helemaal zonder enige twijfel! Spreek slechts één woord, en er zal onfeil­baar gebeuren wat U wilt!'

[12] Ik zei: 'Welnu, dan zal het gebeuren zoals je gelooft!'

113] Toen Ik dat had gezegd, ging de storm plotseling liggen, en de brand in de synagoge doofde zo volkomen uit, dat er in het hele grote gebouw niet een gloeiend vonkje meer te vinden was.

[14] Hierop viel de Farizeeër voor Mij op zijn knieën en prees luid Gods kracht en macht in Mij.

[15] Maar Ik beval hem op te staan; want nu begonnen allen, die door angst en vrees naar de grote zaal waren gedreven, naar buiten te komen omdat ze wel merkten dat de storm geheel en al was opgehouden en er door het raam ook niets meer te bespeuren viel van de brand in de synagoge.

[16] Toen de schriftgeleerde dat met de andere Farizeeën merkte en ook zag dat er geen wolkje ian de hemel was, zei hij: 'Luister, dat is meer dan zelfs de meest wijze mens ooit had kunnen dromen! Maar wat kunnen wij doen? Als wij in die Galileeër geloven, zal de hele tempel ons weldra met gloeiende knuppels achterna zitten - en als we hem nu nog niet geloven, dan hebben wij het volk uit de hele wijde omtrek tegen ons. Het zal nu moeilijk worden de gulden middenweg te vinden en daarop voort te gaan. Maar laten we daar morgen verder over praten. Breng ons nu licht, zodat wij ons er snel van kun­nen overtuigen welke schade wij door de brand hebben geleden!'

[17] Toen bracht de waard lichten, die uit was vervaardigd waren, en iedereen begaf zich naar de synagoge om te zien wat er allemaal door het vuur vernie­tigd was. De Farizeeën ontdekten al gauw dat het vuur een grote verwoesting in hun woningen had aangericht en begonnen daar hevig over te klagen; maar toen ze in de woning van de betere, gelovige Farizeeër kwamen, waar Ik Mij samen met hem bevond, stonden allen perplex toen ze daar alles onbe­schadigd en in goede orde aantroffen.

 

77 In de beschadigde synagoge

 

[1] Toen kwam de schriftgeleerde naar Mij toe en zei: 'Meester, waarom hebt U ook onze woningen niet zo beschermd als deze hier?'

[2] Ik zei: 'Waarom hebben jullie dan niet net zo geloofd als deze ene hier?'

[3] De schriftgeleerde zei: 'Wij konden onszelf toch niet tot geloof dwin­gen! Bij een volkomen geloof hoort een gedegener overtuiging dan wij van U konden hebben. In deze tijd, waar het wemelt van allerlei tovenaars en wonderdoeners, is het moeilijk - en met name voor een oude schriftgeleerde -om tussen de vele op elkaar lijkende verschijnselen de waarheid te ontdek­ken en die dan zonder twijfel als zodanig aan te nemen en zonder twijfel te geloven!’

[4] Ik zei: 'Wie heeft dan deze metgezel van jullie tot geloof gedwongen, en hoe heeft hij tussen de vele valse verschijnselen de waarheid ontdekt? Kijk­ dat zit hem niet in het verstand van de mens, maar in zijn betere en meer oprechte hart!

[5] jullie hebben er al heel lang geen gewetenskwestie meer van gemaakt om de mensen op alle mogelijke manieren te beliegen en te bedriegen tot jullie uiterlijke wereldse voordeel; alleen hij heeft dat niet gedaan, omdat hijzelf nog enige waarde hechtte aan Gods geboden en ze niet zo verdraaide als jullie ze hebben verdraaid.

[6] jullie hadden in je hart geen geloof en daarom ook geen levenswaarheid meer, en daar komt het door dat jullie Mij niet konden herkennen en niet in Mij konden gaan geloven; want waar geen waarheid en geen leven is, kan zelfs de helderste waarheid en het leven daarvan niet opgenomen worden en een blijvende woning krijgen.

[7] Waar echter nog enige waarheid en het leven daarvan in het hart van een mens woont, krijgt ook een hogere waarheid gemakkelijk ruimte, die dan het levende geloof en de kracht daarvan voortbrengt. En dat was bij deze metge­zel van jullie het geval, en daarom heb Ik het ook laten gebeuren zoals hij geloofde. Dat is de reden van jullie ongeloof en hardheid van jullie hart, die jullie even blind maakt en houdt als jullie soortgenoten overal in het hele land der Joden. Nu heb Ik gesproken en zal Ik weer naar de herberg gaan.'

[8] Op deze woorden van Mij wist de schriftgeleerde met zijn aanhangers niets te antwoorden; en begeleid door de bekeerde Farizeeër, de waard en de genezen opperknecht begaf Ik Mij direct naar de herberg, waar alle leerlingen nog aan tafel zaten en met elkaar over Mijn leringen en daden spraken.

[9] De andere Farizeeën en de schriftgeleerde doorzochten met behulp van de lichten de synagoge met verscheidene bedienden van de waard, om te zien wat er allemaal door de brand was verwoest. Ze hadden dat ook de volgende dag kunnen doen; maar aangezien ze veel goud, zilver en nog andere schatten bezaten, die goed in de synagoge verstopt waren in verschillende hoeken en gaten in de muur, wilden ze zich ervan overtuigen in hoeverre het vuur ook die verborgen schatten al dan niet gespaard had. Toen ze de hoeken en gaten in de muren ijverig doorzocht hadden en toch nog het een en ander onbe­schadigd aantroffen, begonnen ze zich iets beter te voelen; maar toch plaatsten ze er tegen een goede beloning een wacht, bestaande uit enkele knechten van de waard, opdat niemand iets van hen zou stelen en hen nog armer zou maken dan ze nu meenden te zijn.

[10] Intussen waren wij met elkaar in gesprek over veel dingen, die hier niet weergegeven hoeven te worden, omdat ze op de plaatsen waar ze zijn voor­gekomen, toch al meer dan voldoende uiteengezet en verklaard zijn.

[11] In het bijzonder werd door Mijn leerlingen onze reis van Jericho tot in deze plaats duidelijk en in het kort verteld, waarbij de Farizeeër, de waard, zijn knecht en zijn vrouwen enkele van zijn volwassen kinderen zich buitenge­woon verbaasden en de Farizeeër herhaaldelijk luid uitriep: 'Nee, dat is ein­deloos veel meer dan nodig is om zelfs stenen ziende te maken! En mijn met­gezellen blijven nog blind en proberen hun armzalige wereldse schatten veilig te stellen, terwijl de hoogste en eeuwig onvergankelijke schatten van het leven hier in de grootste overvloed op tafel komen. Maar wat kan iemand van ons doen, als de Heer des levens zo dikwijls tevergeefs de grootste tekenen doet en de mensen lessen geeft die alleen maar uit het hart en de mond van God kunnen komen? Helaas leef ik temidden van wolven en moet ik met hen meehuilen, om niet door hen verscheurd te worden. Maar van nu af aan zullen ze mij niet meer aan het huilen krijgen; want nu weet ik wel wat ik zal doen!'

[12] Terwijl onze Farizeeër nog dergelijke uitroepen deed, kwam ook de schriftgeleerde, die wilde gaan vertellen dat het vuur nog een flinke hoeveel­heid schatten niet had beschadigd.

[13] Maar de Farizeeër stond direct tegen hem op en zei: 'Ik verzoekje hier op deze heilige plaats te zwijgen over het verdoemenswaardigste vuil van de wereld! Dat vuil heeft de mensen tot duivels gemaakt en hun zielen in de poel van de eeuwige dood gestort. Maar hier onder ons verblijft de Heer des levens, die alle macht over alles in de hemel en op aarde bezit, en Hij is geko­men om ons van het oude juk van de hel en de eeuwige dood te verlossen door Zijn liefde, genade en meer dan grote erbarmen, - en jij tracht het vuil van de hel in veiligheid te brengen, opdat je dan nog blinder, verstokter en doder zult zijn in je ziel dan je nu al bent! Hier staan de poorten van de hemel wijd open, en jij en je andere metgezellen spannen je in om de hel in stand te houden voor jullie zelf. O, wat moeten de blindheid van jullie zielen en de verstoktheid van jullie harten groot zijn!

[14] Vraag jezelf eens af! Wie kan Degene wel zijn, aan wie winden, stormen, bliksems, vuur en alle andere elementen en krachten van de natuur gehoorza­men? Ik heb Hem herkend en ben daardoor nu meer dan gelukkig; waarom herken jij Hem nog niet, die jou met de lichtste ademtocht van Zijn almach­tige wil kan vernietigen of naar de hel kan verstoten? Omdat jij met lichaam en ziel aan het slechte vuil van de wereld hangt en dood en blind bent in je hart!'

 

78 De geestelijke duisternis van de schriftgeleerde

 

[1] Toen de schriftgeleerde dat van de bekeerde Farizeeër had gehoord, werd hij uiterlijk gezien weliswaar wrevelig, maar innerlijk begon hij toch na te denken en zei na een poosje: 'Gelukkig degene aan wie een open hart is gegeven; aan mij is dat tot nu toe nog niet gegeven! Ik heb de Schrift wel bestudeerd en de waarheid gezocht -wat kan ik er dan aan doen dat ik haar niet heb kunnen vinden? Wat had het voor zin als ik las: 'God heeft met Abraham, Isaak en Jacob en met nog vele anderen zo en zo gesproken en heeft Zich door Mozes en de andere profeten aan de mensen geopenbaard?' Waarom heeft Hij dan niet met mij en vele andere mensen als ik gesproken? Ben ik soms minder mens dan degenen met wie God heeft gesproken en aan wie Hij Zich heeft geopenbaard?

[2] Pas nu is er weer een mens onder ons opgestaan, die ons weer opnieuw toont dat de Schrift niet louter een door heerszuchtige mensen bedachte en verzonnen fabel is, en dat er een God bestaat aan wie alle hemelen en alle machten en krachten van de natuur onderworpen zijn. En daarom is het nu ook het moment om na te denken en te onderzoeken hoe en waarom God nu weer een mens heeft opgewekt, die ons door daden en woorden toont dat de Schrift waarheid en geen fabel is.

[3] Ik ben niet door mijn eigen wil en mijn eigen kracht mens geworden, maar door een ondoorgrondelijke wil en de even ondoorgrondelijke kracht en macht daarvan. Kan ik er soms iets aan doen als deze kracht en macht mij niet zo hebben geleid, dat ik nooit aan hun bestaan had kunnen twijfelen? Laat mij nu dus nadenken, om in mijzelf de weg te vinden waarlangs de alou­de waarheid opnieuw herkenbaar wordt; spreek daarna pas met mij!'

[4] Daarop zei de bekeerde Farizeeër: 'Hoe groot moet iemands blindheid van zijn hart en verstand wel niet zijn, als hij bij zulke verschijnselen en met name bij zulke lessen nog wil nadenken en nauwkeurig wil overwegen of en hoe God ertoe gebracht kon worden om de mensen van deze aarde in deze tijd weer een keer een teken te geven van Zijn almachtige bestaan, en of dat teken wel ten volle waarachtig is. O Heer en Meester vol zuiver goddelijke kracht, wees ook de blinden en verstokten genadig en barmhartig!'

[5] Ik zei: 'Vriend, houd je daar maar niet mee bezig; want op deze wereld heeft alles zijn tijd! In de ziel van je metgezel zit nog teveel goud en zilver van deze wereld, en daar kan het rijk Gods niet zo gemakkelijk een plek krijgen als bij mensen wier zielen niet door de mammon van deze wereld verhard en blind zijn geworden. Hij schuift de schuld op God, dat Hij hem veronacht­zaamd zou hebben - maar hij bedenkt niet dat ook hij heel veel betekenis­volle waarschuwingen van God heeft gekregen, die hem tot een groot licht voor zijn ziel hadden kunnen worden als die niet reeds van kind af aan met allerlei begeerte naar goud en zilver was gevuld.

[6] Hij was destijds al in de tempel, toen het onmiskenbare wonder plaatsvond met de hogepriester Zacharias, die zij tussen het altaar en het allerheiligste gewurgd hebben, omdat hij het grote misbruik en de bedriegerijen van de heerszuchtige Farizeeën en hun trouwe aanhangers begon te hekelen en af te schaffen. Hij was ook in de tempel toen Simeon en de oude Anna leefden en hij heeft hun woorden gehoord; hij was ook nog in de tempel toen Ik als twaalfjarige knaap de absoluut onmiskenbare tekenen gaf van de geest die in Mij woont, en hij kende Johannes, de boeteprediker in de woestijn, die een zoon was van Zacharias en de oude, vrome Elisabeth.

[7] Vanwege louter goud en zilver herkende hij het licht uit de hemelen niet, hoewel het voor duizenden rechtstreeks voor het grijpen lag. Hij dacht wel heel veel na met zijn hersenen -maar wat heeft een ziel, waarvan het hart door louter mammon verhard en verduisterd is, voor nut van zulk denken, dat lijkt op een vluchtig dwaallicht, dat weliswaar als een bliksemflits de nacht voor een ogenblik verlicht, maar direct daarna een veel diepere duisternis tot gevolg heeft dan de aardbodem voordien bedekte?

[8] Waarlijk Ik zeg jullie: als een dergelijk verstandelijk licht in de mens al de zuiverste duisternis is, hoe diep duister moet dan de eigenlijke nacht van het hart en van de ziel zelf dan wel niet zijn! Laat jij deze schriftgeleerde het rijk Gods maar met zijn dwaallicht zoeken; hoe langer hij het op die manier zal zoeken, des te minder zal hij het vinden! Zolang hij zijn hart en daardoor ook zijn ziel niet volkomen vrij maakt van de mammon, zal hij ook Gods rijk niet binnengaan.

[9] Zijn woorden lijken op die van een blinde die God er ook voor een deel de schuld van geeft dat hij blind is en niet begrijpt dat andere mensen kunnen zien, aangezien hijzelf immers niets ziet. Bij iemand die lichamelijk blind is zijn dergelijke woorden echter te verontschuldigen als hij zichzelf niet moed­willig blind heeft gemaakt; maar bij iemand die blind is aan zijn ziel zijn der­gelijke woorden niet te verontschuldigen, aangezien hij net als vele anderen allang ziende had kunnen worden als hij de hem welbekende middelen daar­voor getrouw had gebruikt. -Maar we zullen dat nu laten rusten; morgen is er ook nog tijd om te praten over de middelen waarmee het innerlijke licht bereikt kan worden. De vier uur die we vannacht nog over hebben zullen we besteden aan de rust van ons lichaam!’

[10] De waard vroeg onmiddellijk of Ik naar een eigen slaapvertrek wilde gaan.

[11] Ik zei: 'We blijven hier aan tafel; want Mijn leerlingen slapen hier voor het merendeel toch al en de lampen beginnen uit te gaan.'

[12] Daarmee was de waard tevreden.

[13] De Farizeeër wilde ook bij ons blijven; maar de schriftgeleerde zei tegen hem: 'Kom maar met mij mee naar jouw woning, die ongedeerd is gebleven; ik zal vannacht bij jou verblijven en nog over veel dingen met jou spreken!’

[14] De Farizeeër zei: 'Heel goed, - maar met het bespreken zal het de rest van de nacht niet veel meer worden; want ook mijn oogleden beginnen zwaar te worden!’

[15] De schriftgeleerde zei: 'Nou, nou, dat doet er niets toe; laten we toch maar gaan en rust nemen! Misschien staat ons een goede droom te wachten, die ons meer te zeggen heeft dan wij aan elkaar te vertellen hebben; want ik heb bij zulke opwindende gelegenheden altijd nog heel wonderlijke dromen gehad en zal daar ook deze keer zeker niet van verschoond blijven.'

[16] Met die woorden gingen de twee weg en namen hun nachtrust.

 

79 De droom van de schriftgeleerde

 

[1] Toen de zon 's morgens al boven de bergen uitkwam en Ik en de leerlin­gen zoals gewoonlijk reeds buiten waren, ontwaakten ook de Farizeeër en de schriftgeleerde; ze wasten zich volgens het strenge gebruik van de Joden en de Farizeeër vroeg toen aan de schriftgeleerde of hij soms een droom had gehad. [2] Deze zei (de schriftgeleerde): 'Ja, vriend, zoals ik je gezegd heb voordat we gingen rusten; maar ik heb alleen maar dwaze dingen door elkaar gedroomd.

[3] Luister! Ik bevond mij tussen hoge bergen, en waar ik ook keek, overal zag ik enkel goud­ en zilvermijnen; en ik zag een heleboel mijnwerkers, die die metalen in grote klompen uit de bergen haalden. Toen ik dat metaal echter in zo'n enorm grote hoeveelheid voor mij zag, begon het elke waarde voor mij te verliezen, en toen de mijnwerkers steeds maar meer van dat metaal boven de grond haalden werd ik bang, en ik begon een uitweg te zoeken, maar waar ik ook heenging om daar weg te komen, steeds was de weg zodanig met de grootste klompen goud en zilver versperd dat het onmogelijk was om daar ooit overheen te komen en een uitweg te vinden.

[4] Toen wendde ik mij in mijn grote angst en bijna volslagen vertwijfeling tot een mijnwerker die in mijn buurt stond, en ik vroeg hem mij een weg uit die goud­ en zilverkloof te tonen.

[5] Maar op heel grove toon brulde hij mij toe: 'Er bestaat hier geen uitweg! Wie eenmaal in deze kloof verdwaald is geraakt, komt er niet meer uit; want wij zien meteen wanneer iemand hier bij ons terechtkomt en versperren hem dan de weg naar buiten, zodra hij onze schatten is gaan bewonderen. In deze kloof hebben al buitengewoon veel machtigen en groten der aarde hun ondergang gevonden, en jij zult niet een van de laatsten zijn!'

[6] Na deze zeer dreigende woorden van die grove mijnwerker, die toen direct van mij wegliep, bereikten mijn vrees en angst hun hoogtepunt, zodat ik daardoor totaal bewusteloos op de grond viel en in die kwalijke toestand in mijn droom andermaal in een nieuwe droom terechtkwam.

[7] Toen kwam er een man naar mij toe die mij op ernstige toon vroeg wat ik daar deed.

[8] Ik zei: 'Waarom vraag je me dat - ik weet niet eens wanneer, hoe en waar­om ik hier ben gekomen. Ik heb dat immers nooit gewild en toch bevind ik mij hier.'

[9] Daarop verdween de man en spoedig daarna zag ik een boosaardig dier op mij afkomen. Toen raakte ik in een nog grotere angst. Maar ik zag een bliksem uit de hemel komen die dat boosaardige dier trof, waarvan ik je de gestalte niet kan beschrijven. Het begon te kronkelen en te steigeren en weldra stort­te het in een diepe afgrond, en ik begon mij meer op mijn gemak te voelen.

[10] Ik stond op en haastte mij van die plek naar een plaatsje toe, dat tamelijk ver van mij weg lag en er vriendelijk en uitnodigend uitzag. Al gauw kwam ik in de buurt van dat plaatsje. Ik zag er heel sierlijke tuinen, waar een groot aantal van allerlei vruchtbomen stonden die ik niet kende en waarvan de tak­ken vol hingen met de meest buitengewone vruchten.

[11] In een van die tuinen zag ik ook vrouwen en meisjes van een grote schoonheid, en ik begon zin te krijgen om met hen te praten. Maar mijn lust was ook snel weer over; want toen de meisjes en de vrouwen mij zagen, begonnen ze te schreeuwen en vluchtten ze voor mij weg.

[12] Ik dacht bij mijzelf: 'Waarom is dat toch?'

[13] Toen hoorde ik een stem vanuit een verborgen hoek: 'Dat is onze vijand! Vlucht voor hem, opdat hij ons niet ook hier van onze bezittingen, onze kuisheid en onschuld berooft! Jullie, onze mannen, grijp hem en bind hem vast en werp hem in een kerker waar padden en slangen huizen!'

[14] Toen ik dat hoorde, begon ik te vluchten over stenen en stoppels; uitein­delijk viel ik van vermoeidheid op de grond en daarna werd ik wakker.

[15] Werkelijk, dat was toch wel een dwaze en slechte droom, en ik ben van het angstzweet nog helemaal nat over mijn hele lijf.

[16] Wat vind jij nu, vriend, van deze nare onzinnige droom?'

 

80 De Farizeeër verklaart de droom

 

[1] De Farizeeër zei: 'Vriend, deze droom die je mij nu hebt verteld lijkt mij niet zo naar en onzinnig te zijn als jij denkt, en hij heeft naar mijn mening een heel diepe levensbetekenis voorjou, die ik je in een paar woorden duide­lijk zou kunnen maken!'

[2] De schriftgeleerde zei: 'Doe dat dan; ik wil heel graag naar je luisteren!'

[3] De Farizeeër vervolgde: 'Luister! De goud­ en zilverkloof, die jou zo beangstigde en waaruit je geen uitweg meer kon vinden, toonde je de toe­stand van je ziel die met louter begeerte naar goud bepantserd is en die ondanks al haar denken en zoeken geen uitweg uit die toestand meer kan vinden naar de vrije ruimte van de zuivere en levende waarheid vanuit God. De mijnwerkers, die jij de genoemde metalen in grote klompen uit de bergen zag halen, zijn je eigen onverzadigbare begeerten naar dergelijke aardse schat­ten. En de mijnwerker die tegen je zei dat er geen weg meer uit die kloof leidde en die jou ook niet zachtzinnig vertelde dat je zeker te gronde zou gaan, is je eigen geweten dat jou - als het ware voor de laatste keer - zeer ern­stig vermaande, omdat je geen acht meer sloeg op zijn zachtere vermanende stem.

[4] Hierop werd je zo bang en angstig, dat je bewusteloos op de grond viel. Dat is een teken voor jou, dat je naar mijn mening als volgt moet begrijpen: Omdat jij je begeerte begon te verachten en te ontvluchten en daardoor je ziel van haar pantser ontdaan hebt, heb je je oude liefde en derhalve ook je materiële leven opgegeven en viel je als het ware dood op de grond. En omdat je dat hebt gedaan, ontlook er in jou al snel een ander en reeds vrijer leven.

[5] De man die toen al gauw naar je toe kwam en je een heel belangrijke vraag stelde, die jij niet kon beantwoorden, was alweer je geweten,jouw geest van gene zijde uit God. Toen hij van je wegging, zag je onmiddellijk een boosaardig dier, dat niets anders was dan jouw oude begeerte, die jou ondanks de reeds vrijere toestand van je ziel in je gemoed achtervolgt. Maar omdat je nu een afschuw hebt van je oude zonde, is zelfs de herinnering eraan voor jou weerzinwekkend en verachtelijk, en je doet moeite om dat boosaardige dier te ontvluchten, opdat het je niet opnieuw grijpt en je te gronde richt en doodt. Zo'n gerechtvaardigde vrees van jou voor jouw kwaadaardige dier wordt door de hemel gezien en deze zendt een bliksemstraal van de levende waarheid uit God. Dit raakt jouw boosaardige dier zo goed, dat het daarna nog wel een poosje steigert en kronkelt, maar tenslotte toch in de afgrond stort en niet meer in jouw ziel tevoorschijn komt.                                                             .

[6] Nu vertoont zich aan jou, nog van grote afstand, een aangenaam plaatsje, waardoor je je helemaal op je gemak begint te voelen. Je haast je naar dat dorp en naar de zeer mooie tuinen daar in de buurt, die rijk zijn aan bulten­gewone vruchtbomen en vruchten. Die gerieflijke plaats is de in je hart teruggekeerde rust, en de tuinen stellen de nieuwe waarheden uit God voor, waar jij veel genoegen aan beleeft. Maar omdat ze niet jouw eigendom zijn omdat je er nog niet naar handelt, zie je ze als het ware nog buiten jezelf, en de vruchten durf je niet te pakken.

[7] In één tuin zag je ook heel mooie vrouwen en meisjes, waar je graag mee zou willen praten en nader kennis maken. Maar als zij, die de diepste levende waarheden zijn, jou als een puur, uiterlijk verstandsmens in het oog krijgen, vluchten ze van jou weg en jij denkt: 'Waarom willen ze mij eigenlijk niet, waarom vluchten ze van mij weg?' Dan ontwaakt je geweten weer en het laat je zien hoe arm je bent aan werken van liefde tot God en je naaste, en hoe­veel onrecht, datje de arme weduwen en wezen hebt aangedaan,jij nog moet goedmaken -waar je verstand echter nog voor terugschrikt.

[8] Dan zegt je geweten opnieuw: 'Grijp hem en bindt hem vast -waarmee je uiterlijke verstand is bedoeld - en werp hem in een donkere kerker, waar slangen en padden huizen!' Dat wil met andere woorden zoveel zeggen als: Neem zelf je wereldse verstand gevangen met behulp van je levende geloof in God en Zijn tot ons gekomen Gezalfde, en verban het en geef het terug aan de donkere wereld en haar giftige zorgen; want uit het woord Gods moet een nieuw en zuiver geestelijk verstand ontstaan, anders kun je de plaats van de ware, troostrijke zielenrust niet binnengaan.

[9] Dan schrik je evenwel opnieuw, omdat je denkt dat je in je uiterlijke ver­stand je hele leven bezit, en daarom vlucht je nog een poosje over harde en dode stoppels en stenen des aanstoots. Die stoppels en stenen zijn de dwaas­heden van de wereldse wijsheid, die jou moe maken en opnieuw doen vallen. Heil jou, als je door deze val net zo wakker wordt in de geest van de volle waarheid uit God als je nu uit je goede en voor jou zeer betekenisvolle droom weer in het aardse lichamelijke leven ontwaakt bent!

[10] Kijk, zo heb ik de betekenis van je droom gezien en die ook zonder enige terughoudendheid aan je meegedeeld! Maar als ik het goed gevoeld heb is die uitleg niet helemaal uit mijzelf voortgekomen; want ik had duide­lijk het idee dat een hogere geest mij die woorden in mijn hart en mond gelegd heeft. En ik geloof ook dat de geest van Degene aan wie de krachten van de hemelen en alle elementen van deze aarde gehoorzamen -zoals we hebben gezien - jou in die droomtoestand heeft doen komen.

[11] Maar toch kun jij nu geloven wat je wilt. Ik heb gesproken en zal nu ook direct de grote Meester gaan opzoeken en zien wat Hij doet; maar jij kunt nu doen wat je wilt!'

[12] De schriftgeleerde, die zeer verbaasd was over deze droomuitleg, zei: 'Luister, ik zal doen wat jij doet - laten we dus gaan!'

 

81 De twee tempeldienaren zoeken de Heer

 

[1] Toen de twee uit het huis naar buiten kwamen, zagen ze de plaats waar de grote brand had gewoed, en hoe hun metgezellen bezig waren om hun schat­ten die nog niet door het vuur vernietigd waren, bij elkaar te zoeken en naar een goede bewaarplaats te brengen.

[2] Eén van hen riep de schriftgeleerde toe (een tempeldienaar): 'Maak jij je helemaal niet bezorgd om wat van jou is?'

[3] De schriftgeleerde zei: 'Wat eventueel van mij is zal ik nog vroeg genoeg krijgen; en als er van het mijne niets meer te vinden is, dan zal ik daar ook niet om treuren. Gaan jullie maar door met voor de dood te werken; ik ga nu werk voor het leven zoeken!’

[4] Met die woorden liepen de twee verder.

[5] De andere Farizeeën zeiden onder elkaar: 'Heeft die Galileeër onze enige schriftgeleerde soms ook al gek gemaakt?'

[6] Maar die lette niet op hen en ging met de geheel bekeerde Farizeeër naar de herberg om daar met Mij te kunnen spreken. Maar Ik was nog buiten met Mijn leerlingen, en dus niet in de herberg.

[7] Toen de twee zagen dat Ik er niet was, vroegen ze aan de waard, die bezig was de grote eettafel klaar te maken, waar Ik was en of Ik het dorp soms al verlaten had.

[8] De waard zei: 'De Heer des levens' is nog niet weggegaan! Hij is ergens buiten met Zijn leerlingen; maar waar, dat kan ik jullie niet zeggen, omdat Hij deze zaal al heeft verlaten voordat ik wakker werd. Maar enkele van Zijn leer­lingen hadden reistassen bij zich, die ik nog in bewaring heb, en dat is een teken dat de Heer deze plaats nog niet heeft verlaten; en ik denk dat Hij gauw terug zal komen, aangezien het ochtendmaal weldra helemaal klaar zal staan ­wat Hij zeker weet. Maar ga naar buiten om Hem op te zoeken; want het loont wel de moeite de Heer des levens op te zoeken! Ik zal dat zelf doen, zodra ik deze tafel klaar heb. Mijn genezen opperknecht is al gegaan.'

[9] De Farizeeër zei: 'Wat doen de tien genezenen eigenlijk? Zijn die nog hier, of zijn ze al verder gereisd?'

[10] De waard zei: 'O, die zijn bij het aanbreken van de dag al verder gereisd! Waarheen, dat zal de Heer ook wel het beste weten!’

[11] Na deze woorden verlieten de twee meteen de zaal en gingen op weg in de hoop Mij ergens te vinden. Ze liepen door het marktplaatsje en vroegen nu eens de een en dan weer een ander of ze Mij soms hadden gezien; maar geen van hen kon het hun zeggen.

[12] Aan het eind van het marktplaatsje kwamen ze een arm vaderloos kind tegen. Aan dat kind vroegen ze ook of het Mij soms ergens had gezien, in gezelschap van verscheidene mannen.

[13] Het kind zei: 'O, ja! Daar op de heuvel, in de richting van Kana, zitten die onbekende mannen -en een van hen moet iets hoogs zijn, want hij heeft mijn ogen plotseling genezen! Jullie weten immers dat ik vanaf mijn geboor­te hele