Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door
het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse
Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke
andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means,
either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
Inhoud
Hoofdstuknummer / omschrijving /
tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd.
1 De Heer ontmoet een groep arme bedevaartgangers (ca. 17.8.1861)
2 Het wonder in het huis van de waard
3 De genezing van de zieke Helena
4 De Heer getuigt over Zichzelf
5 De aankomst bij Jericho
6 Het weerzien met Kado
7 De Heer en de zieke koopman uit Sidon (27.8.1861)
8 Een harpspeler zingt voor de Heer
9 De beloning van de zanger
10 De Griek stelt de Heer een vraag over de
scheppingsgeschiedenis
11 De Heer geneest de Griek die een zieke maag
heeft
12 De Heer spreekt vermanende woorden tot de
Grieken
13 De brutale acrobaten en hun terechte
bestraffing
14 Wat de Grieken dachten van het verdwijnen
van de acrobaten (3.9.1861)
15 Een rechtszitting in de herberg
16 Het levensverhaal van de rovers
17 De verontwaardiging en goede bedoeling van
de waard
18 De religie van de drie rovers
19 Over de leiding van de mensen
20 Nojed vraagt naar de ware godsdienst
21 De omstandigheden in het gezin van
Hiponias, de vader van de drie dieven
22 Over de bestemming van de mensen
(12.9.1861)
23 Over de noodzaak en het doel van
verzoekingen
24 De bedenkingen van Nojed over de
goddelijkheid van de Heer
25 De natuurlijke mens en de mens die van Gods
geest doordrongen is
De
Heer onderweg van Jericho naar Nahim in Judea (Lucas 19)
26 De Heer vertrekt uit Jericho. Zacheüs in de
moerbeiboom.
27 De gelijkenis van de toevertrouwde ponden
28 De Heer geneest de zoon van Zacheüs
29 Waarom de bezetenheid van de zoon werd
toegelaten (20.9.1861)
30 Over de maat van goed en kwaad
31 Het heidense dorp met de tempel van
Mercurius
32 De genezing van het blinde meisje Achaia
33 Het opwekken van de dode jongeman in Nahim
34 Het meningsverschil over de persoonlijkheid
van de Heer
35 Over het toelaten van nood en ziekte
36 Waarom de Heer de weduwe bezoekt
(5.10.1861)
37 De voorwaarde voor een persoonlijke
openbaring van God
38 De zorg van de jongeman
39 Jacobus vraagt naar de geestelijke
betekenis van de opwekking van de dode
jongeman
40 Over de geestelijke omstandigheden van onze
tijd
41 De leerlingen hebben een vraag over het
verduisteren van de zuivere leer van
Christus
42 De weduwe en haar uit de dood opgewekte
zoon getuigen tegenover het volk.
(20.10.1861)
43 De tekenen van de geestelijke aanwezigheid
van de Heer
44 De juiste verering van de Heer
45 De karavaan van de rovers
46 De bekentenis van de rovers
47 De verandering van de woestijn
48 De Heer zegent de woestijn
49 Het in bezit nemen van de vruchtbare
kolonie (26.10.1861)
50 De Heer met de Zijnen in een herberg in
Samaria
51 De waard vraagt naar de Heer
52 Het wonder met de edelvissen
53 De waard herkent de Heer (31.10.1861)
54 De geestelijke betekenis van de
gebeurtenissen in de herberg
55 Het prachtvertoon op tafel bij het
ochtendmaal
56 De profetenscholen
57 De ware profeten
58 Het navolgen van de Heer
59 Vruchtbare zegen in een klein dorp in
Samaria
60 De reden waarom het de bewoners goed gaat
61 De volledige genezing van de bezetene
62 De belofte en de zegen van de Heer voor
dorp
63 De Heer met de Zijnen in een oerbos in
Samaria.
64 In de plattelandsherberg (17.11.1861)
65 De Heer maakt Zich bekend aan de waard
66 De genezing van de tien melaatsen (Luc.
17:11-19)
67 Farizeeën en schriftgeleerden verzoeken de
Heer (Luc. 17:20-21)
68 De Heer geneest de zieke knecht van de
waard (22.11.1861)
69 De waarde van de instellingen van de tempel
70 De wederkomst van de Heer (Luc. 17:22-36)
71 De laatste tijd vóór de wederkomst van de
Heer (Luc. 17:37)
72 Het rijk Gods
73 De Heer geeft uitleg over het eten van Zijn
vlees en het drinken van Zijn bloed
74 De betekenis van het handelen volgens Gods
woord
75 Het nachtelijke onweer (7.12.1861)
76 De jongste Farizeeër begint de Heer te
herkennen
77 In de beschadigde synagoge
78 De geestelijke duisternis van de
schriftgeleerde
79 De droom van de schriftgeleerde
80 De Farizeeër verklaart de droom
81 De twee tempeldienaren zoeken de Heer
82 Het wijnwonder en de gevolgen ervan
(11.12.1861)
83 Over de boom des levens en de boom der
kennis
84 “Adam, waar ben je?” -een belangrijke vraag
85 De Heer spreekt over Zijn menswording
86 Over het ware vrezen van God
87 Het oefenen in geloof en vertrouwen
88 Waar onophoudelijk bidden toe leidt
De gelijkenis van de verdrukte weduwe en de hardvochtige rechter
(Luc.18:1-8)
89 Hoe het in de toekomst met het geloof
gesteld zal zijn
90 Over de nieuwe tijd (19.12.1861)
91 Het trapsgewijze reinigen van de wetenschap
en haar toepassingen
92 De wijsheid van Mozes en Jozua
93 Over de wetenschap der overeenstemmingen
94 De wederkomst van de Heer
95 Het middagmaal
96 Het vertrek naar Kana
97 In de herberg te Kana (26.12.1861)
98 De waard en Judas Iskariot
99 De Heer over Judas Iskariot
100 Over de juiste weg naar het juiste
doel
Verkeerde en juiste ontwikkeling van het verstand.
101 De oorzaak van de nood op aarde
102 De taak van de menselijke ziel op
aarde
103 De weg van de mensen naar het doel
104 De reizigers voor de herberg
(5.1.1862)
105 De Indo-joden doen verslag van het
doel
106 De droom van het meisje
107 Het meisje herkent de Heer
108 Over de kracht van de geest (13.1.1862)
109 De ware sabbatsheiliging
110 De karavaan uit Perzië in de
herberg
111 De Heer geneest de zieke leider
van de kooplieden
112 De opdracht van de Heer aan de
Perzen
113 De Heer vertrekt uit Kana
114 De ontmoeting van de Heer met
Philopold (22.1.1862)
115 Het land van de Indo-joden
116 Het vreugdemaal bij Kisjonah
117 Tempeldienaren uit Jeruzalem
zoeken de Heer
118 Het gesprek tussen de
tempeldienaren en de Heer (30.1.1862)
119 De Heer roept de drie aartsengelen
Michaël, Gabriël en Rafaël
120 De meningen van de tempeldienaren
over de drie aartsengelen
121 De Heer legt het 13e hoofdstuk van
Ezechiël uit
122 De tempeldienaren krijgen Griekse
kleren
123 Samaritanen zoeken de Heer
(9.2.1862)
124 Hoe moeilijk het is om het volk
voor te lichten
125 Juiste kennis van de natuur is
belangrijk
126 De Samaritanen bewonderen de
verschijning van de Heer.
127 Over het eten van allerlei vlees
en vruchten
128 De maaltijd bij Kisjonah
129 God vrezen en God liefhebben
130 Gabriëls getuigenis over Maria
(19.2.1862)
131 De rijke visvangst
132 De Heer geeft aanwijzingen voor
het verkondigen van Zijn
133 De Heer laat de Indo-joden weer
naar hun eigen land gaan
134 De Heer vertelt over Zijn verzoeking
in de woestijn (Matth. 4:1-11)
135 Het vertrek van Kis naar Jesaïra
136 De Heer en de arme visser
137 Avondoverwegingen
138 Over het contact met goede geesten
139 Uitleg van de Heer over de planeet
Mars
140 De moedige bootsman (6.3.1862)
141 Het wezen van de wereld aan gene
zijde
142 De werkzaamheid van de ziel
143 De werkzaamheid van de geesten
144 De betekenis van de
toekomstvoorspellingen van de Heer
145 De deemoed van de arbeiders in de
wijngaard van de Heer
146 De Heer bezoekt de arme vissers in
de baai (16.3.1862)
147 De vissers begroeten de Heer
148 Liefde, zachtmoedigheid en geduld
zijn beter dan gerechtvaardigde ijver.
149 De Heer voorspelt Zijn einde
in
de omgeving van Caesarea Philippi
150 De reis van Kis naar Marcus bij
Caesarea Philippi
151 Marcus doet verslag van de
succesvolle genezingen in zijn bad
152 De leerlingen vragen de Heer naar
de reden van Zijn vreugde over natuur
(27.3.1862)
153 De Heer en de twee Grieken
154 Het geestelijke zoeken van de
Grieken
155 De Grieken hebben vragen over de
alwetendheid van de Heer
156 De gedachten van de Grieken over
de enig ware God
157 Het onderricht van de Heer over de
ene, enig ware God
158 De Grieken herkennen de Heer. Doel
en oorzaken van ziekten
159 Het beoefenen van de naastenliefde
160 Wat de Griekse arts had vernomen
en zijn getuigenis over de Heer (9.4.1862)
161 De belijdenis van de arts
162 Het gesprek tussen de Romeinse
opperrechter en de Griekse arts
163 De twijfel van de rechter
164 De genezing door het geloof van de
bekeerde rechter
165 De genezenen komen bij de Heer
166 De Heer geeft gedragsregels voor
de gelovigen
167 De weemoed van de Romein bij het
mooie uitzicht (16.4.1862)
168 De wens van de Romein
169 De Romein in gesprek met zijn
gestorven vader
170 De Heer geeft uitleg over de
omstandigheden aan gene zijde
171 De leiding van menselijke zielen
naar voleinding
172 De Heer roept Rafaël om de
betekenis en het bestaan van het rijk Gods toe te
lichten
173 Het wezen van het rijk Gods
174 Het wezen van Rafaël (26.4.1862)
175 De arts kan geen verklaring vinden
voor het wezen van Rafaël
176 Over bestaan en niet-bestaan
177 De tegenvragen van de arts
178 De noodzaak voor het versluieren
van de herinnering
179 Over de wijsheid van de Heer
180 De dank van de arts en de
leerlingen voor het onderricht
181 De voornaamste belemmeringen voor
geestelijke vooruitgang
182 De weg om materiële zielen te
redden
183 Het onderricht van Rafaël
(12.5.1862)
184 Over het opnemen van de leer van
de Heer
185 Over valse en ware profeten
186 De genezing van de zieken uit
Joppe
187 De verbazing van de Griek over het
heilzame maal
188 De genezenen en hun schippers
189 De genezen visser bewijst de schippers
de goddelijkheid van de Heer
190 De arts vraagt naar het manna in
de woestijn
191 Raphaël’s onderricht over de
spijziging van Israël in de woestijn
192 Het verschijnsel van de
luchtspiegeling (24.5.1862)
193 De oorzaken van de geestelijke
superioriteit van de heidenen
194 In hoeverre de Joden de
openbaringen opnemen
195 De vissers uit Joppe worden door
de Heer uitgenodigd voor de maal tijd
196 De storm en zijn overeenstemmende
betekenis
197 Over de aanwezigheid van de
engelen bij de mensen
198 De ondergang van de agenten van
Herodes (5.6.1862)
199 De redding van de overste
200 De plannen van de overste
201 De Heer is de wensen van Herodes'
soldaten voor
202 Het gesprek tussen de commandant
en de overste
203 De wens van de commandant en de
vervulling daarvan
204 De commandant Leander voor de Heer
205 Het goede inzicht en het goede
plan van de overste (10.6.1862)
206 Het overleg van de soldaten van
Herodes
207 De mooie ochtend aan het meer
208 Een gesprek over de trekvogels
209 De gevaren van de ceremoniële
godsdienst en ceremonieel bidden
210 Het gericht van de hardvochtigen
aan gene zijde
211 Rafaël bij de soldaten van Herodes
212 Rafaël repareert het beschadigde
schip (21.6.1862)
213 De Heer bij de soldaten van
Herodes
214 De gasten vertrekken naar hun
eigen woonplaatsen
De voetnoten zijn, wanneer niet anders
aangegeven, van de uitgever. Voorzover Jakob Lorber zijn geschriften van data
voorzien heeft, zijn deze in de inhoudsopgave vermeld.
[1]
Toen wij reeds een uur gaans van Essea verwijderd waren, kwamen ons de eerder
genoemde arme bedevaartgangers uit het gebied rond Jericho tegemoet en vroegen
ons om een aalmoes.
[2] Ik zei tegen de Joodse Grieken:
'Geef hun van jullie overvloed;. want zij zijn net zo arm in de wereld als
Ikzelf, die nog geen steen als Mijn eigendom bezit, die Ik als zodanig onder Mijn
hoofd zou kunnen leggen!Vossen hebben hun holen en de vogels hun nesten; maar
deze armen bezitten niets behalve zichzelf en hun schamele kledij. Schenk hun
dus iets!'
[3] Na deze woorden van Mij legden
alle Joodse Grieken en ook de paar leerlingen van Johannes een flink bedrag aan
geld bij elkaar en gaven dat met vreugde aan de armen; deze bedankten Mij en de
gevers met opgeheven handen en vroegen ons om vergeving voor het feit dat zij
ons onderweg hadden opgehouden, maar aangezien wij Joden waren vroegen ze ons
ook angstig en bezorgd of ze Essea wel vóór zonsopgang zouden bereiken.
[4] Ik zei: 'Waarom zijn jullie bang
dat je de sabbat ontheiligt door over de weg te lopen? Mozes noch een andere
profeet heeft immers ooit een gebod gegeven, dat men op een sabbat niet mag
reizen; de nieuwe tempelvoorschriften zijn geen goddelijke geboden en hebben
voor God ook geen waarde. Maar het is nog vroeg, en jullie zullen de plaats
binnen een uur bereiken. Als jullie daar echter aankomen, moeten jullie je
intrek nemen in de eerste herberg die zich buiten de poort van het stadje
bevindt! Daar zullen jullie goed worden opgenomen en verzorgd, want Ik heb
jullie da.ar al aangekondigd. Maar wie Ik ben, zullen jullie in Essea wel
horen; en reis nu maar weer verder! ‘
[5] De armen waren wel verbaasd dat Ik
hun dat allemaal gezegd had; maar ze durfden toch niet te vragen hoe Ik dat
allemaal kon weten, en trokken verder.
[6] Onderweg vroegen de leerlingen Mij
waarom deze armen eigenlijk.naar Essea reisden, want het was hun niet aan te
zien dat ze een of andere ziekte hadden. want zieke mensen waren nooit zo goed
ter been.
[7] Ik zei: 'Deze mensen trekken niet
naar Essea om daar te worde? genezen, maar om als totaal berooiden daar werk en
geldelijke ondersteuning te vinden; ze hebben namelijk van reizigers gehoord
dat de Essenen de laatste tijd heel liefdadig zijn geworden tegenover echt arme
mensen, en dus zijn ze op weg gegaan naar Essea omdat ze thuis geen werk en dus
ook geen verdienste voor hun levensonderhoud konden vinden. Dat strekt hun
streek niet tot eer en daarom wordt die door Mij ook maar spaarzaam gezegend.
[8] Toch waren er onder deze armen ook
enkele zieken, toen ze van huis gingen; maar er zijn enkele van de door Mij
uitgezonden zeventig leerlingen bij hen in hun armzalige streek gekomen en
hebben hen gezond gemaakt, zodoende was er nu ook geen zieke meer onder hen. De
leerlingen hebben hun ook aangeraden om vanwege hun armoede naar Essea te gaan,
waar ze zeker werk en verzorging voor lichaam en geest zouden vinden. En daarom
zijn deze armen dan ook snel op weg gegaan.'
[9] Petrus zei: 'Dan moeten ze spoedig
na ons op weg gegaan zijn, omdat ze nu al hier zijn; want zij kunnen zich
immers niet zoals wij' op een wonderbaarlijke manier voortbewegen?'
[10] Ik zei: 'Dat gaat ons ook
helemaal niets aan! Ze zullen nu weldra de plaats van hun bestemming bereikt
hebben en dat is voldoende; de dag of het uur is helemaal niet belangrijk, en
daarom laten \\-.e dat nu rusten!'
[11] Met dit antwoord van Mij waren
allen tevreden. Wij liepen flink voort en kwamen dan ook snel vooruit, wat met
name in deze streek heel goed en praktisch was; want het was er erg kaal, en
verscheidene uren in de omtrek was er geen boom, geen struik en ook geen ander
gewas te bekennen. We kwamen er dan ook geen mens tegen, en daarom konden we
ons met de snelheid van de wind voortbewegen en hadden op die manier het lange
en zeer verlaten gedeelte van onze weg weldra achter ons gelaten.
[12] Toen wij deze voor iedere
reiziger zeer onherbergzame weg achter ons hadden gelaten, waarvoor we ondanks
onze snelheid van de wind twee uur nodig hadden, terwijl anders zelfs een
reiziger op een kameel bijna een volle dag op de verlaten weg moest
doorbrengen, kwamen we weer in een herbergzame streek, waar zich langs de weg
dan ook een herberg en verscheidene huizen en boerderijen bevonden, die voor
het merendeel eigendom van Grieken waren.
[13] Bij de herberg aangekomen zeiden
enkele leerlingen: 'Heer, wij hebben nu een heel lange weg afgelegd en hebben
dorst gekregen! Zou U het goed vinden als wij hier een kleine verfrissing namen
en ons water lieten geven om onze dorst te lessen?'
[14] Ik zei: 'Dat kunnen we wel doen;
maar het is hier een waterarme streek en de waard zal zich goed voor het water
laten betalen, want hij is een zeer op winst beluste heiden, zoals de meeste
Grieken. Als jullie het water willen betalen, dan kunnen wij de herberg
binnengaan, een kleine pauze nemen en ons water en wat brood laten geven.'
[15] Omdat ze geld bij zich hadden
zeiden de Joodse Grieken en ook de leerlingen van Johannes: 'Heer, dat doen we
met veel genoegen! En als de waard een wijn heeft die goed te drinken is, dan
willen wij ook die betalen!'
[16] Ik zei: 'Dat staat jullie hier vrij.
Doen jullie wat jullie nodig vinden, dan zal Ik het Mijne doen! Laten we de
herberg dus binnengaan!'
2
Het wonder in het huis van de waard
[1] Daarop gingen we direct de herberg
binnen en de waard kwam buitengewoon hoffelijk naar ons toe en vroeg ons waar
hij ons mee van dienst mocht zijn.
[2] Ik zei: 'Wij hebben honger en
dorst, geef ons daarom wat brood en water!'
[3] De waard zei: 'Mijne heren, ik heb
ook wijn! Willen jullie niet liever wijn drinken, want die is bij mij heel
goed, en beter dan het water dat in deze streek nauwelijks geschikt is om mee
te koken?'
[4] Ik zei: 'Jouw wijn is weliswaar
niet slecht; maar wij zijn in aards opzicht niet zo welgesteld dat wij onze
dorst met jouw dure wijn kunnen lessen. Breng ons dus maar wat wij gevraagd
hebben, dan zullen wij daar ook tevreden mee zijn! Maar haal het water uit de
bron in je wijnkelder, en niet uit de regenput achter op de binnenplaats; want
het water wordt bij jou ook betaald en daarom moet het goed, fris en helder
zijn!'
[5] De waard keek Mij verrast aan en
zei: 'Vriend, voorzover ik weet ben jij nu voor de eerste keer in mijn huis!
Hoe weet jij dan hoe het is ingedeeld? Wie kan jou dat verteld hebben?'
[6] Ik zei: ' Ach, verbaas je daar
maar niet over, maar breng ons wat we gevraagd hebben! Niets in dit huis is Mij
onbekend, ook al ben Ik met deze vrienden van Mij nu voor de eerste keer onder
jouw dak. Hoe dat mogelijk is, dat weet Ik wel, zoals Ik ook weet dat jouw
oudste en liefste dochter Helena al driejaar lang aan een kwaadaardige koorts
lijdt en datje daar al veel kosten voor hebt gemaakt, terwijl toch geen enkele
arts en nog minder een van je vele huisgoden, die je voor veel geld uit Athene
hebt laten halen, haar heeft geholpen. Kijk, zo weet Ik nog veel meer dingen in
jouw huis! Maar ga nu en breng ons wat we gevraagd hebben, zodat wij ons kunnen
sterken en daarna verder reizen!'
[7] Daarop riep de grenzeloos
verbaasde waard een paar dienaren en liet ons brood, zout en verscheidene
karaffen vers water brengen.
[8] Toen dat allemaal voor ons op
tafel stond en de dorstige leerlingen direct naar de karaffen wilden grijpen,
zei Ik tegen hen: 'Wacht nog even tot Ik het water zegen, zodat het niemand
kwaad doet; want ook het bronwater in deze streek is koortsverwekkend, omdat
het onzuivere natuurgeesten bevat!'
[9] Toen wachtten de leerlingen, en Ik
ademde over de karaffen en zei tegen de leerlingen: 'Nu is het water gezegend
en gezuiverd; maar eet eerst wat brood en drink dan met mate, zodat jullie niet
dronken worden!'
[10] De leerlingen deden dat; en toen
ze begonnen te drinken zeiden ze met verbaasde vrolijke gezichten: 'Ja, zulk
water moet je inderdaad met mate drinken, zodat je niet dronken wordt!'
[11] De waard merkte dat en zei tegen
de twee dienaren: 'Hoe kan dat nu? Hebben jullie deze merkwaardige gasten soms
wijn gebracht, terwijl ze toch uitdrukkelijk alleen om water gevraagd hebben?'
[12] De dienaren zeiden: 'Heer, wij
hebben gedaan wat ons bevolen werd! Maar hoe het water nu wijn is geworden, dat
weten wij niet; degene die er overheen geademd heeft zal wel weten hoe het
water wijn heeft kunnen worden.Vraag het hem, want hij schijnt meer te kunnen
dan wij hier met z'n allen!’
[13] Daarop kwam de waard naar onze
tafel en wij gaven hem te drinken. Toen hij de karaf bijna helemaal
leeggedronken had zei hij vol verbazing tegen Mij: 'Bent u soms een groot en
beroemd magiër of zelfs een mij nog onbekende God, dat u zoiets kunt doen? Ik
vraag u om het mij te zeggen!'
[14] Ik zei:' Als jij je goden uitje
huis wegdoet en niet meer in ze gelooft, dan wil Ik je wel zeggen wie Ik ben en
jou de enige echte, ware, maar jou nog volledig onbekende God tonen, die ook
jouw dochter zou kunnen helpen als je in Hem zou geloven en Hem alleen de eer
zou geven.'
[15] Toen de waard dat van Mij hoorde,
zei hij: 'U spreekt merkwaardige woorden! Al mijn goden vernietigen zou geen
kunst zijn - maar als onze priesters of de Romeinen dat horen, zal het mij
slecht vergaan; want wie zich vergrijpt aan een beeld van zelfs maar een
hal(god, wordt bij ons zwaar gestraft. Ik zou eerst met mijn hele huis Jood
moeten worden en dat ten overstaan van een rechtbank met geschrift, zegel en
besnijdenis aantonen, waarna mij dan het Romeinse burgerrecht afgenomen zou
worden en ik het dan als Jood weer voor veel geld zou moeten kopen, als ik
verder een Romeins burger zou willen zijn! Wat u van mij vraagt,
wonderbaarlijke vriend, is iets wat in mijn huidige positie nauwelijks
uitvoerbaar is. Maar ik weet een oplossing: doet u de goden weg uit mijn huis,
in het bijzijn van de getuigen die mij in mijn huis ten dienste staan, dan zal
ik in stilte met mijn hele huis alleen de eer geven aan de God die u mij
getoond hebt!'
[16] Ik zei: 'Goed, maak dan nu een
ronde in je huis en overtuig je ervan, of een van j e vele kamers nog door een
afgod, groot of klein, gesierd wordt!’
[17] Toen de waard dat wilde gaan
controleren, kwamen alle huisgenoten hem al vertwijfeld huilend tegemoet en
jammerden: 'Er moet wel een groot ongeluk over dit huis komen, want alle goden
hebben het plotseling verlaten!'
[18] Toen zei de waard met een
onverschrokken gezicht:'Maak je daar maar niet druk om! Slechts de dode, door
mensenhanden gemaakte goden, die voor niemand enig nut hebben en niemand in
nood kunnen helpen, zijn zeker door een ware, levende en boven alles machtige
God vernietigd; en in plaats daarvan is hoogstwaarschijnlijk de ene, enig ware,
levende en boven alles machtige God in ons huis gekomen, en deze dienaar van
Hem, die zelf al meer dan machtig is, zal ons Hem nader leren kennen en zelfs
tonen! En zo is door het verwijderen van de dode en geheel en al machteloze
goden over ons huis geen onheil, maar alleen maar een zeer groot heil gekomen.
[19] En opdat jullie geloven dat het
wonderbaarlijk genoeg en inderdaad zo is, moet je eens naar deze waterkaraffen
van ons kijken! Op verzoek van deze wonderbaarlijk machtige dienaar van de ene,
ware God zijn die door mijn twee dienaren hier vol water op deze tafel gezet,
wat zij tegenover iedereen kunnen getuigen. Aangezien ze flinke dorst hadden
wilden deze gasten het water direct drinken, maar de machtige godsdienaar zei
tegen hen dat ze het water pas moesten drinken nadat hij het eerst gezegend
had. Daarop ademde hij over de karaffen en het water, en onmiddellijk werd het
in de beste wijn veranderd. Daar staat nog een volle karaf; neem en proef de
inhoud, en oordeel of het water dan wel wijn van de allerbeste soort is!'
[20] Daarop pakte de vrouw van de
waard de karaf, proefde de inhoud ervan en zei, uiterst verbaasd: 'Luister, dit
is ongehoord! Zo'n wonder kan alleen een God doen! Eens in Athene heb ik ook
wel magiërs gezien die wonderen deden en ook water nu eens in bloed, dan weer
in melk en dan weer in wijn en in nog allerlei andere dingen veranderden; maar
van een Apollo-priester, die mij achterna liep omdat ik een heel mooie en rijke
Griekse vrouw was, had ik al gauw tot in details gehoord hoe dergelijke wonderbaarlijk
uitziende veranderingen op een heel natuurlijke manier tot stand gebracht
kunnen worden. Maar dat nam ook ieder geloof in magiërs en hun valse wonderen
bij mij weg.
[21] Maar hier is geen enkele geheime
en verborgen valsheid te ontdekken, en daarom is het een volkomen echt wonder
van een levende God; dat geloof ik nu helemaal, en tot aan mijn dood zal ik aan
dat geloof vasthouden. En proef nu allemaal van deze wijn en geef je oordeel!'
[22] Daarop proefden allen van de wijn
en stelden vast dat het inderdaad was zoals de waard en zijn vrouw hadden
beschreven.
[1] Daarop zei de waard verder tegen
zijn personeel, dat nu aanwezig was: 'Wij hebben ons er nu van overtuigd dat
deze ons nog volkomen onbekende dienaar van de ene ware God een echt wonder
heeft gedaan om ons de ene ware God te leren kennen; maar hij heeft mij ook al
andere bewijzen gegeven, die niet minder wonderbaarlijk zijn en waaruit ik heb
opgemaakt dat hij wel een buitengewoon wonderlijk mens moet zijn, want
nauwkeuriger dan wijzelf is hij op de hoogte van de meest verborgen en geheim
gehouden inrichtingen en omstandigheden van ons huis.
[2] Zo weet hij ook van de tot op
heden ongeneeslijke ziekte van onze liefste dochter Helena, en hij heeft mij
dan ook beloofd dat hij haar zou genezen, als ik de dode afgoden, groot en
klein, allemaal uit huis zou verwijderen en mij dan met mijn hele huis aan de
ene, ware God houd en Hem alleen de eer geef. Ik durfde mij echter toch niet
zelf te vergrijpen aan de dode afgoden, uit vrees dat ik eerst door iemand
verraden en daarna door de priesters en rechtbanken gestraft zou worden, maar
ik zei tegen deze wonderbaarlijke dienaar van de ene ware God: 'Doet u ze onder
getuigen weg uit het huis, dan zijn wij er niet verantwoordelijk voor!' En
kijk, dat deed hij in één ogenblik, en zodoende zijn al onze talrijke afgoden
ook op een uiterst wonderbaarlijke manier in huis helemaal vernietigd; Vlij
zijn daar nu allemaal getuige van en kunnen daar niet door de priesters en nog
minder door een Romeinse rechtbank voor ter verantwoording geroepen worden,
wat jullie allemaal even goed zullen begrijpen als ikzelf.
[3] Maar nu deze man vandaag
plotseling zulke onverwachte dingen voor onze ogen heeft laten gebeuren, laat
nu dan ook onze dochter nog genezen worden en aan ons allemaal de ene, enig
ware God bekend gemaakt en getoond worden, zodat wij allemaal alleen aan Hem de
eer kunnen geven en volgens Zijn wil kunnen handelen en leven!'
[4] Daar waren alle aanwezigen het
helemaal mee eens, en de waard wendde zich nu samen met zijn vrouwen zijn
kinderen tot Mij en vroeg Mij om, als het mogelijk was, hun zieke dochter te
genezen.
[5] En Ik zei: 'Omdat jij en je hele
huis gelooft, geschiede jullie ook naar je gelooft Ga nu naar de kamer van
jullie dochter en overtuig je ervan of ze al genezen is! Maar breng haar daarna
hier, opdat ook zij van deze wijn des levens proeft en Hem leert kennen, die
haar genezen heeft!’
[6] Toen Ik dat gezegd had verlieten
allen in allerijl de eetkamer, om te zien of Helena wel genezen was. Toen ze
bij haar kwamen troffen ze haar volkomen gezond aan, en zij vertelde dat er
een vuur door haar heen gestroomd was en dat de koorts en alle pijn en heel
haar vroegere zwakte haar plotseling verlaten hadden. Dat bracht een groot
gejuich teweeg. De dochter verliet dan ook direct haar ziekbed, kleedde zich
aan en werd onder gejuich snel bij Mij gebracht.
[7] Toen haar verteld werd dat Ik
degene was die haar genezen had, knielde zij aan Mijn voeten, die door haar
tranen van dankbaarheid bevochtigd werden. Ook alle anderen bedankten Mij voor
de wonderbaarlijke genezing van Helena.
[8] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op,
dochter, en drink wat wijn uit de karaf die naast je staat, zodat je gesterkt
zult worden in je hele lichaam en in je ziel!'
[9] Toen stond Helena zonder moeite
op, pakte bescheiden de karaf en dronk daar de wijn uit, die haar sterkte en
waarvan zij de goede smaak niet genoeg kon prijzen en roemen.
[10] Toen zij gesterkt was, begonnen
allen Mij weer te vragen om hun nu ook de ene ware God te leren kennen en Hem
hun ook te tonen, als dat mogelijk was.
[11] Ik zei: 'Luister dan naar wat Ik
jullie nu in het kort zal zeggen!
[12] Er is bijna geen Griek die in het
Joodse land leeft en handelt, die niet vertrouwd is met de leer van Mozes en de
andere profeten. De God nu, die door Mozes aan de Joden verkondigd werd, de
God, die op de berg Sinaï onder donder en bliksem met Mozes en door hem en zijn
broer Aäron sprak en later ook steeds door de mond van de profeten en vele
andere wijze mannen, wiens meer dan heilige naam Jehova is, is de ene, enig
ware, eeuwig levende, meest wijze, meer dan goede en oppermachtige God, die de
hemel met de zon, de maan en alle sterren en deze aarde met alles wat daarin,
daarop en daarboven is, uit Zichzelf heeft geschapen.
[13] Geloof in deze God, houd Zijn
geboden, die jullie kennen, en heb Hem boven alles lief door Zijn geboden te
houden, maar heb ook jullie medemensen lief zoals een ieder van jullie
zichzelf liefheeft, dat wil zeggen: doe voor hen alles waarvan jullie
redelijkerwijs willen dat zij dat ook voor jullie doen; dan zal de ene, enig
ware God jullie altijd genadig zijn en jullie beden graag verhoren!
[14] Dan zal Hij Zich voor jullie niet
als een verre en hardhorende God doen kennen, maar als een steeds nabije en een
jullie boven alles liefhebbende Vader, die jullie beden nooit onverhoord zal
laten.
[15] Dat is alles wat de ene, enig
ware God, die ook de enig ware Vader van alle mensen is, verlangt. Wie dat zal
doen, zal niet alleen reeds op deze aarde meer en meer gezegend zijn, maar na
het afvallen van het lichaam ook het eeuwige leven van zijn ziel ontvangen en
zal daar, waar de Vader is, eeuwig meer dan zalig zijn. Weten jullie nu wie de
enig ware God is?'
[16] Allen
zeiden: 'Ja, als Hij dat is - en daar twijfelen we nu niet meer aan dan kennen
wij Hem uit de geschriften, die ons goed bekend zijn! De leer van Mozes is ons
altijd goed bevallen; maar omdat wij maar al te vaak vast moesten stellen dat
die leer met name door de voornaamste priesters in geheel tegengestelde zin
werd nageleefd, en dat de enig ware God hun geen enkel kwaad doet als straf
voor de misdaden die zij aan hun medemensen begaan, dachten wij: wat voor waars
kan een leer dan wel bevatten, als - wat uit al hun daden maar al te duidelijk
blijkt -de voornaamste vertegenwoordigers ervan en de zogenaamde godsdienaren
daar geen spoortje geloof aan hechten?!
[17] Want dat men zijn medemens moet
liefhebben als zichzelf, is immers het eerste watje uit de geboden van Mozes
opmaakt. Maar je moet ook eens zien hoe de belangrijkste vertegenwoordigers van
de leer van Mozes hun medemensen liefhebben;je zou wel met de diepste
blindheid geslagen moeten zijn om niet op te merken dat juist deze
vertegenwoordigers van de leer er niet in het minst in geloven. Want de
waarheid van een echt geloof moet immers blijken uit het handelen volgens de
leer, en in het bijzonder bij hen die de leer vertegenwoordigen en verbreiden.
Maar wanneer zij door hun handelen nu al voor het oog van iedereen zonder enige
schroom of vrees voor een enig ware God laten zien dat zij niets geloven -hoe
kunnen wij vreemdelingen ons dan bij hun leer aansluiten?
[18] Kijk, machtige, ware dienaar en
priester van de ene, enig ware God, dat was dan ook steeds de reden waarom wij
aan de waarheid en echtheid van de leer van Mozes evenzeer twijfelden als aan
onze veelgoderij! Omwille van de mensen en hun wetten hebben wij tenslotte wel
aan alles meegedaan, maar zelf geloofden wij in geen enkele God meer -maar wel
geloofden wij in de alles beheersende krachten van de natuur, die wij door onze
geleerden iets nader hebben leren kennen.
[19] Maar nu zijn als gevolg van uw
daden en woorden de zaken bij ons alle maal enorm veranderd, en wij geloven nu
zonder twijfel in de ene, enig ware God van de Joden, die aan u zo'n ongehoorde
puur goddelijke macht verleend heeft, omdat u natuurlijk altijd Zijn wil hebt
gedaan.
[20] Wij zullen ons echter enkel en
alleen aan de leer van Mozes houden en nooit aan de vertegenwoordigers ervan in
Jeruzalem. Gisteravond laat zijn er vanuit Essea nog een paar van zulke
tempelheren bij ons gekomen, die geweldig tekeer gingen over hun eigen
tempelbedrijf en de grote macht en wijsheid van de Essenen erg prezen, en wij
dachten bij onszelf' Als jullie jezelf al zo afkammen, wat moeten wij vreemden
dan wel van jullie denken?' Maar toch bevielen ze ons, omdat ze de waarheid
bekenden. Vanmorgen vroeg zijn ze weer verder gereisd. Wat de leer betreft is
het ons nu wel duidelijk; maar er is nog één punt, en dat is uw laatste
belofte.
[21] U beloofde ons ook de enig ware
God te tonen, en dat zult u net als al het andere zeker kunnen. Nu u ons ongevraagd
al zo gelukkig hebt gemaakt door ons in woord en daad de ene, enig ware God te
leren kennen, vragen wij u om ons geluk nu ook nog compleet te maken door ons
de enig ware, ene God te tonen! Wij vragen u daar allemaal heel nadrukkelijk
om!'
[1] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen,
maar juist ter wille van jullie gaat dat niet zo gemakkelijk als jullie denken;
maar omdat Ik jullie ook dat beloofd heb, zullen jullie de ene, enig ware God
ook allemaal aanschouwen. Maar eerst moet Ik jullie wel op het hart drukken dat
jullie hetgeen je gezien hebt niet bekend mogen maken voordat er een jaar
verstreken is.'
[2] Allen beloofden Mij dat plechtig.
[3] Toen zei Ik verder: 'Goed dan,
luister naar Mij, en doe jullie ogen en harten wijd open!'
[4] Ik, die nu met jullie spreek, ben
Zelf degene die de profeten aan de mensen verkondigd hebben! Volgens Mijn
eeuwige raadsbesluit heeft het Mij behaagd om Zelf als mens van vlees en bloed
als een helder en leven brengend licht onder de mensen te komen, die in de oude
nacht van de zonde dwalen en verkommeren, en hen te verlossen van het harde juk
van het gericht en de eeuwige dood.
[5] Maar Ik ben niet alleen naar de
Joden gekomen, die vanaf het allereerste begin het volk van de ene ware God waren
en zich ook nog zo noemen hoewel zeer velen vanwege hun slechte daden al sinds
lange tijd een volk van de hel zijn geworden -maar ook naar de heidenen.
Weliswaar stammen die ook af van dezelfde eerste mens op deze aarde, maar ze
hebben zich in de loop van de tijd zo door de verlokkingen van de wereld laten
verleiden, dat ze daardoor afvallig werden van de ene ware God, Hem niet meer
kenden en vervolgens van dode en vergankelijke materie naar hun lust en
believen zelf goden maakten en die vereerden en aanbaden, wat tegenwoordig nog
heel veel het geval is, zoals jullie wel weten.
[6] Opdat dus ook de heidenen de
eeuwige en meest levende waarheid, die alleen in God bestaat, zullen kennen,
ben Ik ook naar de heidenen gekomen en geef Ik hun het door eigen toedoen al zo
lang verloren levenslicht en dus ook het eeuwige leven terug.
[7] Ik ben Zelf het licht, de weg, de
eeuwige waarheid en het leven. Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft,
heeft het eeuwige leven reeds in zich en zal de dood nooit meer zien of voelen,
al zou hij wat zijn lichaam betreft duizendmaal sterven; want wie in Mij
gelooft, Mijn geboden houdt en Mij derhalve boven alles liefheeft, is in Mij en
Ik in de geest in hem. En in degene in wie Ik ben is ook het eeuwige leven.
[8] En nu heb Ik jullie dan ook de
enig ware, ene God getoond, zoals Ik jullie zojuist beloofd had. Onderzoeken
jullie nu jezelf, of je dat ook gelooft! Ja, ook dit geloven jullie nu - maar
blijf ook als echte helden in dat geloof en laat jullie daar door niemand meer
vanaf brengen, dan zullen jullie leven en de kracht van Mijn wil zal in jullie
zijn en blijven! Zo zij het en blijve het!'
[9] Toen Ik dat tegen de daar
aanwezige heidenen gezegd had, werden ze door een huivering van diep ontzag
aangegrepen, en niemand durfde een woord te zeggen.
[10] Maar Ik zei op vriendelijke toon:
'Kom toch tot jezelf, kinderen! Zie Ik er als meest ware Vader van alle mensen
dan zo verschrikkelijk uit, dat jullie nu door zo'n huivering voor Mij bevangen
worden? Kijk, Mij is weliswaar niets onmogelijk -want in Mij is alle kracht,
macht en gezag in de hemel en op aarde -maar Ik kan er niet voor zorgen dat Ik
niet ben wat Ik ben, en jullie niet wat jullie zijn! Ik ben nu eenmaal Degene
die Ik ben, was en zal zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid, en jullie zullen dat
ook zijn en blijven.Als Ik jullie nu Mijn lieve kinderen noem, zijn jullie toch
helemaal aan Mij gelijkwaardig, en als jullie volgens Mijn leer en dus ook
volgens Mijn wil leven en handelen, zullen jullie werkelijk niet minder volmaakt
zijn dan Ikzelf ben, en jullie zullen dezelfde tekenen kunnen doen die Ik doe.
Want wat voor vreugde kunnen onvolmaakte kinderen aan een volmaakte Vader
geven? Laat jullie te grote eerbied voor Mij dus varen en heb in plaats daarvan
een volkomen vertrouwen en liefde voor Mij, dan zullen jullie Mij veel
aangenamer, welgevalliger en dierbaarder zijn!
[11] Werkelijk, wie Mij liefheeft
hoeft Mij niet te vrezen! Want degenen die God te zeer vrezen, hebben Hem ten
eerste nog nooit echt gekend en hun hart staat nog ver af van Zijn liefde, en
ten tweede lopen zulke te vreesachtige kinderen door hun eigen schuld gevaar
dat ze gaan dwalen in wat ze geloven en weten. Want hun vrees verzwakt hun
moed en hun wil om in hun hart zo dicht mogelijk bij Mij te komen en daardoor
ook in alle waarheid des levens door Mij verlicht te worden. Als jullie dat
hebben begrepen, laat jullie vrees voor Mij dan varen en heb liefde voor Mij en
het volste vertrouwen in Mij!’
[12] Toen Ik dat tegen hen gezegd had,
week de afgodische angst uit hun hart en begonnen zij Mij met meer vertrouwen
te loven en te prijzen, en in hun hart ontwaakte meer en meer de liefde. Maar
toch waren ze er niet helemaal gerust op, want de voorstellingen uit het
heidendom van onverbiddelijkheid en eeuwige macht en gestrengheid van een God,
die zij lange tijd gekoesterd hadden, wilden en konden niet zo snel uitgewist
worden. Maar na een uur, waarin Ik nog in de herberg bleef, werden ze allemaal
vertrouwelijk en Ik gaf hun nog menige les, die hun liefde voor Mij versterkte
en bevestigde.
[1] Toen vroegen Mijn leerlingen, die
geld bij zich hadden, de waard wat ze voor het brood en het bronwater moesten
betalen.
[2] Maar de waard zei: 'O, hoe kunnen
jullie mij dat vragen, daar ik nu immers bij God de Heer en dus ook bij jullie,
die zeker Zijn naaste vrienden zijn, eeuwig in de schuld zal staan? leder woord
dat Hij tot ons gesproken heeft is immers eindeloos veel meer waard dan alle
schatten van de aarde! Al wilden jullie duizend jaar in mijn huis blijven en
dag en nacht eten, en ik zou daar ook maar één stater voor vragen, dan zou ik
echt niet beter verdienen dan levend en wel als voer voor de slangen en draken
gegooid te worden! Maar het is nu bijna middag; wat zou het voor mij een geluk
betekenen, als God de Heer met jullie bij mij het middagmaal zou willen
gebruiken!'
[3] Daarop zei Ik: 'Jouw wil geldt bij
Mij als het werk! Maar wij moeten verder, omdat er ook op andere plaatsen
kinderen zijn die Ik wil helpen. Er zullen straks echter arme pelgrims
hierheen komen, en wel vanuit Essea op weg naar Jericho. Ze hebben daar
weliswaar hun lichamelijke gezondheid helemaal teruggekregen, maar geld hebben
ze niet veel en ze zijn hongerig, dorstig en moe; geef hun spijs en drank en
ook onderdak voor de nacht, dan zal Ik dat aannemen alsof je dat voor Mij hebt
gedaan!'
[4] De waard zei: 'O Heer en God, al
willen die arme mensen hier een heel jaar blijven, ze zullen hun verzorging
krijgen! Als ze over de heerweg gaan, wil ik hun direct mijn lastdieren en met
paarden bespannen wagens tegemoet sturen en hen hierheen laten brengen.'
[5] Ik zei: 'Ook hierbij geldt jouw
wil als het werk! De pelgrims die Ik je aankondigde zijn reeds gisternacht
vanuit Essea over de bergen hierheen vertrokken en zullen binnen een paar uur
over het smalle bergpad hiernaartoe komen, zodat ze dus niet veel zullen hebben
aan jouw lastdieren en wagens. Maar als ze hier morgen vertrekken kun je hun de
een of andere dienst bewijzen als dat nodig is.
[6] Maar laat voortaan niemand meer
betalen voor het water; want Ik heb er ook voor gezorgd dat jouw bronnen steeds
rijkelijk en gezond water zullen geven. Wees altijd barmhartig tegenover armen,
dan zul je ook barmhartigheid bij Mij vinden! Mijn zegen en Mijn genade heb je
ontvangen, en die zullen ook bij je blijven als je metterdaad aan Mijn leer
zult vasthouden; en zo zullen wij onze reis nu weer voortzetten.'
[7] Na deze woorden stond Ik snel op
en ging met de leerlingen naar buiten.
[8] Het spreekt vanzelf dat de waard
ons met de zijnen onder tranen, dank en lofprijzing een stuk begeleidde; maar
toen wij er flink de pas in zetten, bleven onze begeleiders achter en keerden
weer terug naar huis.
[9] omdat er rond het middaguur hier
op dit weggedeelte geen reizigers waren, trokken wij weer met de snelheid van
de wind voorwaarts; maar als wij weer in een streek kwamen die bevolkt was,
liepen wij in onze gewone, natuurlijke pas verder. En zo kwamen wij tegen de
avond in de buurt van ons reisdoel Jericho.
[10] Daar was een mooi grasveld. Hier
rustten wij uit totdat de zon helemaal onder zou zijn gegaan; want Ik wilde
niet bij daglicht de stad binnengaan, met name omdat de twee Farizeeën, die wij
ondanks hun snel dravende kamelen hadden ingehaald, slechts een paar morgen
* (* Morgen: een oude landmaat; zoveel
land als een span paarden in één morgen kon ploegen. Per land(streek) erg
verschillend, in het Duitse gebied meestal variërend van ongeveer 25 tot 35
are. Een paar morgen is in dit verband dus waarschijnlijk een paar honderd
meter.) voor ons uit de stad naderden.
[11] Terwijl wij op ons grasveld
uitrustten onder het bespreken van allerlei dingen, kwam er uit het
nabijgelegen tolhuis een tollenaar naar ons toe, die vroeg waar wij vandaan
gekomen waren en of wij op die plek de nacht zouden doorbrengen.
[12] Ik zei: 'Noch het een noch het
ander gaat je iets aan; maar als je het wilt weten, zeg Ik je ten eerste dat
wij vandaag helemaal uit Essea zijn gekomen, en ten tweede dat wij hier nu wat
uitrusten en daarna de stad binnen zullen gaan.
[13] Toen de tollenaar hoorde dat wij
te voet in één dag helemaal uit Essea naar Jericho waren gekomen, sloeg hij
zijn handen van verbazing ineen en zei: '0, daar is een snellopende kameel wel
toe in staat, maar met menselijke voeten is dat ongekend! Dan moeten jullie
gevlogen hebben!'
[14] Ik zei: 'Dat is onze zaak; maar
ga jij de stad in, omdat je de tijd hebt, en vraag aan Kado, wiens vader jullie
hoogste gebieder is, of hij naar Mij toe wil komen; want Ik, de Heer, wacht hier
op hem!'
[15] Toen vroeg de tollenaar: 'Heer,
als ik Kado uw naam niet kan noemen, zal hij dan wel naar u toekomen?'
[16] Ik zei: 'Dat zal hij zeker! Ga
nu, dan zul je je loon ontvangen; want iedere gewillige arbeider is zijn loon
waard!'
[17] Na deze woorden van Mij ging de
tollenaar snel de stad in en bracht de boodschap aan Kado over.
De Heer in Jericho
6
Het weerzien met Kado
[1] Toen Kado dat hoorde, wachtte hij
geen moment meer, gaf de tollenaar een muntstuk als boodschappersloon en
haastte zich zo snel mogelijk naar Mij toe.
[2] Tc:en hij buiten adem bij ons
aankwam, stonden wij op van het grasveld en Ik reikte hem de hand; maar hij
omarmde Mij, drukte Mij aan zijn borst, bedolf Mij onder vele
vriendschappelijke kussen en zei tenslotte, overvloeiend van blijdschap en
geluk (Kado): '0 Heer en Meester, wat heeft U mij een onbeschrijflijke vreugde
bereid door zo snel terug te komen! O wij gelukkigen, dat wij U weer in ons
zondige en voor U eeuwig onwaardige midden hebben! Het zijn nu nog maar drie
dagen dat U hier afwezig was, en voor mij zijn het bijna drie jaren geworden;
want het grote verlangen van ons hele huis naar U heeft ons geduld zwaar op de
proef gesteld. Als U vandaag met was gekomen, zou ik morgen in alle vroegte
onze beste kamelen in beweging hebben gezet en U naar Essea nagereisd zijn. 0,
omdat U nu gekomen bent, is alles weer volkomen goed en uitstekend in orde!
Maar nu, o Heer en Meester, onze enige liefde en onze hoogste behoefte, kom
toch, kom nu met mij mee, opdat ons hele huis zielsgelukkig wordt!'
[3] Ik zei: 'Jouw vriendelijkheid
heeft Mijn hart verkwikt, en Ik zal met je meegaan; maar laten we nog een
poosje wachten! We zullen de stad binnengaan als het donker begint te worden,
zodat we geen opzien baren onder de nieuwsgierige volksmenigte; want omdat hier
morgen markt wordt gehouden, zijn er veel vreemdelingen, en die moeten ons
niet aangapen en bekritiseren als we de stad binnengaan. Bij jouw vader hebben
nu immers ook een paar Farizeeën hun intrek genomen; zij zullen weldra
ondergebracht zijn, en dan kunnen we geheelongehinderd jouw huis binnengaan.'
[4] Dat vond Kado goed; maar hij riep
de tollenaar nog een keer en stuurde hem naar de herberg, om tegen zijn mensen
te zeggen dat ze een goed avondmaal moesten klaarmaken. De reden zouden ze
binnen korte tijd wel vol blijdschap vernemen.
[5] Daarop haastte de tollenaar zich
nogmaals de stad in en bracht de boodschap over.
[6] De vader van Kado zei: 'Ik vermoed
wel waar het om gaat! Ga Kado maar zeggen dat we uitstekend voor alles zullen
zorgen!'
[7] Toen de tollenaar weer terugkwam
en Kado het antwoord van zijn vader overbracht, en het al tamelijk donker begon
te worden, zei Ik: 'Nu kunnen we heel kalmpjes aan op weg gaan en zullen door
niemand onderweg meer bekeken en herkend worden; en al ziet iemand ons, dan zal
hij ons voor juist arriverende handelaars houden, maar dat maakt ons niet uit.'
[8] Wij kwamen dan ook op ons gemak en
ongehinderd bij de herberg van Kado.
[9] Voor de herberg aangekomen, zei Ik
tegen Kado: 'Vriend, ga jij nu eerst naar binnen en vertel je mensen dat Ik met
Mijn leerlingen uit Essea ben aangekomen! Als Ik de gastenkamer binnenkom,
moeten ze niet in vreugde uitbarsten, om de vreemdelingen niet voortijdig op
Mij opmerkzaam te maken. En laten zij Mij ook niet met 'Heer' en 'Meester',
maar gewoon als een goede vriend aanspreken; want Ik kijk toch immers alleen
maar naar het hart en nooit naar de mond. De reden waarom Ik dat nu zo wil
hebben zul je later wel inzien en begrijpen. Ga het nu maar doen!'
[10] Kado haastte zich nu het huis
binnen en instrueerde de zijnen zoals Ik hem opgedragen had.
[11] Daarop ging Ik de ruime
gastenkamer binnen, waar reeds een grote tafel voor ons gedekt was.
[12] Toen wij binnenkwamen, kwam
natuurlijk iedereen vriendelijk naar ons toe. De vader en moeder van Kado en
ook zijn vrouwen kinderen begroetten Mij heel vriendelijk en vroegen Mij te
gaan zitten, aangezien Ik vast wel moe zou zijn van de lange reis. Deze
begroeting was heel goed en maakte dat de vreemdelingen geen acht sloegen op
Mij en Mijn leerlingen. Maar bij al die goed gekozen bewoordingen kregen allen
tranen in de ogen van grote vreugde, met name de vader van Kado en de oude,
trouwe dienaar van Kado, die Apollon heette. Maar Ik sterkte direct hun gemoed
en zo konden ze Mijn aanwezigheid verder zonder tranen verdragen.
[13] Wij gingen direct aan tafel
zitten en de waard, Kado, zijn vrouwen kinderen en op Mijn verzoek ook Apollon
gingen het dichtst bij Mij zitten; de moeder van Kado had echter nog bezigheden
in de keuken, en zijn broers en zusters moesten de gasten bedienen.
[14] Toen wij nu heel welgemoed aan de
tafel zaten, waarop zich reeds de beste wijn en het beste brood in overvloed
bevond, wilden enkele leerlingen, en voornamelijk onze Judas Iskariot, er
direct naar grijpen, omdat ze al flink honger hadden.
[15] Maar Ik zei: 'Omdat jullie het
tot nu toe hebben uitgehouden, zullen jullie ook wel in staat zijn het nog een
paar ogenblikken uit te houden zonder van honger of dorst om te komen! Wacht op
de warme spijs; pas als die op tafel staat, moet je eerst wat brood met zout
nemen en daarna een kleine slok wijn, dan zal het avondmaal jullie sterken en
fris en monter maken, maar anders jullie ledematen en ingewanden alleen maar
verzwakken! De mens moet ook zijn lichaam gezond proberen te houden als hij
zijn ziel van droefheid en angst bevrijd wil zien. Doen jullie ook zoals Ik
het doe!'
[16] De leerlingen bedankten Mij voor
deze raad en volgden die ook op.
7
De Heer en de zieke koopman uit Sidon
[1] Enkele vreemdelingen hadden
gemerkt dat Ik de leerlingen dat advies had gegeven, en een van hen, die een
koopman uit Sidon was, stond op, kwam naar Mij toe en zei: 'Goede vriend,
vergeef mij dat ik als vreemdeling de vrijheid heb genomen om u hier aan te
spreken! Aan de woorden die u tot uw vriend richtte merkte ik dat u zonder
twijfel een arts moet zijn; ik zou u dus een advies willen vragen, namelijk wat
ik moet doen en gebruiken om bevrijd te worden van mijn maagklachten, die ik nu
al verscheidene jaren heb.'
[2] Ik zei: ' Als je denkt dat ik een
arts ben, neem dan ook Mijn raad aan! Eet niet teveel en te vet varkensvlees,
zoals je tot nu toe gedaan hebt, en drink niet de hele dag door zoveel sterke
wijn, dan zullen je maagklachten wel over gaan! Dat is Mijn advies als arts;
als je dat opvolgt, zal het je meer van nut zijn dan jouw aloësap, dat je maag
wel leeg maakt, om hem daarna weer des te meer te kunnen vullen. De mens leeft
niet om te eten, maar hij eet alleen maar om te leven, en daar is geen
volgepropte maag en geen dagelijkse bedwelming van de zenuwen door zo sterk
mogelijke wijn voor nodig.'
[3] Toen de vreemdeling dat van Mij
gehoord had, zei hij heel verbaasd: 'U hebt mij toch nog nooit eerder gezien!
Hoe kunt u zo precies weten hoe ik leef'
[4] Ik zei: 'Werkelijk, Ik zou wel een
slechte arts moeten zijn, als Ik bij een zieke niet van zijn voorhoofd zou
kunnen aflezen hoe hij leeft en hoe hij aan zijn ziekte is gekomen! Doe wat Ik
je aangeraden heb en onthoud je van de wellust, dan zal je maag wel beter
worden!'
[5] De vreemdeling bedankte Mij voor
deze raad en legde drie goudstukken voor Mij op tafel.
[ 6] Maar Ik gaf die aan hem terug met
de woorden: ' Geef die aan de armen; want Ik heb geen goud of zilver nodig,
waar de mensen zo gretig naar verlangen!'
[7] De vreemdeling nam zijn goud weer
terug en zei: 'Nu zie ik pas dat u een echte arts bent! Als het beter met mij
gaat, zullen de armen het honderdvoudige van mij krijgen!'
[8] Daarmee ging hij weer naar zijn
tafel, en op die van ons werd de maaltijd opgediend.
[9] De spijzen bestonden uit zeer goed
bereide vissen, drie gebraden lammeren en twintig eveneens gebraden kippen en
bovendien verscheidene soorten edel fruit. Wij begonnen dan ook direct te eten
en iedereen liet zich de spijzen, het fijne tarwebrood en de wijn goed smaken,
en al gauw werd het heel levendig aan onze tafel.
[10] Toen de vreemdelingen merkten dat
wij het ons aan onze tafel goed lieten smaken, en omdat zij ook wisten dat het
altijd heel duur was om in deze herberg te eten, zei de vreemdeling aan wie Ik
zojuist een goed advies voor sein maag had gegeven, min of meer zachtjes tegen
zijn metgezellen: 'Ja, nu wordt het mij wel duidelijk waarom die arts de drie
goudstukken niet van mij aannam! Gasten als hij en zijn metgezellen, die zo'n
dure maaltijd tot zich kunnen nemen, hebben beslist meer schatten dan wij, en
dan zijn drie goudstukken natuurlijk te weinig voor zo'n arts, die al meer dan
rijk is! Wel, zo'n avondmaaltijd kost in deze herberg minstens vijfhonderd
geldstukken! Ja, ja, wie de bekwaamheid heeft om een beroemd arts te zijn, is
gelukkiger en rijker dan een koning die, als hij ziek is geworden, bij zo'n
arts tegen betaling van grote schatten hulp moet zoeken! Want een koning kan
nog zo machtig en rijk zijn, hij kan zichzelf toch niet genezen en van de dood
redden, als hij ziek en zwak wordt. Dan laat hij voor veel geld vaak van heel
ver de beste arts komen die er is, en als de arts hem geholpen heeft, wordt hij
met nog grotere sommen geld beloond. En bij deze arts zal het zeker ook zo zijn
dat hij bij koningen en vorsten reeds grote sommen geld heeft verdiend, en
daarom kan hij ook heel anders leven dan wij, arme kooplieden uit Sidon en
Tyrus.'
[11] Mijn leerlingen hoorden deze
opmerking van de kant van de vreemdeling ook, en Jacobus de Oudere wilde hem
al in de rede vallen.
[12] Maar Ik zei tegen hem, ook min of
meer zachtjes: 'Laat ze maar praten en over ons oordelen, want daar berokkenen
ze ons echt geen schade mee! Als jullie in Mijn naam aan de mensen over de hele
wereld het evangelie zullen verkondigen, zullen jullie niet ontkomen aan
allerlei oordelen die de mensen over jullie vellen. Zijn deze blind en dom,
laat de mensen dan maar praten, zolang hun oordeel maar geen kwaad in zich
draagt! Als het echter een kwaadaardig karakter heeft, dan kunnen jullie
degenen die over jullie oordelen voor een rechter ter verantwoording roepen,
óf jullie verlaten die plaats en schudden ook het stof van jullie voeten; dan
zal Ik in het verborgene wel de rechter zijn over zo'n plaats en de bewoners
ervan! We zullen hen nu dus ook over ons laten praten en ons beoordelen zoals
ze willen en begrijpen; want geen mens kan over een kwestie of een
omstandigheid een oordeel vellen dan zijn eigen begrip, net zo min als een os
een psalm van David kan zingen of een blinde een andere blinde kan leiden!
Daarom moeten jullie je voortaan door dergelijke voorvallen absoluut niet meer
van de wijs laten brengen!'
[13] Allen gaven Mij gelijk en
bedankten Mij voor deze raad.
[14] Maar Apollon zei daarop: 'O Heer
en Meester, U hebt weliswaar eeuwig in alles gelijk; maar het is wellastig voor
ons dat U door de aanwezigheid van deze vreemdelingen niets bijzonders tegen
ons kunt zeggen om Uzelf niet kenbaar te maken, en wij U ook niets
buitengewoons kunnen vragen.'
[15] Ik zei:'O vriend, maak je daar
maar niet druk om! Voor middernacht zal er nog heel veel buitengewoons
gebeuren; want omdat onze dagtaak goed beëindigd is ben Ik in een goede
stemming, en jullie moeten dat ook allemaal zijn! Maar laten we nu eten en
drinken en ons in onze blijdschap door niemand laten storen!'
[16] Daarop aten en dronken wij heel
welgemoed, evenals de vreemdelingen aan de andere tafels.
8
Een harpspeler zingt voor de Heer
[1] Omdat er in Jericho een markt was,
die zeven dagen duurde, kwamen daar behalve veel kooplieden ook allerlei
goochelaars, fluitspelers, zangers, harp en lierspelers naar toe, die 's
avonds van herberg naar herberg trokken en de gasten tegen een geringe betaling
allerlei dingen lieten zien en voorstellingen gaven; zo kwam er ook in onze
herberg een zanger met een harp, die hij goed wist te bespelen, en die
bovendien met een zuivere stem de psalmen van David zong.
[2] Toen hij de kamer binnenkwam,
vroeg hij de gasten of hij tegen een kleine vergoeding mocht optreden.
[3] De vreemdelingen, voor het
merendeel Grieken en Romeinen, zeiden: ‘Ach, ga weg met je oude Joodse geknars!
In de muziek, die goddelijke kunst, zijn immers alleen de Grieken thuis! Als de
mensen daar aan de hoofdtafel naar je willen luisteren, hebben wij daar niets
op tegen; maar van ons zul je geen beloning krijgen.'
[4] Daarop kwam de arme harpspeler en
zanger naar onze tafel en vroeg of hij voor ons alleen mocht optreden.
[5] En Ik zei vriendelijk: 'Treed maar
op zonder schroom of bedenkingen, want Ik ken je en weet dat je een zuivere
zanger bent, geheel op de wijze van David! Jouw beloning zal daarom groot
zijn!'
[6] Daarop boog de zanger en
harpspeler diep voor ons, stemde zijn harp zuiver en zei verbaasd: 'Werkelijk,
dit is een goede zaal voor muziek en zang; want zo hemels helder en zuiver heb
ik de snaren van mijn harp nog nooit horen klinken!’
[7] Ik zei: 'Welnu, in dat geval kun
je wel met je optreden beginnen!'
[8] Daarop greep de harpspeler met
geoefende vingers de snaren en liet een aangrijpend voorspel klinken. Toen de
vreemdelingen de zeer zuivere klanken en prachtige melodieën hoorden, werden ze
stil en luisterden met gespannen aandacht naar de kunstenaar.
[9] Toen de hele zaal volkomen stil
was begon de kunstenaar onder een prachtig klinkende begeleiding met een
wonderzuivere en ook zeer welluidende stem de volgende psalm van David te
zingen: 'Zing de Heer een nieuw lied; zing voor de Heer, gij allen! Zing voor
de Heer en prijs Zijn naam! Verkondig dag na dag Zijn heil! Vertel de heidenen
Zijn eer, onder alle volkeren Zijn wonderen; want de Heer is hoog verheven en
zeer te prijzen, wonderbaar boven alle goden! Want alle goden der volkeren
zijn dode afgoden; de Heer alleen heeft de hemel gemaakt. Prachtig en
luisterrijk staat het vóór Hem en machtig en lofwaardig gaat het toe in Zijn
heiligdom.
[10] Breng de Heer, gij volkeren,
breng de Heer eer en macht! Breng de Heer eer in Zijn naam, neem geschenken mee
en kom in Zijn voorhoven! Bid tot de Heer in heilig feestgewaad, en laat
iedereen Hem vrezen! Vertel onder de heidenen, dat alleen de Heer koning is en
Zijn rijk bereid heeft zo wijd de wereld strekt, zodat het zal blijven bestaan,
en dat Hij de volkeren op rechtvaardige wijze richt! Hemel, verheug je, en
aarde, wees vrolijk; laat de zee bruisen, en alles wat daarin is! Laat het veld
vrolijk zijn, en alles wat daarop is, en laat alle bomen in het woud juichen
voor het oog van de Heer; want Hij komt, en Hij komt om de aarde te richten! De
aarde zal Hij richten met gerechtigheid en de volkeren met Zijn waarheid.'
[11] Toen onze zanger en harpspeler
deze psalm ten einde gezongen had, liet hij nog een naspel horen en besloot
daar zijn optreden mee. Toen overstelpten de vreemdelingen hem met lof en
bijval en erkenden dat ze nog nooit in hun hele leven iets prachtigers gehoord
hadden, zowel wat het snarenspel als ook het zingen betrof; ze vroegen hem ook
om vergeving voor het feit dat ze hem zo ruwen grof bejegend hadden, maar
tegelijkertijd vroegen ze hem of hij die psalm nog een keer wilde zingen.
[12] En de zanger vroeg Mij of hij dat
nog een keer mocht doen.
[13] En Ik zei: 'Doe dat maar, want
zelfs David heeft deze psalm niet prachtiger gezongen!’
[14] De zanger zei: 'Heer, wie u ook
bent - dat heb ikzelf ook nog nooit zo gedaan! Tijdens het zingen was het mij
werkelijk alsof Jehova mij heel nabij was en met welgevallen naar mij
luisterde; en ook kwam het mij voor alsof hele engelenkoren met mij instemden.
O, als ik die kunst en stem zou mogen behouden, dan zou ik de gelukkigste mens
op aarde zijn en alle heidenen door mijn zingen tot onze Jehova bekeren!'
[15] Ik zei:'Zing nu psalm 96 nog maar
een keer, en wees er zeker van, vrome Samaritaan, dat je die kunst en die stem
zult behouden tot aan het einde van je aardse levensdagen - en in de hemel zul
je voor de troon van de Allerhoogste eeuwig een lieflijke zanger zijn en
blijven! Maar zing nu!'
[16] De zanger zei: 'O Heer, u moet
naar alle waarheid een profeet zijn; want gewone mensen spreken niet zoals u!
Maar nu genoeg daarover, want ik moet de psalm nog een keer zingen!’
[17] Hierop greep hij weer in de
snaren en ze klonken nog helderder en zuiverder dan de eerste keer, en zo was
het ook met zijn stem. Al Mijn leerlingen, de waard en zijn familie en ook de
vreemdelingen waren tot tranen toe geroerd, en de Mijnen aan onze tafel het
meest, omdat zij wel wisten op Wie deze psalm betrekking had.
9
De beloning van de zanger
[1] Toen de zanger de psalm voor de tweede
keer gezongen had, stak er onder de vreemdelingen een regelrechte storm van
loftuitingen en bijval op; ze schonken hem vele goudstukken en nodigden hem uit
om bij hen aan tafel te komen zitten en met hen te eten en te drinken.
[2] Maar hij (de zanger) zei: 'Ik dank
jullie voor de eer die jullie mij bewezen hebben en de aalmoezen die jullie
mij zo rijkelijk geschonken hebben; maar ik ben nog een strenggelovige Jood
-ook al ben ik pas dertig jaar oud en mag jullie spijzen niet eten. Bovendien
heeft alleen deze heer hier mij toestemming gegeven om op te treden, en daarom
zal ik ook alleen doen wat hij mij zal gebieden!'
[3] Toen prezen de vreemdelingen de
trouw van de kunstenaar, en Ik verzocht hem aan onze tafel te komen zitten en
met ons te eten en te drinken wat hij onder veel dankbetuigingen ook direct
deed.
[4] Onze waard en Kado gingen echter
weg en brachten de harpspeler een royale aalmoes, die hij bijna niet wilde
aannemen, omdat hij door de andere tafels al zo rijkelijk bedeeld was.
[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Neem maar
aan wat men je met vreugde geeft; want je hebt zelf een goed hart en deelt ook
het weinige dat jij met je kunst moeizaam verdient, graag met de armen! En als
je van nu af aan meer verdient, zul je je goede hart ook een groter
werkterrein kunnen verschaffen. Goed doen aan de armen is God welgevallig, en
werken en vergaren voor de armen is heerlijk in Gods ogen en wordt reeds in dit
leven en nog meer in het andere leven altijd beloond.'
[6] De harpspeler zei: 'Ja, zeer
welwillende heer, zo is het, en ik heb dat ook altijd geloofd, hoewel mij dat
lange tijd aan aardse beloning niet veel heeft opgeleverd, terwijl ik in deze
zin toch al bijna vijftien jaar trouw mijn zwakke kunst beoefend heb. Maar
deze keer heb ik een rijke oogst ontvangen en daarvoor zij voor altijd alle lof
en eer en al mijn dank aan God de Heer, die mij deze keer in mijn armoede heeft
gezien! Maar nu zou ik u, goede heer, toch ook iets willen vragen, als u mij
dat genadig wilt toestaan.'
[7] Ik zei: 'O, heel graag! Vraag
maar; Ik zal je het antwoord niet schuldig blijven!'
[8] Toen vroeg de harpspeler aan Mij:
'O goede heer, aan wie ik naast God mijn grote geluk te danken heb, hoe kent u
al mijn levensomstandigheden zo precies -terwijl ik mij toch niet kan herinneren
dat ik u ooit ergens heb gezien?'
[9] Ik zei: 'Dat is ook helemaal niet
nodig; het is voldoende als Ik jou al heel dikwijls gehoord en gezien heb.
Kijk,je bent hier nu opgetreden en wij hebben allemaal goed naar je gekeken!
Wij zullen je dan ook gemakkelijk overal weer herkennen, waar we elkaar ook
tegenkomen; maar jij zult ons allemaal beslist niet zo gemakkelijk herkennen,
en wel om de eenvoudige, natuurlijke reden dat zelfs vele duizenden mensen één
mens, die op een bijzondere manier van zich heeft doen spreken, gemakkelijker
herinneren en hem helemaal kunnen observeren, dan dat één mens die vele
duizenden kan onthouden, voor wie hij is opgetreden. Kijk, dat is de heel
natuurlijke reden waarom Ik jou mogelijk beter kan kennen dan jij Mij.
[10] Er kunnen ook nog wel andere
redenen zijn, die je nu echter niet goed zou begrijpen, ook al zou Ik je die
vertellen; daarom is het vanwege de vreemdelingen beter om daarover te zwijgen.
Maar je hebt zojuist zelf gezegd dat Ik misschien wel een profeet kon zijn,
omdat je in Mijn nabijheid veel beter harp gespeeld en gezongen hebt dan ooit
tevoren. Als Ik voor jou mogelijkerwijs een profeet ben, dan kan Ik als zodanig
vanuit de geest Gods in Mij waarschijnlijk ook wel weten hoe jouw
levensomstandigheden zijn. Zo heb je nu een natuurlijke en een bovennatuurlijke
reden waarom Ik jou altijd beter kan kennen dan jij Mij of iemand anders van
ons. - Is het je nu duidelijk?'
[11] De harpspeler zei: 'Ja, goede en
werkelijk ook zeer wijze heer, ik noem u niet voor niets wijs! Want tijdens
mijn omzwervingen op Gods goede aardbodem heb ik herhaaldelijk ervaren dat
werkelijk goede mensen ook steeds wijze mensen waren. Maar dat de goede mensen
wat hun aardse geluk betreft achtergesteld zijn bij de harde en slechte mensen
is niet de schuld van de schranderheid die ze uit hun wijsheid putten, alsof
die minder zou zijn dan de sluwheid van de harde en slechte mensen, maar het
komt door de goedheid van hun hart, het daaruit voortvloeiende geduld en de
liefde voor de waarheid, voor God en zelfs voor hun vijanden, die tenslotte
toch ook nog mensen zijn, ook al zijn ze blind en doof; en uit dat alles komt
pas de echte en ware wijsheid voort, die de vergankelijke goederen van deze
wereld nooit hoger aanslaat dan alle grote en waarachtig wijzen altijd gedaan
hebben. Kijkwaarachtig goede Heer, ik noemde u dan ook een wijze omdat ik
zoveel goedheid in u aantrof!’
[12] Ik zei: 'Maar dan ben jij
uiteindelijk ook een wijze, omdat je voorzover Ik weet ook een goed mens bent?'
[13] De harpspeler zei heel bescheiden:
'Goede heer, daar zal ik mij nooit op beroemen, laat dat de wijzen maar
beoordelen! Maar over mijzelf kan ik wel toegeven dat ik mensen, die zichzelf
als heel wijs en hooggeleerd beschouwden, al veel dommere dingen heb zien doen dan
ik ooit gedaan heb. Ik ben van mening dat het ontegenzeglijk wijzer is om onder
alle levensomstandigheden, al zijn die nog zo ongunstig, zonder enige twijfel
te geloven in de ene, enig ware God en uit echt ontzag voor God en uit liefde
Zijn heilige geboden te houden, dan zwak te worden in het geloof, God de rug
toe te keren en zich als een hooggeëerd geleerd mens in alle denkbare genoegens
van de wereld te storten en zo te leven en te handelen alsof de andere mensen
helemaal geen recht op deze aarde zouden hebben, terwijl die daar door God toch
ook op geplaatst zijn om zich daarop te bewegen en voor zichzelf het
noodzakelijke voedsel en overig levensonderhoud te zoeken! O goede, wijze heer,
heb ik hierin juist of verkeerd geoordeeld?'
[14] Ik zei:'In alle opzichtenjuist en
daarom ook echt heel wijs! Maar eet en drink nu maar naar behoefte!'
[15] Nu at en dronk
de harpspeler naar hartelust, omdat hij erge honger en dorst had; maar er was
geen vraatzucht en nog minder drankzucht aan hem te merken.
[1] Terwijl onze harpspeler heel
bescheiden at en dronk, waren de leerlingen erg onder de indruk en verwonderden
zich niet weinig over zijn wijze woorden.
[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zijn
jullie nu zo verbaasd over het verstand van onze zanger? Hebben jullie dan nog
nooit gehoord, dat God ook altijd verstand geeft aan wie Hij werkelijk tot Zijn
eer een bepaalde taak heeft gegeven?! Ik zeg jullie: de taak van deze zanger is
op deze aarde echt niet een van de minste; want door de grote warmte van zijn
gezang en snarenspel verzacht hij de harde harten, waar het Woord en de
eeuwige waarheid dan gemakkelijk binnendringt.
[3] Als Saul de harp van David hoorde,
werd zijn versteende hart murw en de boze geest week van hem, en daarom staat
er ook jn de Schrift: 'Loof God de Heer met psalmen, met zuivere stem en goed
gestemde harpen!'Jullie moeten de harpspeler en zanger gaan zien als iemand
zoals Johannes!
[4] Met deze woorden waren de leerlingen
geheel tevreden en ze begrepen de oorzaak van de wijze woorden van de
harpspeler.
[5] De heidenen konden de woorden van
de psalm echter niet thuis brengen en zeiden onder elkaar: 'Jammer van die
kunstenaar! Als hij met zijn goddelijk zuivere stem als een tweede Orpheus onze
goden zou bezingen zoals Homerus dat beschrijft, dan zou hij in Athene en Rome
verafgood worden en grote schatten vergaren!’
[6] Na een paar van dergelijke
nietszeggende opmerkingen stond dezelfde vreemdeling op die Ik zojuist een advies
voor zijn maag had gegeven, kwam naar onze tafel en zei, nadat hij de zanger
nog een keer hoog geprezen had: 'Vergeef mij als ik jullie misschien stoor;
maar omdat wij elkaar nu eenmaal als gasten in deze eetzaal getroffen hebben en
echt geen reden hebben om elkaar vijandig te bejegenen, laat het ons dan ook
over en weer vergund zijn om bij deze echt onverwacht prachtige gelegenheid
enkele vriendelijke woorden te wisselen! Want of wij nu heidenen en jullie
Joden zijn, doet althans bij mij absoluut geen afbreuk aan onze echte
menselijke waarde, en jullie schijnen wat dat betreft mijn mening en
levensbeschouwing te delen!'
[7] Ik zei: 'Vriend, tegenover Mij kan
ieder mens vrijuit zeggen wat hij denkt, en jij en je metgezellen dus ook!
Spreek dus maar vrijuit als je iets te zeggen hebt!'
[8] De Griek zei: 'Wij Grieken, die
ervaren en ontwikkelde wereldburgers zijn, houden ons allang niet meer bezig
met al onze gefantaseerde goden, en de betere Joden hechten aan hun tempel van
de ene God wellicht niet veel meer waarde dan wij Grieken en Romeinen aan onze
veel godentempels. Deze harpspeler en zanger zong een mij niet onbekende psalm
van de vroegere koning der Joden, die de tweede was in de reeks koningen van
jullie volk en David heette. Het dichtwerk zit vol verborgen goddelijke
wijsheid; maar wat er duidelijk in naar voren lijkt te komen is, dat de grote,
machtige, dappere en ook zegevierende koning, die één God beleed, alle
heidenen wilde veroveren om hen ook tot zijn geloof te bekeren, omdat dat zijn
heerschappij veel gemakkelijker gemaakt en zijn aanzien bij alle volkeren sterk
vergroot zou hebben. Maar of hijzelf wel zo serieus die éne God volgde als zijn
gedichten doen geloven, is een heel andere vraag! Misschien wel - maar door
veel dingen die hij gedaan heeft zou men ook het tegendeel kunnen denken! Maar
hoe het ook zij, David was en blijft een groot en zeer gedenkwaardig man in
ieder goed opzicht, en de aarde zal op maar weinig koningen van zijn soort
kunnen bogen; en ik kan de zanger er alleen maar om prijzen dat hij als
strenggelovige Jood de psalmen van die grote koning tot onderwerp van zijn
muziek en zangvoorstellingen heeft gemaakt. Maar ondanks al zijn voortreffelijkheid
is hij toch wat eenzijdig, doordat hij alleen maar de psalmen van David zingt.
Als hij, net als Orpheus, ook de gewijde liederen van onze oude dichters zou
willen en kunnen zingen, en als zodanig naar Athene of Rome zou komen, dan zou
hij -zoals ik al eerder opgemerkt heb -grote rijkdom kunnen vergaren! Maar we
zullen dat nu laten rusten en tot de hoofdzaak overgaan!
[9] In de psalm viel mij onder andere
vooral de zinsnede op, die als volgt luidde: ' Alle goden der volkeren zijn
dode afgoden; maar de Heer (dus de ene, levende God van de Joden) heeft hemel
en aarde gemaakt'. Zeg mij toch of dat volgens de volle, bewijsbare waarheid
ook inderdaad zo is! Want wij heidenen gaan ervan uit dat er voordat de aarde
en de hemel volledig ontwikkeld waren een ongeordende stof aanwezig was,
waaruit bepaalde min of meer intelligente krachten, die wij niet kennen en die
later door fantasierijke mensen tot afgoden gemaakt werden, de aarde vervolgens
geleidelijk aan met alles wat zij draagt en ook de hemel gevormd hebben; maar
jullie laten in zes dagen ofwel tijdsperioden alles door één God uit het niets
scheppen. Wat is er nu waar? Talloze mensen in alle delen van de aarde, die ons
wijd en zijd bekend zijn, geloven met kleine verschillen hetzelfde als wij en
ook reeds de oudste Egyptenaren als een vrijwel aantoonbare waarheid hebben
geloofd; maar jullie staan even ver van ons geloof af als de hemel van de
aarde! Wie heeft er nu gelijk, en welk van de twee is waar? Als u de waarheid
van jullie leer kunt aantonen, dan laten ik en al mijn metgezellen ons geloof
varen en worden Joden; maar anders blijven wij wat wij zijn en zullen van de
zanger ook niet verlangen dat hij ooit naar Athene of Rome komt.'
11
De Heer geneest de Griek die een zieke maag heeft
[1] Ik zei:'Vriend, je vraagt nu iets
heel uitzonderlijks van Mij! Jouw verstand zit veel te vol met wereldse en
derhalve materiële dingen; hoe zal het dan geestelijke dingen kunnen begrijpen?
Wij echte, oude en ware Joden hebben ons verstand echter gevuld met geestelijke
dingen; daarom zijn die voor ons ook aantoonbaar en kunnen wij ze zonder veel moeite
begrijpen.
[2] Er bestaat wel een overeenkomstig
verband tussen wat van de geest en wat van de materie is. Als jij thuis zou
zijn in die wetenschap, zou het gemakkelijk zijn om jou aan te tonen dat alleen
wij oude en zuivere Joden de volle waarheid bezitten, maar dat alle heidenen
ondanks al hun wereldse wijsheid toch valse en onware leerstellingen aanhangen;
maar die innerlijke wetenschap is jullie vreemd, en langs een andere weg kan
jullie moeilijk aangetoond worden dat wij Joden als enigen de volle waarheid
bezitten.
[3] David heeft de ene, ware God
alleen daarom bezongen omdat hij niet alleen in Hem heeft geloofd, maar Hem ook
gezien en voortdurend met Hem gesproken heeft. En onze zanger, die zelf een
zuivere Jood is, heeft helemaal gelijk dat hij door zijn harpspel en zijn
gezang alleen Hem de eer geeft, aan Wie sinds eeuwigheid als enige de eer
toekomt! Daarom moet hij ook voor de heidenen, die David al naar de oude
waarheid heeft teruggeroepen, alleen de psalmen van David zingen, zodat hun harten
zachter worden en meer open gaan staan om de ene, eeuwig ware God te herkennen
en te aanbidden; en die God is voor een waarachtig mens niet zo verborgen en
ontoegankelijk als jullie goden, die alleen maar verzonnen en naderhand door
mensenhanden uit dode materie zijn gemaakt, dat voor jullie zijn. Dat het
inderdaad zo is, kunnen wij je bijna allemaal ook praktisch bewijzen, hoewel je
daardoor niet dichter bij de innerlijke, geestelijke en dus alleen in zichzelf
levende waarheid zult staan dan nu.'
[4] De Griek zei: 'Vriend, geef mij
een praktisch bewijs, dan zal ik met al mijn metgezellen in de God van de Joden
geloven en ook de geboden houden die Hij, naar men zegt, gegeven heeft, en
bovendien nog vele duizenden tot mijn geloof bekeren!'
[5] Ik zei: 'Goed dan! Ik als een ware
Jood der Joden, die de ene, enig ware God en Heer van hemel en aarde goed ken
en ook weet dat Hij bestaat en hoe Hij is, kan jou zo'n bewijs onmiddellijk
geven. Jij hebt nog last van je maag, en daarom durf je ook bijna niets te eten
ofte drinken, hoewel je voelt dat je nu flink honger en dorst begint te
krijgen. Hoeveel heb je op advies van de priesters al niet aan je afgoden
geofferd, en hoeveel geneesmiddelen heb je al niet geslikt! Heeft dat alles
jouw kwaal ook maar in het minst verzacht? Je zegt: 'Nee, allerminst!' Maar Ik
wil jou, door de ene, enig ware God van de Joden innerlijk aan te roepen, in
één ogenblik zodanig helpen, dat je nooit meer iets van een maagkwaal zult
merken!'
[6] De Griek zei: 'O vriend, als je
dat zonder geneesmiddel kunt, geloof ik niet alleen in jullie God en zal ik Hem
ook direct samen met mijn metgezellen alle eer bewijzen, maar dan wil ik je
ook de helft van mijn niet geringe vermogen schenken!’
[7] Ik zei: Vriend, dat heb Ik niet
nodig; want Mijn enig ware en almachtige God geeft Mij en ons allemaal altijd
wat wij nodig hebben. En dus hebben wij niet zoals jullie heidenen aardse
schatten nodig; want de schatten van Gods geest in ons staan eindeloos veel
hoger dan wat de hele aarde en de hele zichtbare hemel waard is, waarvan jij je
direct zult overtuigen. Kijk, nu roep Ik in Mijzelf in stilte God de Heer aan,
opdat Hij jou geneest en je maag sterkt -en zeg Mij nu of je maag al beter is!'
[8] Nu stond de Griek buitengewoon
verbaasd en zei: 'Ja, nu geloof ik zonder enige twijfel dat alleen jullie God
de enig ware is! Want toen jij, vriend, de woorden tot jullie God nog maar
nauwelijks had uitgesproken, voelde mijn maag plotseling heel goed, zelfs beter
dan ik mij in mijn gezondste jonge jaren ooit gevoeld heb, en dit welbevinden
voel ik nog steeds en ik heb nu pas echte honger en echte dorst. Uw enig ware
God zij vanaf nu tot aan het einde van mijn leven al mijn dank, alle eer en al
mijn diepste hoogachting en overgave aan Zijn heilige, oppermachtige wil! O,
moge Hij ons heidenen verlichten zoals Hij jullie heeft verlicht, opdat wij
Hem steeds grondiger kunnen leren kennen en Hem alleen de juiste, Hem
welgevallige eer geven!
[9] En jij, voortreffelijke
psalmenzanger, blijf jij maar bij je goede, ware kunst en bezing altijd en
overal de eer van de enig ware en echt almachtige God; want alleen Hem komt
alle eer toe, niet alleen van ons mensen, maar zoals de psalm zegt ook van al
het geschapene, dat Zijn werk is. Want nu zie ik wel in dat alleen Hij alles,
de hemel en de aarde, de zon, de maan en alle talloze sterren heeft geschapen.
Hoe? Daar zal ik nooit naar vragen; want het is voldoende dat ik nu weet dat
Hij helemaal alleen de oergrond van alle dingen is, en dat alleen Zijn wil de
eigenlijke stof van ieder bestaan is. In dat geloof wil en zal ik voortaan
leven, handelen, denken en tenslotte ook sterven.
[10] Maar jou, dierbare, van Gods
geest vervulde vriend, dank ik ook, omdat jij mij in deze zo belangrijke
levenskwestie zo getrouwen naar waarheid hebt onderwezen, waardoor ik bijna nog
meer geholpen ben dan door het genezen van mijn maag die er zo slecht aan toe
was. Maar omdat ik nu echt trek heb in spijs en drank, zal ik nu weer aan onze
tafel gaan zitten en mijn lichaam met mate verkwikken en sterken!'
[11] Ik zei: 'Doe dat zonder enige
vrees en bid God vóór het eten of hij voor jou en alle mensen de spijzen en de
drank wil zegenen; dan zal Hij zo'n bede altijd verhoren, en ieder voor mensen
bedoeld voedsel zal heel bevorderlijk voor je zijn en je lichaam waarlijk
voeden en sterken! Zo zij het en blijve het!'
[12] Na deze woorden van Mij begaf de
Griek zich zeer dankbaar weer naar zijn tafel, bad God om Zijn zegen en at en
dronk vervolgens met een opgewekt gemoed, en had geen angst meer dat een of
andere spijs en drank hem zou kunnen schaden. Wat die ene Griek nu echter deed,
dat deden ook al zijn vele metgezellen en zij aten en dronken daarna met veel
genoegen en vreugde verder; en ook spraken ze veel met elkaar over de waarheid
met betrekking tot het bestaan van de God van de Joden, en zij bleven zich er
maar over verwonderen dat de ware God van de Joden de mensen, die echt in Hem
geloven, al hun vertrouwen op Hem stellen en Zijn geboden houden, zozeer met
Zijn macht ondersteunt dat men tenslotte haast zou kunnen denken dat zijzelf
goden waren.
[13] Na enkele van zulke gesprekken,
gedurende welke wij de gebeurtenissen in Essea bespraken, stonden de nu
volledig verzadigde Grieken op, dankten de ware God van de Joden voor Zijn
zegen en baden Hem, of Hij altijd met die genade bij hen zou willen blijven en
ook bij alle mensen die Hem daarom in geloof en vertrouwen zouden smeken.
[1] Daarop kwam de Griek weer naar Mij
toe en zei: 'Dierbare vriend, was het zo goed, met onze bede en onze dank?'
[2] Ik zei: 'Jij hebt kinderen thuis,
waar je veel van houdt; als zij honger hebben en jou om brood vragen, zul jij
hun dan het brood als zegen van jouw vaderlijke liefde onthouden, als ze jou
daar op een domme, aangeleerde manier om vragen? Als mens en heiden kijk je
immers alleen maar naar het hart van je kinderen, en hun gebrabbel is je meer
waard dan de meest elegante toespraak van een geoefend redenaar. Hoeveel
temeer kijkt God, die de enig ware Vader van alle mensen is, alleen naar hun
hart en niet naar de ijdele woorden van hun mond en of ze mooi gevormd zijn!
[3] Ook al waren jullie bede en jullie dank gehuld in eenvoudige woorden, ze
kwamen uit jullie hart en daarom behagen ze de enig ware Vader van de mensen
in de hemel ook echt. Blijf zo, dan zal jullie te zijner tijd ook nog een hoger
licht uit de hemelen gegeven worden! Wend je altijd in de volle liefde van je
hart tot God, de eeuwige Vader in de hemel; dan zal Hij zich altijd met het
levende licht van de eeuwige waarheid in Hem naar jullie keren!
[4] Maar om God echt lief te hebben,
moeten jullie ook je naasten liefhebben als jezelf en niemand onrecht aandoen.
Wat jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook jullie medemensen
niet aan! Ik bedoel dat jullie dat met verstand en wijsheid moeten toepassen;
want anders zou een roofmoordenaar ook kunnen verlangen dat men hem niet
achtervolgt en aan het gerecht overlevert, omdat hijzelf ook niemand met die
bedoeling achtervolgt - en nog veel meer van dergelijke ongerijmdheden.
[5] Wie zijn medemensen dus getrouwen
verstandig en zodoende ook werkelijk liefheeft, heeft ook God lief en wordt op
zijn beurt ook door God bemind. Maar wie zijn naaste, die hij toch ziet, niet
liefheeft, hoe kan hij dan God liefhebben, die hij niet met zijn ogen kan zien
of met zijn oren kan horen?
[6] Jullie zijn handelaars en
geldwisselaars, en jullie hebben dan ook liever een grote winst dan een kleine,
en vinden die ook juister. Maar Ik zeg jullie, wees voortaan rechtvaardig in
alles, en bedenk: zoals jullie liever hebben dat een ander rechtvaardig en
billijk tegenover jullie is, moeten jullie ook tegenover jullie naasten
rechtvaardig en billijk zijn in prijs, maat en gewicht! Want met dezelfde maat,
prijs en gewicht waarmee jullie je medemensen bedienen, zal God de Heer en
Vader in de hemel jullie op jullie beurt vergelden. Leugenaars en bedriegers in
welke levensomstandigheid hier op aarde ook worden door God niet gezien en
zullen Zijn eeuwige levensrijk niet binnengaan. Dat kan Ik jullie wel zeggen,
omdat Ik God en Zijn rijk en Zijn eeuwige heerserstroon en Zijn wil heel goed
ken.
[7] Als jullie dat hebben begrepen,
handel er dan ook naar, dan zal de ware en levende zegen niet van jullie
weggenomen worden! Als iemand in een koninkrijk de wetten van de koning kent en
die ook steeds trouw opvolgt, en de koning weet dat, dan zal hij die mens
welgezind zijn, hem achten en liefhebben en hem ook gemakkelijk een ambt
verlenen als beloning voor zijn trouw. Nu jullie van Mij de wil van de ene,
ware God vernomen hebben, weten jullie er ook naar te handelen, dan zullen
jullie genade bij God vinden!'
[8] De Griek zei: 'Vriend, wij danken
je voor dit werkelijk zeer wijze onderricht en beloven je, dat wij daar van nu
af aan getrouw naar zullen leven en handelen! Maar omdat het nog niet zo laat
in de avond is en ik uit jouw woorden en uit wat je aan mij hebt gedaan
opgemaakt heb dat jij de enig ware God heel goed kent en ook Zijn liefde en
vriendschap geniet, omdat je volledig volgens Zijn wil leeft en handelt, kun je
ons vanuit het goddelijke licht in jou toch ook nog wel enigszins uitleggen,
hoe God zonder stof of materie deze aarde uit Zichzelf heeft kunnen scheppen.
Ik heb weliswaar al gezegd dat de stof, waaruit alles is geschapen, enkel en
alleen bestaat uit de almachtige wil van God; maar desondanks vraag ik me nog
af hoe het mogelijk is dat uit de zuivere wil van God de stof en de materie
zijn ontstaan. Als wij Grieken ons daar ook maar enige voorstelling van zouden
kunnen maken, zouden wij buitengewoon tevreden zijn.'
[9] Ik zei: 'Jullie verlangen
werkelijk dingen die het verstand van een mens nooit helemaal kan begrijpen; en
als hij ook maar een klein beetje meer zou begrijpen van de diepste geheimen
van Gods rijk, zou hij daardoor niet dichter bij Gods liefde komen! Want
niemand kan weten wat in God is dan alleen Gods geest; maar wie Gods geboden
houdt en Hem boven alles liefheeft, ontvangt ook Gods geest in zijn hart en
schouwt dan ook in Gods diepste geheimen.
[10] Doe dus wat Ik jullie heb
aangeraden; daardoor zullen jullie in alle hogere wijsheid binnengeleid
worden, en dan zal datgene wat jullie nu onbegrijpelijk en onmogelijk
toeschijnt, even duidelijk en inzichtelijk worden als het speelgoed van jullie
kinderen!
[11] Maar Ik wil jullie nog een bewijs
geven, dat Gods wil in Zichzelf alles is, ten eerste puur als geest en
vervolgens ook als stof en materie; breng Mij daarvoor een volkomen lege karaf
van jullie tafel!’
[12] Onmiddellijk bracht een andere
Griek een volkomen lege karaf en zette die voor Mij op tafel, met de woorden:
'Kijk, vriend van God, hier is een karaf, die tot op de laatste druppel geleegd
is!'
[13] Ik zei: 'Mooi, let nu goed op en
neem de karaf in jullie handen! Zie, hoe
hij nog leeg en zelfs helemaal droog is! Maar nu wil Ik vanuit Gods wil
in Mij, dat die behoorlijk grote karaf op ditzelfde moment vol wordt met de
zuiverste en beste wijn, die jullie dan kunnen drinken om jullie ledematen te
sterken!’
[14] Ik had dat nog niet gezegd, of de
karaf was al vol zeer goede wijn.
[15] Toen de twee Grieken dat heel
duidelijk zagen, zeiden ze hoogst verbaasd: 'Ja, nu hebben wij duidelijk
gezien dat de wil van de ene, ware God alles in alles is, en daarom zij Hem
alleen alle eer! Wij hoeven helemaal niet te weten hoe het mogelijk is, maar
het is voldoende dat wij weten dat het zo en niet anders is en kan zijn.'
[16] Ik zei: 'Wel, nu jullie de wijn
hebben, die evengoed alleen de wil van God is als de wijn die jullie thuis in grote
hoeveelheden in zakken bezitten, moetje er ook van drinken en zeggen, hoe hij
jullie smaakt!'
[17] Toen proefden de Grieken de wijn
en bleven zich alweer voortdurend verbazen over de kwaliteit en kracht ervan.
[1] Terwijl de Grieken nog vollof
spraken over het wonder met hun karaf, kwam er nog een gezelschap van een soort
artiesten, die Grieken waren. Hun kunst was, dat ze allerlei acrobatische
bewegingen en sprongen konden maken. Zij vroegen ook aan de waard, die ze
kenden, of ze hun armzalige kunst voor de gasten mochten vertonen.
[2] De waard vroeg deze keer echter
ook aan Mij of hij hun dat moest toestaan.
[3] Ik zei: 'Jij bent heer in je eigen
huis en kunt doen wat jou goed dunkt! Daar hebben wij niets mee te maken en wij
zullen ons ook niet druk maken om hun heidense voorstelling. Ik moet heel veel
dwaasheden van de mensen met alle geduld en lankmoedigheid verdragen; waarom
zou Ik deze domheid dan niet ook verdragen? Maar vraag de Grieken of zij nu
zo'n nietszeggende en voor de mensheid totaal nutteloze voorstelling wensen!
Als zij dat graag willen, kunnen ze zich door deze armzalige mensen een paar
van hun kunsten laten vertonen; maar als de Grieken het niet graag willen,
kunnen ze deze acrobaten ook laten gaan.'
[4] Daarop ging de waard weg en
overlegde met de Grieken.
[5] Maar dezen zeiden (de Grieken):
'Vriend, wij hebben hier het hoogste van alle kunsten gehoord en gezien en
houden ons nu volop met de enig ware God van de Joden bezig, en dan deugen
dergelijke veel te onnozele en voor de mensen nutteloze kunsten niet meer in
onze ogen. Bovendien kennen wij die acrobaten en hun kunsten allang en willen
die niet nog een keer Ieren kennen, en daarom kunnen ze wat ons betreft gaan
zoals ze gekomen zijn.
[6] Toen de waard dit heel goede
antwoord van de Grieken kreeg, zei hij tegen de acrobaten: 'Aangezien niemand
iets wenst te zien van jullie volkomen nutteloze kunst, kunnen jullie weer
gaan zoals je gekomen bent!'
[7] Met dat antwoord waren de
acrobaten niet erg tevreden, en de leider van hun groep zei: 'Heer, wij zijn
met onze kunst bijna de halve wereld rondgereisd en zijn overal zeer bewonderd;
het is ons nog nooit geweigerd een voorstelling te geven! Wij zijn op zijn
minst echte halfgoden en zijn de voornaamste gunstelingen van de grote god Mars
evenals van Apollo en de negen Muzen, en die zullen zich op dit huis wreken
voor de smaad die ons hier is aangedaan!'
[8] Heel opgewekt zei de waard: 'Sinds
wij allen in dit huis de ene en enige ware God van de Joden hebben leren
kennen, hebben wij voor de dode goden van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen
werkelijk geen enkele vrees meer; jullie kunnen ons dus met jullie afgoden
dreigen zoveel je wilt; dat zal onze rust niet in het minst verstoren.
[9] Maar als jullie, zoals je zegt,
reeds de halve wereld rondgereisd hebben en vast ook al grote schatten en
rijkdommen hebben vergaard, reis dan als echte halfgoden ook nog door de andere
helft van de wereld en Iaat je hoog eren, zoals jullie willen, maar laat ons
met rust! Maar als jullie hier ruzie willen maken omdat niemand hier iets van
jullie kunst wil zien, dan zou dat jullie wel eens duur te staan kunnen komen;
want hier aan mijn tafel bevindt zich een zeer machtige heer, voor wie niets
onmogelijk is. Hij zou zeker in staat zijn om jullie voor je opdringerigheid
heel gevoelig te tuchtigen! Ga nu dus liever maar goedschiks mijn huis uit!'
[10] De leider zei, zeer verbolgen:
'Aangezien je nu geen vrees meer hebt voor de verheven goden, die jij dood en
onbeduidend noemt in vergelijking met de fabuleuze God van de Joden, die niets
anders is dan een ijdele fantasie, weet dan,jij verachter van de goden: ik ben
zelf de god Mars en ik zal dit land door oorlog, honger en pest te gronde weten
te richten! Als god heb ik geen enkele vrees voor een of andere almachtige Jood
aan jouw tafel!’
[11] Hierop zei Ik echter tegen de
leider 'Mars': 'Brutale heiden, maak nu dat je wegkomt - anders zul je de macht
van de enig ware God van de Joden te proeven krijgen!'
[12] Na deze woorden van Mij werd de
leider pas echt grof en begon tegen Mij op te spelen.
[13] Maar Ik waarschuwde hem nog een
keer, en omdat hij nog niet weg wilde gaan, zei Ik tegen hem: 'Omdat je op Mijn
bevel niet weg wilt gaan, zal Ik jou en je gezelschap door de kracht en macht
van de God der Joden nu op ditzelfde moment verwijderen naar honderd dagreizen
ver hier vandaan; daar kun je je dan als de god Mars door de Moren laten
aanbidden! En nu dus weg met jullie!'
[14]. Toen Ik dat gezegd had,
verdwenen de boosaardige acrobaten ogenblikkelijk en werden verplaatst naar de
Moren in Afrika, die wij al in Caesarea Philippi hebben leren kennen, waar ze
weldra in de van Mij uitgaande leer werden onderwezen en zo Mijn leerlingen
werden.
[15] Daarna spraken wij nog over veel
dingen en ook over het snelle verwijderen van de zogenaamde halfgoden.
[16] Ondertussen was het middernacht
geworden, en wij begaven ons ter ruste.
[17] Ook de harpspeler en zanger bleef
bij ons; hij begon te begrijpen voor wie hij zijn psalmen had gezongen, en
daarom werd zijn liefde voor Mij dan ook steeds sterker.
14
Wat de Grieken dachten van het verdwijnen van de acrobaten
[1] De Grieken bleven echter de hele
nacht op en hadden nog hun twijfels over het plotselinge verdwijnen van de
acrobaten, en ze vroegen zich af of Ik het wel ernstig met hen gemeend had, en
of Ik hen door Gods macht in Mij misschien alleen maar naar buiten gejaagd had
naar een ander deel van de stad.
[2] De eerste spreker zei: 'Wat mij
betreft ben ik van mening dat de machtige vriend van de ene, ware God absoluut
nooit iets alleen maar pro forma zegt; maar wat hij eenmaal in verbondenheid
met de innerlijke, in hem wonende kracht van Jehova vast uitspreekt, dat
gebeurt ook precies zoals hij het gezegd heeft. En daarom zullen de acrobaten
zich nu dan ook al ver in Afrika bevinden, waar hij een plaats voor hen heeft
bestemd!'
[3] Een ander zei: 'Als ze daar met
een grotere snelheid dan van de bliksem door de lucht heen zijn geslingerd -
wat toch wel het meest waarschijnlijke is - dan zal het hun op zo'n tocht zeker
niet zo goed zijn vergaan!'
[4] De eerste Griek zei: 'Daar maak ik
me niet bezorgd om; want in zijn machtwoord heeft hij niets laten blijken van
een beschadiging van de acrobaten; en daarom denk ik dat zij hun
wonderbaarlijke tocht ongedeerd hebben gemaakt. Hoe het hun echter op die
nieuwe en totaalonbekende plek verder zal vergaan, is natuurlijk een heel
andere kwestie. Maar wie weet waarom hij dat zo heeft laten gebeuren? Misschien
is er met onze armzalige kunstenaars ook nog een goed doel te bereiken?'
[5] Deze mening waren de andere
Grieken weldra ook toegedaan, en terwijl ze zo praatten dommelden ze tegen de
morgen aan hun tafel in.
[6] Ikzelf sliep deze keer met de
leerlingen in een echt slaapvertrek tot de zon helemaal opgegaan was; want
vanwege de vele marktlieden wilde Ik niet te vroeg met de leerlingen in het
openbaar verschijnen, omdat ze Me dan herkend zouden hebben - en dat zou in de
stad onder de mensen een opzien gebaard hebben dat Mij voortijdig bekend zou
maken. En zo bleef Ik dan ook tot bijna tegen de middag in de herberg.
[7] Toen Ik met de leerlingen weer de
grote gastenkamer binnenkwam, waren onze Grieken ook al wakker en zaten al
welgemoed aan het voor hen bereide ochtendmaal en begroetten Mij
allervriendelijkst.
[8] Er werd nu ook voor ons een
ochtendmaal bereid, en wij gingen dan ook direct aan tafel om het te nuttigen.
[9] Toen de Grieken hun ochtendmaal beëindigd
hadden vroegen ze Mij direct naar het waarschijnlijk zeer treurige lot van de
god-weet-waarheen geslingerde acrobaten, en ik vertelde hun ook hoe het met hen
ging en verder zou gaan, en wat ze verder zouden doen.
[10] Daar waren de Grieken tevreden
mee, vroegen Mij nog een keer om de zegen van Jehova en begaven zich snel naar
de markt om zaken te doen.
[11] Maar Ik zei tegen hen dat ze Mij
niet vóór de middag tegenover hun medekooplieden bekend moesten maken - wat ze
Mij ook beloofden; en voorzover mogelijk hielden ze hun belofte ook.
[12] Toen onze Grieken weg waren,
vroegen de leerlingen Mij: 'Heer, tot de middag hebben we nog een paar uur!
Moeten we die helemaal werkeloos doorbrengen of is er nog iets voor ons te
doen?'
[13] Ik zei: 'We zijn nu al bijna
tweeënhalf jaar samen, en jullie hebben weinig anders te doen gehad dan Mij
overal te begeleiden, naar Mij te luisteren en vol verbazing naar Mijn daden te
kijken, en daarbij hebben jullie nooit honger of dorst geleden en hebben nooit
naakt rondgelopen. Als jullie het al zolang hebben uitgehouden zonder iets
bijzonders te doen, dan zullen jullie het waarschijnlijk ook vandaag tot de
middag wel uithouden zonder iets bijzonders te doen!
[14] Als Ik niet meer lichamelijk bij
jullie zal zijn en Mijn ambt aan jullie zal overdragen, zullen jullie nog
genoeg te doen hebben; nu is het jullie werk om overal Mijn getuigen te zijn.
Het zal echter niet zo lang duren voor wij ook hier in huis iets te doen
krijgen, en dan zal de tijd voor jullie maar al te snel vergaan!'
[15] Met dit antwoord waren de
leerlingen weer tevreden, bleven rustig aan tafel zitten en spraken met de
leerlingen van Johannes.
[16] Mijn leerling Johannes nam zijn
schrijfmateriaal uit de reistas die hij steeds bij zich gedragen had en maakte
heel korte aantekeningen over onze reis en onze daden van Jericho naar Essea en
vandaar weer naar Jericho.
[17] Zelf sprak Ik met de waard, met
zijn zoon Kado en met zijn oude dienaar Apollon over verscheidene, meer
wereldse dingen die van nut waren in landbouwkundige aangelegenheden, waarvoor
het drietal Mij zeer bedankte, omdat zij dergelijke middelen om de landbouw te
bevorderen tevoren helemaal niet kenden.
[1] Terwijl wij zo een uur lang met
elkaar spraken, ontstond er op het plein voor het huis van onze waard een
ongewoon groot lawaai, en binnen enkele ogenblikken had zich daar veel volk
verzameld. Dat lokte ook enkelen van Mijn leerlingen naar de ramen van de zaal.
[2] Maar Ik riep hen terug en zei:
'Waarom zo nieuwsgierig? Wij. zullen vast nog vroeg genoeg horen wat er aan de
hand is! Iets opbouwends is het zeker niet, en wat slecht is komt men altijd
nog vroeg genoeg te weten, ook al hoort men het iets later.'
[3] Daarop kwamen de nieuwsgierige
leerlingen weer terug naar de tafel.
[4] Maar het duurde niet lang, of daar
brachten verscheidene kooplieden net zeer verbolgen gezichten drie stevig met
touwen vastgebonden beruchte dieven, die in het gedrang geld en ook andere
dingen bij de kooplieden hadden gestolen, de gastenkamer van de waard binnen om
hen aan te klagen. De waard was in deze stad namelijk een soort burgemeester en
marktrechter; hij moest de dieven verhoren en hen daarna overdragen aan de
hoofdrechtbank, die hun een straf moest opleggen.
[5] Voor de waard was dit voorval
echter onaangenaam vanwege het feit dat Ik er was. Maar wat kon hij doen? Hij
moest de kooplieden en nog andere getuigen aanhoren en de drie reeds alom
bekende dieven in verzekerde bewaring stellen.
[6] Toen de kooplieden hun gestolen
waar weer terugkregen, gingen ze snel weer naar hun verkoopkramen.
[7] Maar Ik zei tegen de waard:
'Vriend, nu er behalve wij toch niemand hier is, kun je de drie dieven uit de
afgesloten kamer hier brengen, dan zal Ik met hen praten!'
[8] Dat deed de waard, en de drie
dieven werden door zijn knechten naar ons toe gebracht.
[9] Toen ze
voor MIJ stonden, sprak Ik hen als volgt toe: Jullie zijn Joden uit de streek
niet ver van Bethlehem. Hebben jullie de wet van God met geleerd, waarin staat
dat men niet moet stelen? Wie gaf jullie het recht om te handelen in strijd
met Gods wetten? Spreek eerlijk en open, als jullie niet een nog zwaardere
straf willen krijgen dan die, welke jullie toch al te wachten staat als gevolg
van jullie misdaad! [10] Op deze woorden zei een van de drie dieven: 'Heer,
wees ons genadig en barmhartig, dan zal ik u van begin tot eind precies
vertellen hoe het allemaal is gekomen! Kijk, wij zijn drie broers, en onze
ouders bezaten inderdaad in de omgeving van de stad van David een huis en een
stuk grond; ze waren samen met ons en onze vier zusters, die wel de mooiste
meisjes van de hele streek waren, heel goede en vrome mensen en ook welgesteld.
[11] Onze vader stierf echter enkele
jaren eerder dan onze moeder, die steeds veel op had met de priesters, met name
die in Jeruzalem; wat die haar met een vroom gezicht zeiden, nam zij aan als
Gods woord.
[12] Die vrome godsdienaren maakten
echter maar al te gauw gebruik van de blinde lichtgelovigheid van onze moeder;
ze spiegelden haar de hemel buitengewoon prachtig voor in de meest bonte
kleuren; de hel (scheoul) daarentegen zo verschrikkelijk afschuwelijk als een
mens zich in zijn boosaardigste fantasie maar voor kan stellen. Om te zorgen
dat onze moeder reeds op deze wereld volkomen verzekerd kon zijn van de hemel,
raadden de ontzettend vrome priesters haar aan om alles te verkopen en het geld
aan de tempel te offeren; ook onze vier zusters moest zij aan de tempel geven,
om er voor te zorgen dat zo hun maagdelijke reinheid en kuisheid bewaard zou
blijven. Want als een van haar dochters zich vóór het huwelijk aan een man zou
geven, zou die zonde de ziel van onze moeder voor eeuwig tot de diepste afgrond
van de hel verdoemen. Als onze moeder echter zou doen wat hij als priester, die
dag in dag uit met God omging en Zijn wil kende, haar aanraadde, dan zou zij
na het afvallen van haar lichaam niet alleen direct in het hemelse paradijs
komen, maar ze zou tot nog grotere heiliging van haar ziel ook door de tempel
verzorgd worden in het heilige tehuis voor weduwen, waar op sabbats en
hoogtijdagen de vroomste weduwen door Gods engelen bediend werden en geen
duivel hun ziel meer kon naderen om die te verleiden.
[13] Dat was voor onze moeder hetzelfde
als wanneer Jehova haar dat onder bliksem en donder vanaf de berg Sinaï
verkondigd zou hebben.
[14] Wij, de drie zonen, die de lepe
bedoeling van de tempeldienaren al een beetje hadden doorzien, raadden onze
moeder af om dat te doen; maar dat hielp niets en binnen korte tijd verkocht ze
alles, en wij moesten haar ook nog helpen het zware geld naar de tempel te
brengen.
[15] Verdrietig vroegen wij toen aan
de overste in de tempel wat wij, nu we aan de bedelstaf gebracht waren, nu
eigenlijk moesten doen. 'Wie zal er voor ons zorgen, en waar zullen wij een
betrekking en brood vinden?'
[16] Toen gaf de overste ons drie
zilverstukken en aan ieder van ons een pakje, waarin zich een paar relikwieën
bevonden, en zei: 'Van deze drie zilverstukken kunnen jullie zeven dagen
leven, en de kracht Gods, die op wonderbare wijze aanwezig is in de drie
heilige pakjes, zal jullie helpen om alles wat je zult ondernemen tot jullie
geluk te laten slagen. Als jullie deze pakjes bezitten kunnen jullie ook stelen
en roven, alleen niet moorden, behalve in geval van nood een rijke heiden of
ook een Samaritaan; door God zal jullie dat niet als zonde aangerekend worden,
omdat jullie door de vrome en God buitengewoon welgevallige daad van jullie
moeder in Zijn ogen gerechtvaardigd en als engelen geheiligd zijn!' Daarop
bestreek hij ons met een staf en zei ons dat we moesten gaan.'
[1] (De drie rovers:) ,Aanvankelijk
waren wij heel verdrietig en gingen huilend terug naar onze streek, om daar
een onderkomen te vinden. Wij vonden ook werk, maar dat was zo ellendig, erger
kon het werkelijk niet. Van enig loon was al helemaal nergens sprake. Voor eten
dat voor varkens nog te slecht was moesten wij bijna dag en nacht hard werken
en werden ondanks al onze vlijt altijd alleen maar uitgescholden en kregen
alleen maar aanmerkingen; en als wij een andere, misschien toch betere
betrekking zochten, dan kregen wij in plaats van een betere alleen maar een nog
slechtere.
[2] Zo leden wij vijfjaar lang meer dan
menige heidense slaaf, en omdat men ons nergens een loon in geld gaf en wij ook
zagen hoe schandelijk wij door de tempeldienaren van al onze goederen beroofd
waren onder het mom 'ter ere van Jehova', en ook steeds duidelijker begonnen in
te zien dat de tempel in Jeruzalem geen godshuis, maar werkelijk een rovershol
en een moordkuil is, verloren wij ook al ons geloof in een God, en de hele leer
van Mozes en de profeten beschouwden wij slechts als mensenwerk, waarmee de
slimmere en luie mensen door middel van de handen van arme en lichtgelovige
blinde mensen een stevige burcht voor zichzelf gebouwd hadden, om van daaruit
de mensen te knechten, voor zich te laten werken en zichzelf daarbij in een
leven vol genot vet te mesten.
[3] Of wij ons in de eerder genoemde
vijf ellendige .jaren ook aan diefstal hebben gewaagd? Nee! Omdat ons geloof in
een alziende God ons daar nog vanaf hield. Maar na die tijd begonnen wij
onszelf steeds ernstiger af te vragen of er wel een God bestond -en steeds
luider vernamen wij in al onze ervaringen het antwoord: neen, er bestaat
niets! Alles is schijn en leugen, door luie en fantasierijke mensen bedacht
voor hun aardse welzijn! Alleen wij, die buiten onze schuld arme mensen
geworden zijn, moeten ons aan de wetten houden en in een God geloven; de
rijken en werkschuwen hoeven dat niet, omdat zij weten dat er van Mozes en al
de profeten nog niet het kleinste woordje waar is. Want als het anders was,
zouden zij zelf toch gelovig moeten zijn en de wetten naleven, die op zichzelf
wel heel goed zijn voor het samenleven van de mensen op aarde, maar toch geen
morele geestelijke waarde in zichzelf hebben; want als zij die zouden hebben,
zouden toch vooral de priesters strikt volgens die wetten moeten leven, als
een voorbeeld voor de blinde leken.
[4] Kortom, door zulke diepgaande
overwegingen in onze ellende, en als gevolg van het feit dat al onze vele
gebeden, die wij onder veel tranen naar de sterren opzonden, steeds
totaalonverhoord bleven, en nog meer toen wij hoorden dat onze moeder opvallend
snel na haar intrede in dat tehuis heel ellendig gestorven was en dat onze
mooie zusters door de Farizeeën bijna ten dode toe onteerd waren, was het
helemaal afgelopen met al ons geloof, en wij besloten ons op de slechte
mensheid te wreken en ons niet meer, om de mensheid een genoegen te doen, als
lichtgelovige, blinde dwazen te gedragen.
[5] Wij begonnen ons aan de rijkdommen
van de welgestelden te vergrijpen, en door onze sluwheid lukte het steeds om er
heelhuids vanaf te komen. Dat gaf ons toch nog een beetje vertrouwen in onze
pakketjes, en een paar jaar lang ging het ons met onze bezigheden heel goed af.
Deze keer waren wij echter niet voorzichtig genoeg en werden wij gegrepen, maar
dat maakt ons echt niets uit; want wij zijn al gewend aan alle mogelijke
ellende en wij hebben allang helemaal genoeg van het leven, en ieder van ons
verlangt naar de dood. Maar voordat wij eventueel aan het kruis worden
gebonden, moet de meest afschuwelijke vloek luid uitgesproken worden over de
hele aarde, over alle mensen en andere schepselen, over de zon, de maan en de
sterren en over de natuurkracht die ons tot zo'n ellendig leven riep; wij
zullen de mensen laten zien hoe het er met hun enig ware God, Zijn wetten en
Zijn priesters voor staat en wat ze waard zijn.
[6] Tot nu toe hebben wij weliswaar
nog geen moord begaan, en wel omdat wij, ellendigen, iedereen zijn ellendige
leven gunden en niemand uit zijn grote ellende wilden bevrijden -maar wie zich
op straat tegen ons verzette, werd door ons flink toegetakeld; want iedere
druppel barmhartig bloed uit ons hart is allang vervlogen. Werkelijk, als wij
in één klap alle mensen op de hele aarde zouden kunnen vernietigen, dan zou dat
voor ons een zeer grote verkwikking zijn, en dan zou de een of andere harde en
dove God voor Zijn tirannieke genoegen uit de poelen en moerassen weer andere
ellendige menselijke schepselen in elkaar kunnen zetten!
[7] Nu weet u alles, strenge heer en
rechter, en u kuilt naar uw goeddunken over ons, ellendigen, oordelen; maar
bedenk wel van tevoren wie en wat de schuld van onze ellende was! Wij hebben
getrouw, naar waarheid en open gesproken, zoals u gevraagd hebt.'
[1] Toen de ene dief dat allemaal
tegen Mij gezegd had, sloeg de waard, evenals Kado en de oude Apollon, zijn
handen drie keer boven zijn hoofd tegen elkaar en zei: 'Nee, heer en meester,
wat ik nu over de Farizeeën in Jeruzalem hoor, vervult mijn hele gemoed
regelrecht met woede en drift, en ik begrijp werkelijk niet hoe een God, die u
ons op de meest waarachtige en levende wijze hebt leren kennen, zulke gruwelen
zoveel jaren lang met een werkelijk onbegrijpelijk geduld kan aanzien én hoe
Hij zulke misdaden kan toelaten.Vergeleken bij zulke priesters zijn die
straatdieven en rovers nog ware engelen!
[2] Werkelijk, als deze drie mensen er
daardoor zo ellendig aan toe zijn, zoals die ene getuigd heeft, dan verdienen
ten eerste die ellendige tempeldienaren, die erger handelen dan de heidense
furiën, om met één slag vernietigd te worden, en in de tweede plaats verdienen
deze drie mensen niet alleen geen straf, maar nog een beloning; want dat ze
geworden zijn zoals ze nu voor ons staan, dat komt toch zeker door niemand
anders dan die verdoemenswaardige priesters, die zich overal hoog laten eren en
aanbidden als dienaren van de ene, enig ware God, maar als mensen alle wilde en
verscheurende beesten in bossen en woestijnen in wreedheid hemelhoog
overtreffen.
[3] Heer en meester, het zou nu toch
echt tijd zijn om over dit werkelijk helse gebroed een vernietigend gericht te
laten losbarsten; want deze ergsten van alle ergen moeten wel zo'n groot aantal
gruwelen aan hun medemensen hebben begaan, dat geen mens het aantal daarvan
meer kan uitspreken! Maar deze drie mensen gaan mij als heiden echt ter harte,
en ik zal hun geen straf opleggen maar hen vrijlaten, en ze moeten en zullen
hun leven lang in mijn huis een goed onderkomen hebben en mij als trouwe
getuigen steeds terzijde staan, wanneer het erom gaat die duivels in de tempel
in Jeruzalem zo krachtig mogelijk tegen te werken. Laat er nu maar gauw weer
eens zo'n Joodse priester bij mij komen, zoals heel vaak gebeurt, met een
klacht over iemand van wie hij nog een tiende te innen heeft. Dan zal ik hem
wel zeggen hoe hij heet, en wat voor recht hij van mij kan verwachten! En als
ik eenmaal het tijdelijke heb verlaten, dan zal mijn dierbare zoon Kado wel in
mijn geest weten door te gaan.'
[4] Hierna wendde hij zich vriendelijk
tot de drie dieven en zei: 'Zijn jullie tevreden met mijn oordeel, en willen
jullie mijn aanbod aannemen?'
[5] De ene, die al eerder gesproken
had, zei: 'Wel, onder de heidenen zijn er dus nog echte mensen, die men niet
meer aantreft onder de Joden, die zich brutaalweg het uitverkoren volk van
Jehova en kinderen van God noemen, maar daarbij in werkelijkheid kinderen van
alle duivels zijn! Met grote blijdschap en een zeer dankbaar hart nemen wij uw
aanbod aan en willen u trouwer dienen dan iemand die u tot uw trouwste
dienaren hebt gerekend.Van nu af aan willen wij het goede doen vanwege het
goede en de waarheid verkiezen omwille van haarzelf tot richtsnoer voor ons
verdere leven; niet een hel, die volgens de Joden voor de zielen aan gene zijde
een straf is voor hun zonden, zal ons weerhouden van het kwaad, en niet een
hemel, als eeuwige beloning van de zielen voor hun goede daden, zal ons
aansporen tot het goede en ware, maar het goede en ware op zichzelf zal onze
meest waarachtige hemel zijn, en wij zullen er met al onze krachten ijverig
naar streven ons die hemel eigen te maken.
[6] Maar nu vragen we u om ons van
onze boeien te bevrijden; want wij hebben het echt niet verdiend die te moeten
dragen. Werkelijk goede mensen zullen dat ook wel inzien, en een rechtvaardige
rechter zou liever diegenen meedogenloos moeten tuchtigen die door hun
onbarmhartige handelwijze de mensen tot misdadigers maken, en niet zozeer de
misdadigers die alleen maar door nood, vertwijfeling en woede over de
grenzeloze en onbeschaamde slechtheid van de mensen gedwongen werden tot
handelingen, die op zichzelf weliswaar slecht zijn, maar bij mensen zoals wij
zeer zeker verontschuldigd dienen te worden.
[7] O, hoevelen kwijnen er niet weg in
de kerkers die, vanaf hun kindertijd gerekend, er zeker allerminst schuld aan
hebben dat ze misdadigers zijn geworden; want ze zijn ofwel door een slechte
opvoeding ofwel op dezelfde manier als wij tot misdadigers geworden.
[8] Als er een uiterst goede, wijze en
rechtvaardige God zou bestaan, dan zou Hij dat toch ook moeten inzien en met
Zijn almacht die mensen moeten tuchtigen die er de voornaamste oorzaak van zijn
dat de mensen in steeds toenemende mate slechter worden, en die dat nog
voortdurend zullen blijven veroorzaken tot aan het eventuele einde van de
wereld en haar boze tijd. Maar de grote en machtige duivels in mensengedaante
worden zelfs voor hun grootste gruweldaden vrijwel nooit zichtbaar door God
gestraft, als een afschrikwekkend voorbeeld voor anderen die net zo zijn als
zij, maar ze leiden helemaal vrij en ook altijd hooggeëerd een weelderig leven
en kunnen bovendien nog ongestraft de ene gruweldaad na de andere begaan. Dan
kan het ons in feite toch niet kwalijk worden genomen als wij beweren dat er,
wanneer de situatie zo is, nooit een werkelijke God heeft bestaan of ooit kan
bestaan, zoals de geschriften van Mozes en de andere profeten Hem ons
beschrijven, maar dat de een of andere kracht van de aarde, die wij mensen niet
kennen, onder invloed van de zon, de maan, de planeten, de andere sterren en
de vier elementen ons zeer armzalige mensen en ook alle andere wezens en dingen
heeft voortgebracht zonder dat zij dat wilden; en zo wordt men ongeveer op die
manier in het leven geroepen door krachten van de ruwe natuur, die zich van
zichzelf beslist even weinig bewust zijn als de mens zich ervan bewust is hoe
zijn lichaam groeit, hoe er op zijn huid allerlei haren en het voor hem lastige
ongedierte worden voortgebracht. Daarom is diegene een dwaas, die ook maar
enigszins vreugde beleeft aan zijn zo ellendig geregelde en altijd
vergankelijke leven en bovendien nog vol deemoed en diepste overgave aan een
nergens bestaande God dankbaar is voor dat leven.
[9] Ja, een goed mens moet God wel
zoeken -en als hij Hem heeft gevonden en van Hem te weten is gekomen waarom hij
in deze ellendige wereld is gezet, en of er voor de ziel als zodanig wel echt
volgens de volle waarheid een voortleven aan gene zijde bestaat, dan moet hij
Hem ook met alle liefde van zijn hart danken voor zo'n leven en bestaan, dat
toch aantoonbaar grote bestemmingen in zich draagt. Maar waar is op aarde de
zoeker te vinden, aan wie het naar volle waarheid gelukt is om die God ergens
te vinden?
[10] Maar als mensen Hem ooit ergens
hebben gevonden, zoals men herhaaldelijk in de Schrift leest, waarom laat Hij
Zich dan door ons, mensen van deze tijd, niet meer vinden? Zijn wij soms minder
mens dan de mensen die in de Schrift genoemd worden? Vanaf hun geboorte zijn
alle mensen zeker even onschuldige wezens geweest; door wie komt het dan anders
dat de huidige mensen zulke armzalige wezens zijn geworden, dan juist door die
God, die Zich wel door de ouden heeft laten vinden en kennen, maar ons, hun
nakomelingen, niet meer verhoort of ziet en ons, zwakke mensen, aan de volledige
willekeur van harteloze machtige tirannen en daarmee aan alle ellende prijs
geeft?'
[1] (De rovers:) 'Ja, wij arme
zoekende mensen worden door velerlei machten te vuur, te zwaard en met het
kruis tot een blind geloof gedwongen; maar de tirannen kunnen ongestraft doen
wat ze willen -want ze staan boven de wet. Maar met mijn verstand vraag ik me
af of dat ook juist is in het geval er werkelijk een buitengewoon goede, wijze,
alwetende en almachtige God bestaat, voor wie alle mensen toch gelijk moeten
zijn, aangezien ze Zijn en niet hun eigen werk zijn. Als ze nu meer ontaard
zijn dan vroeger, kunnen zij daar iets aan doen? Of kan iemand het helpen, als
hij vanuit het lichaam van zijn moeder blind en doof in deze wereld is gezet en
dan een ellendig leven moet leiden?
[2] O, o, vrienden, voor een denker
zijn er wel duizend keer meer redenen om aan het bestaan van een God te
twijfelen dan om eraan te geloven! Maar daarmee willen wij nog steeds niet
definitief en volovertuiging beweren dat ieder geloof in een God een loos en
door fantasierijke mensen bedacht bedrog is, dat ze door allerlei toverijen aan
de lichtgelovige, verstandelijk blinde mensen als de volle waarheid
presenteren, om ze dan des te gemakkelijker dienstbaar te maken aan zichzelf.
[3] Als de grote massa dan eenmaal
behoorlijk overtuigd was, hielp het de weinige helder denkende mensen niet meer
om zich te weer te stellen tegen dat groots opgezette volksbedrog, maar om niet
als een overtreder van de eenmaal vastgestelde waarheid op de meest wrede
manier gemarteld te worden, moest iedereen dansen en springen op de melodie
die hem voortdurend door de zogenaamde godsdienstleraren met vreselijk dreigend
gezicht en dreigende stem werd voorgezongen. En als iemand zich verstoutte om
bij zo'n godsdienstleraar nadere vragen te stellen over het wezen van God, dan
kreeg hij zeker een antwoord waardoor hem weldra horen en zien verging, zoals
tegenwoordig bij alle priesterkasten, bij zowel heidenen als Joden, zonder
twijfel het geval is.
[4] En als iemand in het geheim zelf
begon te speuren en te zoeken naar het bestaan van een God, dan vond hij net
als wij alleen maar de stomme, steeds eender werkende krachten van de grote
natuur, en dan gaf hij het op in de overtuiging dat al zijn moeite tevergeefs
was geweest.
[5] Omdat ook wij de eer hebben gehad
tot nu toe zelf die ervaring op te doen, kan ons ook op dit punt door een
verstandig mens niet kwalijk genomen worden als wij onder zulke omstandigheden
niet in een God kunnen geloven, evenmin als in een voortleven van de menselijke
ziel na de dood van het lichaam.Wij geloven wel dat er in de grote natuur in
feite niets kan vergaan, maar alleen van vorm kan wisselen; maar of onze
huidige menselijke vorm in een andere, ongetwijfeld opgedeelde vorm ook
gedachten en een bewustzijn van zichzelf zal hebben, dat is een andere kwestie.
[6] Kort en goed, wij hebben onze
redenen nu voldoende uiteengezet waarom wij aan het bestaan van een God
twijfelen en waarom wij als mensen de ware hemel van nu af aan alleen in de
waarheid en het goede daarvan willen zoeken en ook vinden; in deze
uiteenzetting hebben wij jullie nu getrouwen naar waarheid laten zien dat wij
niets achterhouden, en zo vragen wij u, burgemeester van deze stad, nogmaals
om ons van onze boeien te bevrijden!'
[7] Hierop beval de waard zijn
dienaren om de boeien van de drie los te maken, wat ook direct gebeurde. Daarna
liet de waard de drie naar een ander vertrek brengen en hun eten en drinken
geven, en hun ook schone kleren te geven, aangezien hun kleding reeds in een
betreurenswaardige toestand verkeerde.
[1] Pas toen de drie zich heel
welgemoed in een zijkamer bevonden, zei de waard tegen Mij:'O Heer en Meester,
wat vindt U nu van die verdraaid goed gefundeerde woorden van deze drie mensen?
Nee, ik heb al veel van onze filosofen gehoord en zelfs gelezen, maar iets zo
gedegens ben ik nog nooit tegengekomen! Zelfs met de beste wil en het beste
geloof is er werkelijk niets tegenin te brengen, noch wat afzonderlijke dingen
betreft noch in het algemeen. Want zo is het precies gesteld met de mensheid
in het algemeen en vaak ook 'in bijzonderheden, en nu ben ik wel buitengewoon
benieuwd hoe U dat Zelf zult verontschuldigen en rechtvaardigen.'
[2] Ik zei: 'Daar moeten jullie je
geen van allen bezorgd om maken; want Ik heb dat Zelf zo laten gebeuren vanwege
enkele orthodoxe tempeljoden, die zich daar in de aangrenzende kamer bevinden.
Ze zijn vannacht uit Jeruzalem hier aangekomen en hebben die voor enkele dagen
gehuurd. Ze hebben met hun oor tegen de muur afgeluisterd wat er hier in de
zaal allemaal over hen werd gezegd, en de spreker heeft hen met luide stem
precies gekenschetst zoals ze zijn. En dat was goed.
[3] Deze Joden zijn hierheen gekomen
om met jouw hulp een achterstallige tiende te innen. Maar nu zul je
waarschijnlijk wel weten wat voor hulp je hun zult geven! Als die drie mensen
op krachten zijn gekomen, laat ze dan weer hier brengen, dan zullen we de
kwestie op een goede manier verder afhandelen!'
[4] De waard en ook Kado zeiden: 'Wij hadden
wel gedacht dat dat het geval zou zijn, maar we durfden dat niet hardop te
zeggen, ten eerste omdat wij U tegenover die drie niet voortijdig wilden
verraden, en ten tweede omdat de woorden van de spreker in alle ernst onze
aandacht vroegen en wij wilden zien hoever de mens het met de scherpzinnigheid
van zijn verstand kan brengen. En echt, vanuit puur menselijk standpunt bezien
had de spreker gelijk, ook in het beschrijven van de verhoudingen tussen
Schepper en schepsel; want voor ons menselijke verstand is het werkelijk
moeilijk te begrijpen, waarom U de mensen gedurende zo lange tijd op een nadere
openbaring van Uzelf, Uw wil en Uw bedoelingen met de mensen heeft kunnen laten
wachten en tallozen in de diepste levensnacht kon laten versmachten. En hoevelen
zullen er nog versmachten zonder iets over U te weten te komen; en ook al
zullen ze van de verspreiders van Uw leer horen dat Uzelf in de gestalte van
een mens op deze aarde bent gekomen en de mensen de weg naar het eeuwige leven
van hun zielen hebt getoond -zullen ze wel net zo vast als wij nu geloven dat
het inderdaad was zoals Uw boodschappers hun verteld hebben.'
[5] Ik zei: 'Jullie als mensen hebben
weliswaar gelijk dat jullie zo praten, vragen en oordelen; maar Mijn liefde,
Mijn wijsheid en orde verlangen van Mij als Schepper dat Ik Mijn schepselen
steeds datgene geef wat voor hen op ieder moment het meest noodzakelijkst is.
[6] Vanaf de eerste mens op deze aarde
tot aan dit moment zijn de mensen nog nooit ook maar eenjaar lang zonder enige
van Mij uitgaande openbaring gebleven maar steeds op zo'n manier, dat hun
volledig vrije wil geen geweld werd aangedaan, omdat de mens zonder die vrije
wil geen mens zou zijn, maar slechts een machine van Mijn wil.
[7] Daarom werd aan de mens ook het
verstand gegeven als een goed licht, om daarmee God en Zijn wil te zoeken - wat
heel veel mensen in alle tijden dan ook hebben gedaan, en met de juiste ernst
hebben ze ook gevonden wat ze zochten.
[8] Dat God
Zich echter niet zo snel en gemakkelijk laat vinden als veel mensen graag
zouden willen, heeft de volgende zeer wijze reden: als de mensen met weinig
moeite zouden vinden wat ze zochten, dan zou datgene wat ze gevonden hebben
weldra geen waarde meer voor hen hebben en zouden ze zich weinig moeite getroosten
om nog verder te zoeken en te speuren; ze zouden traag worden, en dan zou de
door hen zo gemakkelijk en snel gevonden geestelijke schat hun nog minder van
nut zijn dan wanneer ze die schat voortdurend angstvallig moeten zoeken en in
deze wereld toch maar zelden en met veel moeite helemaal vinden. Daarom vinden
grote openbaringen maar zelden plaats, opdat de mensen in de angst van hun
zielennacht zelf aan het werk moeten en met alle ijver de eeuwige waarheid en
dus Mij moeten zoeken.
[9] Dat de mensen in deze wereld
tijdens hun zoeken heel vaak op allerlei zij
paden en ook in allerlei benarde
omstandigheden terechtkomen, is weliswaar een aards kwaad; maar dat komt niet
voort uit het actieve ernstige zoeken, maar uit de ellendige traagheid bij het
zoeken, die een vrucht is van te ver gedreven wereld en eigenliefde, waardoor
de mensen het streven naar het rijk van de geest zo aangenaam mogelijk voor
zichzelf willen maken. Als andere, nog tragere mensen dat merken, zeggen die al
gauw en gemakkelijk tegen degenen die zo lauw zoeken: 'Hé, wat geven jullie je
toch veel moeite om datgene te zoeken wat wij allang overduidelijk hebben
gevonden! Als jullie ons willen geloven en dienen en in plaats van jullie
vruchteloze zelfstandige zoeken en speuren kleine offers willen brengen, dan
zullen wij jullie getrouw alles vertellen wat wij gemakkelijk en snel hebben
gevonden!'
[10] Welnu, voor trage en moeite
schuwende zoekers is zo'n aanbod welkom, ze nemen het aan en geloven wat die
anderen hun met een ernstig gezicht vertellen, daarbij geholpen door allerlei
valse wonderen en tekenen, die de nog trageren bij het zoeken naar de waarheid
hebben uitgevonden en ten voordele van hun aardse goede leven onder allerlei
ceremoniën aan de blinden presenteren. Op die manier ontstaan dan de vele
soorten bijgeloof, leugens, bedrog en totale liefdeloosheid en daarmee al het
onheil onder de mensen op aarde.
[11] Jullie vragen je nu natuurlijk af
waarom Ik zoiets toelaat. En Ik zeg jullie: de reden dat Ik zoiets toelaat is,
dat het voor een menselijke ziel die te traag is om ernstig te zoeken beter is
dat ze toch iets gelooft en zich door dat geloof in een orde invoegt, dan dat
ze in haar traagheid en werkschuwheid volledig zou afsterven. Als het bedrog en
de verdrukking eenmaal te ver gaan, dan worden de lichtgelovigen in de eerste
plaats door de nood gedwongen om zelfstandig verder naar de waarheid te zoeken.
Ze merken het bedrog, laten hun traagheid varen, beginnen ernstig zelf te
zoeken en schuwen de strijd niet -en daaruit komt weldra allerlei licht voort.
En in de tweede plaats is daarna voor een mens, die zolang bedrogen en daarom
een ijverige zoeker is, een door Mij opnieuw gegeven openbaring hem
onuitsprekelijk veel meer welkom en ook effectiever bij het verdrijven van het
oude bijgeloof.
[12] Zo heb Ik jullie nu heel
duidelijk toegelicht, waarom Ik onder de mensen op deze aarde zoveel volgens
hun eigen vrije wil toelaat, wat voor de rechterstoel van de mensen mogelijk
niet goed en wijs lijkt te zijn, maar in de diepste grond toch zeer goed en
wijs is.
[13] Tot zover voor jullie. Maar laat
het drietal nu weer binnenkomen, dan zal Ik met hen praten!’
20
Nojed vraagt naar de ware godsdienst
[1] Onmiddellijk riep de waard het
drietal, en ze kwamen dan ook direct; ze waren er beter aan toe en zodoende ook
opgewekter, en bedankten de waard voor de grote vriendschap die hij hun bewezen
had.
[2] En de spreker vroeg of hij daar
nog enige dankwoorden aan toe mocht voegen.
[3] De waard zei: 'Spreek maar, maar
houd het kort; want jullie krijgen nu nog iets heel belangrijks te horen en te
beleven, wat jullie tot het grootste heil zal strekken.'
[4] De spreker, die Nojed heette, zei:
'Vriend en edelste onder de mensen, daar zal ik aan denken; want jouw wens zal
ons voortaan een bevel zijn! Omdat wij in jou als heiden een ware mens hebben
gevonden en tevens een met ware goedheid verenigde wijsheid, zoals men die
onder de Joden eigen lijk niet meer aantreft, moesten wij aan jullie goden
denken en kwamen op de gedachte dat die misschien toch meer zijn dan een fabel.
Wij willen nu graag meer vertrouwd raken met jullie leer, om ook aan jullie
goden offers te brengen en hun alle eer te bewijzen.
[5] Want ik denk maar zo: de
godsdienst waar men de beste mensen aantreft, moet zelf ook de beste en meest
waarachtige zijn. Onze godsdienst is dat echt niet, omdat de mensen die daarin
geboren en getogen zijn nu vast en zeker de slechtste zijn die er waar dan ook
op de wijde wereld kunnen bestaan. Haar priesters staan bij de betere volkeren
algemeen bekend als een ware pest voor de mensen. En een godsdienst wier schoot
in plaats van goede en wijze mensen slechts ware tijgers, hyena's, wolven en
beren voortbrengt, kan geen goede en nog minder een ware leer zijn. -Wat vind
jij, edele mensenvriend, van deze gedachte?'
[6] De waard zei: 'Mijn vrienden, over
deze kwestie moeten jullie spreken met deze vriend die hier naast mij zit; want
hij is onuitsprekelijk veel kundiger en wijzer dan ik en alle nog zo goede en
wijze Grieken!'
[7] Nojed zei: 'Jouw wens is ons een
bevel! Deze man en heer is naar zijn uiterlijk te oordelen weliswaar ook een
Jood, maar hij kan door zijn omgang met Grieken heel wijs zijn geworden; want
als hij een leerling van de tempel zou zijn, zou het zonde zijn om woorden aan
hem te verspillen, hoe duidelijk en waar die ook zijn.'
[8] Hierop wendde hij zich tot Mij en
zei: ' Als u geen tempelleerling bent en het ware en goede evenzeer hebt
gezocht en ook gevonden kunt hebben als wij het nu zoeken en op een of andere
manier hopen te vinden, geefons dan uw oordeel over de gedachten die wij hardop
uitgesproken hebben! Hebben wij geen gelijk als wij alleen daar de waarheid en
haar goedheid zoeken, waar wij goede en wijze mensen hebben gevonden?'
[9] Ik zei: 'Jazeker; maar desalniettemin
is de godsdienst van Mozes de enige ware, ook al is die in deze tijd door de
zwijnen in de tempel evenzeer platgetrapt en vernield als in het oude Babylon
en Nineve en nog meer van die andere hoerensteden.
[10] Geloof Me: onze Jehova was sinds
eeuwigheid de enig ware, goede, levende God en heeft de smeekbeden van hen die
zonder te twijfelen in Hem geloofden, zich aan Zijn geboden hielden en dus ook
Hem boven alles en hun naasten als zichzelf liefhadden, nooit onverhoord
gelaten! Ook al talmde Hij wel eens wat met het volledig verhoren van hun
smeekbeden, om hun zielen des te meer te louteren, dan heeft Hij ze toch nooit
helemaal onverhoord gelaten en ze steeds vervuld, dikwijls op een moment dat
degenen die er om baden er het minst aan dachten.
[11] Jullie zelf hebben -wat Ik heel
goed weet - in jullie grote nood God dikwijls gebeden dat Hij jullie ellende
zou wegnemen. Maar omdat jullie eerder in grote welstand geleefd hadden als
mensen die in hoog aanzien stonden, maar daarbij in velerlei opzichten
lichamelijke en geestelijke traagheid vertoonden, liet Hij jullie enige jaren
een ernstige en harde levensschool doorlopen, zodat jullie niet alleen de
bekoorlijkheid van het aardse leven, maar ook het bittere ervan zelf zouden
ervaren, om daarna pas de echte waarde van het leven en het doel ervan in
jezelf te gaan zoeken en te leren kennen.
[12] Jullie hebben de beker met het
bittere des levens nu ook tot de laatste druppel geproefd en zijn daardoor
ware, diep denkende mensen geworden, in staat om het ware levende, goddelijke
levenslicht uit de hemelen op te nemen, en God heeft op dit moment jullie
smeekbeden dan ook verhoord, nu jullie Zijn hulp het meest nodig hadden!
[13] En wat Hij nu voor jullie heeft
gedaan, dat heeft Hij zeer getrouw al voor heel veel mensen gedaan, als ze zich
in hun nood echt gelovig tot Hem hebben gewend, en daarom kunnen jullie nu niet
meer zeggen dat de godsdienst van de ware Joden vals en onwaar is; maar de
afgodendiensten van alle heidenen zijn dat wel!
[14] Denken jullie soms dat deze
waard, die een patriciër van deze stad is,jullie ook barmhartigheid bewezen
zou hebben als hij nog een heiden was geweest? O, absoluut niet! Als heiden zou
hij jullie met alle scherpte van de Romeinse wet behandeld hebben; maar omdat
hij met zijn hele huis in zijn hart geen heiden meer is, maar een ware jood net
als Abraham, Isaak en Jacob, heeft hij jullie op Mijn advies dan ook datgene
geschonken wat jullie nu al genieten en nog meer in de toekomst. -Zien jullie
dat in?'
[1] Nojed zei: 'O wijze vriend, dat
lijkt wel heel dicht bij de waarheid te komen, en zo zal het ook wel zijn; want
er staat immers geschreven dat Gods raadsbesluiten onnaspeurbaar en Zijn
leiding en wegen ondoorgrondelijk zijn. Maar waarom moest onze moeder, die toch
altijd strikt volgens de wetten van de tempel heeft gehandeld en geleefd, en
ook onze vier volkomen onschuldige zusters zo geheel en al door Jehova verlaten
worden? Als de leer van de tempel een volkomen vernielde en met voeten getreden
leer is, wat konden onze moeder en onze arme onschuldige zusters daaraan doen?
Zoals wij als een vaststaand feit gehoord hebben, is onze moeder spoedig na
haar intrede in dat mooie tehuis Gods gestorven -waarschijnlijk aan een vergif en
onze zusters heeft men onmiddellijk verkracht, en wie weet wat er verder nog
met hen is gebeurd. Kon de goede en zeer wijze God van de Joden daar ook een
welgevallen aan hebben, aangezien Hij dat heeft toegelaten? Als u ons ook
daarover gerust kunt stellen, willen wij ook vast gelovende Joden blijven!'
[2] Ik .zei: 'O, niets is
gemakkelijker dan dat -luister dus! Jullie vader, die Hiponias heette - evenals
de oudste van jullie - was een Jood, die tot het Jodendom was bekeerd volgens
de zuiverder leer van de Samaritanen. Hij had niets op met de loze ceremoniën
en allerlei andere bedriegerijen van de tempel. Maar daarbij had hij het
steeds moeilijk met zijn vrouw, die evenals jullie zusters, die net zo waren
geworden als zij, een echte tempeldwaas was. jullie eerlijke vader ging dus
dood van verdriet en bad God nog op zijn sterfbed of Hij zijn vrouw en zijn
dochters nog tijdens dit aardse leven wilde laten weten dat zij niet Zijn
wegen, maar de wegen van de vorst der leugen en macht van de dood bewandelden.
En God verhoorde het gebed van jullie vader, die Hem steeds geheel en al trouw
was toegedaan in de waarheid.
[3] En welk middel zou er geschikter
en beter zijn geweest voor die vijf vrouwen, die hun heil geheel en al van de
tempel verwachtten, dan hen dat zo hoogstaande heil van de tempel te laten
proeven? Weliswaar is het aardse leven van jullie moeder, die de grootste
tempeldwaas was, in de tempel geëindigd, maar daarbij is ze geheel en al
teruggekeerd tot het ware geloof van haar man, die zij zoveel verdriet bezorgd
heeft, en ze heeft het doen en laten van de tempel uit de grond van haar hart
leren verachten. En jullie zusters hebben de engelen Gods die hen bedienden al
gauw uit eigen ervaring en onder veel tranen heel wat nader leren kennen en
hebben al snel een grote afschuw van hen gekregen. Als gevolg van een hogere
beschikking en toelating van God bevinden ze zich nu helemaal gezond en vervuld
van het juiste geloof en vertrouwen in de enig ware God van de joden in Essea,
in het huis van de waard van de grote herberg aan het plein, waar jullie hen
bij gelegenheid kunnen ontmoeten en spreken. Maar vandaag is het nog maar net
de vierde dag, dat ze daar door twee orthodoxe Farizeeën met nog verscheidene
anderen ter genezing heen zijn gebracht.Alle verdere bijzonderheden zullen
jullie te zijner tijd uit hun eigen mond kunnen horen.
[4] En kunnen jullie nu nog steeds
beweren dat de God van de joden een verzonnen, loze fabel is, nu je dit
allemaal weet?'
[5] Nojed zei:'Vriend,jij bent een
profeet; wij geloven jou, en wij geloven nu ook weer in de God van Abraham,
Isaak en Jacob! Want als jij geen profeet zou zijn, vervuld van de geest van
jehova, dan zou je niet zo precies onze namen en nog minder onze meest geheime
levensomstandigheden kunnen weten. Daarom zij nu opnieuw alle eer aan de enig
ware God van de joden, die ons door Zijn zorg zo wonderbaarlijk tot ware mensen
heeft gemaakt! In welk land ben jij profeet geworden? Ben jij ook een
Samaritaan?'
22
Over de bestemming van de mensen
[1] Ik zei: 'Luister, Nojed, en ook je
broers Hiponias en Rasan! Ik ben geen Samaritaan zoals jij dat bedoelt en
opvat, en toch ben Ik ook een Samaritaan; evenzo ben Ik geen jood en toch weer
wel een jood; en ook ben Ik geen heiden en toch weer wel een heiden, anders
zou Ik met heidenen niet vriendelijk kunnen omgaan. Kortom, Ik ben alles met
alles en in alles! Want waar de waarheid, de liefde en haar goedheid in
volkomen gemeenschap heersen, daar ben Ik ook bij alle mensen op de hele aarde,
en Ik vervloek niemand die de waarheid en haar goedheid nastreeft.
[2] Wie echter uit liefde voor de
wereld en voor zichzelf de waarheid en alle goedheid daarvan de rug toekeert,
en dus noodzakelijkerwijs zondigt tegen de waarheid en haar goedheid, die de
eeuwige zuivere liefde in God is, die zondigt ook tegen Gods orde en tegen de
onwrikbare gerechtigheid daarvan, en vervloekt zichzelf.
[3] Maar als hij zijn grote kwaad
inziet, tot de waarheid terugkeert en die waarheid en haar goedheid begint te
zoeken en daar ook naar begint te handelen, dan wijkt de vervloeking van hem
in dezelfde mate als waarin hij met volle ernst de gevonden waarheid tot
richtsnoer van zijn leven maakt. Dan ondersteunt God hem, verlicht zijn hart en
verstand steeds meer en versterkt zijn wil, en dat zowel bij heidenen als bij
joden. En zo ben Ik, vanuit Gods geest die in Mij woont, alles in alles zowel
in heidenen als in joden.
[4] jij houdt Mij ook voor een echte
profeet, en Ik zegje dat Ik dat ook ben -en toch ben Ik het ook weer niet! Want
een profeet moest doen wat Gods geest hem gebood te doen. Maar Ik ben Zelf Heer
en Dienaar, Ik schrijf Mijzelf de juiste wegen voor, en niemand kan Mij ter
verantwoording roepen en zeggen: 'Waarom doe je dat?'Want Ik ben Zelf uit en in
Mijzelf de waarheid, de weg en het leven; en wie volgens Mijn leer zal
handelen en gelooft dat Ikzelf de waarheid, de weg en het leven en zodoende een
volkomen onafhankelijke, geheel vrije Heer ben, zal ook net als Ik in zichzelf
het eeuwige leven hebben.
[5] Want als de mensen van deze aarde
kinderen Gods willen worden, moeten ze in alle opzichten net zo volmaakt
trachten te worden als de eeuwige en heilige Vader in de hemel, die in Zichzelf
de eeuwige Waarheid, de eeuwige Liefde en Macht is en al het eindeloos goede,
rechtvaardige en heerlijke dat daaruit voortkomt. Daarom staat er ook in de
Schrift: 'God schiep de mens ?aar Zijn beeld, Hij maakte hem tot Zijn evenbeeld
en blies hem Zijn adem lil, opdat hij een levende, vrije ziel zou worden!'
[6] Op die manier zijn de mensen van
deze aarde niet enkel en alleen schepselen van de almacht van jehova, maar
kinderen van Zijn geest en zodoende van Zijn liefde, en dus - zoals er ook
geschreven staat – zelf goden.
[7] En als ze dat zijn - en ook hun
geheel vrije en door niets beperkte wil zegt hun dat duidelijk - dan zijn ze
ook geheel vrije heren en rechters over zichzelf. Maar ze worden pas volmaakte
en volkomen aan God gelijke heren, door Gods wil, die hun getrouw geopenbaard
is, tot hun eigen wil te maken door ernaar te handelen, waar ze ook volkomen
vrij in zijn.
[8] God werkt dan ook slechts hoogst
zelden zichtbaar onder de mensen, omdat Hij hun reeds vanaf het oerbegin vanuit
Zichzelf het vermogen heeft gegeven om zich op eigen kracht geleidelijk aan tot
het hoogste, aan God gelijke levensniveau te kunnen verheffen.
[9] Wie dus de waarheid en haar
goedheid begint te zoeken, zodra hij zijn verstand gaat gebruiken, en ook
direct handelt volgens hetgeen hij heeft gevonden, heeft reeds de juiste weg
betreden, en God zal die weg steeds meer en meer voor hem verlichten en hem
naar Zijn heerlijkheid leiden. Maar wie traag wordt, ook door zijn eigen wil,
en zich hecht aan deze wereld en haar verleidelijkheden, die alleen maar ter
beproeving van de vrije wil voor de uiterlijke en vergankelijke zintuigen van
de materiële of lichamelijke mens aanwezig zijn, die richt zichzelf ook uit
vrije wil en maakt zich gelijk aan datgene wat dood en gericht is - en is
zodoende zelf ook al zo goed als gericht en dood.
[10] En deze dood is dan hetgeen jij
onder het begrip 'hel' als straf voor de ziel vanwege haar zonden hebt
verworpen, omdat je nooit meer uit vrees voor zo'n straf de zonde wilt
vermijden en ook niet wilt hopen op een hemel als beloning voor het handelen
volgens de bekende waarheid. En daar geef Ik je helemaal gelijk in; want zo'n
hel bestaat echt nergens, evenmin als zo'n hemel. En toch bestaan er een hel en
een hemel, maar niet buiten de mens, maar binnen in hem, al naargelang hij
zichzelf richt op de manier die Ik je zojuist heb laten zien.'
23
Over de noodzaak en het doel van verzoekingen
[1] (De Heer:) , Als deze wereld niet
van alle denkbare verleidelijkheden voorzien zou zijn, maar als ze voor de
mensen alleen maar zou zijn wat een woestijn is voor de wilde dieren, dan
zouden zijn aan God gelijke vrije wil, zijn inzicht en zijn verstand hem ook
voor niets gegeven zijn; want waardoor zou zijn liefde dan gewekt moeten worden
en wat zou die, nadat ze gewekt is, moeten begeren en willen, en wat zou zijn
inzicht kunnen louteren en zijn verstand kunnen opwekken en tot leven brengen?
[2] De
vrijwel eindeloos grote verscheidenheid, goed en slecht, edel en onedel, is er
dus alleen maar vanwege de mens, opdat hij alles kan zien, leert kennen,
onderzoekt, uitkiest en doelmatig gebruikt; daaruit kan hij dan ook gaan
afleiden dat een zeer wijze, goede en almachtige Schepper dat allemaal zo
geschapen en ingericht heeft, en wanneer de mens uit zichzelf zo begint te
oordelen, laat deze Schepper werkelijk nooit na Zich nader aan de denkende mens
te openbaren, zoals dat nog in alle tijden van de mensen ontegenzeglijk het
geval is geweest.
[3] Maar als de mensen teveel
verdwalen en verstrikt raken in de verleidelijkheden van de wereld en denken
dat ze alleen maar bestaan om als verstandige en denkende wezens zichzelf uit
de met alle dingen rijkelijk toegeruste wereld van alle denkbare genietingen te
voorzien, en als ze het eigenlijke doel niet ontdekken waarom ze in de wereld
geplaatst zijn en wie hen in de wereld heeft geplaatst, dan kan er natuurlijk
geen sprake zijn van een echte, hogere openbaring van God en Zijn wil van
liefde; die kan pas plaatsvinden, wanneer de mensen door allerlei nood en
ellende tenminste in zoverre beginnen na te denken, dat ze vragen: 'Waarom
moesten wij eigenlijk in deze ellendige wereld komen, en waarom moeten wij ons
eigenlijk zo laten kwellen en martelen tot aan onze zekere dood, die een
ellendige afsluiting van onze vertwijfeling is?' - zoals ook jij, Nojed,
vroeger op soortgelijke wijze filosofisch hebt geleuterd.
[4] Dan is ook het moment aangebroken
waarop God Zich weer opnieuw aan de mensen begint te openbaren, eerst door de
mond van gewekte mensen, en door andere tekenen, maar ook door allerlei
soorten gericht over die mensen, die door allerlei leugens en bedrog en het
onderdrukken van arme en zwakke mensen rijk en machtig, trots en liefdeloos en
zeer overmoedig zijn geworden; mensen die zelf aan geen enkele God meer denken
en nog minder in hun hart daarin geloven, maar zich alleen maar in alle
genietingen van de wereld storten, over de arme mensen heen lopen en hun zelfs
niet meer de waarde van een mens, maar nauwelijks die van een gewoon dier toekennen.
[5] Wanneer de maat daarvan onder de
mensen op de wereld eenmaal vol zal zijn, komt er ook een groot gericht en
daarmee ook een grote, directe openbaring van God aan de mensen, die in hun
hart nog het geloof in God en dus ook liefde tot Hem en hun naaste hebben
bewaard.
[6] Dan zullen de godloochenaars en
trotse bedriegers en onderdrukkers van de aardbodem weggevaagd en de gelovigen
en armen opgericht en vanuit de hemelen verlicht worden, zoals dat nu het geval
is en later, over bijna 2000 jaar, ook weer het geval zal zijn. De tijd, waarin
zoiets kan en ook zeker zal plaatsvinden, is even gemakkelijk te herkennen als
in de late winter te zien is dat het voorjaar nadert, als jullie naar de bomen
kijken en zien hoe hun knoppen steeds meer zwellen en sappiger worden en hoe
het sap, net als de tranen van de mensen, van hup takken en twijgen op de aarde
neer druppelt en in zekere zin smeekt om verlossing uit de nood van de winter,
waarin zoveel bomen wegkwijnden.
[7] Wanneer dus eenmaal het hart van
de arme mensen door het licht van de waarheid vanuit God lichter begint te
worden en gaat zwellen, en wanneer bovendien door de onbarmhartige en
grenzeloze onderdrukking de aarde vochtig wordt van hun tranen, dan is het
grote geestelijke voorjaar heel dichtbij gekomen.
[8] Als jullie drieën en ook jullie,
Mijn reeds oudere vrienden, daar goed naar kijken, zullen jullie snel en zonder
moeite kunnen ontdekken wat voor tijdstip het nu is, en wie Ik nu eigenlijk
ben.'
24
De bedenkingen van Nojed over de goddelijkheid van de Heer
[1] Nu zei Nojed volkomen verbaasd: 'O
grote en onbegrijpelijk wijze vriend! Deze woorden klonken wonderlijk in onze
oren en ons hart! Uit je woorden hebben we begrepen dat jij meer bent dan een
profeet; want behalve Mozes en Elia heeft geen profeet het zover gebracht, en
zelfs zij spraken nooit over hun eigen heerlijkheid, maar altijd alleen maar
over de heerlijkheid van God. Maar jij zei dat je een geheel eigenmachtig heer
bent, dat je kunt doen wat je wilt en dat geen God en nog minder een mens jou
ter verantwoording kan en mag roepen en vragen: 'Waarom doe jij dit of dat?'
Luister, als dit getuigenis dat jij ons over jezelf geeft zonder twijfel waar
blijkt te zijn, dan bestaat er tussen jou en God geen ander verschil meer dan
dat jij net als wij een in de tijd ontstane God bent, en Jehova daarentegen
sinds eeuwigheid God is! Welnu, dat is voor ons verstand toch echt wel wat te
hoog gegrepen, ofschoon ook wij wel weten dat God door de mond van de grote
profeet tot de toenmalige vrome Joden heeft gezegd: 'Jullie zijn goden, als jullie
Mijn geboden nauwkeurig houden en zodoende Mijn wil tot die van jullie maken!
,
[2] Sindsdien hebben er tot in onze
tijd heel veel Joden geleefd die Gods geboden van kind af aan heel strikt
hebben opgevolgd; maar onder hen was er niet één die ook maar in de verste
verte had durven beweren dat hij net als God een eigenmachtig heer was, die
noch tegenover God en nog minder tegenover de mensen ooit verantwoording
schuldig is voor al zijn doen en laten. Vriend, hoe moeten wij dit naar
waarheid eigenlijk opvatten?'
[3] Ik zei: 'Dat is heel gemakkelijk
en duidelijk! Heb Ik dan niet gezegd dat een mens die God en Zijn wil volkomen
heeft leren kennen, daar onwrikbaar naar handelt en zo Gods wil geheel tot de
zijne maakt, aan God gelijk is?! En als God door Zijn liefde, wijsheid en macht
een Heer is, dan is iedereen die in alles aan God gelijk is geworden dat in de
geest toch ook?
[4] Ik denk dat dat toch niet zo
moeilijk te begrijpen is. Want waarover zou hij verantwoording van welke aard
dan ook moeten afleggen tegenover God of zelfs tegenover een mens, als hij
alleen maar vanuit Gods wil en geest denkt, wil, spreekt en handelt?
[5] Is Gods zuivere wil in de mens
soms een minder goddelijke. wil dan in God Zelf, en heeft hij misschien minder
zelfstandige macht dan m God, die juist door Zijn wil overal en dus heel zeker
ook in de mens aanwezig is en werkt? Daarom moet een echte mens dan ook even
volmaakt worden en zijn als zijn Vader in de hemel. En als de mens dat is, is
hij dan niet ook een heer vol wijsheid, macht en kracht?!'
[6] Daarop zei Nojed: 'Grote en
werkelijk meer dan wijze vriend! Je hebt levende en lichtend ware woorden
gesproken, en ik kan daar niets tegen in brengen. Maar één ding blijft
daarnaast ook nog waar, en dat is het volgende: de mens kan het via de weg van
absolute zelfverloochening wel zover brengen dat hij op God gaat lijken en
zodoende ook machtig wordt, zoals dat met name bij de grote profeten
overduidelijk is gebleken; maar toch is en blijft de mens in een bepaald
opzicht slechts een in de tijd ontstane en dus met al zijn op God lijkende
volmaaktheid onderdanige en beperkte, heel kleine God, terwijl Jehova eeuwig,
dus zonder begin, oneindig in tijd en ruimte en derhalve door niets beperkt is.
En dit meer dan eindeloos grote verschil tussen de ene en eeuwig enig ware God
en de in de tijd ontstane menselijke God zal eeuwig nooit weggevaagd kunnen
worden.'
25
De natuurlijke mens en de mens die van Gods geest doordrongen is
[1] Ik zei: 'Dat heb je heel juist
gezegd en beoordeeld. De geschapen mens kan zich natuurlijk nooit vergelijken
met het eigenlijke oerwezen van God; maar door Gods oereeuwige wil woont er in
de geschapen mens een ongeschapen, eeuwige geest uit God, en die kan dan in de
mens immers evenmin een beperking hebben als in het eigenlijke oerwezen van God
Zelf, omdat hij immers één daarmee is.
[2] Of denk je soms dat het licht van
de zon, dat op dit moment de aarde verlicht en verwarmt, jonger en beperkter
is dan het licht dat ondenkbare tijden geleden deze aarde verlicht en verwarmd
heeft? Ik zeg je dat jij een heel schrandere en juiste denker en spreker bent;
maar je zult pas in de geest van de volle waarheid uit God denken en spreken
wanneer jouw ziel in de eeuwige geest vanuit God tot volledige eenwording
gekomen zal zijn. Maar dat kan en zal alleen maar gebeuren, door in het vervolg
met jouw vrije menselijke wil de wil van God, waar jij je bewust van bent, in
alles wat je zegt en doet volkomen tot de jouwe te maken. -Heb je dat
begrepen?'
[3] Nojed zei: 'O vriend, daar zal bij
ons nog wel lange tijd voor nodig zijn; want wij hebben nog veel van de wereld
in ons! Voordat dit helemaal uit ons verwijderd zal zijn en wij iets gewaar
zullen gaan worden van de almachtige tegenwoordigheid van de goddelijke geest
in ons, O, daarvoor zal er - zoals ik al opmerkte - nog heel wat tijd in de zee
van het eeuwige en nooit terugkerende verleden vloeien!'
[4] Ik zei: 'Dat is ook nog heel aards
en menselijk gesproken! Want kijk, ook voor de goddelijke geest in de mens
bestaat er geen vergankelijke tijd of een beperkte ruimte, en dus ook geen
verleden of een verre toekomst, maar alleen een eeuwig heden! Maar in deze
wereld heeft alles zijn tijd, en er rijpt geen vrucht aan de boom reeds tijdens
de bloei; als jij je echter vast voorneemt om van nu af aan onwrikbaar volgens
Gods wil te leven en te handelen, zul je weldra ook anders praten.
[5] Velen hebben al geoordeeld en
gesproken zoals jij nu; maar toen ze uit Mijn mond gehoord hadden wat ze moesten
doen en hoe ze moesten leven, en daarna ook direct aan het werk gingen, ging
het snel vooruit.
[6] Als jullie binnenkort naar Essea
zullen komen, zullen jullie in de overste Roclus al een voorbeeld aantreffen
van hoever een mens het met Gods liefde en genade in korte tijd kan brengen,
wanneer hij zijn geestelijke vervolmaking volkomen serieus neemt.
[7] Maar aangezien Ik nu heel gauw met
deze vrienden van Mij van hier zal vertrekken, zullen jullie van de waard wel
nadere bijzonderheden over Mij horen en met des te grotere ijver en ernst
volgens Mijn raadgeving gaan leven en handelen, en dan zal de zegen van Jehova
zich ook heel goed voelbaar aan jullie kenbaar maken.
[8] En nu heb Ik jullie verder niets
meer te zeggen, omdat jullie dat niet zouden verdragen; maar wanneer Gods
genade en liefde in jullie ontwaakt, zal die jullie vanzelf binnenleiden in
alle wijsheid die jullie voor deze wereld nodig hebben. Jullie kunnen nu dus
weer naar de kamer gaan die de waard jullie heeft toegewezen!'
[9] De drie bedankten Mij voor alles
wat Ik voor hen had gedaan en tegen hen had gezegd, en begaven zich naar hun
kamer, waarin ze zich net zo lang verborgen hielden als de markt duurde, om
niet door de een of andere koopman of koper herkend en lastig gevallen te worden.
De Heer
onderweg van Jericho naar Nahim in Judea (Lucas 19)
26
De Heer vertrekt uit Jericho Zacheüs in de moerbeiboom
[1] Toen wij weer alleen waren, zei de
waard tegen Mij: 'O Heer en Meester, zou U niet vanmiddag nog bij ons willen
blijven?'
[2] Ik zei: 'Vriend, van datgene wat
jullie nodig hadden heb Ik jullie wel voorzien! Blijf nu in Mijn leer en handel
en leef daarnaar, dan zal Ik met Mijn geest ook in jullie blijven; maar met
Mijn lichaam moet Ik vanwege de vele armen, blinden en doden nu van hier
vertrekken. Bovendien zal Ik, als Ik nu overdag door Jericho trek, toch al door
veel mensen herkend worden die Mij bij Mijn vertrek vooruit en achterna zullen
lopen, wat veelopzien zal baren. Als Ik eerst nog vanmiddag hier zou blijven,
terwijl er hier veel gasten zullen arriveren, zou dat Mijn aanwezigheid nog
meer bekend maken. En dat wil Ik niet, vanwege de aanwezige tempeldienaren!
Daarom zal Ik Mij met Mijn leerlingen nu dan ook direct hiervandaan in de
richting van Nahim begeven.'
[3] Hierna zei Ik dan ook tegen de
leerlingen dat ze zich gereed moesten maken om te vertrekken.
[4] Dat deden ze, en wij gingen op
weg. Maar omdat verscheidene knechten van het huis dat gehoord hadden, liepen
ze naar buiten het plein op en zeiden tegen de mensen, dat de beroemde heiland
Jezus van Nazareth weldra uit het huis zou vertrekken, en wel in de richting
van Nahim.
[5] Toen het volk dat hoorde liep het
een heel eind op de weg vooruit, en op die manier raakte de weg vol met mensen,
tot ver voorbij het grote tolhuis van Zacheüs, die overste van de tollenaars
was; want allen wilden in Mij de man zien, over wie ze al zoveel wonderlijke
dingen hadden gehoord.
[6] Het tolhuis van Zacheüs bevond
zich ruim een half uur gaans buiten de stad in de richting, tegenovergesteld
aan die waaruit we naar Jericho waren gekomen. Toen Zacheüs zag dat veel volk
uit de stad zich nog voorbij zijn tolhuis op de weg verdrong, kwam hij zijn
huis uit en vroeg aan de mensen wat er aan de hand was.
[7] Degenen aan wie hij dat vroeg
zeiden dat Ik, de beroemde heiland Jezus van Nazareth in Galilea, weldra met
Mijn leerlingen langs deze weg naar Nahim zou reizen en dat ze Mij wilden zien.
[8] Toen Zacheüs dat hoorde, zei hij:
'O, zoveel te meer moet ik hem zien! Want ik heb heel grote wonderbaarlijke
dingen over hem gehoord van mijn vriend Kado, de oude en de jonge, en van zijn
oude dienaar Apollon, en ook van een blinde die een paar dagen geleden door die
heiland ziende is gemaakt; en het speet mij verschrikkelijk dat ik hem niet te
zien kreeg, omdat hij direct na zijn aankomst in Jericho reeds de volgende
morgen naar Essea was gegaan. Maar nu hij nogmaals via Jericho en juist over
deze weg verder zal reizen, moet ik hem zien, koste wat kost!’
[9] Maar omdat het volk op de weg zich
steeds meer ophoopte en onze Zacheüs, die klein van postuur was, wel zag dat
hij Mij door de mensenmassa heen nauwelijks te zien zou kunnen krijgen, klom
hij al gauw in een moerbeiboom en wachtte op die manier tot Ik voorbij zou
komen.
[10] Terwijl het volk vanwege Mij
reeds de straten van de stad en meer nog de grote weg tot voorbij het tolhuis
had bezet en Ik Mij met Mijn leerlingen nog in het voorhuis van Kado bevond,
omdat Ik wel wist hoe de al te dienstvaardige huisdienaren van Kado Mij zonder
opdracht bekend hadden gemaakt, zei Ik tegen de waard, die nog naast Mij stond,
wat daar in zeer korte tijd gebeurd was, waarop hij Mij beloofde zijn knechten
streng ter verantwoording te roepen.
[11] Ik raadde hem echter aan dat
achterwege te laten, omdat de knechten het met goede bedoelingen hadden gedaan.
Maar Ik verlangde van de waard dat hij ons langs de achteruitgang naar buiten
zou laten, omdat er aan de hoofdingang teveel mensen op Mij wachtten.
[12] Dat deed de waard direct, en zo
kwamen wij gemakkelijk en zonder dat de grote volksmenigte ons zag, via een
smalle en weinig gebruikte straat buiten; daar sloegen we een veldweg in, die
ongeveer honderd passen voor het grote tolhuis op de hoofdweg uitkwam, en zo
ontliepen wij zowel het grote gedrang in de stad als aan het grootste stuk van
de hoofdweg vanaf de stad tot aan het tolhuis.
[13] Toen wij zoals gezegd vlak bij
het grote tolhuis op de hoofdweg kwamen en Ik door enkele mensen herkend werd,
ontstond er weldra een groot rumoer, en velen jubelden luidkeels: 'Daar is hij,
daar is hij - de grote heiland van Nazareth! Heil hem, en heil ook ons, omdat
wij hem te zien hebben gekregen!'
[14] Mijn leerlingen echter bedreigden
het lawaaierige volk en bevalen het te zwijgen.
[15] Maar Ik wees hen terecht over hun
gedrag tegenover het volk en zei:'Ik ben de Heer! Als Ik het luide gejubel van
het volk verdraag, zullen jullie het ook wel kunnen verdragen! Laat altijd
liefde en geduld jullie schreden leiden, en nooit dreigen en heersen! Het is
immers onbeschrijfelijk veel mooier om door de mensen geliefd, dan door hen
gevreesd te zijn!'
[16] Toen de leerlingen dat van Mij
hoorden, gaven ze toe, en wij liepen rustig verder; zo kwamen wij weldra bij
de moerbeiboom, waarin de kleine Zacheüs, de overste van de tollenaars, op ons
wachtte.
[17] Toen we bij de boom waren gekomen
bleef Ik staan, keek naar boven en zei: 'Zacheüs, kom nu snel uit de boom; want
vandaag moet Ik in jouw huis zijn!'
[18] Toen klom Zacheüs snel uit de
boom en ontving Mij en Mijn leerlingen met zeer grote vreugde.
[19] Maar toen het volk dat zag, begon
het al gauw te morren en zei: 'O, kijk nu eens naar die heiland, die zijn
werken door Gods geest zegt te verrichten! Dat moet wel een mooie geest Gods
zijn, die bij tollenaars, die toch altijd de grootste zondaars zijn, naar
binnen gaat en daar eet en drinkt!'
[20] Daarop begon het morrende volk
zich steeds meer te verspreiden.
[21] Toen Zacheüs echter merkte dat
het volk zulke opmerkingen over Mij maakte, raakte hij vanwege Mij geërgerd
over het volk; hij kwam naar Mij toe en zei hardop: 'Kijk, o heer, ook zonder
het getuigenis van het volk weet ik wel dat ik een zondaar ben, en ik ben het
dus ook echt niet waardig dat u, als zeer rechtvaardige, bij mij wilt
verblijven; maar omdat u mij in uw grote genade toch hebt gezien en mij zo'n
grote en onschatbare vriendschap betoont, wil ik de helft van mijn vele
goederen aan de armen geven -en mocht ik iemand bedrogen hebben, laat die dan
bij mij komen, dan zal ik het hem viervoudig terugbetalen!'
[22] Toen het volk, dat nog in groten
getale aanwezig was, die hardop gedane uitspraak van Zacheüs hoorde, bedaarde
het gemor; want enkele beteren zeiden onder elkaar: 'Kijk eens, een mens die
dat wil en ook zeker zal doen, is nog niet zo'n heel grote zondaar! Want aalmoezen
maken een groot aantal zonden goed, en wie een bepaald goed, dat hij zich
onrechtmatig heeft toegeëigend, viervoudig vergoedt aan degene aan wie hij het
ontstolen heeft, heeft zijn schuld tegenover God en de mensen ingelost -en
zodoende kunnen we het de heiland niet als een fout aanrekenen, als hij
binnengaat bij een zondaar die zijn leven wil beteren.'
[23] Maar anderen, en met name de
armen, rekenden al van tevoren uit of ze bij het verdelen van de goederen iets
van Zacheüs zouden krijgen, en hoeveel. Weer anderen dachten er aan, hoe ze
met valse getuigen naar Zacheüs toe zouden kunnen gaan en hem aantonen, dat ook
zij voor zo en zoveel in die en die tijd en bij die en die gelegenheid door
hem waren bedrogen, om vervolgens vier keer zoveel van hem terug te krijgen.
[24] Later in huis heb Ik Zacheüs
echter op al die dingen gewezen en hem geraden om verstandig en voorzichtig te
zijn, wat hij ook trouw deed.
27
De gelijkenis van de toevertrouwde ponden
[1] Terwijl het volk zich meer en meer
verspreidde, zei Ik hardop tegen Zacheüs, die nu helemaal gelukkig was: 'Heden
is dit huis en dus ook jou een groot heil ten deel gevallen, doordat ook jij
een zoon van Abraham bent! Want Ik als de Mensenzoon en ware Heiland ben nu
gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was, en als Heiland kom Ik
alleen naar de zieken en niet ook naar de gezonden die de hulp van een arts
niet nodig hebben.
[2] Ik ben dus in de wereld gekomen om
de mensen het rijk Gods terug te brengen, dat ze nu al sinds lange tijd geheel
en al zijn verloren, en de gerechtigheid ervan, die onder de mensen niet meer
bestaat. Ik ben dus de weg, de waarheid, het licht en het leven; wie in Mij
gelooft, zal het eeuwige leven hebben!'
[3] Toen het volk, waarvan nog steeds
een tamelijk groot deel aanwezig was, dat hoorde, zei het onder elkaar: 'Deze
mens heeft weliswaar hoogst wonderbaarlijke en zeldzame eigenschappen - maar
dat hij zichzelf ziet als degene die ons het verloren rijk Gods en de
gerechtigheid ervan terug zal brengen, geeft hij blijk van een grote inbeelding
en zelfoverschatting! Wij komen immers uit de buurt van jeruzalem en weten er
niets van dat zoiets nu zou gebeuren! Maar als hij beweert dat hij ons het
verloren rijk Gods en de gerechtigheid ervan terug zal brengen, dan kan hij ons
dat toch ook direct openbaren! Waarom treuzelt hij eigenlijk nog en houdt ons
in vergeefse afwachtende spanning?'
[4] Daarop wendde Ik Mij tot het volk,
dat op die manier onder elkaar oordeelde, en omdat Ik Mij bij dit volk
werkelijk zo goed als in de buurt van Jeruzalem bevond, vertelde Ik hun het
volgende beeld: 'jullie hebben gelijk met te zeggen dat jullie uit de buurt van
Jeruzalem komen en niets weten van het feit dat het rijk Gods en de
gerechtigheid ervan opnieuw gebracht wordt, en dat jullie nu hier verlangen dat
het rijk Gods onmiddellijk geopenbaard wordt, als dat door Mij geopenbaard kan
en wil worden!
[5] Ik bevind Mij nu in jullie
aanwezigheid werkelijk in de buurt van het blinde Jeruzalem, dat met open oren
niets hoort en met wijd opengesperde ogen niets ziet! Hoe vaak ben Ik al niet
in Jeruzalem geweest en heb jullie onderwezen en voor jullie ogen tekenen
gedaan als getuigenis van de ware reden van Mijn komst in deze wereld, en nog
zeggen jullie dat jullie niets weten van het feit dat het rijk Gods en de
gerechtigheid ervan wordt teruggebracht, en verlangen nu van Mij, als Ik
degene ben die het rijk Gods en zijn gerechtigheid opnieuw breng, dat Ik het
rijk Gods en zijn gerechtigheid in jullie bijzijn nu direct zal openbaren. Goed
dan! Ik zal het doen, luister dus naar het volgende beeld:
[6] Een edelman reisde naar een ver
land om daar een rijk in bezit te nemen en daarna terug te komen. Vóór zijn
vertrek riep hij echter tien knechten bij zich, gaf hun tien ponden en zei:
'Handel daarmee, tot ik terugkom! Degene van jullie die mij een goede winst
bezorgt, zal al naargelang zijn verdienste ook het passende loon ontvangen!'
[7] Daarop vertrok de edelman. En de knechten
begonnen met de ponden te handelen, op nuttige en onnuttige wijze.
[8] De burgers van het land waren de
edelman, die hun heer en koning was, echter vijandig gezind, en toen ze hoorden
dat hij op reis was gegaan en de knechten in zijn plaats handelden, zonden ze
hem een boodschap naar het land waar hij heen gereisd was en lieten hem zeggen:
'Wij willen dat je voortaan nooit meer over ons heerst!'
[9] Nu gebeurde het echter dat de heer
terugkwam, nadat hij het rijk had ingenomen, en hij riep eerst dezelfde tien
knechten bij zich, aan wie hij het geld gegeven had om ermee te handelen, om te
vernemen hoeveel winst ieder van hen gemaakt had.
[10] De eerste kwam naar hem toe en
sprak: 'Heer, uw pond heeft tien pond opgebracht! Hier uw pond, en daar de
andere tien ponden!' En de heer zei tegen hem: 'Wel brave en trouwe knecht!
Omdat je in het kleinste trouw bent geweest, zul je nu macht krijgen over tien
steden!'
[11] Daarop kwam er een tweede knecht
die zei: 'Heer, uw pond heeft vijf pond opgebracht! Hier is uw pond en daar de
andere vijf"!' En de heer sprak ook tot deze knecht: 'Dan zul je dus ook
macht krijgen over vijf steden!' En zo gebeurde het ook met de anderen, die met
dat ene pond iets verdiend hadden.
[12] Nu werd er ook een derde knecht
speciaal geroepen, die eigenlijk de minste was; maar deze kwam en zei: 'Kijk, heer,
hier is uw pond, dat ik in een zweetdoek heb bewaard! Ik was bang voor u, omdat
ik wel wist dat u een harde man bent, die neemt wat hij niet ingelegd heeft en
oogst, waar hij niet gezaaid heeft.' De heer sprak tot hem: 'Ik oordeel je met
je eigen woorden, arglistig mens! Als je wist dat ik een harde man ben en neem
waar ik niet heb ingelegd en oogst waar ik niet gezaaid heb, waarom heb je mijn
geld dan niet op de bank gezet, zodat het mij ruime winst opgeleverd zou
hebben?' Toen verstomde de knecht, omdat hij zich daarvoor niet meer kon
verontschuldigen.
[13] Maar de heer zei tegen de andere
knechten: 'Neem deze luie knecht zijn pond af en geef het aan degene die tien
ponden voor mij heeft verdiend! Hij zal daar het beste mee omgaan!'
[14] Toen zeiden de andere knechten
tegen hem: 'Maar hij heeft toch al het meeste!'
[15] Maar de heer zei tegen de
knechten: 'O, waarlijk, Ik zeg jullie: aan wie heeft, zal nog meer gegeven
worden, zodat hij dan overvloed heeft; maar van wie niet heeft - zoals jullie
in Jeruzalem - zal binnenkort ook nog worden afgenomen wat hij misschien nog
heeft! Maar die vijanden van Mij, die niet wilden dat Ik over hen zou heersen
(namelijk de Farizeeën), breng ze hier en wurg ze in Mijn bijzijn!'
[16] Maar opdat jullie ook begrijpen wat
dit beeld wil zeggen, zal Ik het jullie in het kort uitleggen - luister dus:
[17] De Heer, die op reis ging om een
veraf gelegen rijk tot het Zijne te maken, is God, die via Mozes tot jullie
heeft gesproken. Op twee stenen tafelen gaf Hij de joden de tien ponden
(wetten des levens), waarmee de eerste Joden goed hebben gehandeld en daarom
ook weldra grote macht kregen.
[18] De tijd van de koningen is die
andere knecht, die voor de Heer slechts vijf ponden heeft verdiend; daarom was
hun macht overeenkomstig hun winst juist bepaald. Maar hoe die tijd steeds
schraler werd wat de winst voor de Heer aanging, heb Ik jullie laten zien in de
handelwijze van de nog overgebleven knechten, en jullie kunnen die verder
opzoeken in het boek van de Koningen en in de Kronieken.
[19] De derde, geheel luie knecht
stelt echter déze tijd voor, waarin de Farizeeën het door God aan hen gegeven
pond verbergen in de ware zweetdoek voor de ogen, oren en harten van de arme
en bedrogen mensheid en het ook niet in de vorm waarin ze het van God gekregen
hebben op de bank van de heidenen willen zetten, zodat het de Heer ruime winst
zou opleveren maar op de bank van de nog blinde heidenen zetten ze hun eigen
vuilnis, dat ze tot goud uitroepen waarmee zij woeker voor hun lichaam bedrijven.
[20] De Farizeeën en joden van deze
tijd zijn dan ook die slechte burgers, die de Heer vijandig gezind zijn en niet
willen dat Hij over hen heerst. Daarom zal er met hen ook gebeuren wat Ik
jullie in dit beeld heb getoond: omdat ze niets verdiend hebben zal hun in de
eerste plaats ook nog worden afgenomen wat ze nog hadden, en het zal gegeven
worden aan degene die nu werkelijk het meeste heeft -en dat zijn nu de
heidenen, die tegelijkertijd dat veraf gelegen rijk voorstellen, waarheen de
Heer op reis was gegaan om het tot Zijn eigendom te maken. En Hij heeft het al
tot Zijn eigendom gemaakt en is nu in Mij naar huis teruggekeerd om afrekening
te houden, zoals het beeld jullie dat vanuit velerlei invalshoeken voor ogen
heeft gesteld.
[21] Kortom, het licht zal van de
joden afgenomen en aan de heidenen gegeven worden! De tijd dat de burgers die
God de Heer vijandig gezind zijn bestraft zullen worden is heel nabij gekomen,
en degenen aan wie het licht gegeven wordt en reeds is gegeven zullen de nieuwe
dienaren van de Heer zijn, die de vijanden van de Heer zullen wurgen.
[22] Wat Ik jullie nu geopenbaard heb,
is ook Gods rijk, dat ik jullie terug breng tegelijk met de gerechtigheid
ervan. Wie het ter harte zal nemen en het pond, dat hem geleend is om ermee te
handelen, trouwen gewetensvol zal beheren, zal ook het loon des levens krijgen.
[23] Dat heb Ik gezegd tegen jullie,
burgers in en rond Jeruzalem; heil degene die het gewetensvol ter harte zal
nemen!'
28
De Heer geneest de zoon van Zacheüs
[1] Toen de joden dat van Mij hadden
gehoord werden ze boos, en enkelen zeiden onder elkaar: 'De Farizeeën hebben
uiteindelijk toch gelijk als ze deze Galileeër vervolgen; want uit zijn woorden
komt duidelijk naar voren dat hij de Romeinen, die hem vanwege zijn toverijen
voor een god houden, tegen ons op zal zetten, en die zullen ons zeker al onze
rechten afnemen en ons helemaal tot hun slaven maken.Als hij degene is die het
verloren rijk Gods en zijn gerechtigheid terug zal brengen, en als dat dan moet
bestaan uit wat hij ons nu heeft geopenbaard, moet hij zijn Godsrijk en die
mooie gerechtigheid daarvan zelfmaar houden! En als hij ermee doorgaat onsjoden
een dergelijk Godsrijk en de gerechtigheid daarvan steeds luider te
verkondigen, dan zou het wel eens kunnen gebeuren dat de joden hem nog eerder
zullen wurgen dan hij de joden met hulp van de Romeinen!'
[2] Toen Mijn leerlingen die praatjes
hoorden, zeiden ze tegen Mij: 'Heer, hoort U niet wat die mensen zeggen? Laat U
ze nu ongestraft hier vandaan gaan?'
[3] Ik zei: 'Niemand heeft nog zijn
hand naar Mij uitgestrekt om Mij te grijpen; waarom zou Ik hen dan straffen?
Ik heb eerst gesproken, en nu praten zij onder elkaar en beginnen zich uit de
voeten te maken; want Mijn woord heeft hun niet gesmaakt en daarvoor straf Ik
die blinden niet. Wanneer ze echter eenmaal hun handen naar Mij zullen
uitstrekken, zal ook de straf over hen komen, zoals Ik jullie al verscheidene
keren heb getoond. Laat ze nu dus maar ongestraft praten en huns weegs gaan!
Maar laten wij nu het huis van vriend Zacheüs binnengaan, dan zal hij een
middagmaal voor ons klaarmaken.'
[4] Na deze woorden van Mij gingen wij
het huis van Zacheüs binnen, die ons direct brood en wijn liet brengen en zijn
mensen beval hun uiterste best te doen om ons zo goed mogelijk te bedienen.
[5] Toen wij nu in een zeer ruime en
rijk ingerichte kamer zaten en ons met brood en wijn verkwikten en sterkten,
begon onze Zacheüs Mij uit volle borst te bedanken, omdat Ik de mensen uit
Jeruzalem, van wie hij een afkeer had, gezegd had wat zij allang verdiend
hadden. Want hoewel Zacheüs een nakomeling van Abraham was, was hij een
Samaritaan en daarom des te meer gehaat bij de mensen uit Jeruzalem.
[6] Hij vroeg Mij dan ook of Ik er
iets tegen had dat hij een Samaritaan was.
[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Blijf jij
maar wat je bent, en wees in alles rechtvaardig uit ware liefde voor God en je
naaste, dan zul je Mij beter bevallen dan de joden, die het goud van de tempel
kussen en de armen met honden van hun huisdeur laten wegjagen! Daarom zal ook
Ik hen binnenkort laten wegjagen en over de hele wereld onder vreemde volkeren
verspreiden, en ze zullen voortaan geen eigen land en geen rijk meer bezitten.
Maar laten we hen nog een korte tijd hun gang gaan en zondigen, tot hun maat
vol is!'
[8] Na deze paar woorden van Mij bedankte
Zacheüs Mij weer, en hij vroeg Mij om hem raad te geven over wat hij moest doen
met zijn oudste zoon, die al zestien jaar was, maar sinds driejaar waanzinnig
en bijna van dag tot dag tot grotere razernij verviel. Hij had reeds alle
bekende en beste artsen bij zijn Zoon laten komen, en allemaal hadden ze
geprobeerd hem te genezen; maar al hun kennis en moeite was niet alleen geheel
zonder resultaat gebleven, maar zijn zoon was na iedere behandeling van een
arts nog erger geworden dan daarvoor.
[9] Toen zei Ik tegen Zacheüs:
'Vriend, geen enkele arts geneest met zijn kruiden een dergelijke kwaal! Maar
breng je zoon hier, dan zul je de macht van Gods heerlijkheid zien!'
[10] Toen beval Zacheüs zijn knechten
om zijn zoon stevig vastgebonden uit zijn veilig afgesloten kamer te halen.
[11] Toen zeiden de knechten: 'Heer,
dat zal in het bijzijn van deze vreemde gasten heel moeilijk gaan; want ten
eerste raast hij nu bijna aan één stuk door, en ten tweede stinkt hij erger dan
de pest, omdat hij zich voortdurend met zijn ontlasting bevuilt!'
[12] Toen zei Ik: 'Breng hem maar
hier; want Ik wil hem zien en genezen!'
[13] Een knecht, die in huis hoog in aanzien
stond, zei: 'O vriend, alleen God kan hem genezen, maar op deze aarde geen mens
meer! Als jij ook hém geneest ben je geen mens, maar een God!'
[14] Ik zei:'Houd je daar niet mee
bezig, maar doe watje gezegd is!'
[15] Toen gingen de knechten de zoon
halen, en al Mijn leerlingen schrokken van hem en zeiden: 'Hij is er nog erger
aan toe dan wat wij gezien hebben in het land van de Gadarenen!'
[16] Maar Ik stond op, bedreigde de
boze geesten in de zoon en beval hen hem ogenblikkelijk voor altijd te verlaten.
[17] Toen rukten ze de zoon nog één
keer heen en weer en voeren in de gedaante van vele zwarte vliegen uit de zoon,
die daarop volkomen gezond werd.
[18] Nu zei Ik tegen de knechten:
'Breng hem nu naar buiten naar de bron en reinig hem; geef hem ook schone
kleren en breng hem dan weer hier, zodat hij samen met ons het middagmaal kan
gebruiken!'
[19] En zo gebeurde het. Toen de zoon
nu gezond en gereinigd aan onze tafel zat, kwamen alle in huis wonende
verwanten en bekenden naar onze kamer en waren enorm verbaasd over zo'n snelle
genezing van de zoon; en Zacheüs bedankte Mij uitbundig voor deze genezing.
[20] De hoofdknecht zei tegen Mij:
'Heer, U bent geen mens zoals wij, maar U bent een echte God, die wij mensen
altijd willen en zullen aanbidden!'
[21] Terwijl de knecht nog zo sprak,
werd ook het middagmaal op tafel gezet, en wij begonnen te eten.
29
Waarom de bezetenheid van de zoon werd toegelaten
[1] Tijdens dit eten en drinken
vroegen sommigen aan de genezen zoon, die er nu helemaal fris en opgewekt
uitzag, of hij in zijn zieke toestand ook veel pijn had moeten doormaken.
[2] Maar hij (de genezen zoon) zei:
'Hoe kan ik dat nu weten? Ik was immers zo goed als dood, had geen gevoel en
was mij ook van niets om mij heen bewust! Maar wel weet ik, dat ik mij
voortdurend in een droom bevond en in een mooie omgeving met goede mensen
sprak.'
[3] Dat verbaasde de aanwezigen en ze konden
dat niet begrijpen, en Zacheüs vroeg Mij hoe dat mogelijk was, en waarom zoiets
door God werd toegelaten.
[4] Ik zei: 'Vriend, daar zullen we nu
niet veel woorden aan verspillen! Bij zulke kwalen trekt de ziel zich terug in
het hart, en één of ook vaak vele boze en onreine geesten bewonen de rest van
het lichaam en doen daarmee wat ze willen, maar de ziel die in het hart rust merkt
daar niets van.
[5] Maar zo'n bezetenheid wordt
toegelaten opdat de mensen, bij wie het geloof in God en in de onsterfelijkheid
van de ziel bijna helemaal verdwenen is, toch weer aan geestelijke dingen
beginnen te denken en daar ook in gaan geloven. Want ook jullie zijn al zwak
geworden in het geloof, en daarom was deze les vóór Mijn komst naar dit huis
ook heel noodzakelijk.
[6] Als Ik eerder was gekomen, zou
jijzelf Mij niet geloofd hebben zoals je Mij nu gelooft; en als jouw zoon, van
wie jij hoge verwachtingen had, dit kwaad niet was overkomen, zouden trots en
hoogmoed jou dermate in hun greep hebben gekregen, dat je een ware duivel onder
de mensen geworden zou zijn. Je zou ieder geloof in God uit jezelf verdreven
hebben en de mensen als pure machines hebben beschouwd, die voor jou alleen
maar waarde zouden hebben als ze je bijna voor niets zouden dienen en jou aan
nog grotere rijkdom zouden helpen.
[7] Maar toen jouw zoon, die je
lieveling en je grote trots was, zo ziek werd als Ik hem hier heb aangetroffen,
veranderde er iets in je. Je begon weer aan een God te denken en in Hem te
geloven, en je werd deemoediger van hart. Natuurlijk heb je daarnaast nog je
toevlucht genomen tot alle artsen die je maar kende, heidenen of Joden – wat
jou om het even was - en hebt daar veel geld voor betaald; maar toen je zag dat
geen enkele arts, geen Esseen en nog minder een of andere tovenaar jouw zoon
kon helpen, werd je verdrietig en begon je er ernstig over na te denken waarom
God, als Hij al zou bestaan,jou met zo'n kwaad bezocht had.
[8] Je begon weer in de Schrift te
lezen en ontdekte steeds meer dat jouw handelwijze tegenover je medemensen niet
in orde was, en je hebt God dan ook de gelofte gedaan dat je in volle ernst al
het door jou begane onrecht weer veelvoudig wilde goedmaken.
[9] Toen die voornemens in jou steeds
ernstiger en waarachtiger waren geworden en het je ook duidelijker was geworden
dat alleen de almachtige Vader in de hemel jou kon helpen, tóen kwam Ik in deze
streek en heb je gehoord wat Ik aan die blinde man heb gedaan.
[10] Toen werd jouw geloof in God ook
sterker en intenser, omdat je van de oude en de jonge Kado een getuigenis over
Mij kreeg, dat er in jou geen twijfel aan liet bestaan dat Ik niet enkel een
profeet, maar de Heer Zelfben. en kijk, zo ben je er rijp voor geworden dat Ik
nu bij je ben gekomen en jouw zoon met Mijn macht heb geholpen.
[11] Als je daar nu goed over nadenkt,
zal het je wel duidelijk zijn waarom Ik allerlei kwaad toelaat bij mensen, in
wier hart nog niet iedere hemelse levensvonk volkomen is uitgedoofd.
[12] Bij geheel verdorven en
geraffineerd levende mensen, die geen vermaning van Mij meer waard zijn,
blijven dergelijke toelatingen om hen te verbeteren natuurlijk achterwege; want
die baten niet meer en maken hen nog slechter dan ze al zijn. Maar dit soort
mensen verbruikt hun materiële leven aan deze zijde; na dit leven staat hun hun
eigen gericht te wachten, en dat is de andere, eeuwige dood.
[13] Degene bij wie Ik nog allerlei
leed en rampspoed toelaat, help Ik op de juiste tijd; degene die Ik echter zijn
aards trotse en zwelgend goede leventje ongehinderd verder laat genieten,
draagt zijn gericht en eeuwige dood reeds in zich en dus ook overal met zich
mee. Nu weet je dus ook waarom menigeen met werelds aanzien en wereldse
rijkdom ongestraft verder kan zondigen en gruwelijke dingen doen tot aan de
dood van zijn lichaam.'
30
Over de maat van goed en kwaad
[1] (De Heer:) 'Door Mij is in deze
wereld echter aan iedereen een bepaalde maat gesteld, zowel wat het goede en
ware betreft als het slechte en valse.
[2] Als een goed mens door zijn ijver
die maat helemaal heeft bereikt, houden alle verdere verzoekingen ook op, en
dan gaat hij in het volle licht vanuit de hemelen over van het ene niveau van
levensvoleinding naar een nog hoger niveau, en zo verder tot in het oneindige.
[3] Als nu een slecht mens zijn
slechte maat vol heeft gemaakt houden alle verdere vermaningen ook op, en dan
zinkt hij vanaf dat moment steeds dieper weg in een steeds donkerder nacht en
harder gericht van zijn reeds dode leven en bestaan, en door Mij wordt hij niet
anders bezien dan een steen, waaraan geen leven maar alleen het gericht en de
eeuwige dwang van Mijn wil zichtbaar is, die de ouden de 'toorn Gods' noemden.
[4] Hoe lang een heel harde steen
echter nodig zal hebben, voordat hij ook maar enigszins zachter wordt tot een
soort aarde die nog lange tijd onvruchtbaar is, dat is een vraag die de meest
volmaakte engel die zich in het hoogste hemelse licht bevindt zelfs niet kan
beantwoorden; want dat weet alleen de Vader, die in Mij is, zoals ook Ik in
Hem.
[5] Maar als eenmaal teveel mensen de
volle maat van hun kwaad hebben bereikt, zal vanwege de nog weinige goeden en
uitverkorenen de tijd van hun ongestrafte kwade handelen door Mij verkort
worden, en dan zal hun eigen gericht en hun dood hen verslinden voor de ogen
van de weinige rechtvaardigen, zoals dat ten tijde van Noach en van Abraham en
Lot en ook ten tijde van Jozua gedeeltelijk het geval was, en van nu af aan ook
nog herhaalde malen het geval zal zijn.
[6] Het begin zullen de Joden weldra
meemaken, evenals later andere rijken met hun vorsten en volkeren; over niet
helemaal 2000 jaar zal er echter nogmaals een heel groot en algemeen gericht
komen, tot heil van de goeden en tot verderf van de wereldse groten en de
volkomen liefdeloze mensen.
[7] Hoe dat gericht eruit zal zien en
wat het zal inhouden, dat heb Ik al Mijn leerlingen, die hier bij Mij aanwezig
zijn, al verscheidene keren onthuld, en na Mij zullen zij het aan de volkeren
van de aarde verkondigen. Heil degene die het ter harte zal nemen en zijn leven
daarnaar zal inrichten, om niet door het gericht gegrepen te worden!
[8] En nu, Mijn vriend Zacheüs, weet
jij voldoende hoe je voor je zielenheil moet handelen en wat je daarvoor moet
doen, en wij hebben ons aan jouw tafel nu ook voldoende met spijs en drank
gesterkt -daarom willen en zullen we weer opstaan en op weg gaan naar Nahim;
want vandaag moet Ik vóór zonsondergang in die plaats aankomen.'
[9] Nu zei Zacheüs: 'O enig ware Heer
en Meester! Vanaf hier tot aan die plaats is het nog een heel eind, en op de
natuurlijke manier zal het wel heel moeilijk lukken om die vandaag vóór
zonsondergang te bereiken; want hij ligt immers veel dichter bij Jeruzalem dan
de afstand van hier tot de door U genoemde plaats is! Op kamelen kan men de
reis daarheen wel in één dag maken, maar te voet in nauwelijks een halve dag
die U nu nog rest, zal dat zonder een wonder waarschijnlijk niet mogelijk
zijn!'
[10] Ik zei: 'Vriend, laat dat Mijn
zorg maar zijn! Als wij de nog langere weg van hier naar Essea zonder kamelen
in één dag konden afleggen, dan kunnen we ook de veel kortere weg van hier naar
Nahim wel afleggen.Jij zou natuurlijk graag willen dat Ik hier nog tot morgen
zou blijven; maar Ik alleen weet het beste wat Ik van plan ben, en zo moet Ik
dan ook handelen, niet zoals Mijn vlees wil, maar zoals Hij wil, die in Mijn
ziel woont. En daarom moet Ik vandaag nog vóór zonsondergang in die beoogde
plaats aankomen.
[11] Onthoud Mijn leer en handel
ernaar, dan zul je leven in het licht vanuit God! En als je zult horen dat de
Farizeeën Mij gevangen nemen en dit lichaam van Mij doden - wat ook wordt
toegelaten tot hun ondergang, maar ook tot opstanding van de vele doden die nu
nog wegkwijnen in hun graven van ongeloof en waandenkbeelden en geen leven van
de geest in zich hebben -raak daardoor dan niet geërgerd, en ga niet weifelen
in je geloof; want op de derde dag zal Ik weer opstaan en bij al Mijn vrienden
komen en hun het eeuwige leven geven!
[1.2] Maar over Mijn vijanden zal het
gericht beginnen los te breken, wat zal lelden tot hun ondergang, die velen die
nu leven nog zullen meemaken. Ik heb het je nu gezegd, en je weet nu hoe je je
voortaan moet gedragen.
[13] Ik heb jou nu ook een pond
geleend; beheer het goed en naar behoren, zodat Ik het weer met rente van jou
terug ontvang, als Ik terugkom! Nu ben je over iets kleins aangesteld, en dan
zul je over iets groots aangesteld worden; want wie trouw is in het kleine, zal
ook in het grote trouw blijven.'
[14] Na deze woorden zegende Ik het
hele huis van Zacheüs en begaf Mij met Mijn leerlingen direct op weg.
[1] Er stond echter nog veel volk op straat
dat Mij nog een keer wilde zien en spreken; want de dienaren van Zacheüs hadden
bekend gemaakt wat Ik met diens zoon had gedaan. Maar Ik liet Me niet van de
wijs brengen en liep zonder Mij te laten ophouden snel tussen de menigte door.
Omdat echter enkele honderden mensen Mij wilden begeleiden, bleef Ik heel even
staan en beduidde degenen die Mij achterna liepen dat ze moesten omkeren en
naar huis moesten gaan, wat ze dan ook deden.
[2] Maar terwijl Ik zo door het volk
werd opgehouden, drong een vrouw door de menigte naar Mij toe, die al
verscheidene jaren aan bloedvloeiingen leed en door niemand geholpen kon
worden. De vrouw raakte Mijn mantel aan in het volle geloof dat haar dat zou
helpen, en op hetzelfde moment werd ze dan ook genezen.
[3] Om de leerlingen en de andere
mensen te beproeven vroeg Ik: 'Wie heeft Mij in geloof aangeraakt? Want Ik werd
gewaar dat er kracht van Mij uitging.'
[4] De leerlingen en verschillende andere
mensen zeiden: 'Daar, die opdringerige vrouw heeft U aangeraakt!'
[5] Toen viel de vrouw aan Mijn voeten
en vroeg Mij om vergeving; want ze was bang dat ze ervoor gestraft zou worden.
[6] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op en
ga naar huis; want je geloof heeft je geholpen! Maar zondig niet meer, als je
gezond wilt blijven!'
[7] Toen stond de vrouw direct op en
ging naar huis, onderwijl Gods macht lovend.
[8] Onmiddellijk daarna stuurde Ik het
volk weg en ging met de leerlingen weer snel verder.
[9] Al gauw kwamen we in een woeste
streek, waar de weg doorheen liep. Op dat tijdstip liepen daar geen reizigers,
en zo konden wij ongezien de afstand, die anders ongeveer tien uur in beslag
nam, op de reeds bekende manier in nog geen half uur afleggen en een streek
bereiken, die gedeeltelijk door Joden en gedeeltelijk door Grieken bewoond
werd, en waar zich Babyloniërs gevestigd hadden.
[10] We kwamen bij een dorpje dat de
Grieken toebehoorde. Midden in dat dorpje bevond zich op een heuvel een tempel,
die aan de heidense god Mercurius was gewijd. Voor het gedogen van die heidense
tempel in het Joodse land moesten de bewoners van dat dorp echter jaarlijks een
aanzienlijke schatting betalen aan de tempel in Jeruzalem, waarna ze van de
tempel dan toestemming kregen om hun god Mercurius weer gedurende een heel jaar
offers te brengen en bepaalde feesten ter ere van hem te houden. Vandaag voor
de Romeinen was het een dag van Mercurius, hoewel het voor de Joden de dag na
de sabbat was -was het echter juist een feestdag van de bovengenoemde heidense
god, en de Grieken waren druk bezig met hun afgod.
[11] Toen wij op die plek arriveerden,
hielden de Grieken ons staande en verlangden dat ook wij naar oud gebruik, dus
uit een soort beleefdheid, onze knie voor de afgod zouden buigen.
[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Luister,
jullie blinde heidenen zouden jullie knieën en hart liever voor de enig ware
God van de Joden dienen te buigen! Want deze dode en machteloze afgod van
jullie is een werk van mensenhanden, en dus veel minder dan het kleinste,
onaanzienlijkste mosplantje; de ene en enig ware God van de Joden heeft echter
puur vanuit Zichzelf hemel en aarde en alles wat zij draagt geschapen. Daarom
moeten alle mensen alleen in de ene, ware God geloven, Hem alleen aanbidden en
geen andere, dode afgoden hebben en die met allerlei dwaze en de menselijke
waardigheid onterende ceremoniën eren.'
[13] Een Griek zei: 'Als wij in
Jeruzalem komen weigeren wij niet onze knieën te buigen voor jullie God, hoewel
wij heel goed weten dat zich in de grote tempel van Salomo geen God in wat voor
gedaante dan ook bevindt. De Joden hebben alleen maar een kist, waaruit op
bepaalde tijden een naftavlam oplaait, die echter als zo heilig beschouwd
wordt, dat die alleen door de opperste en hoogste Joodse priester enkele keren
per jaar gezien en aanbeden mag worden. Maar wij weten ook dat die kist net als
deze god van ons door mensenhanden gemaakt is; hoe kom jij er dan bij te zeggen
dat de God van de Joden de enig ware is en vanuit zichzelf hemel en aarde heeft
geschapen, waarom dan ook alle mensen in hem moeten geloven, hem alleen moeten
aanbidden en eren en geen afgoden moeten hebben?
[14] Vriend, het schijnt mij toe dat
wij elkaar helemaal niets te verwijten hebben, als het gaat om de waarheid
welke God de echte is! In onze goden, die symbolen zijn van de verschillende
krachten van de natuur, eren wij alleen maar de door ons min meer of bekende
krachten van de grote natuur, en niet het door mensenhanden gemaakte beeld en
de tempel die daar bij hoort, en dat is toch zeker wijzer dan zoals jullie
Joden een oude kist met de bijbehorende tempel voor de enig ware God te houden
en te aanbidden! Door hier van jullie te verlangen dat jullie in het
voorbijgaan beleefdheidshalve je knie zouden buigen voor onze Mercurius, wilden
wij jullie echt niet afvallig maken van het jodendom en zodoende verleiden tot
een zonde tegen jullie God!
[15] Maar als jij en al je metgezellen
ons een feitelijk bewijs kunnen leveren dat alleen jullie God de enig ware is,
ondanks mijn verstandige argumenten tegen de door jullie beweerde waarheid, dan
zijn wij niet zo eigenzinnig dat wij ons niet heel snel en zonder enige moeite
enkel en alleen tot jullie God willen wenden!'
[16] Ik zei: 'Vriend, een dergelijk
bewijs kunnen wij je wel leveren, zonder te verlangen dat jullie je knieën voor
ons moeten buigen; maar Ik moet jullie vooraf een voorwaarde stellen waar
jullie eerst aan moeten proberen te voldoen, om te zien of die jullie lukt of
niet. Als die jullie lukt, dan zullen ook wij onze knieën buigen voor jullie
Mercurius en daarna als Joden verder reizen; als het jullie niet lukt aan de
voorwaarde te voldoen, dan zal Ik jullie het feitelijke bewijs leveren dat de
God van de Joden de enig ware is en zullen jullie je van je dure goden afkeren
en uit eigen vrije wil je hart en knieën voor onze God buigen.
[17] De voorwaarde is als volgt:
jullie hebben je afgod gisteren en vandaag al geëerd en de offers in de tempel
neergelegd, en daarom moet de afgod goedgezind zijn en een tot hem gerichte
bede snel verhoren.
[18] Kijk, daar op de trap van de
tempel zit een blindgeboren meisje van twaalf jaar oud! Ze is de lieveling van
haar welgestelde ouders, en zij zouden er alles voor geven als haar het
gezichtsvermogen gegeven kon worden! Wend jullie dus allemaal tot jullie God
met de bede of hij de ogen van dat blinde meisje wil openen! Want zulke blinden
kan geen mens op de hele aarde genezen; dat kan alleen een almachtige God. Als
jullie God het blinde meisje geneest, dan willen ook wij ons voor hem buigen;
maar als hij haar niet geneest, zoals te verwachten valt, dan zal Ik haar
genezen met de kracht van de geest van onze God, die in Mij woont, maar nadat
het meisje ziende is geworden, zal Ik vanaf de plaats waar Ik nu sta ook de
tempel met het afgodsbeeld in één ogenblik zodanig vernietigen, dat jullie
niet eens meer de plaats zullen herkennen waar nu de tempel met het afgodsbeeld
staat. Ga en vervul de aan jullie gestelde voorwaarde!'
[19] De Griek, die ook de vader van
het blinde meisje was, zei: 'Vriend, wij willen die poging doen, zoals ik al
enkele keren heb gedaan - helaas altijd zonder het minste resultaat! Maar wat
kunnen wij van jullie verlangen, als jouw enig ware God misschien ook jou,
vriend, in de steek laat en je verlangen niet verhoort? Want over dit
onderwerp heb ik al gesproken met heel veel joden die ook heel serieus in hun
God geloofden, en ieder van hen heeft mij eerlijk toegegeven dat het met het
directe verhoren van de beden die jullie tot Hem richten ook allemaal niet zo
gemakkelijk ligt. Maar daarmee wil ik niet in twijfel trekken wat jij beloofde
te doen, omdat er in jouw woorden een heel zeker vertrouwen doorklonk. Maar als
het resultaat van jouw God tenslotte toch op dat van onze god lijkt, wat dan?'
[20] Ik zei: 'Dan zullen wij
levenslang jullie slaven zijn! Maar ga nu naar jullie god en leg hem jullie
vraag voor!'
32
De genezing van het blinde meisje Achaia
[1] Na deze woorden van Mij gingen de
Grieken naar hun afgod en hieven een luid biddend geklaag aan dat iets minder
dan een half uur duurde, natuurlijk zonder enig resultaat.
[2] Toen zij hun klagende gebed
beëindigd hadden kwam de Griek weer naar Mij toe en zei: 'Vriend, zoals je ziet
is onze moeite nu zoals altijd volkomen vruchteloos geweest! Nu is het jouw
beurt om ons het beloofde feitelijke bewijs te leveren, krachtens welk jullie
God de enig ware zou zijn. Als het je lukt, zullen wij direct voor altijd joden
worden zoals jullie!'
[3] Ik zei:'Ga dan nu je blinde
dochter halen, en overtuig je ervan dat ze nog helemaal blind is! Pas daarna
zal Ik haar ogen openen.'
[4] Omdat hij nu al geloofde dat zijn
dochter ziende zou worden, ging de Griek heel blij naar het blinde meisje en
bracht haar bij Mij, met de woorden: 'Hier is ze, beste vriend, en ze is nog
helemaal blind; wees nu zo goed om met de hulp en levende macht van jouw God
haar ogen te openen!'
[5] Ik zei tegen het meisje: ' Achaia,
zou je net als de andere mensen het licht en talloze andere prachtige dingen op
de aarde willen zien?'
[6] Het meisje zei: 'O heer, als ik
door uw macht zou zien, zou ik meer dan gelukkig zijn en u meer liefhebben dan
alles ter wereld! O, open toch mijn ogen!'
[7] Toen ademde Ik over haar ogen en
zei: ' Achaia! Ik wil dat je op dit moment ziet, en dat je voortaan nooit meer
blind wordt!'
[8] Toen Ik deze woorden over het
meisje had uitgesproken, werd zij volkomen ziende en wist van blijdschap niet
wat ze nu het eerst moest doen, en zo verging het ook haar ouders.
[9] Pas na een poosje vielen het
meisje en haar ouders en broers en zusters aan Mijn voeten, en ze zei: 'O Heer!
U bent meer dan alle mensen op de hele aarde! U bent Zelf de ene en enig ware
God, niet alleen van de joden, maar van alle mensen op de hele aarde! U alleen
wil ik ieder offer brengen en mijn leven lang U alleen liefhebben, loven en
prijzen!'
[10] Ik zei: 'Achaia, hoe kom je er nu
bij om Mij nu als een God te prijzen? Zie je dan niet dat Ik een mens ben, net
als de anderen die om je heen zijn?'
[11] Het meisje zei: 'Dat is wel zo,
dat wel, maar alleen naar de schijn, in Uw uiterlijke vorm; maar Uw innerlijk
is vervuld van Gods kracht, en die is immers eigenlijk de enig ware God!
Bovendien hebt U niet tegen mij gezegd: 'De God van de joden make je ziende!',
maar U zei: ' Achaia, Ik wil dat je ziet!', en toen werd ik ziende! U hebt mij
dus geholpen vanuit Uw eigen macht, die puur goddelijk moet zijn, omdat ik
anders wel voor altijd blind gebleven zou zijn. Aan U zij dus al mijn liefde en
diepste verering!'
[12] Na deze betuiging kwamen ook alle
anderen en loofden en prezen Mij, en aller ogen waren op Mij gericht.
[13] Terwijl allen naar Mij keken en
Mij loofden en prezen, liet Ik de tempel samen met zijn afgod door de macht van
Mijn wil verdwijnen, en zei toen tegen de Grieken: 'Omdat jullie nu de juiste
en enig ware God hebben gevonden, heb Ik vanuit Mijn volmaakte macht jullie
afgod met de bijbehorende tempel al vernietigd. Ga de plaats maar zoeken waar
de tempel heeft gestaan!’
[14] Toen gingen allen naar de tempel
kijken, en ze konden niet meer vaststellen waar die tevoren had gestaan; want
Ik had niet alleen de tempel met het afgodsbeeld, maar ook de heuvel
vernietigd.
[15] Toen de Grieken dat zagen,
begonnen ze Mij nog luider te loven en te prijzen, en ze vroegen Mij wat ze
moesten doen om de genade die hen nu bewezen was meer waardig te betonen.
[16] Ik onderwees hen met een paar
woorden, allen namen Mijn leer aan en weldra vormden ze een goede gemeente in
Mijn naam.
[1] Toen Ik Mijn onderricht aan hen
had beëindigd, gingen wij direct weer op weg omdat het langzamerhand al avond
begon te worden. Binnen een uur bereikten wij Nahim. En het spreekt natuurlijk
vanzelf dat de Grieken, die over alles heel verwonderd waren en volledig tot
Mijn leer bekeerd waren, ons tot Nahim begeleidden, zodat wij een tamelijk
grote karavaan vormden.
[2] NOTA BENE: Hier komt een
gebeurtenis voor, die grote overeenkomst vertoont met die, welke zich in het
eerste jaar van Mijn onderricht in Naïn in Galilea heeft afgespeeld. De nu
volgende vond echter plaats in Nahim in Judea - en deze twee gebeurtenissen,
die erg veel op elkaar lijken, moeten dus niet met elkaar verwisseld worden.
[3] Toen wij dus met een grote groep
bij de poort van het stadje kwamen, droegen lijkdragers begeleid door de
treurenden een gestorven jongeman, die de enige zoon van een weduwe was, naar
zijn graf; de weduwe huilde erg om haar enige zoon. Toen de lijkstoet vlak bij
ons was, stopte die om ons voorbij te laten gaan.
[4] Maar Ik liep op de weduwe toe,
troostte haar en vroeg haar ook hoe lang haar zoon al dood was.
[5] De weduwe antwoordde: 'Heer! Ik
ken u niet en weet niet wie u bent; maar uw troostende woorden hebben mijn
verdriet sterk verzacht! Maar hoe bent u te weten gekomen dat de gestorvene
mijn zoon is?'
[6] Ik zei: 'Dat weet Ik uit Mijzelf,
en Ik hoef dat niet van iemand te horen.'
[7] De weduwe zei: ' Als u weet dat de
gestorvene mijn zoon is, dan zult u ook wel weten hoelang hij dood is!'
[8] Ik zei: 'Dat heb je goed gezien,
vrouw; want Ik weet ook dat jouw zoon drie dagen geleden aan een felle koorts
is gestorven. Maar als je vertrouwen zou hebben, zou Ik je zoon weer tot leven
kunnen wekken en hem aan jou teruggeven!'
[9] De weduwe zei: 'O heer! Uw woorden
verkwikken mijn hart wel heel erg, maar een dode kan en zal overeenkomstig Gods
belofte alleen door Hem op de jongste dag weer tot leven gewekt worden! Of bent
u een grote profeet, vervuld van Gods geest, zodat u met de almacht daarvan
ook een dode levend kunt maken?'
[10] Ik zei: 'Dat zul je vanavond nog
te weten komen, omdat Ik in jouw herberg zal verblijven; maar open nu de kist,
want Ik wil de jongeman tot leven wekken en hem teruggeven aan zijn verdrietige
moeder!'
[11] Hierop openden de dragers de
doodskist en Ik liep er naartoe, nam de jongeman bij de hand en zei: 'Jongeman!
Ik wil het: sta op en wandel met je moeder naar huis!'
[12] Op deze woorden van Mij kwam de
jongeman overeind in de kist, en toen men de doeken losmaakte waarmee de Joden
hun doden omwikkelden, stapte hij ook direct sterk en gezond uit de kist, en Ik
gaf hem aan zijn grenzeloos verbaasde moeder.
[13] Dit teken veroorzaakte echter bij
allen die daarbij aanwezig waren -zelfs Mijn oude leerlingen niet uitgezonderd
- een regelrechte ontzetting, zodat enkelen op de vlucht sloegen en anderen er
van louter verbluftheid verstomd bijstonden en geen woord durfden te zeggen.
[14] Maar Ik beval de dragers de lege
kist weg te brengen, opdat moeder en zoon Mij nu met opgewekt gemoed konden
bedanken voor de aan hen betoonde genade. En vol diep ontzag deden de dragers
wat Ik hun had bevolen.
[15] Toen de doodskist en daarmee ook
de herinnering aan de dood weggebracht was, begonnen als eersten de Grieken,
die ons tot hiertoe hadden begeleid, Mij opnieuw hoog te prijzen en te loven,
en zij zeiden luid: 'Geen enkel mens, maar alleen een God kan dat
bewerkstelligen!’
[16] En de Joden zeiden: 'Ja, ja,
alleen God zijn zulke dingen mogelijk! Maar God is enkel geest, en niemand kan
Hem zien en ook nog het leven behouden; maar deze mens zien wij en de dood
blijft verre, en daarom is deze mens heel waarschijnlijk een nieuw opgewekte
grote profeet, vervuld van de geest uit God; maar daarom is hijzelf toch nog
geen God!'
[17] De Grieken zeiden: 'Jullie weten
wat jullie weten; maar wij weten ook wat wij weten! Als jullie zeggen dat
alleen God zoiets kan doen en dat zo'n mens alleen maar zulke daden kan
verrichten omdat hij vervuld is van Gods geest, dan erkennen jullie toch zelf
dat Gods geest in Hem onmogelijk iets anders is dan God Zelf! Als wij Hem nu
loven en prijzen als een ware God, dan zijn wij toch beslist dichter bij de
bron van de grote waarheid waar al het licht en leven uit voortkomt dan jullie
Joden, die niet Degene als een ware God beschouwen die zegt: 'Ik wil het!' en
niet: 'Gods geest in Mij wil het!', waarna dan ook onmiddellijk gebeurt wat Hij
met Zijn mond uitspreekt en wil!
[18] Wij waren heidenen nog maar een
paar uur geleden, toen deze Godmens naar ons toe kwam en mijn blindgeboren
dochter Achaia met één woord ziende heeft gemaakt en evenzo onze afgodstempel
in één ogenblik zodanig vernietigd, dat daar niet het minste spoor van
achterbleef en men zelfs de plaats niet meer ziet waar die gestaan heeft, en
dat alles deed Hij enkel uit Zichzelf, dus uit Zijn hoogst eigen volmaakte
macht. Maar als Hij nu zulke dingen doet en zo handelt, moet Hijzelf ook een
echte God zijn en hoeft Hij niet tot een nog hogere en echtere God te bidden om
Hem te helpen een wonder te verrichten; want Hij is Zelf al de hoogste en meest
ware God!
[19] Zo denken en oordelen wij
heidenen nu, en als wij volgens Zijn leer zullen leven en handelen en getrouw
zijn wil vervullen, zal Hij ons uit Zichzelf ook het ware, eeuwige leven geven,
zoals Hij nu ook uit Zichzelf aan deze jongeman het aardse leven terug heeft
gegeven; want Hijzelf is de Oerbron van alle bestaan en leven!’
34
Het meningsverschil over de persoonlijkheid van de Heer
[1] Na deze zeer gedegen, waarachtige
woorden van de Griek zei een Jood van deze plaats, die een rabbi en voorganger
van een synagoge was: ' Als heiden, die niet zo goed thuis is in onze Schrift,
heb je weliswaar een heel goed oordeel en op veel punten kan men je geen
ongelijk geven; maar als je net zo goed thuis zou zijn in onze Schrift als ik,
zou je vast ook enigszins anders oordelen! Kijk, iedere keer wanneer God Zich
vanwege de mensen van een vroom mens heeft bediend, kon zo'n mens niet anders
handelen en spreken dan zoals hij door Gods geest werd gedreven! Eén van onze
eerste vier grote profeten sprak bijna steeds tot het volk alsof hij God Zelf
was, wat de Joden hem ook dikwijls verweten; maar hij kon nu eenmaal niet
anders spreken en handelen dan zoals hij door Gods geest was aangespoord.
[2] Een voorbeeld van hoe hij sprak
zal je de kwestie duidelijker maken. De genoemde profeet, die Jesaja heette,
zegt bijvoorbeeld direct aan het begin van zijn 42e hoofdstuk, waar hij
waarschijnlijk deze van Gods geest vervulde man reeds aankondigde: ' Zie, dat
is Mijn knecht, -Ik bewaar Hem; Hij is Mijn uitverkorene, en Mijn ziel heeft
welgevallen aan Hem. Ik heb Hem Mijn geest gegeven - Hij zal het recht onder de
heidenen brengen. Hij zal niet schreeuwen of roepen; in de straten zal men Zijn
stem niet horen. Het geknakte riet zal Hij niet breken en de gloeiende pit niet
doven. Hij zal onderrichten het recht waarachtig te handhaven. Hij zal niet
wrevelig en gruwelijk zijn, opdat Hij het recht op aarde brengt.
[3] Zo spreek Ik, God de Heer, die de
hemel schept en uitbreidt, die de aarde en haar gewas maakt, die de adem geeft
aan het volk dat erop woont en de geest aan degenen die zich daarnaar richten.
Ik, de Heer, heb U geroepen met gerechtigheid, Ik heb U bij de hand genomen en
heb U behoed en heb U gegeven als een verbond onder het volk en als een licht
voor de heidenen. U zult de blinden hun ogen openen en de gevangenen uit hun
gevangenissen leiden, evenals degenen die in duisternis en in kerkers zitten.
Ik, de Heer, dat is Mijn naam, wil Mijn eer aan geen ander geven, noch Mijn
roem aan een menselijke afgod. Zie, wat komen zal, verkondig Ik nu van tevoren
en Ik verkondig iets nieuws; voordat het staat te gebeuren, laat Ik het jullie
horen.'
[4] Kijk eens, mijn overigens zeer
wijze Griek, op die manier heeft God ooit door de mond van een mens gesproken,
zodat men zou kunnen denken dat de mens Jesaja werkelijk God Zelf was! Maar
toch was dat niet zo. En zoals het destijds was, is het tegenwoordig ook. Deze
man, die wonderen doet is dus niets anders dan die door de profeet voorspelde
knecht Gods, Zijn uitverkorene tot heil van ook de heidenen, zoals hij jullie
zojuist ook metterdaad heeft bewezen.
[5] God zal hem daarvoor ook met de
hoogste roem bekronen en hem tot koning over alle volkeren op aarde maken,
doordat Hij hem zo'n grote macht heeft gegeven als nog nooit eerder een mens
bezeten heeft. Maar daarom is en blijft hij toch slechts een mens en is hij
vanuit zichzelf geen God en nog minder een menselijke afgod, waar jullie
heidenen er zoveel van hebben. Hij is een knecht Gods, begiftigd met alle
denkbare macht, een bijzonder uitverkorene, en daarom duidelijk God meest
beminde.
[6] Kijk, zo oordelen wij Joden, die
goed thuis zijn in de Schrift; maar jullie, die gewend zijn om van iedere
buitengewone verschijning een god te maken, houden zo'n van Gods geest vervulde
mens des te eerder meteen voor de ware God, omdat hij voor jullie ogen tekenen
heeft gedaan die zeer beslist alleen God kan doen. Maar toch doet hij
dergelijke ongehoorde wonderen niet vanuit zijn eigen menselijke kracht, maar
alleen door de macht van Gods wil, die hem voor een poos is verleend. Zo is het
hiermee gesteld, en ik ben ervan overtuigd dat hij geen ander getuigenis over
zichzelf zal geven.'
[7] Daarop zei de Griek: 'Je hebt nu
ook goed gesproken en zult in veel opzichten ook wel gelijk hebben, wat het
wereldse verstand van de mensen aangaat. Maar de door jou aangehaalde profeet
heeft in zijn vele hoofdstukken ook nog anders gesproken, wat mij, ondanks dat
ik een heiden ben, niet onbekend is, en dat zou wel eens meer ten gunste van
mijn oordeel kunnen zijn dan het jouwe!'
[8] De rabbi zei: 'Laat dan horen wat
jij weet!'
[9] De Griek zei: 'Goed, hoe moet in
dit verband de tekst begrepen worden waarin de profeet zegt: 'Een Knaap is ons
geboren, een Zoon is ons gegeven, en Zijn heerschappij draagt Hij op zijn eigen
schouder! Zijn naam is: Wonderbaar, Raad, Kracht, Held, God, Eeuwigheid, Vader,
Vredevorst.' - Hoe verklaar jij dat getuigenis van de profeet?'
[10] Daarop wist de rabbi niets te
antwoorden, maar zei alleen maar wat terloops: 'Nou ja, dat staat ook wel in
Jesaja; maar in heel veel van zijn voorspellingen is deze profeet heel
onduidelijk en niet te begrijpen, en dan kan men niet met zekerheid vaststellen
wat hij ermee bedoeld heeft.'
[11] De Griek zei: 'Eigenaardig, dat
jij als schriftgeleerde Jood hier op die manier wilt oordelen, terwijl het
geboren Kind en de gegeven Zoon, wiens grote naam de profeet openlijk heeft
uitgesproken, hier toch onmiskenbaar in persoon, woord en daad voor ons staat!
Als nu voor ons zichtbare mens is Hij ook een knecht in wie God Zijn hoogste
welbehagen heeft, omdat Hij zeker in al Zijn volheid in Hem woont. Zijn lichaam
is alleen de knecht; maar Zijn ziel is God van eeuwigheid. Dit lichaam is toch
zeker een allerhoogst uitverkorene Gods, in wie Hij Zijn grootste welbehagen
heeft! Als heiden zal ik hierin volgens mijn natuurlijke geest welhaast dichter
bij de waarheid staan dan jij met al je -volgens je eigen getuigenis
-onduidelijke en onbegrijpelijke schriftgeleerdheid!’
[12] Hierop zei de rabbi helemaal
niets meer, werd boos en ging weg.
[13] Maar Ik zei tegen Mijn
leerlingen, die zich ook heimelijk ergerden over de blinde rabbi: 'Daar zien
jullie weer een voorbeeld van hoe het licht van de Joden afgenomen en aan de
heidenen gegeven wordt. Deze Grieken waren een paar uur geleden nog overtuigde
afgodendienaren, en nu staan ze in het ware licht al veel hoger dan de Joden,
die vanwege hun schriftgeleerdheid zo'n hoge dunk van zichzelf hebben! Wees dus
blij dat het nu eenmaal zo is gegaan! Werkelijk, Davids troon zal niet meer
onder de Joden, maar onder de heidenen opgericht worden!’
[14] Nu viel de weduwe met haar zoon
pas echt aan Mijn voeten en zei: 'O Heer, Heer! Nu gaan mijn ogen pas open! U
bent de Messias die ons beloofd is! O, vergeef ons onze blindheid, waardoor wij
U niet onmiddellijk konden herkennen!'
[15] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op
van de grond, ga met je zoon naar huis en maak een avondmaal voor ons klaar;
want vandaag blijven wij in jouw herberg! Ik heb je dat weliswaar al eerder
gezegd, maar doe nu direct wat Ik je geboden heb!'
[16] Hierop stond de vrouw meteen op
en spoedde zich diep gelukkig met haar zoon naar huis, en begon direct met het
bereiden van een goed avondmaal, waar wij wel behoefte aan hadden.
[1] Aangezien de zon echter reeds was
ondergegaan, zei Ik tegen de Grieken: 'Ik laat jullie helemaal vrij; als jullie
een onderkomen vinden, kunnen jullie vannacht hier in Nahim blijven, of ook
naar huis gaan. Noch het ene noch het andere zal voor jullie een nadeel zijn.'
[2] De Griek, die de vader van het
blinde meisje en het hoofd van het Griekse dorpje was, zei: 'O, Heer, Heer,
Heer van eeuwigheid, met een onderkomen zit het hier wel goed! Wij zijn
weliswaar met ongeveer honderd personen, maar bij de gelukkige weduwe kunnen en
- met Uw almachtige hulp - zullen we allemaal een heel ruim onderkomen vinden.
Als wij vannacht in Uw gezelschap mogen blijven, dan blijven wij, ook al
zouden vannacht thuis al onze wereldse prullen te gronde gaan; want één woord
uit Uw goddelijke mond te horen is eindeloos veel meer waard dan alle schatten
der aarde en meer dan de zon, de maan en alle sterren! Wij blijven daarom hier.
Voor wat de herberg zal kosten hebben wij genoeg geld bij ons; en al zou het
ons al onze goederen kosten, dan bleven we toch bij U, o Heer, Heer, Heer! Want
al hebben wij ook al onze aardse goederen om Uwentwil verloren, maar daarbij Uw
genade echt gevonden, dan hebben wij daardoor een eindeloos grote winst
geboekt! Daarom blijven wij in Uw nabijheid, bereid tot ieder offer dat wij
kunnen opbrengen!'
[3] Ik zei: 'Blijf dan -voor al het
andere zal Ik wel zorgen! Want waarlijk Ik zeg jullie: wiens gezindheid en
geloof in het vervolg niet zal zijn als dat van jullie, diens ziel zal het rijk
Gods nauwelijks kunnen verwerven! Als jullie op die manier in je hart steeds
bij Mij zullen blijven, zal Ik, krachtig werkzaam in de geest, ook bij en
temidden van jullie blijven; en degenen bij wie Ik zal blijven zullen nooit
gebrek en nood hoeven te lijden, niet wat hun aardse behoeften betreft en nog
minder wat betreft de behoeften van hun ziel.
[4] Gebrek, nood en allerlei ellende
laat Ik alleen onder de mensen komen als ze helemaal afvallig van Mij zijn
geworden, en deels duistere en domme afgodendienaren en deels puur
zelfzuchtige en goddeloze wereldse mensen zijn geworden. Want nood en gebrek
dwingen de mensen na te denken over de oorzaken van hun ellende en maken hen
vindingrijk en scherpzinnig, en op die manier zullen er heel snel verstandige
en wijze mannen opstaan uit een volk, die hun medemensen de ogen openen en hun
de bronnen van de algemene ellende tonen. Dan verlaten velen hun verlammende
traagheid om zich te wapenen voor de strijd tegen die machtig geworden
leeglopers, die als tirannen heersen over de volkeren die ze met blindheid
hebben geslagen en die de eigenlijke aanstichters van de algemene ellende op
deze aarde zijn. Zij zullen door vaak harde strijd helemaal overwonnen en
verdreven worden of op zijn minst gedwongen worden om de volkeren zulke wetten
te geven dat daaronder te leven valt. En zo doen dan altijd geluk en welstand
hun intrede onder de mensen, al naargelang de mensen weer zijn teruggekeerd op
hun weg naar de enig ware God.
[5] Als de mensen zich nooit van God
zouden afkeren, zouden ze ook nooit tot nood en ellende vervallen.
[6] Als jullie dus ook in jullie
nakomelingen steeds in geloof en daad volgens Mijn leer in en bij Mij blijven,
zullen jullie ook nooit ellende hoeven door te maken. Ook ziekten van het
lichaam zullen jullie zielen niet angstig en kleinmoedig maken; want
lichamelijke ziekten zijn altijd alleen maar de bittere gevolgen van het niet
opvolgen van de geboden die Ik de mensen altijd duidelijk heb meegedeeld.
[7] Wie zich reeds vanaf zijn jeugd
trouw aan deze geboden houdt, zal tot op hoge leeftijd geen arts nodig hebben
en zijn nakomelingen zullen niet hoeven te lijden onder de zonden van hun
ouders, zoals dat bij de oude, aan God trouwe volkeren vaak eeuwenlang het
geval was. Maar steeds als de mensen begonnen te ontaarden, is er ook weldra ernstig
lichamelijk lijden over hen gekomen en hebben ze de gevolgen leren kennen van
het te weinig of helemaal niet in acht nemen van Gods geboden.
[8] Want als er bijvoorbeeld iemand is
die voor een of ander doel een kunstige machine kan vervaardigen, dan begrijpt
hij vanzelf ook hoe die voor een doelmatig gebruik toegepast moet worden en hoe
men de machine moet hanteren, zodat die niet beschadigd raakt en vervolgens
volledig ongeschikt wordt voor verder gebruik. En als de deskundige maker
degene die de machine van hem heeft gekocht om te gebruiken, zegt en laat zien
waar hij op moet letten om er een duurzaam en nuttig gebruik van te kunnen
maken, moet de koper toch ook precies in acht nemen wat de meester van de machine
hem heeft gezegd. Maar als de koper er mettertijd uit eigenwijsheid of
lichtzinnigheid niet meer op let hoe de machine behandeld en gebruikt moet
worden, dan is het aan hemzelf te wijten dat de machine beschadigd is geraakt
en voor het juiste gebruik dus geheel of gedeeltelijk onbruikbaar is geworden.
[9] God is de grote Meester van de
machine van het menselijke lichaam, dat Hij als een uiterst kunstige machine
voor de mensen heeft ingericht om er een nuttig gebruik van te maken. Als de
ziel deze tot leven gebrachte machine gebruikt volgens het advies dat haar
duidelijk is meegedeeld -en dat zijn de tien geboden van God -dan zal het
lichaam ook steeds zijn goed te gebruiken gezondheid behouden; als de ziel
echter mettertijd traag en zinnelijk is geworden en geen acht meer slaat op
deze geboden van de eeuwig grote Meester van de machine, dan is het ook aan
haarzelf te wijten als haar lichaam tot allerlei ellende is vervallen. Ik denk
dat jullie Mij allemaal goed begrepen hebben; laten we nu dus naar de herberg
gaan.'
[10] De Grieken bedankten Mij
uitvoerig voor deze les, en ook Mijn leerlingen zeiden: 'Dat was weer eens
duidelijke taal!'
[11] Daarop gingen wij op weg om ons
naar de reeds vermelde herberg te begeven, waar al een rijkelijk en goed bereid
maal op ons stond te wachten.
[1] Toen de weduwe ook de Grieken zag
aankomen, was zij bang dat ze te weinig had voorbereid.
[2] Maar Ik stelde haar gerust en zei
dat wat ze had klaargemaakt voor allemaal voldoende zou zijn.
[3] Ze geloofde dat, en wij gingen aan
tafel zitten en hadden meer dan voldoende te eten en te drinken.
[4] Iedereen - en vooral de weduwe,
die heel goed wist voor hoeveel gasten zij eten had klaargemaakt -begon zich er
echter buitengewoon over te verbazen dat er nu meer dan drie keer zoveel
gasten al een uur lang aten en dronken, terwijl men aan de schalen nog niet
merkte dat de spijzen daarin minder waren geworden. Ook de wijnkaraffen leken
zichzelf opnieuw te vullen.
[5] Toen dat zo nog een poosje voortduurde,
kwam de weduwe met haar zoon naar Mij toe en zei: 'O Heer, nu weet ik pas goed
wie er in Uw zeer heilige en aanbiddelijke persoon in mijn onwaardige huis is
gekomen! De Grieken hadden gelijk dat ze de oude rabbi op zijn ingebeelde
Joodse wijsheid wezen en zo lieten zien dat zij verreweg de wijsten zijn. Hij
heeft zich ook wijselijk uit de voeten gemaakt en is vanavond niet zoals
gewoonlijk bij mij gekomen. Maar nu, o Heer, Heer, wil ik toch graag ook uit Uw
heilige mond vernemen wat mij in Uw ogen zo waardig heeft gemaakt dat U mij,
een arme zondares, zo'n genade wilde betonen!'
[6] Ik zei: 'Ik ken jouw leven al wel
vanaf je geboorte, maar Ik ken ook je hart, waar vele armen hun leven aan te
danken hebben; en daarom ben Ik bij je gekomen in je zeer grote nood. Want jij
bent zelf al tamelijk oud en zwak, en deze enige zoon van je moest je
voornaamste steun worden, zoals je ook terecht hoopte; maar hij werd ziek en
stierf. Omdat Ik jouw verdriet en nood wel zag, maar daarnaast ook de nood van
de vele armen die snel zou optreden, omdat ze als gevolg van jouw eigen
zwakheid en hulpeloosheid steeds meer de verzorging kwijtgeraakt zouden zijn
die ze tot nu toe in jouw huis ontvingen, ben Ik gekomen om niet alleen jou,
maar ook de vele armen en andere mensen die door allerlei nood gekweld worden
op wonderbaarlijke wijze te helpen.
[7] Kijk, dat is de eigenlijke reden
die Mij ertoe bracht om naar je toe te komen! Want waarlijk, waarlijk, Ik zeg
jullie allemaal: wie altijd naar vermogen zijn arme en gekwelde medemensen in
alle vriendelijkheid barmhartigheid en liefde bewijst, zal ook bij Mij
barmhartigheid, liefde en vriendelijkheid vinden; want het ware rijk Gods, dat
nu in Mijn persoon bij jullie is gekomen, is, dat jullie Godboven alles
liefhebben en jullie naasten als jezelf. Wie dat doet, vervult de hele wet en
bevindt zich in de volle genade van God, en de zegenende hand van Jehova is
over hem uitgestrekt. Wie in die liefde volhardt, is en blijft in Mij en Ik in
hem. En wie in Mij is, zoals Ik in hem, heeft het eeuwige leven in zich en zal
de dood niet zien en smaken; want op die manier is hij reeds in deze wereld een
echte burger van Gods rijk, waarin eeuwig geen dood meer bestaat. Neem dat
allemaal goed ter harte en handel ernaar; want Ik ben in deze wereld gekomen om
de mensen het ware Godsrijk te brengen en hen te verlossen van alle blindheid
en de dood van hun zielen, die jullie tot nu toe stevig gevangen hield. Als
iemand van jullie nu nog iets wil weten, kan hij het vragen, dan zal Ik hem
antwoord geven.’
[8] Toen Ik uitgesproken was, wendde
de opnieuw tot leven gewekte zoon van de weduwe zich tot Mij en zei: 'O Heer
van het leven, kijk, ik was volkomen dood en leef nu weer door Uw genade. Als
ik Uw heilige wil, die U ons nu bekend gemaakt hebt, heel nauwkeurig in acht
neem, zal ik dan eeuwig verder leven en nooit meer sterven? Want sterven is
verschrikkelijk bitter, en ik zou het niet graag nog een keer meemaken! Als je
eenmaal dood bent merkje natuurlijk geen pijn meer en is alle angst en vrees
weg, omdat je niets om je heen meer weet, voelt, ziet of hoort; maar voordat je
helemaal dood bent, heb je wel heel veel angst en pijn! Daarom zou ik U, o Heer
van het leven, willen vragen of U mij en ook alle andere goede mensen niet meer
wilt laten sterven!'
[9] Ik zei: 'Mijn dierbare zoon! Ik
heb jullie allemaal zojuist toch al getrouw en naar waarheid verteld dat
degenen die in Mij geloven, Mij boven alles liefhebben en hun naasten als
zichzelf, de dood niet zullen zien, voelen of smaken; want hoe kan iemand
sterven, die volgens wat Ik heb gezegd het eeuwige leven in zich heeft?
[10] Maar je zei ook dat de dood in
zekere zin wel goed is, wanneer men eenmaal helemaal dood is, omdat men dan
niets meer hoort, ziet of voelt en zodoende niets meer van zichzelf weet; maar
dat, Mijn beste zoon, is niet zoals jij nu volgens jouw gevoel oordeelt! Jij
hebt nu weliswaar de indruk dat jij in je toestand van lichamelijke dood
helemaal dood en zonder bewustzijn was; maar dat was niet zo.
[11] Want dat je je nu niets herinnert
van wat jouw ziel allemaal heeft meegemaakt terwijl ze niet in haar lichaam
aanwezig was, dat heb Ik heel wijs zo beschikt; want als jouw ziel de
herinnering had behouden aan hoe uiterst goed en gelukkig ze zich voelde
temidden van vele engelen in het paradijswaar ze zich bevond, en hoe
verdrietig ze werd toen dezen haar vertelden dat ze volgens de wil van Jehova
nog een keer in haar lichaam zou moeten terugkeren, dan zou jij je nu, terwijl
je weer met je lichaam verenigd bent, niet zo blij voelen als nu. Ik zou je de
volledige herinnering daaraan direct weer helemaal kunnen geven, als Ik dat
wilde; maar daar zou Ik je geen goed mee doen, omdat je daardoor voor vele
jaren volkomen ongeschikt zou raken voor deze wereld, waarin je nog veel te doen
zult krijgen.
[12] Wanneer je oud bent zal er wel
weer een moment komen dat Ik je ziel uit je lichaam bij Mij zal roepen; dan zal
Ik je ook van tevoren de herinnering teruggeven aan de drie dagen durende
toestand in het paradijs van Mijn engelen, en dan zul jij Mij zelf op je knieën
smeken om jou als ziel te verlossen van haar vervallen geraakte lichaam.
[13] Jouw lichaam zal dan weliswaar
nog een keer voor eens en altijd dood gaan en er zal geen levensbewustzijn in
achterblijven; maar jij zult daarna verder leven in een totaal bewustzijn van
jezelf en je zult samen met Mijn engelen omhoog stijgen, steeds gelukkiger
wordend van het ene wijsheids en liefdesniveau naar het andere, en je zult de
Vader, die in Mij woont, steeds dieper en dieper leren kennen en Zijn talloze,
eindeloos vele grote scheppingen bewonderen.
[14] Kijk, Mijn dierbare zoon, zo is
het en zo zal het zijn, en dat kun je wel van Mij aannemen; want Ik, die jou nu
weer in dit aardse leven heeft teruggeroepen, en Ik als de eeuwige Liefde,
Wijsheid, Macht, Kracht, Licht, Waarheid en het Leven Zelf heb dat je nu
geopenbaard!'
37
De voorwaarde voor een persoonlijke openbaring van God
[1] (De Heer:) 'Nu moet je dat
allemaal natuurlijk enkel geloven; maar als je geloof door werken levend wordt,
zul je door je levende geloof beginnen te schouwen, zelf te voelen en ten
diepste overtuigd te weten, en dat is veel beter voor de ziel van de mens dan
wanneer ze iets pas als overtuigend waar aanneemt, als ze het zich door haar
eigen zoeken en speuren met grote moeite langs de weg van de ervaring eigen
heeft gemaakt.
[2] Weliswaar is zo'n zoekende en
ijverig speurende ziel zeker ook haar loon waard, omdat immers iedere arbeider
zijn loon waard is, maar als een ziel de waarheid, die ze zogezegd verneemt uit
Gods mond, gelooft en ernaar handelt, is dat beter; want zodoende verenigt ze
door de liefde Mijn geest met zichzelf, en die kan haar in een uur meer
lichtende wijsheid geven, en doet dat ook, dan ze langs de weg van eigen
onderzoek in honderd jaar kan verwerven. Maar daarom zou een vrome, gelovige
ziel het juiste zoeken en speuren niet aan de kant moeten zetten! Want ieder
mens zou alles moeten onderzoeken wat hij van mensen hoort en het goede, dat
ook altijd waar is, behouden; maar wat gemakkelijk herkenbaar door Mijzelf aan
de mensen wordt geopenbaard, hoeft de mens niet uitvoerig te onderzoeken, maar
dat hoeft hij alleen maar te geloven en ernaar te handelen; dan zal hij weldra
heel duidelijk merken dat het echt werkt.
[3] Wie in Mij gelooft, Mijn wil doet
en Mij boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf, bij hem zal Ikzelf
komen en Mij getrouw aan hem openbaren. In de toekomst zal het echter zo zijn,
dat tenslotte iedereen die waarachtig naar Mij als de eeuwige waarheid
verlangt, door Mij onderricht zal worden; want Ik, die de waarheid in de Vader
ben, ben als een Zoon, maar de eeuwige liefde in Mij is de Vader. Wie dus door
de liefde of de Vader aangetrokken wordt, komt ook tot de Zoon ofwel tot de
waarheid.
[4] Daarom is het beter om Mij door
middel van de liefde te naderen dan door het onderzoeken van de zuivere
waarheid. Want met de liefde komt onvermijdelijk ook de geest der waarheid, net
zoals met het vuur, dat tot .een levende vlam is opgelaaid, het licht komt; als
iemand echter wel een ver licht ziet en er achteraan rent, zal hij beslist
langer werk hebben voor hij de plaats van het licht kan bereiken, om daar ook
door de levende vlam van het licht tot leven verwarmd te worden.
[5] Wie God werkelijk zoekt, moet Hem
in zijn eigen. hart zoeken, .dus in de geest van de liefde, waarin al het leven
en alle waarheld verborgen is, dan zal hij God en Zijn rijk ook snel en
gemakkelijk vinden -langs iedere andere weg echter met moeite, en in deze
wereld dikwijls al helemaal met.
[6] In de Schrift staat ook dat de
mens God moet aanbidden. Maar hoe moet hij God aanbidden, als hij ten eerste
God nog nooit anders heeft gekend dan van horen zeggen en daarbij nauwelijks
gelooft dat er zo'n God bestaat, en als hij ten tweede in de verste verte niet
weet wat het wil zeggen God te aanbidden! Aan dat lippengebed, waar het hart
geen deel aan heeft, kan God, die de eeuwige en zuiverste liefde zelf is, toch
geen welbehagen hebben.
[7] God aanbidden wil zeggen: Hem
steeds boven alles liefhebben en zijn naaste als zichzelf. En God werkelijk
liefhebben wil zeggen: heel trouw Zijn geboden houden, ook onder vaak meest
onaangename levensomstandigheden, die God, als het volgens Zijn liefde en
wijsheid op de een of andere manier nodig is, over deze en gene laat komen als
versterking en levensoefening voor zijn ziel, die te sterk door de materie is
aangetrokken; want alleen God kent iedere ziel, haar natuur en eigenschappen,
en weet ook het duidelijkste en beste hoe die ziel op de ware levensweg geholpen
kan worden.
[8] God is in Zichzelf dus de hoogste
en zuiverste geest, omdat Hij de zuiverste liefde is, en moet daarom door
degenen die Hem echt willen aanbidden, in de geest en in waarheid aanbeden
worden, en wel zonder onderbreking gedurende het hele leven, zoals ook alle
engelen dat in de hemel eeuwig doen!
[9] Als het lippengebed een goede en
God welgevallige manier van aanbidden zou zijn en God dat van de mensen en
engelen zou verlangen, dan zou Hij net zo zwak, ijdel en onwijs zijn als een
blinde en hoogmoedige Farizeeër, die door iedereen boven alles hoog geëerd wil
worden en over iedereen wil heersen. Want als een mens dag en nacht met zijn
mond tot God zou moeten bidden, en wel zonder onderbreking, waar zou hij dan
de tijd voor ander noodzakelijk werk vandaan halen en hoe zou hij dan zichzelf
en de zijnen de noodzakelijke voeding voor het lichaam verschaffen? Helaas
bestaan er onder de Joden nu een groot aantal van zulke dwazen, en die zullen
ook in de toekomst bestaan, die God met vrijwel eindeloze lippengebeden
aanbidden en denken dat dat een echte godsdienst is en dat God daar welbehagen
in heeft, in het bijzonder wanneer dat gejammer met de lippen met allerlei
ceremoniën vergezeld gaat.
[10] Maar waarlijk, Ik zeg jullie
allen: waar Ik op die manier door de mensen aanbeden en geëerd word, zal Ik
direct Mijn gezicht afkeren en nooit aandacht schenken aan zo'n aanbidding en
verering, en wel om de mensen praktisch te laten zien dat dergelijke
aanbiddingen en vereringen een ware gruwel voor Mij zijn en dat Ik daar nooit
aandacht aan schenk, en al helemaal nooit wanneer ze door priesters voor geld
verricht worden. Want degene die bidt terwijl hij daar door iemand voor betaald
wordt, mompelt enkel voor de schijn zo'n gebed voor zich uit, meestal zonder
enig geloof, terwijl degene Voor wie dat gebed zou moeten helpen, zelf te traag
is om zijn knieën voor God te buigen en daarom liever een ander voor zich laat
bidden.
[11] Heb dus God lief boven alles en
jullie naasten als jezelf, doe zelfs goed aan degenen die jullie kwaad doen en
bidt op dezelfde manier ook voor jullie vijanden, bidt eveneens voor hen die
jullie haten en vervloeken en vergeldt geen kwaad met kwaad -behalve in het
uiterste geval van nood, om daardoor misschien een echte misdadiger van de weg
van de zonde op de weg van de deugd te brengen -dan zal Ik zo'n echt en levend
gebed met het innigste vaderlijke welgevallen aanzien en werkelijk geen van
jullie beden onverhoord laten! Maar een puur lippengebed zonder hart of zonder
het volste geloof zal Ik nooit aanzien of hoe dan ook verhoren. N u heb Ik
jullie naar waarheid de juiste levensweg getoond; wandel en handel aldus, dan
zullen jullie zodoende in Mij zijn en blijven, en Ik in jullie!
[12] En degene in wie Ik ben door zijn
liefde voor Mij en van daaruit voor zijn naaste, zal niet in de nacht van het
gericht en de dood van de ziel wandelen, maar steeds in een volkomen helder
levensdaglicht.
[13] En zeg Mij nu, Mijn beste zoon,
hoe en of je dat hebt begrepen. Want als je het goed hebt begrepen, zul je er
ook op de juiste manier naar handelen en zal het licht in je worden!'
38
De zorg van de jongeman
[1] De jongeman zei: 'O Heer, Heer en
eeuwige Meester van het leven, ik heb het allemaal goed begrepen, en het
schijnt mij nu werkelijk toe alsof het in mijn hart nu reeds helemaal vrij en
vollevenslicht is geworden; daarom ben ik er op voorhand al ten volste van
overtuigd dat er mettertijd nog veel meer levenslicht in mij zal komen, als ik
zelf in volle ernst volgens Uw heilige leer aan het werk zal gaan! O Heer,
Heer! Laat toch vele, ja alle mensen op die manier in Uw liefde verlicht
worden; dan zullen wij mensen ons reeds in deze wereld in het paradijs
bevinden!
[2] Maar nu bespeur ik in mijzelf ook
de diepe nacht in Jeruzalem, waarmee wij nog heel veel strijd zullen moeten
doormaken om de algemene klaarlichte levensdag te doen aanbreken; want in het
licht dat nu in mij ontwaakt is, zie ik pas de verschrikkelijke tegenstelling
tussen Uw zuivere leer en de ten hemel schreiende, bedrieglijke en volkomen
valse leerstellingen en armzalige wetten van de tempel. Hoe zal men die
tegemoet kunnen treden? Want de tempeldienaren hebben nog altijd de aardse
macht in handen en vervolgen iedereen die anders gelooft, denkt en handelt te
vuur en te zwaard. Als ze hierheen komen en ons aantreffen, terwijl wij leven
en handelen volgens Uw leer, en ons naar de reden vragen, dan zullen wij als in
Uw waarheid staande mensen toch alleen de waarheid moeten zeggen, om niet voor
leugenaar te staan tegenover hen en ook tegenover U, o Heer, Heer!
[3] O eeuwige Heer van alles wat
bestaat en van hemel en aarde, geef ons ook in dat opzicht raad; want hoewel ik
nog jong ben, zie ik nu plotseling maar al te goed in dat wij misschien al heel
binnenkort te maken zullen krijgen met heel bittere en harde vervolgingen van
de kant van de tempeldienaren, en wel des te meer naarmate wij ernstiger en
actiever volgens Uw leer zullen leven en handelen. O Heer, Heer, wat moeten wij
dan doen?'
[4] Ik zei: 'Nou, nou, Mijn beste
zoon! Ben Ik ten eerste niet machtiger dan de tempel, die ook in Mij niet
gelooft, maar Mij alleen maar voortdurend vervolgt en probeert Mij gevangen te
nemen en te gronde te richten? Wie in Mij gelooft, op Mij bouwt en Mij
vertrouwt, zal Ik toch ook wel te hulp kunnen komen tegen de blinde macht van
de tempel! Geloof je dat?'
[5] De jongeman zei: 'O Heer, Heer,
vergeef mij mijn nodeloze dwaze angst; ik geloof, ik geloof het zonder twijfel!
U, de eeuwig enige Heer over leven en dood zult de Uwen ook tegen alle hellemachten
weten te beschermen, hoezeer ze er ook opuit zijn om op de hele aarde Gods
rijk te vernietigen en het rijk van de eeuwige dood te stichten.'
[6] Ik zei: 'Heel zeker, waarachtig en
gewis! Maar ten tweede zeg Ik je ook nog: wees in jezelf weliswaar zacht als
duiven, maar tegenover de wereld listig als slangen! Want Ik wil niet dat
jullie Mijn parels openlijk aan alle wereldse zwijnen laten zien en ze hen
toewerpen.
[7] Als men
jullie ter verantwoording zal roepen, zal Ik het antwoord wel in jullie mond
leggen -en echt, dan zal niet één op de duizend in staat zijn jullie van
repliek te dienen. Als Ik jullie ook deze verzekering nog geef, kunnen jullie
in Mijn naam iedere strijd die je te wachten staat, heel moedig onder ogen
zien. Want in deze tijd zal de uitbreiding van Mijn rijk onder de mensen geweld
nodig hebben, en zij die het willen hebben, zullen het ook met geweld naar zich
toe moeten trekken! De zekere over,:inning zal echte:. niet moeilijk te
bevechten zijn, omdat Ikzelf als de machtigste Held de strijders voor Mijn rijk
alle hulp zal geven! - Begrijp je dat ook?' ..
[8] De jongeman zei: 'Ja, Heer, Heer,
met Uw genade is alles gemakkelijk te begrijpen; want met Uw leer geeft U
degene die ernstig volgens de goddelijke betekenis ervan wil leven, ook het
juiste begrip en daarmee ook de moed om de strijd voor de goddelijke, zuivere
en levensechte waarheid met iedere vijand aan te gaan en zegevierend te
doorstaan. Want ik was dood, en Uw goddelijk almachtige Woord heeft mijn
ledematen weer tot leven gewekt .en mijn hart gedwongen weer te gaan kloppen,
en evenzo heeft Uw almachtige wil nu ook onze schalen en karaffen niet leeg
laten worden. Bovendien hebt U ons allemaal nog het grootste levensbezit
geschonken door de gave van Uw leer, waardoor wij nu reeds heel bewust weten en
heel goed inzien wat wij moeten doen en waarom.
[9] Als wij dat nu allemaal weten en
U, o Heer, Heer, ook als de enig ware God hebben herkend, dan moet dat ons
immers het volste geloof en het innigste vertrouwen geven dat U ons ook in de
strijd tegen de vijanden van de waarheid zult beschermen en ons altijd de
zekere overwinning over hen zult geven, omdat U, de eeuwige Waarheid, ons dat
getrouw hebt beloofd. In ons hart zullen wij wel zacht zijn als duiven, maar
met Uw hulp, o Heer, Heer, zal het ons ook aan listigheid tegenover onze
eventuele vijanden niet ontbreken.'
[1] Na deze voor een jongeman zeer geestrijke
woorden, waarover zelfs al Mijn leerlingen zich erg verwonderden, zei Mijn oude
leerling Jacobus de Oudere: 'Heer en Meester! U weet hoe zelden er een woord
over mijn lippen komt; maar nu voel ik een drang in mijn hart om ook eens een
paar woorden te zeggen, als U mij dat wilt toestaan.'
[2] Ik zei: 'Mijn beste broeder! Als
Ik niet wilde dat ook jij een keer onder mensen zou spreken, zou je hart even
rustig zijn als altijd; maar Ik wil dat ook jij eens wat zegt, dus doe je mond
maar open en zeg, watje innerlijke bewustzijn je zal geven!'
[3] Hierop stond Jacobus op en zei: '
Al meer dan twee jaar zijn wij met U in heel veel plaatsen en landen geweest,
en wij waren getuige van de talloze wonderen die U met Uw wil hebt gedaan; en
ook hebt U ons de macht gegeven om in Uw naam zieken te genezen en bezetenen
van hun boze geesten te bevrijden. Kortom, als iemand al datgene waar wij
getuige van zijn geweest in boeken zou opschrijven, zou hij daar nog in geen
honderd jaar mee klaar komen, en het verstand van zelfs de meest wijze wereldse
mens zou de betekenis van die geschriften ook niet vatten en begrijpen. Maar Uw
daad hier in Nahim heeft mij buitengewoon bewogen, en ik beken hier openlijk:
in deze daad van U schijnt een heel bijzondere, diep geestelijke en profetische
betekenis verborgen te liggen.
[4] Uiteindelijk ligt er in ieder van
Uw vele leringen en daden wel een diepe geestelijke zin verborgen, en veel
daarvan heb ik in het verborgene voor mijzelf al ontraadseld; maar achter deze
daad van U lijkt naar mijn gevoel iets bijzonder groots en voor de toekomst
zeer belangrijks verborgen te zijn, en ik voel nu een machtig groot verlangen
om van U, al zijn het er maar enkele, aanwijzingen te krijgen over waar deze
daad van U in voorspellende zin naar verwijst!'
[5] Ik zei: 'Dat is goed geoordeeld,
Mijn beste broeder Jacobus; al vanaf Mijn aardse geboorte was je steeds in Mijn
nabijheid en bent dus ook een trouwe getuige geweest van al Mijn aardse gangen,
woorden en daden, en dat ben je nog en zul je ook blijven.Achter deze daad gaat
inderdaad iets heel bijzonders schuil; maar wat er voor de ogen van de mensen
achter schuilgaat is voor het menselijke verstand, zoals dat nu is, en voor dat
van jullie niet goed te vatten.
[6] In Mijzelf zie Ik natuurlijk de
hele, nooit eindigende eeuwigheid onthuld, en dus ook wat achter deze daad van
Mij verborgen is, als een reeds voltooide daad; maar jullie geest, die zich
als het ware nu nog in zijn kindertijd bevindt, kan dat niet zien of vatten.
[7] Maar omdat jij al zo'n stille
denker bent en zelf ook begrijpt en voelt dat Ik niets doe wat niet voor de
hele oneindigheid en eeuwigheid een overeenstemmende betekenis heeft, en
aangezien jij nu voor jezelf een paar aanwijzingen van Mij zou willen hebben,
kan Ik je er ook wel een paar geven; luister dus!
[8] Kijk, waarom Ikzelf als een
mensenzoon in deze wereld ben gekomen heb Ik jullie en ook heel veel andere
mensen maar al te vaak verteld, onder voortdurende verwijzing naar de
profeten, en hier heb Ik dat al eerder opnieuw aangeroerd. Ik heb jullie echter
ook al meer dan voldoende getoond hoe Mijn leer, die werkelijk een door Mijzelf
nieuw gestichte kerk is, in de komende tijden onder de mensen zijn loop zal
nemen. Ik heb jullie dat in Jeruzalem ook getoond met grote tekenen aan het
firmament; en zie wat hier nu gebeurd is, komt overeen met die laatste en
allerdonkerste tijd, waarin Mijn leer zal ontaarden tot een duizendmaal grotere
afgodendienst dan er tot nu toe ooit een zuivere goddelijke leer is ontaard, en
waarin men voor gestorven en door de priesters heilig en zalig verklaarde
mensen en zelfs hun vergane gebeente altaren en tempels zal bouwen en hun
daarin goddelijke eer zal bewijzen.
[9] Jullie, Mijn leerlingen, heb Ik al
bij verscheidene gelegenheden openlijk gezegd en getoond dat Mijn rijk niet van
deze wereld is en dat jullie je ook niet bezorgd moeten maken over wat jullie
de volgende dag zullen eten en drinken; maar dat jullie moeten proberen het
rijk Gods en zijn gerechtigheid onder de mensen te verspreiden en je daar door
niemand plichtmatig voor moeten laten betalen, maar alleen aannemen wat de
liefde van de mensen jullie in Mijn naam zal geven - want jullie hebben alles
voor niets van Mij ontvangen, en voor niets moeten jullie het ook weer aan
anderen geven!
[10] Ook heb Ik tegen jullie en tegen
de andere zeventig leerlingen, die Ik in Emmaüs heb uitgezonden om de mensen
het evangelie uit de hemelen te verkondigen, gezegd dat niemand twee mantels
moet hebben, geen tas om iets in te doen en ook geen stok om zich tegen een
vijand te weer te stellen; want Mijn naam, Mijn woord en Mijn genade moet
iedereen genoeg zijn!
[11] Zo heb Ik jullie en vele andere
mensen ook getrouwen openlijk gezegd dat jullie niemand moeten veroordelen, om
niet eenmaal zelf veroordeeld te worden, en dat jullie ook niemand moeten
vervloeken en verdoemen en nooit iemand vijandig moeten vervolgen, om niet
datzelfde te moeten ondergaan; want met de maat waarmee jullie zelf zullen
meten, zullen jullie ook terugbetaald worden!
[12] Ja, jullie moeten bidden voor wie
jullie haten en vervloeken, en goed doen aan degenen die trachten jullie kwaad
te doen; dan zullen jullie de beloning van Mij kunnen verwachten en op die
manier gloeiende kolen op de hoofden van jullie vijanden stapelen en hen des te
eerder tot jullie vrienden maken!
[13] Kijk, Ik heb jullie bevolen te
onderwijzen, te leven en te handelen onder de vlag van de ware en echte
naastenliefde en Ik heb jullie ook gezegd dat men jullie altijd als Mijn ware
leerlingen zal herkennen aan het feit dat jullie elkaar als broeders zullen
liefhebben, zoals Ikzelf jullie liefheb, en dat men Mijn echte volgelingen
altijd aan de werken van onbaatzuchtige naastenliefde zal herkennen .
[14] Maar kijk, zo zal het in die zeer
duistere tijd niet zijn, maar juist lijnrecht tegenovergesteld aan deze leer,
die Ik jullie naar waarheid heb geopenbaard!'
40
Over de geestelijke omstandigheden van onze tijd
[1] (De Heer:) 'In die tijd zullen het
ware geloof en de zuivere liefde helemaal uitdoven. In plaats daarvan zal er
onder de ergste strafrechtelijke wetten een waangeloof aan de mensen worden
opgedrongen, zoals ook een kwaadaardige koorts het menselijk lichaam de dood
opdringt. En als er een of andere door Mijn geest gesterkte gemeente zal
opstaan tegen de valse leraren en profeten die in het goud, zilver, edelstenen
en andere grote aardse goederen baden en die hoogmoedig, heerszuchtig en
zelfzuchtig als ze zijn, zich aan de mensen voordoen als jullie enig ware
opvolgers en Mijn plaatsvervangers om ten hoogste vereerd te worden, en als die
gemeente hun zal tonen dat ze juist het tegendeel zijn van hoe ze zich met de
brutaalste en godvergeten onbeschaamdheid aan de mensen presenteren, door hen
te dwingen om alleen bij hen hun zielenheil en de waarheid te zoeken, dan
zullen er strijd en oorlogen en vervolgingen zijn, zoals er sinds het begin van
de mensen op deze aarde nog niet hebben plaatsgevonden.
[2] Maar de allerergste en
allerduisterste toestand zal niet lang duren, en dan zal het gebeuren dat de valse
leraren en profeten uiteindelijk zichzelf de doodsteek zullen geven. Want dan
zal Mijn geest, dat wil zeggen de geest van alle waarheid, ontwaken onder de op
vele manieren gekwelde mensen, de zon des levens zal geweldig beginnen te
stralen en de nacht van de dood zal in haar oude graf ondergaan.
[3] Ik heb jullie die duistere tijd,
die Ik nu weergeef, al verscheidene keren voorspeld en heb die nu alleen maar
weer genoemd, opdat jullie des te gemakkelijker de overeenkomst ontdekken
tussen de gebeurtenis van vanavond en die toekomstige tijd.
[4] Kijk, dit kleine stadje, dat aan
bijna alle kanten door heidense dorpjes en buurtschappen omringd is, wordt nog
door een klein aantal Joden bewoond, die zich evenals enkele orthodoxe
Samaritanen in een zuiverder jodendom bevinden en voor wie de wetten van de
tempel merendeels een gruwel zijn! Zij zien de slechte en troebele handelwijze
van de tempel heel goed, hoewel ze zich daar niet tegen kunnen verzetten. Hun
buren zijn heidenen, die weliswaar ook niets met hun afgoden ophebben, maar
ter wille van de uiterlijke schijn toch nog moeten doen alsof die belangrijk
voor hen zijn. Maar eigenlijk geloven ze al in helemaal niets anders meer dan
in een goede winst, die ze op een of andere manier buit kunnen maken.
[5] Kijk, dat zal in die door Mij
voorspelde tijd ook zo zijn, maar dan op grote schaal, wereldwijd!
[6] Een zuivere gemeente zal op
soortgelijke wijze als dit stadje voortbestaan, eerst omgeven door mensen
zonder enig geloof, die alleen maar allerlei winstgevende industrie zullen
bedrijven en zich niet om Mijn zuivere leer en nog minder om het beruchte
heidendom van Rome in die tijd zullen bekommeren. Onder zulke omstandigheden
zal die zuivere gemeente er dan ook beginnen uit te zien als een bedroefde
weduwe.
[7] Mijn zuivere leer zal lijken op de
weduwe die zo treurig was en wier dode zoon Ik weer tot leven heb gewekt; en
het geloof betekent de dode zoon, die Ik opwekte. Hij werd gedood door de
kwaadaardige koorts, die weer overeenkomt met de wereldse mentaliteit die vol
winstbejag is, waartoe ook deze mensen hier overgingen, en wel op grond van de
weerzinwekkende en slechte bedriegerij van Jeruzalem en daarnaast ook op grond
van de totale afwezigheid van de heidenen die dit dorp omringen, die in de
voorspelde vreselijke toekomstige tijd de naam 'industriëlen' zullen hebben.
[8] Op grond van dat alles gaat dus
het voorheen zuivere, zij het ook jonge geloof omdat het pas ongeveer zestien
jaar geleden ingeburgerd is geraakt door een Samaritaan die hier kwam wonen en
die de echtgenoot van deze weduwe was -te gronde door de koorts van de wereldse
mentaliteit, omdat hij sterft en wij hem als een dode ontmoetten.
[9] Maar dan kom Ikzelf, bekeer de
heidenen en kom met hen hierheen op de meest treurige avond van deze gemeente;
Ik maak het dode geloof weer levend en geef het weer terug aan de weduwe, dus
aan de zuivere leer van God. En na deze daad van Mij zullen ook alle heidenen
hierheen komen, het weer opnieuw tot leven gewekte geloof in één, enig ware God
aannemen en hun leven inrichten volgens Zijn wil die Hij hun bekend heeft
gemaakt.
[10] Het blinde meisje, dat Ik ziende
heb gemaakt, stelt echter de volkomen ongelovige industrie voor van die tijd
waar het nu over gaat, en die zal dermate karig en schraal zijn dat de te
trotse en prachtminnende koningen met alle geweld zware belastingen van de
mensen zullen eisen, zelfs over wat ze eten en drinken, en daardoor zullen er
grote nood, duurte, ongeloof en liefdeloosheid ontstaan onder de mensen, die
elkaar over en weer zullen bedriegen en vervolgen.
[11] Maar onthoud dat goed! - als de
nood het hoogst zal zijn, zal Ik komen vanwege de weinige rechtvaardigen, de
ellende uitroeien van de aarde en Mijn zuivere levenslicht in de harten van de
mensen laten schijnen.
[12] En met wat Ik nu heb gezegd heb
Ik jou, Mijn beste broeder Jacobus, de vingerwijzingen die je van Mij hebt
verlangd ook gegeven, en jij als krachtige denker zult het overige gemakkelijk
ontdekken.
[13] Hoewel de ziel van de mens er
niet gelukkiger van wordt, wanneer ze voor die tijd de trieste toekomst kent,
schaadt het haar ook niet als ze zich oefent in de overeenstemmingen en
daardoor inziet hoe alles wat er zichtbaar is en gebeurt in deze wereld in zeer
nauw verband staat met de innerlijke, verborgen wereld van de geesten, die in
zichzelf alle tijden en ruimten als in een voortdurend onthuld 'heden' omvat,
en hoe die twee betrekking op elkaar hebben. -Hebben jullie dat alles nu goed
begrepen?'
41
De leerlingen hebben een vraag over het verduisteren
van
de zuivere leer van Christus
[1] Daarop zeiden allen: 'Ja, Heer en
Meester, wat U nu weer voor ons hebt opgehelderd, hebben wij wel begrepen; maar
ondanks het vele dat wij uit Uw mond hebben gehoord, is het ons nog steeds niet
helemaal duidelijk waarom U het toelaat dat er in deze wereld, nadat er uit Uw
hemelen een licht onder de mensen is gekomen, altijd weer een langdurige diepe
geestelijke nacht moet volgen.
[2] Wij allemaal, die nu uit Uw mond
de zuivere leer ontvangen, zullen die als levende getuigen van Uw persoonlijke
tegenwoordigheid, daden en leringen even zuiver aan de andere mensen doorgeven,
en onze opvolgers zullen dat ook weer doen. En als er iemand zou zijn die in Uw
naam misschien een ander evangelie aan de mensen zou verkondigen, dan zult U
dat toch zien en heel duidelijk weten! Uw macht zal zo'n profeet de mond toch
wel kunnen snoeren! Als dat zou gebeuren, zien wij niet in hoe Uw zuivere en
goddelijke leer ooit vervalst zou kunnen worden en uiteindelijk in een zeer
duister en grof heidendom zou kunnen veranderen.
[3] Ik zei: 'Jullie begrijpen nu nog
heel veel niet, wat Ik echter wel zie! En zo zou Ik jullie nog veel kunnen
zeggen en verklaren, maar jullie zouden dat nu nog met vatten en verdragen. Als
Ik echter na Mijn hemelvaart Mijn geest van alle waarheld over jullie zal
uitstorten, zal die jullie in alle wijsheid binnenleiden, en dan zullen jullie
alles begrijpen en vatten wat jullie nu nog lang niet kunnen begrijpen en
vatten.
[4] Maar kijk, let goed op wat Ik
jullie nu nog zal zeggen! Ik zal jullie geen leer geven, maar alleen veel
betekenisvolle voorbeelden, waaruit duidelijk moge worden waarom jullie nog
heel veel niet kunnen begrijpen en vatten, ondanks het feit dat jullie al
zoveel van Mij hebben gezien en gehoord.
[5] Kijk eens naar het licht van de
zon en de zeer uiteenlopende uitwerking die het heeft op de schepselen van
alleen al deze aarde, en de regen die op de aarde valt en haar zeer
verschillende effecten op de planten, dieren en mensen! Op een en hetzelfde
veld staan heilzame kruiden, maar daar tussenin ook giftig onkruid. Waar halen
de giftige kruiden hun vergif vandaan, terwijl ze toch door een en dezelfde zon
beschenen worden, in dezelfde aarde hun wortels hebben en door dezelfde regen
en dauw bevochtigd en tot leven gebracht worden?
[6] Kijk, dat wordt veroorzaakt door
hun inwendige geest, die het licht en de regen in zijn karakteristieke
eigenschappen verandert! De leeuw, de panter, de tijger, de hyena, de wolf en
nog een groot aantal andere roofdieren voeden zich met het vlees van
zachtmoedige dieren, en worden ook door dezelfde zon beschenen en verwarmd en
ze lessen hun dorst met hetzelfde water als de zachtmoedige en tamme
huisdieren; waar komt hun wildheid dan vandaan? Kijk, die komt voort uit hun
inwendige geest, die het zachte in zichzelf in verscheurende wildheid
verandert!
[7] Of ga maar eens een huis binnen,
waar je een paar ouders zult aantreffen die met meerdere kinderen gezegend
zijn! Die kinderen hebben allemaal een en dezelfde vader, een en dezelfde moeder,
eten hetzelfde voedsel aan de tafel van hun ouders., krijgen hetzelfde
onderricht en dezelfde verzorging; maar het ene.kind is lichamelijk sterk, het
andere zwak, een ander kind is opgewekt en vlijtig in alles, en weer een ander
kind is knorrig en lui. Nog weer een ander van die kinderen heeft veel talent
en leert en begrijpt alles gemakkelijk. Weer een ander is weliswaar vol goede
wil, maar het ontbreekt hem aan talent, het leert moeilijk en begrijpt alles
maar traag en zelden op de manier zoals de leerstof begrepen moet worden. Zo
zullen jullie tussen deze kinderen nog een heleboel andere verschillen
opmerken. Ja, hoe komt dat eigenlijk? Zouden jullie ook hier met willen zeggen:
'Maar, Heer en Meester, waarom laat U dat eigenlijk toe? Wat voor wijs doel kan
dat nu toch dienen?'
[8] Ja, kijk, ook dat komt door de
innerlijke vrije geest, die dat allemaal teweegbrengt; als dat niet zo zou
zijn, zou er ook geen vrije innerlijke geest bestaan, wiens taak het is om
zichzelf uit zichzelf tot een zelfstandig bestaan te ontwikkelen en te vormen.
[9] Hoe dat kan en waarom dat zo is,
dat heb Ik jullie bij verschillende gelegenheden al laten zien en ook
aanschouwelijk genoeg verklaard; maar toch vatten jullie dergelijke dingen nog
niet diepgaand genoeg, omdat de eeuwige geest van alle waarheid en wijsheid
jullie zielen nog niet helemaal doordrongen en vervuld heeft.
[10] Als jullie de nu geschetste
beelden echter enigszins grondig overwegen zal het jullie weldra met weinig
moeite duidelijker worden, hoe het zuiverste licht uit Mijn hemelen mettertijd
in de diepste duisternis veranderd kan en ook zal worden, en dat Ik dat
tenslotte toch nog eerder moet toelaten dan dat Ik met al Mijn macht en gezag
de vrije levensgeest in de mens zou knevelen.
[11] Hoe zou eigenlijk een aarde
jullie bevallen, waarop het ene ding even sterk op het andere zou lijken als
het ene oog op het andere? Hoe zouden de mensen jullie bevallen, wanneer zij in
alles op elkaar zouden lijken als de mussen, van wie er niet één wijzer en
sterker is dan zijn buurman, die precies op hen.lijkt? Ik denk dat zo'n
mathematisch gelijke wereld jullie binnen zeer korte tijd erg zou gaan
vervelen. En zou dat in Mijn vrije hemelen soms anders zijn, als daar niet een
nog eindeloos veel grotere verscheidenheid en veelsoortigheid zou bestaan?
[12] Of wat zouden jullie van Mijn
wijsheid vinden, als Ik alle wezens enkel de gedaante van een ei zou hebben
gegeven? Kijk, zoals het is, is het allemaal heel juist en goed! Nu zien
jullie, zoals gezegd, van heel veel dingen de reden met in; maar de tijd zal
komen dat jullie dat allemaal zullen vatten en begrijpen. Laten we dus
genoegen nemen met wat ons tot nu toe gegeven is.
[13] .Er staan echter nog spijzen en
wijn voor ons op tafel, laten we dan ook nog iets voor ons lichaam doen. Daarna
zullen we ons voor de nacht ter ruste begeven en morgen vroeg weer op weg gaan.
Waarheen dat gaat, zal de geest van de Vader ons meedelen.'
[14] De Grieken waren buitengewoon verbaasd
over deze woorden van Mij en loofden en eerden Mij. Maar Ik at en dronk
ongestoord verder, en zo deden ook alle anderen. Na het eten stond Ik op, en de
weduwe liet voor Mij en Mijn leerlingen een goed bed klaarmaken. De Grieken
bleven echter bij hun tafels.
42
De weduwe en haar uit de dood opgewekte zoon
getuigen tegenover het volk
[1] Toen de weduwe hoorde dat Ik vroeg
in de ochtend met Mijn leerlingen zou vertrekken, zorgde zij ervoor dat er
bijtijds een toereikend ochtendmaal klaargemaakt zou worden. Toen wij in de
vroege ochtend uit ons slaapvertrek de gastenkamer binnenkwamen, stond het
ochtendmaal dan ook al klaar, en de weduwe kwam met haar zoon naar Mij toe en
vroeg of Ik vóór Mijn vertrek met Mijn leerlingen het ochtendmaal zou willen gebruiken.
[2] Ik zag echter dat de tafels van de
Grieken nog niet gedekt waren en zei tegen de weduwe: 'Kijk, ook de Grieken,
die in Mij zijn gaan geloven, moeten niet met een lege maag naar huis
terugkeren! Dek ook voor hen de tafel, zodat ze zien dat Ik niet alleen de
Joden, maar ook de heidenen het brood des levens geen'
[3] Toen de weduwe dat hoorde, haastte
ze zich naar de keuken om ook voor de Grieken een ochtendmaal klaar te maken.
[4] Maar toen ze in de keuken kwam,
trof ze reeds een toereikend ochtendmaal aan, helemaal klaargemaakt, en heel
verbaasd vroeg ze haar keukenmeisjes wie dat tweede ochtendmaal voor de
Grieken in zo korte tijd klaargemaakt had.
[5] De dienstmeisjes zeiden: 'Dat
weten we niet en behalve ons hebben we ook niemand in de keuken gezien; maar
wij waren even verbaasd als jij toen we het zagen, en wij worden door vrees
overvallen! Die grote en machtige profeet, die gisteren je zoon tot leven
wekte, zal dat wel door de macht van zijn wil gedaan hebben! Ja, ja, er is
onder de Joden een groot profeet opgestaan en in hem heeft God Zijn volk, dat
Hem sterk begon te vergeten, weer eens bezocht -en als de mensen zich niet snel
zullen bekeren en boete doen, zal er op dit bezoek zeker een groot gericht
volgen dat alle boosdoeners zal verdelgen.'
[6] De weduwe zei: 'Ja zeker, ja
zeker, daar zouden jullie wel eens helemaal gelijk in kunnen hebben! Maar
aangezien nu op zeer wonderbaarlijke wijze ook het ochtendmaal voor de Grieken
is klaargemaakt, moeten jullie het maar direct naar de gastenkamer brengen en
het op de tafel zetten, waar de Grieken zitten; want zo wil de grote, van alle
goddelijke geestkracht vervulde profeet het!'
[7] Na deze woorden van de weduwe werd
het op wonderbaarlijke wijze bereide ochtendmaal onmiddellijk naar de tafel van
de Grieken gebracht, en direct daarna begonnen wij het goed bereide ochtendmaal
tot ons te nemen en waren daarbij heel vrolijk.
[8] De weduwe stond op het punt de
Grieken, die zich erg verbaasden over de snelle bereiding van het ochtendmaal
dat Ik voor hen had besteld, te vertellen hoe het was klaargemaakt.
[9] Maar Ik zei tegen haar: 'Vrouw,
voor wat je wilt gaan zeggen zal er nog voldoende tijd zijn nadat Ik vertrokken
ben; maar nu eten en drinken wij wat er op tafel is gezet!’
[10] Na deze vermaning van Mij zweeg
de weduwe en at en dronk met ons mee.
[11] Na een halfuur hadden we allemaal
ons ochtendmaal genuttigd; Ik stond op, samen met Mijn leerlingen, en wij
maakten ons klaar voor vertrek.
[12] Maar juist toen wij bij wijze van
spreken onze voeten in beweging wilden zetten, kwam er een groot aantal mensen
uit de stad voor de deur van de herberg staan, die wilden informeren of de uit
de dood opgewekte zoon van de weduwe nog leefde, en of de opwekking echt of
misschien alleen maar schijnbaar was geweest. Want het gerucht ging dat ook
grote tovenaars, die dikwijls uit de verre morgenlanden naar Judea waren
gekomen, al eens dode mensen levend hadden gemaakt; maar dat leven was maar van
korte duur geweest, omdat het maar een schijnleven en geen echt leven was, en
daarom zouden ze nu graag direct willen vernemen of de zoon nog leefde of dat
hij het leven weer begon te verliezen, zoals dat na alle wederopwekkingen door
tovenaars steeds onvermijdelijk het geval was geweest.
[13] Toen vroeg de weduwe Mij wat ze
de opdringerige vragenstellers moest antwoorden.
[14] Ik zei tegen haar: 'Stuur je zoon
naar buiten naar hen toe! Als ze zullen zien dat hij helemaal gezond en wel is,
zal hijzelf het beste antwoord op al hun domme vragen zijn. De rabbi van dit
dorp heeft hen zo bepraat, geërgerd als hij was omdat de Grieken hem gisteren
hebben laten zien dat zij de profeet Jesaja beter begrijpen dan hij als oude
schriftgeleerde. De rabbi heeft de vragenstellers die dingen dus verteld over
de tovenaars, die hijzelf alleen maar van horen zeggen kent, maar waarvan hij
er nooit een heeft gezien, zodat de mensen nu twijfelen; maar als ze je zoon
zullen zien, zullen hun twijfels verdwijnen.
[15] Wees echter op je hoede voor de
rabbi en de Farizeeën; want om het geloof in hun beweringen en hun triomfbij
het volk in stand te houden zullen ze, als ze je zoon nog steeds gezond in
leven zien, hem naar het leven staan en proberen hem op een of andere manier te
vergiftigen! Nodig ze daarom niet uit en laat je door hen ook nooit uitnodigen,
en neem ook geen andere dingen van hen aan, dan zullen ze jullie niets kunnen
doen! Neem dat in acht, dan zal Ik jullie tegen alle andere gevaren beschermen!
Ga nu met je zoon naar buiten, zodat zij daardoor het meeste eenvoudige en
beste antwoord op hun vele vragen krijgen!'
[16] Hierop ging de weduwe met haar
zoon naar de vele vragers buiten en zei tegen hen, terwijl ze op haar zoon
wees: 'Kijk, twijfelaars, deze zoon van mij leeft en is gezond en wel! Hij is
dus door de grote, van Gods geest vervulde profeet niet schijnbaar, maar
werkelijk uit de dood tot leven gewekt. Ga dat ook tegen de rabbi zeggen, die
jullie zo dwaas onderricht heeft!'
[17] Hierop zei ook de zoon, die door
allen als een wereldwonder werd aangestaard:'Ja,ja, ik leef en ben heel
opgewekt, gezond en wel, en ik zal ook verder leven, zoals Degene die mij uit
de dood tot leven heeft gewekt, mij beloofd heeft; en als ik voortaan Zijn wil
zal doen en volledig zal uitvoeren, zal ik ook blijven leven en de dood nooit
meer zien, voelen of smaken. Ga dat ook maar tegen de rabbi zeggen, opdat hij
misschien ook gaat geloven en zalig wordt!'
[18] Toen de vragers de zoon, die ze
goed kenden, zo hadden gezien en horen spreken, viel iedere twijfel bij hen
weg, en sommigen begonnen ontstemd te raken op de rabbi, omdat hij hen over
deze kwestie helemaal verkeerd had ingelicht.
[19] Toen de weduwe en haar zoon weer
de kamer binnenkwamen, bedankten zij Mij voor de goede raad en waren heel blij
dat ze zo snel en gemakkelijk van de vele lastige vragers afgekomen waren.
43
De tekenen van de geestelijke aanwezigheid van de Heer
[1] Daarop kwam echter nog de Griek,
die al eerder de woordvoerder geweest was, naar Mij toe en zei: 'Heer, Heer, God
en Meester van eeuwigheid in Uw geest! U verlaat ons nu wel in Uw zichtbare
persoonlijkheid, maar wij vragen U of U met Uw geest van de hoogste God bij ons
wilt blijven, en of U ons af en toe een teken wilt geven waardoor wij er zeker
van kunnen zijn dat U aan ons denkt en zo in de geest bij ons bent.'
[2] Ik zei: 'Ja, en dat zal ook zo
zijn tot aan het einde der tijden van deze zichtbare wereld! Maar jullie zullen
altijd niet slechts één teken, maar verscheidene tekenen hebben, waaraan
jullie kunnen zien dat Ik in de geest bij jullie, temidden van jullie en in
jullie aanwezig ben! Die zekere en nooit bedriegende tekenen zullen altijd en
eeuwige de volgende zijn:
[3] Het eerste is, dat jullie Mij meer
liefhebben dan wat ook ter wereld! Want als iemand iets ter wereld meer
liefheeft dan Mij, is hij Mij niet waard; maar wie Mij werkelijk boven alles
liefheeft, is door die echte liefde in Mij, en Ik ben in hem.
[4] Het tweede teken van Mijn
tegenwoordigheid bij jullie moge zijn, dat jullie uit liefde voor Mij je
naasten en medemensen,jong en oud, even liefhebt als jezelf; want hoe kan
iemand die zijn naaste die hij ziet niet liefheeft, God in Mij liefhebben, die
hij niet ziet? Ook al zien en horen jullie Mij nu, toch zullen jullie Mij van
nu af aan in deze wereld niet meer zien! En als jullie Mij niet meer zien, zal
jullie liefde dan blijven zoals ze nu is, terwijl jullie Mij zien? Ja, bij
jullie zal die liefde wel blijven; maar zorg ervoor dat ze ook bij jullie
nakomelingen op die manier zal blijven! Want als iemand Mij in zijn hart
waarachtig boven alles lief zal hebben door volgens Mijn aan hem geopenbaarde
wil te leven en te handelen, zal Ikzelf persoonlijk in de geest tot hem komen
en zal Ik me als volkomen tegenwoordig aan hem openbaren.
[5] Een derde teken van Mijn
aanwezigheid bij, in en temidden van jullie zal ook zijn, dat jullie altijd
alles gegeven wordt waar jullie de Vader in Mij in Mijn naam en in alle ernst
om zullen vragen. Maar het spreekt vanzelf dat jullie Mij niet om domme en
onbelangrijke dingen van deze wereld moeten vragen; want als jullie dat zouden
doen, zouden jullie immers duidelijk tonen dat jullie dergelijke dingen meer
liefhebben dan Mij, en dat zou dan echt geen teken zijn van Mijn aanwezigheid
bij, in en temidden van jullie.
[6] Het vierde teken van Mijn machtige
aanwezigheid bij, in en temidden van jullie zal zijn, dat het met lichamelijk
zieke mensen beter zal gaan als jullie hun uit ware naastenliefde in Mijn naam
de handen opleggen, indien het hun ziel tot heil strekt als ze beter worden.
[7] Maar het spreekt vanzelf dat
jullie daarbij altijd in je hart zeggen: Heer, niet mijn wil, maar alleen Uw
wil geschiede! Want jullie kunnen niet weten of en wanneer het een ziel tot
heil strekt als haar lichaam beter wordt, en een eeuwig leven op deze aarde is
geen mens beschoren! Daarom kan het opleggen van de handen ook niet altijd en
ieder mens van zijn lichamelijke kwalen bevrijden. Maar toch zullen jullie geen
zonde begaan als jullie iedere zieke de jullie aangegeven liefdedienst
bewijzen; Ik zal de Helper wel zijn, als het nuttig is voor het zielenheil van
de mens -en dat kan Ik alleen weten.
[8] Als jullie van verre hebben
gehoord dat de een of andere vriend van jullie ziek te bed ligt, bid dan voor
hem en leg hem in de geest de handen op; dan zal het ook beter met hem gaan!
[9] Het gebed, dat jullie alleen in je
hart moeten uitspreken, moet daarbij bestaan uit de volgende paar woorden:
'Moge Jezus, de Heer, je helpen! Hij sterke je, Hij geneze je door Zijn genade,
liefde en erbarming!' Als jullie dat vol vertrouwen en geloof in Mij over een
zieke vriend - of vriendin - uitspreken, hoever die ook van jullie verwijderd
is, en daarbij in de geest je handen boven hem houden, zal het van stond af
aan beter met hem gaan, als dat nuttig is voor zijn zielenheil.
[10] Nog een vijfde teken van Mijn
tegenwoordigheid bij, in en temidden van jullie zal zijn dat jullie, als jullie
altijd Mijn wil doen, in jezelf de wedergeboorte van de geest zullen bereiken.
Dat zal een echte levensdoop zijn, omdat jullie daarbij van Mijn geest vervuld
en daardoor in alle wijsheid binnengeleid zullen worden.
[11] Laat ieder van jullie vooral naar
dit vijfde teken streven! Want degene aan
wie dit teken gegeven zal worden, zal reeds in deze wereld het eeuwige
leven hebben en kunnen doen en tot stand kunnen brengen wat Ik nu doe en tot
stand breng; wat dan zal hij één met Mij zijn.
[12] Nu heb Ik jullie de tekenen van
Mijn tegenwoordigheid getoond; handel daarnaar, dan zullen jullie zeer
binnenkort Mijn geest bij, in en temidden van jullie waarachtig gewaarworden!'
44
De juiste verering van de Heer
[1] Hierop vroeg de Griek aan Mij:'O
Heer en Meester! Aangezien wij allemaal nu het eeuwig onschatbare geluk hebben
gehad om Uzelf in Uw goddelijke persoonlijkheid te leren kennen en uit Uw mond
de woorden des levens hebben gehoord, ben ik althans wat ons Grieken betreft
van mening dat wij een huis voor U moeten bouwen, waar wij eenmaal per week bij
elkaar komen om daar Uw leer te bespreken en Mozes en de profeten te lezen;
want op andere dagen is ieder van ons toch meer of minder met werk bezig, nu
eens hier en dan weer daar, en dan is het niet goed mogelijk om met elkaar over
Uw leer en daden te spreken en elkaar tot actiefbezig zijn volgens Uw wil aan
te sporen. O Heer en Meester, zeg ons toch of dat U welgevallig zou zijn!'
[2] Ik zei: 'Waarom zou je een apart
huis bouwen, terwijl jullie toch jullie huizen al hebben waar je in woont, waar
jullie ook in Mijn naam bij elkaar kunnen komen om over Mijn leer te spreken en
de ervaringen die je hebt opgedaan, die zeker voor iedereen uit het leven
volgens Gods wil zullen voortvloeien?! Evenmin is het nodig om daar een
bepaalde feestdag voor in te voeren die jullie, zoals bijvoorbeeld de Farizeeën
de sabbat, de 'dag des Heren' zouden noemen; iedere dag is immers een dag des
Heren, en men kan dus ook op iedere dag evenveel goeds doen. Want God kijkt
niet naar een dag en nog minder naar een huis dat ter ere en aanbidding van Hem
is gebouwd, maar God kijkt alleen maar naar het hart en de wil van de mens. Als
het hart zuiver en de wil goed is en deze de hele mens tot daden brengen, dan
is dat al de ware, echte woning van Gods geest in de mens, en zijn altijd goede
en actieve wil volgens de bekende wil van God is de ware en dus ook altijd
echte dag des Heren!
[3] Kijk, dat is de waarheid, en daar
moeten jullie ook onafgebroken bij blijven! Al het andere is ijdel en heeft
geen waarde voor God.
[4] In later tijden zullen de mensen
wel bepaalde huizen voor Mij bouwen en daar, net als de Farizeeën in de tempel
te Jeruzalem en de heidense priesters in hun afgodstempels, een bepaalde
godsdienst verrichten op een bepaalde dag van de week, waar ze dan ook nog
andere grote hoogtijdagen in het jaar aan toe zullen toevoegen. Maar als dat in
strijd met Mijn advies en Mijn wil algemeen gangbaar zal worden onder de
mensen, zullen de hiervoor besproken tekenen van Mijn levende tegenwoordigheid
bij, in en temidden van de mensen geheel en al verdwijnen! Want in tempels, die
onder het predikaat 'Tot groter eer van God!' door mensenhanden gebouwd zijn,
zal Ik evenmin wonen als nu in de tempel in Jeruzalem!
[5] Maar als jullie in een gemeente
uit liefde voor Mij een huis willen bouwen, laat dat dan een school voor
jullie kinderen zijn, en geef hun er leraren volgens Mijn leer bij! Ook kunnen
jullie een huis bouwen voor armen, zieken en gebrekkigen! Voorzie zo'n huis
van alles wat nodig is om de mensen die daar wonen te kunnen verzorgen, dan
zullen jullie je daarmee altijd kunnen verheugen in Mijn welgevallen! Al het
andere en wat daar bovenuit gaat is uit den boze en heeft, zoals reeds gezegd,
voor God geen waarde.
[6] In een goed ingericht schoolgebouw
kunnen jullie dan ook jullie vergaderingen en besprekingen in Mijn naam
houden, en is het niet nodig dat jullie voor dat doel nog een derde huis
bouwen.
[7] Hoe God echter in de geest en in
waarheid zonder onderbreking aanbeden moet worden, heb Ik jullie allemaal
duidelijk en in goed begrijpelijke woorden gezegd, en daarom heb Ik daar verder
niets meer aan toe te voegen. Ik heb jullie de weg getoond waarlangs jullie
gaandeweg tot alle waarheid en wijsheid kunnen komen, en dat was in eerste
instantie noodzakelijk voor jullie. Maar handel en leef nu op die manier, en
zoek het Godsrijk vooral in jezelf; al het andere zal jullie erbij gegeven
worden!'
[8] Nadat Ik dit had gezegd, bogen
alle aanwezigen en dankten Mij van ganser harte ook voor deze les. Ook de
weduwe kwam met haar zoon nog een keer voor Mij staan en beiden bedankten Mij
voor de aan hun bewezen liefde; daarop gaf Ik allen de zegen, en gingen we
snel op weg.
[9] Toen we door het stadje trokken
werden wij door velen gezien, die gisteren getuige waren geweest van wat Ik
aan de zoon van de weduwe had gedaan, en zij liepen op ons toe en riepen luid:
'Heil u, grote profeet van de Heer! Door u heeft God Zijn volk in zijn grote
verlatenheid nu opnieuw bezocht. Dank en eer aan Hem, de God van Abraham, Isaak
en Jacob, nu en in alle eeuwigheid! O grote profeet, die zozeer vervuld bent
van Gods geest, zou u niet willen toestaan dat enkelen van ons met u meereizen
om uw leer te horen en die dan aan ons te verkondigen? Want gisteren hebben we
uit uw weinige woorden opgemaakt dat u vol goddelijke wijsheid bent -en daar
zouden wij meer van willen horen!'
[10] Ik zei: 'Dat hebben jullie nu
niet nodig! Als jullie echter volgens Mijn leer willen leven en handelen, hou
dan Gods geboden, die Mozes heeft gegeven, dan zullen jullie op die manier ook
geheel en al volgens Mijn leer leven; want Ik ben niet in deze wereld gekomen
om Mozes en de profeten op te heffen, maar om alles wat er in hun boeken
geschreven staat, te bevestigen en te vervullen.
[11] Als jullie meer te weten willen
komen over Mijzelf, ga dan naar de weduwe, waar de Grieken zich nu ook nog
bevinden! Zij zullen jullie wel vertellen wat ze uit Mijn mond hebben gehoord.'
[12] Na deze woorden van Mij verlieten
de opdringerige mensen ons en gingen naar de weduwe.
45
De karavaan van de rovers
[1] Ik reisde met de leerlingen snel
verder over de weg, die ook naar Jeruzalem leidt. Ik ging echter nog niet
direct naar Jeruzalem, maar maakte een grote omweg, en wel door Samaria en een
deel van Galilea; in die provincies kenden de mensen Mij al voor een groot
deel en brachten hier en daar hun zieken bij Mij, en die genas Ik ook.
[2] De weg waar we over moesten reizen
was tamelijk verlaten en werd derhalve weinig gebruikt, en zo konden wij ons,
zonder veel gezien te worden, vaak met de snelheid van de wind voortbewegen,
zoals we dat op verre reizen ook steeds hadden gedaan.
[3] Toen wij ons tegen de middag al in
Samaria bevonden, ontmoetten we een kleine karavaan, die via Jericho naar
Egypte reisde.
[4] De voorste gids van de karavaan
hield vóór ons stil en vroeg ons in het Grieks of men via deze weg wel goed
naar Jericho en vandaar verder naar Egypte kon komen.
[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Waarom ben
je eigenlijk gids geworden, als je zelf de weg niet weet?'
[6] De gids zei: 'Wij wonen ver achter
Damascus en maken deze verre reis voor het eerst in ons leven; daarom zijn we
dan ook dikwijls gedwongen om hier en daar naar de goede en kortste weg te
informeren, en dat is hier vaak moeilijk omdat maar zelden iemand onze taal beheerst.'
[7] Ik zei: 'Luister, als een reiziger
werkelijk de weg niet weet waarlangs hij moet reizen, doet hij er goed aan als
hij bij iemand informeert naar de goede en kortst mogelijke weg die naar een
vreemd land leidt; maar het is niet netjes van je datje ons hier onderweg
staande houdt, onder het voorwendsel dat je de weg niet kent, terwijl je die al
wel een keer of twintig hebt afgelegd! De reden waarom je ons hier ophoudt is
een heel andere en echt geen prijzenswaardige! Jij denkt dat wij verborgen
schatten bij ons hebben, waar jullie je op je rooftocht meester van willen
maken, en daarom heb je ons staande gehouden. Maar dergelijke dingen als jij
denkt hebben wij niet bij ons; andere schatten voor ziel en geest hebben wij
echter in grote overvloed bij ons, en die geven wij ook voor niets aan iedereen
die ze in volle ernst voor de redding van zijn ziel wil bezitten!'
[8] Op deze woorden schrok de gids en
vroeg Mij op nog brutalere toon: 'Hoe weet je dat over ons, en wie heeft ons
aan jou verraden?'
[9] Ik zei, eveneens met krachtige
stem: 'Ik ken jou en je zeventig makkers al vanaf je geboorte! Jouw echte naam
is Olgon, die je echter nooit gebruikt, maar in plaats daarvan gebruik je in
iedere plaats een verzonnen naam; en dat doet ook ieder van jouw handlangers,
om te zorgen dat men in een plaats, die jullie beroofd hebben, moeilijk
inlichtingen over jullie kan inwinnen om jullie op te sporen en voor het
gerecht te brengen.
[10] Ook willen jullie nu niet naar
Egypte reizen; maar jullie weten dat er in Jericho een grote markt wordt
gehouden, waar jullie iets hopen buit te maken. En jullie weten ook dat er
vandaag over vier weken in Jeruzalem het feest van de tempelwijding wordt
gevierd; op dat feest komen altijd vele vreemdelingen met allerlei schatten en
waren, waarvan jullie er heel veel kunnen gebruiken. Maar Ik zeg jullie: deze
keer zullen jullie een slechte vangst doen!'
[11] De gids, nu helemaal woedend,
zei: ' Als jullie nog heelhuids hier vandaan willen komen, zwijg dan overal
over ons, als jullie ons dan al kennen, en trek nu heel snel hier vandaan; want
ik ken jullie ook en zweer jullie bij alle goden onze vreselijkste wraak, als
ik ook maar enigszins merk dat jullie ons hebben verraden! Wij leven weliswaar
van roof, maar daarom zijn we nog geen moordenaars; want als we dat waren, zou
het jullie nu slecht vergaan!'
[12] Ik zei: 'Als je Mij zou kennen,
zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, wees mij, grote zondaar, genadig en barmhartig,
en vergeef mij mijn zonden; want ik wil mijn leven beteren en boete doen, en ik
wil proberen om al het onrecht dat ik iemand heb aangedaan zoveel mogelijk weer
goed te maken!' Maar omdat je Mij niet kent, ben je vastbesloten in je zonden
te volharden en heb je Mij wraak gezworen bij alle goden, terwijl je toch een jood
bent en de wetten van Mozes kent. Als je echt een Griek was, zou Ik niet hebben
toegelaten dat je Mij staande hield, maar omdat je ook een zoon van Jacob bent
heb Ik dat toegelaten, opdat jij de gelegenheid zou krijgen om de waarheid te
vernemen en daarmee een betere vangst voor je leven te doen dan die, waar
jullie op uitgegaan zijn.'
[13] Daarop zei Olgon op een meer
gematigde toon: 'Zeg mij wie je bent, zodat ik anders met je kan praten! ,
[14] Ik zei: 'Ik ben iemand aan wie
alle macht is gegeven in de hemel en op aarde, en alle dingen zijn onderworpen
aan het gezag van Mijn wil; want Mijn wil is Gods wil en Mijn kracht is Gods
kracht, die eeuwig regeert en heerst over alle krachten. N u weet j e wie
Degene is die met je praat!’
[15] Olgon zei: 'O, o, -hoe kom je
daarbij?! Als jou alle macht gegeven is in de hemel en op aarde, zou je meer
zijn dan Mozes en alle andere aartsvaders en profeten; want zij hebben maar een
klein beetje macht bezeten op .deze aarde, zoals we in de Schrift hebben
gelezen. En jij zou zelfs alle macht m de hemel en op aarde bezitten? O, zoiets
heb ik nog nooit uit de mond van een mens gehoord - tenzij hij waanzinnig was.
Maar dat lijkt bij jou toch met niet geval te zijn, omdat je er ten eerste niet
zo uitziet en er. ten tweede niets waanzinnigs in je woorden te ontdekken valt.
Als Je echt die volmaakte goddelijke macht bezit, geef ons daar dan een bewijs
van, dan zullen wij Je woorden geloven en doen wat jij wilt!'
[16] Ik zei: 'Als jullie kunnen zwijgen
tegenover de joden in Jeruzalem en met name tegenover de Farizeeën in de tempel
en ook op andere plaatsen waar jullie komen en Farizeeën ontmoeten; want voor
die ontaarde soort mensen moet het licht van de hemel niet schijnen!'
46
De bekentenis van de rovers
[1] Olgon en ook enkele van zijn
metgezellen zeiden: 'ja, wij zullen zwijgen! Want ook wij zijn onverzoenlijke
vijanden van de onverzadigbare Farizeeën! Vroeger waren wij allemaal eerlijke
joden en stonden in dienst van de Farizeeën. Omdat wij sterke en moedige mensen
waren en ook de Schrift begrepen, verklaarden zij ons de wetten van de
naastenliefde als volgt: Er stond wel geschreven dat men niet moet stelen en
roven en ook niet belust moet zijn op het bezit van zijn naaste -maar dat had alleen
betrekking op de joden onder elkaar. Wie echter slim, moedig en sterk was, kon
de schatten van de heidenen stelen en ook met geweld wegnemen, zoveel hij maar
wil en kan, en dan zou hij in Gods ogen geen zonde bedrijven; integendeel, God
zou alleen maar een heel groot welbehagen hebben in zo'n moedige en slimme
jood, die van Gods vijanden schatten steelt en rooft en een deel daarvan aan de
tempel offert. Maar men moest de beroofde heidenen niet zonder noodzaak doden,
opdat ze zich niet met hun tirannieke wet op de joden zouden storten, die toch
al buiten alle proporties door hen verdrukt werden, en hen helemaal tot
stervens toe zouden onderdrukken.
[2] En kijk, omdat wij de stem van de
Farizeeën als de stem van God beschouwden, werden wij dan ook dieven en rovers,
zonder daar een gewetenszaak van te maken; want wij bestalen en beroofden de
heidenen - zoals wij aanvankelijk geloofden - immers in opdracht van jehova,
zoals ook de grote koning David in opdracht van God de Filistijnen en andere
slechte heidense volkeren van de bodem der aarde moest uitroeien, en God hem
dat zeker als een verdienste aanrekende omdat Hij hem de man naar Zijn hart
noemde!
[3] Zo dachten wij dus lange tijd dat
wij mannen naar Jehova's hart waren; maar toen wij mettertijd zelf ontdekten
hoe de tempeldienaren zichzelf aan de goederen van de joden begonnen te
vergrijpen en het vermogen van arme weduwen en wezen naar zich toe trokken,
echtbreuk pleegden, jongens en meisjes onteerden en nog vele andere gruweldaden
pleegden, lieten wij ons hele geloof in een God en in Mozes varen en gingen wij
voor onszelf aan het werk -en toen waren ook de rijke joden niet veilig voor
ons! Daarom hebben we ook kleren van Grieken en Romeinen aangetrokken, om als
zodanig eerder rijke Farizeeën en andere rijke joden dan Grieken en Romeinen
van hun schatten te kunnen bevrijden.Van de armen hebben wij echter nooit iets
weggenomen, maar hun wel vaak wat geschonken, met name als wij zo'n echt rijke
buit te pakken hadden gekregen.
[4] Daar jij met je wonderbaarlijke
alwetendheid precies wist wie wij zijn, en ook mijn echte naam je niet onbekend
was, zul je vast ook weten dat het inderdaad zo met ons gesteld was als wij je
nu naar waarheid en openlijk hebben verteld; en als zeer wijze profeet zul je
ook de reden begrijpen waarom wij in deze tijd en al verscheidene jaren ware
aartsvijanden van de Farizeeën en alle rijke orthodoxe Joden zijn geworden. En
als jij ons nu een teken van jouw almacht over alles in de hemel en op aarde
wilt geven om ons geloof in God en in jou, Zijn buitengewone gezant en
uitverkorene, weer tot leven te wekken, kun je er zeker van zijn dat wij je
nooit aan de Farizeeën zullen verraden. Geef ons daarom een paar bewijzen van
je godgelijke almacht in de hemel en op aarde!'
[5] Ik zei: 'Goed dan, omdat je nu de
waarheid hebt gesproken en tegenover Mij eerlijk hebt verteld hoe het jullie is
vergaan, valt al jullie schuld op de Farizeeën terug, en daarom zal er des te
meer verdoemenis over hen komen maar jullie vergeef Ik de zonden die jullie
tot nu toe begaan hebben, als jullie voortaan je huidige bezigheden volledig
opgeven en als eerlijke Joden ook eerlijk jullie kost verdienen; en dat kunnen
jullie gemakkelijk doen, aangezien jullie je tot nu toe al meer dan genoeg
aardse middelen hebben toegeëigend, waarmee jullie echter ook de armen – of het
nu Joden of heidenen zijn, dat is nu om het even -rijkelijk moeten bedenken.
Als jullie Mij ook dat eerlijk en oprecht beloven, dan wil Ik jullie ook
onmiddellijk de bewijzen geven van wat Ik tegen jullie over Mezelf heb gezegd.'
[6] Allen zeiden, terwijl ze zich op
de borst sloegen: 'Heer, dat willen en zullen wij doen, zo waar wij ons met
onze eigen handen op de borst slaan en zo waar wij, door u opnieuw daartoe
aangespoord, in de God van Abraham, Isaäk en Jacob geloven en al Zijn geboden
precies willen houden, ook in al onze kinderen en kindskinderen tot aan het
einde der wereld, als God ons wil helpen!’
47
De verandering van de woestijn
[1] Ik
zei: 'Welnu dan! Let op en schrik niet; want er zal jullie geen haar gekrenkt
worden! Kijk, het is hier een woeste streek van enkele duizenden morgen land;
niets dan kaal, woest gesteente, slechts hier en daar begroeid met een half
verdroogde doornstruik en een paar distels. Deze woestijn is ook vanwege haar
onvruchtbaarheid en overige woestenij voor niets anders geschikt dan hoogstens
als een miserabele, moeilijke en moeizaam begaanbare weg voor vrachtvervoer.
[2] Als Ik in deze omgeving een
verandering aanbreng en haar dan aan jullie en je nakomelingen in eigendom
geef, wordt daarbij niemand in zijn landbezit benadeeld. Jullie hebben je toch
al grotendeels in deze woestijn en in de vele ravijnen en holen ervan
opgehouden, zodat ze jullie eigenlijke woongebied is geworden, wat de aan de
rand van deze woestijn wonende Samaritanen en voor een deel ook Galileeërs en
Joden maar al te goed bekend is, en zo zullen jullie deze streek ook in een
bloeiende en vruchtbare toestand ongehinderd jullie eigendom kunnen noemen.
[3] Maar voordat Ik in jullie bijzijn
en ten behoeve van jullie deze woestijn zal zegenen, moet Ik jullie laten zien
dat Ik ook Heer ben van alle machten en krachten in de hemelen, en open daarom
nu jullie ogen, oren en harten! Openbaar je, jullie voor vleselijke ogen
verborgen machten en krachten van Mijn hemelen!'
[4] Toen Ik dit gezegd had, werd bij
allen het innerlijk gezicht geopend, en zij zagen talloze scharen engelen en
hoorden een verheven lofzang, waarvan hun zielen de betekenis echter niet
konden vatten; en velen van de meest lichte engelen daalden naar Mij af en
aanbaden Mijn naam.
[5] Toen de voormalige rovers dat
zagen, werden ze door grote vrees overvallen.
[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom
zijn jullie bang voor deze engelen van Mij, die Mij in alle zaligheid voor
eeuwig onderdanig zijn en blijven? Ik ben immers toch de enige Heer over alles
in de hemel en op aarde, en jullie zijn lange tijd niet bang voor Mij geweest,
hoewel Ik het jullie heb gezegd!'
[7] Hierop stegen alle rovers van hun
lastdieren, wierpen zich op hun knieën en smeekten Mij om barmhartigheid.
[8] Het verschijnsel duurde ongeveer
een kwartier, en in die tijd beval Ik de om Mij heen knielende engelen terstond
de machtigste bliksem, wind en regenstorm boven deze streek te gebieden, opdat
Ik deze woestijn daarna tot vruchtbaar land zou zegenen!
[9] Daarop begon dit
verschijnselovereenkomstig Mijn wil te verdwijnen; maar in plaats daarvan begon
de aardse hemel zich met zware dichte wolken te vullen. Het duurde geen half
uur, of er begonnen vanuit het zuiden zulke heftige orkaanwinden te woeden, dat
de rovers en zelfs Mijn leerlingen Mij begonnen te vragen om hen niet te gronde
te laten gaan.
[10] Maar Ik zei tegen hen: 'Jullie
hebben zulke dingen toch al dikwijls aan Mijn zijde meegemaakt, en nooit is
jullie daarbij een haar gekrenkt! Welke macht zou jullie kunnen schaden, als Ik
bij jullie ben, kleingelovigen?'
[11] Daarmee stelden de leerlingen
zich weer tevreden. Een paar passen verderop was echter een ruime grot. Toen de
storm steeds heviger werd, de ene bliksem duizendmaal duizendvoudig op de
andere volgde en de regen in stromen uit de wolken begon te storten, grepen de
rovers hun lastdieren en vluchtten daarmee de grot in, terwijl Ik met Mijn
leerlingen op die open plek bleef, zonder door ook maar één regendruppel
geraakt te worden.
[12] De storm duurde maar een half uur, en
toch hadden de machtige bliksems het woeste gesteente van de hele woestijn
meer dan een manslengte diep tot een dikke laag grijze leem vergruisd en
gekneed, en de kriskras gutsende waterstromen hadden daarmee de vele holten en
kloven opgevuld en ze zodoende geschikt gemaakt voor akkers en tuinen. Mijn wil
had onzichtbaar de vele andere gaten en holen in de aarde opgevuld, en zo werd
de gehele tamelijk grote woestijn binnen het korte tijdsbestek van nauwelijks
een uur veranderd in weelderig land voor akkers en wijngaarden. De storm was
voorbij, de hemel klaarde op en de zon scheen met haar warme stralen nu op een
nieuw stuk aardbodem.
48
De Heer zegent de woestijn
[1] Nu kwamen ook onze rovers heel
bedeesd tevoorschijn uit de grot, die Ik niet had laten volstromen en opvullen,
en Ik riep Olgon bij Me.
[2] Toen hij met nog twee van zijn
belangrijkste metgezellen kwam, zei Ik tegen hem: 'Welnu, Olgon, geloof je dat
Ik Degene ben zoals Ik Mij met Mijn woorden aan je heb voorgesteld?'
[3] Olgon en zijn beide metgezellen
zeiden: 'Ja, o Heer, Heer! Dat geloven wij nu zonder ook maar het minste spoor
van twijfel! U bent geen uitverkorene van Jehova, maar U bent werkelijk, en op
wonderbaarlijke wijze Hem -Zelf, en wel in eigen persoon! 0 wees ons, arme en
altijd zwakke zondaars in Uw ogen, genadig en barmhartig!'
[4] Ik zei: 'Jullie zonden, waar de
Farizeeën de schuld van zijn, heb Ik jullie al vergeven; als jullie echter
volgens jullie geweten in strijd met de wet van Mozes nog een misdaad tegenover
iemand hebben begaan, maak dat dan goed aan hem -en als hij het jullie zal
vergeven, is het jullie ook in alle hemelen volkomen vergeven.
[5] Als jullie echter een hard mens
treffen, die het jullie niet wil vergeven, wordt dan niet bang, want in dat
geval zal jullie goede wil door Mij in plaats van het werk geaccepteerd worden,
en die onverzoenlijke mens zal zijn hardheid als schuld op zijn afrekening vermeld
zien! -Want alleen Ik ben de meest wijze en meest rechtvaardige rechter, die
als enige over iedereen zijn meest juiste oordeel krachtig uitspreek.
[6] Maar nu hebben jullie van Mij een
echt stuk land ten geschenke gekregen, op zo'n manier dat niet eens een engel
van de hemelen, laat staan een mens het jullie zou kunnen betwisten; maar zoals
jullie zien ziet het er nu nog verlatener en onherbergzamer uit dan eerst,
hoewel het nu door een buitengewone ingrijpende verandering uitermate
vruchtbaar is geworden. Nu is het de vraag hoe jullie het gaan bebouwen.'
[7] Olgon zei: ' O Heer, Heer! Dat zou
naar mijn idee nu zeker heel gemakkelijk en goed gaan! Kijk, o Heer, Heer,
toen U de aarde schiep door de almachtige goddelijke wil van Uw geest, had U
toch ook het zaad voor de talloze planten niet op de een of andere manier al in
voorraad, behalve alleen in Uw almachtige wil! Maar U bent in eeuwigheid
Dezelfde als die U was bij het begin van de wonderbare schepping van de gehele
grote aarde. Bezaait U nu deze streek met de almacht van Uw goddelijke wil, dan
zal het gebied op die manier beslist het beste bebouwd zijn! O Heer, Heer, doe
hier hetzelfde, dan zal de hele voorheen woeste streek in zeer korte tijd in
een waar Eden veranderd worden!’
[8] Ik zei: 'Geloven jullie dan wel
echt zonder twijfel, dat Ik in staat ben om ook dat te doen?'
[9] Olgon zei: 'O Heer, Heer! U alleen
is niets onmogelijk! Wat U zegt is eeuwige waarheid, en die geloven wij zonder
enige twijfel; en wat U wilt, gebeurt, en wij willen en zullen Uw wil ook doen
zoals U die door Mozes en de profeten aan de mensen hebt geopenbaard. En wij
hebben nu immers ook uit Uw mond gehoord wat Uw wil is en wij zullen er trouw
naar handelen; maar bezaait U, o Heer, Heer, deze nu nog woeste streek!'
[10] Ik zei: 'Dan zij het zoals jullie
geloven! - Jullie hart, geest en wil waren net zo woest en verlaten als deze
streek, en jullie volkomen gebrek aan geloof bracht de hardheid van jullie hart
teweeg, dat volkomen leek op de steenachtige bodem van deze woestijn. Maar Ik
heb in jullie hart een machtige storm opgeroepen en heb het zachter gemaakt
door de geopende hemel in jullie zelf, door de waarheidsbliksem van Mijn
woorden, door de stormachtig macht van Mijn aan jullie getoonde wil en
tenslotte door de geweldige stortregen van Mijn liefde en erbarming; en Ik heb
jullie ook weer bezaaid met velerlei waarheid uit Gods mond, die jullie de
meest waarachtige vruchten des levens zal opleveren, als jullie daarnaar zullen
leven en handelen. Zoals Ik nu in zeer korte tijd allerlei voedsel voor het
eeuwige leven van de ziel in jullie heb gezaaid, zo is nu ook deze woestijn
bezaaid met allerlei voedsel om jullie lichaam te voeden.
[11] Jullie zijn met zeventig mensen,
en als jullie in verschillende richtingen door deze streek reizen, zullen
jullie even zovele woningen aantreffen, die van alles voorzien zijn; en uit de
naam die op het huis is geschreven zal blijken wie het ene of het andere huis
in bezit moet nemen. Binnenkort zal dit gebied voor jullie ogen groen worden en
opbloeien. - Nu kunnen jullie gaan kijken wat Ik voor jullie heb gedaan!
[12] Verbreid Mijn woord ook onder de
heidenen, die vaak naar jullie toe zullen komen; maar zwijg voorlopig over het
wonder en spreek er ook naderhand niet met veel woorden over; het is voldoende
als jullie zeggen dat bij God alles mogelijk is.'
[13] Toen Ik dit had gezegd reisde Ik
met Mijn leerlingen weer heel snel verder, en voor de bekeerde rovers zich
omdraaiden, waren wij al ver bij hen vandaan.
49
Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie
[1] Weliswaar hadden de zeventig
bekeerde rovers bij monde van Olgon beweerd dat ze ver voorbij Damascus
woonden; maar dat was ook niet waar, aangezien ze met hun vrouwen en kinderen
alleen in bepaalde moeilijk toegankelijke holen en grotten in deze streek
woonden. Ze maakten hun rooftochten echter wel vaak in de omgeving van
Damascus, en keerden dan met de buit steeds weer terug naar deze streek, die
hun de veiligste bescherming bood tegen alle achtervolgingen.
[2] Toen wij binnen enkele ogenblikken
helemaal uit hun blikveld verdwenen waren, waar ze zich opnieuw hevig over
verbaasden, gingen ze op weg en reisden terug langs de woestijn, tot de plaats
waar hun vrouwen en kinderen met hun bezittingen in een grote, moeilijk
toegankelijke grot woonden, die van de storm verschoond was gebleven en ook
niet vol modder was geraakt. Toen de zeventig mannen zo snel in de grot
terugkwamen, waren hun vrouwen en kinderen, die nog beefden van vrees en angst
vanwege de plotseling ontstane, ongehoord hevige storm, verbaasd dat ze zo snel
en zonder buit teruggekeerd waren.
[3] De mannen vertelden in het kort
alles wat hun aan ongelofelijk wonderbaarlijke dingen overkomen was en dat ze
nu - en dat hadden de vrouwen al lang gewenst - voor de rest van hun leven het
roven hadden opgegeven; in plaats daarvan hadden zij van een met Gods geest
vervulde man een eindeloos veel betere levensbuit voor het eeuwige leven van
hun ziel gekregen, die meer waard was dan alle schatten op aarde.
[4] Ze vertelden ook aan de steeds
nieuwsgieriger wordende vrouwen en kinderen hoe die man, die even machtig was
als God, door Zijn woord en Zijn wil de oude, onherbergzame woestijn door
middel van die verschrikkelijke storm in een waar en vruchtbaar Eden had
omgevormd en het hun als hun onbetwistbaar eigendom had gegeven, en dat op
verschillende plekken in dit voorheen zo woeste landschap ook al complete en
van alles voorziene woningen klaar stonden, die beslist ook alleen maar door de
puur goddelijke macht van de genoemde man geschapen waren.
[5] Toen de vrouwen dat van hun mannen
hoorden, wilden zij onmiddellijk en zonder veel uitstel de wonderbaarlijke
huizen gaan zoeken. De mannen dachten echter dat dat niet eerder dan over drie
dagen mogelijk zou zijn, omdat de spleten, holten en kloven nog vol modder
zouden zitten, waarin men gemakkelijk helemaal zou kunnen wegzakken en de dood
vinden.
[6] Toen de vrouwen dat hoorden, gaven
ze toe; maar na drie dagen gingen ze de woningen zoeken, en iedereen vond het voor
hem bestemde huis en trok er ook direct in.
[7] De woningen waren zodanig
geplaatst, dat ze vanaf geen enkel punt van de weg door voorbijtrekkende
reizigers gezien konden worden; en dat was heel goed voor de bewoners, omdat op
die manier reizigers niet voortijdig hun deur zouden kunnen platlopen en hen
lastig vallen met duizend vragen over hoe en wanneer de bewoners de huizen
hadden gebouwd en hoe ze die oude woestijn vruchtbaar hadden gemaakt.
[8] Want al na een paar weken werd
Mijn zegen overal in de woestijn merkbaar, en vele Samaritanen en Grieken, die
door deze voormalige woestijn reisden, deden hier en daar ijverig navraag wie
die woestijn zo in cultuur had gebracht, en niemand kon hun uitsluitsel geven.
Degenen die het wel wisten, lieten zich echter niet veel onder de andere mensen
zien - en de eerste tijd al helemaal niet. Pas toen er enkele vruchten begonnen
te rijpen kwamen er Samaritanen en ze vergaderden erover aan wie het land
toebedeeld zou moeten worden, als het niet al een eigenaar had die zich daar
gevestigd had.
[9] Toen kwam Olgon met verscheidene
van zijn metgezellen erbij en zei tegen degenen die daar vergaderden:
'Vrienden, deze hele grote woestijn is nooit iemands eigendom geweest, zoals
ook de grote zee nog nooit iemands toegemeten eigendom is geweest.Wij Joden,
die door de Farizeeën vervolgd werden omdat wij hun slechte gedachten niet
konden en wilden dienen, hebben deze woestijn in bezit genomen om er te wonen
en hebben haar enkel met hulp van de Heer van hemel en aarde vruchtbaar
gemaakt, en werkelijk, Jehova Zelf heeft ons de woestijn in onbetwistbaar
eigendom gegeven. Daarom hoeven jullie er verder niet meer over te
beraadslagen, aan wie deze vruchtbare streek nu moet toevallen; want die is al
in bezit genomen door zeventig gezinnen, die ook hun woningen in deze streek
hebben ingericht.'
[10] Toen degenen die daar vergaderden
dat van Olgon hadden gehoord, waren ze onaangenaam verrast en vroegen aan een
Romeinse rechter, die met hen door die streek reisde, hoe ze dat moesten opvatten,
aangezien de woestijn toch helemaal Samaritaans grondgebied was en de
Samaritanen daar over het algemeen het recht van bezit op hadden.
[11] Maar de rechter zei: 'In welk
land er ook maar een sinds onheuglijke tijden volkomen woestijn bestaat, die niemand
in bezit heeft, en waar zich ook nooit een landeigenaar bij een rechtbank heeft
gemeld voor het bezit ervan, is zo'n woestijn vrij en wordt die door de
rechtbank ook als bezit toegewezen aan de eerste de beste die zichzelf
bezitter heeft verklaard. Omdat deze mannen, aan wie deze voormalige totale
woestenij haar cultivering te danken heeft, zichzelf nu bezitters hebben
verklaard, wordt hun het onaanvechtbare bezit van rechtswege toegewezen.
[12] Omdat ze echter een woestijn in
cultuur hebben gebracht, die tevoren niemands eigendom was, hebben ze ook nog
het voordeel dat ze twintig volle jaren vrijgesteld zullen zijn van ieder soort
belasting. Als ze evenwel na een goede oogst uit vrije wil kiezen voor een
schatting ter ere van de keizer, zullen ze zich bij alle hachelijke
aangelegenheden kunnen verheugen in de bijzondere bescherming van de kant van
Rome. Ik, rechter in naam van de machtige keizer in Rome, heb gezegd en aldus
bevolen!’
[13] Door deze rechtshandeling ging
dan ook in vervulling, dat niemand de zeventig gezinnen het bezit van de
gecultiveerde woestijn kon betwisten. Binnen enkele jaren was deze streek een
van de vruchtbaarste en werd door alle reizigers erg bewonderd; en de bezitters
hadden zich reeds na een jaar vrijwillig bij de rechtbank gemeld om een
schatting ter ere van de keizer te betalen en werden daardoor tot Romeinse
burgers verklaard en gemaakt, wat hun veel voordelen opleverde.
[14] Hoewel ze zware beproevingen
moest doorstaan, bleef deze nieuw gevormde gemeente ook gedurende vele jaren
het meest zuiver, evenals die van de Essenen. Weliswaar ging in latere tijden
ook dit mooiste deel van Samaria te gronde door de verwoestende oorlogen en
volksverhuizingen en werd het weer de oude woestijn.
[15] En laten we nu weer naar onszelf
terug keren!
[1] Diezelfde dag kwamen wij in de
stad Samaria en namen daar onze intrek in een meer afgelegen herberg. Toen wij
de herberg binnenkwamen, kwam de waard ons direct heel vriendelijk tegemoet,
want hij hoopte iets aan ons te verdienen.Aangezien de leerlingen sinds de
ochtend gegeten noch gedronken hadden, waren ze al zeer hongerig en dorstig,
wat Ik wel wist, hoewel ze deze keer niet heimelijk onder elkaar mopperden,
zoals wel vaker bij soortgelijke gelegenheden.
[2] Daarom vroeg Ik direct Zelf aan de
waard: 'Vriend, we hebben vandaag al een heel lange reis gemaakt en sinds
vanmorgen vroeg niets tot ons genomen omdat er de hele weg geen herberg te
vinden was, en we hebben dus honger en dorst. Wat kun je ons vlug te eten en te
drinken aanbieden?'
[3] De waard zei: 'Jullie zijn met
bijna veertig mensen, daarom zullen even zovele vissen en broden en ook
evenveel bekers wijn zeker niet te veel zijn!'
[4] Ik zei: 'Laat maar twee keer
zoveel vissen klaarmaken; want jouw vissen zijn van een kleine soort, en dan is
twee voor ieder van ons niet teveel. Maar zorg dat ze snel en goed klaargemaakt
worden! En geef ons intussen wijn, brood en zout!’
[5] Enigszins verlegen zei de waard:
'Ja, mijn beste en waarde heren, alles goed en wel, als ik alles wat jullie
wensen maar in voorraad zou hebben! Dat zal met de vissen en ook met het brood
wat moeilijk gaan, omdat ik daar niet zoveel van heb ingeslagen, aangezien mijn
herberg vanwege de ongunstige afgelegen ligging over het algemeen maar weinig
wordt bezocht, maar met wijn kan ik jullie nog wel naar behoren van dienst
zijn. Kortom, wat er is, zullen jullie ook krijgen; maar meer kan ook God Zelf
niet van een mens verlangen!'
[6] Ik zei: 'Dat heb je weliswaar heel
goed gezegd; maar met de vissen is het toch beter gesteld dan je hier hebt
toegegeven! Maar je bent stiekem een beetje bezorgd dat wij die tachtig vissen
uiteindelijk niet kunnen betalen, en daarom doe je alsof je een kleinere
voorraad hebt! Brood heb je vandaag inderdaad niet al te veel, maar vissen
genoeg; wees dus niet bezorgd en laat het bestelde aantal vissen snel
klaarmaken, en breng ons brood en wijn!'
[7] Hierop liep de waard snel weg,
zette iedereen aan het werk en liet zijn bedienden onmiddellijk brood, wijn en
licht naar de gastenkamer brengen, want het was al laat in de avond en in de
kamer was het al helemaal donker geworden. Toen de gastenkamer verlicht was,
kwam de waard weer naar ons toe en verzekerde ons dat wij binnen een halfuur
uitstekend bediend zouden worden. Daarbij keek hij echter heel aandachtig naar
ons en wist niet goed wat hij van ons moest denken, want sommigen van ons
droegen Griekse, sommigen Joodse en enkele Galilese kleding net als Ik.
[8] Toen zijn nieuwsgierigheid hem teveel
parten begon te spelen, wendde de waard zich allervriendelijkst tot een van de
leerlingen die het dichtst bij hem stond, en wel tot Thomas, en zei (de waard):
'Vriend, sta mij toe dat ik je iets vraag!’
[9] Thomas zei: 'Daar aan het hoofd
van de tafel zit de Heer; richt je vraag aan Hem! Hij zal je die het beste
beantwoorden! Wij anderen zijn allemaal Zijn leerlingen en dienaren van Zijn
wil.'
[10] Daarop kwam de waard naar Mij toe
en zei: 'Heer, vergeef mij mijn vrijpostigheid en in zekere zin opdringerigheid!
Ik zou zo graag willen weten uit welk land jullie afkomstig zijn. Naar jullie
kleding te oordelen zijn jullie Judeërs, Galileeërs en ook Grieken. Wat voor
beroep oefenen jullie uit? Handelslieden zijn jullie zeker niet, aangezien
jullie geen handelswaar met je meevoeren, en artiesten of tovenaars lijken
jullie ook niet te zijn; want daarvoor zien jullie er te oprecht uit. En hoe
kon jij weten dat ik veel beter van vissen was voorzien dan van brood? Kortom,
jullie hele verschijnen hier in mijn afgelegen en steeds slechts spaarzaam
bezochte herberg maakt op mij een wat wonderlijke indruk. Jullie moeten het mij
maar vergeven, als ik hier openhartiger dan anders gebruikelijk is met jullie
spreek.'
[11] Ik zei: 'Luister, nieuwsgierige
waard! Als wij ons gesterkt hebben met het brood, de wijn en de vissen, zal Ik
je wel zeggen uit welk land wij komen. Maar zorg jij nu maar dat het avondmaal
vlug klaargemaakt wordt en breng nog meer wijn en brood; want de eerste zeer
matige hoeveelheid die je ons hebt gegeven hebben wij al op!'
[12] Toen de waard dat van Mij gehoord
had, ging hij direct weg en bracht voldoende brood en wijn.
[13] Ik zei tegen hem: 'Kijk eens aan,
het schijnt je nu ook met het brood beter te gaan dan eerst; en ook lijkt dit brood
Mij groter en beter te zijn dan wat je ons eerst hebt geserveerd! Hoe komt dat
eigenlijk?'
[14] NOTA BENE: Ik wist wel hoe dat
kwam, en Ik vroeg het de waard alleen maar opdat hij zichzelf zou onderzoeken.
[15] Op Mijn vraag zette de waard grote ogen
op en wist niet wat hij Mij daarop moest antwoorden. Hij proefde het brood, dat
hem ook vreemd voorkwam, en vond het buitengewoon goed smaken.
[16] Pas na een poosje zei hij (de
waard): 'Eigenaardig! Anders weet ik toch alles wat er in mijn huis is en gebeurt;
maar waar mijn vrouw misschien wel in het geheim dit ware koningsbrood gehaald
heeft, weet ik werkelijk niet! Maar het is toch wel heel wonderbaarlijk dat
mijn broodkamer nu helemaal met dit soort grote broden gevuld is. Maar hoe het
ook zij -ik ben blij dat ik weer voor enkele dagen uitstekend verzorgd ben met
brood! Maar ik moet bij mijn vrouw toch even navragen waar dit brood gehaald is
en wie het heeft betaald, en voor welk bedrag. Want dergelijk echt koningsbrood
is duur, en één brood zou wel eens vier penningen kunnen kosten!'
[17] Hierop riep hij zijn vrouwen
vroeg haar waar het brood vandaan gekomen was, waar zijn broodkamer nu
plotseling helemaal mee gevuld was, en hoe duur het was.
[18] De vrouw proefde ook van het
brood, zette een nog verbaasder gezicht dan haar man had gedaan en zwoer bij
alles wat haar lief was, dat ook zij absoluut niet wist waar het brood vandaan
was gekomen.
[19] Daarop werd er aan verscheidene
bedienden gevraagd of ze ook wisten waar vandaan het vele goede brood in de
broodkamer was gekomen. Maar ook zij zwoeren dat ze daar helemaal niets van
wisten.
[20] Toen zei Ik tegen de waard:
'Waarom blijf je zo lang vragen? Wees blij dat je voorraadkamer vol brood is,
en zorg dat de bestelde vissen snel op tafel komen; later zal menig raadsel
misschien nog opgelost kunnen worden!'
[1] Daarop ging de waard met zijn
vrouwen de bedienden weer naar de keuken, en al gauw daarna werden de bestelde
en heel goed bereide vissen en een grote schaal met goed gekookte linzen op
onze tafel gezet, en wij begonnen te eten; de waard moest met ons meedoen, werd
daarbij heel vrolijk en wist ons een heleboel te vertellen over wat er de
afgelopen paar jaar in Samaria allemaal aan wonderbaarlijke dingen was voorgevallen.
[2] Onder andere vertelde hij ook (de
waard): 'Het verbaast mij echt dat jullie als Judeërs, Galileeërs en Grieken
bijna niets schijnen te weten over de beroemde Galileeër, die ongeveer
tweeënhalf jaar geleden met enkele leerlingen hierheen is gekomen en in
wonderbaarlijke bewoordingen verteld heeft over de komst van het rijk Gods, en
die in de stad en de omgeving wonderen heeft gedaan die alleen aan God mogelijk
kunnen zijn! En onlangs nog zijn er Judeërs hiernaartoe gekomen die zeiden, dat
ze door Hem uitgezonden waren om alle volkeren het evangelie te verkondigen. En
wij geloofden hen ook; want ze bevestigden hun bewering ook door heel
opmerkelijke wonderen, doordat ze enkel door het opleggen van hun handen, in
naam van degene die hen had uitgezonden, heel veel zieken plotseling hebben
genezen. Bovendien was hun leer precies dezelfde als die Hijzelf in de genoemde
tijd hier heeft onderwezen, en daarom geloofden wij die leerlingen des te meer.
[3] Zeg mij toch, nu wij hier eenmaal
zo gezellig bij elkaar zijn, wat jullie weten over die grote Man, die voor mij
werkelijk gedenkwaardiger dan wie of wat ook en ook ver boven alle mensen
verheven is! Want bij ons Samaritanen geldt Hij ontegenzeglijk als de beloofde
Messias, de redder en verlosser van de mensen uit de macht van iedere vijand
van de waarheid, de liefde, het leven en de vrijheid daarvan. O, zeg mij toch
of jullie iets over Hem weten en zo ja, wat, en ook wat jullie van Hem denken!'
[4] Ik zei: 'Vriend, wij weten heel
veel over Hem en hebben heel veel met Hem op; maar als Hij, zoals je zelf zegt,
tweeënhalfjaar geleden hier Zelf geweest is, heeft onderwezen en wonderen
gedaan, zul je Hem toch ook wel eens persoonlijk hebben gezien? Of heb je geen
gelegenheid gekregen om Hem tijdens Zijn aanwezigheid in deze stad persoonlijk
te zien?'
[5] De waard zei: 'Vrienden, dat is
voor mij nu zo betreurenswaardig! Ik was juist in die tijd hier afwezig, omdat
ik in Tyrus een handelszaak moest regelen, en mijn personeel heeft pas iets
over Zijn aanwezigheid gehoord toen Hij al verdwenen was. Toen ik een paar
dagen later thuiskwam, hoorde ik in de hele stad en omgeving over niets anders
praten dan enkel over die Man, Zijn leer en Zijn daden, die zo ongelooflijk
groot en wonderbaarlijk zijn, dat een vreemdeling het echt niet kan geloven als
men het hem vertelt, ook al zijn ze werkelijk enkel door het woord en de wil
van die Man tot stand gebracht.
[6] Er woont hier een arts in goede
welstand met een vrouw, die, zoals iedereen weet, vroeger wat haar kuisheid betreft
niet zo'n goede naam had. De genoemde arts zou die Man heel goed gekend hebben
en van Hem ook de wonderkracht gekregen hebben om allerlei zieken enkel door
het opleggen van zijn handen te genezen. Van die arts heb ik dan ook het meeste
over die Man der mannen gehoord. Hij heeft mij ook Zijn uiterlijke gestalte
beschreven; maar bij de beste beschrijving blijft de werkelijkheid steeds in
het duister. Je vormt je in je fantasie wel een beeld, dat tenslotte echter
toch niet overeenkomt met de werkelijkheid. En ik kan mij dus om heel
begrijpelijke redenen geen juiste voorstelling maken van de gestalte van die
grote Godmens.
[7] In het land Samaria trekt ook een
zekere Johannes* (* Johannes, de jichtlijder; zie deel 1 , hfdst. 73.) rond,
die vroeger een bedelaar was, maar nu ook de leer, die hij van die grote Man
heeft gehoord, aan de andere mensen verkondigt, zelf een streng leven leidt en
door gebed en het opleggen van zijn handen in naam van die grote Man ook veel
zieken geneest en ook de bezetenen van hun kwelgeesten bevrijdt. Welnu, die man
is ook al een paar keer bij mij geweest en heeft mij veel verteld, en daarom
heb ik hem naar vermogen ook altijd uitstekend bediend; maar toch kan ik mij
van die grote Godmens niet helemaal voorstellen hoe Hij eruit ziet.
[8] Een jaar geleden, toen ik van veel
reizigers veel grote dingen over Zijn activiteiten had gehoord, ben ik Hem een
hele maand achterna gereisd en ben in plaatsen gekomen waar Hij kort te voren
had onderwezen en werken had verricht; maar als ik in een plaats aankwam en
ijverig navraag naar Hem deed, was het steeds: 'Ja, twee of drie dagen geleden
was Hij hier en heeft Hij dit of dat gezegd en dit of dat gedaan!', en ik heb
ook bewijzen genoeg gezien dat het zo was.
[9] Kortom, ik heb een overvloed aan
geldige bewijzen aangetroffen dat Hij daar geweest was en handelingen had
verricht; alleen Hemzelf heb ik tot nu toe nog niet te zien gekregen. Maar van
een gegoede Jood uit Bethlehem, die ook heel veel met die grote Godmens opheeft
en in Hem gelooft, heb ik gehoord dat Hij zich op alle grote feestdagen in
Jeruzalem en wel in de tempel ophoudt en het volk onderwijst, hoewel de
duistere en slechte Farizeeën in hoge mate tegen Hem gekant zijn. En daarom wil
ik, hoewel ik een door de orthodoxe Joden verachte Samaritaan ben, op het
eerstvolgende tempelwijdingsfeest toch naar Jeruzalem reizen en kijken of ik
die grote Godmens misschien toch een keer te zien zal krijgen.
[10] Voorlopig maakt een reiziger mij
echter al meer dan gelukkig, als hij mij maar veel over Hem weet te vertellen;
als hij dat kan en zich ook in zijn geloof helemaal richt naar die grote Man,
die mij zo heilig is geworden, dan kan hij bij mij in huis zijn tijd
doorbrengen zolang hij wil, kan of wenst, en kost zijn verblijf en zelfs het beste
eten hem niets. Werkelijk, als jullie mij ook veel over die grote Man weten te
vertellen - maar wel helemaal overeenkomstig de waarheid -zullen ook jullie
bij mij geen hoge rekening hoeven te betalen. Dus, beste mannen, vertel mij ook
iets over Hem!'
[11] Ik zei: 'Ja, Mijn beste vriend,
Ik zou je weliswaar heel veel kunnen vertellen over jouw grote Godmens, in wie
de volheid van de Godheid lichamelijk woont, en Ik zou je tenslotte zelfs Zijn
getrouwe evenbeeld kunnen tonen, als jij tenminste voor slechts een paar dagen
je mond in bedwang zou kunnen houden; maar dat punt lijkt niet je sterkste kant
te zijn?!'
[12] De waard zei: 'Ja, als het over
mijn heilige Godmens gaat, kon je wel eens gelijk hebben; want wat iemand zo'n
grote vreugde verschaft en zijn hart volop in beroering brengt, kan men ook
moeilijk stil houden. Maar als het echt nodig is, kan ook ik zwijgen, daar
kunnen jullie volledig van verzekerd zijn.”
52
Het wonder met de edelvissen
[1] Ik zei: 'Nu goed dan, Ik zal eens kijken
of Ik je iets goeds en waars over jouw grote Man kan vertellen -luister dus!
[2] Kijk, voorzover Ik die Man ken, is
Hij naar Mijn beste weten dezelfde Jehova die reeds met Adam, Noach, met
Abraham, Isaak en Jacob, met Mozes en niet nog vele andere profeten heeft
gesproken. Het verschil tussen toen en nu is alleen, dat Hij destijds als
eeuwige Heer van alle schepselen alleen als de zuiverste geest volliefde,
leven, vol van de hoogste wijsheid, macht, kracht en gezag met de gewekte geest
van de mensen heeft gesproken en Zich op die manier aan hen heeft geopenbaard.
In deze tijd echter heeft het Hem behaagd -zoals Hij al meerdere malen door de
mond van de profeten heeft beloofd om uit overgrote liefde voor de mensen van
deze aarde, die Hij geschapen heeft om Zijn kinderen te worden en aan wie Hij
al ten tijde van Adam Zelf die naam gaf, Zelf een lichaam aan te nemen en hen
als een zichtbare Vader voor Zichzelf op te voeden, opdat zij eeuwig bij Hem
zullen zijn, leven en wonen, daar waar Hij Zich eeuwig Zelf bevindt en schept
en de oneindigheid regeert.
[3] Daarom staat er immers geschreven:
In het begin was het zuivere Woord, en God was het Woord in de mond van de
aartsvaders der aarde, alle waarachtige wijzen en profeten. Het eeuwige Woord,
God Zelf dus, is nu echter vlees, dus een mens geworden, en zo kwam de Vader
tot Zijn kinderen, maar die herkennen Hem niet. Hij kwam dus in Zijn eigendom,
en men wil Hem niet als de enig ware en eeuwige Vader erkennen. Maar toch zijn
er ook velen die Hem erkennen als Degene die Hij is en zich met alle liefde
naar Hem alleen richten. Dat zijn zowel Joden als heidenen, en,de heidenen meer
dan de Joden; daarom zal volgens Zijn woord het licht ook van de Joden worden
afgenomen en aan de heidenen worden gegeven.
[4] Als je datgene wat Ik je nu over
die grote Man heb verteld op waarde weet te schatten, zul je daar ook wel uit
opmaken dat Ik die grote Man zeker heel goed ken!’
[5] De waard zei vol vreugde: 'O, o,
o, dat is geweldig goed en voortreffelijk! Dat is ook ons geloof! Ik had dat
jullie allang graag willen bekennen; maar omdat jullie geen Samaritanen zijn
moest ik slim te werk gaan om mij niet bloot te stellen aan bepaalde onnodige
grofheden -zoals mij al een paar keer is overkomen. Want het heiligste moet
mijns inziens niet voor de zwijnen geworpen worden, die in opgeblazen
mensengedaante voor onze ogen rondlopen en ons als veel minder beschouwen dan
wat zij zelf denken te zijn.
[6] Maar omdat jullie dit van die
Godmens denken, zijn jullie ook mijn gasten en hoeven jullie niet te betalen,
hoe lang jullie ook bij mij willen blijven. Ik ben weliswaar geen rijke waard,
maar ik heb nog wel zoveel in voorraad dat wij dat in een jaar niet zullen
opmaken. O vreugde, meer dan grote vreugde, dat ik in jullie zulke hoogst verlichte
vrienden en trouwe belijders van de enig ware God van Abraham, Isaak en Jacob
heb gevonden! Maar laat er nu onmiddellijk meer en van de beste wijn komen, en
laat er bij die paar vissen, die allemaal van het kleine soort waren, en omdat
ik nog maar een heel kleine voorraad vissen heb, vier lammeren geslacht en snel
goed klaargemaakt worden; want zulke ware Gods vrienden mogen in mijn huis geen
honger en dorst lijden!'
[7] Ik zei tegen de waard: 'Laat die
lammeren vandaag nog maar in leven, maar kijk in plaats daarvan eens in je
grote visbewaarplaats; want Ik heb de indruk dat zich daar nog een heleboel
grote en edele vissen uit het Meer van Genezareth bevinden! Als er daar een
paar in zitten, laat ze dan, ongeveer veertig stuks, voor ons klaarmaken!’
[8] Schouderophalend zei de waard:
'Die zaten daar een paar weken geleden nog wel in; maar of er ook nu nog een
paar zijn, zoals jij met voor mij geheel onverklaarbare scherpzinnigheid
waarneemt, dat durf ik niet te beweren! Ik ben weliswaar niet aanwezig geweest
bij het leegvissen van mijn grote visbewaarplaats, en het zou dus heel goed
kunnen dat er een paar zijn achtergebleven. Maar veertig stuks zullen het er
wel niet zijn! Ja, in het grote bewaarbassin, dat hier een paar veldwegen
vandaan ligt, heb ik nog wel een behoorlijk grote voorraad van allerlei vissen,
maar daar zullen niet veel edelvissen tussen zitten; want de edelvis is een
roofvis, en als je die tussen de andere vissen doet, richt hij daar grote
schade aan.
[9] Maar omdat je mij zo blij hebt
gemaakt met je getuigenis, wil ik op jouw woord toch gaan kijken hoe het er met
de edelvissen uitziet. Als het daarmee merkwaardigerwijze misschien net zo
mocht zijn als met de broden, waarvan mij nog lang niet duidelijk is hoe die
vermeerderd en veredeld werden, dan zou ik bijna moeten gaan denken:jij bent
zelf ook zo'n reeds gevolmachtigde gezant van die grote Man, van mijn enige
Heer en God! En ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik jullie allemaal als
zodanig begroet. Maar nu naar de edelvissen!’
[10] Daarop haastte de waard zich snel
de kamer uit naar zijn vrouw, die in de keuken nog bezig was voor het
huispersoneel, en zei het tegen haar.
[11] Maar de vrouw zei: 'O wat ben jij
toch een lichtgelovige man, waar zouden die veertig edelvissen vandaan moeten
komen? Niet één zul je er meer in vinden! Ik heb ze vijf dagen geleden immers
allemaal verkocht aan de arts, die een groot feestmaal hield, en het goeie geld
in je kast gelegd; en ik denk dat hij voor de aan hem bewezen dienst onze
broodkamer met het koningsbrood heeft laten vullen door iemand die hij het
zwijgen heeft opgelegd!'
[12] De waard zei: 'Luister, jij
altijd wat moeilijk gelovende vrouw! Dat kan zo zijn, maar het is
waarschijnlijker van niet; maar jouw ongeloof zal mij er niet van afhouden de
grootste visbewaarplaats in ogenschouw te nemen. Of je wel of niet mee wilt
gaan, zal mij om het even zijn!'
[13] Na deze woorden van de waard ging
zijn vrouw toch met hem mee - en wat waren ze allebei verbaasd, toen ze de
bewaarplaats vol met de meest edele vissen aantroffen, zodat ze regelrecht
ontzet waren.
[14] De waard riep nogmaals al zijn bedienden
bijeen en vroeg hun ernstig, of ze soms wisten hoe die vele en zeer kostbare
edelvissen in de visbewaarplaats waren gekomen. Maar allen zwoeren bij de
hemel, dat ze het niet wisten.
[15] Toen zei de waard: 'Werkelijk,
hier gebeuren geen natuurlijke dingen! Dat heeft een van die vanavond gekomen
gasten gedaan, die allemaal iets raadselachtigs over zich hebben.'
[16] En terwijl hij zich tot zijn vrouwen
zijn keukenpersoneel wendde, zei hij: 'Kortom, die vissen zijn er nu eenmaal op
wonderbaarlijke wijze plotseling met vele honderden tegelijk' neem er dus in
plaats van veertig maar direct vijftig. Maak een groter vuur, en bereidt ze op
de beste manier; want van deze vissen zal ik er zelf een paar eten!’
[17] Daarop grepen de knechten meteen
toe en haalden onmiddellijk de verlangde vissen uit de bewaarplaats. En voor
er een uur voorbij was, stonden de mooie edelvissen al heel fijn klaargemaakt
voor ons op tafel.
[1] De waard was echter al eerder weer
bij ons in de gastenkamer gekomen en had ook zijn oudste zoon meegenomen, die
aan één oog blind was.
[2] Toen hij vol verbazing naar ons
toe kwam, zei hij tegen Mij (de waard): 'Goede en dierbare vriend, direct na uw
getuigenis over de grote Man rees in mij het vermoeden dat een van jullie
misschien wel een buitengewoon gevolmachtigde gezant van de grote Godmens zou
kunnen zijn; want de kleinere zijn vooruit gezonden, en nu volgen de groten.
Maar nu ik ook de grootste visbak vol met de edelste vissen aantrof, en wel op
uw woord, heb ik nu helemaal geen twijfel meer dat jullie onmiskenbaar gezanten
van die grote Godmens zijn, over wie u dat volkomen ware getuigenis hebt gegeven.
Eén van jullie zal zeker de belangrijkste zijn, en ik denk dat u dat
uiteindelijk bent? Als dat zo is, zeg het mij dan, zodat ik u heel speciaal eer
kan bewijzen; want bij ons geldt nog altijd de stelregel: Ere wie ere toekomt!'
[3] Ik zei: 'Maak je daar nu maar niet
druk om! Ik ben weliswaar de eerste onder deze metgezellen van Mij - maar op
een heel andere manier dan jij denkt. Maar het is toch maar goed dat de
edelvissen er zijn en er nog goede wijn is; al het andere zal later wel
duidelijk worden, en wel op de juiste tijd.
[4] Wat is er eigenlijk met jouw
halfblinde zoon daar?'
[5] De waard zei: 'O, hoe weet u dat
hij halfblind en mijn zoon is?'
[6] Ik zei: 'Och, het is toch niet zo wonderbaarlijk
om dat te zien! Hij lijkt immers heel veel op jou. Jij bent geestelijk
halfblind, en deze zoon van jou op natuurlijk gebied. Uiteindelijk kunnen
jullie allebei geholpen worden! Hebben de leerlingen van die grote Man, over
wie je zojuist vertelde, dat ene oog van je zoon niet kunnen genezen?'
[7] De waard zei: 'Ja, ze hebben het
wel geprobeerd; maar het is hun niet gelukt. Ook die Johannes is daarom al een
paar keer hier geweest; maar hem lukte het ook niet om mijn zoon het licht in
zijn ene oog terug te geven. En dus moet hij zijn kleine ongemak maar met
geduld verdragen. Omdat ik van mening was dat jullie wellicht de nog machtiger
leerlingen van de Heer waren, heb ik hem mee naar binnen genomen, in de hoop
dat jullie hem misschien kunnen helpen. Maar aangezien jullie dat niet zijn,
kan hij wel weer in de keuken aan zijn werk gaan!'
[8] Ik zei: ' Aha, dus daarom moet ook
hij maar daar blijven, - hij zal zeker nog eerder ziende worden dan jij !’
[9] De waard zei: 'Maar beste vriend!
Kijk toch naar mijn ogen - ik zie met allebei mijn ogen uitstekend! Hoe kan
mijn halfblinde zoon dan eerder ziende worden dan ik?'
[10] Ik zei: 'Ik heb je toch al eerder
gezegd dat jij alleen geestelijk halfblind bent; en jouw lichamelijk halfblinde
zoon zal nog eerder het volledige licht in zijn ogen krijgen dan jij dat van je
ziel! Maar nu genoeg daarover; daar komen de vissen al die wij nog zullen eten,
want het eerste gerecht was voor meer dan veertig man wel een beetje weinig,
ondanks dat je het linzengerecht erbij hebt gedaan. Maar deze keer moeten ook
jij en je zoon mee-eten; jouw vrouw hoeft vandaag echter niets van deze vissen
te eten krijgen omdat zij zo hardgelovig is. Morgen kan ze voor zichzelf ook
een vis klaarmaken en haar geloof versterken.'
[11] Toen de vissen op tafel stonden
en Ik eerst voor Mijzelf een vis had genomen, tastten Mijn leerlingen allemaal
direct flink toe; want van dat soort vissen was hen allang bekend dat het de
beste waren. We aten en dronken nu welgemoed en spraken vaak vollof en eer over
de grote Man uit Galilea; dat stemde de waard steeds buitengewoon vrolijk en
daarom bracht hij telkens een dronk op Hem uit met zijn beker wijn en uitte hij
verheven heilwensen aan Hem. Bovendien vertelden Mijn leerlingen om beurten de
een of andere gebeurtenis van onze reizen en ook veel uit Mijn jeugd, wat de
waard alle maal heel graag hoorde.
[12] Toen het vertellen, dat tot bijna
middernacht duurde, was opgehouden, wendde de waard zich tot Mij met het
verzoek: 'Mijn beste en zeldzaam wijze vriend,jullie hebben mij nu zoveel over
die grote Godmens verteld dat ik me nu al als de gelukkigste mens van de hele
wereld beschouw, en ik ben dat voor het grootste deel ook werkelijk; maar ik
zou nu helemaal gelukkig zijn en net zo zalig als de hoogste engel in de hemel,
als ik alleen nog een goedgelijkende afbeelding van die grote Godmens te zien
zou krijgen! Vriend, u hebt me al eerder beloofd dat u mij er een zou laten
zien. Als u er een bij u heeft, vraag ik u om mij die te laten zien!'
[13] Ik zei: 'ja, ja, je hebt gelijk.
Ik heb je dat beloofd en zal Mijn belofte ook houden; maar Ik heb je naderhand
ook gezegd, toen je je halfblinde zoon bij ons binnenbracht, dat hij nog eerder
helemaal ziende zou worden en dat jij tenslotte waarschijnlijk in je halfblinde
zielook helemaal ziende zou worden. Want zolang je in je ziel halfblind bent,
zul je het ware beeld van de Heer en Meester nooit helemaal goed kunnen
onderscheiden en levensecht bekijken. Laat daarom je zoon nu bij Mij komen; dan
zal Ik zien of Ik zijn blinde oog zal kunnen openen en met licht vullen! ,
[14] Op deze woorden van Mij, die de
waard verrast deden opkijken, plaatste hij zijn zoon voor Mij en zei (de
waard): 'Hier is mijn zoon, vriend! Probeert ook u nu of het u zal lukken hem
ziende te maken!'
[15] Ik zei: 'Goed Mijn vriend, Ik wil
dat jouw zoon Jorab ziet! - Zo zij het!'
[16] Na deze woorden werd het blinde
oog van de zoon ziende; vader en zoon schrokken gewoonweg van deze plotseling
genezing, en de zoon zei: 'Vader, deze man moet in een veel nauwere verbinding
staan met die grote Godmens,dan al die anderen die mij in Zijn naam hebben
proberen te genezen! Die zeiden: 'In de naam van de Heer Jezus Jehova zij er
licht in je oog!' en zie, toch bleef ik blind. Maar deze man zei: 'Ik wil dat
jouw zoon Jorab ziet! Het zij zo!' Onze vriend heeft mij dus door zijn eigen
macht genezen, toen hij zei: 'Ik wil het!' Daarom is Hij de grote Godmens Zelf
en niemand anders! En jij, vader, bent nog halfblind in je ziel, als je dat
niet onmiddellijk opmerkt - en Hij, Hijzelf is de meest getrouwe afbeelding van
Zichzelf vol leven, macht en kracht van God; want alleen God kan zeggen: 'Ik
wil het!' een mens kan echter alleen maar zeggen: 'Moge God de Heer dit of dat
willen.’
[17] Toen de zoon dat allemaal had gezegd,
werd ook de waard ziende, herkende Mij en viel voor Mij op zijn knieën en
begon Mij om vergeving te vragen.
[18] Maar Ik zei: 'Vriend, wat moet Ik
je vergeven? Dat je Mij nu pas herkend hebt, dat wilde Ik zo! En wees dus nu
pas helemaal gelukkig! Maar zeg het tegen niemand in je huis, voordat Ik je
aanwijzingen geef om dat te doen! Maar zorg nu dat wij een slaapplaats krijgen!
Morgen zullen we dan uitmaken wat we verder doen.'
[19] De waard stond nu op van de grond
en begon Mij uitbundig te bedanken omdat Ik hem zo'n onschatbare genade
waardig had geacht.
[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Maak nu
niet zoveel ophef, opdat je huispersoneel niet voortijdig op Mij opmerkzaam
wordt gemaakt! Als je vrouw, je andere kinderen en je personeel zien dat Jorab
kan zien en jou en hem zullen vragen hoe hij ziende is geworden, zeg dan: de
gasten die hier zijn gekomen, konden dat; want de grote Heer is meer met hen
dan met degenen aan wie het niet is gelukt om in Zijn naam het blinde oog van
Jorab te genezen. Maar ga nu en laat een slaapplaats voor ons klaarmaken!’
[21] Toen ging de waard weg en liet in
de grote slaapzaal veertig ruststoelen voor ons in orde brengen; daarna kwam
hij Mij eerbiedig de weg wijzen. Wij stonden op van onze banken en begaven ons
ter ruste.
[22] De waard sprak echter met zijn
vrouwen ook met zijn meerderjarige kinderen nog over veel dingen; maar toch
verraadde hij Mij niet, hoewel zijn vrouwenkele keren de opmerking maakte dat
Ikzelf uiteindelijk toch die wonderbaarlijke Meester zou kunnen zijn, die
tweeënhalf jaar geleden in Samaria zulke grote tekenen had gedaan. Zij dacht
dat Ik Mij om bepaalde redenen mogelijk niet direct kenbaar wilde maken, net
als dat bij Mijn eerste bezoek aan deze stad het geval was geweest. Overdag zou
ze Mij wel nauwkeuriger bekijken, omdat zij bij Mijn eerste aanwezigheid in
deze plaats wel het geluk had gehad Mij een paar keer te zien. En na dat
gesprek sliep ook het herbergiersgezin in en rustte samen met ons tot aan
zonsopgang.
[1] 's Morgens was direct iedereen in
huis in de weer om een goed ochtendmaal voor ons klaar te maken. Wij stonden
ook op van onze ruststoelen en gingen weer naar de gastenkamer, waar de tafel
opgesierd was met rijk en kostbaar serviesgoed. Er was veel goud en zilver en
het tafelkleed was van het fijnste byssus*
(* In de oudheid de benaming voor een met fijn linnen
vergelijkbare stof van zeer fijne zijde of katoenvezels, afkomstig uit Indië en
Egypte. Er werden bijvoorbeeld mummiewindsels, maar ook sluiers van gemaakt.)
en aan de randen waren er goud en parels in verwerkt. Ook de houten banken van
de vorige dag waren verruild voor rijk versierde stoelen.
[2] Toen Mijn leerlingen dat zagen,
zeiden ze: 'Kijk eens, Heer en Meester, hoezeer deze waard U eert! Een
dergelijke attentie van de kant van een waard hebben we nog bijna nergens
meegemaakt!'
[3] Ik zei: 'Denken jullie soms dat Ik
daar welbehagen in vind? Alleen in de liefde van de waard heb Ik een
welgevallen, maar helemaal niet in dit prachtvertoon! Maar omdat Ik wel wist
met wat voor geloof en liefde de waard aan Mij hangt, hoewel hij alleen maar
over Mij had horen praten en daarom het sterke verlangen had om Mijn persoon
slechts eenmaal in zijn leven te zien, ben Ik dan ook met jullie in zijn huis
gekomen, om Mijzelf zo in zijn meest nabije omgeving door hem te laten vinden,
herkennen en tenslotte ook aanschouwen. Waarom Ik dat zo heb geleid en ook
liet gebeuren, moeten jullie, die Mijn belangrijkste opvolgers en leerlingen
zijn, die vooral de geheimen van Mijn rijk op aarde dienen te begrijpen, uit
Mijn mond horen en uitgelegd krijgen!
[4] Kijk, ook in de toekomst zullen
heel veel mensen als ze over Mij horen, Mij en ook Mijn rijk met grote ijver overal
zoeken. Maar halfblind in hun ziel als ze zijn, zullen ze Mij toch niet
helemaal vinden als ze Mij nu eens hier en dan weer daar achterna zullen
reizen, wanneer de mensen tegen hen zullen zeggen als ze Mij zoeken: 'Hij is
hier wel geweest en is nu daar en daar; ga daar maar heen, dan kunnen jullie
Hem wel vinden!'. Degenen die Mij zoeken zullen zich daarheen haasten om Mij
te vinden, en toch zullen ze Mij niet vinden. Want zoals Ik jullie al herhaalde
malen heb aangegeven zullen velen zeggen: 'Kijk, hier is Hij!' of 'Daar is
Hij!' of 'Hij is in dit huis, of in die kamer!', maar geloof het dan niet. Want
als iemand zonder twijfel in Mij gelooft en Mij werkelijk in zijn hart boven
alles liefheeft en derhalve ook zijn naaste als zichzelf, en als hij daarbij
ook een steeds groeiend verlangen heeft om Mijzelf te aanschouwen en Mij en
Mijn wil dieper en duidelijker te leren kennen, zal Ik op dezelfde manier als
hier heel onverwacht in zijn meest directe omgeving aanwezig zijn, hoewel hij
denkt dat Ik nog ergens op een onbekende verre plaats ben, en dan maak Ik Mij
ook weldra in zijn meest directe nabijheid aan hem bekend en zal Ik met hem in
een en hetzelfde huis wonen en maaltijd met hem houden.
[5] Wie Mij in de toekomst, als Ik
weer naar Mijn hemelen terugkeer, werkelijk zal willen vinden, zien en
spreken, zal Mij niet in de wereld of in bepaalde huizen, tempels of kamers,
maar in zijn meest directe nabijheid, dat wil zeggen in zijn hart moeten
zoeken; en wie Mij op die manier zal zoeken, zal Mij ook vinden; maar ook al
zal Ik bij hem zijn, zal hij Mij niet herkennen zolang hij in zijn ziel
halfblind zal blijven.
[6] Een mens is halfblind in zijn ziel
zolang hij weliswaar groeit in het geloof in Mij en in zijn liefde voor Mij,
maar door de veelsoortige inwerking van de wereld in allerlei kleine twijfels
en afgestompte levenstoestanden terechtkomt en Mij daarom, ook al ben Ik
dikwijls heel dicht bij hem en handel en spreek Ik met hem als een zeer goede
vriend, toch niet gewaar wordt en Mij dan ook vol hoogachting, echt geloof en
ook volliefde vraagt waar Ik ben en of hij Mij ooit wel eens te zien zal
krijgen, en hoe en wanneer en of dat misschien al in deze wereld of pas later
in de andere, eeuwige bestaanswereld zal zijn.
[7] Zijn lichamelijk halfblinde zoon
duidt het zintuiglijke en het gemoed van de mens aan. Het zintuiglijke is het
oog dat deze wereld nog ziet, het gemoed is het oog dat blind is voor deze
wereld en haar bekoorlijkheden en daarom naar binnen is gekeerd, maar dat Ik
zie en volkomen genees en verlicht. Zodra dit oog levend wordt, overweldigt het
weldra het zintuiglijke oog dat de wereld ziet en keert ook dat naar binnen.
Als dat gebeurt, wordt de hele mens verlicht en ziende, en ziet en herkent hij
Mij al gauw; en dan verbaast hij zich erover dat hij Mij zo lang niet heeft
kunnen herkennen, omdat Ik Mij immers allang heel dicht bij hem bevond en
gemakkelijk te herkennen was in Mijn werkzaamheid en Mijn spreken en
onderrichten door middel van vele feiten.
[8] Wat Ik jullie nu heb gezegd, kunnen
jullie ook de mensen leren en zo hun laten zien hoe iemand door Mij thuis wordt
opgezocht als hij Mij eerst zoekt met echt geloof, van daaruit in liefde voor
Mij en van daaruit in de liefde voor de naaste. Onthoud dat goed!'
[9] De leerlingen en met name Mijn
Jacobus de Oudere bedankten Mij zeer voor deze toelichting; want -zoals reeds
meegedeeld - was deze leerling het meest met de geestelijke overeenstemmingen
bezig, evenals Johannes en Petrus.
[1] Toen Ik klaar was met deze uitleg,
kwam de waard met zijn genezen zoon ons aankondigen dat het ochtendmaal weldra
uitstekend toebereid op tafel gezet zou worden. En tegelijkertijd vroeg hij Mij
in alle eerbied om raad wat hij moest doen, aangezien zijn vrouwen kinderen hem
voortdurend lastig vielen met de vraag wie Ik was en waar Ik vandaan kwam,
omdat Ik zonder enig hulpmiddel het blinde oog van zijn zoon weer ziende had
kunnen maken. Zowel hij als zijn genezen zoon wilden Mij niet verraden, omdat
Ik hun dat had verboden.
[2] Ik zei: 'Aangezien Ik na het
ochtendmaal toch al snel verder zal reizen, kun je hun dan onthullen wie Ik ben
en waar Ik vandaan kom; want als je het hun nu direct zou zeggen, zou Mijn
aanwezigheid al snel in de hele stad bekend zijn, en dan zou jij het wel eens
erg moeilijk kunnen krijgen vanwege het gedrang van de mensen in je huis.je
zult na Mijn vertrek nog genoeg te stellen krijgen met de nieuwsgierigen;
hoeveel te meer zou dat nu het geval zijn, terwijl Ik nog aanwezig ben!'
[3] Daarmee waren de waard en zijn
zoon helemaal tevreden, en hij ging voor het ochtendmaal zorgen.
[4] Dat werd direct daarna in zilveren
schalen op tafel gezet, evenals de wijn in grote zilveren bekers. Mijn schaal
en wijnkelk waren gemaakt van het zuiverste goud, en Ik vroeg de waard waarom
hij dat had gedaan, aangezien Ik nooit welgevallen vind in dergelijke aardse
pracht.
[5] Hij boog echter diep voor Mij en
zei (de waard): 'O Heer en Meester, ik weet wel dat U nooit welgevallen vindt
in dergelijke dingen, en dat men U alleen met een van zuivere liefde vervuld
hart welgevallig kan eren en prijzen. Maar in mij hebt U een mens gevonden die
U in zijn hart al boven alles heeft geëerd en geprezen en U voortaan nog meer
op die manier zal eren en prijzen. Maar ik dacht dat ik een zonde zou begaan,
als ik U, de hoogste Heer van hemel en aarde, niet ook de eer zou bewijzen die
men toch aan mensen pleegt te bewijzen die een bepaald aanzien genieten!
[6] U hebt immers de hele aarde
geschapen met alles wat zij bevat, en dus ook haar goud en zilver, en zo
getuigen ook deze metalen, die door de mensen al sinds heel lang als de edelste
en dus ook waardevolste zijn erkend, van Uw liefde, wijsheid, macht, grootheid
en eer! En daarom denk ik in mijn eenvoud dat het beter is, U als Schepper van
ook het goud en zilver op onze menselijke manier met deze metalen te eren, dan
er een schandelijke woeker mee te bedrijven of ter wille daarvan de bloedigste
oorlogen te voeren en een duizendvoudig onheil als het ware uit de hel over de
arme mensheid af te roepen.’
[7] Ik zei: 'ja,ja, daar heb je
natuurlijk wel gelijk in; als alle mensen net als jij zouden denken en hun hart
dezelfde gezindheid zou hebben, zouden goud, zilver, parels en alle kostbare
edelstenen hun nooit onheil bezorgen! Maar omdat de mensen, die het belangrijk
vinden dat God met goud, zilver, parels en edelstenen wordt geëerd, heel anders
beginnen te denken en dus ook weldra een andere instelling krijgen, zou het
heel onverstandig van God zijn als Hij Zich liet eren met datgene wat in alle
tijden het meeste en grootste onheil onder de mensen heeft gesticht.
[8] Zoals jij dachten ook de
aartsvaders van de aarde, en zij eerden God voor gouden en zilveren altaren en
verrichtten hun erende lofgebeden in met goud, zilver en allerlei edelstenen
rijk versierde tempels, zoals je in de tempel in Jeruzalem wel kunt zien. Maar
wat had dat tot gevolg? Kijk,juist daardoor zijn de genoemde metalen, parels en
edelstenen in de verbeelding van de mensen zo buitengewoon waardevol geworden!
[9] Toen de mensen tenslotte de waarde
van die dingen waarmee ze God vereerden, te hoog gingen inschatten, zijn ze
steeds meer in de aarde gaan wroeten om goud, zilver, parels en edelstenen te
zoeken; daarbij vergaten ze ook God langzamerhand en dachten God al in hoge
mate te eren en geweldige genadegaven van Hem te ontvangen als ze ter ere van
Hem een groot stuk goud, zilver of een hoop edelstenen op het altaar konden
leggen.
[10] Maar aangezien niet alle mensen
zo vaardig waren in het vinden van de genoemde zaken, om zich daarmee God
welgevallig te kunnen betonen, legden zij aan de aartsvaders, die tegelijk ook
priesters waren, de vraag voor hoeveel schapen, koeien, ossen of ook kalveren
en stieren zij in plaats van zo en zoveel goud of zilver aan God moesten
offeren, om Hem even welgevallig te worden als degene die God puur goud en
zilver ten offer brengt.
[11] Toen merkten de oudsten of
priesters maar al te gauw dat er met de godsdienst gemakkelijk en ook min of
meer onschadelijk een winstgevende handel verbonden kon worden, en dat het voor
de godsdienstige verheffing en geruststelling van de mensen ook heel nuttig
was. En zo begonnen de priesters goud, zilver, parels en edelstenen te wegen en
ze bepaalden de waarde naar het aantal verschillende dieren, en later ook naar
de hoeveelheid graan, vruchten, goed bouwhout, wijn, kledingstoffen en nog heel
veel andere dingen.
[12] Daardoor ontstonden de ruilhandel
en de sluikhandel, de slechte woekerwisselarij, vervolgens afgunst, haat,
toorn, vervolging, leugen, bedrog, geilheid en aardse pracht, voornaamheid,
verhevenheid, trots en verachting onder de mensen, aangezien men hun waarde
niet meer afmat aan hun innerlijke zielenadel, maar alleen aan het gewicht van
het goud en zilver, parels en edelstenen, aan de omvang van de kudden, akkers
en wijngaarden en het grotere bezit aan nog andere dingen.
[13] Dat de armen de rijken benijdden
en door allerlei listen hun rijkdom begonnen te verminderen, waardoor diefstal,
roof en moord ook niet lang op zich lieten wachten, is een vanzelfsprekende
zaak. Want wanneer het materialisme steeds meer de overhand krijgt, gaat het
geestelijke te gronde, en uiteindelijk wordt God voor de mensen een oud,
versleten, onbeduidend en waardeloos begrip waar ze zich geen voorstelling
meer van kunnen maken. Dan worden totale goddeloosheid en daarmee alle denkbare
kwaden op de meest gewetenloze manier algemeen gangbaar onder de mensen, de
mensen grijpen naar de wapenen, en het deel van de mensen dat zich beter acht
probeert het slechtere deel met geweld te onderwerpen; en als dat gelukt is
komen er wetten, waarop bij het niet in acht nemen de strengste straffen
staan. En zo ontstaan dan de machthebbers en daar tegenover de slaven op
aarde.
[14] Kijk, dat doen het goud, het
zilver, de parels en de edelstenen allemaal als de mensen die op welke manier
dan ook voor uiterlijke verering gebruiken, in de mening dat die dingen de
zuiverste en edelste materie zijn!
[15] Wat de uiterlijke verering en
verheerlijking van God betreft, daar heeft God Zelf al sinds eeuwigheid voor
gezorgd; want daarom heeft Hij de hemel en de hele zichtbare natuur geschapen
-deze hele aarde, de maan, de zon en de talloze sterren, die merendeels
hemellichamen van een nauwelijks uit te spreken grootte zijn en vol zijn van de
prachtigste dingen en kleine schepselen op hun meer dan grote en wijd
uitgestrekte vlakten en velden -en dat is voldoende voor de uiterlijke
verheerlijking van de grote God en Meester over alles sinds eeuwigheid, en Hij
heeft dus geen goud en zilver, geen parels en geen geslepen en gepolijste
edelstenen van deze aarde nodig.
[16] De enige ware verering en
verheerlijking die God welgevallig is, bestaat en dient eigenlijk alleen maar
te bestaan uit een zuiver, God boven alles en de naaste als zichzelf
liefhebbend hart, en dus ook -wat hetzelfde is - uit het trouw houden van de
geboden, die Hij door Mozes aan alle mensen heeft gegeven; al het andere is
ijdel en dwaas, ook als het door een rein en God welgevallig mens wordt gedaan.
Weliswaar wordt God door bepaalde mensen, zoals de Farizeeën en de
afgodspriesters en - priesteressen, en ook door schijnvromen, ogendienaren en
huichelaars uiterlijk geëerd, terwijl ze zelf helemaal niet in Hem geloven en
nooit geloofd hebben, en wel voor geld en andere aanzienlijke offers; maar dat
heeft voor God niet alleen geen waarde, maar is een gruwel in Zijn ogen, en zo
is het ook met alles wat in de ogen van de wereld groots en schitterend is.
Onthoud dat, Mijn vriend, aangezien je het nu gehoord hebt uit de mond van
Degene die Zich met geen enkele materie laat eren en prijzen, maar alleen met
een zuiver, volkomen aan Hem toegewijd hart en Hem toegewijde wil!'
[17] Heel verlegen zei de waard nu:
'Heer en Meester sinds eeuwigheid, als deze verering van mij, die ook uiterlijk
is, zoals ik nu heel duidelijk inzie, U niet aangenaam is, moet alles
onmiddellijk anders geregeld worden!'
[18] Ik zei: 'Laat alles nu maar zoals
het is; want de vissen zijn goed klaargemaakt en zullen ons deze keer ook uit de
gouden en zilveren schalen goed smaken, en de wijn ook! Maar laat het een
volgende keer weg!'
[19] Daar was de waard tevreden mee,
en wij begonnen aan het ochtendmaal.
[1] Tijdens het eten vroeg de waard
Mij, of hij de arts niet heimelijk moest laten weten dat Ik hier was.
[2] Ik zei: 'Dan zou je vergeefse
moeite doen; want hij en zijn vrouw zijn op reis en zullen pas over een paar
dagen weer thuiskomen.Als ze naar je toe zullen komen, kun je hun wel
vertellen wat er hier tijdens hun afwezigheid allemaal is voorgevallen. Maar
laten we nu ongestoord verder eten en drinken!'
[3] Daarop aten en dronken wij heel
welgemoed; de waard en zijn genezen zoon deden dat ook en prezen voortdurend de
goede smaak van de edelvissen.
[4] De waard kon een heel goede
opmerking niet voor zich houden, hij zei namelijk: 'Heer en Meester! De vissen
die het eerst in de wateren van de aarde geschapen waren zullen ook wel beter
gesmaakt hebben dan die ze later onder elkaar voortbrachten; want deze edelvissen
zijn ook niet verwekt, maar door U nieuw geschapen, o Heer en Meester, en
daarom smaken ze ook zo buitengewoon goed.'
[5] Ik zei: 'Ja, ja, - daar zou je wel
eens gelijk in kunnen hebben! En op dezelfde manier is ook het woord dat uit
Mijn mond komt krachtiger en werkzamer dan wanneer het door de profeten
gesproken wordt; maar hun woorden kunnen in ieder mens tot dezelfde kracht
versterkt worden, wanneer ze in de wil en het hart van de mens door de daad
goed toebereid worden.
[6] Mijn woord is reeds het Leven in
zichzelf en maakt iedereen levend die het met een welwillend hart hoort, - want
dan gaat het Leven dat ten grondslag ligt aan al het leven direct over in het
leven van de mens; het woord van de profeet is echter alleen maar een
betrouwbare wegwijzer en toont de mens hoe hij tot het levende woord uit Mijn
mond kan komen en daardoor kan overgaan in het leven van de geest.
[7] Ik zeg jullie allemaal:
uiteindelijk moet ieder mens in zijn hart door God onderricht worden; want wie
tenslotte niet door de Vader of door Gods geest in Mij onderricht wordt op de
weg van de zuivere liefde voor Mij en zijn naaste, komt niet tot Mij, de Zoon
van de eeuwige Liefde, die het eeuwige Licht, de Weg, de Waarheid en het Leven
zelf is; want Ik ben in Mijzelf de wijsheid van de Vader. Jullie begrijpen dat
nu weliswaar nog niet helemaal, maar jullie zullen het begrijpen als jullie na
Mijn hemelvaart in de geest vanuit Mij wedergeboren worden; want dat is de
eeuwig in Zichzelf volledig levende geest van alle waarheid, en die zal jullie
in alle wijsheid binnenleiden. Je had daarom wel gelijk toen je zei dat de
nieuw geschapen vissen onvergelijkelijk veel beter smaken dan die ze naderhand
onder elkaar voortbrachten.'
[8] Daarop zei de waard: 'O Heer en
Meester, ik heb veel dingen gehoord Over de vroegere profetenschool, die met
name in de tijd van de richters erg in zwang was en ook daarna nog ten tijde
van de koningen tot vrijwel in onze tijd is blijven bestaan. Maar toch heb ik
nooit duidelijk kunnen ontdekken waaruit hun lessen en oefeningen nu eigenlijk
bestonden. Maar wie eenmaal overeenkomstig de volle waarheid een profeet was
geworden, door diens mond heeft onmiskenbaar de geest van Jehova gesproken, wat
verscheidene grote profeten ook door hun daden hebben bewezen.
[9] Waaruit bestonden dan eigenlijk de
lessen en oefeningen van een profetenschool?'
[10] Ik zei: 'Luister, Mijn vriend,
wat er destijds slechts in allerlei overeenstemmingen gebeurde, als
voorbereiding voor deze huidige tijd, staat nu in de vervulling voor je! In die
school werden door de in de geest gewekte richters en priesters op de wijze van
Aäron kinderen opgenomen, die door godvrezende ouders reeds vanaf hun geboorte
zuiver en goed werden opgevoed, en natuurlijk vooral jongens die bovenal lichamelijk
volkomen gezond en sterk waren. Daar moesten ze eerst de kunst van het lezen,
rekenen en schrijven machtig worden; daarna werden ze goed onderwezen in de
Schrift, dat wil zeggen in de boeken van Mozes, en vervolgens ook in de landen
en volkenkunde van de aarde voorzover de mensen die kenden.
[11] Daarbij werden ze er ook
zorgvuldig toe aangespoord om Gods geboden niet alleen te kennen, maar ze ook
zoveel mogelijk uit vrije wil en zelfbeslissend in acht te nemen. Tevens
werden ze al naargelang hun leeftijd en graad van hun geestelijke ontwikkeling
blootgesteld aan heel veel proeven en beproevingen, opdat ze in zichzelf tot de
levende overtuiging zouden komen, in hoeverre hun kracht om de hele wereld en
de bekoorlijkheden daarvan te weerstaan, reeds was toegenomen.
[12] Ze moesten vooral beschermd
worden tegen de traagheid, die de moeder is van alle andere zonden en kwaden,
en daarom werden ze dan ook aangespoord tot allerlei lichamelijk werk, dat
afgestemd was op hun lichamelijke krachten.
[13] Als ze eenmaal groot en sterk
waren geworden in zelfverloochening en zelfoverwinning, werden ze door de
wetenschap der overeenstemmingen naar hun innerlijk geleid, waardoor ze tot het
levend geloof kwamen en een onbuigzame wil verkregen in vereniging met Gods wil,
die ze goed kenden en ook reeds vanaf hun jeugd steeds nauwkeurig in acht
hadden genomen; daardoor waren ze ook al in staat om menig teken te doen, omdat
hun eigen wil één was geworden met Gods wil en hun geloof, als een waarachtig,
levend licht uit de hemelen, in hun verlichte harten geen twijfel meer toeliet.
[14] Als dat allemaal binnen de ware
en levende orde was gekomen, werden ze door hun levende geloof en hun bij al
hun daden met Gods wil verenigde eigen wil vervuld met Gods geest, ieder naar
zijn individuele capaciteiten; daardoor kreeg hun ziel een wijder blikveld en
voorzagen ze zodoende ook toekomstige dingen en gebeurtenissen in
overeenstemmende beelden, die ze vervolgens opschreven voor de latere
generaties.
[15] Wie eenmaal die toestand bereikte,
waarin hij visioenen kreeg, bereikte ook het levende woord in zijn diepste
innerlijk en hoorde dus de stem van Jehova in zichzelf, en dat was het
Godswoord dat de profeet als het ware uit de mond van God aan de mensen
verkondigde en in feite moest verkondigen, omdat hij door de in hem heersende
geest Gods daartoe werd gedreven. Kijk, zo zag de school van de profeten eruit,
en op de manier die Ik beschreven heb werden de mensen in een echte en ware
levensschool tot profeten opgeleid!’
57
De ware profeten
[1] (De Heer:) 'Maar ook werden er
dikwijls vrome mannen, die altijd vast in God geloofden en Hem van harte
liefhadden, vaak ook zonder dat ze eerst zo'n school hadden bezocht tot ware
profeten opgewekt. Zo waren Mozes en Aäron zelf grote profeten terwijl ze daar
in geen enkele school voor waren opgeleid; want hun geloof, hun aan God
toegewijd hart en God Zelf waren hun school. Evenzo werden Elia en Jona,Jozua
en Samuël ware profeten, Zonder voorafgaande school; want God Zelf was hun
Meester en hun School.
[2] Ook de aartsvaders waren meestal
zieners en profeten zonder scholing; want alleen God, aan wie ze zonder twijfel
vasthielden en geloofden, was hun school, waar Hij Zijn wil aan hen openbaarde.
En zelfs in deze tijd zijn er zieners en profeten geweest, die niet opgeleid
zijn in de school voor zieners en profeten; want God kijkt altijd alleen naar
het hart van de mensen en niet naar de school waar iemand deze of gene
vaardigheid heeft bereikt.
[3] Kijk eens naar Mijn leerlingen!
Geen van hen heeft ooit een profetenschool gezien, en toch zullen velen van
hen grotere dingen doen dan alle oude zieners en profeten; want alleen Ik ben
hun Meester en hun school, en zo zal het voortaan tot aan het einde der tijden
van deze aarde zijn en blijven.
[4] In de toekomst zullen er weliswaar
heel veel scholen opgericht worden, waaruit een ontelbaar aantal valse leraren
en profeten zullen voortkomen, echter maar zeer weinig ware profeten
overeenkomstig Gods wil.
[5] Waarlijk Ik zeg jullie: in de
toekomst wordt alleen diegene een ziener en profeet, die in Mij zal geloven,
Mij boven alles en zijn naaste als zichzelf zal liefhebben en Mijn leer
metterdaad zal volgen! Daarom zal ook niet iedereen die gelovig 'Heer, Heer!'
tot Mij zal roepen, Mijn rijk binnengaan, maar alleen degene die Mijn wil zal
doen, die duidelijk in Mijn leer is uitgesproken.
[6] Daarom moeten ook jullie dus niet
enkel en alleen loze hoorders van Mijn woord zijn, maar daar direct naar
handelen; dan zullen jullie in jezelf het ware rijk Gods ontvangen! Verwacht
echter nooit dat het rijk Gods, dat een rijk van het innerlijk leven is, met
uiterlijke tekenen en uiterlijke pracht en praal tot de mensen zal komen; maar
het bevindt zich binnen in jullie! Wie het in zichzelf zoekt op de manier die
Ik jullie heb getoond en het op die manier niet vindt, zoekt in de hele wereld
en alle sterren tevergeefs.
[7] Het pad naar het ware, levende
rijk Gods is dus heel smal en dikwijls overwoekerd met allerlei doornstruiken.
Deemoed en volledige zelfverloochening IS de naam ervan. Voor wereldse mensen
is het volkomen onbegaanbaar.
[8] Maar degene die in Mij gelooft en
Mijn geboden houdt, zal niet door de doornen op het pad naar Gods rijk gewond
raken aan zijn voeten. Alleen een ernstig begin is moeilijk; wanneer de ernst
echter blijft en niet door allerlei wereldse overwegingen verzwakt wordt, is
het geheel en al bereiken van Gods rijk heel gemakkelijk. Want voor iemand die
steeds in volle ernst naar het Godsrijk in zichzelf streeft is Mijn juk zacht
en de last die Ik hem te dragen geef licht; en de ernstige zoekers naar het
ware rijk Gods zal Ik in hun hart steeds luid toeroepen: 'Komt allen tot Mij,
die vermoeid en belast zijn! Ikzelf kom jullie al meer dan halverwege tegemoet
en wil jullie ten volle sterken en verkwikken!’
[9] Tegen degenen echter die alleen
maar 'Heer, Heer!' tot Mij zullen roepen, maar hun belangrijkste zorgen op puur
wereldse dingen richten en alleen maar terloops streven naar datgene wat van
het rijk Gods is, zal Ik zeggen: 'Waarom roepen jullie wereldse mensen Mij, en
waarom schreeuwen jullie? Mijn hart heeft jullie nog niet herkend. Laat datgene
waar jullie je zorgen om maken,je nu ook de hulp geven waar je naar verlangt!
'Waarlijk Ik zeg jullie: zulke mensen zullen aan deze zijde waarschijnlijk
nooit het ware en levende rijk Gods in zichzelf vinden en zullen voor hun
medemensen slechte leraren, zieners en profeten zijn; en aan gene zijde zal het
voor zulke halfdode zielen nog onvergelijkelijk veel moeilijker zijn het rijk
Gods in zichzelf te zoeken en te vinden.
[10] Laat iedereen daarom werken
zolang de dag duurt; want als daarna de nacht komt, zal er nauwelijks gewerkt
kunnen worden! - Heb jij, Mijn vriend, begrepen wat Ik nu heb gezegd?'
[11] De waard zei: 'Ja, Heer en
Meester over alles, ik dank U voor deze les, uit het diepste innerlijk van mijn
leven! Nu is het wezen van de oude profetenschool mij helemaal duidelijk. Maar
tegelijk vraag ik U ook of U mij, wanneer ik ernstiger dan tot nu toe het
smalle en doornige pad naar het Godsrijk zal opgaan, genadig al bij de eerste
stap tegemoet wilt komen en mij helpen, opdat ik bij het voortgaan op de smalle
en doornige levensweg niet moe, moedeloos en ongeduldig wordt!’
[1] Ik zei: 'Waar je Mij nu om hebt
gevraagd, heb Ik nu reeds gedaan en daarom zul je gemakkelijk verder kunnen
gaan! Want voor wie Mijn levenslicht schijnt, die zal met zijn voeten onderweg
niet gemakkelijk meer tegen een steen stoten en hij zal de doornen weten te
vermijden. Wie met Mij wandelt, heeft overal al een goed gebaande weg; wie
echter zonder Mij wandelt naar het rijk Gods, dat het innerlijke rijk van het
leven en alle waarheid is, heeft een lange, smalle en zeer doornige weg te
gaan, zoals dat bij heel veeloude wijzen van alle volkeren op aarde het geval
was en ook in de toekomst het geval zal zijn en blijven.
[2] Jij hebt het van nu af aan
gemakkelijk, evenals heel velen die Mij hebben gezien en gehoord en helemaal in
Mij geloven; maar hun nakomelingen zullen enkel en alleen door hun geloof het
rijk Gods bereiken. Wie Mij ziet en hoort, gelooft gemakkelijk en kan ook
gemakkelijk volgens Mijn woord leven en handelen. Maar wie Mij in de toekomst
niet meer in levende lijve zal zien, zal het moeilijker hebben om het ware,
levende rijk Gods te bereiken; want hij zal puur moeten geloven wat de
uitgezonden boden hem over Mij zullen vertellen.
[3] Als hij echter datgene wat hij
hoort bereidwillig in zijn hart opneemt en ware vreugde voelt vanwege de waarheid
die hij heeft gehoord, zal weldra de doop van de geest vanuit Mij over hem
komen, en dan zal hij daarin de geopende poort naar het Godsrijk
ontwaren.Vanaf dat punt zal ook voor hen die geen getuige zijn geweest van Mijn
huidige aanwezigheid de weg naar het Godsrijk gemakkelijk zijn.
[4] Maar verheug je, nu jullie dat
allemaal weten, over het feit dat God dat allemaal vanaf het eerste begin al zo
beschikt heeft! En als jullie de mensen over Mij en Mijn rijk zullen vertellen,
zeg hun dan ook wat Ik nu tegen jullie heb gezegd; maar doe hen vooral
begrijpen dat Mijn rijk niet van deze wereld is -maar dat het het inwendige
rijk van alle waarheid en al het leven in het diepste innerlijk van de mens is.
Wie het in zichzelf heeft gevonden en er door zijn levende geloof en werkzame
liefde is binnengegaan, heeft de wereld, het gericht en de dood overwonnen en
zal voortdurend het eeuwige leven hebben.
[5] Weliswaar meent het wereldse
verstand dat de dingen, die Ik jullie nu heb gezegd, dwaasheid zijn; maar toch
is het de hoogste wijsheid van alle leven in God. Heil degene die zich daar
niet aan ergert!
[6] Niemand kan weten wat er allemaal
in een mens verborgen ligt, wat noodzakelijk is voor zijn leven, behalve de
geest die in het diepste innerlijk van de mens is en woont; en zo weet ook geen
geleerde wat God Zelf is en wat er in Hem is, maar alleen Gods geest, die al
Zijn diepten doordringt.
[7] Als de geest, die het ware
levenslicht in de mens is, niet wordt gewekt, is het duister in de mens en kent
hij zichzelf niet; wanneer echter door het geloof in Mij en door de liefde tot
Mij en de naaste de geest in de mens wordt gewekt en tot een helder licht wordt
ontstoken, doordringt de geest de hele mens door en door, en dan neemt de mens
waar wat er in hem is en kent hij zichzelf. En wie zichzelf kent, kent God ook;
want de ware en eeuwige levensgeest in de mens is niet een menselijke geest,
maar een goddelijke geest in de mens, anders zou de mens geen evenbeeld van God
zijn.
[8] Als jullie dat nu goed hebben
begrepen, zullen wij nu, naar lichaam en geest gesterkt, van hier op weg gaan
naar Galilea.'
[9] Allemaal verzekerden ze Mij dat ze
het goed hadden begrepen en bedankten Mij voor deze les.
[10] De waard maakte natuurlijk de
opmerking, of Ik misschien nog tot de middag in zijn huis zou willen blijven.
[11] Maar Ik zei tegen hem: 'Kijk,
alles in deze wereld heeft zijn tijd, dus ook het komen, blijven en &aan!
Ik weet echter waar vandaag nog een grote hoeveelheid werk op Mij wacht, en Ik
moet daarom ook daarheen gaan waar het werk op Mij wacht! Bovendien zal er over
een uur een grote karavaan van kooplieden die uit Jericho komen bij jou
aanleggen, en dan zullen jullie veel te doen krijgen. De kooplieden zullen je
veel over Mij kunnen vertellen; vertel jij hun ook dat Ik hier ben geweest,
maar zeg hun niet in welke richting Ik gegaan ben!’
[12] De waard verzekerde Mij nogmaals
dat hij alles, wat hij als Mijn wil had herkend, strikt in acht zou nemen en
bedankte Mij ook nog eens voor de weldaden die Ik hem bewezen had; toen gaf Ik
de leerlingen een teken om op te breken.
[13] Daarop stonden we echt op en
gingen op weg. De waard en zijn genezen zoon begeleidden Mij meer dan duizend
passen en keerden daarna goedsmoeds weer terug naar huis.
[1] Toen de waard thuis kwam, zei zijn
vrouw op verongelijkte toon tegen hem: 'Waarom heb je mij met de andere
kinderen niet geroepen, zodat ook ik met de andere kinderen behoorlijk afscheid
van die wonderbaarlijke heiland had kunnen nemen?'
[2] De waard zei: 'Vrouw, als dat
nodig was geweest, had de Heiland jou Zelf wel geroepen; maar omdat het vast
niet nodig was, ben je vanwege je kleine ongeloof niet geroepen. En als jij de
Heiland nader zou hebben leren kennen, zou weldra de hele stad van Zijn
aanwezigheid geweten hebben, wat Hij echter niet wilde; en zo is het ook goed
dat Hij het Zelf allemaal zo heeft laten gebeuren. Straks, als onze arts weer
thuiskomt en ons zeker zal bezoeken, zul je nog vroeg genoeg horen wie die
wonderbaarlijke Heiland eigenlijk was.
[3] Maar zorg nu dat je alles in orde
hebt; want over ongeveer een halfuur zal er een flinke handelskaravaan bij ons
aanleggen, zoals de werkelijk alwetende Heiland mij van tevoren heeft
aangekondigd, en dan zullen we het druk krijgen; zorg dus dat je alles in de
keuken hebt voorbereid!'
[4] Toen de vrouw dat gehoord had,
ging ze ijlings naar de keuken en zette al haar helpers en helpsters aan het
werk; want nu geloofde ze wat de waard haar, door Mij aan hem meegedeeld,
vertelde.
[5] Toen allerlei spijzen, die steeds
aan kooplieden geserveerd moesten worden, al bijna helemaal klaar waren om te
eten, arriveerde de door Mij aangekondigde karavaan; men vroeg zich
buitengewoon verwonderd af hoe de waard deze keer van tevoren kon weten dat zij
op dat tijdstip zouden arriveren.
[6] Daar
werd naderhand nog veel over gepraat, en de kooplieden begrepen al snel hoe de
waard het tijdstip van hun aankomst had kunnen weten. En verscheidene
kooplieden, die al eens eerder over Mij hadden gehoord, geloofden daarna in
Mij.
[7] Wij reisden intussen rustig verder
en kwamen rond het middaguur vlakbij een dorp, dat nog in Samaria lag. Rondom
het dorp waren veel vruchtbomen, merendeels vijgen en olijven, appels en
perziken, en de leerlingen kregen zin om zich wat te verkwikken met deze
vruchten.
[8] Toen wij echt het dorp inkwamen,
vroegen de leerlingen aan enkele aanwezige dorpelingen, of ze wat van de
vruchten mochten pakken.
[9] De dorpelingen zeiden: 'Nee maar!
Waarom willen jullie Joden vruchten eten van ons, Samaritanen?'
[10] De leerlingen zeiden: 'Wij zijn
weliswaar Joden, maar geen Farizeeën, die jullie haten - en daarom willen wij
de vruchten van jullie bomen graag eten, als jullie ons die willen geven; en
wij willen ze ook betalen!'
[11] Toen zeiden de mensen uit het
dorp: 'Eet maar zoveel jullie willen! Maar geld zullen we niet van jullie
aannemen; want wij hebben God ook geen geld gevraagd toen Hij onze vruchtbomen
zegende!'
[12] Toen liepen de leerlingen erheen
en aten naar hartelust van de vruchten, en hoe meer ze aten, des te voller
werden de bomen.
[13] De bewoners van het dorp merkten
dat al gauw, liepen naar de leerlingen toe en zeiden: 'Hoe eten jullie de
zegen van onze bomen eigenlijk? Het valt ons op dat onze bomen niet alleen geen
vruchten kwijtraken, maar de bomen worden onmiskenbaar zo vol, dat hun takken
en twijgen de last nauwelijks meer kunnen dragen. Merken jullie dat niet,
aangezien jullie de vruchten zo onverschillig opeten? Het is toch een overduidelijk
en klaarblijkelijk wonder!'
[14] Daarop zei de apostel Andreas:
'Wat jullie zien, zien wij ook; maar niet wij, die hier staan te eten, brengen
dat teweeg, maar jullie onbaatzuchtige naastenliefde doet dat! Wij zijn
vreemdelingen voor jullie en jullie hebben ons gastvrij toegestaan om zonder
vergoeding de zoete vruchten te eten van jullie vruchtbomen, waar jullie in
deze streek veel zorg aan moeten besteden; dat heeft God de Heer behaagd, en
daarom heeft Hij jullie en jullie vruchtbomen nu duidelijk zichtbaar voor onze
ogen en die van jullie gezegend vanwege de vriendschap en liefde die jullie
ons betoond hebben.
[15] Dat komt in deze tijd weliswaar
niet vaak voor; en het komt zo zelden voor omdat het ook uiterst zelden
voorkomt dat men vreemde reizigers vriendschap en liefde betoont zonder dat ze
daarvoor hoeven te betalen. Want waar je ook komt en van de een of ander een
vriendendienst verwacht, dan gebeurt dat tegen betaling; maar uit pure
naastenliefde gebeurt dat even zelden als een dergelijk zegenrijk Godswonder,
zoals jullie nu voor ogen hebben.
[16] Blijf de onbaatzuchtige
naastenliefde dus voortdurend trouw in acht nemen en heb God lief door Zijn
geboden in acht te nemen, dan zullen jullie je nooit te beklagen hebben over
gebrek aan Gods zegen! God blijft altijd en eeuwig dezelfde; alleen de mensen
zijn veranderlijk, vergeten Hem in hun wereldse roes en beschouwen Zijn
inzettingen als een product van puur menselijke schranderheid en doen dan wat
hun volgens hun verstand goeddunkt. Bij een dergelijk geloof en bij zo'n
handelwijze volgens het wereldse geloof kijkt God niet meer met het oog van
Zijn genade en liefde naar de mensen die Hem bijna helemaal zijn vergeten, maar
met het oog van Zijn toorn.
[17] Bij zulke levensomstandigheden
van de mensen worden goddelijke zegen wonderen heel gemakkelijk en zeker
buitengewoon zeldzame verschijnselen op deze aarde onder de mensen; maar waar
nog mensen zijn die nog zonder twijfel in God geloven, Zijn geboden houden en
hun harten en zielen nog niet met de ellendige begeerte naar de wereldse mammon
hebben bezoedeld en bevuild, daar betoont God Zich tegenover hen steeds een
uiterst goede Vader die Zijn kinderen zegent, zoals ook in de tijd van de aartsvaders
gebeurde -maar tegenover de kinderen van deze wereld die geen acht op Hem slaan
betoont Hij Zich een onverbiddelijke Rechter en tuchtigt hen met allerlei
ongemakken, en Zijn zegenende rechterhand is niet uitgestrekt over wereldse
mensen.
[18] Als jullie beste, eenvoudige
bewoners van dit kleine dorp dat ter harte nemen, zullen jullie ook gemakkelijk
begrijpen waarom God hier klaarblijkelijk jullie goede wil heeft gezegend.'
[19] Daarop zei een oudste van het
dorp: 'Vriend, je hebt hier heel wijs in Jehova's naam gesproken en daardoor
ook laten zien dat je geen aanhanger van de slechte leer van de Farizeeën bent;
je hebt helemaal dezelfde instelling als wij en hebt werkelijk in alle
opzichten gelijk. Maar ik ben al een oude burger van dit dorp en weet dat de
inwoners ervan nog steeds stevig vasthouden aan de instellingen van Mozes,
door wie God heeft gesproken. En de dienst die wij jullie op jullie verzoek
graag en van har te hebben bewezen, hebben wij ook al aan vele anderen bewezen
die hongerig en dorstig door ons dorp trokken; maar zo'n wonderbaarlijke
zegening hebben wij nog nooit meegemaakt, hoewel ik daarbij ook eerlijk moet
bekennen, dat wij met al onze vrijgevigheid nog nooit te klagen hebben gehad
over gebrek aan Gods zegen. Maar, zoals gezegd, op zo'n opvallende manier
hebben wij nog nooit een zegening van God te zien gekregen!
[20] Er schijnt hier dus nog een heel
bijzondere omstandigheid te bestaan, die jullie ons misschien om heel wijze
redenen niet kunnen of mogen onthullen. Maar het zij zo! Dit is nu eenmaal een in
het oog springend wonder dat niemand kan loochenen, en wij willen geen verdere
vragen stellen naar de eigenlijke geheime reden ervan. Toch valt mij één ding
op, en dat is, dat een van jullie, die daar op de weg op jullie wacht, niets
van onze vruchten heeft willen proeven! Is hij soms een orthodoxe Jood die
niets van Samaritanen wil aannemen, of houdt hij niet van de boomvruchten die
hier bij ons groeien?'
[21] Andreas zei: 'Vriend, Hij is het
een noch het ander! Maar wie Hem heeft leren kennen, heeft meer geleerd dan de
hele wereld ooit in staat zal zijn te begrijpen; daarom is Hij ook ons aller
Heer en Meester!'
[22] Deze woorden van Andreas troffen
de oude, en daarom zei hij ook (de oude): 'Heb ik het niet goed gezien, toen ik
zei dat er bij dit in het oog springende wonder behalve de speciale genade van
boven nog een heel speciale geheime reden bestond? En die geheime reden zal
zeker in die man te vinden zijn, die jij jullie Heer en Meester noemde. - Heb
ik dat goed gezien of niet?'
[23] Andreas zei: 'Vriend, als je die
indruk hebt, ga dan naar Hem toe en spreek met Hemzelf! Want wij weten wat wij
dienen te doen en te zeggen. Maar Hij is de Heer en kan doen en zeggen wat Hij
wil.'
60
De reden waarom het de bewoners goed gaat
[1] Toen de oude dat hoorde, ging hij
direct naar Mij toe en zei: 'Luister, heer en meester van deze mannen, die zich
verkwikt hebben met de vruchten van onze bomen! Waarom wilde u zich eigenlijk
ook niet samen met degenen die vast en zeker uw leerlingen en dienaren zijn met
de rijpe vruchten verkwikken?'
[2] Ik zei: 'Omdat Ik er niet zozeer
naar verlangde die zoete boomvruchten te eten, maar veeleer verlangde naar de
veel zoetere vruchten van jullie hart en goede wil; want als iemand aan een van
Mijn ware leerlingen en dienaren een echte, onbaatzuchtige liefdedienst
bewijst, neem Ik dat aan alsof hij dat aan Mijzelf had gedaan.
[3] Ik ben met God en God is met Mij;
en wie met Mij zijn, zijn zodoende ook met God, en God is met hen. God is
echter ook met iedereen die echt in Hem gelooft, Zijn geboden houdt en Hem
boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf. Als iemand zijn naaste -en
daarbij is het om het even of dat iemand uit eigen land of een vreemdeling is
-al niet zonder betaling liefheeft en hem uit de een of andere nood helpt,
terwijl hij hem als een op hemzelf gelijkend evenbeeld van God toch ziet, hoe
kan hij God dan liefhebben, die hij niet ziet?
[4] Daarom is de ware, onbaatzuchtige
liefde voor de naaste één met de liefde voor God, en God beloont zijn liefde
reeds in deze wereld en zal die eens aan gene zijde in Zijn eeuwige rijk nog
meer belonen met het eeuwige leven. Werkelijk, nog niet één slok water die
jullie met een goed hart aan een dorstig mens hebben gegeven, zal jullie
onvergolden blijven!'
[5] De oude zei: 'Heer en meester, uit
uw woorden maak ik op dat u werkelijk een heer en meester bent! Met water
hebben wij de reizigers al heel vaak verkwikt; want wij hebben een
gemeenschappelijke bron, die heel fris water bevat.Wij zouden echter een
vermoeide reiziger dikwijls ook graag met een beker wijn verkwikt hebben, als
wij die zouden hebben; maar onze streek is schraal en de wijnstok groeit hier
niet goed. Om wijn te kopen hebben wij noch geld noch kudden in de daarvoor
vereiste hoeveelheid, en dus staan we vele arme vermoeide reizigers alleen bij
met het povere dat wij hebben; moge de dierbare, grote en almachtige Vader in
de hemel onze wil dan ook als het werk zelf aannemen!'
[6] Ik zei: 'Dat heeft Hij ook al
sinds lange tijd gedaan, en daarom hebben jullie nog nooit bijzondere nood
gekend; in de toekomst zal Hij echter nog veel opvallender voor jullie
tijdelijke heil en nog meer voor het heil van jullie zielen zorgen, daar
kunnen jullie volkomen zeker van zijn! Want wie zoals jullie op Hem vertrouwt,
die verlaat Hij nooit. Ook al helpt Hij hem dikwijls ook niet ogenblikkelijk en
duidelijk zichtbaar, Hij laat hem toch niet volkomen in de steek.
[7] Want God beproeft iedereen eerst,
voordat Hij hem duidelijk helpt; als een mens ook in alle beproevingen zijn
trouwen liefde tot Hem heeft bewaard, dan komt plotseling, voordat een mens het
in de gaten heeft, de altijd duidelijke hulp van God, en dan blijft Zijn zegen
altijd bij Zijn getrouwen. Onthouden jullie dat allemaal, en bedenk: God heeft
jullie beproefd tot heil van jullie zielen, jullie hebben de beproeving goed
doorstaan, en daarom is Hij nu met een overvloed van Zijn belonende zegen naar
jullie toe gekomen, en Zijn zegen zal jullie blijvende bezit worden.
[8] Mij kennen jullie niet en jullie
weten niet wie Ik ben; maar de tijd zal komen en is er eigenlijk al, dat jullie
zullen uitroepen: 'Heil aan de Zoon van David, die tot ons is gekomen in de
naam des Heren!' -Hebben jullie soms niet gehoord wat er twee jaar geleden in
Samaria is gebeurd?'
[9] De oude zei: 'Heer en meester en,
zoals u nu zelf zegt, afstammeling uit de lijn van de grote koning der Joden,
wij komen maar heel zelden in de stad Samaria, die meer dan een halve dagreis
hier vandaan ligt, en daarom weten wij ook weinig van wat daar allemaal gebeurt
en voorvalt; van reizigers hebben wij echter gehoord dat er in de door u
genoemde tijd door een nieuw opgestane grote profeet wel heel ongelooflijke en
wonderbaarlijke dingen gebeurd moeten zijn. Men zegt dat hij de Samaritanen ook
allerlei troostrijke leringen heeft gegeven, waar enkele priesters en ook
andere wereldse mensen zich toch aan geërgerd hebben, - of dat gegrond of, wat
waarschijnlijker is, ongegrond was, konden wij in onze eenvoud niet beoordelen,
en wij konden niet oordelen in een ons onbekende kwestie.
[10] Maar onlangs is ons iets anders
overkomen, waar wij allemaal getuige van waren, zoals ook van de
wonderbaarlijke vermeerdering van de boomvruchten vandaag, en dat was het
volgende: Zo rond het middaguur kwamen er slechts twee mannen naar ons toe,
naar hun kleding en taal te oordelen uit Jeruzalem, en ze vroegen ons om wat
brood en ook om een paar rijpe vruchten van onze bomen, wat wij hun naar
vermogen ook graag gaven. Toen ze zich daarmee hadden gesterkt, nam ook ik de
vrijheid hen te vragen wie ze waren, waar ze vandaan waren gekomen, waar ze
verder heen zouden reizen, waar ze woonden en wat voor werk ze deden.
[11] En zij zeiden: 'Nog niet zo lang
geleden waren wij heel gewone en meestal erg onderdrukte dienaren en knechten
en af en toe, als wij geen vaste betrekking hadden, ook slecht beloonde
dagloners in Jeruzalem. Maar toen kwam er een Man vol van goddelijke kracht,
macht en wijsheid uit Galilea naar Jeruzalem, die het hele volk met machtige
woorden onderrichtte en grote en nooit gehoorde tekenen deed; en heel veel
mensen begonnen in Hem te geloven, tot grote ergernis van de Farizeeën en
schriftgeleerden, wier kwalijke volksverlakkerijen Hij tegenover het volk
zonder enige schroom onthulde, en Hij riep hen scherp ter verantwoording als
iemand die macht heeft.
[12] Deze door God in de wereld
gezonden Man, die ook voortdurend een machtige aartsengel als begeleider had,
nam ook ons aan als Zijn leerlingen omdat we helemaal in Hem geloofden, gaf ons
wijsheid en allerlei macht om de ziekten van lichaam en ziel te genezen en boze
geesten bij de mensen uit te drijven; en vergif en giftige dieren kunnen ons
geen schade doen, ook niet als wij gedwongen zouden zijn blootsvoets over
schorpioenen en adders heen te lopen.
[13] Ons voornaamste werk en bezigheid
is, dat wij in naam van die door God gezonden Godmens als Zijn gezanten de
komst van het rijk Gods op aarde onder de mensen verkondigen, of dat nu Joden
of heidenen zijn, en dat wij hun zeggen dat in Zijn persoon de door de profeten
verkondigde Messias nu in deze wereld is gekomen, om hen te verlossen van het
oude en meer dan harde juk van de zonde, de leugen en het bedrog, die het
gericht en de eeuwige dood zijn.'
[14] Ik vroeg die twee mannen waaruit
die nieuwe leer bestond, waardoor het rijk Gods op aarde onder de mensen zou
komen. En kijk, toen praatten ze net als u en ook zoals een van uw leerlingen
nu met ons heeft gesproken; en wij waren van oordeel dat ze de waarheid spraken
en geloofden hun woorden volkomen!’
[1] (De oude:) 'Er was echter iemand
onder ons die al sinds dertig jaar waanzinnig was en af en toe in de bossen
verdwaalde; daar werd hij dan door de boze geesten dermate gekweld dat hij dikwijls
zo hard en verschrikkelijk huilde en brulde dat zelfs de wildste dieren ijlings
voor hem op de vlucht sloegen.Als hij dan weer uit de bossen bij ons terugkwam,
was hij rustig; maar als men hem vroeg wat hij in de bossen had gedaan, wist
hij zich daar nooit iets van te herinneren.
[2] Deze zeer betreurenswaardige man
bevond zich in het dorp, juist op het moment dat die twee mannen ons bezochten,
en op hun verzoek lieten wij hen kennismaken met hem. Toen legden zij hem de
handen op en geboden de boze geesten in de naam van de Godszoon Jezus om uit
die man te gaan en zijn lichaam voor altijd te verlaten. Maar vanuit die door
hen zo lang gekwelde man schreeuwden de boze geesten toen, zo hard als een
leger soldaten: 'Jezus Zebaoth Jehova, die in een schaapsstal in Bethlehem uit
een lieftallige jonge vrouw in een lichaam is geboren en in het oude Nazareth
in Galilea is opgegroeid tot een sterke man, kennen wij, en aan Zijn almacht
zijn wij ook onderworpen, omdat wij ons daar niet tegen kunnen verzetten; maar
jullie kennen wij niet en wij zullen jullie ook niet gehoorzamen!'
[3] Daarop riepen de twee mannen in
hun geest heel ernstig hun Jezus te hulp. Na die oproep hoorden wij als het
ware een machtige donder uit de hoogte en daarop verlieten de boze geesten
plotseling de gekwelde man en wij zagen ze als een grote zwerm zwarte vliegen
haastig wegstuiven, en de man, die vóór die tijd zo vele jaren gekweld werd,
werd daarop volkomen gezond en bevindt zich nog tot op dit moment zo onder ons
in het dorp. Als u hem misschien wilt zien, heer en meester van uw leerlingen,
kan ik hem hierheen laten brengen!
[4] Kijk, dat was een zeldzame
gebeurtenis in ons zeer afgelegen dorp, - en nu zou ik graag willen vernemen of
jullie misschien ook afgezanten van die machtige Jezus Zebaoth Jehova uit
Nazareth zijn, omdat ook jullie net als die twee mannen wijs spreken en er nu
ook door jullie tegenwoordigheid onmiskenbare wonderen aan onze vruchtbomen
hebben plaatsgevonden.'
[5] Ik zei: 'Laat eerst die genezen
man maar hier komen, dan zal wel blijken wie Ik ben en wie Mijn leerlingen
zijn!'
[6] Na deze woorden van Mij werd de
genezen man onmiddellijk uit een huis gehaald, waar hij werkte, en bij Mij
gebracht, en hij vroeg Mij wat Ik wilde dat hij voor Mij zou doen.
[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Ik verlang
echt niet van je datje Mij een of andere dienst bewijst; maar Ik kan jou een
goede dienst bewijzen, en daarom heb Ik je bij Me laten komen. jij bent nog
maar kort geleden door twee mannen van je kwelgeesten bevrijd?'
[8] De ondervraagde zei: 'Ja, mijn
heer, de boze geesten hebben mij verlaten - dank zij God in den hoge!; maar
toch willen een zekere lichamelijke zwakheid en de steeds toenemende angst voor
de dood, die op mijn leeftijd onmiskenbaar nadert, mij ondanks al mijn bidden
en vertrouwen op God niet verlaten, en daarom kan niets in de wereld mij meer
blij maken. Kijk, dat is ook een groot en droevig euvel, met name voor iemand
die alleen maar onder boze plagen oud is geworden. Als u mij daar wellicht van
kunt bevrijden, zou u mij natuurlijk een hele grote en weldadige dienst
bewijzen!'
[9] Ik zei: 'ja, Mijn vriend, dat kan
Ik vanuit Mijn hoogst eigen volmaakte macht, en daar heb Ik niet de hulp van
enig ander wezen voor nodig! En zo wil Ik dat je nu onmiddellijk zo sterk en
krachtig wordt als je tevoren nog nooit bent geweest; laat die zinloze, dwaze
angst voor de dood van je lichaam, die eigenlijk geen dood, maar alleen een
helder licht naar het ware, eeuwige leven is,jou dus voor altijd verlaten!'
[10] Toen Ik deze woorden over de man
had uitgesproken, werd hij plotseling vervuld van de kracht van een jongeman,
en zijn vrees voor de dood verliet hem terstond geheel en al, zodat hij van
louter blijdschap begon te jubelen en Mij uit volle borst begon te danken voor
deze genezing en God prees, die Mij die macht had verleend.
[11] Hierop kwam de oude weer naar Mij
toe en zei vol verbazing en ontzag: 'O Heer en Meester, ik heb zo het gevoel
dat ik nu wel weet wie U eigenlijk bent!'
[12] Ik zei:'Als je dat zo voelt, zeg
dan wat je voelt!'
[13] En de oude zei: 'Heer en Meester,
vergeef mij mijn vrijpostigheid, dat ik met U spreek! Uit alles wat ik nu
gehoord heb, blijkt dat U Jezus Zebaoth jehova bent; want geen sterfelijk mens
sinds het eerste begin van de wereld zou ooit kunnen zeggen: 'Ik doe dat aan
jou vanuit mijn hoogst eigen volkomen macht!', waarop hij dan op
wonderbaarlijke wijze heel precies zou bereiken wat hij wil en heel eenvoudig
met gemakkelijk te begrijpen woorden uitspreekt. Vriend, U hebt niet tot God of
Jezus Zebaoth jehova geroepen: 'Help mij!', maar U zei: 'Ik wil het zo vanuit
Mijn hoogst eigen volkomen macht!’
[14] Wat bent U dus? - U bent Zelfde
enig ware Jezus Zebaoth Jehova, - verberg nu niet langer Uw door de
voorspellingen van de profeten beloofde Messias gelaat, opdat wij in U Degene
kunnen begroeten, liefhebben, loven en prijzen, die U bent en aan Wie niemand
op aarde of in de hemel gelijk is! Want als U jehova Zebaoth bent - wat ik voor
mijzelf niet in het minst betwijfel komt alleen aan U alle eer en aanbidding
toe door ons mensen, die U hebben herkend uit Uw woorden en Uw daden!'
[15] Ik zei: 'Wat jullie willen doen,
doe dat in je hart; want elke lofprijzing met de mond heeft voor Mij geen
enkele waarde! Belijd alleen tegenover jullie broeders Mijn naam ook openlijk
met de mond en spreek over Mijn leer en Mijn daden; doe naar Mijn woorden en
handel en leef volgens Mijn leer, die Mijn twee gezanten jullie hebben
verkondigd, dan zal Ik jullie belijden tegenover Mijn Vader; en degene die Ik
tegenover Mijn Vader zal belijden, zal in zichzelf het eeuwige leven hebben.
[16] Maar nu zullen wij onze weg weer
vervolgen; want Ik moet Mij nog aan velen laten zien, die net als jullie al
helemaal in Mij geloven, maar ook een groot en sterk verlangen hebben om Mij te
zien.'
62
De belofte en de zegen van de Heer voor
de
bewoners van het bergdorp
[1] (De Heer:) 'Blijf dus in Mijn
leer, dan zal Ik ook in de geest bij jullie blijven, zoals Ik dat ook doe bij
alle mensen die in Mij geloven en volgens Mijn leer leven en handelen en die
degenen die Ik heb uitgezonden om alle volkeren het evangelie te verkondigen -
namelijk dat van de komst van Gods rijk op aarde, waar het uit bestaat en wat
het wezen ervan is - net als jullie met alle liefde en vriendelijkheid opnemen
en hun te eten en te drinken geven.
[2] Want degenen die Ik nu uitzend
zijn als de profeten, en wie voor een profeet in aards opzicht iets goeds
doet, zal ook het loon van een profeet ontvangen; en dat is, dat Ik net als
bij een profeet in de geest bij hem zal zijn en blijven, en hij geen gebrek
zal hebben aan zegeningen van Mij.
[3] Tot nu toe hebben jullie de grond,
die heel steenachtig is, met moeite bewerkt, en jullie akkers, tuinen en weiden
hebben je maar een magere oogst opgeleverd; maar jullie hebben niet gemopperd
en God ook voor dat weinige gedankt. Hij heeft dat weinige ook voor jullie
gezegend, en het was toereikend voor jullie en door jullie naastenliefde ook
voor menige vreemdeling, die hongerig, dorstig en vaak ook naakt bij jullie
kwam.
[4] Omdat jullie met dat weinige trouw
zijn geweest, zal van nu af aan jullie grond, waarvan de oppervlakte waarlijk
niet klein is te noemen, zijn steenachtige karakter verliezen, en in de
toekomst zullen jullie rijke oogsten krijgen en ook veel dienaren nodig
hebben. Kortom, de geest, die Ik in jullie zal wekken, zal jullie leren hoe
jullie in de toekomst jullie aardse weiden en akkers moeten verzorgen en
bebouwen.
[5] Als jullie grond vol zegen zal zijn,
wordt dan niet overmoedig, maar blijf zoals jullie nu zijn; dan zal Mijn zegen
in natuurlijk én geestelijk opzicht ook bij jullie blijven! Zo zij het en zo
blijve het, zoals jullie ook daadwerkelijk in Mijn leer zullen blijven!'
[6] Na deze woorden van Mij wierpen
alle aanwezige bewoners van dit kleine bergdorp zich voor Mij op de knieën en
dankten Mij voor de genade die Ik hun had bewezen. De oude man en de man die
volledig genezen was konden door hun tranen van louter dankbaarheid nauwelijks
spreken. Maar Ik beval hen op te staan en nu opgewekt aan het werk te gaan, wat
ze dan ook deden; alleen de oude en de genezene bleven nog en keken met
gelukzalige blikken naar Mij en Mijn leerlingen.
[7] De genezene zei: 'O, wat moeten
deze uitverkoren leerlingen van U toch gelukkig zijn, omdat ze steeds in Uw
nabijheid zijn, o Heer, en getuige kunnen zijn van al Uw daden en lessen!'
[8] Ik zei: 'Daarom zullen ze later,
als Ik niet meer als zichtbare persoon bij hen zal zijn, maar daar zal zijn,
waar Ik vandaan ben gekomen, ook des te zwaardere levensproeven en allerlei
vervolgingen van de kant van de wereld te doorstaan krijgen; want de wereld,
zoals die nu is, is blind en doof; omwille van Mijn naam zal die hen haten,
zoals ze ook Mij haat, omdat ze Mij nog nooit heeft gekend en ook niet zal
kennen, en zo zal ze in haar zonden en gruweldaden ten onder gaan.
[9] Kijk, dan zullen jullie het in
deze wereld gemakkelijker hebben, hoewel men ook jullie dikwijls kritisch zal
onderzoeken of jullie soms in Mij geloven en volgens Mijn leer handelen en
leven!
[10] Als men jullie daarnaar zal
vragen, wordt dan niet angstig en denk ook niet na over wat jullie de
vragenstellers en verzoekers ten antwoord moeten geven! Op het moment dat
jullie het nodig hebben zal het juiste antwoord jullie wel in de mond worden
gelegd, en dan zullen jullie verzoekers absoluut niet in staat zijn jullie van
repliek te dienen. Ook daar kan Ik jullie volledig van verzekeren.'
[11] Daarop waren de twee
gerustgesteld, en Ik gaf de leerlingen een teken dat het tijd was om verder te
reizen.
[12] Toen maakten de leerlingen
aanstalten om op weg te gaan en Ik voegde Me bij hen, en met de snelheid van de
wind verlieten wij het bergdorp.Vóór de dorpsbewoners nog om zich heen konden
kijken, waren wij al volkomen uit hun gezichtsveld verdwenen, en dat snelle
verdwijnen bracht enkele bewoners van het dorp op de gedachte dat wij geesten
waren geweest; maar de oude man en de genezene legden hun uit wie Ik was, en
hoe Mij daarom ook alles mogelijk was.
[13] Het daaropvolgende jaar, toen hun
steenachtige akkers in weelderig bouwland begonnen te veranderen, werd ook hun
geloof nog sterker, en van tijd tot tijd verscheen Ik zichtbaar onder hen en
sterkte hen in hun geloof en hun liefde, geduld en zachtmoedigheid. Want toen
ze hadden gehoord dat Ik in Jeruzalem was gekruisigd en aan het kruis was
gestorven, werden enkelen van hen heel bang en begonnen te twijfelen; daarom
was het ook nodig dat Ik persoonlijk naar hen toe kwam en Mij als Heer en
Overwinnaar van de dood aan hen liet zien. Bij die gelegenheden troostte Ik hen
en verklaarde hun vanuit de Schrift dat dat allemaal aan Mij moest gebeuren,
opdat iedere ziel die in Mij gelooft, door de duistere poort van de dood in de
eeuwige heerlijkheid binnengaat, waar Ik ben binnengegaan en waar Ik Mij al
sinds eeuwigheid bevonden had. Ik legde hun uit dat de dingen die er gebeurd
waren uit liefde voor de mensen waren gebeurd, opdat zij door hun geloof in Mij
en Mijn menswording - tot hun heil, maar tevens tot gericht over de slechte
wereld Mijn ware kinderen en in alles aan Mij gelijk zouden worden. Daarna
werden deze bewoners van het bergdorp, dat binnen enkele jaren groot aanzien
verwierf, ware helden in het geloof en in het handelen daarnaar.
[1] Binnen een uur bereikten wij nu
een dicht bos, waar doorheen de weg in de richting van Galilea leidde. Het bos
was ruim drie uur gaans diep en er stond geen enkel huis langs de weg.
[2] De leerlingen vroegen Mij waarom
zo'n bos door niemand werd gebruikt.
[3] Maar Ik zei tegen hen: 'Wees maar
blij dat er in het Beloofde Land nog zo'n gezond bos bestaat dat nog niet
smadelijk ten offer is gevallen aan de menselijke hebzucht! In dit bos kunnen
jullie nog plekken vinden waar de honing als een kleine beek uit de bomen
vloeit; want in zulke bossen zijn nog rijkelijk bijen aanwezig die de honing
bereiden.
[4] Ik heb ook allerlei dieren
geschapen die ten eerste voor het natuurlijke bestaan van de aarde net zo
noodzakelijk zijn als het oog dat voor de mensen is om te kunnen zien, en die
ten tweede absoluut noodzakelijk zijn voor de voortgaande en zelfstandige
ontwikkeling van de zielen op deze aarde, waarvan Ik jullie bij andere
gelegenheden uitvoerig de essentie heb verteld en door het openen van jullie
innerlijk gezicht ook heb laten zien. Jullie zullen dan ook begrijpen dat al
die verschillende dieren naast de mens op deze aarde toch ook een plek moeten
hebben om te wonen, omdat ze nodig zijn voor de uiteindelijke ontwikkeling van
de mens volgens Mijn orde. En daar zijn dan ook hier en daar op aarde
dergelijke grote en dichte bossen voor nodig. Daarnaast dienen ze echter nog
duizenden andere doeleinden.
[5] Ze zijn vooral de eerste
opnamevaten voor talloze natuurgeesten, die in het plantenrijk hun eerste,
reeds met een geordende intelligentie, van anderen gescheiden incarnatie* (*
Incarnatie (letterlijk 'in het vlees komen'): materieel -lichamelijke
levensvorm. ) krijgen en in zoverre een bepaalde rijpheid bereiken, dat ze
daarna kunnen overgaan naar het intelligentere en vrijere dierlijke leven, -
wat Ik jullie allemaal al heb getoond, omdat Ik wil dat jullie alle geheimen
van Gods rijk op aarde goed zullen kennen.
[6] Zolang dergelijke bossen op aarde
in de juiste ruime mate bestaan en de voortdurend vanaf alle sterren naar de
aarde komende en de vanuit de aarde zich ontwikkelende en opklimmende
natuurgeesten in zulke bossen opgenomen worden en hun goed geordende
onderkomen vinden, zullen jullie geen al te hevige, stormachtige natuurrampen
of allerlei epidemische ziekten de kop op zien steken; maar als het begerige
winstbejag van de mensen zich eenmaal teveel aan de bossen zal vergrijpen, zal
het ook zwaar zijn voor de mensen om op deze aarde te leven en te bestaan, en
wel het zwaarste, waar het uitdunnen van de bossen te sterk de overhand krijgt
- wat jullie ook kunnen onthouden, om de mensen bijtijds voor zulke
lichtzinnige ondernemingen te waarschuwen.
[7] Kijk, in de vroegste tijden van de
mensen op deze aarde kende men geen getimmerde huizen en al helemaal geen
gemetselde burchten; zulke bossen dienden ook de mensen tot woning, en ze
bereikten in die natuurlijke levende woningen volkomen gezond een zeer hoge
leeftijd. In het noorden van zowel Azië als Europa en nog andere grotere en
kleinere werelddelen, ook op het zuidelijk halfrond, wonen nog heden ten dage
in natuurlijk opzicht heel sterke en gezonde mensen in bossen; zo'n bos is dus
niet zo afschrikwekkend en nutteloos als het kortzichtige verstand van de
mensen zich voorstelt! Als jullie dat hebben begrepen, wees er dan blij om dat
wij hier nog zo'n echt gezond oerbos hebben aangetroffen.'
[8] Terwijl Ik de leerlingen dit over
het dichte bos uitlegde, kwamen wij op een meer open plek in het bos, die
omgeven was door oude ceders. En daar stond een ceder, die hol was en een groot
aantal bijen in zich borg, die zoveel honing bereidden dat deze, omdat de bijen
hem niet konden opeten, overal rijkelijk uit de scheuren en spleten van de
machtige boom stroomde; zodoende was er iets lager dan de boom en een eindje er
vanaf een kuil te zien, die als een kleine vijver met de beste honing gevuld
leek te zijn, en al gáuw ontdekten de leerlingen een klein stroompje, dat van
die ware honingvijver naar rechts ver het bos in liep.
[9] Petrus zei: 'Dit is werkelijk nog
een stukje van het oude Kanaän, waar honing en melk in beken stroomde! Het is
alleen tamelijk verbazingwekkend dat de altijd onverzadigbare hebzucht van de
mensen dit ware honingmeer tot nu toe nog niet heeft ontdekt. Heer en Meester,
het is jammer dat wij geen brood bij ons hebben - anders zouden we hier heel
goed brood met honing kunnen eten!’
[10] Daarop zei Philippus: 'Ik heb wel
een brood bij me; maar wij zijn nu met ongeveer veertig man, daarom zal ieder
van ons dus maar een klein stukje krijgen!'
[11] Nu zeiden de leerlingen van
Johannes: 'Wij hebben ook nog een paar broden, die wij al in Jericho hebben
gekocht, er zou dus, al is het ook wat karig, wel genoeg brood kunnen zijn voor
ons allemaal!'
[12] Ik zei: ' Als jullie al honger
hebben, verdeel die drie broden dan onder elkaar, en eet!'
[13] Dat deden de leerlingen en gaven
Mij ook een flink stuk.
[14] Daarop zegende Ik het brood en
het vermeerderde zodanig, dat wij voor allemaal meer dan genoeg hadden. Toen gingen
we rond de vijver zitten, doopten het brood in de honing, en de leerlingen, en
met name Judas Iskariot, konden maar niet genoeg krijgen van het zoete brood.
[15] Deze maaltijd duurde ongeveer een
half uur, en daarna zei Ik: 'Nu hebben we allemaal genoeg brood met honing
gegeten, en het is tijd dat we deze voor jullie veel te zoete plek in het bos
verlaten en proberen om vandaag nog vóór zonsondergang Galilea te bereiken,
want hier zijn wij nog in Samaria.'
[16] Petrus zei: 'Heer, werkelijk, het
zou goed zijn om hier een paar dagen te blijven en een beetje uit te rusten!
Hier zouden we ook veilig zijn voor de dikwijls hinderlijke opdringerigheid van
de mensen; want nog niemand heeft deze plek vóór ons ontdekt, dat is wel zeker
omdat de honingvijver nog zo vol is, dat hij overstroomt.'
[17] Ik zei: 'Weliswaar hebben de
mensen deze plek in het bos niet ontdekt, maar verschillende beren in dit bos
allang, en die zullen niet lang op zich laten wachten. Als jullie met zulke
bewoners de nacht rond de honingvijver willen doorbrengen, kunnen jullie hier
wel overnachten. Maar Ik zal Mij niet in het gezelschap van deze beren
ophouden, en Ik wil ze niet met de macht van Mijn wil in bedwang houden en ze
hun maaltijd ontnemen!'
[18] Toen de leerlingen hoorden dat er
verscheidene beren zouden komen, waar de meesten van hen een afschuw van hadden
waren ze dan ook direct bereid om verder te reizen. Iedereen doopte nog één keer zijn laatste stuk brood in de honing
en stond daarna snel op van de grond, en wij verlieten deze plek en vervolgden
onze weg; daarbij moesten we ons echter eerst een flink eind een weg banen,
omdat wij tevoren bergopwaarts van de gebaande weg af hadden moeten gaan om bij
onze honingvijver te komen.
[19] Na een poosje bereikten wij met
wat inspanning weer de gebaande weg, die nog door het bos liep, en daar bewogen
we ons weer voort met de snelheid van de wind en bereikten zo al binnen een
half uur het land Galilea.
64
In de plattelandsherberg
[1] Na de honingmaaltijd hadden de
leerlingen erge dorst gekregen, en toen we bij een plattelandsherberg kwamen,
wilden ze wat drinken.
[2] De waard verontschuldigde zich dat
hij behalve wat water uit de regenput en schapenmelk niets te drinken had; de
leerlingen namen genoegen met de schapenmelk, die de waard in ruime mate bezat,
en lesten daarmee hun dorst.
[3] Nadat de leerlingen hun dorst
hadden gelest, vroegen de zogeheten en reeds bekende joodse Grieken en ook de
leerlingen van Johannes, die allemaal behoorlijk veel geld bij zich hadden,
wat de melk kostte.
[4] De waard zei: 'Voor wie van jullie
een jood is, is het gratis - want bij mij is het gewoonte dat een jood, die
voor de eerste keer in mijn herberg een verfrissing vraagt, die zonder
vergoeding krijgt; maar de Grieken betalen de verfrissing, en wel ieder met een
penning!'
[5] Hoewel ze joden waren, zeiden de
Joodse Grieken: 'Vriend, wij dragen weliswaar Griekse kleding, maar wij zijn
besneden en zijn dus joden en geen Grieken! Maar dat maakt niets uit.je hebt
zo'n goedkope prijs gerekend, dat wij die niet alleen enkelvoudig, maar
drievoudig willen en ook zullen betalen; want de melk van je schapen was vers
en goed en wij hebben onze dorst gelest, en daarom heb je te weinig in rekening
gebracht! Hier, neem het geld aan!'
[6] Daarmee gaf een van de joodse
Grieken hem een zilverstuk ter waarde van honderd penning.
[7] De waard verontschuldigde zich dat
hij zo'n geldstuk niet kon wisselen en zei: 'Omdat jullie ook joden zijn, zoals
jullie zelf beweren en wat ik volkomen geloof, hoeven jullie ook niet te
betalen; daarom neem ik geen kleingeld van jullie aan en al helemaal geen groot
geld!'
[8] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Wie
zulke lage prijzen rekent als jij, begaat geen zonde als hij aanneemt wat de
gasten hem uit vrije wil aanbieden.'
[9] Na deze opmerking van Mij nam de
waard het geldstuk aan en zei: 'Dan betaalt de een voor de ander! Dit is
weliswaar geen weg waar dikwijls veel karavanen over reizen - want de reizigers
schrikken terug voor het grote en dichte bos, waar zich allerlei roofdieren
ophouden die het de reizigers met name in de winter vaak heel lastig maken -
maar in het voorjaar en in de zomer komen er toch reizigers over deze oude weg,
die naar men zegt nog door de Filistijnen is aangélegd, en daar zullen er wel
een paar bij zijn die een gratis verzorging heel goed kunnen gebruiken.
[10] O, had ik maar een goede bron bij
mijn boerenbedrijf, dat overigens wel groot is, dan zou het hier op bepaalde
tijden niet ontbreken aan gasten; maar al mijn regenputten hebben vaak maar
zoveel enigszins drinkbaar water als Ik voor mijn bedrijf nodig heb. Daarom kan
ik ook maar zelden vreemdelingen bij mij herbergen. Kijk, deze dag loopt al ten
einde, en ik zou jullie graag voor de nacht onderdak verlenen omdat het
volgende plaatsje, een klein dorpje, ongeveer twee uur gaans hier vandaan ligt
- maar ik heb geen wijn, bijna geen brood en geen zout! Wij leven hier
werkelijk alleen maar van de melk van onze schapen en geiten en hun gerookte
vlees - ook kippen doen het hier goed en leggen veel eieren -; maar ik moet
voortdurend heel wat goed bewapende en moedige herders in dienst hebben, opdat
mijn kudden niet te veel schade ondervinden van de grote roofdieren. Maar als
jullie met onze eenvoudige maaltijden tevreden zijn, kunnen jullie hier bij mij
wel de nacht doorbrengen. Ik heb genoeg geld van jullie gekregen en zou morgen
niet met een nieuwe rekening komen. Mijn vrouwen vijf reeds volwassen dochters
maken onze eenvoudige maaltijden heel goed klaar.'
[11] Ik zei: 'Vriend, wij zullen
vandaag weliswaar niet hier, maar in het .nabijgelegen kleine dorpje
overnachten; maar omdat Ik een Meester ben m het vinden van zuivere en levende
waterbronnen, wil Ik eens bij jouw huis rondkijken of er niet een plek te
vinden is, waar zich misschien wel een rijke waterbron bevindt.'
[12] De waard zei: 'O vriend, dan zul
je vergeefse moeite doen, zoals ook reeds andere waterkundigen hier hebben
gedaan, die in de hele wijde omtrek water hebben gezocht en met al hun
instrumenten, waarmee men de aanwezigheid van een onderaardse bron goed
schijnt te kunnen waarnemen, met zo'n plek hebben gevonden! Werkelijk, God zou
in dit gebied eerst een waterbron moeten scheppen, anders zal er hier geen te
vinden zijn - en om mijn huis wel het allerminst; want daar heb ik met mijn
knechten alles al ondersteboven gekeerd en niets anders dan dood en droog
gesteente aangetroffen.'
[13] Ik zei: 'Dan komt het nu alleen
maar op een kleine proef aan. Misschien lukt het Mij beter dan jou en al jouw
watervoelers?!'
[14] De waard zei: 'O vriend,je kunt
het wel proberen - maar ik geloof er niet zo erg in!'
[15] Ik
zei: 'Dat maakt vooralsnog niets uit; want naderhand zul je wel tot meer geloof
komen!'
[16] Hierna vroeg Ik aan de waard, op
welke plek in de buurt van zijn huls hij een rijke bron zou wensen.
[17] De waard zei: 'Vriend, ook dat
nog? Ja, als jij zo’n herdersstaf van Mozes zou hebben, kijk, dan zou die twee
manslengten hoge, harde rots de meest geschikte plek daarvoor zijn! Zoals de
rots in de woestijn op bevel van Mozes zijn water heeft moeten geven, toen hij
zijn staf in de rots stak, zo zou deze rots dat ook kunnen doen. Maar er
bestaat nu geen Mozes meer en een dergelijke staf ook niet, en daarom zal onze
rots ook wel nooit een waterbron worden.'
[18] Ik zei: 'Vriend, hier recht voor
je staat meer dan Mozes en alle profeten, en Mijn wil is machtiger dan jouw
herdersstaf van Mozes! Kijk, Ik zal niet met een stok op de rots slaan, Ik zal
die zelfs niet eens met een vinger aanraken, en de rots zal uit zichzelf voor
lange tijd zoveel zuiver, prima drinkwater geven, dat jij en je nakomelingen
nooit enig gebrek aan water te lijden zullen hebben!'
[19] Daarop keerde Ik Mij naar de rots
en zei: 'Ik wil, dat er een hele beek vol zuiver, goed water uit je gaat opborrelen
en dan nog duizend jaar voort stroomt, en dat die pas opdroogt wanneer
duistere heidenen deze plek zullen vertrappen!’
[20] op deze woorden van Mij liet er
op hetzelfde moment een stuk van de rotswand los, en met een krachtig gebruis
schoot er zo'n machtige waterstroom naar buiten, dat er onmiddellijk vanaf de
rots naar beneden, naar het lager gelegen dal toe, een zo sterke beek begon te
stromen, dat die al gauw een bedding voor zichzelf maakte om daarin verder te
stromen.
[1] Toen de waard dat zag, schrok hij,
en hij wist niet wat hij nu moest zeggen.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend,
hoe staat het nu met de zwakheid van je geloof'
[3] Daarop zei de waard, nog helemaal
verbaasd: 'O vriend, wat mijn geloof in jouw woord betreft, zou je me nu kunnen
laten geloven wat je maar wilt, en ik zou je geloven! Werkelijk, jij moet een
heel machtige profeet zijn, zelfs nog groter dan Mozes en Elia! Misschien heb
je al op vele plaatsen grote tekenen gedaan om het vervallen geloof in de ene
ware God van Abraham, Isaäk en Jacob weer opnieuw leven in te blazen en in het
hart van de mensen weer de aloude vrees voor God te wekken; maar ik leef hier
tussen de bergen, helemaal afgesloten van iedereen, en ik hoor niet veel van
wat er in de wijde, grote wereld is en gebeurt, en ook de sporadisch
voorbijkomende reizigers op deze oude weg onderbreken hun reis maar zelden bij
mij om de eerder aangehaalde redenen -en er kunnen dus al heel veel
wonderbaarlijke dingen in de wereld voorgevallen zijn, waarvan ons toch niets
ter ore is gekomen. Wat doe je eigenlijk aan het hoofd van deze metgezellen van
je; wat is je eigenlijke doel? Want ik heb de indruk dat je niet alleen maar
rondtrekt in de wereld om waterloze streken van water te voorzien!’
[4] Ik zei: 'Daar kun je wel eens
gelijk in hebben; maar het verbaast Me dat jij, die zelf een Galileeër bent,
tot nu toe nog niets over Mij gehoord lijkt te hebben. Enkele jaren geleden
kwam je toch herhaalde keren in Nazareth, in welke stad Ik lange tijd aan de
zijde van de oude, jou welbekende Jozef als timmerman heb gewerkt! En daar heb
je toch allerlei dingen over Mij gehoord. Herinner je je dat dan helemaal niet
meer?'
[5] Nu zei de waard stomverbaasd: 'Jij
- ben jij die timmermanszoon, over wie de Nazareners allerlei sprookjes en
fabels vertelden en die ze voor een half waanzinnige zonderling hielden? Ja,
ja, over die timmerman heb ik een paar jaar geleden wel het een en ander
gehoord, maar het meeste alleen uit zijn jeugd; want als gerijpte jongeman en
later als man schijnt hij maar heel weinig meer te hebben behouden van de
vermogens die hij als kind had. Hij sprak heel weinig en deed ook geen tekenen
meer, en toen heeft men zich dan ook niet veel meer om hem bekommerd.
[6] Dus - jij bent de jongste zoon van
de oude Jozef, van wie hij heel hoge verwachtingen had, maar waaraan hijzelf
tenslotte begon te twijfelen, omdat jij vrijwel helemaal stom was geworden en
bijna helemaal geen tekenen meer deed! Ach, nu worden mij heel veel dingen duidelijk
die ik vroeger nooit geloofd zou hebben! Maar nu zou ik eerst graag uit jouw
mond willen horen wat het doel van je rondreis is, en nu wil ik pas echt heel
graag dat jullie deze nacht bij mij blijven!'
[7] Ik zei: 'Kijk, binnenkort, als Ik
teruggekeerd zal zijn naar waar Ik vandaan ben gekomen, zullen Mijn leerlingen
in de hele wereld worden uitgezonden en in Mijn naam aan de mensen verkondigen
wat ze van Mij hebben geleerd, en dan zal het doel van het rondreizen dat Ik nu
doe wel bekend worden gemaakt.
[8] Wie in Mij en Mijn woord zal
geloven en daarnaar zal handelen, uit diens lendenen zullen stromen levend
water vloeien, en hij zal nooit meer dorst hebben; want hij zal het eeuwige
leven in de waarheid en in de geest van alle liefde uit God in zich hebben.
[9] Het is gemakkelijk om een rots te
bevelen om natuurlijk water uit zich te laten stromen; maar omdat de mensen in
hun gemoed en hart nu veel harder zijn geworden dan deze rots, die op Mijn
woord water uit zich laat stromen, is het ook veel moeilijker om de mensen
zover te brengen dat het water des levens uit hun lendenen stroomt - het water
dat de eeuwige waarheid in God is en nu in het woord tot de mensen komt.
[10] Als het in het woord ook tot jou
zal komen, geloof het dan en handel ernaar, dan zul je in het Godsrijk een bron
worden, waarmee velen die voor het eeuwige leven van hun zielen naar de
waarheid dorsten zich kunnen verkwikken. Daarmee heb Ik je het doel van Mijn
rondreizen uiteengezet.
[11] Je verlangde ook dat Ik deze nu
snel intredende nacht in jouw huis zal doorbrengen. Maar die wens kan Ik nu
niet inwilligen; want kijk, de dag zal nog een uur duren, en Ik moet werken
zolang de dag duurt! V óór zonsondergang wacht Mij vandaag nog een belangrijk
werk, en daarom moet Ik met Mijn leerlingen direct verder reizen. Onthoud
echter wat Ik nu tegen je heb gezegd; want weldra zal de tijd komen dat jij dat
met je hele huis hoger zult waarderen dan alle schatten ter wereld!’
[12] Hierop gaf Ik de leerlingen een
teken om op te breken en verder te reizen, en wij maakten ons gereed en
trokken direct verder.
[13] De waard begeleidde ons een paar
honderd passen, bedankte Mij voor de wonderbaarlijke weldaad die Ik hem had
bewezen en vroeg Mij om zo spoedig mogelijk weer bij hem te komen en langer bij
hem te blijven dan deze keer.
[14] Ik zei tegen hem: 'Vriend, zoals
je Mij nu ziet zul je Mij wel niet meer zien; m.aar als je door Mijn leerlingen
onderwezen zult zijn over Mij en Mijn wil en in Mijn naam zult geloven, zal Ik
in de geest naar je toekomen en ook bij en in je blijven. Dat begrijp je nu nog
niet; maar als het zal gebeuren, zul je dat ook begrijpen!'
[15] Na deze woorden nam de waard
afscheid en keerde vol van gedachten weer terug naar huis, en wij vervolgden
rustig onze weg over een vrije bergrug, en bekeken de zeer romantische
omgeving aan alle kanten.
[16] Toen de waard al gauw weer thuis
kwam, stond zijn hele personeel, ongeveer veertig mensen in totaal met grote
verbazing en verwondering naar de rots te kijken waar nu zo rijkelijk water uitstroomde,
en ze vroegen de waard wie Ik eigenlijk was en hoe Ik het voor elkaar had
gekregen dat de rots nu zulk zuiver en zoveel water uit zich liet stromen.
[17] De waard vertelde hun wel alles
wat hij had gezien en gehoord; maar zijn mensen begrepen niets van dat alles.
[18] Alleen een heel eenvoudige
herder, die een kudde schapen naar huis had gebracht en ze direct bij de frisse
bron drenkte, zei: 'Jullie raden, vragen en zoeken naar allerlei dingen - en de
waarheid lijkt hier toch voor het grijpen te liggen! Iemand die enkel door
zijn woord kan doen, wat geen mens vermag, moet vervuld zijn van Gods geest;
want alleen God kan zoiets tot stand brengen! En aangezien God ons huis hiermee
een meer dan grote genade heeft bewezen, zouden we Hem nu ook eerst moeten
danken en Zijn allerheerlijkste naam prijzen; en morgen zouden we direct aan
het werk moeten gaan om daar beneden, waar de vlakte van zichzelf al een heel
brede verdieping heeft, een vijver te maken, waarin het water dat hier vandaan
stroomt zich verzamelt en voor onze kudden gemakkelijker te drinken is dan
hier, waar het water te snel van de rots naar het dal stroomt! ,
[19] Allen prezen de herder vanwege
zijn goede idee en zijn advies, en sommige knechten pakten direct pikhouwelen,
schoppen en bijlen en maakten het in een uur tijd zover voor elkaar, dat het
water naar de eerder genoemde laagte kon stromen en zich daar moest verzamelen;
en binnen een paar dagen was de hele laagte, die toch alleen maar uit kaal
gesteente bestond, in een echt meer veranderd, waar vele reizigers zich later
uitermate over verwonderden, omdat ze in vroeger tijden deze streek
hoofdzakelijk hadden gemeden omdat daar
in de zomer gebrek aan water was.
[20]
Weldra trokken dan ook vele reizigers over die oude weg, en de waard werd al
gauw zo rijk, dat hij in plaats van de vroeger nauwelijks opgemerkte kleine
herberg een grote bouwde en steeds veel gasten had. Velen reisden er ook heen
vanwege het wonder, dat snel rondverteld werd en verbleven dan een paar dagen
in deze herberg.
[21] De waard werd later ook een
belangrijke verbreider van Mijn evangelie, nadat hij daar tevoren door Mijn
leerlingen goed in onderricht was.
[22] Dat is wat als toevoeging hierbij
aan gedenkwaardigs te vermelden valt.
[23] En zo keren we nu weer naar
onszelf terug!
66
De genezing van de tien melaatsen (Luc. 17:11-19)
[1] Na een klein uur kwamen wij in de
buurt van een klein dorpje of marktplaatsje, en daar kwamen ons tien mensen
tegemoet die aan kwaadaardige melaatsheid leden. Ze kwamen allemaal uit de
buurt van Nazareth en moesten al een heel jaar lang in de open lucht
verblijven, omdat niemand hen in een herberg wilde opnemen en ook geen arts hen
kon helpen.
[2] Toen ze heel dicht bij Mij in de
buurt kwamen, herkenden de tien Mij en ook sommige van Mijn leerlingen, bleven
staan, verhieven hun stem en zeiden: 'O Jezus, goede Meester, wij kennen U en
Uw goddelijke macht, ontferm U over ons; want niet alleen lijden wij dikwijls
nauwelijks te dragen pijnen, maar iedereen vlucht bij ons uit de buurt!'
[3] Ik zei tegen hen: 'Moge jullie
geloof je helpen! Keer nu weer terug naar het marktplaatsje en toon je aan een
priester, die ook arts is (wat de joodse priesters zich gewoonlijk verbeeldden
te zijn), en die zal aan jullie een voor de wereld geldige verklaring afgeven
dat jullie nu volkomen rein zijn! Maar ga daarna weg en wees de mensen van nut
door het werk van jullie handen, en zondig niet meer, opdat jullie er niet nog
slechter aan toe raken dan tot nu toe; want het is de zonde van de geilheid die
dergelijke kwalen aan het lichaam teweegbrengt! Ga nu, en doe wat Ik jullie heb
bevolen!'
[4] Toen keerden de gereinigde mensen
haastig weer terug naar het marktplaatsje en gingen naar een priester, toonden
zich aan hem en vroegen hem hun een getuigenis te geven.
[5] De priester bekeek hen, zag dat ze
helemaal schoon waren en gaf tegen een klein offer aan ieder van hen -zoals dat
gebruikelijk was - een eigen verklaring, bestaande uit een blaadje
gladgemaakte ezelshuid, dat met een ster bestempeld was.
[6] Met die verklaring gingen ze toen
naar een herberg en werden na het tonen van de genoemde verklaring zonder enig
bezwaar als gasten m de herberg opgenomen.
[7] Een van
hen zei echter tegen zijn vroegere lotgenoten: 'Lulster eens, die goede Meester
Jezus uit Nazareth heeft ons door Zijn wonderbaarlijke goddelijke macht van
onze ernstige kwaal bevrijd; daarom beschouw Ik het als onze eerste plicht dat
wij nu direct omkeren, Hem tegemoet gaan en Hem nogmaals onze dank betuigen!'
[8] Toen zeiden de anderen: 'je hebt
wel gelijk; maar de zon is al ondergegaan en het begint te scheimeren, en Hij
zal nu niet buiten voor het marktplaatsje staan wachten tot wij terugkomen en
Hem mondeling onze dank bétuigen. Wij danken Hem in ons hart en Hij, die ook
weet wat een mens denkt, zal het ons toch niet kwalijk nemen als we Hem nu niet
tegemoet gaan naar de plek waar Hij waarschijnlijk niet meer te vinden zal
zijn.'
[9] Maar de ene zei: 'Als de goede
Meester Jezus de gedachten van de mensen ook van een afstand kent, zoals wij
dat bij Hem al hebben meegemaakt, zal Hij ook weten dat ik nu terugkeer naar de
plek waar wij gereinigd zijn, om Hem daar de Hem toekomende eer te geven -of
Hij daar nu is of niet!'
[10] De anderen zeiden: 'Je moet doen
wat jou goed en juist lijkt; wij denken echter dat wij niet onjuist handelen
als wij doen wat ons goed en juist lijkt!'
[11] Daarop gingen de negen de herberg
binnen, maar die ene keerde terug naar de plaats waar hij gereinigd was, en
waar Ik vanwege de heerlijke avond nog met Mijn leerlingen verbleef. Toen hij
bij Mij kwam, voelde hij grote blijdschap dat hij Mij nog aantrof op dezelfde
plek waar hij een half uur eerder samen met de andere negen van de
kwaadaardige melaatsheid was gereinigd.
[12] Terstond viel hij op zijn
aangezicht voor Mij neer en prees God met luide stem aldus (de genezen
melaatse): 'O Jezus, beste, goede Meester, Zoon van de levende eeuwige God, die
naar aard en wezen één met Hem bent en derhalve ook alles kunt wat de Vader
kan, ik dank U en prijs U, omdat U mij en ook de anderen, mijn lotgenoten, zo'n
grote genade hebt bewezen! Eer, lof en prijs zij U evenzeer als de Vader in de
hemel, die in U, Zijn Zoon, naar ons arme zondaren is gekomen om te vervullen
wat Hij door de mond van de aartsvaders en profeten getrouwen openlijk heeft
beloofd! O, moge Uw liefde, genade en erbarmen steeds bij ons blijven, en laat,
o Jezus, ook de blinden van geest dat inzien!’
[13] Ik zei: 'Sta op! Want jouw grote
geloof heeft je geholpen! jij bent een Samaritaan en hebt Mij herkend, en je
bent gekomen en hebt God de eer gegeven zoals het hoort; daarom zul je ook in
Mijn liefde blijven. Maar wat is er eigenlijk met de andere negen? Zijn ze niet
ook net als jij rein geworden? En als ze rein zijn geworden, waarom zijn ze dan
niet met je meegekomen om ook, net als jij, aan God de eer te geven? Is er dan
behalve jij niemand die omgekeerd is om de eer te geven aan Hem, die hem gezond
heeft gemaakt? Een vreemdeling weet dus beter wat God toekomt dan zij, die zich
als de kinderen van God laten eren! Daarom zal die eer ook weldra van de
kinderen worden afgenomen en aan de vreemdelingen gegeven worden!'
[14] De Samaritaan knielde nog voor
Mij op de grond en Ik zei nogmaals vriendelijk tegen hem: 'Sta nu maar helemaal
op en ga naar de herberg; want jouw .geloof heeft je geholpen! Zeg echter ook
tegen je metgezellen, die Joden zijn, wat Ik tegen jou heb gezegd!'
[15] Toen richtte de genezene zich
helemaal op en ging naar de herberg, en daar trof hij zijn metgezellen, die
zich tegoed deden aan brood en wijn.
[16] Toen hij bij hen kwam, vroegen ze
hem direct of hij Mij nog gevonden had.
[17] En hij vertelde hun heel ernstig
en vrijmoedig wat Ik tegen hem had gezegd.
[18] Toen werden de negen overvallen
door de angst dat ze weer in de melaatsheid zouden kunnen terugvallen. Toen
aten en dronken ze niet meer en hadden spijt dat ze niet ook gedaan hadden wat
de Samaritaan had gedaan.
[19] Al gauw daarna kwam Ik met Mijn
leerlingen en nam Mijn intrek in dezelfde herberg; alleen werd ons onmiddellijk
een grote kamer toegewezen, en de waard zelf, die ook meer een Samaritaan dan
een Jood was, vroeg ons direct wat wij wilden eten en drinken.
[20] Ik zei: 'Laat ons maar geven wat
je hebt, dan zullen we dat eten!'
[21] Toen gaf de waard zijn dienaren
onmiddellijk opdracht om brood en wijn te brengen, en later zouden er een
juiste hoeveelheid vissen goed voor ons klaargemaakt worden.
[22] Zoals de waard bevolen had,
gebeurde het ook.
[23] Terwijl wij ons een poosje tegoed
deden aan het brood en de wijn, werd het personeel door nieuwsgierigheid naar
ons toe gelokt, om te zien en te horen wie wij waren en waar wij vandaan waren
gekomen.Toen ze ons echter zagen, realiseerden ze zich dat wij vast en zeker
dezelfden moesten zijn, door wie de tien melaatsen gereinigd waren; want die
hadden ons van tevoren nauwkeurig beschreven, en zo herkenden de bedienden ons
al heel gauw als de wonderheilanden.
[24] Dat werd ook direct aan de waard
verteld -en daarom schonk hij ons ook direct meer aandacht en informeerde naar
onze positie en ons werk. Hij kwam aan onze tafel zitten, nam ook brood en wijn
en vroeg aan een van Mijn leerlingen, of wij soms dezelfde mannen waren van wie
er één, Jezus genaamd, de tien melaatsen enkel door de macht van zijn woord
volkomen gereinigd had.
[25] De leerling, die Jacobus de
kleine heette, zei echter: 'Daar aan het hoofd van de tafel zit de Heer; vraag
het aan Hem, dan zal Hij je het juiste antwoord geven!'
[26] Toen kwam de waard direct naar
Mij toe en zei: 'Luister, vriend, ben jij die wonderbaarlijke heiland, die
buiten het marktplaatsje die tien mensen van hun kwaadaardige melaatsheid heeft
gezuiverd, enkel door de macht en kracht van zijn woord? Ben jij nu die reeds
alom bekende Jezus van Nazareth?'
[27] Ik zei: 'Breng diegenen hier die
je dat hebben verteld; zij zullen je wel weer zeggen of Ik dat ben!’
[28] Toen ging de waard onmiddellijk
weg en bracht enkele van de gereinigden bij ons, en die zeiden direct als uit
één mond (de genezenen): 'Ja,ja, dat is degene die ons ondankbaren die grote
genade heeft bewezen!'
[29] En nu knielden ook de negen die
tevoren niet waren omgekeerd, voor Mij neer en gaven Mij de eer.
[30] Maar Ik zei tegen hen: 'Omdat
jullie naar Mij gedreven zijn door de angst dat jullie weer melaats zouden
kunnen worden, zijn jullie nu ook.gekomen om God de eer te geven! Het zij
jullie deze keer vergeven en jullie zullen rein blijven; maar in de toekomst
zal Mijn zegen niet bij diegenen blijven die te lui zijn om na een ontvangen
genade Diegene eer te bewijzen van wie ze de genade hebben ontvangen. Sta nu op
en ga, en zondig voortaan niet meer!'
[31] Toen stonden de gereinigden op,
bedankten Mij nog eens en gingen weer naar de kamer die hun toegewezen was.
[32] Nu wist de waard met wie hij te maken
had. Hij werd direct vol hoogachting tegenover Mij, ging de kamer uit naar de
keuken en beval zijn kokkinnen dat ze voor ons de allerbeste vis moesten
klaarmaken, wat dan ook gebeurde
67
Farizeeën en schriftgeleerden verzoeken de Heer
(Luc.
17:20-21)
[1] 's Avonds bevonden zich echter ook
alle Farizeeën, rabbi's en een schriftgeleerde, die in deze marktplaats een
ambt bekleedden, in deze herberg en de waard stelde hen ervan op de hoogte, in
de veronderstelling Mij daarmee een aangenaam gezelschap te bezorgen, dat Ik,
die tevoren op zeer wonderbaarlijke wijze de tien van hun kwaadaardige
melaatsheid had gereinigd, nu ook zijn gast was en Mij met enkele metgezellen
in de grote eetzaal bevond.
[2] Toen de Farizeeën, de
schriftgeleerde en de rabbi's dat van de waard hadden gehoord, stonden ze
direct op van hun tafel en zeiden onder elkaar: 'Goed zo, die zullen we hier
aan de tand voelen om te zien of het inderdaad zo met hem gesteld is als nu
wijd en zijd en zelfs onder de heidenen bekend is geworden. Men zegt dat hij de
beloofde Messias van de Joden is en het rijk Gods op aarde zal stichten. We
zullen zien hoe hij zich tegenover ons staande zal houden.'
[3] Met dat voornemen kwamen ze dan
ook, begeleid door de waard, bij ons in de grote eetzaal, lieten direct een
tafel voor zich dekken en daar de beste wijn en het beste brood en goed bereide
vissen en nog andere spijzen op zetten. Toen de tafel tot groot genoegen van
hun dikke buiken rijkelijk voorzien was, gingen ze zitten en lieten door hun
woorden en gebaren merken dat zij het in deze plaats voor het zeggen hadden.
[4] Wij deden echter heel
onverschillig tegenover hen, alsof we nauwelijks hadden gemerkt dat ze in onze
eetzaal plaats hadden genomen; wij aten en dronken en praatten over heel
onbelangrijke dingen. Ook op onze tafel werden nu de vissen gebracht en wij
begonnen te eten.
[5] De Farizeeën merkten dat wij de
zeer kostbare edelvissen aten en daar ook de beste wijn bij dronken. Toen
wendde een Farizeeër zich tot de waard en zei: 'Waarom heb je voor ons niet ook
zulke vissen laten klaarmaken? Zijn wij soms minder dan deze Galileeërs, van
wie wij er verschillende goed kennen?'
[6] De waard zei: 'Minder of niet
minder, dat maakt mij niet uit; wat iemand bestelt, dat krijgt hij ook! Wat
jullie hebben besteld, staat ook op jullie tafel; maar als jullie ook
edelvissen willen, er is nog tijd om ze ook voor jullie te laten bereiden,
zoveel jullie willen!'
[7] De Farizeeën wisten echter dat
dergelijke vissen zeer kostbaar zijn en dat de waard zich voor dergelijke
spijzen steeds goed liet betalen, en daarom bestelden ze geen edelvissen. Maar
een van de Farizeeën zei, om hun gierigheid goed te praten: ' Als we niet als
eersten dergelijke vissen konden krijgen, dan willen wij ze ook als tweeden
niet!'
[8] De waard zei: 'Jullie kunnen nu
zeggen wat jullie willen, dat brengt mij niet in het minst van de wijs! Wie kan
mij verplichten om iemand die alleen maar iets te eten heeft gevraagd, zonder
te bepalen waaruit het voedsel moet bestaan, te geven wat ik wil, en wie kan
mij bevelen om iemand in plaats van hetgeen hij duidelijk verlangd heeft, iets
anders op tafel te zetten? Kortom, bij mij geldt de aloude grondregel: Ieder
het zijne!'
[9] De Farizeeër zei: 'Daar heb je wel
gelijk in, en wij kunnen daar niets tegenin brengen; maar toch is het
eigenaardig van jou, daar je nu niet bepaald de naam hebt een vrijgevig man te
zijn, dat je juist ten aanzien van deze Galileeërs zo welwillend bent, terwijl
ze geen van allen zover hier vandaan komen, en het ook zeer de vraag is of ze
jou die kostbare vis ook kunnen betalen!'
[10] De waard zei: 'Ook dat gaat
jullie alweer niets aan! Mensen zoals jullie zijn bij mij echt niets
uitzonderlijks; maar mensen als de jullie bekende heiland Jezus van Nazareth,
die door de werkelijk wonderbaarlijke macht van zijn woord en wil tien met zeer
kwaadaardige melaatsheid aangedane mannen, aan wie jullie nog geen uur geleden
de schriftelijke verklaring hebben gegeven, in één ogenblik kan reinigen en
volledig gezond kan maken, zijn wel buitengewoon zeldzaam en zijn er eigenlijk
nog nooit geweest - en iedereen zal daarom wel goed begrijpen dat men hun uit
vrije wil die attentie bewijst, die hun toekomt.'
[11] Op deze uitstekende tegen
opmerking wisten de Farizeeën niets meer te antwoorden en lachten als een boer
die kiespijn heeft, hoewel ze innerlijk vol boosheid zaten. Ze aten en dronken
nu heel geducht, en wij deden hetzelfde en bekommerden ons niet om wat de
misnoegde Farizeeën deden en wat voor woorden ze onder elkaar wisselden.
[12] Maar toen de wijn de Farizeeën
flink had verhit en zij een woordenwisseling met Mij probeerden te beginnen,
stond de schriftgeleerde op, kwam heel brutaal voor Mij staan en zei: 'Meester,
zeg ons toch vanuit welke macht u uw kennelijke wonderen verricht?'
[13] Ik zei: 'Dat wil Ik jullie wel
zeggen - maar eerst moeten jullie een vraag van Mij beantwoorden! Zeg Mij:
waren de prediking en de doop van Johannes door God verordend, of waren ze puur
mensenwerk?'
[14] Nu wist de schriftgeleerde niet
wat hij Mij moest antwoorden. Want hij dacht: ' Als ik zeg: 'Ze waren door God
verordend', dan zal hij tegen mij zeggen: Waarom hebben jullie hem dan niet
geloofd?', en als ik zeg: 'Ze waren puur mensenwerk!', dan hebben we nu meteen
de waard en morgen de hele marktplaats tegen ons; want ze houden Johannes
allemaal voor een door God geroepen profeet! ,
[15] Pas na een poosje zei hij (de
schriftgeleerde): 'Meester, dat weten wij werkelijk geen van allen, en Ik kan u
dus geen ja en geen nee antwoorden!'
[16] Ik zei: 'Dan kan Ik je ook niet
zeggen vanuit welke macht Ik Mijn wonderen doe, en dan zijn we weer even ver
als daarnet!'
[17] Maar er kwam nu ook een Farizeeër
naar Mij toe die zei: 'Meester, er zijn ons over u al heel verschillende dingen
ter ore gekomen, en onder andere ook dat door u het rijk Gods op aarde
gesticht wordt! Door uw daden getuigt u van uzelf dat u degene bent die alle
Joden op grond van de aloude belofte verwachten. -Kijk, ook wij willen in u
geloven; maar zeg ons toch hoe en wanneer het rijk Gods onder de mensen op deze
aarde zal komen!'
[18] IK zei: 'Heel zeker niet op de
manier zoals jullie je dat voorstellen!'
[19] Nu zei de schriftgeleerde: 'Maar
hoe dan wel?'
[20] Ik zei: 'Het rijk Gods zal zonder
enige uiterlijke pracht en praal komen, en men zal niet zeggen: 'Kijk, hier is
het, of daar!' ; want het rijk Gods is geen materieel, maar een geestelijk
rijk, omdat God Zelf in Zichzelf de oereeuwige en zuiverste Geest is en Zijn
rijk daarom ook niet voor het lichaam gegeven en op deze aarde opgericht wordt
maar voor de ziel en de geest van het lichaam. De ziel en de geest zijn echter
binnen in de mens en niet buiten hem; en daarom is het rijk Gods ook alleen
maar binnen in de mens, en als het tot de mens zal komen, zal hij het enkel in
zichzelf gewaarworden en niet buiten zichzelf.'
[21] Op dit antwoord van Mij wisten de
Farizeeën niets meer te antwoorden en ze gingen weer naar hun tafel.
[22] De waard was heimelijk blij dat Ik
de Farizeeën de mond had gesnoerd, en liet nieuwe, prima wijn op onze tafel
zetten en zei tegen Mij: 'Eet en drink zoveel jullie willen; want deze keer is
de rekening voor mij!'
[23] En wij aten en dronken heel
welgemoed.
[24] Toen de Farizeeën dat zagen,
ergerden zij zich nog meer en zeiden hardop tegen elkaar: 'En dat moet de door
God in deze wereld gezonden Messias zijn? Wat zijn hij en zijn leerlingen toch
vreetzakken en zuipers! En bovendien weten wij ook nog dat hij met tollenaars,
heidenen en andere zondaars omgaat en zijn brood met ongewassen handen eet, en
dan mag hij nog zoveel wonderen doen, een echte schriftgeleerde en Farizeeër
zal niet In hem geloven! ,
[25] Hierop zei de waard: 'Daar zal
Hem vast en zeker weinig aan gelegen zijn! Als Hij de Heer is -wat ik nu ook
geloof zal Hij, die in Zichzelf de meest volmaakte geest uit God is, het wel
niet nodig hebben Zich naar onze wereldse instellingen te richten, maar wij
zouden dat moeten doen naar die, welke Hij ons zal geven!'
[26] De Farizeeën zeiden: 'Wat jij ons
zegt ergert ons niet, omdat wij wel weten dat jij meer een Samaritaan dan een
Jood bent; wij ergeren ons alleen over het feit dat hij door zijn onderricht en
daden vele Joden verleidt en zich uitgeeft voor iets wat hij niet kan zijn, omdat
hij zich in veelopzichten niet aan de wet van Mozes houdt!’
[27] Hierop stond Ik met een ernstig
gezicht op en zei: 'Met wie moet Ik dit ontaard soort mensen vergelijken?
Johannes at en dronk vrijwel niets anders dan sprinkhanen en wilde honing en
leidde een streng boetvaardig leven; toen zeiden zij: 'Wat is die man toch een
huichelaar en schijnheilig!' Maar dat zeiden ze omdat Johannes hun hun
goddeloosheid en ontelbare zonden voorhield, en om die reden zorgden ze ervoor
dat ze Herodes zover kregen dat hij hem in de gevangenis liet gooien en
onthoofden.
[28] Ik eet en drink, gedraag me niet
als een kwezelaar en kniesoor en treed iedereen vriendelijk tegemoet; Ik help
iedereen die naar Mij toe komt, Mij gelooft en Mij om hulp vraagt, en dan
zeggen zei: 'Wat is die man toch een zuiper en vreetzak en een vriend van
zondaren, tollenaars en heidenen, en hij houdt zich niet aan de geboden van
Mozes!'
[29] Maar wat te denken van hetgeen
zij leren: ' Als je offert, is dat nuttiger voor je dan wanneer je zelf je
vader en moeder eert!' Heffen zij Gods geboden daar dan niet mee op en kwellen
ze de mensen daardoor niet met regels, die zij tot heil van hun buik hebben
uitgevonden? Daarom zullen ze later ook des te meer verdoemd worden! Ze leggen
de mensen ondraaglijke lasten op, maar raken die zelf met geen vinger aan! Voor
de grote offers beloven zij lange gebeden te houden en laten die voor de ogen
van de bedrogen en blinde mensen weerzinwekkend gevoelloos en zinloos door hun
ondergeschikte dienaren opdreunen. Zijn zij dan niet hetzelfde als mensen die
muggen grootbrengen terwijl ze in ruil daarvoor kamelen verslinden?
[30] Ja, ja, ze eten hun brood wel met
gewassen handen, maar hun hart is vol drek en vuil. Daarom lijken ze ook op
keurig en sierlijk witgekalkte graven, die van binnen vol rotting en stank
zijn. Met ongewassen handen brood te eten verontreinigt de mens niet en wel het
minst als men geen gelegenheid heeft om zijn handen te wassen, wat vaak
voorkomt -; maar leugen, bedrog, afgunst, gierigheid, vraatzucht en zwelgerij,
trots, haat, woede, ontucht, hoererij, echtbreuk en het loochenen van God in
de mens verontreinigen hem en maken hem tot een kind van de hel! ,
[31] Toen de Farizeeën dat van Mij
hadden gehoord, werden ze heel boos, stonden op van hun tafel en verlieten de
zaal, wat ons allemaal erg aangenaam was.
[32] De waard kwam naar Mij toe en
bedankte Mij uitvoerig dat Ik de Farizeeën de waarheid zo recht in hun gezicht
had gezegd, en ook al Mijn leerlingen prezen Mij.
[33] Tenslotte zei de waard: 'O Heer
en Meester, deze woorden van U zullen de een of andere Farizeeër toch wel tot
betere gedachten over U brengen?'
[34] Ik zei: 'Je zou nog eerder tien
Moren wit kunnen wassen dan dat een van deze huichelaars zich bekeert en boete
doet! Wanneer gierigheid, afgunst en heerszucht te diep geworteld zijn geraakt
in een mens, is er vrijwel geen sprake meer van echte verbetering! Maar laat
ze maar broeden onder elkaar; morgen is er weer een dag, waarop er iets te
doen zal zijn!'
[1] (De Heer:) 'Maar jij hebt een
zieke knecht die jouw oogappel is, omdat hij je steeds het meest trouwen
ijverig heeft gediend, en die nu al een heel jaar lang niet kan opstaan van
zijn ziekbed omdat hij door jicht wordt geplaagd. Als je dat wenst en gelooft,
kan Ik hem helpen.'
[2] De waard zei: 'O Heer en Meester, als U
mij die genade wilt bewijzen, wil ik alles doen wat U maar wilt dat ik voor U
doe!'
[3] Ik zei: 'Dan geschiede naar je
geloof. Ga maar eens kijken of je knecht nog pijn lijdt!'
[4] Toen liep de waard onmiddellijk
naar de kamer waar de zieke knecht zich bevond, en kijk, de knecht was gezond
en hij vertelde de waard dat hij duidelijk de indruk had gehad dat het om hem
heen gebliksemd had en dat daarna in één ogenblik alle pijn en zwakheid hem
hadden verlaten, en wel zo, dat hij nu direct van zijn ziekbed wilde opstaan!
God moest een wonder aan hem hebben gedaan.
[5] De waard zei: 'Sta maar gerust op
en kom dan naar de grote zaal; daar zul je Degene zien die jou op zo'n wonderbaarlijke
wijze gezond heeft gemaakt!'
[6] De knecht deed snel wat de waard
hem had bevolen; en die kwam met een heel dankbaar hart direct weer bij ons
terug.
[7] Toen de waard weer bij ons kwam en
Mij zijn dank had betuigd, kwam de genezen knecht er ook snel achteraan, en
samen met hem kwamen ook de overigen van het personeel en de bedienden en
dienstmeisjes; en ze vroegen wie van ons degene was die de opperknecht zo
wonderbaarlijk van zijn jicht had genezen.
[8] De waard wees met zijn hand naar Mij
en zei: 'Deze Godmens hier, van wie ik openlijk moet zeggen en bekennen dat wij
geen van allen ook maar in de verste verte waardig zijn dat Hij naar ons toe en
over de drempel van mijn huisdeur is gekomen. Bedank Hem allemaal voor al de
genade die Hij ons bewezen heeft en geef Hem altijd voor alle mensen de eer!'
[9] Na deze woorden van de waard
knielde de genezen knecht onmiddellijk aan Mijn voeten, dankte Mij en prees Mij
luid; dat deden toen ook de anderen van het personeel, de bedienden en de
dienstmeisjes, wat een groot lawaai in het huis teweegbracht, dat ook door de
Farizeeën werd gehoord, hoewel ze zich in een kamer bevonden die ver van onze
zaal was gelegen, en een van hen kwam kijken wat er aan de hand was.
[10] Toen hij hoorde dat Ik de knecht
volledig van zijn jicht had genezen, en op welke manier, ergerde hij zich en
zei tegen de waard, die hij bij zich riep
(de Farizeeër): 'Pas op voor deze
volksopruier; want als hij die wonderen doet met hulp van de overste der
duivels of door een ander soort toverij, die hij wellicht van de Essenen heeft
geleerd, zullen de Romeinen weldra te weten komen dat het hele volk hem
achterna loopt en hem tenslotte tot koning over alle Joden wil maken, en dan
zullen ze op ons afkomen en ons er flink van langs geven!'
[11] De waard zei: 'Vanwege deze
wonderdoener, die de Romeinen zeker allang beter kennen dan wij, heb ik van hun
kant niets te vrezen; maar van jullie kant zou ik alles te vrezen hebben, als
ik niet een Romeins burger was! Maar jullie zouden deze man moeten vrezen, die
vervuld moet zijn van Gods geest, omdat Hij anders onmogelijk zulke tekenen en
daden kan doen, waartoe alleen God in staat is; en wie vervuld is van Gods
geest is ook een ware Heer over alles in de hemel en op aarde, en degenen die
Hem vijandig bejegenen hebben alleen Hem te vrezen, maar Hij hen niet! Jouwaan
mij gerichte waarschuwing zal in mijn gemoed dus ook nooit wortel schieten!'
[12] Toen de rabbi, die eigenlijk ook
al een lagere Farizeeër was, dat van. de waard had gehoord, werd hij nog kwader
dan tevoren, zei vervolgens mets meer en begaf zich weer naar zijn metgezellen.
[13] Toen hij bij hen kwam, vroegen ze
hem onmiddellijk wat er aan de hand was geweest.
[14] De
rabbi was echter door de woorden van de waard toch tot nadenken gestemd en deed
daarom heel onverschillig verslag van wat er was. voorgevallen, en zei dat het
personeel vanwege dat voorval in gejubel was uitgebarsten, wat weinig te
betekenen had. .
[15] Daar namen de andere Farizeeën
genoegen mee en vroegen met verder, maar ze zwelgden verder en zeiden: 'Laten
we die verblufte waard maar zijn plezier gunnen om zijn heiland en Messias te
prijzen in een rondtrekkende wonderarts, die onmiskenbaar uit de school van de
Essenen stamt en met wie ook de Romeinen veel op hebben; over een paar weken
zal bij hem alles wel weer vergaan en vergeten zijn!'
[16] Die
stemming van de al behoorlijk aangeschoten Farizeeën was goed voor ons, omdat
zij ons daardoor met rust lieten en wij met elkaar belangrijke dingen konden
bespreken. .
[17] Ook het personeel, de bedienden
en de dienstmeisjes die onze zaal binnen waren gekomen gingen op bevel van de
waard weer aan hun werk; want ze hadden nog veel te doen vanwege enkele
vreemdelingen, die voor het merendeel voor handel vanuit Kapernaüm hier naar
het marktplaatsje waren gekomen. Alleen de genezen knecht bleef bij ons, en at
en dronk met ons mee en sterkte zich.
[1] De waard zei tegen Mij: 'O Heer en
Meester, aangezien we op dit moment rustig bij elkaar zitten en niet bang
hoeven te zijn dat we door iemand gestoord worden, en het ook nog niet zo laat
in de avond is, vraag ik U mij een aantal dingen te noemen, die nodig zijn om
het ware heil van de ziel te bereiken!'
[2] Ik zei: 'Geloof zonder te
twijfelen in God, houd je aan Zijn geboden, heb Hem boven alles lief zoveel je
maar kunt en je medemensen als jezelf, en geloof dat Ik de beloofde Messias
ben, die als de eeuwige Waarheid, het Licht en het Leven Zelf nu in een lichaam
in deze wereld ben gekomen, opdat allen die in Mij geloven en volgens Mijn leer
leven, het eeuwige leven zullen hebben! Als je dat allemaal gelooft en ernaar
handelt, zul je voor je ziel in eeuwigheid het ware, levende heil verwerven en
behouden.
[3] Kijk, dat alleen is volkomen
voldoende om het rijk Gods in jezelf te bereiken; al het andere is ijdel en
heeft met betrekking tot het nut voor de ziel geen waarde voor God. Als Ik als
Heer van al het leven je dit zeg, kun je ook geloven dat het zo is en niet
anders.'
[4] De waard zei: 'O Heer en Meester,
ik geloof dat nu vast en zonder enige twijfel; alleen heeft Mozes nog een
heleboel regels en voorschriften gegeven, bijvoorbeeld dat men als Jood alleen
maar bepaalde spijzen mag eten, zijn lichaam herhaaldelijk moet wassen, moet
vasten, boete moet doen in zak en as, een haren mantel moet dragen, en zo nog
een groot aantal voorschriften meer, die moeilijk te onthouden en derhalve nog
moeilijker in acht te nemen zijn, waardoor je dan ook steeds in de angst leeft
datje vol zonden bent, die je in onwetendheid hebt begaan. Hoe moet je je wat
die dingen betreft eigenlijk gedragen? Is het strikt in acht nemen van alle
voorschriften die Mozes en ook de andere profeten hebben gegeven een absolute
voorwaarde om het goddelijke welgevallen te bereiken?'
[5] Ik zei: 'Als je in acht neemt wat
Ik je zojuist heb gezegd, heb je daardoor .al alles vervuld wat er bij Mozes en
alle profeten geschreven staat wat je moet doen. De mens moet eten en drinken
om zijn lichamelijke leven in stand te houden; maar de spijzen en de drank
moeten zuiver en vers zijn. En zo is het voor het lichaam ook goed en gezond om
het zo schoon mogelijk te houden, en zo ook in alle dingen zuiver, matig en
nuchter te zijn. Dergelijke verordeningen zijn dus niet alleen voor de Joden
goed en heilzaam, maar voor alle mensen; want in een ziek lichaam kan ook de
ziel zich niet zo gemakkelijk verheffen tot datgene wat haar heil kan
bevorderen en haar voor het eeuwige leven kan sterken.
[6] Kijk, daarom heeft God door Mozes
en ook door de andere profeten datgene voorgeschreven wat voor de duur van het
aardse leven goed voor het lichaam is, en de mens doet er goed aan als hij ook
die regels in acht neemt!
[7] Wie echter doet wat Ik je zojuist
heb gezegd, wordt dan wel geleid door de geest van het rijk Gods in zijn eigen
hart, en die toont hem ook de regels voor het welzijn van zijn lichaam; en op
die manier ligt in datgene wat Ik je heb gezegd, alles al besloten! - Heb je
dat nu allemaal goed begrepen?'
[8] De waard zei, waarbij de genezen
knecht heel dankbaar met hem instemde: 'O Heer en Meester, wij danken U uit het
diepst van onze ziel, van gans er harte en met al onze levenskrachten voor Uw
heel wijze en waarachtige les, die een heel ander licht in ons heeft ontstoken
dan de lange preken van de Farizeeën, die het hele heil van de mensen enkel
aten afhangen van het feit of men zich strikt houdt aan die vele uiterlijke
dingen en regels; maar of men zich houdt aan Gods geboden, waardoor de ziel
gelouterd en voor het eeuwige leven sterker gemaakt kan worden, hechten ze
bijna geen waarde en ze zeggen dat de mens in plaats daarvan kan offeren -wat
nuttiger voor hem zou zijn dan wanneer hij zich star en met moeite aan de
geboden houdt.
[9] En zo zie je de mensen vaak grote offers
voor de deuren van de Farizeeën neerleggen; maar iemand die zich strikt aan de
geboden van Mozes houdt, zie je bijna helemaal niet meer. Want de mensen
zeggen: als je door offers in Gods ogen hetzelfde kan bereiken en nog meer van
je zonden gereinigd wordt dan wanneer je je moeizaam aan de geboden houdt, dan
is offeren veel gemakkelijker en je geweten lichter, omdat volgens de woorden
van de Farizeeën offers alles voor God verzoenen, maar het houden van de
geboden alleen maar voorzover iemand in staat is geweest strikt en gewetensvol
het een of andere gebod te houden.
[10] Welnu, als je die leer vergelijkt
met wat U, o Heer en Meester, mij hebt aangeraden en heel duidelijk hebt
uitgelegd, dan bestaat daar toch een oneindig groot verschil tussen. Bij U is
alles de volle en levende waarheid, en bij de Farizeeën verdorven, dode leugen,
waardoor werkelijk geen enkele ziel het eeuwige leven kan bereiken. Heer, wat
moeten wij nu in het vervolg ten opzichte van de Farizeeën doen?'
[11] Ik zei: 'Luister naar wat zij als
zuiver woord van Mozes en de profeten verkondigen, en handel naar dat zuivere
woord; maar houd je niet aan hun eigen instellingen, want in Gods ogen zijn die
een gruwel!
[12] Er staat immers ook geschreven:
'Zie, dit volk eert Mij met de lippen; maar hun hart is verre van Mij!' Maar Ik
zeg jullie: het einde van hen die een menselijke leer verkondigen is nabij
gekomen! Daarom ben Ik, die de Waarheid, de Weg en het Leven ben, naar jullie
toegekomen en Ik zal de leugen en haar kwade werken wegvagen. Weliswaar zal Ik
deze wereld binnenkort verlaten, en in de tijd dat Ik voor het oog afwezig ben
zullen de leugen en haar valse en kwade dingen nog een tijdlang voortwoekeren
onder de mensen op aarde; maar dan zal Ik op de juiste tijd met alle macht en kracht
naar jullie mensen terugkomen en een einde maken aan de heerschappij van de
leugen en het bedrog!
[13] Nu al bewerk Ik daarvoor in de
harten van de mensen de grond en bouw Ik een nieuwe tempel en een nieuwe stad
Gods. Laten we de bouw zo snel mogelijk voltooien, opdat de oude tempel en de
stad van leugen, bedrog en alle kwaad voor altijd vernietigd worden!
[14] Dit zullen jullie nu nog wel niet
in alle zuiverheid begrijpen; maar als jullie van Mijn geest doordrongen
zullen zijn, zal jullie ook dat heel duidelijk zijn, en dan zullen jullie je
herinneren wat Ik jullie van tevoren heb gezegd.'
[15] Deze woorden van Mij waren ook
voor de leerlingen niet helemaal duidelijk, en daarom zeiden ze onder elkaar
(de leerlingen): 'Hij heeft al verschillende keren over een tweede wederkomst
op deze aarde gesproken, maar steeds op een tamelijk vage manier, zoals
profeten dat doen! Laten we het Hem nu eens een keer ronduit vragen - misschien
vertelt Hij er deze keer meer en duidelijker over!'
70
De wederkomst van de Heer (Luc. 17:22-36)
[1] Na dit onderlinge overleg wendden
de leerlingen zich tot Mij en zeiden: 'Heer en Meester, U hebt ons al
verschillende keren gezegd dat het ons gegeven zal zijn de geheimen van het
rijk Gods goed te begrijpen, en U hebt ons ook al zoveel dingen duidelijk
onthuld, dat wij in de geest Uw oneindige schepping en nog duizend andere
dingen goed begrijpen, waar nog geen enkele geleerde zich ooit een voorstelling
van heeft gemaakt en waar hij zich door eigen speuren en zoeken ook nooit een
volkomen duidelijke voorstelling van zal kunnen maken, om welke reden alle
menselijke kennis tot nu toe dan ook stukwerk is. Zeg ons nu toch ook eens wat
meer concreets over Uw wederkomst! In welke tijd zult U wederkomen, en waar en
hoe? Want wij zijn van mening dat ook dat hoort bij het begrijpen van de
geheimen van Gods rijk.'
[2] Ik zei: 'Ook dat heb Ik jullie al
verschillende keren heel uitvoerig getoond; maar omdat ook jullie niet volkomen
van Mijn geest doordrongen zijn, begrijpen jullie het nog niet ten volle. Het
jaar, de dag en het uur kan Ik jullie niet met zekerheid zeggen, omdat dat op
deze aarde immers allemaal van de volkomen vrije wil van de mensen afhangt.
Daarom weet ook geen engel in de hemel het, maar alleen de Vader en ook degene aan
wie Hij het wil openbaren. Bovendien is het voor het heil van de ziel niet
absoluut noodzakelijk om het heel precies van tevoren te weten.
[3] Zou het goed zijn voor een mens,
als hij de dag en het uur van zijn sterven heel precies van tevoren zou weten?
Voor heel weinigen, die in de geest wedergeboren zijn:ja; maar voor tallozen
zou het een groot kwaad zijn! Want het naderende uur van hun overlijden zou hen
dermate van vrees, angst en vertwijfeling vervullen dat ze zulke vijanden van
het leven zouden worden, dat ze zichzelf voortijdig van het leven zouden
beroven om zodoende de angst voor de dood te ontvluchten, of ze zouden in een
dermate sterke levenstraagheid terechtkomen, dat daar voor de ziel weinig heil
van te verwachten zou zijn. Het is dus beter voor de mens om niet alle dingen
van tevoren helemaal zeker te weten, namelijk wat, hoe en wanneer hem in deze
wereld het een of ander kan en ook moet overkomen.
[4] Ik zeg jullie: de tijd zal komen
dat jullie in degenen die in geloofsopzicht jullie nakomelingen zullen zijn,
net als nu hier zullen vragen wanneer de dag van de Mensenzoon zal komen, en
zullen verlangen die dag te zien en hem toch niet zien zoals jullie verlangen.
In die tijd zullen er velen opstaan en op de voorgrond treden en met een wijs gezicht
zeggen: ' Zie, die dag is hier, of daar en dan! ' Maar ga daar niet heen en
volg zulke profeten niet.
[5] De dag van Mijn tweede wederkomst
zal zijn als een bliksem, die van het oosten naar het westen hoog langs de
bewolkte hemel schiet en alles verlicht wat onder de hemel is. Voordat dat zal
gebeuren, zal -zoals Ik jullie al verscheidene malen heb verkondigd - de Zoon
des mensen nog veel moeten lijden en geheel en al verworpen worden door dit
geslacht, namelijk door de Joden en Farizeeën, en in later tijden door degenen
die men nieuwe Joden en Farizeeën zal noemen.
[6] Zoals het ging ten tijde van
Noach, zal het ook gaan in de tijd van de tweede komst van de Mensenzoon. Ze
aten en dronken heel welgemoed, ze trouwden en lieten zich ten huwelijk geven
tot op de dag dat Noach in de ark klom en vervolgens de vloed kwam en allen
verdronken. En het zal op dezelfde manier gaan als ten tijde van Lot: ze aten
en dronken, ze kochten en verkochten en plantten en bouwden. Op de dag dat Lot
uit Sodom wegging, zoals Ik jullie op de Olijfberg nader heb verklaard, regende
het echter al vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om.
[7] Zie, zo zal het ook zijn en
gebeuren in die tijd, wanneer de Zoon des mensen voor de tweede keer weer
geopenbaard zal worden! Wie op die dag op het dak is en weet dat zijn huisraad
in het huis is, laat die niet van het dak afkomen om zijn huisraad op te halen!
- wat als volgt verstaan moet worden: wie de dingen werkelijk begrijpt, moet
bij dat begrip blijven en niet dat niveau verlaten, uit angst dat hij daardoor
misschien aan wereldse voordelen zou kunnen inboeten; want die dingen zullen
vernietigd worden.
[8] Evenzo nog een ander beeld: wie
zich op het veld (de vrijheid van inzicht) bevindt, moet zich niet omkeren naar
wat er achter hem is ( oude drogleren en de instellingen daarvan) , maar zich
het lot van de vrouw van Lot herinneren en in de waarheid voorwaarts streven.
[9] Ik zeg jullie nog meer: in
diezelfde tijd zullen er twee in een molen zijn en hetzelfde werk doen. De ene
wordt aangenomen en de andere achtergelaten, dat wil zeggen, de eerlijke
werker zal aangenomen en de ontrouwe en zelfzuchtige achtergelaten worden. Want
wie zijn ziel vanwege de wereld probeert te behouden, zal haar verliezen; maar
wie haar omwille van de wereld zal verliezen, zal haar leven behouden en haar
tot het ware, eeuwige leven helpen.
[10] Verder zeg Ik jullie nog: in een
en dezelfde nacht van de ziel zullen twee mensen in een en hetzelfde bed
liggen. Ook dan zal de een aangenomen en de ander achtergelaten worden, dat wil
zeggen: twee mensen zullen zich weliswaar uiterlijk gezien in de sfeer van een
en dezelfde geloofsbelijdenis bevinden. maar de een zal in de daad een levend
geloof hebben en daarom ook aangenomen worden in het levende en lichte rijk
Gods, maar de ander zal enkel vasthouden aan de uiterlijke cultus, die geen
innerlijke waarde voor het leven van de ziel en de geest heeft, en zal niet
opgenomen worden in het levende en lichte rijk Gods, omdat zijn geloof zonder
de werken der naastenliefde als het ware dood is.
[11] En verder zullen er.twee mensen
op het veld van de arbeid zijn. De één, die zonder eigenbelang in het levende
geloof zal werken uit liefde tot God en uit liefde tot zijn naaste, zal ook in
het ware rijk Gods worden opgenomen; degene echter die op hetzelfde veld zal
werken als de Farizeeën zonder innerlijk levend geloof uit puur eigenbelang,
zal vanzelfsprekend achtergelaten en met opgenomen worden in het levende en
lichte rijk Gods!'
[12] Kijk, zo zal het gesteld zijn met
de tweede komst van de Mensenzoon en zo zal het zich manifesteren! Als jullie
in de toekomst dieper doordrongen zullen zijn van Mijn geest, zullen jullie
alles wat Ik heb gezegd ook duidelijk begrijpen; op dit moment kan Ik het
jullie echter niet helderder en duidelijker vertellen.'
[13] De leerlingen zeiden: 'Heer en
Meester, dat is allemaal goed zo en wij geloven Uw woorden; maar waar en
wanneer zal dat gebeuren, naar aardse tijd gerekend? Dat zou U ons toch ook nog
wel kunnen zeggen!'
71
De laatste tijd vóór de wederkomst van de Heer (Luc. 17:37)
[1] Ik zei: 'Het is. echt
verbazingwekkend hoe weinig jullie de dingen nog begrijpen. Ik heb jullie toch
al vaak genoeg uitgelegd waarom het aardse tijdstip nog niet - zoals jullie
denken – tot op de dag nauwkeurig vast te stellen is, terwijl Ik jullie wel
precies met zekerheid het ogenblik zou kunnen noemen waarop deze of gene berg
met zijn rotsige toppen door een bliksem vernietigd wordt! Want in dat geval
hebben we met gerichte materie te maken, die in alles helemaal afhankelijk is
van de macht van Mijn wil; maar bij de mensen, die een vrije, zichzelf
bepalende wil hebben, gaat dat niet op dezelfde name. De. reden daarvan heb Ik
jullie al vaak getoond en jullie zullen die toch eindelijk eens begrijpen, en
jullie moeten daarom ook niet voortdurend met dezelfde vragen bij Mij aankomen!
[2] Als jullie het 'waar' en 'wanneer'
dan met alle geweld preciezer bepaald willen hebben, onthoud dan wat Ik jullie
nu zal zeggen: ‘waar het aas is, verzamelen zich ook al gauw de vrije
adelaars.'
[3] De leerlingen zeiden:'O Heer en
Meester, nu hebt U alweer iets gezegd wat wij niet kunnen begrijpen! Wie is het
aas, en wie zijn de adelaars; en waar zal het aas zijn, en waar zullen de vrije
adelaars vandaan komen?'
[4] Ik zei: 'Kijk maar eens naar het
trage en ongelovige farizeeërdom, dan zien jullie het aas! Ik en allen die in
Mij geloven, Joden en heidenen, zijn de adelaars, die het aas weldra helemaal
zullen opeten. Zo is ook de nacht der zonden van de ziel een aas, waaromheen
het licht des levens zich begint te verspreiden en het aas met al zijn nevels
en drogbeelden vernietigt, zoals de ochtend dat met de nacht doet.
[5] Zoals dat nu voor onze ogen
gebeurt met het jodendom dat nu zonder waarheid of geloof is, waardoor het een
geweldig aas is geworden, waarmee het over ongeveer vijftig aardse jaren
afgelopen zal zijn, zo zal het er in later tijden ook voorstaan met de leer en
de kerk die Ik nu sticht. Die zal tot een nog veel erger aas worden dan het jodendom
nu, en dan zullen ook de vrije licht en levensadelaars van alle kanten over
haar heen komen en ze als een aas, dat alles zou willen verpesten, met het vuur
van de ware liefde en met de macht van het licht der waarheid verteren. En dat
kan nog gebeuren voordat er na Mijn leven hier, zoals Ik nu lichamelijk in
jullie midden ben, tweeduizend aardse jaren verlopen zullen zijn -wat Ik
jullie bij andere gelegenheden ook al heb uitgelegd.
[6] Tóen vroegen jullie je af, evenals
nu, waarom dat eigenlijk op die manier door God toegelaten wordt. Ik heb jullie
echter ook al vaak, zoals ook deze keer, laten zien dat Ik de mensen, aan wie
een volkomen vrije wil, een vrije zelfbeschikking is gegeven, met Mijn
almachtige wil niet zo kan en mag leiden als al het overige geschapene, klein
en groot, in de hele oneindigheid; want als Ik dat zou doen, zou de mens geen
mens zijn, maar net als een dier of plant of steen, die door Mijn almacht
gericht is. Hopelijk zullen jullie dat nu wel inzien en begrijpen en Mij niet
zo gemakkelijk meer dingen vragen, die voor iedereen die ook maar enigszins
helderder denkt toch voor de hand liggen.
[7] Als er nu in deze tijd, terwijl Ik
nog in een lichaam op deze aarde temidden van jullie rondga en leer, al
verscheidene mensen in Mijn naam beginnen rond te trekken en Mijn leer tot hun
materiële voordeel verbreiden, maar daar ook hun eigen onzuivere zaad tussen
mengen, waaruit tussen de magere tarwe op de akker des levens en de waarheid
daarvan al gauw veel slecht onkruid zal opgroeien - zal het dan verbazing
wekken als er in later tijden in Mijn naam nog meer valse en niet geroepen
leraren en profeten opstaan en met machtige woorden, met het zwaard in de hand,
tot de mensen zullen roepen: 'Kijk, hier is Christus!' of 'daar is Hij!'?
[8] Als jullie en later jullie echte,
zuivere opvolgers dat zullen horen en zien, geloof zulke schreeuwers dan niet!
Want aan hun werken zullen zij net zo gemakkelijk te herkennen zijn als bomen
aan hun vruchten; want een goede boom brengt goede vruchten voort. Aan
dorenstruiken groeien geen druiven en aan distels geen vijgen.
[9] Waar het rijk Gods uit bestaat, en
de enige manier waarop het zich in de mens zelf manifesteert en waar dat
gebeurt, heb Ik zojuist in jullie bijzijn tegen de Farizeeën gezegd; jullie zullen
dus ook wel inzien en begrijpen dat diegenen niet geloofd moeten worden die
roepen: 'Ziehier, ziedaar!' Want zoals de geest inwendig in de mens is en al
het leven, denken, voelen, weten en willen oorspronkelijk daarvan uitgaat en
alle vezels doordringt, zo is ook het rijk Gods, dat het ware levensrijk van de
geest is, alleen maar inwendig in de mens en niet op de een of andere manier
uitwendig of buiten de mens.
[10] Wie dat op de juiste manier in
zich opneemt en het volgens de volle, levende waarheid begrijpt, zal in
eeuwigheid nooit door een valse profeet misleid kunnen worden; wie in zijn
gemoed echter lijkt op een windvaan of een rietstengel in het water, zal
natuurlijk niet de van rust vervulde en door waarheid verlichte haven van het
leven vinden. Wees daarom geen windvanen en rietstengels, maar ware
levensrotsen, waar de stormen en watergolven geen vat op hebben! - Hebben
jullie dat nu goed begrepen?'
[11] De leerlingen zeiden: 'Ja, Heer
en Meester, nu hebben wij U wel weer goed begrepen, omdat U ons deze kwestie
heel helder en in begrijpelijke woorden hebt toegelicht; maar wanneer U
dikwijls in sterk verhulde beelden tot ons spreekt, kunnen wij niet anders dan
zeggen: 'Heer, waar dan, en hoe?' Maar ook danken wij U nu, zoals altijd, voor
deze genade die U ons gegeven hebt en vragen U, of U telkens weer zoveel geduld
met ons wilt hebben!'
[12] Ik zei: 'Als Ik als de mensen zou
zijn, zou Mijn geduld met jullie al wel verscheidene keren te klein geweest
zijn; maar omdat Ik ben, zoals jullie Mij kennen, vol van het grootste geduld,
lankmoedigheid, liefde en zachtmoedigheid, zullen jullie je over Mijn geduld
ook nooit hoeven te beklagen. Wees echter ook zo geduldig, zachtmoedig en
deemoedig als Ik van ganser harte ben, en heb elkaar lief als broeders onder
elkaar, zoals ook Ik jullie liefheb en altijd heb liefgehad; dan zullen jullie
daardoor aan iedereen laten zien dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn!
Laat geen van jullie denken dat hij meer is dan zijn medeleerling, want jullie
zijn allemaal gelijke broeders; alleen Ik ben jullie Heer en Meester en zal dat
in alle eeuwigheid en ook in alle tijdperken van deze wereld zijn en blijven.
Want als de Vader geen geduld zou hebben met Zijn kinderen, wie anders zou er
dan nog geduld met hen hebben?
[13] We hebben nu al geruime tijd met
elkaar voor het Godsrijk gewerkt, in welke tijd jullie ook vele vergissingen
hebben begaan, en nog niet een van jullie is door Mij verstoten, zelfs niet die
ene die Ik jullie al herhaaldelijk heb aangeduid en die tot op dit moment nog
een duivel is, die zijn leven nog niet heeft gebeterd. Maar Mijn liefde en
geduld hebben hem nog niet gericht; hoeveel minder zal ze diegenen richten die
met alle liefde en vol geloof aan Mij hangen! Daarom kunnen jullie ook altijd
verzekerd zijn van Mijn hoogste liefde en geduld; want als iemand in Mij
blijft, blijf Ik ook in hem.'
[1] Nu zei de waard met diep ontzag en
hoogachting: 'O Heer en Meester, Uw daden zijn zeer wonderbaarlijk - maar Uw
woorden zijn werkelijk zuivere waarheid en leven. Want als U handelt, merkt
ook een blinde dat er in Uw wil meer dan menselijke kracht en macht heerst;
maar als U spreekt, herkent men pas helemaal dat U de Heer Zelf bent! Want de
wijsheid van Uw woorden is groter dan het helderste licht van de middagzon.
[2] Maar nu moet ook ik de vrijheid
nemen om U, o Heer en Meester, ter wille van het rijk Gods een vraag te
stellen. Als U mij dat genadig wilt toestaan, zal ik spreken.'
[3] Ik zei: 'Zeg wat je maar wilt; dan
zal Ik je antwoorden!'
[4] Nu zei de waard: 'Heer en Meester,
tegen Uw dierbare leerlingen en daarnaast ook tegen mij en mijn door U genezen
opperknecht hebt U nu heel wijze dingen gezegd over Uw tweede komst en derhalve
ook over de komst van het rijk Gods op deze aarde. Daarbij is mij één ding erg
opgevallen, en wel wat betreft het rijk Gods op aarde dat ergens in de verre
toekomst zal ontstaan en dat het rijk Gods dus ook werkelijk op de aarde komt.
[5] Zo zei U ook dat het rijk Gods
geenszins met uiterlijke praal onder de mensen zal komen, maar dat het al diep
binnen in de mens is, en dat die het alleen maar hoeft te zoeken, te vinden en
in zichzelf hoeft te ontplooien.
[6] Ik ben nu echter van mening dat
wij ons hier allemaal in Uw tegenwoordigheid bevinden, die duidelijk niet in
ons, maar nog heel erg buiten ons is, en dat wij met het grootste vertrouwen
kunnen zeggen: zie, hier is Christus, de sinds eeuwigheid gezalfde Heer aller
heerlijkheid, en Hijzelf is alles in alles en derhalve ook het eeuwige rijk
Gods en het Leven en de Waarheid! omdat U nu bij ons bent, is ook Uw rijk niet
in ons, maar bij ons, temidden van ons.
[7] Zal het met deze zeer heilige
gebeurtenis in de eerder door U genoemde tijd ook zo zijn, of zal Uw tweede
komst toch heel erg verschillen van die van nu?'
[8] Ik zei: 'O Mijn beste vriend, je
hebt nu echt heel goed gesproken en Ik kan je zeggen dat niet jouw vlees en
bloed, maar alleen jouw geest je dat heeft ingegeven; maar toch zal het met de
toekomstige wederkomst van de Mensenzoon zijn zoals Ik jullie allemaal
duidelijk genoeg heb verteld.
[9] Je hebt helemaal gelijk als je nu
zegt dat het rijk Gods in Mij naar jullie toe is gekomen en zich bij jullie en
in jullie midden bevindt; maar dat is nog niet voldoende om het eeuwige leven van
de ziel te bereiken en ten volle te behouden, omdat het rijk Gods in Mij
weliswaar naar jullie toe is gekomen, maar daarmee nog niet is doorgedrongen
tot jullie innerlijk, wat pas kan en zal gebeuren wanneer jullie zonder
rekening te houden met de wereld Mijn leer helemaal in jullie wil en derhalve
ook in alles wat jullie doen hebben opgenomen. Als dat eenmaal het geval zal
zijn, zullen jullie niet meer zeggen: 'Christus, en met Hem het rijk Gods, is
naar ons toe gekomen en woont bij en onder ons!', maar jullie zullen zeggen:
'Nu leef ik niet meer, maar Christus leeft in Mij!' Als dat bij jullie het
geval zal zijn, zullen jullie ook ten volle begrijpen dat het rijk Gods niet
met uiterlijke pracht en praal naar en in de mensen komt, maar zich enkel inwendig
in de mens ontplooit en de ziel in het eeuwige leven van dat rijk Gods trekt en
haar daarin blijvend vasthoudt.
[10] Weliswaar moet de weg eerst van
buitenaf aan de mens getoond worden door Gods woord, dat vanuit de hemelen tot
de mens komt en waarbij men kan zeggen: 'Vrede zij met je; want het rijk Gods
is nabij gekomen!' Maar daarom is de mens nog niet in het rijk Gods, en het
rijk Gods niet in hem.
[11] Pas wanneer de mens begint te
geloven zonder te twijfelen en zijn geloof tot leven brengt door volgens de
leer te handelen, ontplooit het rijk Gods zich in de mens, zoals het leven in
een plant zich in het voorjaar onmiskenbaar van binnenuit begint te ontplooien
wanneer de plant door het licht van de zon wordt beschenen, verwarmd en
daardoor aangezet tot innerlijke activiteit.
[12] Al het leven wordt weliswaar van
buitenaf gestimuleerd en gewekt, maar het ontstaan, de ontwikkeling,
ontplooiing, vorming en versteviging komt dan altijd van binnenuit.
[13] Zo moeten ook dieren en mensen
hun voedsel eerst van buitenaf in zich opnemen; maar dat opnemen van voedsel en
drank is nog lang niet de echte voeding van het lichaam, maar die gaat daarna
pas vanuit de maag naar alle delen van het lichaam. Zoals in zekere zin de maag
het leven voedende hart van het lichaam is, zo is ook het hart van de mens de
voedende maag van de ziel, die de geest uit God in haar moet wekken, en Mijn
leer is het ware levensvoedsel en de ware levensdrank voor de maag van de ziel.
[14] In wat Ik aan de mensen leer ben
Ik dus een werkelijk voedend brood uit de hemelen, en het handelen volgens die
leer is een ware levensdrank, een zeer goede en krachtige wijn, die door zijn
geest de hele mens tot leven wekt en hem door en door verlicht door de lichtend
oplaaiende vlam van het levensvuur. Wie dat brood eet en die wijn drinkt, zal
in eeuwigheid geen dood meer zien, voelen of smaken.
[15] Als jullie dat nu begrepen
hebben, handel er dan ook naar; dan zullen Mijn woorden in jullie volledige,
levende waarheid worden!'
[1] Nu zeiden de leerlingen: 'Heer en
Meester, deze les van U is goed te begrijpen - maar toen U eens in Kapernaüm,
waar zoveel volk uit alle streken rond Jeruzalem U achterna gereisd was, een
soortgelijk onderricht gaf over het eten van Uw vlees en het drinken van Uw
bloed, was dat kennelijk een harde leer, met name voor die mensen die Uw
eenvoudige, duidelijke woord niet begrepen hebben zoals het naar de ware
betekenis begrepen moest worden, en daarom hebben toen vele toenmalige
leerlingen U verlaten. Wijzelf begrepen het aanvankelijk niet, maar de waard,
die nooit een leerling van u was geweest, heeft het ons uitgelegd, en als wij
nu die leer met deze vergelijken, wil die hetzelfde zeggen als wat U nu heel
duidelijk en glashelder hebt uitgelegd. - Hebben wij gelijk of niet?'
[2] Ik zei: 'Jazeker, want brood en
vlees zijn een en hetzelfde, zoals ook wijn en bloed, en wie in Mijn woord het
brood der hemelen eet en door volgens dat woord te handelen, dus door de werken
van de ware, meest onbaatzuchtige liefde voor God en zijn naaste de wijn des
levens drinkt, eet ook Mijn vlees en drinkt Mijn bloed. Want zoals het
natuurlijke brood dat door de mensen wordt gegeten in de mens in vlees wordt
veranderd en de gedronken wijn tot bloed wordt, zo wordt in de ziel van de mens
het brood van Mijn woord in vlees en de wijn van de daadwerkelijke liefde in
bloed veranderd.
[3] Als Ik echter zeg: 'Wie Mijn vlees
eet', dan is daarmee ook al aangegeven dat hij Mijn woord niet alleen in zijn
geheugen en in zijn hersenen heeft opgenomen, maar tegelijkertijd ook in zijn
hart, dat -zoals Ik al zei - de maag van de ziel is, en dat ook heeft gedaan
met de wijn van de daadwerkelijke liefde, die daardoor geen wijn meer is, maar
reeds het bloed des levens; want het geheugen en het verstand van de mens
verhouden zich precies zo tot het hart als de mond tot de natuurlijke maag.
Zolang het natuurlijke brood zich nog tussen de tanden in de mond bevindt is
het nog geen vlees, maar brood; als het echter fijngekauwd in de maag aankomt
en daar met de maagsappen wordt vermengd, is het wat zijn fijne voedende delen
betreft al vlees, omdat het overeenkomt met het vlees. Zo is het ook met de
wijn of met water, dat zeker ook wijnstof bevat, omdat zonder water, dat de
aarde in zich draagt om alle planten en dieren te voeden, de wijnstok zou
sterven. Zolang je de wijn in je mond houdt, gaat hij niet in het bloed over;
maar in de maag zal hij daar heel snel in overgaan.
[4] Wie dus Mijn woord hoort en het in
zijn geheugen bewaart, houdt het brood in de mond van de ziel. Als hij er met
zijn verstand ernstig over na begint te denken, kauwt hij het brood fijn met de
tanden van de ziel; want het verstand is voor de ziel wat de tanden in de mond
zijn voor de lichamelijke mens.
[5] Als Mijn brood, Mijn leer dus,
door het verstand fijngekauwd ofwel als volle waarheid begrepen en opgenomen
is, moet die vervolgens ook door de liefde voor de waarheid in het hart worden
opgenomen en door de vaste wil overgaan in de daad. Als dat gebeurt, dan wordt
het woord. omgezet. in vlees en door de ernstige daadkrachtige wil in het bloed
van de ziel, dat Mijn geest in haar is, zonder welke de ziel even dood zou zijn
als een lichaam zonder bloed.
[6] De ernstige daadkrachtige wil komt
overeen met een goed verteringsvermogen van de lichamelijke maag, waardoor het
hele lichaam gezond en sterk wordt gehouden; als de verteringskracht van de
maag zwak is, dan is het hele lichaam al ziek en zwak en wordt het zelfs van
het beste en zuiverste voedsel al ziek.
[7] Hetzelfde geldt voor de ziel, in
wier hart de wil om de leer in daden om te zetten verzwakt is. Ze bereikt uit
de volle, gezonde geestelijke kracht, blijft halverwege steken, raakt
gemakkelijk in allerlei twijfels en bedenkingen en begint nu eens het ene en
dan weer een ander voedsel te proberen, om te zien of die misschien een betere
en meer versterkende uitwerking heeft. Maar daarmee is de ziel, die eenmaal wat
ziekelijk is, toch niet helemaal geholpen. 'Ja " vragen jullie je nu af,
'is een ziekelijke ziel dan eigenlijk niet meer helemaal te helpen?' O ja, zeg
Ik. Maar hoe?'
74
De betekenis van het handelen volgens Gods woord
[1] (De Heer:) 'Luister! Als iemand
een zwakke maag heeft, neemt hij een keer een jullie welbekende kruidendrank,
waardoor de slecht verteerde spijzen langs de bekende natuurlijke weg uit de
maag en de darmen afgevoerd worden; die slecht verteerde spijzen zijn te
vergelijken met de bedenkingen die in de ziel zijn opgenomen, namelijk of ze
dit of dat wel helemaal moet geloven en ernaar moet handelen.
[2] Als de lichamelijke zwakke maag
eenmaal gereinigd is, wat moet er dan gedaan worden om te zorgen dat hij weer
sterk wordt en sterk blijft? Zo iemand moet echt actief worden en daarbij in de
frisse, zuivere lucht flink beweging nemen, dan zal de maag in eerste instantie
daardoor zijn volle en gezonde kracht herkrijgen. Kijk, dat moet de zielook
doen! Ze moet haar hart reinigen van alle dwaalleren, verkeerde voorstellingen
en ideeën. Dan moet ze de waarheid, zoals Ik die aan jullie leer, met liefde,
gewillig en vol geloof opnemen en daar flink mee aan het werk gaan; dan zal ze
daardoor weldra veel sterker worden en ook volledig en blijvend gezond worden!
[3] Daarom moet niemand van jullie alleen
maar luisteren naar Mijn woord, maar er ook serieus en ijverig naar handelen.
Dan zullen in zeer korte tijd alle bedenkingen en twijfels uit zijn ziel
verdwenen zijn.
[4] Zoals de natuurlijke maag van het
lichaam in gezonde, krachtige toestand allerlei rein en desnoods ook onrein
voedsel in zich kan opnemen zonder schade te lijden, omdat hij door zijn
activiteit al het onreine uit zichzelf verwijdert of het in iets zuivers
verandert, zo doet ook de gezonde, krachtige maag, van de ziel dat, en zodoende
is voor de reine mens alles rein, en zelfs de meest onreine geestelijk(e
pestwalm van de hel kan hem geen schade berokkenen.
[5] Als jullie volledig Mijn rijk in
je zullen bezitten, zullen jullie over slangen en schorpioenen kunnen wandelen
en vergif uit de hel kunnen drinken zonder dat het jullie ook maar enigszins
schaadt.
[6] Als jullie dat nu allemaal goed
hebben begrepen en in je opgenomen, zullen jullie nu ook overeenkomstig de
volle, levende waarheid inzien wat Ik in Kapernaüm wilde dat jullie zouden
verstaan onder 'Mijn vlees eten' en 'Mijn bloed drinken', en jullie zullen dat
voortaan zeker geen harde leer meer noemen.
[7] Reeds in de zichtbare natuurlijke
wereld zijn de diepere oorzaken van de dingen en van veel verschijnselen voor
het pure menselijke verstand moeilijk op een zodanige manier te verklaren dat
het vrij blijft van alle mogelijke dwalingen die het slechte bijgeloof voeden,
en het zo de weg der waarheid bewandelt; hoeveel moeilijker zijn de voor het
lichamelijke oog van de mens onzichtbare, hemels geestelijke dingen, krachten,
werkingen en verschijnselen dan voor het pure hersenverstand te begrijpen en
voor de ziel inzichtelijk te maken!
[8] Daarom zeg Ik jullie dan ook
altijd: jullie zullen pas in alle wijsheid in geestelijke, hemelse
levensomstandigheden en de kracht en macht daarvan ingewijd worden, als jullie
in Mijn geest volledig nieuw geboren zullen zijn op de manier, die Ik jullie
uitvoerig en duidelijk heb getoond. En vraag jezelf nu af, of jullie de juiste,
volle waarheid van dat alles ook ten volle hebben begrepen!'
[9] De leerlingen zeiden: 'Ja, Heer en
Meester, als U op die manier de geheimen van het rijk Gods voor ons onthult,
zijn ze voor ons ook gemakkelijk te begrijpen; maar als U in gelijkenissen gaat
spreken, is de betekenis van Uw woorden voor ons steeds moeilijk en soms
helemaal niet te begrijpen. Maar als U de gelijkenissen daarna aan ons uitlegt,
zien wij in dat alleen de goddelijke alwijsheid dergelijke beelden en
gelijkenissen kan geven. O Heer, wij danken U uit het diepst van ons hart voor
Uw meer dan grote geduld en Uw liefde voor ons! Als wij als mensen ooit zwak en
moe zouden worden op de weg naar de ware nieuwe geboorte, de wedergeboorte van
Uw geest in ons, verlaat ons dan niet, Heer, maar sterk ons, en laat ons nooit
zwak worden! En als ons gemoed angstig en verdrietig wordt, wanneer U in de
toekomst niet meer zichtbaar onder ons zult rondgaan, kom dan met Uw genade en
ontferming, en troost ons, en versterk onze liefde, ons geloof, onze hoop en
onze verwachting!'
[10] De waard en zijn genezen
opperknecht zeiden: 'O Heer en Meester, ook wij vragen U om hetgeen de
leerlingen U gevraagd hebben!'
[11] Ik zei: 'Waarlijk, waarlijk Ik
zeg jullie: datgene waar jullie de Vader in Mijn naam om zullen vragen, zal
jullie ook gegeven worden! Waar is er een vader onder de mensen, die toch
meestal alleen maar slecht zijn, die een kind dat hem om een stuk brood vraagt,
een steen, of een dochter die hem een vis vraagt, een slang zou geven?
[12] Als de mensen, die - zoals gezegd
- alleen maar slecht zijn, hun kinderen al goede gaven geven, hoeveel temeer
zal de Vader in de hemel, die als enige meer dan goed is, goede dingen doen
voor degenen die Hem liefhebbend en gelovig daarom vragen.
[13] Daarom kunnen jullie altijd een
vrolijk hart en een blij gemoed hebben; want de heilige en meer dan goede Vader
waakt altijd over jullie en zorgt voor jullie welzijn en zielenheil.
[14] En de Vader is in Mij, zoals Ik
altijd en eeuwig in Hem ben, en Ik geef jullie de volledige verzekering dat Ik
jullie nooit als wezen achter zal laten, tot aan het einde der tijden van deze
aarde.
[15] Waarlijk Ik zeg jullie: naar
degene die Mij werkelijk lief zal hebben en zich aan Mijn geboden zal houden,
zal Ik toekomen en Mijzelf aan hem openbaren, en dan zal iedereen zich ervan
kunnen overtuigen dat hij zich niet als een wees in de wereld bevindt! Degene
aan wie Ik Mij op die manier zal openbaren moet dat echter niet voor zichzelf
houden, maar die troost ook aan zijn broeders meedelen, opdat ook zij daardoor
getroost en gesterkt worden.
[16] Wie de zwakken graag sterkt, de
bedroefden troost en de lijdenden graag helpt, zal in al die dingen het
tienvoudige levensloon van Mij mogen verwachten. Daar kunnen jullie altijd
volledig van zijn verzekerd!'
[17] Deze woorden van Mij maakten
iedereen vrolijk en opgewekt, en de waard liet onze bekers nogmaals vullen met
zijn beste wijn, en wij dronken en praatten dan ook nog ongeveer een uur lang
met elkaar.
[1] Na een uur werd het echter
onrustig op straat; want er stak een harde wind op, die met onstuimig geweld
door de deuren en vensters van het huis loeide. Daardoor raakten de Farizeeën
zo erg ontsteld, dat twee van hen naar ons toekwamen en de waard angstig
vroegen hoe het zou aflopen.
[2] Maar de waard, die zelf bang werd
vanwege de zo plotseling opgestoken storm, zei: 'Hoe kunnen jullie, dienaren
van God, dat aan mij vragen? Anders weten jullie toch altijd alles en zeggen
dat God zonder jullie, die Zijn enige plaatsvervangers en Zijn dienaren en
knechten zijn, niets op deze wereld kan doen. Dan zullen jullie nu ook wel het
best weten waarom God deze geweldige storm zo plotseling heeft laten ontstaan
en hoe het af zal lopen. Wat moet Ik, die door jullie nog steeds als een halve
Samaritaan word beschouwd, dan weten, als jullie, die zo dicht bij God staan,
zelf vol vrees en angst vragen beginnen te stellen?'
[3] Eén van de Farizeeën zei:'Nou,
nou, blaas maar niet direct zo hoog van de toren, omdat je een burger van Rome
bent! Misschien weet die wonderbaarlijke Nazarener, die zeker goed ingewijd is
in alle geheimen van de natuur, ons iets te vertellen? Want zoiets hebben we
werkelijk nog nooit meegemaakt! Een storm, zoals die nu steeds erger begint te
woeden, begint toch altijd met een tamelijk zachte wind, die steeds heviger
wordt, net zo lang tot hij in een orkaan overgaat. Aan deze storm is echter
niet het minste zuchtje voorafgegaan, maar hij kwam volkomen plotseling, als
een machtige vloed, en loeit en raast nu met almaar toenemende hevigheid voort;
in dat geval mag men toch wel vragen hoe dat moet aflopen?'
[4] Terwijl de Farizeeër zo nog verder
wilde praten, ontlaadde zich buiten een heftige bliksem, waar onmiddellijk een
geweldig dreunende donder op volgde. Toen renden de twee Farizeeën van schrik
en angst naar ons toe om bij ons bescherming en troost te zoeken. Maar het
duurde niet lang, of een tweede bliksem ontlaadde zich met een nog grotere
hevigheid, die ook de overige Farizeeën en de schriftgeleerde naar ons toe
bracht. Iedereen in het hele huis was vervuld van vrees en hevige angst en
drong onze zaal binnen, en de Farizeeën kropen weg onder de tafel waar ze
eerder aan hadden gegeten.
[5] Toen vroeg de waard aan Mij: 'Heer
en Meester, het is moeilijk 's nachts de tijd te bepalen, wanneer je geen
sterren ziet; maar naar mijn gevoel te oordelen zou het intussen wel eens
bijna middernacht kunnen zijn. De meeste mensen hebben zich, moe van hun
dagelijkse werk, zeker al twee uur geleden ter ruste begeven en zouden 's
nachts rust moeten hebben; maar deze storm zal zeker niemand zijn rust gunnen,
aangezien het razen ervan zo hevig is dat zelfs een halfdode wakker moet worden
en geheel van angst en vrees vervuld moet raken. Waarom is deze storm nu zo
plotseling ontstaan? Kijk, ik ben toch iemand die niet zo gauw bang wordt; maar
ik beken eerlijk dat ik nu, ondanks Uw almachtige tegenwoordigheid, behoorlijk
bezorgd raak door het razen en woeden van deze storm, die absoluut niet wil
gaan liggen. Kunt of wilt U deze storm niet gebieden te gaan liggen? Want de
nacht is toch een tijd van rust voor de hele natuur en niet een tijd van
geweldige onrust. Waarom moeten zeker vele duizenden mensen en dieren door zo'n
nachtelijke storm eigenlijk de grootste angst en vrees voelen?'
[6] Ik zei: 'Zie je ook bij Mij soms
vrees en angst? Laat die uiterlijke storm maar woeden en razen; want geen enkel
rechtvaardig mens zal daardoor een haar gekrenkt worden!
[7] Veel erger is de innerlijke storm
van een grote zondaar, wanneer zijn einde nadert en hij de eeuwige dood voor
zich ziet en vreest dat Gods toorn over zijn hoofd zal komen. Zal hij nog wel
kunnen hopen bij God genade en ontferming te verkrijgen, terwijl hij nooit aan
een arme ook maar de kleinste barmhartigheid heeft bewezen, maar wel heel veel
mensen in de grootste ellende en de zwaarste nood heeft gedreven? Kijk, vriend,
zo'n zielenstorm is onuitsprekelijk veel verschrikkelijker dan zo'n natuurlijke
storm, waardoor de aarde een grote weldaad ontvangt en er daarnaast hier en
daar maar een heel klein beetje schade wordt berokkend. Daarom laten wij deze
natuurlijke storm dus maar een poosje woeden en razen, waarbij wij vol
vertrouwen en goede moed kunnen zijn!'
[8] Toen Ik de waard daarmee had getroost
en gerustgesteld, ontlaadden zich weer een paar geweldige bliksems waar zo'n
machtig dreunende donder op volgde, dat het stevige huis van de waard er
helemaal van trilde.
[9] Toen de Farizeeën, die onder een
tafel bij elkaar waren gekropen, voelden dat het hele huis schudde, begonnen
ze met trillende stem hardop te roepen: 'Jehova, God van Abraham, Isaak en
Jacob, ontferm U over ons en laat ons niet te gronde gaan vanwege deze
toverende en misdadig brutale Essenen, die' zich Joden noemen, maar met
Samaritanen, heidenen, tollenaars en andere zondaars omgaan en zich boven ons,
Uw echte dienaren, verheffen en ons overal bij de mensen in een kwaad daglicht
stellen, Uw naam ijdel gebruiken en, zoals wij weten, ook herhaaldelijk de
sabbat schenden!'
[10] De Farizeeën hadden dit nog maar
nauwelijks gezegd, of opnieuw ontlaadden er zich een paar hevige bliksems met
een luid geknetter, en één bliksem was zelfs ingeslagen in de synagoge die
tegenover het huis van de waard stond en had het houtwerk, het dak en de
banken, tafels en kasten in brand gezet.
[11] De waard zag dat direct door het
raam van de zaal en zei tegen de Farizeeën: 'Sta op en ga blussen; want de
laatste bliksem is in jullie synagoge ingeslagen en heeft het houtwerk in brand
gezet! Kortom, de synagoge staat in brand; ga er dus heen en probeer jullie
schatten en heiligdommen te redden!'
[12] Toen de Farizeeën dat hoorden
sprongen ze direct op, maakten groot spektakel in het huis en wilden Mij en
Mijn leerlingen ertoe brengen het vuur te blussen.
[13] Maar Ik zei ernstig: 'Wat heb Ik
met jullie brand en jullie synagoge te maken! Jullie hebben jullie God toch al
aangeroepen. Waarom verhoort Hij jullie bede dan niet? Werkelijk, als Ik, van
wie jullie blinde Farizeeën denken dat Ik een Esseen ben, de God van Abraham,
Isaak en Jacob zou vragen om de storm te gebieden op te houden, zou de storm
ook onmiddellijk gaan liggen! Maar dat zal Ik nu niet doen; want jullie houden
Mij voor een ketter en zondaar tegen jullie God, in wie jullie zelf in je hart
nog nooit hebben geloofd. Wend je nu dus maar tot jullie God, en kijk of Hij
jullie zal verhoren en helpen!'
[14] Hierop drongen de Farizeeën nog
sterker aan en smeekten ons hen te helpen, als er bij die reeds grote
uitslaande brand nog hulp mogelijk zou zijn.
[15] Ook de waard vroeg aan Mij: 'O
Heer en Meester, als U deze blinde .Farizeeën niet wilt verhoren, wil dan toch
mij verhoren! Want zie, mijn huis is maar zeventig passen verwijderd van de
brandende synagoge; als de hevige wind zou draaien, zou ook mijn huis gevaar
lopen in brand te vliegen, en dat kan des te gemakkelijker, omdat de storm niet
met regen gepaard gaat!'
[16] Ik zei: 'Ik heb je al een keer de
verzekering gegeven dat de rechtvaardige geen haar gekrenkt zal worden, en al
zou de wind tien keer draaien, dan zal jou en jouw huis daardoor nog geen
onheil overkomen. Maar dergelijke winden draaien niet zo gemakkelijk, wat Ik
goed weet, daarom heb je dus niets te vrezen.
[17] Maar in de synagoge liggen een
hele hoop onrechtmatig verkregen schatten waar arme weduwen. en wezen
ronddwalend in den vreemde om jammeren en weeklagen, terwijl deze blinde
Farizeeën, die zich door de Joden als dienaren Gods laten eren, zich hier
totaalonbezorgd vetmesten, zonder zich te bekomnieren om het ware heil van de
mensen. Daarom is het ook niet jammer van die schatten, waar God eeuwig nooit
een welbehagen in kan hebben. Maar dezen hier, die nu terecht schade lijden,
zullen in de toekomst nog een even goed leven leiden als ze tot nu toe hebben
gedaan!'
[1] Toen de Farizeeën dat van Mij
hadden gehoord, zei de ene, die nog de beste van hen was, tegen de
schriftgeleerde: 'Luister, die Galileeër heeft op zichzelf inderdaad geen
ongelijk. Zijn woorden steken weliswaar als scherpe pijlen, maar hij spreekt de
waarheid! Waarom heeft de bliksem eigenlijk precies onze synagoge moeten
treffen? De Galileeër weet waar wij mee bezig zijn en kan dat zeer zeker geen
lof toezwaaien, en hij weet dan ook heel goed dat God onze bede onverhoord zal
laten. Wij zouden hem nu vriendelijker moeten benaderen, dan zou hij ons
misschien toch op wonderbaarlijke wijze kunnen redden. Wie van ons kan er nu
met enige zekerheid beweren dat hij niet Degene is die ons beloofd is?'
[2] De schriftgeleerde zei: 'Begin ook
jij tegen ons te getuigen? Staat er soms niet geschreven: 'Uit Galilea staat er
geen profeet op!'?'
[3] De betere Farizeeër zei: 'Ja, ja,
dat staat zo wel geschreven; maar er staat nergens geschreven dat de Messias
niet in Galilea op zou kunnen staan. Als hij nu Diegene is, dan is hij ook geen
profeet, maar de Heer Zelf, en dan zou datgene wat er in de Schrift staat geen
betrekking op hem hebben!'
[ 4] De schriftgeleerde zei: 'Ja, als
dat zo zou zijn, dan natuurlijk niet; maar wie kan dat aantonen, en wie zou dat
wagen?'
[5] De Farizeeër zei: 'Hijzelf, en nu
misschien al vele honderdduizenden getuigen! Dat wij dat niet geloven, is niet
zijn schuld. Maar dit is een gelegenheid om ons te laten zien dat hij meer is
dan een profeet, en dan willen en zullen wij ook in hem geloven!'
[6] Hierop zei de schriftgeleerde
niets meer, ging naar buiten om te zien hoeveel schade het steeds groter
wordende vuur al had aangericht. Maar omdat de stormwind voortdurend zo hevig
blies, dat een mens zich nauwelijks rechtop staande kon houden, en de bliksems
ook vrijwel onafgebroken met luid gedonder door de lucht en de dikke wolken
flitsten, bleef de schriftgeleerde met nog een Farizeeër, die hem begeleidde,
niet lang als toeschouwer buiten staan, maar keerde al gauw weer terug in de
zaal en vertelde de anderen dat er van de synagoge niet veel meer te redden
zou zijn, aangezien het vuur al te hevig was geworden en men in deze plaats te
weinig water en te weinig dappere mensen had om te blussen.
[7] De betere Farizeeër liep echter
weer naar Mij toe en zei: 'Meester, U hebt gehoord wat ik tegen onze
schriftgeleerde over U heb gezegd; daar kon hij mij geen steekhoudend antwoord
op geven en zweeg dus liever, maar ging toch naar buiten om te zien of het wellicht
nog de moeite zou lonen de synagoge te blussen en zo ook nog enkele
kostbaarheden te redden. Daarmee heeft hij willen aangeven dat hij ook in U zou
gaan geloven, als U door Uw wondermacht de brand in de synagoge zou blussen en
op die manier ook een paar schatten zou redden. Maar omdat het kwade vuur alles
nu wel snel verteerd en vernietigd zal hebben, zal hij nu bij zichzelf denken:
'Daar valt noch met natuurlijke noch met wonderbaarlijke middelen meer iets te
redden, en dus blijf ik bij mijn ongeloof.'
[8] Wat mijzelf betreft denk en
oordeel ik nu heel anders; want voor mij zijn de twee tekenen die U hier hebt
gedaan voldoende, namelijk ten eerste het reinigen van de tien melaatsen en ten
tweede het genezen van de opperknecht, en ik geloof dat U onweerlegbaar de
Gezalfde Gods bent en dat voor U daarom ook niets onmogelijk is. En daarom
geloof ik dan ook dat U, als U dat zou willen, de storm zou kunnen bedaren en
het vuur in onze synagoge nog zou kunnen blussen en redden wat voor ons het
meest noodzakelijke is om van te leven! Heer en Meester, vergeef mij als ik
vroeger tegenover U gezondigd heb, en laat tenminste aan mij zien dat U ook
Heer over de elementen en de grote natuur bent!'
[9] Ik zei: 'Zalig ben je, omdat je
gelooft, en Ik wil voor jou ook doen al naar gelang je geloof! Ga daarom nu met
Mij mee naar buiten, dan zullen we zien wat echt geloof vermag!’
[10] Daarop ging Ik met de betere
Farizeeër naar buiten en keek met hem naar de felle brand, die reeds in het
gehele grote gebouw woedde, en Ik zei tegen hem, terwijl hij zonder vrees of
angst bij Mij stond: 'Denk je en geloof je nu nog dat het Mij mogelijk zou zijn
om met één woord die geweldige storm te bedaren, de brand te blussen en
daardoor tenminste jouw bezittingen te redden?'
[11] Vol vertrouwen zei de Farizeeër:
'Ja, Heer en Meester, nu pas geloof ik dat helemaal zonder enige twijfel!
Spreek slechts één woord, en er zal onfeilbaar gebeuren wat U wilt!'
[12] Ik zei: 'Welnu, dan zal het
gebeuren zoals je gelooft!'
113] Toen Ik dat had gezegd, ging de
storm plotseling liggen, en de brand in de synagoge doofde zo volkomen uit, dat
er in het hele grote gebouw niet een gloeiend vonkje meer te vinden was.
[14] Hierop viel de Farizeeër voor Mij
op zijn knieën en prees luid Gods kracht en macht in Mij.
[15] Maar Ik beval hem op te staan;
want nu begonnen allen, die door angst en vrees naar de grote zaal waren
gedreven, naar buiten te komen omdat ze wel merkten dat de storm geheel en al
was opgehouden en er door het raam ook niets meer te bespeuren viel van de
brand in de synagoge.
[16] Toen de schriftgeleerde dat met
de andere Farizeeën merkte en ook zag dat er geen wolkje ian de hemel was, zei
hij: 'Luister, dat is meer dan zelfs de meest wijze mens ooit had kunnen
dromen! Maar wat kunnen wij doen? Als wij in die Galileeër geloven, zal de hele
tempel ons weldra met gloeiende knuppels achterna zitten - en als we hem nu nog
niet geloven, dan hebben wij het volk uit de hele wijde omtrek tegen ons. Het
zal nu moeilijk worden de gulden middenweg te vinden en daarop voort te gaan.
Maar laten we daar morgen verder over praten. Breng ons nu licht, zodat wij ons
er snel van kunnen overtuigen welke schade wij door de brand hebben geleden!'
[17] Toen bracht de waard lichten, die
uit was vervaardigd waren, en iedereen begaf zich naar de synagoge om te zien
wat er allemaal door het vuur vernietigd was. De Farizeeën ontdekten al gauw
dat het vuur een grote verwoesting in hun woningen had aangericht en begonnen
daar hevig over te klagen; maar toen ze in de woning van de betere, gelovige
Farizeeër kwamen, waar Ik Mij samen met hem bevond, stonden allen perplex toen
ze daar alles onbeschadigd en in goede orde aantroffen.
77
In de beschadigde synagoge
[1] Toen kwam de schriftgeleerde naar Mij toe
en zei: 'Meester, waarom hebt U ook onze woningen niet zo beschermd als deze
hier?'
[2] Ik zei: 'Waarom hebben jullie dan
niet net zo geloofd als deze ene hier?'
[3] De schriftgeleerde zei: 'Wij
konden onszelf toch niet tot geloof dwingen! Bij een volkomen geloof hoort een
gedegener overtuiging dan wij van U konden hebben. In deze tijd, waar het
wemelt van allerlei tovenaars en wonderdoeners, is het moeilijk - en met name
voor een oude schriftgeleerde -om tussen de vele op elkaar lijkende verschijnselen
de waarheid te ontdekken en die dan zonder twijfel als zodanig aan te nemen en
zonder twijfel te geloven!’
[4] Ik zei: 'Wie heeft dan deze
metgezel van jullie tot geloof gedwongen, en hoe heeft hij tussen de vele valse
verschijnselen de waarheid ontdekt? Kijk dat zit hem niet in het verstand van
de mens, maar in zijn betere en meer oprechte hart!
[5] jullie hebben er al heel lang geen
gewetenskwestie meer van gemaakt om de mensen op alle mogelijke manieren te
beliegen en te bedriegen tot jullie uiterlijke wereldse voordeel; alleen hij
heeft dat niet gedaan, omdat hijzelf nog enige waarde hechtte aan Gods geboden
en ze niet zo verdraaide als jullie ze hebben verdraaid.
[6] jullie hadden in je hart geen
geloof en daarom ook geen levenswaarheid meer, en daar komt het door dat jullie
Mij niet konden herkennen en niet in Mij konden gaan geloven; want waar geen
waarheid en geen leven is, kan zelfs de helderste waarheid en het leven daarvan
niet opgenomen worden en een blijvende woning krijgen.
[7] Waar echter nog enige waarheid en
het leven daarvan in het hart van een mens woont, krijgt ook een hogere
waarheid gemakkelijk ruimte, die dan het levende geloof en de kracht daarvan
voortbrengt. En dat was bij deze metgezel van jullie het geval, en daarom heb
Ik het ook laten gebeuren zoals hij geloofde. Dat is de reden van jullie
ongeloof en hardheid van jullie hart, die jullie even blind maakt en houdt als
jullie soortgenoten overal in het hele land der Joden. Nu heb Ik gesproken en
zal Ik weer naar de herberg gaan.'
[8] Op deze woorden van Mij wist de
schriftgeleerde met zijn aanhangers niets te antwoorden; en begeleid door de
bekeerde Farizeeër, de waard en de genezen opperknecht begaf Ik Mij direct naar
de herberg, waar alle leerlingen nog aan tafel zaten en met elkaar over Mijn
leringen en daden spraken.
[9] De andere Farizeeën en de
schriftgeleerde doorzochten met behulp van de lichten de synagoge met
verscheidene bedienden van de waard, om te zien wat er allemaal door de brand
was verwoest. Ze hadden dat ook de volgende dag kunnen doen; maar aangezien ze
veel goud, zilver en nog andere schatten bezaten, die goed in de synagoge
verstopt waren in verschillende hoeken en gaten in de muur, wilden ze zich
ervan overtuigen in hoeverre het vuur ook die verborgen schatten al dan niet
gespaard had. Toen ze de hoeken en gaten in de muren ijverig doorzocht hadden
en toch nog het een en ander onbeschadigd aantroffen, begonnen ze zich iets
beter te voelen; maar toch plaatsten ze er tegen een goede beloning een wacht,
bestaande uit enkele knechten van de waard, opdat niemand iets van hen zou
stelen en hen nog armer zou maken dan ze nu meenden te zijn.
[10] Intussen waren wij met elkaar in
gesprek over veel dingen, die hier niet weergegeven hoeven te worden, omdat ze
op de plaatsen waar ze zijn voorgekomen, toch al meer dan voldoende
uiteengezet en verklaard zijn.
[11] In het bijzonder werd door Mijn
leerlingen onze reis van Jericho tot in deze plaats duidelijk en in het kort
verteld, waarbij de Farizeeër, de waard, zijn knecht en zijn vrouwen enkele van
zijn volwassen kinderen zich buitengewoon verbaasden en de Farizeeër
herhaaldelijk luid uitriep: 'Nee, dat is eindeloos veel meer dan nodig is om
zelfs stenen ziende te maken! En mijn metgezellen blijven nog blind en proberen
hun armzalige wereldse schatten veilig te stellen, terwijl de hoogste en eeuwig
onvergankelijke schatten van het leven hier in de grootste overvloed op tafel
komen. Maar wat kan iemand van ons doen, als de Heer des levens zo dikwijls
tevergeefs de grootste tekenen doet en de mensen lessen geeft die alleen maar
uit het hart en de mond van God kunnen komen? Helaas leef ik temidden van
wolven en moet ik met hen meehuilen, om niet door hen verscheurd te worden.
Maar van nu af aan zullen ze mij niet meer aan het huilen krijgen; want nu weet
ik wel wat ik zal doen!'
[12] Terwijl onze Farizeeër nog
dergelijke uitroepen deed, kwam ook de schriftgeleerde, die wilde gaan
vertellen dat het vuur nog een flinke hoeveelheid schatten niet had
beschadigd.
[13] Maar de Farizeeër stond direct
tegen hem op en zei: 'Ik verzoekje hier op deze heilige plaats te zwijgen over
het verdoemenswaardigste vuil van de wereld! Dat vuil heeft de mensen tot
duivels gemaakt en hun zielen in de poel van de eeuwige dood gestort. Maar hier
onder ons verblijft de Heer des levens, die alle macht over alles in de hemel
en op aarde bezit, en Hij is gekomen om ons van het oude juk van de hel en de
eeuwige dood te verlossen door Zijn liefde, genade en meer dan grote erbarmen,
- en jij tracht het vuil van de hel in veiligheid te brengen, opdat je dan nog
blinder, verstokter en doder zult zijn in je ziel dan je nu al bent! Hier staan
de poorten van de hemel wijd open, en jij en je andere metgezellen spannen je
in om de hel in stand te houden voor jullie zelf. O, wat moeten de blindheid
van jullie zielen en de verstoktheid van jullie harten groot zijn!
[14] Vraag jezelf eens af! Wie kan
Degene wel zijn, aan wie winden, stormen, bliksems, vuur en alle andere
elementen en krachten van de natuur gehoorzamen? Ik heb Hem herkend en ben
daardoor nu meer dan gelukkig; waarom herken jij Hem nog niet, die jou met de
lichtste ademtocht van Zijn almachtige wil kan vernietigen of naar de hel kan
verstoten? Omdat jij met lichaam en ziel aan het slechte vuil van de wereld
hangt en dood en blind bent in je hart!'
78
De geestelijke duisternis van de schriftgeleerde
[1] Toen de schriftgeleerde dat van de
bekeerde Farizeeër had gehoord, werd hij uiterlijk gezien weliswaar wrevelig, maar
innerlijk begon hij toch na te denken en zei na een poosje: 'Gelukkig degene
aan wie een open hart is gegeven; aan mij is dat tot nu toe nog niet gegeven!
Ik heb de Schrift wel bestudeerd en de waarheid gezocht -wat kan ik er dan aan
doen dat ik haar niet heb kunnen vinden? Wat had het voor zin als ik las: 'God
heeft met Abraham, Isaak en Jacob en met nog vele anderen zo en zo gesproken en
heeft Zich door Mozes en de andere profeten aan de mensen geopenbaard?' Waarom
heeft Hij dan niet met mij en vele andere mensen als ik gesproken? Ben ik soms
minder mens dan degenen met wie God heeft gesproken en aan wie Hij Zich heeft
geopenbaard?
[2] Pas nu is er weer een mens onder
ons opgestaan, die ons weer opnieuw toont dat de Schrift niet louter een door
heerszuchtige mensen bedachte en verzonnen fabel is, en dat er een God bestaat
aan wie alle hemelen en alle machten en krachten van de natuur onderworpen
zijn. En daarom is het nu ook het moment om na te denken en te onderzoeken hoe
en waarom God nu weer een mens heeft opgewekt, die ons door daden en woorden
toont dat de Schrift waarheid en geen fabel is.
[3] Ik ben niet door mijn eigen wil en
mijn eigen kracht mens geworden, maar door een ondoorgrondelijke wil en de even
ondoorgrondelijke kracht en macht daarvan. Kan ik er soms iets aan doen als
deze kracht en macht mij niet zo hebben geleid, dat ik nooit aan hun bestaan
had kunnen twijfelen? Laat mij nu dus nadenken, om in mijzelf de weg te vinden
waarlangs de aloude waarheid opnieuw herkenbaar wordt; spreek daarna pas met
mij!'
[4] Daarop zei de bekeerde Farizeeër:
'Hoe groot moet iemands blindheid van zijn hart en verstand wel niet zijn, als
hij bij zulke verschijnselen en met name bij zulke lessen nog wil nadenken en
nauwkeurig wil overwegen of en hoe God ertoe gebracht kon worden om de mensen
van deze aarde in deze tijd weer een keer een teken te geven van Zijn
almachtige bestaan, en of dat teken wel ten volle waarachtig is. O Heer en
Meester vol zuiver goddelijke kracht, wees ook de blinden en verstokten genadig
en barmhartig!'
[5] Ik zei: 'Vriend, houd je daar maar
niet mee bezig; want op deze wereld heeft alles zijn tijd! In de ziel van je
metgezel zit nog teveel goud en zilver van deze wereld, en daar kan het rijk
Gods niet zo gemakkelijk een plek krijgen als bij mensen wier zielen niet door
de mammon van deze wereld verhard en blind zijn geworden. Hij schuift de schuld
op God, dat Hij hem veronachtzaamd zou hebben - maar hij bedenkt niet dat ook
hij heel veel betekenisvolle waarschuwingen van God heeft gekregen, die hem
tot een groot licht voor zijn ziel hadden kunnen worden als die niet reeds van
kind af aan met allerlei begeerte naar goud en zilver was gevuld.
[6] Hij was destijds al in de tempel,
toen het onmiskenbare wonder plaatsvond met de hogepriester Zacharias, die zij
tussen het altaar en het allerheiligste gewurgd hebben, omdat hij het grote
misbruik en de bedriegerijen van de heerszuchtige Farizeeën en hun trouwe
aanhangers begon te hekelen en af te schaffen. Hij was ook in de tempel toen
Simeon en de oude Anna leefden en hij heeft hun woorden gehoord; hij was ook
nog in de tempel toen Ik als twaalfjarige knaap de absoluut onmiskenbare
tekenen gaf van de geest die in Mij woont, en hij kende Johannes, de
boeteprediker in de woestijn, die een zoon was van Zacharias en de oude, vrome
Elisabeth.
[7] Vanwege louter goud en zilver
herkende hij het licht uit de hemelen niet, hoewel het voor duizenden
rechtstreeks voor het grijpen lag. Hij dacht wel heel veel na met zijn hersenen
-maar wat heeft een ziel, waarvan het hart door louter mammon verhard en
verduisterd is, voor nut van zulk denken, dat lijkt op een vluchtig dwaallicht,
dat weliswaar als een bliksemflits de nacht voor een ogenblik verlicht, maar
direct daarna een veel diepere duisternis tot gevolg heeft dan de aardbodem
voordien bedekte?
[8] Waarlijk Ik zeg jullie: als een
dergelijk verstandelijk licht in de mens al de zuiverste duisternis is, hoe
diep duister moet dan de eigenlijke nacht van het hart en van de ziel zelf dan
wel niet zijn! Laat jij deze schriftgeleerde het rijk Gods maar met zijn
dwaallicht zoeken; hoe langer hij het op die manier zal zoeken, des te minder
zal hij het vinden! Zolang hij zijn hart en daardoor ook zijn ziel niet
volkomen vrij maakt van de mammon, zal hij ook Gods rijk niet binnengaan.
[9] Zijn woorden lijken op die van een
blinde die God er ook voor een deel de schuld van geeft dat hij blind is en
niet begrijpt dat andere mensen kunnen zien, aangezien hijzelf immers niets
ziet. Bij iemand die lichamelijk blind is zijn dergelijke woorden echter te
verontschuldigen als hij zichzelf niet moedwillig blind heeft gemaakt; maar
bij iemand die blind is aan zijn ziel zijn dergelijke woorden niet te
verontschuldigen, aangezien hij net als vele anderen allang ziende had kunnen worden
als hij de hem welbekende middelen daarvoor getrouw had gebruikt. -Maar we
zullen dat nu laten rusten; morgen is er ook nog tijd om te praten over de
middelen waarmee het innerlijke licht bereikt kan worden. De vier uur die we
vannacht nog over hebben zullen we besteden aan de rust van ons lichaam!’
[10] De waard vroeg onmiddellijk of Ik
naar een eigen slaapvertrek wilde gaan.
[11] Ik zei: 'We blijven hier aan
tafel; want Mijn leerlingen slapen hier voor het merendeel toch al en de lampen
beginnen uit te gaan.'
[12] Daarmee was de waard tevreden.
[13] De Farizeeër wilde ook bij ons
blijven; maar de schriftgeleerde zei tegen hem: 'Kom maar met mij mee naar jouw
woning, die ongedeerd is gebleven; ik zal vannacht bij jou verblijven en nog
over veel dingen met jou spreken!’
[14] De Farizeeër zei: 'Heel goed, -
maar met het bespreken zal het de rest van de nacht niet veel meer worden; want
ook mijn oogleden beginnen zwaar te worden!’
[15] De schriftgeleerde zei: 'Nou,
nou, dat doet er niets toe; laten we toch maar gaan en rust nemen! Misschien
staat ons een goede droom te wachten, die ons meer te zeggen heeft dan wij aan
elkaar te vertellen hebben; want ik heb bij zulke opwindende gelegenheden
altijd nog heel wonderlijke dromen gehad en zal daar ook deze keer zeker niet
van verschoond blijven.'
[16] Met die woorden gingen de twee
weg en namen hun nachtrust.
79
De droom van de schriftgeleerde
[1] Toen de zon 's morgens al boven de
bergen uitkwam en Ik en de leerlingen zoals gewoonlijk reeds buiten waren, ontwaakten
ook de Farizeeër en de schriftgeleerde; ze wasten zich volgens het strenge
gebruik van de Joden en de Farizeeër vroeg toen aan de schriftgeleerde of hij
soms een droom had gehad. [2] Deze zei (de schriftgeleerde): 'Ja, vriend, zoals
ik je gezegd heb voordat we gingen rusten; maar ik heb alleen maar dwaze dingen
door elkaar gedroomd.
[3] Luister! Ik bevond mij tussen hoge
bergen, en waar ik ook keek, overal zag ik enkel goud en zilvermijnen; en ik
zag een heleboel mijnwerkers, die die metalen in grote klompen uit de bergen
haalden. Toen ik dat metaal echter in zo'n enorm grote hoeveelheid voor mij
zag, begon het elke waarde voor mij te verliezen, en toen de mijnwerkers steeds
maar meer van dat metaal boven de grond haalden werd ik bang, en ik begon een
uitweg te zoeken, maar waar ik ook heenging om daar weg te komen, steeds was de
weg zodanig met de grootste klompen goud en zilver versperd dat het onmogelijk
was om daar ooit overheen te komen en een uitweg te vinden.
[4] Toen wendde ik mij in mijn grote
angst en bijna volslagen vertwijfeling tot een mijnwerker die in mijn buurt
stond, en ik vroeg hem mij een weg uit die goud en zilverkloof te tonen.
[5] Maar op heel grove toon brulde hij
mij toe: 'Er bestaat hier geen uitweg! Wie eenmaal in deze kloof verdwaald is
geraakt, komt er niet meer uit; want wij zien meteen wanneer iemand hier bij
ons terechtkomt en versperren hem dan de weg naar buiten, zodra hij onze
schatten is gaan bewonderen. In deze kloof hebben al buitengewoon veel
machtigen en groten der aarde hun ondergang gevonden, en jij zult niet een van
de laatsten zijn!'
[6] Na deze zeer dreigende woorden van
die grove mijnwerker, die toen direct van mij wegliep, bereikten mijn vrees en
angst hun hoogtepunt, zodat ik daardoor totaal bewusteloos op de grond viel en
in die kwalijke toestand in mijn droom andermaal in een nieuwe droom
terechtkwam.
[7] Toen kwam er een man naar mij toe
die mij op ernstige toon vroeg wat ik daar deed.
[8] Ik zei: 'Waarom vraag je me dat -
ik weet niet eens wanneer, hoe en waarom ik hier ben gekomen. Ik heb dat
immers nooit gewild en toch bevind ik mij hier.'
[9] Daarop verdween de man en spoedig
daarna zag ik een boosaardig dier op mij afkomen. Toen raakte ik in een nog
grotere angst. Maar ik zag een bliksem uit de hemel komen die dat boosaardige
dier trof, waarvan ik je de gestalte niet kan beschrijven. Het begon te
kronkelen en te steigeren en weldra stortte het in een diepe afgrond, en ik
begon mij meer op mijn gemak te voelen.
[10] Ik stond op en haastte mij van
die plek naar een plaatsje toe, dat tamelijk ver van mij weg lag en er
vriendelijk en uitnodigend uitzag. Al gauw kwam ik in de buurt van dat
plaatsje. Ik zag er heel sierlijke tuinen, waar een groot aantal van allerlei
vruchtbomen stonden die ik niet kende en waarvan de takken vol hingen met de
meest buitengewone vruchten.
[11] In een van die tuinen zag ik ook
vrouwen en meisjes van een grote schoonheid, en ik begon zin te krijgen om met
hen te praten. Maar mijn lust was ook snel weer over; want toen de meisjes en
de vrouwen mij zagen, begonnen ze te schreeuwen en vluchtten ze voor mij weg.
[12] Ik dacht bij mijzelf: 'Waarom is
dat toch?'
[13] Toen hoorde ik een stem vanuit
een verborgen hoek: 'Dat is onze vijand! Vlucht voor hem, opdat hij ons niet
ook hier van onze bezittingen, onze kuisheid en onschuld berooft! Jullie, onze
mannen, grijp hem en bind hem vast en werp hem in een kerker waar padden en
slangen huizen!'
[14] Toen ik dat hoorde, begon ik te
vluchten over stenen en stoppels; uiteindelijk viel ik van vermoeidheid op de
grond en daarna werd ik wakker.
[15] Werkelijk, dat was toch wel een
dwaze en slechte droom, en ik ben van het angstzweet nog helemaal nat over mijn
hele lijf.
[16] Wat vind jij nu, vriend, van deze
nare onzinnige droom?'
[1] De Farizeeër zei: 'Vriend, deze
droom die je mij nu hebt verteld lijkt mij niet zo naar en onzinnig te zijn als
jij denkt, en hij heeft naar mijn mening een heel diepe levensbetekenis
voorjou, die ik je in een paar woorden duidelijk zou kunnen maken!'
[2] De schriftgeleerde zei: 'Doe dat
dan; ik wil heel graag naar je luisteren!'
[3] De Farizeeër vervolgde: 'Luister!
De goud en zilverkloof, die jou zo beangstigde en waaruit je geen uitweg meer
kon vinden, toonde je de toestand van je ziel die met louter begeerte naar
goud bepantserd is en die ondanks al haar denken en zoeken geen uitweg uit die
toestand meer kan vinden naar de vrije ruimte van de zuivere en levende
waarheid vanuit God. De mijnwerkers, die jij de genoemde metalen in grote
klompen uit de bergen zag halen, zijn je eigen onverzadigbare begeerten naar
dergelijke aardse schatten. En de mijnwerker die tegen je zei dat er geen weg
meer uit die kloof leidde en die jou ook niet zachtzinnig vertelde dat je zeker
te gronde zou gaan, is je eigen geweten dat jou - als het ware voor de laatste
keer - zeer ernstig vermaande, omdat je geen acht meer sloeg op zijn zachtere
vermanende stem.
[4] Hierop werd je zo bang en angstig,
dat je bewusteloos op de grond viel. Dat is een teken voor jou, dat je naar
mijn mening als volgt moet begrijpen: Omdat jij je begeerte begon te verachten
en te ontvluchten en daardoor je ziel van haar pantser ontdaan hebt, heb je je
oude liefde en derhalve ook je materiële leven opgegeven en viel je als het
ware dood op de grond. En omdat je dat hebt gedaan, ontlook er in jou al snel
een ander en reeds vrijer leven.
[5] De man
die toen al gauw naar je toe kwam en je een heel belangrijke vraag stelde, die
jij niet kon beantwoorden, was alweer je geweten,jouw geest van gene zijde uit
God. Toen hij van je wegging, zag je onmiddellijk een boosaardig dier, dat
niets anders was dan jouw oude begeerte, die jou ondanks de reeds vrijere
toestand van je ziel in je gemoed achtervolgt. Maar omdat je nu een afschuw
hebt van je oude zonde, is zelfs de herinnering eraan voor jou weerzinwekkend
en verachtelijk, en je doet moeite om dat boosaardige dier te ontvluchten,
opdat het je niet opnieuw grijpt en je te gronde richt en doodt. Zo'n
gerechtvaardigde vrees van jou voor jouw kwaadaardige dier wordt door de hemel
gezien en deze zendt een bliksemstraal van de levende waarheid uit God. Dit
raakt jouw boosaardige dier zo goed, dat het daarna nog wel een poosje steigert
en kronkelt, maar tenslotte toch in de afgrond stort en niet meer in jouw ziel
tevoorschijn komt. .
[6] Nu vertoont zich aan jou, nog van
grote afstand, een aangenaam plaatsje, waardoor je je helemaal op je gemak
begint te voelen. Je haast je naar dat dorp en naar de zeer mooie tuinen daar
in de buurt, die rijk zijn aan bultengewone vruchtbomen en vruchten. Die
gerieflijke plaats is de in je hart teruggekeerde rust, en de tuinen stellen de
nieuwe waarheden uit God voor, waar jij veel genoegen aan beleeft. Maar omdat
ze niet jouw eigendom zijn omdat je er nog niet naar handelt, zie je ze als het
ware nog buiten jezelf, en de vruchten durf je niet te pakken.
[7] In één tuin zag je ook heel mooie
vrouwen en meisjes, waar je graag mee zou willen praten en nader kennis maken.
Maar als zij, die de diepste levende waarheden zijn, jou als een puur,
uiterlijk verstandsmens in het oog krijgen, vluchten ze van jou weg en jij
denkt: 'Waarom willen ze mij eigenlijk niet, waarom vluchten ze van mij weg?'
Dan ontwaakt je geweten weer en het laat je zien hoe arm je bent aan werken van
liefde tot God en je naaste, en hoeveel onrecht, datje de arme weduwen en
wezen hebt aangedaan,jij nog moet goedmaken -waar je verstand echter nog voor
terugschrikt.
[8] Dan zegt je geweten opnieuw:
'Grijp hem en bindt hem vast -waarmee je uiterlijke verstand is bedoeld - en
werp hem in een donkere kerker, waar slangen en padden huizen!' Dat wil met
andere woorden zoveel zeggen als: Neem zelf je wereldse verstand gevangen met
behulp van je levende geloof in God en Zijn tot ons gekomen Gezalfde, en verban
het en geef het terug aan de donkere wereld en haar giftige zorgen; want uit
het woord Gods moet een nieuw en zuiver geestelijk verstand ontstaan, anders
kun je de plaats van de ware, troostrijke zielenrust niet binnengaan.
[9] Dan schrik je evenwel opnieuw,
omdat je denkt dat je in je uiterlijke verstand je hele leven bezit, en daarom
vlucht je nog een poosje over harde en dode stoppels en stenen des aanstoots. Die
stoppels en stenen zijn de dwaasheden van de wereldse wijsheid, die jou moe
maken en opnieuw doen vallen. Heil jou, als je door deze val net zo wakker
wordt in de geest van de volle waarheid uit God als je nu uit je goede en voor
jou zeer betekenisvolle droom weer in het aardse lichamelijke leven ontwaakt
bent!
[10] Kijk, zo heb ik de betekenis van
je droom gezien en die ook zonder enige terughoudendheid aan je meegedeeld!
Maar als ik het goed gevoeld heb is die uitleg niet helemaal uit mijzelf
voortgekomen; want ik had duidelijk het idee dat een hogere geest mij die
woorden in mijn hart en mond gelegd heeft. En ik geloof ook dat de geest van
Degene aan wie de krachten van de hemelen en alle elementen van deze aarde
gehoorzamen -zoals we hebben gezien - jou in die droomtoestand heeft doen
komen.
[11] Maar
toch kun jij nu geloven wat je wilt. Ik heb gesproken en zal nu ook direct de
grote Meester gaan opzoeken en zien wat Hij doet; maar jij kunt nu doen wat je
wilt!'
[12] De schriftgeleerde, die zeer verbaasd
was over deze droomuitleg, zei: 'Luister, ik zal doen wat jij doet - laten we
dus gaan!'
[1] Toen de twee uit het huis naar
buiten kwamen, zagen ze de plaats waar de grote brand had gewoed, en hoe hun
metgezellen bezig waren om hun schatten die nog niet door het vuur vernietigd
waren, bij elkaar te zoeken en naar een goede bewaarplaats te brengen.
[2] Eén van hen riep de
schriftgeleerde toe (een tempeldienaar): 'Maak jij je helemaal niet bezorgd om
wat van jou is?'
[3] De schriftgeleerde zei: 'Wat
eventueel van mij is zal ik nog vroeg genoeg krijgen; en als er van het mijne
niets meer te vinden is, dan zal ik daar ook niet om treuren. Gaan jullie maar
door met voor de dood te werken; ik ga nu werk voor het leven zoeken!’
[4] Met die woorden liepen de twee
verder.
[5] De andere Farizeeën zeiden onder
elkaar: 'Heeft die Galileeër onze enige schriftgeleerde soms ook al gek
gemaakt?'
[6] Maar die lette niet op hen en ging
met de geheel bekeerde Farizeeër naar de herberg om daar met Mij te kunnen
spreken. Maar Ik was nog buiten met Mijn leerlingen, en dus niet in de herberg.
[7] Toen de twee zagen dat Ik er niet
was, vroegen ze aan de waard, die bezig was de grote eettafel klaar te maken,
waar Ik was en of Ik het dorp soms al verlaten had.
[8] De waard zei: 'De Heer des levens'
is nog niet weggegaan! Hij is ergens buiten met Zijn leerlingen; maar waar, dat
kan ik jullie niet zeggen, omdat Hij deze zaal al heeft verlaten voordat ik
wakker werd. Maar enkele van Zijn leerlingen hadden reistassen bij zich, die
ik nog in bewaring heb, en dat is een teken dat de Heer deze plaats nog niet
heeft verlaten; en ik denk dat Hij gauw terug zal komen, aangezien het
ochtendmaal weldra helemaal klaar zal staan wat Hij zeker weet. Maar ga naar
buiten om Hem op te zoeken; want het loont wel de moeite de Heer des levens op
te zoeken! Ik zal dat zelf doen, zodra ik deze tafel klaar heb. Mijn genezen
opperknecht is al gegaan.'
[9] De Farizeeër zei: 'Wat doen de
tien genezenen eigenlijk? Zijn die nog hier, of zijn ze al verder gereisd?'
[10] De waard zei: 'O, die zijn bij het
aanbreken van de dag al verder gereisd! Waarheen, dat zal de Heer ook wel het
beste weten!’
[11] Na deze woorden verlieten de twee
meteen de zaal en gingen op weg in de hoop Mij ergens te vinden. Ze liepen door
het marktplaatsje en vroegen nu eens de een en dan weer een ander of ze Mij
soms hadden gezien; maar geen van hen kon het hun zeggen.
[12] Aan het eind van het
marktplaatsje kwamen ze een arm vaderloos kind tegen. Aan dat kind vroegen ze
ook of het Mij soms ergens had gezien, in gezelschap van verscheidene mannen.
[13] Het kind zei: 'O, ja! Daar op de heuvel, in de richting van Kana, zitten die onbekende mannen -en een van hen moet iets hoogs zijn, want hij heeft mijn ogen plotseling genezen! Jullie weten immers dat ik vanaf mijn geboorte hele