DE
HUISHOUDING VAN GOD
aan
Deel 1
Uitgeverij
De Ster
Oorspronkelijke
titel: Die Haushaltung Gottes geschreven door Jakob Lorber. Lorber-Verlag,
Bietigheim, Württemberg, BRD.
Druk:
Drukkerij Verbo - Tilburg
Deze
uitgave kwam tot stand in samenwerking met de Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied.
Wie meer
wil weten over de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob
Larber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de
Millylaan 1, 7231 D P Warnsveld, Telefoon: 0575 - 521803.
Copyright
<9 1999 Uitgeverij De Ster
NUGI 632
ISBN 9065561722
Inhoudsopgave
Voorwoord door de uitgever
Voorwoord door de Heer
Hoofdstukken:
1. Een vermaning van de hemelse Vader
aan Zijn kinderen
2. De geboden van de Heer aan de
mensen
3. De Heer als Vader van Zijn kinderen
4. De ware kerk
5. Het geheim van de schepping
6. De analogie van het gesternte
7. De oertijd van aarde en maan. De
schepping van Adam en Eva
8. De zondeval
9. Het gericht van de Heer
10. De verzoening van de Heer
11. De geboorte van Kaïn en Abel
12. De belofte van de Heer
13. De verdrijving uit het paradijs
14. Adam komt tot inzicht en heeft
berouw
15. Kaïns bekentenis
16. De opdracht van de Heer aan Abel
17. De nieuwe godsdienst en
levenswijze
18. Kaïns en Abels offer
19. Kaïns moord op Abel
20. Kaïns vervloeking en vlucht
21. Het verdrag van de Heer met Kaïn
22. Hanoch, Kaïns zoon, als wetgever
23. De bevelen van Hanoch, de tiran
24. De uittocht van Kaïn naar de zee
25. De ontwikkeling van Kaïns geslacht
26. Hanochs goddeloze regering
27. De politiek van de raadsheren van
Hanoch
28. Het overleg van de tien vorsten
29. De opvolgers van Hanoch
30. Lamech wordt koning
31. De landverhuizing onder leiding
van Meduhed
32. Het hooglied van Meduhed
33. De afvaart van de Meduhedieten
34. De landing van de Meduhedieten in
Japan
35. Een boeteprediking door de dieren
36. De herinnering aan Adams
ongehoorzaamheid en de genade van God
37. De prehistorie van het Chinese
volk
38. De familie van Lamech
39. Begin en oorzaak van het verval
van de kinderen van de hoogte
40. Adams rede over zijn val
41. De benoeming van Henoch tot
prediker
42. Kenans gezang over de tien zuilen
43. Henoch verklaart de woorden van
Adam en Kenan
44. De verklaring van Adam over zijn
zwakte
45. Adam zegent zijn kinderen
46. Over het komen van de Heer
47. Over de grootheid en diepgang van
Gods woord
48. Over de goddelijke zegen op aarde
49. Adams en Henochs ochtendgebed
50. Henochs ochtendoverdenking
51. Jareds vreugde over zijn zoon
Henoch
52. Henochs morgenlied
53. Adams verwondering over de
wijsheid van Henoch
54. Henochs woorden over het ware
danken en loven
55. Kenans belijdenis
56. In de Adamsgrot
57. Adams vrijwillige bekentenis
58. Asmahaël, de vreemdeling
59. Over de deemoed
60. Henochs terechte geslotenheid
61. Het goddelijke woord in het
mensenhart
62. De patriarchen brengen begrip op
voor Henochs woorden
63. Asmahaël spreekt over het
goddelijke woord
64. Henoch spreekt over het wezen van
het woord
65. Adams terugblik op zijn leven
66. Asmahaël en de tijger
67. Het bezoek van de vaderen aan de
kinderen van de middag
68. Adams woorden tot de zijnen en de
kinderen van de middag
69. Seths troostende woorden
70. Henoch predikt over de liefde
71. Sethlahems verlangen naar de ware
wijsheid
72. De wijsheid van Sethlahem en de
wijsheid van Asmahaël
73. De hongerige tijger
74. Het wezen van de waarheid en de
liefde
75. De oorzaak van de vrees
76. De vreugde van de stamvaderen over
de Heer
77. Het vertrek van de patriarchen
naar de kinderen van de avond
78. Asmahaëls woorden van dank
79. Adams zwakheid
80. De gulden regel van de
profetenscholen
81. De patriarchen bij de kinderen van
de avond
82. Seth verwijt Henoch zijn woorden
van waarheid
83. Henochs woorden over Seths
vergissing
84. Adam richt wijze woorden tot Seth
85. Asmahaëls woorden over de wet
86. De gedachten van de patriarchen
over Asmahaëls woorden
87. Eva berispt Seth
88. Henochs legt Asmahaëls woorden uit
89. Werken van wijsheid en werken van
liefde
90. De verlossende macht van de liefde
91. Seth herkent de vreemdeling
Asmahaël
92. Het getuigenis van Asmahaël
93. Adams nieuwsgierigheid
94. Adams verzoek aan Henoch
95. Adam wordt terechtgewezen
96. Asmahaëls spreekt over het woord
Gods
97. Adams bekentenis
98. Het zwijgen van de liefde
99. Goddelijke en menselijke wetten
100. Jareds gedachten over het wezen
van Asmahaël
101. Henoch spreekt met J ared over
Asmahaël
102. Tegenstellingen tussen God en de
mensen
103. Asmahaëls uitnodiging om verder
te reizen
104. Asmahaël neemt Abedam als
reisgezel
105. Jared vraagt naar het wezen van
Asmahaël
106. Over wat zich afspeelde tussen
Kenan en Mahalaleël
107. Over de listigheid
108. Seth komt in verlegenheid
tengevolge van de wedervraag van Enos
109. De rustpauze van de vaderen onder
de broodboom
110. De wonderlijke macht van Asmahaël
111. Asmahaël brengt Methusalah en
Lamech naar het gezelschap
112. Lamech en Methusalah spreken
samen over de vreemdeling
113. Henochs woorden tot Methusalah en
Lamech
114. Het ongeduld van Lamech. Het
antwoord van Methusalah
115. De slang in de boom
116. Asmahaëls woorden over Gods macht
in de mensen
117. Adams vraag aan Asmahaël
118. Het doel van het aardse leven
119. Jareds zorgen over het onthaal
van Asmahaël
120. De gesprekken van de patriarchen
over Asmahaël
121. Lamech en Methusalah spreken
samen over de vreemdeling Asmahaël
122. Asmahaël vertelt een gelijkenis
123. Bij de 'Verdorde hand der aarde'
124. Adam vraag naar de kinderen van
middernacht
125. Adam laat de kinderen van
middernacht zoeken
126. Asmahaël stuurt Henoch erop uit
127. De drie zonen van Adam geven
gehoor aan Henochs roep
128. Adams vreugde over zijn kinderen
Jura, Bhusin en Ohorion
129. Asmahaëls rede over het wezen van
Jehova
130. Asmahaëls Vaderroep tot de
kinderen van middernacht heeft succes
131. Adams vreugde en dank. De vraag
van de weetgierige Jura aan Asmahaël
132. Het gemeenschappelijke maal. De
uit eerbied en bescheidenheid vastende vaderen. Henochs liefde voor Asmahaël.
Het ware gebed
133. Asmahaëls belofte aan Henoch
134. Asmahaëls gelijkenis over de
liefde
135. Adams dwaze antwoord
136. Asmahaël wijst Adam terecht
137. Adams bekering en belijdenis
138. Emmanuëls woorden over Zijn komen
bij de mensen
139. Lamechs grote liefde voor
Emmanuël
140. Emmanuël laakt Methusalahs
schijndank
141. Henoch wekt de vaderen op tot
liefde voor Emmanuël
142. Over de vrijheid van de mens
143. Het offer. Lamechs vermanende
vurige woorden. Over de zachtmoedigheid en het geduld
144. Emmanuëls afscheidswoorden
tijdens de zegening van het offer. Een belofte voor Golgotha. Over de
heerlijkheid van de geestelijke vrijheid
145. Adams aanwijzingen voor de
komende sabbat
146. Abedams ontmoeting met de
vreemdeling
147. Abedams gesprek met Abedam, de
onbekende
148. De aankomst van Abedam, de
vreemdeling, bij de vaderen
149. De vragen van de onbekende Abedam
150. Een evangelie van de liefde
151. Seth zoekt het licht in het licht
152. Over de eenvoud. Het wonder van
Gods liefde
153. De ware broederschap tussen
Henoch en Abedam, de bekende
154. Over de ware naastenliefde
155. Lamech vraagt naar de naam van
Abedam, de onbekende
156. Over de liefde
157. De onweersbui
158. De vreze Gods en de liefde tot
God
159. Adam en Seth in het nauw gedreven
en hun beproeving
160. Gods hulp en de zorgen van de
mens
161. Seths woord van dank
162. De hoge Abedam in de kring van
Zijn zalige kinderen. Het einde van het onweer
163. Seths wonderlijke kracht brengt
de vuurstorm tot bedaren. Kaeams zoeken en vermoeden; zijn liefde tot Abedam,
de hoge
164. Kaeams lied van troost
165. Abedam, de hoge, en de vijf
zoekenden naar het licht. Niet onderzoeken, maar liefhebben voert tot leven
166. Hoe de ware liefde tot God zal
moeten zijn
167. Het ware bidden. De richtende
Godheid en de liefhebbende Vader in de Heer
168. Een terugblik op de stormnacht.
Liefde verdrijft vrees
169. Het ochtendmaal van de
aartsvaderen op de sabbat
170. Een evangelie van het offer
171. Henoch bereidt het offer
172. Het wezen van de voorspraak
173. De zeven mopperaars uit het
middaggewest bespotten Sethlahem
174. Een evangelie voor beledigden
175. Sethlahem en de zeven morrende
mannen
176. De vrijpostigheid en
verootmoediging van Kisehel met de scherpe tong
177. Kisehels bekentenis
178. Kisehels gebed van berouw
179. Het wezen van de zonde en hoe
haar te overwinnen
180. De vijf dochters van Zuriël
181. De bezorgdheid van de deemoedige
Zuriël
182. De Heer en Ghemela
183. Een blik in de diepten van de
schepping
184. Over het wezen van de tijd en de
eeuwigheid
185. Het wezen van het leven. De
beloften van de Heer aan Ghemela
186. Onschuld en schaamte. Terugkeer
en ontvangst van de boden
Aanhangsel
Registers
Jakob Lorber (1800-1864) is geboren en
getogen in het gedeelte van Oostenrijk dat men Stiermarken noemt. Na zijn
opleiding tot onderwijzer en veelzijdig musicus vestigde hij zich in Graz, de
hoofdstad van Stiermarken. Daar gaf hij muziekles en concerten, en ook
componeerde hij zelf muziekstukken.
Lorber was zeer bevriend met de
familie Anselm Hüttenbrenner, directeur van het conservatorium in Graz, en met
diens broer Andreas Hüttenbrenner, die vele jaren burgemeester van Graz was.
Maar toch is hem met name op latere leeftijd bittere materiële nood niet
bespaard gebleven. Want ondanks zijn vele capaciteiten kon Lorber geen vaste
aanstelling vinden, totdat hij door toedoen van Anselm Hüttenbrenner het aanbod
kreeg om als tweede dirigent aan het opera theater in Triëst werkzaam te zijn.
Die functie besloot hij aan te nemen. Maar terwijl hij met de voorbereidingen
voor zijn reis bezig was, hoorde hij 's ochtends vroeg, op 15 maart 1840,
tijdens zijn morgengebed een innerlijke stem, die hij in zijn hart leek waar te
nemen, en die hem duidelijk zei: "Sta op, pak je griffel en schrijf!"
Innerlijk, diep geschrokken, legde hij pen en papier klaar en ontving nu op
dezelfde manier het begin van het werk De Huishouding van God: "Zo spreekt
de Heer tot mij en voor iedereen, en dat is waar, getrouw en gewis..."
Aan
deze roeping van "schrijfknecht van God" wijdde Jakob Lorber toen in
onwrikbare trouw zijn verdere leven, totdat hij op 23 augustus 1864 stierf
Jakob Lorber heeft 25 omvangrijke boeken
nagelaten, wat alleen al fysiek gezien een enorme prestatie was. Maar nog veel
grootser is de inhoud van dit wonderbaarlijke mystieke werk dat wij nu
bezitten, en dat ongetwijfeld het meest verheven, diepzinnige en geestvolle
werk is van wat er op dit gebied ooit in de wereld geschreven is.
Alleen al de inhoud van het eerste
grote werk dat ons via Jakob Lorber geschonken werd, De Huishouding van God,
overtreft alles wat ons tot op heden bekend is geworden door de bijbel en door
mythologische en wetenschappelijke teksten. Dit werk, dat drie omvangrijke
delen beslaat, heeft als onderwerp de geestelijke schepping, de val der
geesten, de schepping van de wereld en het menselijk geslacht, alsook de
oergeschiedenis van de mensheid tot na de zondvloed, te beginnen bij Adam en
Eva tot Noach en zijn familie.
Zeer
actueel komt ons de toenmalige 'eindtijd' voor met de vaak dramatische
prehistorische gebeurtenissen, waarin geleidelijk aan gigantische steden en
beschavingen met een hoog ontwikkelde techniek ontstonden. In die steden
heerste enerzijds enorme rijkdom, anderzijds extreme armoede, wat vaak tot een
bloedige machtsstrijd en tot oorlogen leidde, om tenslotte te eindigen in de
moedwillig zelf veroorzaakte ramp die wij als de zondvloed kennen.
In De Huishouding van God worden Gods
eindeloze liefde en ondoorgrondelijk diepe wijsheid, die ten grondslag liggen
aan de geestelijke en materiële schepping, in beeld gebracht. Wat het
menselijk verstand oneindig te boven gaat, van het allergrootste tot het
allerkleinste, wordt in beeldende taal beschreven en onderwezen.
De lezer wordt enerzijds verbaasd door
de diepe wijsheden en anderzijds bewogen door de zo herkenbare zielenroerselen
van de eerstelingen van het menselijk geslacht op deze aarde. Hartverwarmend in
de ware zin van het woord is Gods Vaderhand, die elk van Zijn kinderen op de
voor hen meest vruchtbare eigen wijze aanpakt en begeleidt.
De lezer zal gaandeweg gewaarworden
dat ook deze goddelijke openbaring door Jakob Lorber diepere dimensies in zich bergt
dan alleen de historisch natuurlijke. Dit werk beschrijft niet alleen de
geschiedenis en geestelijke ontwikkeling van de vroegste mensheid, maar ook
die van de individuele huidige mens.
Voorwoord door de Heer
De schrijver van het voor ons liggende
werk zocht oprecht en vond wat hij zocht. Hij bad en het werd hem gegeven; en
omdat hij op de juiste deur klopte, werd die voor hem opengedaan en door hem
ook voor al degenen die een goed hart hebben en van goede wil zijn. Maar
degenen die niet met hun hart, maar steeds alleen met hun zogenaamde zuivere
wereldse verstand zoeken en onderzoeken en kritiseren en in plaats van bij de
levende naam van de eeuwige Gever van alle goede gaven aan te kloppen, slechts
aan de harde en dode schil van de materie kloppen, zal niets worden gegeven en
voor hen zal de deur niet worden opengedaan. Want de geest van de Heer
openbaart zich niet aan het verstand van de verstandigen van de wereld, maar
alleen aan het hart van de eenvoudigen, die in de wereld van de verstandigen
als dwazen gelden en bekend staan; het verstand van de wijzen van deze wereld
zal evenwel binnenkort door de eenvoud van deze dwazen teloorgaan.
Wie het voor ons liggende werk met een
deemoedig en dankbaar gelovig hart zal lezen, zal daardoor deelhebben aan
velerlei genade en zegen en hij zal in het werk de échte Schrijver niet
miskennen. De puur intellectuele kaste is het echter toch alom het even of zij
Daniël, Sir Walter Scott, Rousseau of Hegel leest; Want het wereldse verstand
vat alles profaan op en beschouwt een van boven komende hoogstaande mededeling
als een ongefundeerde hersenschim van ongeletterde, maar van nature
fantasierijke mensen, die zich door hun misleidingen willen laten gelden en
iets willen bereiken wat zij langs de zuiver verstandelijke weg niet kunnen
bereiken, omdat die hen volstrekt ontbreekt!
Maar
laat niemand zich daardoor van de wijs brengen! Hoe dikwijls zijn de vier
evangeliën al niet verdacht gemaakt; gelden zij daarom als minder in het hart
van degenen die zich werkelijk tot God bekennen?! Hoe dikwijls ben Ik, de Heer
en Gever van het leven en alle daaruit voortspruitende gaven, al voor een
gewoon mens, een magnetiseur, een bedrieger en ook al voor een zuiver verzonnen
figuur door de wijzen van de wereld uitgemaakt en word nog steeds als zodanig
verklaard! Maar dat brengt miljoenen anderen toch niet op een dwaalspoor. Dezen
die Mijn woord ook in praktijk brengen en er niet alleen maar naar luisteren,
zagen in de eenvoud van hun hart dat Jezus van Nazareth meer was dan waarvoor
veel wereldse geleerden Hem hielden of helemaal niet hielden. Laat niemand zich
iets van het oordeel van de wereld aantrekken wat betreft het voor ons liggende
werk, maar alleen van de stem in het hart van de eenvoudigen, want de wereld
vindt alleen dát belangrijk wat van de wereld is! De eenvoudigen zullen voor de
ogen van de goede Gever aan iedereen een juist oordeel afgeven. Het verstand
van de wereldse wijzen zal de juiste gelegenheid vinden om zich er steeds aan
te stoten. Moge het hem die daarbij niet volledig schipbreuk lijdt, goed gaan!
Wie dit werk leest en het wel als een
ingeving van de geest beschouwt, maar
nog in het ongewisse is ‘of het afkomstig is van een lagere of van een
hogere geest'*(* Slaat ook op een beoordeling, die een andere Duitse geleerde
over het manuscript gaf.), is nog geheel blind en het zien met zijn hart wordt
nog in grote mate door de mantel van het wereldse intellect belemmerd.
Aan hem die een levend geloof in Mij
heeft, is Mijn kracht, goedheid en opperste wijsheid zeker niet vreemd en hij
zal en moet inzien dat Ik zeker voor eeuwig meer dan genoeg kracht en wijsheid
bezit, en dat Ik daar waar Ik een akker bebouw ook zeker in staat ben de vijand
voor eeuwig uit die akker te weren; want Ik en de satan hebben nog nooit de
ploeg in een en dezelfde vore geleid! In de zin van de egoïstische wereld
helaas wel, die, omdat zijzelf duister is, overal niets dan duisternis
waarneemt; maar voor de ogen van hen die door de Vader onderwezen en opgevoed
zijn, verschijnt alles volkomen anders, want voor de werkelijk reinen is alles
zuiver en goed duidelijk.
Maar aan degenen die zeggen dat aan
dit werk de eenvoud, de rust en tact en een zekere diepgang van de gehele
wereldbeschouwing** (** Deze opmerking van de Heer slaat op een beoordeling die
in deze zin door een geleerde werd gegeven.) ontbreekt om het als gegeven uit
hoger sferen te zien, zij kort en goed gezegd: zij zouden van te voren hun hart
precies moeten onderzoeken of aan hen misschien niet juist datgene ontbreekt
wat zij in het woord missen. Overigens hebben zij hier een beoordeling
gegeven, zodat zij als Europese geleerden toch ook nog wat te berde gebracht
hebben, zonder volledig in het werk te zijn doorgedrongen; want daar komt toch
klaarblijkelijk meer bij kijken dan een eenmalig vluchtig doorlezen van
nauwelijks één deel van dit werk.
Wat verstaan zulke lezers dan onder
eenvoud? Ik ben de mening toegedaan, dat een geschrift dat zo geschreven is,
dat zelfs kinderen, als ze slechts enige vaardigheid in het lezen hebben en in
staat zijn aan iets meer dan aan het abc en de tafel van één te denken het heel
goed zouden kunnen begrijpen, toch met recht geen gebrek moet hebben aan een
zekere eenvoud, ondanks de voor het beperkte menselijke inzicht heel
noodzakelijke mysterieuze volheid en diepte waarmee het is geschreven. De
eenvoud van een geschrift wordt echter nooit bepaald door beeldspraak en taal,
maar enkel en alleen door het gemakkelijke begrip van een toch zo eenvoudig hart
en door het moeiteloos de weg vinden in zo'n geschrift; maar al het overige -
zoals: een oude onbeholpen taal en vele duizenden jaren oude gelijkenissen -
is net zo min eenvoudig als het wereldse verstand van de wereldse wijzen. Maar
wat over de vereiste rust, het beleid en de vereiste diepgang van de gehele
wereldbeschouwing opgemerkt is, is allemaal in het voor ons liggende werk des
te meer voorhanden naarmate het kritische wereldse verstand dat meent te
missen; want dat wat rust geeft aan het hart, moet toch zelf rust in overvloed
hebben. Aan het verstand kan het weliswaar geen rust geven, omdat dat niet in
staat is om rust op te nemen en vandaar in een geschrift evenmin enige rust kan
vinden als een rivier, zolang die nog niet de diepste diepte van de zee bereikt
heeft. Als het verstand van de wereldse wijzen zich echter verdeemoedigt en
van zijn vermeende hoogte tot in het zo eenvoudige levenskamertje in zijn hart
zou kunnen afdalen, zou hij vanuit deze rust ook in het voor ons liggende boek
de gemiste rust en een grote omzichtigheid, juist in deze rust, vinden. Maar
zolang het verstand als een weerhaan op de torenspits van wereldse wijsheid
voortdurend door allerlei winden van twijfel naar alle richtingen heen en weer
gedraaid wordt, kan het waarschijnlijk nergens de rust vinden die het vanuit
zichzelf niet heeft en ook niet de aangeleerde omzichtigheid die het op zijn
winderige hoogte geniet.
Maar als iemand in dit werk de zekere
diepgang van de alomvattende wereldbeschouwing mist, laat hem dan ten eerste
gezegd zijn dat het de Gever van dit geschrift ook helemaal niet te doen was om
uit het voor ons liggende werk zo' n beschouwing, die nu helaas reeds zeer
verbreid is onder de mensen, te ontwikkelen bij diegenen die het werk met de
ware rust en eenvoud van het hart zullen lezen als datgene wat het eigenlijk
is. Maar het was Hem er slechts om te doen een vroom en dankbaar gevoel op te
wekken en daaruit een levendig geloven en de juiste liefde tot God en de
naasten op te wekken en voor altijd in stand te houden.
Ten tweede echter zullen degenen die
vanuit het juiste gevoel dit geschrift lezen, toch wel tot een voldoende diepte
van de betere wereldbeschouwing komen zonder de bijdrage van de geleerden, die
langs de weg van hun ijdele toetsingen van het verstand zeker nooit tot die
juiste diepte van de alomvattende wereld - en wereldenbeschouwing zullen
geraken, zoals die alleen maar voor de oprechte lezer in het voor ons liggende
werk te zien is. Om maar niet te denken aan andere en latere werken, waarin om
zo te zeggen de zon met al haar planeten -, zonnen - en centraalzonnensystemen
uit materieel, maar hoofdzakelijk uit geestelijk oogpunt, voldoende
begrijpelijk en uitvoerig uiteengezet en onthuld zullen worden.
Maar als in een geschrift van alle
geschapen dingen vanaf het allereerste begin - dus tijdens een bijna
eeuwigdurende opeenvolging van tijden en toestanden - zowel de materiële als
in het bijzonder ook de geestelijke ontwikkeling voldoende duidelijk
weergegeven wordt en iemand vindt dan nog te weinig diepgang in de zogenaamd
ontbrekende wereldbeschouwing, - waarlijk, dan is er ook zelfs in alle hemelen
nauwelijks nog een oogzalf meer die zo'n vorser zou kunnen genezen van zijn
zeer te betreuren kortzichtigheid!
De
oprechte lezers van dit werk kunnen met het volste recht zeggen: 'Wij
eenvoudige en met een zwak verstand toegeruste mensen, die God liefhebben,
hoewel we buiten de universiteit van God in ons hart nooit een andere hebben bezocht,
noch te Parijs, noch te Jena of Göttingen, willen echter met al je hooggeroemde
wereldse wijsheid niet ruilen; want ons nadrukkelijke schouwen in de diepte van
de grote scheppingen van onze heilige Vader is ons liever dan jullie duizend
jaar lange vorsen met geblinddoekte ogen. Hoe ver je verrekijkers en je
wiskundige stelsels reiken, kunnen wij van jullie kalender aflezen en jullie
wegen zijn ons niet vreemd; maar om te meten hoe ver het heldere zien van ons
in God rustende hart reikt, zouden jullie verrekijkers en wiskundige stelsels
zeker aanzienlijk te kort schieten en te weinig wiskundig zijn!'
Wie
dus dit werk tot het ware nut voor zijn ziel wil lezen, die leze het in
alle eenvoud van zijn aan God toegewijde
hart en laat hij zich daarover niet een oordeel vormen op de manier van de
wereldse mens, maar steeds als een zorgzame beheerder van zijn hart; dan zal
hij in het voor ons liggende werk in overvloed alles vinden wat enkele
hooggeleerde lezers helaas niet gevonden hebben. En dan nu alle zegen en elke
denkbare genade voor de oprechte lezers die een rein hart hebben en van goede
wil zijn! Amen.
Een
vermaning van de hemelse Vader aan Zijn kinderen
Zo sprak de Heer tot mij en in mij
voor iedereen, en dat is waar, getrouw en gewis:
1. Wie met Mij spreken wil, laat die
bij Mij komen dan zal Ik hem het antwoord in zijn hart leggen; maar alleen de
reinen, wier hart vol deemoed is, zullen de klank van Mijn stem vernemen.
2. Wie aan Mij boven al het wereldse
de voorkeur geeft en Mij liefheeft als een tedere bruid haar bruidegom, met die
zal Ik arm in arm wandelen. Hij zal Mij te allen tijde aanschouwen zoals de ene
broeder de andere en zoals Ik hem reeds vanaf de eeuwigheid aanschouwde, nog
voor hij bestond.
3. Zeg tegen de zieken, dat zij over
hun ziekte niet bedroefd moeten zijn, maar dat zij zich vol ernst tot Mij
moeten wenden en Mij volledig moeten vertrouwen. Ik zal ze troosten en er zal
een stroom van kostelijke balsem in hun hart uitgegoten worden en de bron van
het eeuwige leven die zich in hen openbaart, zal nooit opdrogen; zij zullen
genezen en verkwikt worden als het gras na een onweersbui.
4. Zeg tegen degenen die Mij zoeken:
Ik ben de ware Overal en Nergens. Ik ben overal waar men Mij liefheeft en zich
aan Mijn geboden houdt, - nergens echter waar men Mij slechts aanbidt en
vereert. Is de liefde dan niet meer dan het gebed, en het zich houden aan de
geboden niet meer dan de verering?! Waarlijk, waarlijk, Ik zeg je: wie Mij
liefheeft en (15 maart 1840, na 6 uur 's morgens) Mij in de geest aanbidt en
wie zich aan Mijn geboden houdt, die is het die Mij naar waarheid vereert!
Alleen iemand die Mij liefheeft kan zich aan Mijn geboden houden; maar wie Mij
liefheeft, heeft geen ander gebod meer dan dat hij Mij en Mijn levende woord,
dat het ware eeuwige leven is, liefheeft.
5. Vertel de zwakken namens Mij: Ik
ben een sterke God. Zij moeten zich allen tot Mij wenden; Ik zal ze
vervolmaken. Van de muggenvanger zal Ik een leeuwentemmer maken en de
vreesachtigen zullen de wereld vernietigen en de sterken der aarde zullen
verstrooid worden als kaf
6. Zeg zonder schroom tegen de
danslustigen, dat zij allen door de satan deerlijk beet genomen zijn. Hij pakt
hen namelijk allemaal bij hun voeten vast en draait met hen snel in een wervelende
kring rond, opdat zij daardoor volkomen duizelig zullen worden en niet meer
kunnen staan noch gaan, noch zitten, noch slapen, noch rusten, noch zien, noch
horen, noch voelen, noch ruiken, noch proeven, noch waarnemen; want zij zijn
als doden, - daardoor kan hen raad noch hulp geboden worden. En zouden zij
zich nog tot Mij willen wenden, dan zal het hen vergaan als iemand die door
een sterke persoon bij de voeten vastgenomen en dan snel in een kring rond
gedraaid zou worden; zou dan zo iemand naar de hemel opkijken, dan zou hij geen
zon, maar slechts een lichtende streep zien, die hem zou verblinden, zodat hij
graag zijn ogen zou willen sluiten om dan helemaal niets meer te zien.
7. Wiens lijfelijk oog blind is, kan
nog zien met de geest; maar degene wiens geest verblind is, is voor eeuwig
blind.
8. Zeg tegen de spelers, dat zij ten
eerste hun leven verspelen, maar daarna alles wat hen hiertoe gegeven is,
verspelen. Want het spel is een bron vol giftig afval, terwijl de spelers geloven
dat het een verborgen goudbron is. Daarom woelen zij er dagelijks in rond,
snuiven de adem van de pest in hun neusgaten op, vergiftigen zichzelf door en
door en vinden in plaats van het vermeende goud, de eeuwige geestelijke dood.
9. Degenen die de heilige schrift
bezitten en deze niet lezen, lijken op een dorstige bij een bron van zuiver
water, waarvan zij echter niet willen drinken uit een zekere geestelijke
watervrees zoals bij dolle honden, die in plaats van hun snuit in het water te
steken en te genezen, in de hardste stenen bijten om hun brandende dorst te
stillen. Maar meestal willen zij dat zuivere water niet drinken uit een zekere
trage lauwheid, en laten zich ter stilling van hun dorst daarom liever door
bepaalde luie knechten stinkend slijk uit de dichtstbijzijnde poel aanreiken,
waardoor zij dan allemaal op gruwelijke wijze omkomen.
10. Zeg echter tegen de minnaars en
minnaressen: wie de weg van het vlees bewandelt, die wandelt met de dood en
zijn begeerte zal spoedig in voedsel voor de wormen veranderd worden. Slechts
wie in de geest wandelt, komt tot het licht, de oerbron van al het leven; zijn
aandeel zal eeuwig bestaan en zich vermeerderen.
11. Zeg met ernst tegen de verslaafden
aan prachtige kleren en aan mode, dat zij naakt voor hun rechtvaardige rechter
staan. Hun pracht zal als schuim vergaan; hun heers - en praalzucht zal in de
nederigste slavernij worden veranderd en zij zullen zich eeuwig over hun
dwaasheid moeten schamen. Is hij dan niet een grote dwaas, die zich voorneemt
een mesthoop te willen vergulden en edelstenen in plaats van in goud, in
vuile drek laat vatten?! O, er zijn tegenwoordig toch zo verschrikkelijk veel
waanzinnigen in de wereld! Zij houden het licht voor duisternis en de
duisternis voor licht!
12. Er staat reeds een ster in het
oosten, die de baan van Orion zal onderbreken en het vuur van de Grote Hond zal
hen allen verteren; en Ik zal in grote hoeveelheden sterren van de hemel op de
aarde slingeren, opdat alle booswichten omkomen en Mijn licht overal gloort.
13. Ik, Jehova, eeuwige God, als
laatste waarschuwing aan de waarachtigen en getrouwen. Amen.
14. Voor jou, die dit slechts hebt
neergeschreven, geldt dit in de eerste plaats, daarna echter voor alle overigen.
Amen. Dit zegt de Eerste en de Laatste. Amen.
De
geboden van de Heer aan de mensen
Zo sprak de Heer tot mij en in mij
voor iedereen, en dat is waar, getrouw en gewis:
1. Jij bent de Lot van Sodom; zie
echter toe, dat jij niet verstikt in ontucht en het erfdeel van de hoer jouw
deel wordt; want jij bent als geen één die voor je was en na je zal zijn. Jij
bent als mens geheel in het vlees en zijn begeerte en bent als geest geheel
vrij met open ogen en open oren. Je lichaam besmeur je met drek en over je
geest worden stromen licht uitgegoten; je lichaam eet met de zwijnen, terwijl
je geest door duizend engelen omgeven is. Je aardse hart heb je opgevuld met
mest en drek en Ik heb voor Mijzelf in je geestelijke hart een woning
ingericht. Jij amuseert je met hoeren, terwijl Ik met jou van broeder tot broeder
spreek; jij stinkt als een moeras en je geest ademt de heerlijkste hemelse
geuren; jij bent een monster en de stralen van je ogen overtreffen de glans der
zonnen. Daarom, reinig je vlees en word één met Mij, opdat Ik één met jou zal
worden!
2. Zeg tegen de angstige moeders: zij
moeten hun dochters niet in angst voor de mannen en voor de wereld opvoeden -
want wat men vreest, gehoorzaamt men in verzoeking blindelings en voor hen die
men vreest, zal de overwinning gemakkelijk zijn -, maar zij moeten hun dochters
liever in vrees en liefde voor Mij opvoeden, opdat Ik de overwinnaar word,
zodat zij de wereld versmaden en volop van Mijn onbegrensde liefde genieten.
Ter (16 maart 1840) wille van het krijgen van een echtgenoot moeten zij hen
niet naar openbare gelegenheden laten gaan, maar naar Mij, tot Mij moeten zij
hen brengen en Ik zeg jullie: niet één van hun verlangens zal ongezegend en
onbevredigd blijven; want Ik ben een rijke God, die van alles in overvloed
heeft, die alles overdadig geven kan en ook geven wil.
3. De armen moeten niet voor de deuren
van de rijken bedelen, waar ze het lot van de vreemde honden ervaren en hun
hart zich in treurigheid en bitterheid zal verkeren, - maar zij moeten alleen
in vast vertrouwen tot Mij komen en dan zal Ik hen allen verkwikken. De
hongerigen zal Ik te eten geven, de dorstigen hun dorst lessen, de naakten
bekleden, de zieken genezen; de lamme zal springen als een hert, de melaatse
wordt gereinigd, de blinde zal zien, de dove horen en de zwakken zal Ik
sterker maken dan een leeuw; de vreesachtige wordt moediger dan een mannelijk
veulen en de bejaarde zal rust vinden. De arme is Mijn meest nabije broeder;
Ik zorg voor hem. Daarom moet hij zich niet door de honden laten ontwijden;
want de rijken van de wereld zijn broeders van de satan en kinderen van de
duivel uit de hel.
4.
Zeg tegen Mijn vrienden en vriendinnen: zij moeten Mijn dienaren en knechten
niet méér liefhebben dan Mij! Hun heil moeten zij niet zozeer in hun, dan wel
geheel in Mijn handen leggen en zich helemaal aan Mij toevertrouwen. Want de
dienaar moet gestreng handelen volgens de geboden, wil hij niet onwaardig worden
bevonden; alleen de gever van de wet staat er boven en kan wie hij wil ook
boven de wet stellen. Zolang zij echter het juk torsen, worden zij geoordeeld;
maar wie tot Mij komt kan Ik van het oordeel vrijstellen.
5. Mijn kerk op aarde is een reinigingsbad;
wie zich gewassen heeft, laat die bij Mij komen, zodat Ik hem met de warmte van
Mijn liefde kan afdrogen en hem behouden. Maar degene die alleen vreugde schept
in het poedelen en met water spelen, vergaat het als de schepraderen van de
molen, die nooit uit het water komen.
6. Indien iemand de werken van de ware
boete uitgevoerd heeft, laat die bij Mij komen, opdat Ik hem opneem als een
verloren zoon en hem in Mijn kracht behoud. Want de knecht kan raad geven, Ik
kan echter handelen; de dienaar kan onderrichten, maar de verlossing is alleen
aan Mij; de knecht kan bidden, slechts Ik alleen kan zegenen. Mijn dienaar moet
juist oordelen; maar het recht van de genade heeft de Heer alleen. Daarom
moeten zij naast de dienaren en knechten, de Heer niet vergeten!
7. Zeg hen dit, woord voor woord naar
waarheid en geheel zonder schroom; want je mag niet bang zijn voor de wereld
als je Mij wilt liefhebben, - want Ik ben meer dan alles op de wereld.
8. Voor de wereld ben Ik een heel
kleine held, zonder enig aanzien. De meeste geleerden zien uit de hoogte op Mij
neer en laten Mij nog maar net Mijn naam als eerlijk man behouden. Maar
sommigen van hen hebben reeds geheel afscheid van Mij genomen; voor hen besta
Ik dus al helemaal niet meer. Anderen laten Mij nog wel een of andere
goddelijke karaktertrek behouden, maar dat slechts gedurende korte tijd; dan
echter laten zij zich door de wereldse wijzen beter inlichten. Ik word dan
meteen oneervol ontslagen en geld hoogstens nog als een god voor oude vrouwen.
Voor enkele van Mijn dienaren en knechten die gewichtig willen zijn, dien Ik
alleen nog maar als een ambtelijk stempel voor het publiek en als een soort
uiterlijk goddelijk omhulsel voor hun baarlijke onzin en hun grove, duistere
domheid en dwaasheid. Die enkelen laten Mij weliswaar nog in Mijn goddelijkheid
verblijven; maar daarvoor moet Ik voor hun tijdelijk voordeel van Mij laten
maken wat zij willen, en wat nog wel het allerergste is: Ik moet een waar
onding zijn! Liefde en barmhartigheid mag Ik maar zo lang hebben als het hen
uitkomt, maar daarna moet Ik onverbiddelijk worden als een steen en moet Mij
tot de schandelijkste tiran laten omvormen! Ik moet van de ene rechterstoel op
de andere springen en de ene verdoemenis na de andere uitspreken; Mijn liefde
moet dus slechts tijdelijk, maar Mijn tirannie en het daarmee verbonden allerstrengste
rechtersambt moet eeuwig duren! O, wat een ongehoord grote dwazen! Mijn
onbegrensde lankmoedigheid, zachtmoedigheid, deemoed en eeuwige liefde voor
Mijn schepselen past zeker niet in hun hebzuchtige kraam; maar er zal spoedig
een streep door al hun rekeningen worden gehaald! Hun rekeningen liggen voor
Mij en de maat van hun daden is op één ding na vol en hun loon wacht op hen.
9. Voor wie Mij niet kent zoals Ik
ben, zou het beter zijn als hij helemaal niets van Mij afwist, - want dan kon
Ik hem nog levend maken ginds in het rijk van de geesten; maar op deze manier
maken zij Mijn hulp onwerkzaam, want zij doden daardoor het leven in zichzelf,
zodat zij ook Mij in zich vernietigen en daardoor ook doden en zij zijn als de
rank die van de wijnstok is gescheiden.
10. Dit zeg Ik nu echter: dat Ik de enige,
eeuwige God ben naar Mijn drievoudige aard; als Vader ben Ik dat volgens Mijn
goddelijkheid, als Zoon volgens Mijn volkomen menszijn en als Geest volgens
alle leven, werking en inzicht. Ik ben vanaf de eeuwigheid de liefde en de
wijsheid Zelf Nog nooit heb Ik iets van iemand gekregen. Alles wat er is, is
van Mij en wie iets heeft, heeft het van Mij. Hoe kan Ik dan een tiran zijn en
verdoemenis uitspreken?! - 0 jullie dwazen! Ik houd van jullie; jullie
verachten Mij. Ik ben jullie Vader; jullie maken Mij tot scherprechter. Waar Ik
zegen, vervloeken jullie; waar Ik opbouw, vernielen jullie; wat Ik opricht, buigen
jullie neer; over wat Ik zaai, leiden jullie verstikkende stromen; jullie zijn
in alles tegen Mij. Zou Ik zijn, zoals jullie zeggen dat Ik ben, - waarlijk,
Ik zeg je, de aarde zou allang niet meer bestaan, ja ze zou zelfs nooit
geschapen zijn! Omdat Ik echter ben die Ik ben, bestaat alles nog zoals het Was
en zoals het eeuwig zal zijn; en ook jullie zullen zijn zoals je wilt zijn,
zonder Mijn doemvonnis, - want jullie zullen zijn wat je van jezelf gemaakt
hebt. Maar van diegenen die Mij nemen zoals Ik ben en Mij liefhebben zoals Ik
hen liefheb, zal Ik maken wat zij willen, zodat hun vrijheid en vreugde eeuwig
volkomen zal zijn.
11.
Zeg tegen Mijn dienaren en knechten: Mijn kantoren zijn geen wisselbanken en
geen geldwinkeltjes! Want wie Mij vanwege het geld dient, dient Mij niet uit
liefde; maar wie Mij niet uit liefde dient, diens dienst is Mij vreemd, zoals
Ik voor hem een volslagen vreemde moet zijn omdat hij Mij niet uit liefde
dient; met hem heb Ik de rekening al vereffend. Maar hoe kan hij een getrouwe
knecht zijn, die de schatten van de Heer, zonder ertoe bevoegd te zijn, als een
dief voor de schandelijkste prijzen verkoopt?! Iskariot verkocht Mij tenminste
nog voor dertig zilverlingen, zonder dat hij van tevoren wist wat er met Mij
zou gaan gebeuren; want hij was verblind en ging verloren. - Maar nu ben Ik
gemarteld, gedood en weer opgestaan reeds voor de schandelijkste spotprijs op
elk moment verkrijgbaar. 0 jullie schandelijke dieven, jullie moordenaars, waar
kan Ik je mee vergelijken? Jullie kinderen van de draak, jullie addergebroed,
jullie slangengebroed! Dienen jullie Mij zo, moet Ik je zo aantreffen?! Ik
liet immers door Mijn geliefde Paulus zeggen, dat hij die het altaar dient, ook
van het altaar zal leven, maar alleen door werken der liefde, die alles ten
goede doen verkeren; maar jullie hebben geen werken der liefde, - daarom zijn
jullie rovers en dieven en sluipmoordenaars van het evangelie en van alle waarheid.
Naar het werk zal het loon zijn! Liefde is niet te koop, maar alleen door
wederliefde te verkrijgen. Ik ben de liefde Zelf en zonder uitzondering voor
geen andere prijs dan slechts de wederliefde verkrijgbaar. Met liefde heb Ik
jullie allen gekocht; daarom eis Ik wederliefde van jullie allen. Wie Mij dus
dienen wil, laat hem Mij dienen uit de liefde, waarin Ik voor hem aan het
kruis ben gestorven; en wie tot Mij wil komen, laat hem komen in de liefde tot
Mij, die aan het kruis voor hem bloedde.
12. Zeg heel letterlijk en zonder
schroom aan de ambtenaren en heren van de wereld, dat hun ambten niet hoger
staan dan de ambten in Mijn rijk. Maar ieder ambt dat in strijd is met Mijn
ambt zal Ik binnenkort vernietigen; wee degenen die het uitoefenen! Want Ik
ben de Allerhoogste; Mijn wet is eeuwig, zoals Ik eeuwig ben en dat eeuwig zal
blijven, zoals Ik eeuwig blijf. De motten die aan Mijn wet willen knagen en
weer wetten uit hun uitwerpselen maken om Mijn gebod uit te roeien, over hen
zal dat gebod met groot gewicht en zwaarte heen walsen en hen vernietigen, als
hadden zij nooit bestaan. Ieder die tegen Mijn geboden zondigt, kan worden
vergeven als hij zich verbetert, zijn fout inziet en berouwt en zich dan tot
Mij wendt en in Mij blijft en Ik in hem; wie echter Mijn wet wil ondergraven,
zal erdoor terneergedrukt worden en hij zal in eeuwigheid niet meer verder
bestaan. Alle wereldse wetten ondergraven Mijn gebod als zij niet vanuit Mijn
liefde zijn gegeven door mannen die door Mijn geest zijn onderwezen. Wee de
tirannen, wee de despoten die heersen omwille van de troon, de macht en het
aanzien; want er mankeert nog slechts één ding aan hun tijdspanne en dan
zullen zij de macht der zwakken ondervinden! De grond is van Mij en het veld is
van Mij; dit zegt de waarachtige, de eeuwige God van liefde en wijsheid en
deelt dit mee aan iemand die dwaas is in de ogen der wijzen van deze wereld.
Amen. Ik Jehova, Amen.
Hoofdstuk
3
De Heer
als Vader van Zijn kinderen
Aldus sprak de Heer tot mij en in mij
voor iedereen, en dat is waar, getrouwen gewis:
1. Ik ben een goede huisvader; ook
niet één broodkruimel gaat verloren. Wie zijn kapitaal bij Mij belegt, zal een
hoge rente krijgen en het zal in Mijn hart te boek blijven staan en de rente
zal groeien van eeuwigheid tot eeuwigheid. Kijk omhoog, jij dwaas, en zie naar
de sterrenhemel! Wie heeft ooit het oneindige aantal zonnen (20 maart 1840)
geteld en alle planeten die Ik daar bij duizenden omheen heb geschapen?! En Ik
zeg je, Ik die waarachtig en getrouw ben in ieder van Mijn woorden: voor een
cent geef Ik een aarde en voor een slok fris water een zon. Waarlijk, dit zeg
Ik je: de geringste dienst van naastenliefde zal op ongehoorde en
onuitsprekelijke wijze worden beloond!’
2. Je vraagt Mij of er overal ook
mensen zijn zoals hier op de aarde die jij bewoont en Ik zeg je: ja, er zijn
overal mensen, zij die uit Mijn inwendige organen voortgekomen zijn en Mij
herkennen aan het soort orgaan; degenen die uit Mijn handen voortgekomen zijn
herkennen Mij aan Mijn handen; die uit Mijn voeten voortgekomen zijn herkennen
Mij aan Mijn voeten; die uit Mijn hoofd voortgekomen zijn herkennen Mij aan
Mijn hoofd; die uit Mijn haar voortgekomen zijn herkennen Mij aan Mijn haar;
die uit Mijn lendenen voortgekomen zijn herkennen Mij aan Mijn lendenen; en
overal herkennen zij die voortgekomen zijn uit een bepaald deel van Mijn
wezenslichaam, Mij aan dat deel. En hun leven en hun zaligheid komt overeen
met het deel waaruit zij zijn voortgekomen, en allen zijn Mijn schepselen die
Mij lief zijn; want Ik ben geheel en al liefde en ben overal de liefde Zelf.
3. Maar de mensen van deze aarde riep
Ik uit het centrum van Mijn hart tevoorschijn en schiep hen geheel naar Mijn
evenbeeld en zij zullen niet slechts Mijn schepselen, maar Mijn lieve kinderen
zijn, die Mij niet als God en Schepper, maar alleen als hun goede Vader zullen
kennen, die hen na een korte proefperiode weer geheel tot Zich wil nemen, opdat
zij alles zullen hebben wat Hijzelf heeft en eeuwig bij Hem zullen mogen wonen
en met Hem zullen mogen regeren en het heelal besturen. Maar zie, al Mijn
schepselen houden van Mij als hun Schepper in de dankbare vreugde van hun
bestaan; maar Mijn kinderen willen hun Vader niet en versmaden Zijn liefde!
4. Ik ben bedroefd als Ik zie hoe er
per uur duizenden en duizendmaal duizenden wegkwijnen en sterven! O, kon Ik ze
toch maar helpen! Is het niet treurig als de Almachtige niet kan helpen?!
5. Je vraagt Me alweer hoe dat dan
mogelijk is? O ja, zeg Ik je, dat is heel goed mogelijk! Zie, al Mijn schepselen
zijn van Mijn macht afhankelijk, maar Mijn kinderen zijn afhankelijk van Mijn
liefde! - Mijn macht gebiedt en het gebeurt; maar Mijn liefde wenst slechts en
vermaant in alle zachtheid de vrije kinderen, en de vrije kinderen verstoppen
hun oren en willen het aangezicht van hun Vader niet zien. Omdat zij vrij zijn,
zoals Ik vrij ben, kan Ik hen niet helpen als zij dat niet willen. Want Mijn
macht gaat boven alles; maar Mijn wil is aan Mijn kinderen onderworpen. Maar
laat ieder zich dit op het hart binden: Ik ben jullie Vader, maar Ik ben ook
jullie God en buiten Mij is er niemand meer. Wil je Mij als Vader of als God?
- Je daden zullen Mij het beslissende antwoord geven.
6. Dus let op: de liefde woont alleen
in de Vader en heet de Zoon. Wie deze versmaadt zal in de handen vallen van de
machtige Godheid en zal voor eeuwig van zijn vrijheid worden beroofd en de
dood zal zijn deel zijn; want de Godheid woont ook in de hel, maar de Vader
woont alleen in de hemel. God berecht alles naar Zijn macht; maar de genade en
het eeuwige leven berusten slechts bij de Vader en heten de Zoon. De Godheid
doodt alles; maar de Zoon ofwel de liefde in Mij heeft leven, geeft leven en
maakt levend.
7.
Dit alles zegt de goede en spaarzame Vader tegen al Zijn kinderen, opdat zij
zich zullen beteren om eens het erfgoed aan te nemen dat Ik vanaf de eeuwigheid
zo getrouw voor hen gemaakt en bewaard heb.
8. Zeg in alle liefde aan je vrienden
en broeders: Ik, hun liefdevolle Vader, heb reeds Mijn beide armen uitgestrekt
om hen allen tezamen voor eeuwig, eeuwig aan Mijn hart te drukken. Zij zullen
zich niet meer van Mij afkeren, maar zij zullen Mij onafgewend in Mijn gezicht
kijken en Mijn oog zal hun zeggen, ja zal het hun luid mededelen, hoe zeer Ik
hen liefheb en hoe oprecht Ik het met hen meen.
9. Zeg tegen hen: Ik heb hun zonden
voor Mijn ogen weggedaan en heb ze zo wit als sneeuw gewassen; er is nu geen
hindernis meer. Ik wil voor hen geen onzichtbare Vader meer zijn; zij zullen
Mij altijd aanschouwen en met Mij stoeien en schertsen en zich verheugen; al
hun zorgen zullen zij nu aan Mij overdragen.
10. O, met wat een plezier zal Ik
verder voor ze zorgen! O, wat betekenen alle vreugden en zaligheden van Mijn
hemel voor Mij tegenover het geliefd worden door Mijn lieve kinderen, als hun
enige, ware Vader!
11. Zie alle zaligheden geef Ik je in
ruil voor dit ene, dat Ik voor Mijzelf
alleen bestemd had en daarom zullen Mijn kinderen ook niemand anders dan Mij en
geheel alleen Mij, hun Vader noemen; want dat ben Ik ook en heb ook alle recht
daartoe en niemand kan Mij dat recht ontnemen, omdat Ik de Enige, Al-enige ben
en er buiten Mij niemand meer is.
12. Zie, Ik wil hen (dat wil zeggen:
jouw vrienden en broeders) je allen bij naam noemen: Hl B VI T Z L G D Z G *.
(* De verklaring van deze tien letters staat aan het einde van dit boek ) Zij
zullen allen Mijn vaderlijke groet ontvangen en vandaag nog, als ze dat
willen, zullen de poorten van de hemel, dat zijn de ogen van hun geest, voor
hen geopend worden en Ik wil nog heden in hun harten wonen. Slechts één ding
moeten zij nog met volharding doen, namelijk, zij moeten hun vlees schoon
wassen aan de bron waarin het levende water is en zij moeten een stok nemen die
voor de helft zwart en voor de helft wit is; hiervan moeten zij de helft
afbreken en het zwarte stuk moeten zij de wereld voor de voeten gooien en het
witte stuk voor zichzelf houden als teken dat zij voor altijd met de wereld en
met haar vlees gebroken hebben.
13. Maar dat is zo veel, dat zij ernstig
bij zichzelf te rade moeten gaan, alles van zichzelf moeten doorzien en dan de
daar gevonden gebreken van hun hart getrouwen naar waarheid aan Mij voorleggen.
Ik zal het vuil in hun hart verdelgen en zal hen met het vuur van Mijn
goddelijk Vaderliefde vullen. En aldus gereinigd moeten zij zich dan door en in
de biecht aan de Priester laten zien; en vervolgens zal Ik komen en met hen het
vreugdemaal aan het altaar houden.
14. Zeg hen tevens dat zij zich niet
in en aan de kerk moeten ergeren; want iedere spijze die Ik aanbeveel, reinig
Ik voor diegene die haar in de geest en in waarheid wil genieten en die zal er
dan ook zonder zorg van genieten. Wat Ik aan Mijn kinderen geef, is rein en
wordt voor diegenen waarvoor Ik het gezegend heb door de uiterlijke vorm niet
ontheiligd. De tempel zal Ik zegenen en de plaats waar zij zich zullen bevinden
zal heilig zijn; want Ik, hun heilige Vader, zal daar te midden van hen zijn,
waar zij ook heen zullen gaan en hen zal geen haar worden gekrenkt.
15. Zeg in ieder geval met klem tegen
hen: Mijn liefde wacht met ongeduld op hen, en Mijn armen zal Ik niet eerder
sluiten dan wanneer zij allen tezamen daarin zullen rusten. Daar zullen zij hun
liefdevolle, heilige Vader van aangezicht tot aangezicht aanschouwen en er zal
aan hun vreugden nooit een eind komen. Amen!
16. Zeg tegen allen die Mij zoeken,
dat Ik altijd thuis ben en nooit uitga en dat Ik niet slechts bepaalde uren of
tijden bestemd heb waarin men tot Mij
komen kan, zoals de koningen van de aarde en alle groten van de wereld. Dus
niet alleen op de sabbat of op feestdagen, maar iedere minuut is Mij een
liefhebbend hart welkom en zelfs in de nacht heb Ik nog nooit voor iemand de
deur vergrendeld; dus ongeacht wanneer jullie zullen aankloppen, zal Ik
"binnen!" roepen.
17. Je moet en kunt het Mij nu wel
vrijuit zeggen of Ik je ooit op een bepaalde tijd tot iets verplicht heb en of
het niet altijd aan je vrije wil overgelaten was om naar Mij toe te komen om
het een en ander te vragen dat je had willen weten en of Ik je ooit het
antwoord op een vraag schuldig ben gebleven! En al had je Mij vanuit de hel
iets gevraagd, dan antwoordde Ik je; en was je op aarde, dan sprak Ik met je;
en in de hemelen sprak Ik met je. Bij dag en bij nacht is Mijn oor voortdurend
naar je toegewend. Wat je hier opschrijft, schrijf je immers alleen als het je
in je tijd gelegen komt, en dat vind Ik altijd goed zolang als je wilt en
zoveel je wilt en zie, Ik vind het best! Zeg het ze daarom heel precies: het
is Mij om het even; wanneer iemand bij Mij komt, wordt er naar hem geluisterd
en hij wordt opgenomen.
18. Zeg tegen de kinderen dat zij niet
de spot met Mij moeten drijven, maar dat zij het ernstig op moeten vatten! Zeg
tegen hen dat Ik doorgaans geen grappenmaker ben, noch enige scherts versta;
want Ik meen het serieus met allen, met groot en klein, met jong en oud, met
mannen en vrouwen. Uitzonderingen vinden bij Mij helemaal niet plaats.
19. Want zie, Mijn schepselen die niet
deugen, verwoest Ik ogenblikkelijk en vernietig ze voor eeuwig; maar voor Mijn
kinderen heb Ik ook massa's straffen en Ik zal de ongehoorzamen straffen tot
op de laatste druppel van hun bloed en zij zullen dan beslist erkennen dat Ik
tenminste de Heer des huizes ben, als zij Mij als liefhebbende, heilige Vader
niet willen erkennen.
20.
Wee echter degenen die Mijn vaderlijke straffen miskennen en verkeerd
uitleggen! Ik zeg nog eenmaal: wee hen! Deze zal de Vader verstoten en dan
zullen zij met hun eeuwig onverbiddelijke God te maken hebben. Dat zeg Ik
tegen jou als een slechte, luie knecht. Amen. Ik, Jehova, Amen.
Hoofdstuk 4
De ware kerk
Zo sprak de Heer tot mij en in mij
voor iedereen, en dat is waar, gewis en getrouw:
1. Mijn genade is een rijke schat; wie
deze ten deel valt, zal nooit te eniger tijd, noch in der eeuwigheid, aan iets
gebrek hebben. Daarom moet iedereen zijn best doen, zich deze in ieder geval
meteen eigen te maken; want Ik geef haar aan iedereen die ze maar hebben wil.
2. Want zie, willen jullie vergeving
van zonden, dan worden ze je vergeven als je door Jezus, die Mijn levende
woord en de liefde in Mij is, de ware boete doet; dan staan de poorten van de
hemel voor je open en als je naar binnen wilt gaan, dan kun je binnenkomen en
daar het aangezicht van jullie heilige Vader aanschouwen; want dat ben Ik, de
eeuwige God Jehova.
3. Dat kunnen jullie doen krachtens
het levende woord, dat Jezus Christus is, ofwel de eeuwige liefde en wijsheid
in Mij, waaruit al het goede en ware vloeit. De liefde is je vanaf het
allereerste begin gegeven; want zij is het werkelijke leven in jullie, alsmede
de macht in Mijn schepselen, die weliswaar ook uit Mijn liefde voortkomt, maar
toch niet de liefde zelf is, omdat er in haar geen vrijheid is, maar alleen de
uitwerking van de liefde, die echter op zichzelf beschouwd levenloos is, -
vandaar dat ook alles wat uit macht voortkomt op zichzelf beschouwd dode stof
is, waarvan het leven slechts schijn is, - in werkelijkheid is het echter de
dood.
(22 maart 1840)
4. Vandaar dat, als iemand zijn liefde
aan de materiële wereld hecht, zijn liefde zelf door de macht van de dood plat
wordt gedrukt en het gevolg is het lot van het stoffelijke ofwel de dood.
5. Maar wie zijn liefde op Mij richt
en zich aan Mij hecht, die verbindt zijn liefde wederom met de Liefde ofwel met
het Leven van al het leven; diegene wordt dan door en door levend.
6. Maar let nu op: de liefde op zich
is blind en duister en juist daardoor vrij en onafhankelijk, - maar is daardoor
ook juist in groot gevaar zichzelf te verliezen en te gronde te gaan.
7. Daarom voeg Ik aan alle tot Mij
gerichte liefde naar de mate van haar omvang ook tegelijk de juiste hoeveelheid
licht toe, en dat is een geschenk en heet genade; hiermee stroom Ik bij ieder
mens naar binnen al naar de mate van zijn liefde.
8. Als iemand de liefde heeft omdat
hij Mijn wet, die de hoogste liefde is, in zich levend maakt, over hem zullen
stromen licht uitgegoten worden en zijn ogen zullen de aarde doordringen en de
diepten der hemelen schouwen.
9. Zeg het aan de kinderen en zeg het
tegen allen van welke godsdienst ze ook mogen zijn - roomsen, protestanten,
joden, mohammedanen, brahmanen of duistere heidenen -, kortom aan allen zij het
gezegd: op aarde is er slechts één ware kerk en dat is de liefde tot Mij in
Mijn Zoon, die echter de Heilige Geest in jullie is en zich openbaart door Mijn
levende woord, en dat woord is de Zoon en de Zoon is Mijn liefde en Hij is in
Mij en Ik doordring Hem geheel en Wij zijn één en zo ben Ik in jullie, en
jullie ziel, wier hart Mijn woonstede is, is de enige ware kerk op aarde. In
haar alleen is eeuwig leven en zij is de enig zaligmakende.
10. Want zie, Ik ben Heer over alles
wat er is! Ik ben God, de eeuwige en machtige en als zodanig ben Ik ook je
Vader, de heilige en meest liefdevolle. En dat alles ben Ik in het woord; maar
het woord is in de Zoon en de Zoon is in de liefde en de liefde is in de wet en
de wet is aan jullie gegeven. Als je die in acht neemt en ernaar handelt, dan
hebben jullie haar in jezelf opgenomen; dan wordt zij levend in je en verheft
je zelfs en maakt je vrij en dan staan jullie niet meer onder de wet, maar
erboven in de genade en in het licht, wat allemaal Mijn wijsheid is.
11. En dat is de zaligheid of het rijk
Gods in jullie of de alleen zaligmakende kerk op aarde en alleen hierin ligt
het eeuwige leven en in niets anders.
12. Of denken jullie soms dat Ik in de
muren woon, of in de ceremonie, of in het gebed of in de verering? 0 nee,
jullie vergissen je heel erg, want daar ben Ik nergens, - maar alleen waar
liefde is, ben ook Ik; want Ik ben de liefde of het leven Zelf. Ik geef je
liefde en leven en verbind Me alleen met liefde en leven, maar nooit met het
stoffelijke of met de dood. 13. Want daarom heb Ik de dood overwonnen en de
Godheid aan Mij onderworpen, opdat Ik alle gezag zal hebben over alles wat er
is en Mijn liefde eeuwig zal heersen en alles wat aan haar onderworpen is
levend zal maken.
14. En hoe denken jullie dan dat Ik in
de dood met ongeduld op jullie wacht, terwijl Ik toch het leven Zelf
ben?! Ga daarom van tevoren de ware
kerk binnen, waarin het leven huist, en dan pas in de dode kerk, opdat die
door jullie levend zal worden!
Hoofdstuk
5
Het
geheim van de schepping
1. Wie oren heeft om te horen, laat
hem horen en wie ogen heeft om te zien, laat hem zien; want zie, Ik wil jullie
een zeer groot geheim onthullen, zodat je kunt zien wat jullie liefdevolle,
heilige Vader je broederlijk van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen en
te genieten geeft. Want de kinderen moeten vanaf de eeuwigheid ingewijd zijn
in het grote huishouden van hun Vader.
2. De Godheid was van eeuwigheid af
aan de alle oneindigheid der oneindigheden doordringende kracht en was en is
en zal eeuwig de oneindigheid Zelf zijn. In het midden van Haar diepte was Ik
van eeuwigheid af aan de Liefde en het Leven Zelf in Haar; maar zie, Ik was
blind als een embryo in zijn moeders lichaam! De Godheid schiep behagen in de
Liefde en drong Zich geheel tegen Haar Liefde aan. En de Liefde kreeg het in
Haar midden steeds warmer en warmer en massa's en massa's van de Godheid
stuwden zich daarheen en alle machten en krachten stormden op Haar af.
3. En zie, er ontstond een luid ruisen,
bruisen en woeden, en de Liefde werd verontrust en kwam van alle kanten onder
druk, zodat de Liefde tot in haar binnenste begon te trillen! En de Liefde
bespeurde het, en het ruisen werd tot een klank, de klank werd echter in de
Liefde tot het Woord en dat Woord sprak: "Er zij Licht!" En de vlam
van de ontbrande Liefde werd in Haar hart ontstoken en het werd licht in alle
ruimten van de oneindigheid.
4. En God zag de grote heerlijkheid
van Zijn Liefde in Zich en de Liefde werd gesterkt met de kracht van de Godheid
en zo verbond de Godheid Zich voor eeuwig met de Liefde en het Licht kwam uit
de Warmte voort.
5. En zie, daar zag de Liefde in de
Godheid alle heerlijkheden, aan wier aantal geen einde is en de Godheid zag hoe
dit alles uit de Liefde in Haar overging en de Liefde zag in de Godheid Haar
gedachten en vond daarin een groot welbehagen. Toen ontbrandde de Liefde
opnieuw en de krachten van de Godheid ruisten om Haar heen en zie: de gedachten
van de Liefde waren zelf Liefde en waren zonder tal.
6. Toen zag de Godheid Haar heerlijkheid
en de Liefde voelde Haar macht. En toen sprak de Liefde in de
Godheid: "Laat Ons die gedachten
van heerlijkheid vasthouden en laten we hen naar buiten laten treden, zodat zij
vrij worden en Ons gewaarworden en zien, zoals Wij hen gewaarwerden en zagen,
nog voordat het Licht hun vormen bescheen."
7. Toen ging het Woord in de Godheid
over en Zij werd geheel en al Liefde. En zie, toen sprak de Godheid voor de
eerste maal: "Er zij!" En een leger van geesten, wier aantal geen
einde had, kwam uit God vrij en de Liefde zag Zichzelf tot in het oneindige
vermenigvuldigd en zag volkomen Haar oneindige schoonheid.
8. Maar al die wezens waren nog niet
levend en voelden nog niet en zagen nog niet; want zij waren nog buiten de
Liefde in de Godheid gefixeerde vormen.
9. En de Liefde kreeg medelijden en
Zij bewoog Zich en die bewegingen stegen in de Godheid omhoog en de Godheid
gaf Haar gevangenen aan de Liefde en de Liefde doordrong alles. En zie, toen
werden die vormen levend en zij keken verbaasd naar elkaar en warmden zich aan
de vlammenstromen van de goddelijke Liefde en kregen daardoor zelfstandige
beweeglijkheid en levendigheid! Maar zij kenden zichzelf nog niet.
10. Toen sprak de Liefde andermaal:
"Laat Ons maken, dat zij zichzelf herkennen, zodat zij dan Mij en door
Mij ook Jou erkennen kunnen!"
11. Toen steeg het Woord weer in de
Godheid omhoog en in de Godheid weerklonk het Woord en dat Woord werd tot Wet
en de Wet was de Liefde en die stroomde in allen over.
12. En zie, er werden er drie gevormd
en uit hen kwamen er zeven. voort! En die drie waren gelijk aan de Liefde, het
Licht en de Godheid; en de zeven waren gelijk aan de zeven geesten van God en
zij heten en zullen eeuwig heten: -1. Bemin de Liefde. -2. Vrees de Godheid,
die doodt, - opdat je niet gedood zult worden. -3. De Liefde in jullie is heilig;
heb daarom achting voor elkaar, zoals de Liefde in de Godheid jullie acht en
vreugde aan jullie beleeft. -4. Een ieder heeft zichzelf in eigendom en is het
eigendom van de Liefde van God; daarom zal niemand de ander tot prooi worden.
-5. Niemand bedekke ooit zijn aangezicht voor de ander, waardoor de ander niet
weet hoe Liefde is, - zodat jullie zullen zijn als de Liefde, die jullie deed
geworden. -6. Laat jullie innerlijk zijn zoals jullie uiterlijk, zodat er geen
valse opwelling in jullie ontstaat en jullie te gronde gaan. -7. Laat jullie
uiterlijk een getrouwe weerschijn zijn van jullie innerlijke spiegels, waarin
de liefde van de Godheid Zichzelf aanschouwt; anders zal de innerlijke spiegel
gebroken worden en jullie gedaante zal schrikwekkend worden.
13. Toen donderde de Godheid in de
oneindige ruimten de overtreders een vreselijk strafgericht toe, en zo werd hen
geboden de Godheid in de allergrootste vrees te aanbidden en werd hen geboden
de Liefde lief te hebben. En zij werden in de grootste vrijheid geplaatst en
konden doen wat zij wilden en niets zal hen hinderen in hun vrijheid tot de
tijd dat zij zichzelf herkend zullen hebben in hun vrijheid en hun deemoed,
zodat de Wet hun eigen wordt en ze dan volkomen vrij zullen worden.
14. Pas toen herkenden zij in zich hun
grote macht en hun alles overstralende heerlijkheid en majesteit en in de
hoogste van de drie, die aan het Licht van de Godheid gelijk was, ontstak de
begeerte om de Godheid geheel te overmeesteren. Door hem ontvlamde een groot
deel van de geesten die uit hem voortkwamen; en door hen ontstak ook de
Godheid in woede, evenals de twee lagere van de drie geesten en Zij slingerde
de boze troep in het diepste der diepten van Haar toorn.
15. En de twee en die uit hen
voortkwamen en de zeven, wier getal goed was, werden in de trouw van hun
deemoed bevonden en zij werden in de kring van de macht van God opgenomen; en
de Liefde zag dat zij rein waren bevonden en verheugde Zich over hun
voltooiing. En zie, de liefdeskracht van de Godheid steeg op en de Godheid
bewoog Zich en zij die geschapen waren namen de beweging van de Godheid waar,
en de Godheid bewoog Zich naar Haar Liefde toe en de ogen van de geschapenen
werden geopend en zij zagen de eeuwige Liefde voor de eerste maal.
16. Toen verwonderden zich de legers
der tallozen en een groot gejubel steeg op en er heerste een grote vreugde
onder hen; want zij zagen de macht van de Liefde in God en ze zagen de liefde
in zich en ook de kracht die hen voortgebracht had, en zij werden zichzelf
bewust en herkenden de Liefde en herkenden God.
17.
Nu bewoog de Godheid Zich en de geschapenen vreesden voor de Godheid, en de
Liefde zag hun vrees en zag dat hun vrees terecht was, en de vrees werd hen tot
gehoorzaamheid, en de gehoorzaamheid was de deemoed, en de deemoed was hun
liefde, en de liefde werd hun wet, en de wet hun eeuwige vrijheid, en de
vrijheid werd hun leven, en het leven hun eeuwige zaligheid.
18. Zie nu, de eeuwige Liefde sprak
tot hen en zij verstonden het woord! Toen werden hun tongen losgemaakt en het
eerste woord dat over hun lippen kwam, was Liefde. En de klank van hun spraak
beviel de Godheid; en de Godheid werd ontroerd door de Liefde, en de ontroering
kreeg vorm in de geschapenen, en de vorm werd tot een klank, en de klank was
het tweede woord en luidde - GOD.
19. En pas nu waren de geschapenen
vervolmaakt. En de Liefde sprak tot de geschapenen: "De Eerste onder
jullie ging verloren; daarom neem Ik zijn plaats in en zal eeuwig onder jullie
zijn!"
20. Toen maakten hun tongen zich
opnieuw los en hun knieën bogen zich en zij aanbaden de Liefde.
21. Zie nu wat de Liefde allemaal
verder deed, en God in de Liefde, en de Liefde in God! - En de Liefde betreurde
de verlorenen; maar de Godheid begon te trillen van toorn en in alle ruimten
van de oneindigheid van God werd een sterk gedonder vernomen. En het gedonder
drong door tot in het innerlijk van de eeuwige Liefde, en alleen de Liefde
verstond de donder van de Godheid en de donder werd in Haar tot woord en sprak:
"Alle macht zal aan Jou ondergeschikt zijn; handel naar Je eigen
goeddunken, spreek "ER ZIJ!' en er zal zijn!"
22. En zie, de Liefde werd ontroerd
tot in haar binnenste en de eerste traan vloeide uit het oog van de eeuwige
Liefde, en deze traan vloeide uit het hart van de Godheid en heette en heet en
zal eeuwig heten: ERBARMING.
23. Deze traan werd tot grote wateren,
en de wateren stortten zich uit in alle ruimten van de oneindigheid en stortten
zich uit in het diepste aller diepten van de toorn van de Godheid en temperden
het vuur van Gods toorn.
24. En zie, Gods geest in Zijn kracht
ruiste zacht over de wateren van de erbarming en de wateren deelden zich. En
God sprak vanuit Zijn liefde, en Zijn liefde werd het Woord, en het Woord steeg
op uit de diepste diepten en zweefde over de wateren, en de wateren werden
gescheiden als dauwdruppels en werden verdeeld in alle ruimten van de
oneindigheid in grote en in kleine overeenkomstig het getal van de verlorenen,
dat geen einde neemt.
25. En zie, de laatste druppel die
overbleef, was het meest innerlijke van de wateren en was het meest innerlijke
van de erbarming; en die werd niet gedeeld, maar bleef daar waar hij was
overgebleven en werd tot middelpunt bestemd en tot schouwtoneel voor de
grootste daden van de eeuwige Liefde.
26. En zie nu: van deze laatste
druppel werd de aarde geschapen, die jij en je broeders bewonen! En van de
andere druppels werden allerlei soorten zonnen, aarden en manen geschapen, wier
aantal geen einde heeft; en zie, zo ontstonden de hemel, die je ziet met zijn
sterren, de zon, de maan en de aarde, die je ziet met de zeeën en het vaste
land!
27. En zie nu verder en sla je ogen op
en je zult de wonderen van de eeuwige Liefde begrijpen! Altijd zie je de
luister van de zon, het licht van de maan en het geschitter en geflonker van de
sterren in hun veelvuldige constellaties, die jullie sterrenbeelden noemen; je
ziet ook de meest verschillende formaties in alle drie de rijken van de natuurlijke
aarde; maar tot nu toe heeft nog niemand doorgrond en goed begrepen wat de
glans van de zon is en vanwaar deze komt en hoe die aan haar werd verleend, en
het lichten van de maan en het geschitter van de sterren en hun geflonker en
hun veelvuldige constellaties, en alle vormgevingen op de aarde.
28. Want zie, Mijn kinderen moeten in
alles ingewijd worden wat hun heilige, liefdevolle Vader allemaal voor mooie
dingen heeft te geven aan Zijn kinderen die Hem herkennen en die Hem alleen
boven alles liefhebben en ook elkaar liefhebben vanwege de liefde voor hun
Vader.
29. Nu zie: toen al de zonnen met hun
aarden door de macht van de erbarmende liefde van de eeuwige en oneindige God
ontstonden, hadden zij nog geen luister, geen schijnsel, geen geschitter en
geen geflonker, want er heerste nog diepe nacht op de ontstane zonnen en aarden
en manen; maar in het centrum van de zonnen liet de eeuwige Liefde een kleine
genadevonk zinken en deze vonk doorgloeide sneller dan een krachtige
bliksemflits de duistere massa's en zie, zij verlichtten de aarden met grote
luister, zoals zij ze op dit uur nog verlichten en zullen blijven verlichten,
zolang de genadevonk niet aan hen onttrokken wordt.
30. En zie, toen glansden ook de
aarden en de manen en die werden in het juiste aantal over de zonnen verdeeld,
en de Liefde beademde ze met de kracht en de macht van de Godheid en zie, het
licht op de zonnen schitterde, de zeeën van de aarden golfden en wervelden in
hun stromingen, en de luchten en winden dreven en woeien over de aarden zoals
Gods geest over de wateren van de erbarming zweefde! En de manen verhieven
zich vol macht boven hun aarden, aan wie zij gegeven waren als een vrucht aan
een boom, en zij begonnen er in grote kringen omheen te cirkelen als vaste
begeleiders van hun ontstaansbron; en waar er vele waren, werden zij in vaste
banen verenigd ten teken van de liefde van de kinderen, die onafgewend het
aangezicht van hun Vader moeten aanschouwen zoals de manen hun aarden, zodat
zij vanwege hun onsamenhangende gesteldheid niet uit hun banen gerukt en
daardoor vernietigd worden.
31. Want zie, de manen zijn niet vast,
maar zeer onsamenhangend en zijn als het schuim van de zee, wanneer dat vaster
en meer gedegen wordt, en zij zijn kaal en zonder water; en de lucht van de
aarde is daar als het water van de aarden en de lucht gelijk aan de ether
tussen zonnen en aarden. En zij (de manen) zijn bestemd om de aan werelds
genot verslaafden op te nemen en om de geesten van de materie op te vangen en
hun bestendigheid te beproeven en ze rijp te maken voor het ontvangen van de
genade.
32. Het vaste deel van de aarden is
het door de erbarming getemperde deel van de toorn van de Godheid en het
omsluit de verdwaalde geesten met stevige banden tot aan de voor hun onbewuste verlossing
bepaalde tijd waarin zij dan verblijven in een mildere, maar toch steeds voor
hen voldoende vaste materie, en wel afzonderlijk gebonden. Daaruit kunnen zij
dan pas door de eeuwige Liefde opgewekt wederom tevoorschijn komen. De zeeën en
wateren zijn vol van hen, opdat zij gedeemoedigd zullen worden en de lucht is
vol van hen, opdat zij gelouterd zullen worden. En de vorm voor allen is de
eeuwige liefde; maar de toorn van de Godheid is slechts getemperd op de aarde,
maar daarom niet opgeheven.
33. En sla vooral acht op het volgende:
de genadevonk rust in het centrum van de zon en geeft door het toornvuur van
de Godheid het licht aan de wereld. Maar in het centrum van de aarde bevindt
zich een toornvonk van Gods grimmigheid als een vuurspuwende draak en houdt de
boze benden als stenen vast die eerst door het water van de erbarming week
gemaakt moeten worden, als een van hen weer voor een tweede proef voor vrijheid
en eeuwig leven zal worden ontbonden. En begrijp nu het geheim van jouw wezen
en verbaas je over de grote liefde van de eeuwige Macht; hoe dikwijls reeds
heeft Zij jou opnieuw geboren laten worden, om jou, die verloren was, weer voor
het eeuwige leven, voor de vrijheid, voor de wet, voor de liefde en voor het
licht en voor het aanschouwen van Haar aangezicht te winnen; en zie, dit alles
wil Ik jou en daardoor ook vele anderen bekend maken en het je laten beseffen,
zodat jullie toch eindelijk eens zullen inzien, hoe uitermate goed de eeuwige
Liefde moet zijn om, niet aflatend, zo veel groots en wonderbaarlijks voor
jullie, ongehoorzamen, te doen en te dulden!
34. Zie, aldus is de beweging aan de
aarden om hun zonnen en om hun middelpunt door de ademtocht van de erbarmende
liefde gegeven als teken, dat de kinderen al hun daden zullen richten naar de
beweging van de aarden om de zonnen en van de manen om hun aarden, en dan
zullen de zwakken zijn als de manen en zullen de sterken zijn als de aarde en
zullen de wedergeborenen zijn als de zon. En de zwakken zullen de kracht van
de liefde, die ze nimmer laat vallen, doorschouwen wanneer zij zich evenals de
manen onafgebroken naar het aangezicht van de liefde wenden en deze in alle
richtingen in kleine banen omcirkelen, maar toch ook door haar kracht in de
grote baan worden meegetrokken. En de sterken zullen zijn als de aarde,
zelfstandig draaiend, om voortdurend bereid te zijn voor de ontvangst van het
licht en de warmte uit de genade van de liefde, die doorlicht en verwarmend
verlevendigt door de kracht die in haar is, opdat zij vruchten van allerlei
aard uit de werken van de liefde mogen voortbrengen, waaraan de zwakken zich
mogen verzadigen en de geborenen zich mogen versterken en de wedergeborenen
zich mogen verlustigen. En de wedergeborenen uit de wateren van de erbarmende
Liefde, waarin de genade volmaakt is, zullen zijn als de zon en hun licht zal
overal schijnen, en hun warmte zal de zwakken verlevendigen en zal de sterken
bevruchten tot voedsel voor de zwakken, zodat er één gemeenschap zal zijn van
kinderen van een en dezelfde Vader.
35. En zie, je moet nog dieper
schouwen, hoe en waarom Ik alles zo geregeld heb! Zie, de maan heeft vlekken
en vele donkere plekken en de aarde heeft koude, maar vaste polen en heeft hoge
bergen en heeft diepe dalen en heeft bronnen, beken, rivieren, stromen, zeeën
en kleine en grote meren; en de zon heeft vlekken, grote en kleine. Nu zie, dit
alles zijn uitwerkingen van de liefde en van de genade, ofwel van de daarmee
overeenkomende warmte en van het licht, hetgeen allemaal de eeuwige Liefde is
en de macht van de Godheid door Haar. Kijk daarom naar de zwakken en naar de
maan, hoe zij op elkaar lijken en haar wezen wordt je verklaard; overdenk al
het doen en laten van de sterken en voor je ogen zal de aarde ontsluierd
liggen; en van de ene pool tot aan de andere moet de onbeweeglijke rust van de
geest in de liefde tot de liefde aanwezig zijn, zodat alles wat de geest
omringt in een vaste ordening kan bewegen en daardoor voor het gemeenschappelijke
doel van de eeuwige instandhouding bezig kan zijn. Want zie, alles hangt van
rust af; zonder deze kan niets bereikt worden en wie niet is als de polen van
de aarde, die dringt niet door tot in zijn binnenste, zoals de verbindingslijn
tussen de polen het middelpunt van de aarde doorsnijdt. En je liefde moet koud
zijn als het ijs op de polen, zodat je in staat bent alle warmte van de
goddelijke liefde op te nemen. Want zie, wat warm is, is niet geschikt voor het
opnemen van warmte; maar wat koud is in zijn rust, dat is in staat warmte in
overvloed op te nemen en het uit te laten stromen in alle delen van het leven.
Want zie, wie de warmte, die Gods liefde is, in zich opneemt en die in zich
vasthoudt en haar niet verder laat stromen, is een vrek en zijn binnenste zal
opgelost worden en hij zal zichzelf vernietigen als het ijs bij het vuur; wie
haar echter ontvangt zoals de polen en haar meteen weer doorgeeft aan allen die
dichtbij en veraf zijn, bij hem is de goddelijke liefde op de juiste plaats en
hij beantwoordt aan de wil van de grote en heilige Gever.
36. Deze liefde zal vele vruchten
voortbrengen en zal zich verheffen tot het licht van de genade en zal met
onafgewende blik de onmetelijke diepten van de Godheid zien net als de polen,
die in de oneindige ruimten van de scheppingen van Gods liefde kijken en met
wijd open ogen de tedere stralen in zich opzuigen uit alle niet te meten
oneindige ruimten, waarin de talloze wezens van de erbarming rondcirkelen,
ieder op zijn eigen wijze, en daardoor van verrukking en zalige vreugde in hun
liefde tot de liefde en voor de liefde ontbranden en als een zon zelf lichtend
worden zoals het licht van de polen van de aarde.
37. Dus, wie standvastig blijft in het
midden van de liefde van het herkennen wat de genade is, diens lendenen
zullen gloeien van liefde uit God zoals de evenaar van de aarde, en zijn ogen
zullen door dat besef lichten als de polen, en zijn armen zullen zich bewegen
als de rivieren, beken en bronnen, en de daden zullen toestromen naar de zeeën
van de goddelijke erbarming, die gezouten zijn met genade en met de kennis van
de eeuwige liefde en het eeuwige leven.
38. Nu, daar hebben jullie de sleutel
om de aarde, die je draagt, te ontsluiten en te doorschouwen.
De
analogie van het gesternte
1. Verhef nu je blik van de aarde naar
de zon, die een getrouw beeld is van de wedergeborenen! Kijk goed en je zult
spoedig gewaarworden, dat er zich menigmaal vlekken op haar evenaar bevinden.
Zie, volgens de natuurlijke uitleg van de verschijnselen, zoals jullie dat
noemen, zijn dat uitbarstingen vanuit haar binnenste net als vuurspuwende
vulkanen op aarde en zijn het overeenkomstige uitbraken van de woede van de
Godheid en kleine blijken van Haar alles vernietigende macht, die volgens de natuurwetten
zich altijd door grote of
kleine onweersbuien, afhankelijk van
de grootte van de vlekken, op de aarden plaatselijk kenbaar maakt; maar dan
wordt de Liefde des te werkzamer en verzacht alles weer met de wateren van
erbarming, en op de zon met de grote stroomvloeden uit de oeverloze zee van
Haar erbarmende genade. En zie, zo wordt alles weer tot de juiste orde
teruggebracht en buiten deze ordening, waarin Ik vanaf de eeuwigheid der
eeuwigheden de eeuwige Liefde Zelf ben en waaruit en waarin alles wat bestaat
werd gemaakt, kan niets bestaan noch ontstaan; en wie gezien zijn vrijheid, uit
deze ordening treedt, die handelt tegen de liefde en tegen het leven en zal
voor eeuwig te gronde gaan.
2. Nu heb je de zon aanschouwd en haar
aard begrepen, die eenvoudig is en moet zijn, zodat zij kan bestaan voor het
doel waarvoor zij er is en volgens de ordening van de liefde er moet zijn.
3. Wend dan je ogen naar de wedergeboorte
van de geest en naar het volk van God en naar de wet van de liefde en naar het leven
van vrijheid in het licht van de genade uit de wateren der erbarming, en de
zon zal onthuld voor je ogen zweven en geen rimpel zal voor je verborgen
blijven!
4. Maar zie, de zon heeft eveneens
haar polen, vanwaar al haar licht en haar warmte uit het centrum van de rust
der genade zich over haar gehele oppervlakte uitgiet; en als zij die rust op
haar polen niet zou hebben, dan had zij ook geen licht. Want zie, de rust is
ter opname van licht en warmte onontbeerlijk en moet overeenkomen met de rust
van de liefde in God; slechts uit de rust komt de ontvankelijkheid voor leven
en licht voort.
5. En zie, als de lucht rustig is, dan
is het op aarde ook zuiver en licht; maar waaien er heftige winden in verschillende
richtingen, dan komen er spoedig zwarte wolken en die verduisteren het licht.
6. Jullie begeerten zijn als de win
den, waardoor je met allerlei zorgen
omgeven wordt, welke net als de wolken die door de winden aangevoerd worden,
verhinderen dat het licht van de genade in je stroomt, zoals de wolken
verhinderen dat de stralen van de zon op de aarde vallen.
7. Dus moeten jullie je helemaal geen
zorgen maken, maar al je begeerten en de daaruit voortkomende zorgen moeten
jullie op Mij richten en aan Mij overdragen, zodat jullie rust hebben en Ik
voortdurend bij je kan binnenstromen.
8. En zie, zoals de aarde volgens Mijn
ordening om de in rust zijnde poolas draait, zodat geen enkele zijde onbelicht
blijft, wat door de macht van Mijn liefde bewerkstelligd wordt, zo moeten ook
al je handelingen voortspruiten uit Mijn liefde die van oorsprong af aan in
jullie is en afhankelijk van je geschiktheid aangevuld wordt door het gegeven
woord van de eeuwige Liefde volgens de wet van de genade en de erbarming; en
zoals de nacht de aarde verfrist, zal de liefde jullie verfrissen en zoals de
dag de aarde verlicht, zullen jullie verlicht worden door het licht uit de zon
van de genade.
9. Jullie moeten zijn als de winter,
die koud is in zijn rust, maar juist daardoor ook het best in staat is tot
opname van warmte tot in het diepst van de aarde. En bij diegene waarbij de
winter aangebroken is, zal ook het voorjaar aanbreken, dat is als het eerste
leven der liefde in je, en zal de zomer aanbreken met haar grote werkkracht uit
het leven der liefde, dat in je sterk geworden is door de genade. Dan zal de
rustige herfst aanbreken met de vruchten van de werken der liefde en genade,
waarin jullie dan als geheel nieuwgeborenen in het leven van de zon zullen
binnengaan om het aangezicht van jullie heilige Vader te aanschouwen, en zoals
zij heel de wereld te verlichten door de grote kracht van de genade, van de
liefde en de erbarming van jullie boven alles goede, heilige Vader.
10. Maar wie niet als de maan is en
niet wordt zoals de aarde, kan ook niet gelijk de zon worden, - maar is als een
komeet, die ook niet de geringste bestendigheid heeft en wiens wezen een
gestolen wezen is uit de genade uitstromingen van de zonnen, en zijn baan is
ongeordend zoals de wegen van dieven en rovers, en hij wordt door de angst voor
het licht van de ene kosmische ruimte naar de andere gedreven om in eeuwigheid
geen rustpunt meer te vinden; en het licht zal hem op al zijn wegen vervolgen
en zijn nietigheid belichten.
11. En het zal hem uiteindelijk nog
vergaan zoals de vallende sterren, die uit de genade geworpen en verstoten
worden tengevolge van hun nietigheid en verteerd worden vanwege de beroving
van de genade; want het gestolen licht zal hen voor eeuwig vernietigen en zij
zullen voortaan niet meer bestaan, zoals de vruchten van de bomen die te vroeg
aan het licht werden blootgesteld, nog voor de liefde hen bevestigd had; en
daar zij geen vastheid hebben, omdat zij te weinig met de liefde verbonden
zijn, worden zij zwakker en zwakker en vallen dan van de boom af en worden
vertrapt en te gronde gericht.
12. Zie nu, hier heb je de zonnen,
aarden, manen, kometen en vallende sterren en ook elk apart deeltje van het
grootste tot het kleinste ten voeten uit volgens hun wezen en volgens hun
betekenis, onthuld voor je!
13.
De geest van liefde en genade is in je en is in alle wijsheid. Wie hem verneemt
zal alles tot in de diepste diepten doorgronden; en hij zal de doden navorsen
en zij zullen hem antwoorden, en hij zal de levenden doorzien en hun liefde zal
hem verkwikken en hun licht zal hem verheugen; en hij zal zijn oor op de
aarde te luisteren leggen en het gras zal hem de geheimen van de liefde
vertellen, en het aardrijk zal hem zijn diepten onthullen, en de bergen zullen
zijn stem horen en de klank van zijn woord zal tot in het merg van de aarde
doordringen; en wanneer hij de zee zal aanschouwen, dan zullen de stralen uit
zijn ogen alle druppels ervan doorlichten en ieder zandkorreltje doordringen;
en indien er daar nog vol ongeduld geesten op hun gericht wachten, zullen ze
naar het licht van zijn ogen toestromen, zoals de vissen en het kruipend
gedierte van de zee en van de wateren zich naar een boven het wateroppervlak
gehouden fakkel bewegen, en zij zullen zich laten vangen om verlost te worden
uit de kerkers van de eeuwige nacht, en zij zullen de liefde herkennen en hun
dorst stillen met het water der erbarming en opgroeien tot de zwakte, tot de
sterkte en tot de kracht uit de liefde van de Vader en van het Woord, dat de
liefde is in de Vader en van de Geest, die de kracht is in beiden.
14. En zie, dit alles en nog veel meer
andere zaken zal Mijn Geest je leren, indien jullie Zijn stem horen! Zijn stem
is niet luid, maar zeer stil, maar juist daardoor alles doordringend als de
warmte van de liefde en als het licht van de genade en als de kracht van de
erbarmende liefde van jullie heilige Vader.
Hoofdstuk
7
De
oertijd van aarde en maan. De schepping van Adam en Eva
1. Zie nu, Ik zal jullie de organische
schepping tonen van het begin tot het einde en van het kleinste tot het grootste,
zoals Ik deze gemaakt heb vanuit Mijn liefde en vanuit Mijn wijsheid en vanuit
de eeuwige ordening uit die beiden, wat het woord is van de eeuwige macht en
kracht in het meest innerlijke van de Godheid. En zie, er is niets in alle
ruimten van de oneindigheid, noch iets groots noch iets kleins dat niet
daardoor gemaakt zou zijn!
2. En zie en luister: nu bestond de
aarde en er was de maan, en de zon was er en de sterren waren er; maar de aarde
was nog kaal en haar oppervlak was nog als het oppervlak van de zee. En boven
de wateren lag een dicht wolkendek en dat reikte tot diep in de dode ruimten
van de werelden en het licht van de zon kon de druppel der erbarming niet
verlichten. En de maan was bedekt door de nevel van de druppel en pas in deze
nevel werd de aarde volledig gevormd en werd de maan gevoed. En de zon lag over
die beiden heen met de stralen van haar licht uit de warmte van de liefde in
God, zoals een kloek over haar kuikens en maakte de aarde rijp en scheidde de
maan van de borst van haar moeder.
3. Toen viel het grote wolkendek
uiteen en zonk omlaag naar de rust van de polen, en de evenaar van de aarde
kwam vrij en de zon zag zichzelf in de wateren, en de aarde straalde dankbaar
het ontvangen licht terug in de schoot van de zon en zag met wijd open ogen de
maan zich baden in de uitstromende stralen van de genade der eeuwige liefde uit
de zon.
4. En zie en luister verder: het ging
goed met de aarde, want zij werd vervuld met de liefde der erbarming en zag
haar lieveling, de maan, monter om zich heen cirkelen. En de liefde deed haar
machtige borst zwellen met de adem der erbarming, als wilde zij het kind nog
eenmaal haar met de melk der genade gevulde borst aanreiken; maar zie, door de
warmte van de erbarmen de liefde stremde de melk en ontstond het vaste land,
dat boven de zeeën uitrees. En de zeeën zonken terug in de diepten en leken op
het water, dat zich afscheidt bij het stremmen van de melk en dat dient om de
inwonende woede door het zout van de genade door het erbarmen van de liefde uit
God met alle kracht en macht te sussen.
5. En zie, toen werd het rustig op de
aarde en in alle ruimten der oneindigheid van God, en de eeuwige Liefde daalde
voor de eerste maal geheel op aarde neer en ademde in Haar almacht en kracht
over het aardoppervlak, en de ademtocht was een onpeilbare overvloed van
gedachten in levende vormen van allerlei aard voor de toekomstige verlossing
van de verlorenen.
6. En zie, toen ontkiemden uit de
vaste delen van de aarde allerlei kruiden, planten, struiken en bomen, en in
de zeeën, meren, rivieren, beken en bronnen wemelde het van allerlei wormen,
vissen en dieren; en de lucht was vol leven door allerlei soorten vogels. En
het getal van iedere soort zowel in de wateren als op het vaste land en in de
lucht was gelijk aan het getal van de mens, die uit dit getal gemaakt werd, en
het was gelijk aan het getal van de genade van de Liefde en was gelijk aan het
getal van de toekomstige verlossing en de daaruit ontstane en voortkomende
wedergeboorte.
7. En zie nu en begrijp, wat tot nu
toe nog door niemand gezien en begrepen werd; de eeuwige Liefde nam het getal
uit Zich en het getal was de ordening en de eeuwige wet in Haar, waaruit en
waarin Zijzelf eeuwig bestond, bestaat en zal bestaan in alle macht en kracht
van de heiligheid van God. En Zij nam de leem net als de room van de gestremde
melk en vormde met de hand van Haar macht en met de hand van Haar kracht volgens
het getal van Haar ordening de eerste mens en blies hem door de neusgaten de
levendmakende adem in. En de adem werd in hem tot een levende ziel en de ziel
vervulde de gehele mens, die nu gemaakt werd volgens het getal van de ordening,
waaruit de geesten gevormd waren en waaruit de werelden in de ruimten gemaakt
werden en de aarde en alles wat op haar is, en de maan en de zon. 8. En zie nu,
deze eerste mens op aarde, die voortkwam uit de handen van de macht en de
kracht van de eeuwige Liefde, kreeg uit de mond van de erbarmende Genade de
naam 'Adam' of 'zoon van erbarming en genade' .
9. En let nu goed op: deze Adam kwam
in plaats van de eerste der gevallen geesten; het werd hem niet te kennen
gegeven wie hij was, en zie, toen verveelde hij zich, omdat hij zichzelf niet
kende en ook niets vinden kon wat op hem leek.
10. En zie, toen ademde de eeuwige
Liefde, onzichtbaar voor de nog blinde ogen van zijn ziel op hem, en hij sliep
door de lieflijkheid van de erbarmende Liefde voor de eerste maal in. En de
lieflijkheid van de erbarmende Liefde vormde in het hart van Adam, als het ware
als in een zoete droom, een op hem lijkende gedaante van grote lieflijkheid en
ook van grote schoonheid.
11. En de eeuwige Liefde zag dat Adam
grote vreugde in zich voelde bij de innerlijke aanschouwing van zijn tweede ik.
Toen raakte de erbarmende Liefde zijn zijde aan, op de plaats waar hem een hart
gegeven werd gelijk aan het hart van de Godheid ter opname van de liefde en het
leven uit de liefde in God, en ontnam hem daarmede de eigenliefde om voor
Zichzelf een woonplaats voor te bereiden door de toekomstige wet van de
erbarmende genade, en plaatste de eigenliefde, waaraan hij een groot welbehagen
in zich voelde, buiten zijn lichaam en noemde haar 'Caiva' of, zoals jullie
gewoonlijk plegen te zeggen, 'Eva', wat zoveel wil zeggen als de voorbereidende
verlossing van de zelfzucht en de daaruit voortspruitende wedergeboorte.
12. En zie, toen raakte de erbarmende
Liefde hem aan en liet hem ontwaken om hem zijn eigenliefde, nu buiten hem, te
laten zien en zag dat hij een groot welbehagen ondervond bij de aanblik van
zijn buiten hem geplaatste liefde en zeer opgetogen werd; en de liefde buiten
hem, nu Eva geheten, verlustigde zich aan de mens Adam en boog zich naar hem
toe en volgde al zijn bewegingen.
13. En zie, toen sprak de eeuwige
Liefde Adam voor de eerste keer aan: "Adam!" - En hij sprak voor de
eerste maal: "Hier ben ik, Heer van de glorie, macht en kracht!"
14. En de eeuwige Liefde sprak
wederom: "Ziehier jouw helpster!" En Eva antwoordde: "Zie,
Heer, hoe gehoorzaam de maagd aan de voeten van Uw zoon ligt en op zijn bevelen
wacht!"
15. En zie, de erbarmende Liefde
ondervond een groot welbehagen in de werken van Haar macht en kracht door de
genade van Haar erbarmen en sprak verder en onderwees hen in alles en leerde
hen alle dingen kennen, benoemen en toepassen. En toen zij alles begrepen,
kenden en konden gebruiken, sprak de erbarmende Liefde weer tot hen: "Zie
nu, jullie leerden nu alles, jullie kennen nu alles en kunnen van alles gebruik
maken op één ding na, en dit laatste zal Ik je nu leren en in je de kracht leggen
om op jullie gelijkenden te verwekken en voort te planten; maar jullie mogen er
dan pas gebruik van maken, wanneer Ik terugkom en je bekleed aantref met het
kleed van de gehoorzaamheid, deemoed, trouwen de vereiste onschuld. Wee echter
over jullie, wanneer Ik je naakt aantref; Ik zal jullie dan verstoten en de
dood zal het gevolg zijn!"
1. En zie, toen bedekte de eeuwige
Liefde Haar aangezicht en ging volgens een door het getal van de ordening
bepaalde tijd weg en was blind uit de diepte van Haar erbarmen en wilde en kon
niet weten, wat de nieuw geschapenen zouden doen in het gericht van de Godheid
ter beproeving van hun vrijheid door de erbarmende Liefde in de korte tijd op
aarde. De plaats die hen op het vaste land was gegeven om te bewonen, was een
dal en was een tuin en werd paradijs genoemd; en dat was het land, dat later
overvloeide van melk en honing en het was de plek, die in de grote tijd der
tijden van de grootste daad van de eeuwige Liefde 'Bethlehem' heette en eeuwig
zal heten, en het was het punt, vanwaar het vlees geworden eeuwige Woord voor
de eerste maal lijfelijk het licht van Zijn genade, aan de tranen der erbarming
van de verre zonnen, de manen en van alle sterren zag oplichten.
2. En zie, tijdens het gericht waarmee
de Godheid hen in Haar gramschap beproefde, groeide hun begeerte. En er stond
een boom in de tuin en deze boom droeg de mooiste soort appels en Eva begeerde
deze hevig en ze zei tegen Adam: "Zie Adam, ik heb een hevig verlangen
naar deze vrucht! Als jij wilt, dan zal ik er één plukken en proeven en hem dan
aan jou geven als de eerste gave uit mijn hand!"
3. En zie, Adam zweeg, nadenkend over
het gezegde van Eva. En een innerlijke stem, die heilig was, omdat deze van de
Godheid in hem kwam, zei tegen hem: "Als jullie van de vrucht van deze
boom zullen eten, dan zul je sterven!" En Adam schrok daarvan zozeer, dat
hij zijn geliefde Eva geen antwoord kon geven.
4. En de begeerte steeg in Eva op en trok
haar tot onder de boom en dwong haar er een appel van te plukken. En Adam
bemerkte nu dat Eva zijn hart ontrouw werd, en hij werd treurig en zei:
5. "Eva, Eva, wat doe je? Zie,
wij zijn nog niet door de Heer van de macht en de kracht en het leven gezegend!
Zie, je houdt de vrucht van de dood in je hand; gooi die weg, zodat wij niet in
naaktheid voor de Heer der gerechtigheid sterven!"
6. En zie, toen schrok de door
begeerte overmande Eva van de ernst van Adam en liet de vrucht van de dood op
de grond vallen. En haar begeerte verliet haar en zij werd bevrijd van haar
begeerte en Adam voelde een groot welbehagen door de bevrijding uit de strikken
van de dood brengende begeerte van Eva.
7. Maar zie nu, de door Eva uit haar
hart gebande begeerte lag nu op de grond en veranderde zich door de macht van
de richtende gramschap van de Godheid in de gedaante van een grote slang, die
de vrucht van de dood in zijn bek nam, naar de boom toe gleed en alle takken en
twijgen van de wortel tot aan de top omgaf en zijn starre blik op Eva richtte.
En Eva merkte dat en keek de slang aan en Adam merkte het door Eva ook; maar
hij zag de slang nog niet.
8.
En zie, Eva ging naar de slang toe en bekeek met veel genot zijn verleidelijke
windingen om de boom en de steeds veranderende kleuren van zijn schubbenhuid.
9. Maar de slang bewoog zich en legde
de appel in de schoot van de nu zittende Eva, richtte toen haar kop weer op en
sprak Eva met de volgende woorden aan:
10. "Eva, zie hoe jouw dochter
die door jou verstoten werd, de boom van jouw verlangen omslingert! Versmaad de
geringe gave, die ik in jouw schoot legde niet, maar geniet onbezorgd van de
vrucht van je liefde; jij zult niet slechts niet sterven, maar je zult
bevredigd worden met meer kennis over al wat leeft, dan de God die jij vreest,
omdat die toch zwakker is dan jij bent!" En zie, toen deelde de tong van
de slang zich en werd puntiger dan een pijl en de slang boog haar kop naar
Eva's borst, alsof zij die als een kind wilde kussen; maar nu stiet zij haar
twee giftige pijlen in de borsten van Eva, en Eva aanschouwde in de slang haar
eigen gedaante.
11. En nu merkte ook Adam wat zich
onder de boom afspeelde en de tweede Eva beviel hem bijzonder goed en hij
merkte niet, dat het slechts een slang was. En zie, toen ontstak ook in hem de
begeerte, de hartstocht voor de tweede Eva, hij nam de vrucht uit de schoot van
Eva, werd ontrouw aan zijn liefde en genoot van de verboden vrucht uit de
schoot van Eva met wellustige begeerte; en in dat genot herkende hij zich als
de eerste die verloren ging door de grote ijdelheid van zijn blinde zelfzucht
in het rijk van het licht van de eeuwige Liefde, en die gevallen is in de zee
van gramschap van de eeuwig onverbiddelijk dodende Godheid.
12. En zie nu, toen hij zich als
zodanig herkende en de verblinde Eva zich door hem herkende, steeg een groot
berouw op uit het diepst van zijn hart, en Eva schaamde zich over de naaktheid
die zij bespeurde en over Adam’s naaktheid en was van top tot teen ontdaan en
bedekte haar naaktheid met bladeren van een vijgenboom. En ook Adam strekte
zijn handen uit naar de bladeren om zijn blootheid te bedekken en verborg zich
in een grot en weende vele tranen van grote smart; en Eva verborg zich achter
een doornstruik en treurde hevig over haar schuld aan de verleiding.
Hoofdstuk
9
1. En zie, toen trok de eeuwige Liefde
door de macht en de kracht van Haar erbarmen de hand van de macht en de hand
van de kracht weg voor Haar ogen, de ogen van de alles verlichtende genade, en
het licht van de genade drong wezenlijk door in de grot waar Adam weende en
achter de doornstruik waar Eva treurde.
2. En Adam’s tranen werden in de
schoot der aarde bewaard en heetten en heten nog 'Tummim' of stenen, waaruit
het licht van de zeven geesten van God zinnebeeldig straalt en zij werden vast
door het licht van de genade uit de warmte van de Liefde, evenals zijn terechte
berouw als blijvend gedenkteken van de verlichtende wijsheid, en zij werden
over de hele aarde verstrooid als vertroostende tekenen van de toekomstige
wedergeboorte, die evenals deze tranen van Adam in staat zal zijn tot opname
en de allermooiste gedeelde weergave van het grote licht uit de zee van de
genade der erbarming van de eeuwige Liefde en die iedere hardvochtigheid van de
verleidingen van de wereld zal weerstaan.
3. En de tranen van de achter de
doornstruik treurende Eva werden in de aarde bewaard en werden net zo gekleurd
als het rood van haar terechte schaamte over het misbruiken van de geheiligde
liefde van Adam in haar. 4. En de eeuwige Liefde zag, dat iedere traan van Eva
voor Adam, de zoon van de erbarmende Liefde, gerechtvaardigd was; en de warmte
van de eeuwige Liefde maakte van deze tranen steentjes en hiervan was de naam
'Urim', als zinnebeeld van de gerechtvaardigde droefheid van Eva. En zie, één
traan viel op de beschuttende doornstruik, en zie, deze traan was er een van
verloren onschuld en kleurde de voorheen witte bloem van de struik; en de
bloemen werden rood gekleurd ten teken van de verloren onschuld van Eva. En zie
verder, hoewel de mensen nu reeds alle gewassen op aarde kennen, kennen zij
echter niet hun ware betekenis in de geest en in de waarheid en zullen die niet
kennen en begrijpen tot aan de wedergeboorte, als zij zich die dan eerst deelachtig
hebben gemaakt, welke is de erbarming van de eeuwige Liefde door de genade van
de verlossing daarin.
5. En zie nu nog een geheim, dat nog
begrepen moet worden vanwege de zondige hoogmoed van de kinderen van de
wereld! En zie, twee bloemen van de struik werden door de, door onschuld
gerechtvaardigde tranen van Eva bevrucht en bewaarden door alle stormen aller
tijden gedurende de grote oorlog van Jehova tegen de volkeren der aarde
getrouw hun zegen van de eeuwige Liefde. En ze maakten ten tijde van de uitwerking
van de genade van boven, de vrouw van Abraham tot een levend voorbeeld van de
grote werken van de erbarmende Liefde, en de vrouw van Zacharias tot werkelijke
volbrenging van de grootste van alle daden van de erbarmende Liefde van de
eeuwige God.
6. En wend nu je ogen weer naar Adam
en Eva en ga met Mij mee om ze te zoeken en kijk toe, hoe Ik, de eeuwige
Liefde, hen vond, naakt, verlaten, wenend en treurend van gerechtvaardigd
berouwen terechte schaamte en Ik riep Adam te komen en trok Eva te voorschijn.
7. En zie, zij durfden niet naar het
gezicht van hun Vader te kijken; want zij waren geschrokken door een geweldige
donderslag van het dood brengende gericht uit het diepst van de gramschap van
de Godheid.
8. En de vlammen van de toorn van God,
van de Oneindige, rolden schrikbarend door al de eindeloze ruimten naar de
aarde toe, waar de grote Liefde nu vertoefde bij Zijn rouwende en treurende
gevallen kinderen, die geschapen waren door Zijn erbarmende genade.
9. En zie, er woedde een hevige strijd
tussen de eeuwige Liefde, die door het berouwen verdriet van de geschapenen
weer erbarmen met hen had, en de woedende Godheid, die alles wilde vernietigen
ter verzoening van Haar integere heiligheid.
10. Want zie, de vlammenvloed van
toorn van de boos geworden Godheid stortte sneller dan de bliksem op aarde
neer, drong door tot in haar kern en de verterende vlammen laaiden overal in al
haar uithoeken op tot aan de maan, tot aan de zon, - ja, zij tastten alle
sterren aan! En zie, toen was de gehele, onmetelijke oneindigheid één vuurzee
en verschrikkelijke donderslagen rolden door alle eindeloze ruimten en de
aarde huilde luid en de zee woedde en de maan huilde en de zon jammerde en alle
sterren schreeuwden luider dan alle donder. En dat, omdat zij neergedrukt werden
door een grote angst vol pijn om eeuwig vernietigd te worden, en hun luide
stemmen weerklonken hevig daverend vanuit de eindeloze diepten van de
gramschap van de Godheid en die stemmen riepen:
11. "Grote, verheven God, lenig
Uw grote toorn en blus de vernietigende vlammen van Uw zeer gerechtvaardigde
gramschap en spaar in Uw heiligheid de onschuldigen; want de vlammende woede
van Uw toorn zal de rechtvaardigen verwoesten en zal de eeuwige Liefde in U
vernietigen en zal Uzelf gevangennemen in Uw bovenmaatse macht en kracht van de
heiligheid!"
12. En zie en hoor met open ogen en
open oren wat de met toornende gramschap vervulde Godheid sprak; maar niemand
verstond wat er gezegd werd, behalve de eeuwige Liefde, die ten tijde van de
woedende uitbarsting van toorn van de Godheid het berouwvolle nieuw geschapen
paar op de kermende aarde ondersteunde met de grote macht en kracht van Haar
barmhartigheid en Ze weerde de grote woedende vlam van toorn af, die de plek
van Adam’s wroeging en de plaats waar Eva treurde wilde aangrijpen.
13. En luister nu en begrijp goed de
verschrikkelijke woorden van toorn uit de diepten van de gramschap van de
Godheid. Deze luidden: 14. "Wat heb Ik aan dat janken en woeden van de
aarde en wat aan het huilen van de manen, wat aan het gejammer van de zonnen en
wat aan de jammerklachten van de sterren?! Want Ik ben alleen, verlaten door
Mijn Liefde, die Mij ontrouw geworden is en van Mij is weggegaan naar de aarde
om het tweevoudige kwaad uit te werpen! Wat moet Ik zonder Haar beginnen?
Daarom zal Ik al Haar werken tot op het fundament verwoesten en alles
vernietigen, opdat er niets meer is wat in alle toekomstige eeuwigheden der
eeuwigheden Mijn Liefde van Mij zal wegtrekken en verwijderen! En Ik zal God
blijven, de Enige, gedurende alle eeuwigheden der eeuwigheden, zoals Ik dat
sinds de eeuwigheden der eeuwigheden was; en jij, vermolmd bouwsel van de
schepping van Mijn zwak geworden Liefde, val in elkaar tot nietig puin in het
niets, zodat Ik Mijn Liefde weer vind en Haar weer sterk maak door de macht en
de kracht van Mijn eeuwige heiligheid. Amen!"
15. En zie, toen werden de banden van
de scheppingen in alle ruimten van de oneindigheid van God verbroken en de
brokstukken stortten door de wijde ruimten onder groot lawaai, gedonder,
gegier, gehuil, geloei en gesuis in de diepten der diepten op hun ondergang af
en het was de aarde zelf, die eveneens in puin lag in de brede schoot van de
erbarmende Liefde.
16. En de nieuw geschapenen beefden
van angst bij de vreselijke aanblik van de grote, vernietigende gruwelscène,
waarvan de omvang nooit door een geschapen geest in zijn geheel doorgrond kan
worden; want die was oneindig.
17. En zie nu en luister verder naar
wat de erbarmende Liefde toen sprak en deed! Verneem de woorden van de Liefde
in Haar macht en bezie de grote daden van de barmhartigheid in Haar kracht, en
hoor en begrijp goed de woorden, die aldus luidden:
18. "Grote, almachtige God van
alle macht, alle kracht en alle heiligheid! Laat Uw hevige toorn varen en stil
het vuur van Uw alles verwoestende gramschap en luister in de rust van Uw
heiligheid naar de woorden van Uw eeuwige Liefde, die het enige leven in U is,
net als U, eeuwig en machtig en sterk zoals U uit Haar en Zij uit U, en wil
niet het leven in Haar vernietigen en U door Haar, maar laat genade voor recht
gelden en laat de Liefde U genoegdoening geven en eis verzoening voor Uw
bezeerde en beledigde heiligheid en geen offer dat U van Haar mocht eisen ter eeuwige
verzoening van Uw heiligheid zal voor Uw Liefde te groot zijn!"
19. En zie nu en luister en begrijp
het goed, wat er daarna gebeurde en wat de Godheid daarop antwoordde! Het vuur
temperde en uit alle ruimten woei een zacht zuchtje, vermengd met nog hevig
rollende donderslagen, veroorzaakt door het rondvliegende puin van de verdwenen
werelden, die van de ene onmetelijkheid tot aan de andere als grote
bliksemschichten nog brandend flitsten. En de Liefde begreep de donder van God,
die fel sprak:
20. "Ik zal alle schuld op Jou
laten neerkomen, net als het wereldpuin op de aarde, en Jij moet de smaad van
Mijn heiligheid, die de eeuwige band tussen Jou en Mij is, vereffenen! En zie,
Ik vervloek de aarde, opdat Mijn heiligheid door geen vlek bezoedeld zal worden
en Ik daardoor een onheilige God zou worden zoals Jij; en van deze vloek draag
Jij de schuld, die Je op Je moet nemen en die Je moet vereffenen ten behoeve
van Mijn heiligheid en Jij moet de vloek van de schande door de zonde van Adam
van de aarde af wassen met Je bloed!"
21. En zie, luister en begrijp goed,
wat het antwoord van de Liefde daarop was en Zij sprak als volgt: "Grote,
boven alles heilige God van alle macht en alle kracht! Het zal geschieden naar
Uw woorden!"
22. En zie, toen doofden opeens alle
vuren op aarde en in alle ruimten van de schepping! En het puin van de
verwoeste zonnen, aarden en manen werd weer samengevoegd door de macht en de
kracht van de door de Godheid verhoorde Liefde en zij werden weer geordend,
zoals zij geordend waren vanaf het begin van hun ontstaan; maar zij behielden
voor eeuwig de onuitroeibare sporen van hun toenmalige totale verwoesting
gelijk de littekens van de eeuwige Liefde, die later in de grote tijd der
tijden voor iedereen aan het kruis bloedde.
23. En er bleef hier en daar aan het
oppervlak, in het binnenste en in de zeeën van de aarde ook nog puin van andere
werelden liggen, ten teken van de macht en de kracht van God en tegelijkertijd
ook als sprekende getuigen van de uitzonderlijk grootse daden van de
erbarmende Liefde.
24. En zie en luister verder en
begrijp goed wat er verder gebeurde: toen nu de eeuwige Liefde de eisen
aanvaardde en daardoor al van tevoren genoegdoening verschafte aan de grote
heiligheid van God, liet de Godheid in een zacht ruisen en suizen nogmaals,
alleen voor de Liefde begrijpelijk, Haar heilige wil horen en sprak op zachte
toon, als volgt:
25. "Zie, Jouw grote barmhartigheid
is in Mij opgestegen en is voor Mijn alziend oog getreden en Ik heb in de rust
van Mijn heiligheid Jouw grote oprechtheid en eeuwige trouw herkend en Ik heb
de tranen van berouw van Adam en de tranen van verdriet van Eva geteld en Ik
ben vanwege Jouw grote erbarmen vol deernis geworden.
26. En zie, daarom wil Ik Mijn
gerichten in deze tijd opheffen en op Jouw verzoek overvloedig genade voor
recht laten uitstromen en Ik wil de schade die Mijn gericht heeft aangebracht,
weer goed maken. En buiten Mij kan niemand iets goed maken dan Ik alleen,
omdat niemand goed is behalve Ik, de heilige Vader; want dat zal voortaan voor
eeuwig Mijn naam zijn. En Jij, Mijn Liefde, bent Mijn Zoon; en de heiligheid
als de machtige alom werkende band van de kracht tussen Ons en tussen alles
wat van Ons uitgegaan is, is de Heilige Geest, die alle ruimten der ruimten en
alle oneindigheden der oneindigheden zal vullen, amen. En dat zegt nu de goede,
heilige Vader. Amen.
27. En zeg Jij, Mijn geliefde Zoon nu
ook aan het treurende paar - en laat dat diep in hun hart zinken - dat zij zich
tot aan het einde van hun leven aan de geboden van de liefde en de erbarming
moeten houden, zonder ze te verbreken, en Ik zal hen op een tijdstip dat Ik heb
voorbeschikt dan een middelaar tussen Mij en hen zenden om hun grote schuld te
delgen en de grote, zware last van hun ongehoorzaamheid te verlichten.
28. Maar tot dan moeten zij geduld
oefenen en zachtmoedigheid betrachten en het brood, dat Ik hen thans slechts
spaarzaam zal geven, moeten zij dankbaar in het zweet huns aanschijns genieten
en zij zullen niet verzadigd worden tot aan de tijd van de middelaar die Ik uit
hun midden zal verwekken en die volkomen en goed zal zijn, zoals Wij eeuwig
volkomen en goed en heilig zijn.
29. En zeg hen bovendien nog, dat Ik
Mijn gericht slechts opgeschort heb voor diegenen die zich nauwgezet aan Mijn
strenge geboden zullen houden; maar laat de overtreders voor alle eeuwigheid
in alle gestrengheid van de eeuwige heilige waarheid bij de geringste
overtreding bedreigd worden met de nauwkeurige voltrekking van het gericht!
30. Aldus spreekt de heilige en enig
goede Vader door Zijn Zoon, die de eeuwige Liefde in Hem is en door de Heilige
Geest als de werkende genade uit Ons beiden, voor de toekomstige vergeving van
de zonde, die nu hun lichamen moeizaam en bezwaarlijk maakt, en tenslotte
tijdelijk zal doden om na de dood van het lichaam het leven te verkrijgen, na
de tijd van de beloofde middelaar.
31. Dat zegt de enig heilige en enig
goede Vader. Amen, Amen, Amen."
De
verzoening van de Heer
1. En zie, luister, begrijp en versta
goed wat de eeuwige Liefde zei en deed. Toen de goede, heilige Vader Zijn zeer
ernstige toespraak beëindigd had, waarin Hij genade voor recht aankondigde en
de overtreders van de wet van de onbegrijpelijk grote genade en van de dood
van de zonde met een strafgericht dreigde, werd de eeuwige Liefde tot in het
diepst van Haar hart dat vol erbarming was geroerd en weende voor de tweede
maal tranen van medelijden en tranen van de innigste vreugde en zalige
verrukking over de grote, alles ontziende genade van de zo onvoorstelbaar goede
en allerheiligste Vader en sprak, terwijl Zij tot in het diepst van Haar wezen
ontroerd was tot Adam en Eva:
2. "Adam, je hebt nu het afschuwelijke
gericht van God voor je ogen voorbij zien trekken en Eva zag en ondervond het
door jou; nu echter wil Ik ook haar de ogen en oren openen en zij zal in heel
de toekomst met eigen ogen zien en met open oren horen, wat de Godheid in Haar
richtende gramschap deed en wat daarop de eeuwige Liefde in Haar onbegrensde
erbarming deed; en dat zullen ook allen zien die uit haar zullen voortkomen
gelijk aan het aantal sterren aan de hemel en de hoeveelheid gras op aarde en
de hoeveelheid zand in de zee, die oneindig is.
3. En de wet heb Ik jou in je hart
gegrift, zoals jij het ook in het hart van Eva moet prenten; en het teken dat
jullie en allen die je zullen volgen zal waarschuwen voor Gods gericht wegens
jullie zonde, zal zijn dat Ik hier en daar bergen laat ontstaan, die
afwisselend tot aan het einde der tijden zullen branden en Ik wil de bliksem
achterlaten, die je zal waarschuwen voor de toekomstige vernietiging en de
altijd daarop volgende donder, die je altijd met klem de naam van de grote en
sterke God zal verkondigen, indien jullie Hem ooit zouden of konden vergeten.
4. En de tranen van medelijden en die
van grote vreugde over de genade van de heilige Vader heb Ik als een eeuwig
teken van een nieuwe schepping rondom in de wijde ruimten van de hemel
opgesteld en ze zullen jullie iedere nacht op aarde beschijnen en zullen je
verkwikken in de avondschemering van het leven en zullen je de aanbrekende dag
aankondigen.
5.
En kijk nu op naar de hemel; zij schijnen in veelvoudige ordening en in
veelvoudige pracht, - die met roodachtig licht als teken van Mijn medelijden en
die met wit licht als teken van de vreugde om de grote genade van de zeer
heilige en boven alles goede Vader. En die zacht wit glanzende brede baan die
over de sterren van het medelijden en van de vreugde loopt, bestaat eveneens
uit sterren uit de voortijd, ontstaan door de tranen van de Liefde, die toen
reeds mededogen had met de gevallen geesten; die baan is midden door de
uitgestrekte ruimten getrokken en zal jullie dienen als teken van het eeuwige,
heilige verbond tussen de eeuwige Liefde, die jullie en alles wat er is in het
bestaan riep en de alles volgens Haar heiligheid richtende Godheid.
6. En kijk nu hierheen, Adam en ook
jij, Eva, in Mijn linkeroog, dat boven Mijn hart tegenover je rechteroog je
mild en vol genade stralend aankijkt, - zie, er hangt nog één traan aan zijn
wimper en zie, deze traan is groter dan alle tranen die reeds uit deze ogen
voor jullie gevloeid zijn!
7. Daar waar die grote baan aan de
wijde hemel gedeeld schijnt, kijk daar met graagte naar en wees altijd dank.
baar en diep geroerd, zo vaak als jullie daarheen zullen kijken; want die plek
zal voor jullie en ook voor de gehele schepping te eeuwigen dage dienen als een
blijvend teken van je breuk van trouw aan Mij en Mijn toenmalige breuk met de
heiligheid van God uit barmhartigheid tegenover jullie, en de baan zal je op
het punt waar zij weer als aaneen geknoopt verschijnt, herinneren aan de
machtige bemiddeling van de eeuwige Liefde, die Ik al sinds eeuwigheid her
ben, aan de bemiddeling tussen de onaantastbare heiligheid van God en jullie,
die trouweloos gezondigd hebben voor het aangezicht van Zijn onbegrensde heiligheid.
8. En zie nu, vandaar deze traan en
daar is de plaats van haar ontstaan!
9. En deze traan zal voor jullie en
voor je nakomelingen eens opgaan als een mooie morgenster die alle volkeren
van de aarde zal verlichten, die jullie in de tijd der tijden met rouwende en
treurende voetstappen zullen volgen en die zal nog van tevoren de stinkende
drek van de zonde van de aarde afwassen en zal je tranen en bittere klachten
van rouwen verdriet reinigen van het vuil van de slang.
10. En kijk nog één keer hierheen:
deze traan wil Ik laten vallen op een
nog witte bloem van deze struik tussen de twee reeds bevruchte bloemen van
Eva, en uit haar zal eens een reine vrouw opbloeien, die de kop van de slang
zal vertrappen. En de slang zal haar weliswaar ook in haar hiel bijten, maar
het gif zal haar geen kwaad doen; en uit haar zal voortkomen, wat er nu voor
jullie is, een fraaie morgenster voor alle volkeren der aarde die van goede
wil zijn en het eeuwige gericht voor alle weerspannige kinderen van de slang!
11. En de geesten uit de schoot van de
heiligheid van de Vader zullen belichaamd op aarde neerdalen en zullen aan je
kinderen de grote tijd verkondigen en de wijze van aankomst van Hem, die nu
voor je staat en die jullie nu nog horen en zien en voortaan niet meer zullen
horen en zien tot aan de beloofde komst, volgens de toezegging van de heilige
Vader door Mij als de eeuwige Liefde in Hem.
12. En nu hebben jullie alles vernomen,
wat je moet weten om Mijn zegen te ontvangen!
13. En wees dan aldus gezegend
door de hand van de macht en door de
hand van de kracht van de eeuwige Liefde van de heilige Vader en de kracht van
de Geest, die heilig is uit Ons beiden, en bevrucht en vermeerder je en vul de
aarde met de levende vrucht van deze zegen!
14. En zo dikwijls jullie elkaar zullen
benaderen vanwege deze zegen, offer dan altijd van tevoren je harten aan Mij!
Als jullie dit achterwege zouden laten, dan zal de slang, die nog leeft en ook
eeuwig in de gramschap van de Godheid zal leven, de vrucht in je bederven en
jij, Eva en allen van jouw geslacht zullen in plaats van een vrucht van zegen
een vrucht van verderf ter wereld brengen. En deze zullen de kinderen van de
zegen en van het licht in groten getale te gronde richten en aan hun woede en
hun razernij zal geen einde komen; en zo zullen jullie de zonde als erfenis op
allen laten overgaan en je schuld zal zichtbaar worden tot aan de grote tijd
der tijden en ook daarna.
15. En dit offeren van jullie harten
aan de zegen van Mijn genade is je gegeven als een heilige dienst, die je
altijd verplicht bent voor Mij te houden ter wille van Mijn zegen, zo vaak
jullie elkaar benaderen. Laat dit nieuwe en gemakkelijke gebod dat jullie
zojuist uit Mijn mond vernomen hebben, de eerste kerk zijn, die Ik voor je
sticht ter Mijner nagedachtenis en die je de daden van de erbarmende Liefde
dankbaar laat herinneren en jullie terugvoert naar de heilige vrees voor God!
16. Ik zal van boven een geest zonder
zonden met een vlammend zwaard in zijn hand naar je toesturen, zodat hij jullie
kan leiden en je de gehele aarde kan tonen van het ene uiteinde tot het andere;
en hij zal jullie de dwalingen van de wereld verklaren, maar je ook tuchtigen
als jullie zouden afwijken van Mijn wegen.
17. Dit alles zegt de eeuwige Liefde
tegen jullie in naam van de heilige Vader, amen."
Hoofdstuk
11
De
geboorte van Kaïn en Abel
1. En zie, toen verdween de Liefde
voor de ogen van de geschapenen, terugkerend in de heilige schoot van de Vader.
2. En zie nu, jij Mijn luie en slechte
knecht, die ook nog zeer hardhorend is; want Ik moet je als een schoolkind uit
de eerste klas woord voor woord dicteren en nog versta je Me niet en vraagt Mij
dikwijls twee, drie, vijf, vaak tot tien maal toe en kijk, Ik herhaal altijd
getrouw ieder woord voor je! Let daarom beter op, zodat het vlugger opschiet
dan tot nu toe; want de wereld heeft in de zeer korte tijd voor de voleinding
behoefte aan dit werk van Mijn grote genade! Laat je dit door Mij gezegd zijn,
jullie heilige Vader, wiens gehele wezen louter liefde is!
3. En schrijf nu verder! Het pas
geschapen paar was nu geheel alleen op de grote wereld en de beloofde engel
verscheen met het vlammende zwaard in zijn rechterhand; en toen zij hem zagen,
schrokken zij heel erg, zodat zij voor hem wegvluchtten en inwendig trilden van
grote angst.
4. En zie, de angst verkortte Eva's
tijd en met smart werd zij verlost van de verboden vrucht, die de slang tijdens
Adam’s blindheid in haar gelegd had.
5. En Adam bekeek de naakte vrucht en
merkte dat de vrucht op hem leek, en verheugde zich daarover zeer; en Eva zag
Adam’s vreugde en drukte vol begeerte deze vrucht van haar liefde aan haar
volle borst.
6. En zie, toen kreeg zij een soortgelijke
steek in haar borst als de steek van de slang en legde vol angst de vrucht op
de grond in de vaste overtuiging dat zij alweer gezondigd had.
7. Maar zie, toen verscheen de grote
engel met het zachte gelaat voor het verontruste en bange paar en sprak hen met
vaste stem toe:
8. "Wees niet bang en heb geen
vrees voor de knecht van Jehova, die van boven naar jullie gezonden is om je de
aarde te laten zien en je in te lichten over 's werelds dwaalwegen en ook om
jullie en je nakomelingen te tuchtigen indien jullie van de wegen van de
eeuwige Liefde en van de oneindige heiligheid van God ooit zouden mogen
afwijken.
9. Zie, deze vrucht is voor jullie
geen zonde meer; wel is die het gevolg van de drievoudige ongehoorzaamheid
tegenover God en is de dood van je vlees, die jullie in je vlees verwekt hebben
door je zelfzuchtige begeerte. Jullie mogen deze vrucht niet van je werpen,
maar hem volgens de wil van boven houden als getuigenis over jezelf en je
vernedering, waardoor je nu zult ondervinden hoe door jullie de zonde en door
de zonde de dood in de wereld gekomen is; de vrucht zelf zullen jullie 'Kaïn',
of 'brenger van de dood' noemen!"
10. De verschrikte gemoederen van het
paar werden door de toespraak van de bode van boven gerustgesteld en Eva nam de
op de grond gelegde vrucht weer in haar nog sidderende handen en reikte op
aandringen van Adam, ingegeven door de engel, de volle borst aan de zuigeling
om daaruit het leven van de aarde te zuigen.
11. En de engel trad aan de linkerzijde
van Adam, en Eva met de vrucht op haar rechterarm ging aan Adam’s rechterzijde
staan, opdat haar hart vrij zou blijven van iedere last en voortaan op alle
wegen en paden naar de mens toegewend zou blijven.
12. En zo liepen zij voorbeeldig over
de hele aarde om daar alle oorden te bekijken en woonplaatsen uit te zoeken
voor hun toekomstige nakomelingen, en voor hen het brood te zaaien door de
macht en de kracht die hen door de Liefde verleend was door de grote genade van
de erbarming.
13. Want de aarde met alles wat daarop
was, was ondergeschikt aan de wil van Adam en de zee en al het water
gehoorzaamde zelfs trouw aan de geringste wenk van Adam en was aan hem
ondergeschikt van het oppervlak tot op de diepste bodem en bood vol eerbied
zijn rug aan de voeten van zijn heer, zodat hij er naar believen stevig op kon
lopen; en alle winden waren aan hem ondergeschikt en alle dieren in het water,
op het land en in de lucht gehoorzaamden aan zijn stem.
14. En Adam was verbaasd over de
kracht die in hem was en zag en begreep, over wat alles de eeuwige Liefde hem
zulke grote kracht verleend had en hij werd buitengewoon vrolijk over die
grote genade van boven en zei tegen Eva:
15. "Eva, mijn vrouw, zie, de
Heer van de macht en kracht heeft ons gezegend; laten wij onze harten aan Hem
offeren, zodat Zijn zegen op aarde gedijt volgens Zijn grote belofte en door
jou als nieuwe bewoner van dit oord het licht van de genade mag
aanschouwen!"
16. En Eva, vol deemoed en innige
vreugde, zei: "Adam, zie, je dienares ligt vol verlangen aan je voeten te
wachten op haar heer van de aarde en mij zal geschieden naar jouw wil; neem
mijn schuldige hart en offer het aan de Heer!"
17. En Adam droeg in volle overgave
Eva op aan de Heer, zoals hem door de Heer bevolen was.
18. En zie, de zegen werd zichtbaar
bij Eva en Adam verheugde zich daarover, en ook Eva voelde een grote vreugde.
En hoor nu wat de engel van Jehova tegen het opgewekte paar zei, en zijn
woorden waren goed gekozen als woorden van de hoogte en als woorden uit de
diepte, en het was de eeuwige Liefde Zelf die door de mond van de engel sprak,
en deze woorden uit de mond van de engel luidden:
19. "Adam! Jij hebt op de lange
reis over de aarde veel ervaring opgedaan; Je zag haar vaste land en haar
wateren, en zag ook wat er op en er in is, groeit en zich beweegt; en je zag de
grote olifant en in een dalende volgorde alle dieren tot aan de kleinste van de
kruipende wormpjes; en je zag de krachtige haai en al het gedierte in de wateren
tot aan de kleine diertjes die in een druppel wonen; en je zag ook al het
gevogelte in de lucht, van de reusachtige adelaar tot aan het vlindertje en
vanaf deze tot aan de kleinste mug; en je hebt al hun kracht, hun deugdelijkheid
en hun nut op de proef
gesteld; en je zag hieruit ook hoe rijkelijk
de eeuwige Liefde voor je gezorgd heeft en door jou ook voor Eva.
20. Je sprak tegen de bergen en zij
gaven je antwoord; en je bevroeg de zee en deze antwoordde; en je richtte je
stem tot de diepe delen van de aarde en het antwoord is niet uitgebleven, en
je richtte de klank van je woorden tot alle bomen, struiken, planten, kruiden
en tot al het gras en zij lieten je hun namen weten en vertelden je vol
eerbied, waarvoor zij deugden en waarvoor jij ze dus kon gebruiken volgens jouw
eigen vrije wil; en zo gaf ook al het gedierte, dat je met de stem van je borst
hebt aangesproken, ieder op zijn manier je een begrijpelijk en eveneens
volledig antwoord terug en toonde in hoeverre het bestemd was tot
dienstverlening aan jou en tot volledige ondergeschiktheid aan je wil; en de
winden leerden je hoe je hen kon gebruiken volgens je eigen wil; en dit alles
zag en hoorde je en werd ook Eva gewaar.
21. Zie nu, Adam en ook jij, Eva, niet
de eeuwige Liefde heeft je dit alles, zoals het leven en zoals Eva, gegeven,
maar Zijn grote genade heeft je dit ten geschenke gegeven en je zult dit alles
slechts behouden zolang je er volgens de wil van de heilige Vader een wijs
gebruik van zult maken; maar het een na het andere zal zich verwijderen uit de
invloedssfeer van je grote macht, indien jij je gemoed niet steeds geheel rein
houdt voor het aangezicht van Jehova. Wees daarom wijs, zoals de grote, goede
en meest heilige Vader wijs is, daar hoog boven de hele schepping en daar in de
diepte beneden de hele schepping.
22. En zoals jij bent en voortaan moet
zijn en moet blijven volgens de wil van de heilige Vader en volgens je eigen
wil, zo moeten ook al jouw nakomelingen zijn en de nakomelingen van Eva moeten
zijn zoals zij voor en onder je ogen is.
23. Als echter iemand niet is zoals
jij nu bent en voortaan moet zijn en moet blijven, dan zal hij weliswaar de
gave gedurende een bepaalde tijd behouden; maar het geschenk van de genade
wordt van hem weggenomen, zodra hij niet meer is zoals jij nu bent, moet zijn
en moet blijven. En zelfs de nakomelingen van Eva zullen zich boven hun hoofden
verheffen en hen ontrouw worden tot in het merg van hun gebeente en zullen de
honden achterna rennen en zullen zich voeden met de uitwerpselen van de slangen
en hun kinderen zogen met de borsten van adders; en jouw nazaten zullen door
hen worden vergiftigd en zullen zowel lichamelijk als geestelijk een bittere
dood in eeuwige schande en kwellende smaad sterven.
24. En zie nu, Adam, en luister, Eva!
Nog zijn jullie in het paradijs, daar waar de eeuwige Liefde je geplaatst heeft
voor en na je zonde en voor en na de vernietiging; maar indien jullie ooit het
getrouw in acht nemen van de wetten van de liefde en de geboden van wijsheid
van de heilige Vader zouden vergeten, dan word je uit deze mooie tuin door dit
vlammende zwaard verdreven en jullie noch iemand van al jullie afstammelingen
zullen verder gedurende de hele tijd van je lichamelijke leven ooit meer
toegelaten worden, tot aan de tijd van de belofte, - en pas na die tijd van
belofte zullen de kinderen van de verlossing en de daaruit voortkomende nieuwe
schepping door de eeuwige Liefde binnengelaten worden.
25. Onthoud dit goed, Adam, en Eva,
overweeg dit ook! De vrucht die uit jou, Eva, te voorschijn zal komen, moet
jij, Adam, 'Abel' noemen en je moet hem voor eeuwig aan de Heer van de
Heerlijkheid offeren; want zijn naam betekent 'zoon van de zegen' en hij zal de
eerste voorloper zijn van Hem, die eens volmaakt in de grote tijd der tijden
van boven uit de schoot van de macht en de kracht van Gods heiligheid zal
komen.
26. En nu, nadat ik volgens de wil van
de eeuwige Liefde jullie geleid en alles getoond en gezegd heb, is mijn zending
voor het werk van de eeuwige Liefde in de Vader van alle heiligheid en goedheid
volbracht en moet ik weer onzichtbaar worden; maar onzichtbaar zal ik jullie
van stap tot stap volgen en zal al je schreden tellen, zoals de onwankelbare
wil van Jehova dat verlangt.
27. En jullie zullen mij altijd weer
te zien krijgen, zo dikwijls je in volledige overgave je harten aan de Heer
der heerlijkheden zullen offeren; en ik zal jullie offer in een vat opvangen en
zal het omhoog naar God dragen en zal het uitschudden voor het aangezicht van
de Zoon en dan zal de grote, heilige Vader welbehagen vinden in je werken.
28. Maar jullie zullen mij ook te zien
krijgen als je van de wetten van de liefde en van de geboden van de heilige
Vader zou of kon afwijken, zoals je mij nu nog ziet met het vlammende zwaard
in mijn rechterhand om je uit de ruin te verdrijven en aan jou, Adam, een groot
deel van de geschenken van de eeuwige Liefde uit Zijn grote genade te ontnemen
en je dan, zwak en vol angst voor het geringste geruis van het gras, achter te
laten."
29. En zie nu, jij blinde schrijver
van dit nieuwe levende woord van Mij in jou, zoals ook in jullie allen, en
bekijk Adam, hoe hij nu met de vaardigheden waarmee hij toegerust was,
volkomen een heer over de wereld, in het paradijs leefde als een op één ding na
volmaakt mens; en al zijn volmaaktheden waren slechts een geschenk van Mij en
hij behield ze tot aan de tijd dat hij Mij één enkele keer vergat, nadat de
engel voor zijn ogen onzichtbaar geworden was.
30. En zie nu, alles wat Adam aan
geschenken bezat wil ik als een blijvende gift aan jullie geven en nog
ontelbaar veel meer en iets nog oneindig veel groters, namelijk Mijzelf en
alles wat van Mij is zal ook van jullie zijn, als jullie Mij liefhebben en
niets anders doen dan liefhebben!
31. Maar waar is jullie liefde, waarvoor
Ik zo'n hoge prijs heb betaald en die Ik voor eeuwig de Mijne mocht noemen?! O,
hiervan is nog slechts zeer weinig over op aarde! Zij is zo licht en zo teer en
jullie willen haar niet en zoeken haar ook niet waar zij met verlangen op je
wacht, en jullie versmaden de grote kostbaarheid in haar!
Hoofdstuk
12
De
belofte van de Heer
1. O jullie kinderen van Adam! Waarom
wil je dan niet liever Mijn kinderen worden? O wat een moeite en ingespannen
arbeid kost het je om het met het zweet van jullie handen doorweekte brood van
Adam te verwerven, dat bovendien nog bezoedeld is met het venijn van de slang
en doordrenkt met het gif van de adders, en door het op te eten halen jullie je
daarmee in je onmatigheid de tijdelijke dood en daarna ook de eeuwige dood op
je hals!
2. En zie Mijn brood dat bestreken is
met de honing van Mijn liefde en doortrokken met de melk van het eeuwig vrije
leven vanuit Mij en dat je in zulk een overvloed kunt eten tot jullie geheel verzadigd
zijn en dat je nooit schade zou kunnen berokkenen, maar je zou versterken en
je eeuwig en ook reeds tijdelijk zou toerusten met alle kracht en macht uit
Mij, als jullie het maar aan zouden willen nemen, - zie, spoedig na Mijn allergrootste
daad die het grote werk van jullie verlossing is, was dit brood van Mij nog
steeds zeer duur en de mensen konden het alleen in een kleine portie kopen met
hun daarvoor aan Mij geofferd bloed en
leven, en Mijn brood smaakte toen bitter in de mond van de koper en was nog
niet bestreken met de honing van de liefde en doordrenkt met de melk van het
vrije leven, ook niet hier op aarde, maar zowel de honing als ook de melk werd
de treurende koper eerst in het rijk van de geesten precies afgewogen,
aangereikt; en zie, toch waren er massa's kopers!
3. Maar nu geef Ik het mét honing en
melk aan iedereen die het maar wenst, geheel voor niets, slechts voor de
beslist zeer kleine vergoeding in de vorm van jullie liefde, en zie nu, nu
veracht men dat bitter en versmaadt de grote, vriendelijke Gever, die beslist
en waarachtig met de allergrootste liefde voor jullie is vervuld!
4. Onthoud dan toch: de poorten van
Mijn hemel heb Ik nu wijd open laten zetten. Wie er ook maar naar binnen wil,
laat hem komen en spoedig komen en meteen komen; want de grote tijd van de
genade is aangebroken en het nieuwe Jeruzalem daalt op aarde neer naar jullie
allemaal, opdat allen die Mij liefhebben daar zullen wonen en verzadigd zullen
worden door het brood met honing en melk, en met volle teugen het zuivere
water van alle leven zullen drinken en het overvloedig uit de eeuwige bron van
Jacob zullen putten!
5. Maar hoewel het neerdalen van Mijn
grote stad een onmetelijk grote genade voor al Mijn kinderen zal zijn, zal zij
echter toch ook door haar sterke muren alle blinden dooddrukken en alle doven
verpletteren; want ze zal zo groot zijn, dat ze het hele aardoppervlak
beslaat! En wie haar niet ziet neerdalen en het ruisen in de zuivere luchtlagen
der aarde niet zal bemerken, die zal op aarde geen plek meer vinden waar hij
zich voor haar kan verbergen en haar gewicht ontwijken.
6. Want zie, het gewicht van haar
paleizen zal de bergen vermorzelen en deze gelijk maken aan de dalen, en haar
woningen wil Ik boven de poelen en moerassen bouwen; en al het ongedierte dat
daar in huist, zal totaal verpletterd worden door de grondvesten van de
woonhuizen van de grote stad van God, jullie heilige Vader in de hemel en op
aarde.
7. En de ware Herder zal Zijn schapen
roepen en zij zullen tot in alle uithoeken van de aarde Zijn stem horen en die
feilloos herkennen, en zij zullen erheen gaan en met veel vreugde grazen op de
uitgestrekte weidegronden van de eeuwige liefde van de heilige Vader, welke
zijn de grote tuinen van de nieuwe heilige stad van de grote Koning van alle
volkeren die er waren, zijn en eeuwig zullen zijn.
8. En deze tuinen zullen het door Adam
verloren paradijs zijn, dat Ik eerst teruggevonden heb en getrouw voor hen heb
bewaard als een eeuwige woning.
9. Om die reden heb Ik jullie heel
uitgebreid tot in de kleinste details Mijn eeuwige grote huishouding getoond en
heb je de schepping van het prille begin tot aan het einde laten zien, en
toonde je het aanvankelijke ontstaan van de eerste mens; Ik wil hem nog verder
tot aan zijn einde laten zien en wil je de grote hoer en het verwoeste Babylon
tonen en je dan in Mijn grote, heilige stad leiden en je daar een eeuwig
blijvende woning geven als jullie Mij liefhebben, zoals Ik jullie boven alles
liefheb! 10. Kijk op naar de hemel en bezie de aarde! Deze zullen eens als
stoffelijk voorwerp vergaan en zullen alleen maar geestelijk blijven bestaan;
maar ieder woord van Mij dat tegen jullie wordt gesproken, zal bestaan zoals
het uit Mijn mond komt, lichamelijk en geestelijk in alle macht en alle kracht
van de heiligheid voor eeuwig, eeuwig, eeuwig, Amen!
De
verdrijving uit het paradijs
1. En nu keren wij weer terug naar
Adam en Eva en zullen zien hoe het met de verdere levensloop van hen beiden en
met de levensloop van hun beider afstammelingen voor de alziende ogen van de
heiligheid van Jehova was gesteld! En zie, een korte tijd, die volgens jullie
rekenwijze dertig aardse kringlopen om de zon bedroeg, wat jullie 'jaren'
noemen, leefde het paar in de kring van zijn gezegende nakomelingschap,
waarvan het aantal gelijk was aan het aantal jaren, met uitzondering van Kaïn,
die niet gezegend was.
2. En zie nu verder wat daar gebeurd
is! Adam liep op de dag des Heren over een stuk land. Er was hem al door de
eeuwige Liefde Zelf in zijn hart en daarna ook meermalen door de engel bevolen
om deze dag als rustdag te houden ter gedachtenis van de grote daden van de
zich erbarmende Liefde en ter eerbiedige beschouwing van de onmetelijke
heiligheid van God, de goede Vader. Hij wilde de mooie omgeving bekijken en de
wereld beviel hem buitengewoon goed, zodat zijn gedachten geheel van God
afdwaalden.
3. En gedurende deze overwegingen
kwam hij aan de oever van een grote rivier, genaamd 'Eheura' of
'gedenk de tijd van Jehova!', - want
dat riep de luid kabbelende stroom -; maar Adam, verdiept in wereldse
gedachten, merkte en verstond ook niet de zin van deze woorden van de
kabbelende golven van de rivier.
4. En toen hij nu in deze geestestoestand
langs de oever liep, bleef hij opeens met zijn linkervoet achter een plant
haken, die eerst een eind over de grond lag en zich tenslotte om een grote boom
slingerde. En hij viel hard op de grond en zijn lichaam was zeer pijnlijk en
dat was voor hem een nieuwe ervaring; hij was kwaad op de plant en keek er boos
naar en riep hem ter verantwoording en vroeg of hij zijn heer niet kende.
5. En de plant antwoordde: "Nee,
ik ken je niet!"
6. Toen bekeek Adam de plant
nauwkeuriger en kende de plant niet. Toen vroeg hij nogmaals aan de plant:
"Wat is je naam en waartoe deug je?"
7.
En zie, een zuchtje ruiste door de bladeren en het zachte suizen werd voor hem
verstaanbaar en klonk als volgt: "Pluk de bessen van mijn twijgen en pers
het sap uit en drink ervan, dan zullen mijn naam en mijn bruikbaarheid aan je
bekend gemaakt worden!"
8. En zie, Adam deed, verblind door
zijn wereldse gedachten wat het kronkelende gewas hem aanraadde omdat hij de
dag des Heren was vergeten en nam enige bessen, proefde ze en zij smaakten
zeer zoet; en hij verheugde zich over deze nieuwe kennismaking en hij mokte
over de engel, dat die hem deze zo bijzonder lekker smakende plant niet ook
gewezen had.
9. En hij plukte een grote hoeveelheid
bessen af en droeg die naar huis en kwam daar aan toen de zon juist onderging.
10. En Eva kwam hem, begeleid door
Kaïn, als enige tegemoet. Zij hadden zich de hele dag zorgen gemaakt omdat zij
niet wisten waar Adam naartoe gegaan was - want alle overigen wisten het wel en
maakten zich op de dag des Heren geen zorgen over Adam, de vader van hun
lichaam, omdat zij gezegende kinderen waren en ze op deze dag diep in
gedachten waren over God en Zijn eeuwige liefde. Eva en Kaïn namen een groot
deel van zijn last over. En hij vertelde hen over deze nieuwe kennismaking; en
Eva was daarover in hoge mate verheugd en behandelde de bessen zoals Adam dat
aangaf.
11. Toen nam Adam het uitgeperste sap
en zei: "Laat ons de naam en het nut ervan onderzoeken!"
12. En zie, hij dronk met grote teugen
van het sap en gaf het toen aan Eva en aan Kaïn en tenslotte aan allen om het
te proeven op Abel na, die nog niet aanwezig was, omdat het vuur nog nagloeide
op het altaar dat hij opgericht had om aan de heiligheid en de liefde van
Jehova te offeren wat de Heer welgevallig was.
13. En Adam en Eva en alle anderen
die van het sap geproefd hadden, werden bedwelmd; en onder invloed van deze
bedwelming welde er in Adam en Eva en in allen die van Adam en Eva afstamden,
een ongebreidelde vleselijke begeerte op en zij bedreven benevens Adam en Eva
ontucht en hoererij gedurende dezelfde tijd dat Abel bij het altaar van Jehova
bad.
14. En toen zij uitgehoereerd waren
onder invloed van de roes, waarbij zij God en het aanbevolen en verschuldigde
offeren van hun hart, dat zij altijd van tevoren moesten verrichten, vergeten
waren, verscheen de engel met het vlammende zwaard in zijn rechterhand het
eerst bij Abel en zei vriendelijk tegen hem:
15. "Jouw offer was Jehova hoogst
welgevallig, zo zelfs, dat Hij je tot redder van je ouders en je broers en zusters
heeft uitverkoren; zonder dat waren zij nu al verloren geweest op de dag van de
Heer, waarop zij Hem vergaten en hun gemoederen tot de aarde keerden en geen
deel konden hebben aan de zegen, die altijd volgens de vastgelegde ordening op
deze dag van boven uitgaat naar alle ruimten van de oneindigheden!
16. Daarom ben ik zichtbaar weergekeerd,
ten eerste om jouw offer te vergaren in dit vat van de erbarmende genade, die
de eeuwige Zoon in de Vader is, en het te brengen voor Zijn allerheiligste
aangezicht, de oogappel van de eeuwige Vader. Maar eerst moet ik nog de
overtreders van de wet van de liefde en het gebod van de heilige genade
tuchtigen en een groot deel van de geschenken van hen afnemen, hen met
blindheid slaan en ze uit het paradijs verdrijven.
17. En verlaat nu je offeraltaar en
plaats je aan mijn linkerzijde, zodat mijn rechterzijde vrij blijft om de
overtreders te tuchtigen en volg mij in de woning van de zonde! En als ik de
slapende zondaars gewekt zal hebben uit de duizeling van de hoererij en zij
door grote vrees bevangen zullen vluchten voor het zwaard van de gerechtigheid,
volg hen dan als een medevluchteling en draag je ouders een klein deel van het
verloren geschenk achterna en geef het hun om hen te versterken, daar waar zij
afgemat en uitgeput op de aarde neer zullen zinken in een land hier ver
vandaan, dat 'Ehuehil' of 'land van de toevlucht' heet. En in dat land richt je
precies zo'n offeraltaar op als dit hier, dat voortaan zal branden, ook onder
de wateren die eens over de hele aarde zullen komen, en het zal tot een berg
worden, die door geen sterfelijke voet bestegen kan worden tot aan de grote
tijd der tijden. Dan zal hij zijn top neigen naar de vlakte, die 'Bethlehem'
zal heten of de kleine stad van de grote Koning, die eens de grootste wordt op
aarde; want haar licht zal meer glanzen dan het licht van de geesten der
geesten van alle zonnen. En op dit nieuwe altaar moet jij in dit land van de
vlucht dankoffers aan de Heer brengen uit alle rijken der aarde, zodat dat land
dragelijk wordt voor de zondaars en het de rouwenden zal sterken en de
treurenden zal troosten!"
18. En toen de engel zijn toespraak
tot Abel had beëindigd, stonden zij op en liepen ernstig naar de woning van
Adam, die door zijn macht en kracht rond en zeer ruim gevormd was en bestond
uit dicht op elkaar staande, vrij uit de aarde opgegroeide, zeer hoge ceders -
de vorm was gelijk aan de tempel van Salomo. - Deze woning stond niet ver van
de grot van de rouwen het doornbosje van de treurnis en had twee ingangen, een
smalle naar de morgen gericht en een brede naar de avond. * (* Morgen = oost;
avond = west; middag = zuid; middernacht = noord)
19. En zie, het was omstreeks middernacht
- en het mocht niet vroeger zijn vanwege de dag des Heren, - dat de engel van
de Heer met Abel over de drempel aan de morgenkant stapte.
20. Toen Abel de drempel overschreed
begon hij te wenen over het grote ongeluk dat de zijnen nu moest en zou
treffen.
21. Toen zei de engel op zachte toon
tegen hem: "Ween niet Abel, jij van zegen vervulde zoon van de genade en
doe wat ik je uit naam van de eeuwige Liefde, die door mijn mond spreekt,
bevolen heb. En schrik niet over de donderende woorden die zich nu over deze
slapende zondaars zullen uitstorten!"
22. En Abel deed zoals de engel hem
had bevolen; en toen hij bij de zijnen was aangekomen, donderde de engel
vreselijk ernstig woorden van verschrikking en van grote angst over de nu
ontwaakte zondaars en riep met grote kracht en zeer luid:
23. "Adam, sta op, denk aan je
schuld en vlucht van hier; want jij kunt hier voortaan niet meer blijven! Want
tot aan de grote tijd der tijden hebben jij en al je nakomelingen door jouw
schuld het paradijs en een groot deel van de geschenken verloren, omdat je de
dag des Heren bent vergeten en je hebt bedwelmd met het sap van een plant, die
een meesterstuk van de slang was, en was uitgedacht om je je vrijheid te
ontnemen, je voeten te verstrikken en je zinnen in de war te brengen, om God
te vergeten en je te doen inslapen in de grove zonde.
24. Dus vlucht uit het aangezicht van
de Liefde waarheen je wilt! En overal waarheen je zult vluchten, zal de
gerechte toorn van God je in hoge mate treffen; maar het aandeel van de Liefde
zal je karig toegemeten worden!"
25. En zie, toen stond Adam op van de
grond met Eva en al de overigen die geslapen hadden tengevolge van de
verdovende drank uit de plant van de slang, waardoor allen verloren waren
behalve Abel, die nuchter was gebleven omdat hij niet van de bedwelmende drank
gedronken had en de dag des Heren indachtig gebleven was (N.B. zoals ook
jullie als ware kinderen van zo' n heilige en goede Vader als Ik ben,
voortdurend moeten denken aan de heilige rust van de sabbat als de ware dag
van de Heer, die Ik ben en jullie moeten op zondag doen wat je is geboden).
26. En toen Adam de engel in het oog
kreeg, schrokken hij en al zijn familieleden zo hevig, dat hij zelfs niet één
woord ter verontschuldiging kon uiten en hij verstijfd was van ontzetting;
want nu eerst begon hij te beseffen wat hij en al de zijnen voor het aangezicht
van Jehova hadden gedaan.
27. Toen wierp hij zich op zijn gelaat
neer voor de engel des Heren en weende en smeekte luid om erbarmen; want het
vlammende zwaard had hem de ogen geopend en hij zag in dit ijzingwekkende licht
van de bestraffende gerechtigheid het gehele gewicht en de grootte van het
onnoemelijke ongeluk, waarin hij zichzelf en al de zijnen door zijn
lichtzinnigheid had gestort.
28. Maar de engel stond met verbonden
ogen en dichtgestopte oren, zoals de liefde van de Vader hem bevolen had, en
sprak luider dan alle donderslagen uit de macht en de kracht van Jehova:
29. "In de gerechtigheid is geen
genade en in het gericht geen vrijheid; vlucht daarom, gedreven door de
bestraffende gerechtigheid, opdat jouw talmende voeten niet ingehaald worden
door het gericht van Jehova! Want de straf is het loon van de gerechtigheid.
Wie die aanvaardt zoals hij die verdiend heeft, kan nog op erbarmen rekenen;
wie echter de gerechtigheid en haar gevolgen weerstreeft, is een verrader van
de onaantastbare heiligheid van God en zal toevallen aan Diens gericht, omdat
er geen vrijheid meer is, maar de eeuwige gevangenneming in de toorn van de
Godheid.
30. Daarom, vlucht, ween en smeek
daar, waarheen je voeten je zullen dragen; en blijf daar, waar zij je de
dienst zullen weigeren en ween, smeek en bid, opdat jij en Eva en alle anderen
niet door jou te gronde gaan!"
31. En zie, toen verhief Adam zich
weer en wilde vluchten op bevel van God, die door de engel sprak; maar zie, hij
kon niet, want zijn voeten waren als verlamd. En hij begon te sidderen en te
beven over zijn hele lichaam, want de grote vrees voor het gericht van God,
waarmee de engel van de Heer hem had gedreigd, was een waarschuwing voor hem.
32. Toen viel Adam wederom neer op zijn
aangezicht en weende en riep luid: "Heer, Gij almachtige, grote God in Uw
grote glorie van alle heiligheid, sluit niet Uw hele hart met Uw onbegrensde
liefde en barmhartigheid voor mij zwakkeling, die voor U ligt en verleen mij
slechts zoveel kracht, dat ik, nietswaardige, in staat ben te vluchten voor Uw
gerichten volgens Uw allerheiligste wil, waaraan alle schepselen ondergeschikt
zijn, zoals ik het van mijn hoofd tot de voeten ben. Heer, verhoor mijn
smeekbede!"
33. En zie, toen sprak de eeuwige Liefde
door de mond van de engel net zoals Ik nu door jouw onreine mond spreek -
tegen Abel:
34. "Abel, ziedaar jouw
lijfelijke vader; ondersteun hem! En ziedaar zijn vrouw Eva, je lijfelijke
moeder, smachtend op de grond; richt hen op, zodat zij beiden en al de overigen
door jou gesterkt worden voor de vlucht en de goede, heilige Vader plezier aan
je beleeft omdat je liefde betoont aan je vader met zijn zwakke lichaam, alsook
aan je wankelende moeder en ook aan al je broers en zusters, of zij nu wel of
niet gezegend zijn; want jouw kracht zal hen sterken en de overvloed aan zegen
in jou zal hen verkwikken! En leid ze aldus met de hand van de kinderliefde en
met de hand van de broederliefde met alle geduld en liefde tot aan de plek die
je zult kennen doordat zij daar allen uitgeput neer zullen zijgen!
35. Laat de vermoeiden daar blijven
en uitrusten; en keer daar tot jezelf in en treed voor Mij, zodat Ik je een
grote hoeveelheid kracht kan verlenen om je ouders te sterken naarmate zij
dat nodig hebben en er toe in staat zijn die op te nemen en om je broers en
zusters te verkwikken naar de mate van hun behoefte en hun vermogen die op te
nemen. En doe nu wat Ik je bevolen heb uit liefde voor hen en uit
gehoorzaamheid aan Mij!"
36. En zie, toen werd de vrome Abel
met een grote erbarmende liefde vervuld, hij knielde neer en dankte badend in
tranen God uit de diepste grond van zijn hart en greep toen, gesterkt vanuit de
hoge, de handen van zijn zwakke ouders en deed uit grote liefde wat de Heer hem
had bevolen.
37. En toen Adam bemerkte dat zijn
zoon hem en ook zijn moeder hielp, net als alle overigen, sprak Adam ontroerd:
"O mijn lieve zoon, omdat jij mij te hulp kwam in onze grote nood, ontvang
dan ook al mijn zegen als dank en als troost van je zwakke vader en je zwakke
moeder!
38. En dank de Heer, daar jij de
liefde van de heilige Vader nog waardig bent in mijn en ons aller plaats,
omdat wij ons onwaardig gemaakt hebben om Zijn allerheiligste naam nog uit te
kunnen spreken!
39. En laat ons dan volgens de wil van
de Heer vluchten!"
40. En zie, toen zwaaide de engel met
het zwaard van de gerechtigheid en ze vluchtten gezamenlijk met haastige pas
dag en nacht verder en verder, zonder ook maar een ogenblik te rusten.
41. En zo kwamen zij in het reeds
genoemde land aan, waar de zon recht boven hun hoofd stond en hevig brandde; en
rondom tot in de verste verte was er op de grond geen gras te bekennen en ook geen boom of struik.
En zie, toen zonken Adam en Eva met de overigen doodmoe en volledig uitgeput op
de aarde neer en sloten hun ogen, gedwongen door de macht van de verdovende
slaap en sliepen als waren zij bewusteloos, geboeid door de strikken van de
zwakte uit de ongenade.
42. En zie, toen trad de engel van de
Heer, die hen tot hiertoe zichtbaar vervolgd had, op Abel toe, die daar
volkomen fris stond door de macht en de kracht van boven, en sprak:
43. "Abel, zie, van alle offers
die jij in alle reinheid van je gemoed aan de Heer van de heiligheid opgedragen
hebt, was er niet één groter dan dit en geen een Hem zo welgevallig! Neem
daarom volgens de wil van boven dit zwaard van de gerechtigheid uit de hand van
je broeder van boven - want zie, wij zijn kinderen van een en dezelfde Vader -,
beschik erover en gebruik het volgens de macht der wijsheid en naar de kracht
van de liefde tot heil van de jouwen en breng hun zwak geworden levenskracht
tot ontbranding, en laat de liefde tot de Liefde van de heilige Vader in hen
opnieuw ontsteken en wakker de vlam van de terechte vreze Gods in hun harten
aan! Maar Ik zal je niet verlaten, maar onzichtbaar en als je het wilt ook
zichtbaar, aan jouw mij zeer geliefde broederzijde staan, altijd bereid je te
dienen volgens de wil van de Heer.
44. Want zie, de overdracht van het
zwaard betekent jouw volkomen vrijheid net als de mijne, en zo is de wil van
de Heer de jouwe geworden en heeft je boven de wet gesteld en heeft jou de
geboden in eigendom gegeven en nu ben jij net als ik een onsterfelijke zoon
van de liefde van de heilige Vader in het reine rijk van het licht van de vrije
geesten!
45. En handel nu in liefde en in
wijsheid voor je lijfelijke ouders, broers en zusters!"
Adam
komt tot inzicht en heeft berouw
1. En zie, toen viel Abel op zijn
knieën neer, vervuld van overweldigende vreugde over de ontzaglijke genade van
boven en zei: "O grote, meest heilige en bovenal goede lieve Vader, zie
hier Uw onbeduidende dienaar in het stof voor U met gevoelens van de
allerdiepste nietigheid ten opzichte van Uw almacht en oneindig erbarmen vanuit
de diepste diepte omhoog kijken naar Uw hoogste hoogte, en verhoor het smeken
om genade van een kind voor zijn zwakke ouders en voor al zijn broers en zusters
en ontneem me niet de kracht, die een onmetelijk geschenk van U is en laat deze
vol genade over hen uitstromen ter vergeving van de zonde en tot herwinning
van het leven uit U in de benodigde macht en kracht!
2. En verander deze omgeving
barmhartig en genadig naar Uw hoogste welgevallen, opdat die vruchtbaar zal
worden en de zwakken voeding zullen vinden om hun leden te versterken en hun
brandende dorst te lessen aan een bron met fris water, en opdat er ook dieren
zullen komen die nuttig zijn en hen dienen en aan hun wil gehoorzamen.
3. O grote, allerheiligste en boven
alles goede Vader, verhoor mijn zwakke smeekbede, opdat Uw heilige naam
verheerlijkt zal worden in de harten van degenen die U berouw tonen!"
4. En zie en luister nu wat er
gebeurde, toen de vrome Abel zijn Mij welgevallige gebed had beëindigd: zie,
er begon een fris briesje te waaien over de bewegingloze woestijn, ijle wolken
versluierden de wijde ruimten van het hemelgewelf en in de hele woestijn begon
het te regenen en midden onder het regenen vielen er allerlei soorten
zaadkorrels in de door de dichte, harde regen van Jehova ontstane kleine voren
in het anders kale zand. En in een ogenblik was de uitgestrekte woestijn groen
geworden door duizend soorten gras, planten, struiken en bomen en op de plaats
waar de vrome Abel, biddend tot Mij in geest en in waarheid knielde, groeide
een grote boom op tot bijna in de wolken, met brede takken en brede bladeren,
vol met broodvruchten met een fijne en zoete smaak en deze werd de naam
'Bahahania' of 'sterking en laving van de zwakken' (ook nu nog bl) jullie wel
als 'broodboom' bekend), gegeven.
5. En uit de van zegen druipende
wolken zei een zachte stem tegen de vrome Abel: "Abel, Mijn lieve, vrij geworden
zoon, zwaai met je linkerhand het zwaard over de slapenden en wek hen tot
berouwen tot verbetering van hun toekomstige levenswandel voor Mij, en wees
voor hen een waar voorbeeld van Hem, die eens zal komen in de grote tijd der
tijden en zeg hen dat tot dan toe niemand meer vrijgesteld wordt van de wet, en
dat de geboden tot die tijd en ook nog verder al diegenen zullen gevangen
houden die zich niet de wedergeboorte door de Zoon eigen maken, welke zal zijn
de weg, het licht, de waarheid en het eeuwige leven, als enige overwinnaar van
de dood.
6. Jij echter bent vrij als een engel
van het licht en je zult opgenomen worden, nadat eerst het beeld van de grote
Komende in korte tijd geheel voltooid zal worden, maar waarvoor jij je eerst
door je toenemende deemoed, liefde en vroomheid geheel geschikt en bekwaam
moet maken, ondanks alle vervolgingen en mishandelingen die je nog zullen
treffen van de zijde van je broers en zusters ter wille van de verheerlijking
van Mijn " naam.
7. En zie, nogmaals stond Abel vervuld
van macht en vol kracht van de aarde op en zweefde er als het ware boven in de
lucht als teken van de ware vrijheid, en deed wat hem bevolen was.
8. En zie, toen stroomden nieuwe
levenskrachten in de slapenden en zij ontwaakten dadelijk, richtten zich op en
keken ten hoogste verwonderd naar alle kanten om zich heen naar de grote,
weldadige verandering van de woestijn en wilden wel juichen van vreugde; maar
toen verhief Adam zich en ook Eva die naast hem lag, en hij zei tegen zijn
kinderen:
9. "Kinderen, juich en jubel niet
al te vroeg, maar beween en berouw met mij en Eva allereerst onze grote schuld
en bedenk wat we verloren hebben! Er is niets gelegen aan het aardse paradijs
en al zijn goederen; want zoals ik en jullie het samen met mij zien, heeft de
Heer ons in Zijn zeer grote, onbegrensde barmhartigheid zo veel teruggegeven,
dat wij allen het verlies van de overvloedige goederen van het aardse paradijs
zeer makkelijk zouden kunnen vergeten door deze nieuwe, onoverzienbare
rijkdommen van Zijn grote Liefde. Maar kijk naar de dieren in de lucht zowel
als op de grond, die zich hierheen haasten, kijk naar het gras, de planten, de
struiken en al de kleine bomen en de grote bomen en de waaiende luchten en
vraag deze allemaal en luister of je ergens een antwoord zult krijgen!
10. Ik deed dat meteen bij het ontwaken
en overtuigde mij ervan, dat alle dingen voor mij stom geworden zijn en de
klank van mijn stem niet meer verstonden. Het gekwetter van de vogels, het
gebrul van de dieren, het ruisen van dit uit een bron ontsproten beekje en al
het gefluister van het gras, de planten, de struiken en al de boompjes en bomen
drong weliswaar meteen tot mij door; maar wat schrok ik, en ik ben nog
volledig ontsteld, toen ik van hen allen niets meer verstond en versta!
11. Maar zie, ik schrok niet omdat ik
mogelijkerwijze mijn verstand verloren had, maar ik schrok veel meer van het
oneindig veel grotere verlies van de genade van de heilige Vader over al het
geschapene en te midden van al het geschapene!
12. Zie, alles wat ik verloren heb,
dat hebben jullie ook verloren door mij omdat jullie door mij en met mij gezondigd
hebben op één na, die ik niet meer waard ben mijn zoon te noemen, die gebleven
is in de volheid van de genade en in de volheid van de zegen, in alle macht en
in alle kracht, rein en rechtvaardig voor het alziend oog van de meest heilige
en allerbeste Vader, van Zijn liefde en van Zijn geest.
13. En dat is mijn geliefde Abel, die
door de hoogst rechtvaardige Heer ook van ons weggenomen is, want mijn ogen
zien hem nergens meer. Dat is zeker om mij en jullie allen door mij te laten
ondervinden wat het betekent uit de genade van de eeuwige liefde te geraken en
onder de strenge gerechtigheid van de Heer te vallen door de zonde van de
hoogst lichtzinnige ongehoorzaamheid tegen Zijn zo hoogst milde wetten van liefde
en tegen de gemakkelijke geboden van de genade.
14. O kinderen, neem alles goed ter
harte wat ik je nu gezegd heb en probeer en overtuig jezelf of ik de waarheid
tegen je heb gesproken; en kom dan en oordeel zelf hoe de zaken er voor staan,
- of wij zullen wenen en treuren uit diep berouw, of dat wij ergens nog iets
zouden kunnen vinden waarover onze harten zich zouden kunnen verheugen!
15. Ja, mijn kinderen, de eeuwige
Liefde van de heilige Vader heeft ons slechts één enkele vreugde als geschenk
van haar grote genade achtergelaten - en daarover kunnen en zullen wij blij
zijn -, en dat is de grote genade berouw te kunnen hebben en te kunnen treuren!
16. Zie, het enige wat de Heer ons nog
gelaten heeft, zijn de tranen van berouw en de tranen van verdriet! Laten wij
Hem daarvoor uit het diepst van onze harten danken!
17. 0 hoe ontzettend gelukkig zijn wij
nog, dat de Heer ons nog zo rijkelijk bedacht heeft! Wat zouden wij zonder
deze genade zijn?!
18. Laat ons daarom met de diepste
gevoelens van algehele onderworpenheid op de grond neervallen en zo lang wenen
en treuren tot er geen bittere traan meer vloeit en onze ogen droog zijn en
wij de Heer hebben teruggegeven wat van Hem is en wat wij in het geheel niet
waard zijn, en dat Hij dan met ons vanuit Zijn allerheiligste rechtvaardigheid
kan doen wat Zijn heilige en altijd goede wil is en voor alle eeuwigheid
was!"
19. En zie, toen viel Adam met al de
zijnen op de aarde neer en deed wat hem duidelijk was gemaakt door het stille
en geheime erbarmen van de eeuwige liefde in de Vader en door het geringe nog
achtergebleven deel van de genade en weende en klaagde bitter tezamen met de
zijnen, op Kaïn na. Die wierp zich weliswaar ook op de grond neer, net als de
anderen, maar zijn ogen bleven droog en het ergerde hem dat hij niet net als de
anderen ook kon huilen en hij stond op en liep weg. En toen hij zo voortliep
en naar de groene grond staarde, zie, toen zag hij opeens een slang op de grond
weg kruipen; hij bukte zich voorover en greep haar, scheurde haar in stukken en
at haar vlees op en maakte dat, door woede en toorn verteerd, tot het zijne.
Hoofdstuk
15
Kaïns
bekentenis
1. En zie, toen nu Kaïn dat gedaan
had, kwam zijn vrome broer Abel hem achterna en zei uit naam van de eeuwige
Liefde het volgende tegen hem:
2.
"O broer, waarom eet jij het vlees van de slang, terwijl er toch een grote
hoeveelheid vruchten aanwezig is om je honger te stillen?! Zie, onze vader Adam
dronk van een gewas dat hij niet kende en dat door de slang slim en listig met
alle meesterschap van zijn grenzeloze boosheid was uitgedacht tot verderf van
hem en al zijn nakomelingen. Adam zondigde daardoor voor de Heer van alle
gerechtigheid en door hem, jullie allemaal; en ikzelf werd met de last van de
schuld tegenover God beladen en moest boeten, net als jullie die van het sap
van het verderf gedronken hebben en ik moest het paradijs verlaten, net als
jullie en moest je gewicht met mijn lichaam torsen en al je zegen in mijn geest
meedragen en moest daardoor ter wille van jullie een dubbele last op mij nemen.
3. En zie, jij eet het vlees van de
levende slang helemaal op, samen met zijn bloed! Kaïn, waarom deed je
dat?"
4.
En zie, toen kwam Kaïn over zijn ergernis, zijn woede en zijn toorn heen, keek
Abel aan en zei: "Zie, wat ik deed, deed ik uit wraak teneinde de slang en
haar geslacht te gronde te richten en om mijzelf te gronde te richten omdat ik
nooit waardig bevonden ben de zegen des Heren te ontvangen en omdat ik buiten
mijn schuld werd die ik ben. Het was de schuld van mijn ouders, die voor mij
bestonden nog voor ik er was en ik ontstond, doordat zij gezondigd hadden voor
de ogen van Jehova.
5. Waarom moet en zal ik dan mijn
schuld boeten, terwijl ik aan het ontstaan daarvan nooit iets heb kunnen
bijdragen omdat ik slechts de vrucht van de zonde ben, maar niet de oorzaak
ervan - en ik moest daardoor de zegen ontberen die jullie in overvloed
deelachtig werden en ik moest mij, belast door de onverdiende vloek van Jehova,
moeizaam voortslepen, terwijl jullie als herten rondsprongen?!
6. En zie nu wat de oorzaak van mijn
daad was; de slang in het gras sprak mij aan en zei: 'Eet mij op en verzadig je
aan mijn vlees en stil je dorst met mijn bloed, dan zul je een heer van de
aarde zijn en al je nakomelingen zullen over die aarde heersen en hun kracht
en macht zal groter zijn dan die van alle gezegenden; en ik geef je geen gebod,
maar de macht om te heersen en de kracht om alles aan je te onderwerpen!'
7. En zie, de slang sprak aldus verder:
'Mijn vlees zal je onterechte schuld voor God vernietigen en mijn bloed zal je
een nieuw wezen geven, zonder schuld, toegerust met alle macht en kracht!' -
Toen verstomde de slang en ik greep haar, scheurde haar in stukken en at haar
op, zoals je zojuist zag!"
8. En zie, toen werd Abel ontroerd en
zwaaide met zijn rechterhand het zwaard van de gerechtigheid over het hoofd van
Kaïn; en Kaïns ogen werden geopend en hij zag zijn grote ongelijk in; hij had
God en zijn ouders beschuldigd en zag de hele schuld in zichzelf en zag de
ondoorgrondelijke wegen van de eeuwige Liefde in haar geheime en onbegrensde
wijsheid. Hij zag hoe hij welbeschouwd de verleidende slang zelf
was, die door het onbegrensde erbarmen
van de eeuwige Liefde door hem tot mens werd, opdat zij, weliswaar door een
zwaardere beproeving in haar tijdelijke zegenloze zwakte, zich van deze zwakte
bewust zou worden en zich in deze bewust geworden toestand van zwakte dan
uiteindelijk, zelf bestemmend in alle vrijheid van haar wezen tot de Heer van
alle macht en kracht zou hebben kunnen en moeten wenden, waarna haar dan ook,
net als de reeds gezegenden, de zegen en daardoor de wederopname in de grote
genade van de meest erbarmende Liefde in de grootste overvloed van macht en
kracht ten deel zou zijn gevallen.
9. En hij zag dat het nog boze deel in
hemzelf de slang was die hij zojuist had opgegeten en hij zag dat hij alleen
door zijn wrevel die boze delen had ingeblazen in haar weer op aarde
teruggekeerde wezen. En hij zag dat de woorden van de slang zijn eigen woorden
waren, afkomstig van wat nog in de diepste grondlagen van zijn oerwezen leefde,
dat al van vóór de schepping van de zichtbare, materiële wereld stamde.
10. En hij zag ook nog hoe hij de
slang daardoor weer in zich opnam, zodat hij eigenlijk zichzelf opnieuw in al
het boze en de daaruit voortvloeiende valsheid had gesterkt. En hij zag hoe
diep hij opnieuw in de dood vervallen was.
11. Toen viel hij door berouw overmand
ter aarde neer en weende en riep luid: "Grote, almachtige, meest krachtige
en boven alles heilige God! Nu eerst besef ik mijn oneindige schuld en zwakte
voor U, Uw rechtvaardigheid, maar ook Uw onbegrensde liefde!
12. Zie, ik ben niet waard te bestaan;
vernietig mij daarom geheel en al voor alle eeuwigheid, zodat ik voortaan voor
eeuwig niet meer besta en daardoor mijn grote, alleen op mij rustende schuld
gedelgd zal worden voor alle toekomstige, gezegende nakomelingen van Adam en
Eva!"
13. En zie, toen nam zijn broer het
zwaard weer in zijn linkerhand en zwaaide het nogmaals, - maar nu over Kaïns
borst.
14. En zie, toen stroomde er nieuw
leven in Kaïn en het hunkeren naar de dood verliet hem; maar daartegenover
werd de honger om te leven des te groter in hem. Maar hij kon niets vinden wat
hem meteen zou hebben kunnen verzadigen. En toen hij niets vond, wendde hij
zich nogmaals tot Abel en zei:
15. "Zie, broer, ik heb een
geweldige trek in voedsel dat leven geeft, dat leven in zich heeft en niet de
dood, zoals het vlees van de slang en haar koude bloed! Want zie, broer, toen
het besef kwam hoe ik voorheen was en hoe ik nu ben vanuit de grond van mijn
bestaan, ondervond ik een sterk berouwen kreeg grote honger en een brandende
dorst naar de goddelijke liefde en haar grote barmhartigheid! Want zie, ik ween
zonder geluid en mijn berouw is zonder tranen; verzadig mij daarom met de stem
van de liefde en les mijn grote dorst met de tranen van het berouw!
16. Want hoor en versta dit: ik, de
grootste, werd minder dan het stof; ik, de sterkste, ben zwakker dan een mug
geworden; en ik, de schitterendste, werd zwarter dan het middelpunt van de
aarde!
17. En zo sta ik nu voor je. Uit mij
kwam een kleine geest voort, die nu reeds groter is in alles dan ik toen was,
toen de wereld er nog niet was, toen ik mijzelf heb verstrikt in mijn al te
grote kracht en daardoor de zwakste onder allen werd; want toen verloren zij
die veel hadden, veel, zij die weinig hadden, weinig en ik, die alles had,
verloor ook alles en dat allemaal door mijn schuld en die anderen verloren het
vele en het weinige ook door mijn brandende schuld.
18. O broer Abel, talm daarom niet en
reik mij een schotel met spijzen van het leven, opdat ik een stem om te wenen
zal verwerven en reik mij, zegenloze, een drank aan, opdat ik niet van berouw
zonder tranen versmacht!"
19. Toen daalde Abel weer op aarde neer,
ging bovendien in den lijve naar Kaïn toe en zei tegen hem: "Kaïn, jij
zwakke broer van mijn lichaam en zoon van Adam en Eva, sta op en volg mij! Ik
zal je weer bij je ouders en al je broers en zusters terugbrengen; en daar zul
je overvloedig vinden waaraan je zo'n behoefte hebt en je zult geheel
verzadigd worden en alle dorst stillen.
20. Maar als je verzadigd bent
geworden en je hebt je brandende dorst gelest, gedenk dan de Heer in Zijn
liefde en Zijn erbarmende genade en bedenk dat het eerste het laatste en het
laatste het eerste is!
21. En volg mij nu met alle geduld en
zachtmoedigheid - en laat in het vervolg geduld je sterkte zijn en
zachtmoedigheid je kracht -; en dan zul ook jij nog genade vinden voor Hem,
wiens liefde oneindig is en geen grenzen heeft in alle eeuwigheden der
eeuwigheden. "
De
opdracht van de Heer aan Abel
1. En zie, toen richtten zij zich op
en gingen op weg naar de grote boom die tussen morgen en middag stond gezien
vanaf de plaats tussen avond en middernacht waar Kaïn zich bevond, en kwamen
bij hun verwanten terug, die nog allemaal, liggend op de grond, treurden en
weenden.
2. En toen ze bij hen gekomen
waren, zei Abel tegen Kaïn: "Zie,
hier is een grote hoeveelheid vruchten; dat zijn de ware vruchten van berouwen
verdriet; buig je naar ze toe en verzadig je en les je dorst!"
3. En toen Kaïn nu gewillig deed wat
zijn broer hem door Mij had aangeraden, begon hij met luide klaagstem te
jammeren en uit zijn ogen stortten stromen van tranen van groot berouw.
4. En zie, dat berouwen die treurnis
behaagde de eeuwige Liefde zeer; en Zij sprak door de mond van de engel tot de
vrome Abel, die eveneens in tranen van medelijden wegsmolt, waaraan de Liefde
een groot welgevallen had, en zei:
5. "Abel, van zegen vervulde zoon
van de Liefde, ga naar Adam en naar Eva, de ouders van je lichaam, en richt ze
op en toon hen de boom des levens, die Ik tot voeding van het lichaam voor
jullie allen intussen gezegend heb en die ook dient tot sterking van je huidige
liefde!
6. En zeg tegen Adam, dat hij vol
nieuwe kracht zijn kinderen op moet richten en hen het brood van de boom des
levens moet geven ter sterking van hun lichaam en hun liefde; en zeg tegen Eva
dat zij naar Kaïn moet gaan en dat zij hem overeind moet helpen en hem naar
Adam brengen; Adam moet hem de linkerhand reiken, terwijl hij hem met de
rechter vastpakt, en moet dan zijn rechterhand op het hoofd van Kaïn leggen.
Hij moet hem dan driemaal beademen en hem zevenmaal van de grond oplichten; en
zo zal Kaïn naar de mate van zijn trouw in staat gesteld worden om van
lieverlede Mijn zegen op te nemen.
7. En jij, Abel, neem het zwaard in je
rechterhand en volg Me heel ver van hier in de richting van de morgen op een
hoge berg in een grote woestijn! Daar zul je een opening vinden; steek het
gevest van het zwaard daar zodanig in, dat de punt naar de hemel wijst en dat
van zijn beide vlammende snijkanten, de ene naar de middag en de andere naar
de middernacht is toegewend.
8. Kniel daarna neer, dank God totdat
de vlam van het zwaard zal uitdoven; het zwaard zal in een doornstruik
veranderen en die zal bessen hebben, rode en witte; en pluk dan drie witte en
zeven rode bessen van de struik en keer daarna weer naar je familie terug! En
als je na veertig dagen weer thuisgekomen zult zijn, richt dan voor Mij een
offeraltaar op, net zoals je dat in het paradijs ongedwongen en vrijwillig
gedaan hebt; leg daar dan schoven en vruchten op en steek het aan met het vuur
van de liefde, dat Ik je van boven door middel van een krachtige
bliksemschicht zal sturen.
9. Neem dan wat leem van de aarde,
doorkneed die goed en maak daaruit een pot die van boven wijd en van onderen
nauw is, net zo als het hart dat in je is. Vul deze pot vol met zuiver water en
zet die dan op de stookplaats van Jehova boven de offervlam van de liefde. En
als het water heet wordt en begint te koken, neem dan eerst de witte bessen en
gooi die in het kokende water; doe dan na een klein poosje ook hetzelfde met de
zeven rode. En als je ziet dat alle bessen zacht worden, neem dan de pot van
het vuur, neem de zachte bessen in de volgorde waarin je ze erin gedaan hebt er
met je rechterhand weer uit, doe ze dan in je linkerhand en laat ze afkoelen
en eet ze dan in genoemde volgorde op; neem dan de pot gevuld met het water
waarin de bessen van het zwaard gekookt zijn en giet die uit op de stookplaats
van Jehova en geef dan deze lege pot aan de vader van je lichaam.
10. En deze bessen zullen de wijsheid
en de liefde in je versterken en het water zal het vuur van de liefde
verzachten; de pot echter moet een zeker teken zijn voor Adam en al zijn
nakomelingen, hoe het met hun harten gesteld moet zijn, uitgekookt door het
water van de erbarming, waarin de vruchten van de gerechtigheid zacht geworden
zijn door het vuur van de liefde ter voeding van de kinderen van de gezegende
liefde, die dan vrij geworden zijn om de geest van heiligheid van God op te
nemen.
11. En ga nu en voer precies uit wat
Ik, de eeuwige Liefde, je bevolen heb! En nadat dit allemaal volbracht zal
zijn, zal Ik weer tegen jou en tegen je verwanten door de mond van Mijn engel
spreken, die een cherubijn is ofwel de mond van wijsheid en liefde van de
heilige Vader. En nu, ga en handel!"
12. En zie nu, Abel deed wat hem
bevolen was en verwijderde zich van de zijnen, nadat hij tevoren zijn zegen aan
de vader van zijn lichaam had gegeven, wat Mijn geheime wil was, die hem in
zijn hart bekend gemaakt werd.
13. En Adam omarmde hem wenend en een
treurende Eva drukte hem aan haar hart en al zijn broers en zusters gaven hem
heel vriendelijk de hand voor een kort afscheid omdat hij in Jehova's dienst
stond en ook Kaïn kwam naderbij en gaf hem zijn rechterhand en boog voor hem
tot op de grond; en zo vertrok Abel dan, begeleid door de engel des Heren,
onder wederzijdse zegeningen en onder de grote zegening van boven.
De
nieuwe godsdienst en levenswijze
1. En toen hij nu Gods woord strikt
ten uitvoer had gebracht en daarvandaan weer terugkeerde naar de zijnen, die
met een zeer groot verlangen in hun hart op hem gewacht hadden, en ook het
offer had gebracht volgens de opdracht van de eeuwige Liefde en de lege pot op
de manier en in de betekenis zoals hem bevolen was aan Adam overgedragen had,
opende de eeuwige Liefde weer de mond van de engel en zei:
2. "Abel, zeer gehoorzame zoon
van Mijn gezegende barmhartige liefde, jou benoem Ik nu tot priester en leraar
van al je broers en zusters en tot een trooster van je ouders. En daarom moet
je op de ochtend van iedere sabbat, als de zon opgaat, een offer brengen van
de mooiste en zuiverste vruchten, die Ik op een later tijdstip nog nauwkeuriger
zal aanduiden. En je moet dat 's avonds als de zon ondergaat, aansteken met het
vuur van de liefde en Ik zal je tonen hoe het op een natuurlijke wijze in een
steen verborgen is en hoe men het altijd daaruit kan opwekken! En je mag van
middernacht tot aan de daarop volgende middernacht je hoofd niet bedekken,
opdat je hoofd vrij mag zijn om Mijn grote genade te ontvangen; maar al je
broers moeten hun hoofd pas 's morgens ontbloten en moeten het 's avonds weer
bedekken. Je lijfelijke zusters moeten echter hun aangezicht en hun hoofd gedurende
de hele heilige dag verhullen; slechts Eva mag op het midden van de dag
driemaal naar het altaar van God opzien.
3. Maar Adam mag zijn hoofd gedurende
de hele tijd van zijn bestaan nooit bedekken als teken dat hij de vader is van
je vlees, opdat jullie hem altijd aan zijn hoofd kunnen herkennen en hem
overal eerbied en liefde kunnen betonen.
4. Wee degene die het ooit zou wagen
om zijn vader iets in de weg te leggen! Die zal Ik met ogen vol toorn aanzien,
want het hoofd van de vader is als de heiligheid van God. Iedereen kan verhoord
worden als hij in zijn hart berouw heeft; maar degene die ook maar het
geringste deel van Mijn heiligheid aantast, zal door het onblusbare vuur
daarvan aangegrepen worden en iedere druppel van zijn tranen van berouw zal
verloren gaan en hij zal voor eeuwig vernietigd worden!
5. En wie met een boos hart zijn moeder
iets aandoet en zich tegen haar liefde keert, zal Ik in al zijn nood nooit meer
aanzien. Want de moeder is als de liefde in Mij; wie deze versmaadt zal
slechts moeizaam vooruitkomen op de vurige wegen van Jehova.
6. Hetzelfde geldt voor een broer die
zich tegen de andere keert; hij zal Mijn genade verliezen en Mijn erbarmen zal
verre van hem zijn; en als iemand zijn zuster minacht, zal Mijn hart gesloten
worden.
7. Want jullie broers zijn ook broers
van Mijn liefde en jullie zusters zijn de lust voor het oog van Mijn liefde.
8. Daarom, eer je vader en bemin je
moeder en wees in alle liefde ondergeschikt aan elkaar, opdat jullie Mijn naam
Jehova zullen vrezen en opdat jullie Mijn liefde kunnen beminnen en je door de
grote heiligheid van Mijn geest drievoudig kunt laten leiden op de dag van
Mijn grote heiligheid om wijsheid te verwerven en zevenvoudig voor de zes dagen
van liefde teneinde voor Mijn ogen gerecht te handelen.
9. En nu moet jij, Abel, ook aan al je
broers verscheidene werkzaamheden leren, aan ieder een andere, zodat zij
elkaar in liefde kunnen dienen en elkaar raad kunnen geven op vele gebieden van
de wijsheid.
10. En je moet je zusters leren uit
gras en planten vezels te maken, en je moet ze ook leren deze in brede stroken
te vlechten om daaruit kleren te , vervaardigen voor hun broers en daarna ook
voor zichzelf, opdat de orde van de liefde gehandhaafd zal blijven.
11. Ik zal van boven aan Adam, Eva en
aan jou verschillend gekleurde kleren geven, - voor Adam witte, voor Eva rode
en voor jou blauwe afgezet met geel. Niemand anders echter zal deze kleuren
voor zijn kledij nemen, maar hij zal zijn kleren bont verven; maar er mag geen
zwarte vlek op voorkomen en er mag ook geen scheur in zijn, - afgezien van
degene die gezondigd zou hebben; die moet in zijn berouw zijn kleren
verscheuren en ze met verkoold hout bestrijken en as op zijn hoofd strooien,
ten teken dat hij een zondaar is voor Mij en dat hij het kleed van de genade
heeft verscheurd omdat hij zich besmeurd heeft met de kleur van de ongehoorzaamheid
en de dood over hem is gekomen!
12. Maar Kaïn zal zijn mooiste zuster
begeren, die 'Ahar' heet of 'de schoonheid van Eva' en zal met haar naar de
velden trekken en er voren in de aarde maken met het werktuig dat hij daar
reeds in gereedheid zal vinden; hij moet in de voren de graankorrels strooien
die hij daar in grote hoeveelheid zal aantreffen en de vrucht ervan moet hij
'tarwe' noemen. Als deze rijp geworden is, dat is wanneer de korrels hard
geworden zijn en de aren bruin, dan moet hij die graankorrels zorgvuldig uit de
aren verwijderen en ze tussen stenen fijn wrijven. Het meel moet hij met flink
wat water vermengen en daaruit een deeg kneden. Daarna moet hij het deeg op een
platte steen leggen, die in de zon heet geworden is. Daarop moet het deeg
gedurende een derde deel van de dag blijven liggen en dan moet hij het eraf
pakken en het de naam 'brood' geven. Dan echter moet hij dat brood nemen, het
breken, God ervoor danken en het daarna met zijn vrouw Ahar nuttigen.
13. En zo dikwijls hij van zijn akkers
zal oogsten, zo vaak moet hij ook de eerste tien garven aan Mij offeren.
14. Als hij Mij getrouw zal blijven,
zal Ik altijd zijn offer van af de aarde welgevallig aannemen; maar als hij Mij
vergeet, zal zijn offer niet aangenomen worden en niet naar de hemel
opstijgen, maar het zal aan zijn voeten op de grond blijven liggen.
15. En zo moet hij leven en zijn
geslacht vermeerderen; maar hij moet Mij van tevoren driemaal zijn eigen hart
en zevenmaal Ahars hart offeren. Indien hij dat mocht nalaten, dan zal zijn
ontrouw aan het daglicht komen en zal hij een booswicht worden en de slang zal
door hem leven en zal daarna steeds verder leven in al zijn dochters, die
daardoor aan de buitenkant mooi worden, maar des te lelijker van binnen en zij
zullen al zijn zonen in het verderf storten en de kinderen van Mijn liefde met
hun gif besmetten en Mij Mijn zonen afhandig maken.
16. En Ik zal eens zijn geslacht
geheel van de aarde verdelgen! Zeg hem dat alles zeer duidelijk en herinner
hem daarbij aan Mijn heilige naam Jehova en aan Mijn dag: de sabbat!
17. Jou, Mijn vrome Abel, zal Ik een
kudde tamme dieren tonen en je die geven om te weiden. En de naam die jij ze
zult geven, zal de juiste naam zijn; en als je die bij hun naam zult roepen,
zullen zij je als hun herder herkennen en ze zullen je stem altijd volgen.
18. En je moet Mij in het vervolg geen
vruchten meer offeren, zoals na de terugkeer van de berg van Jehova, maar de
eerstelingen van je kudde en dat zullen de mooiste en de zuiverste vruchten
zijn, waarover Ik je reeds vroeger verteld heb.
19. Van tevoren dien je droog hout
dwars over de plaats te leggen waar het vuur wordt gemaakt, daarna leg je het
bloedige offer erop, dan dank je Mij en steek je het vuur aan zoals Ik je heb
laten zien, het vuur dat in de steen woont en dat je daaraan op Mijn aanwijzing
moet onttrekken.
20. En als teken dat je offer Mij
welgevallig is, zal de rook ervan altijd snel naar de hemel opstijgen, alsof
het grote haast zou hebben. De as echter, die je met een steen moet afdekken,
dien je drie dagen lang op het altaar te laten liggen; op de derde dag moet je
ernaartoe gaan en de steen van de as tillen en zie, een mooie vogel met
glanzende veren zal zich uit de as verheffen en naar de hemel opstijgen. En
dan zal er een wind komen en deze zal de as naar alle windstreken van de aarde
blazen als teken van de toekomstige opstanding van alle vlees, wat het werk
zal zijn van de ware liefde door de wijsheid van de Heilige Geest, welke
gegeven wordt aan de kinderen in de grote tijd der tijden en aan alle
vreemdelingen die ernaar zullen hunkeren.
21. Jullie moeten 's morgens, op het
midden van de dag en 's avonds gezamenlijk eten, - maar wees altijd zeer matig
en steeds in grote vreze voor de Heer, en je moet Hem altijd van tevoren en
erna danken, zodat de spijzen gezegend zijn en daardoor de dood eraan ontnomen
is.
22. Zodra iemand dit ooit mocht
nalaten, zal hij spoedig daarop de slechte gevolgen ervan ondervinden. Wie het
driemaal zal vergeten, die zal Ik met een lange slaap bestraffen; maar wie het
uit traagheid en luiheid zal nalaten, die wordt zo dik als een os, zo vet als
een zwijn en zo dom als een ezel en de kinderen zullen hem bespotten en uit
volle borst lachen om zijn walgelijke gedaante. En zo zal hij weer willen
worden als degenen die altijd gehoorzaam zijn, en daarvoor zal hij veel moeten
vasten en droog brood eten.
23. Maar degene die het uit koppige
ongehoorzaamheid zal nalaten en uit minachting voor Mijn gemakkelijke gebod
uit liefde voor jullie, over hem zal de begeerte tot ontucht en allerlei
hoererij komen omdat hij gemakkelijk tot zonde kan vervallen en daardoor tot de
dood en dan zal hij een harde strijd te verduren hebben met het bevechten van
de slang die Eva verleidde en Ik zal hem niet eerder aanzien, dan tot hij vol
berouw de overwinning behaald heeft over zijn vlees.
24. 's Morgens moeten jullie vruchten
van de bomen eten; op het midden van de dag moet je echter van de boom des
levens eten; en 's avonds moet je melk en honing drinken. De honing zal Ik voor
jullie laten vergaren op de takken van de bomen door vele diertjes uit de
hemelse lucht, die je 'celie' zult noemen (jullie noemen ze heden ten dage
'bijen'). De naam 'celie' wil zo ongeveer zeggen 'de zorg van de hemel'. En op
de derde dag voor de sabbat moeten jullie een schaap slachten, het van zijn
bloed reinigen, het gedurende de dag op het met de stenen aangestoken vuur braden
en het 's avonds met genoegen opeten.
25. En dan moeten ook Kaïn en zijn
vrouw Ahar bij je komen en van het vlees van het tamme dier mee-eten; maar voor
het overige moet hij op het veld blijven en daar zijn brood eten met de
vruchten die daar zijn.
26. En nu weten jullie alles wat je op
dit moment nodig hebt. En wanneer er een koude tijd op aarde zal komen om deze
te sterken, dan zal Ik je van boven kleren sturen die voor Adam, Eva en jou
zijn gemaakt van schaapsvellen; de vellen van de voor het avondmaal geslachte
schapen moeten door je broers verzameld worden en zij moeten ze in de zon
laten drogen en ze bewaren om hun lichaam te bedekken in koude tijden naar het
voorbeeld dat Ik je van boven zal geven. En als de huiden droog zijn geworden,
moeten zij die zevenmaal in zuiver water wassen, waardoor de huiden zacht en schoon
worden; _ en dan heel goed geschikt zijn om door jullie gebruikt te worden."
Kaïns en
Abels offer
1. En zie, toen ging de engel naar
Abel toe kuste hem broederlijk en raadde allen nadrukkelijk aan, maar Kaïn in
het bijzonder, om zeer gehoorzaam te zijn, indien zij in de toekomst de volle
vrijheid wilden verwerven met de daaruit voortvloeiende kracht en macht. Want
dat is de grote macht van de zich erbarmende genade der liefde om de slang in
ons te veranderen in het evenbeeld van de liefde en om daaruit de vruchten van
de zegen en nooit die van de toorn van de Godheid te verwekken.
2. En nu, jij Mijn domme schrijver en
nog steeds zeer onnozele, langzame en luie knecht, luister met beide oren naar
wat er verder gebeurde. - Zie, toen gingen allen naar de plaats van hun
bestemming en deden, zoals het hun vanuit de hoogste liefde in Mij bevolen was
en zij leefden zo gedurende tien omlopen van de aarde om de zon.
3. Maar zie, er was eens een zeer hete
dag en de zon brandde erger dan anders op de hoofden van de kinderen en op het
lichaam van Kaïn, zodat hij zich begon te ergeren over de intense hitte en de
zon vervloekte; maar de kinderen waren geduldig en wasten zich met fris water,
dat hen versterkte en krachtig maakte en zij dronken er ook van en lesten
daarmee hun brandende dorst en zij loofden en prezen God voor de zo grote genade
dat Hij vanuit Zijn eeuwige liefde hun het beekje had gegeven voor zulke
moeilijke tijden waarin zij op de proef gesteld werden.
4. En zie, niet ver van de hut van
Kaïn, die hij naar eigen inzicht gemaakt had van boomtakken en bedekt had met
het stro van de tarwe, stroomde een geweldige rivier, die Ik had laten ontstaan
uit het midden van de bergen die op de bergen van de maan lijken en zich
bevinden in het midden van het grote land Ahala (of de wieg van de kinderen van
de zwakken en het nakomelingschap van Adam - en dat is het oude land dat jullie
vandaag de dag nog 'Afrika' noemen).
5. En zie, Kaïn wilde het water niet
gebruiken en werd lui en traag door die grote hitte en wist niet wat hij zou
doen, en hij wendde zich ook niet tot Mij om raad en nog minder tot zijn broer
Abel.
6. En zie, toen kwam de sabbat des
Heren en daarmee ook de tijd om te offeren. Toen nam Kaïn uit traagheid en
ergernis vanwege de grote hitte tien garven waarin geen vrucht meer was, omdat
de volle hem te zwaar waren om naar zijn offeraltaar te dragen en omdat hij
het jammer begon te vinden van de vrucht, die daar voor niets verbrand moest
worden, terwijl hij er voor zichzelf drie keer brood van zou kunnen bereiden.
En zo kreeg hij kwade gedachten en legde het lege stro op het altaar en stak
het aan; maar zie, de rook steeg niet op naar de hemel, maar sloeg op de aarde
neer, waarover Kaïn in zijn hart nog nijdiger werd.
7. Tegelijkertijd ontstak ook de vrome
Abel zijn offer voor de ogen van de Heer en sprak door en door ontroerd:
"O Gij goede, heilige Vader, die mij zwakkeling met al Uw kracht van Uw
heilige liefde, met het grote oog van Uw zon, zo genadig aanziet! Uw grote
liefde brandt weliswaar op mijn huid, - maar mijn hart klopt bij deze grote
hitte des te sneller door Uw onmetelijke liefde voor ons zondaars.
8. Ach, eens brandde de aarde door Uw
toorn, O Jehova; maar nu brandt de liefde vanuit U, O Gij heilige Vader!
9. O hoe zoet is dit branden van het
reine vuur van het leven van U; het is een heilige vooropleiding, die mij eerst
bekwaam moet maken om in de toekomst het reine leven uit U op te nemen! O, hoe
onmetelijk goed moet U, heilige Vader wel zijn, dat U ons nu reeds hier op
aarde de onbegrijpelijke omvang van Uw grote genade laat ondervinden!
10. Ja, dit vuur dat ik uit mijn
zwakke liefde voor U heb ontstoken, hoe koud is dat ten opzichte van dat van U
en hoe klein en donker tegenover dat wat op ons onwaardigen afstraalt uit Uw
wijdse zon, die een klein druppeltje is uit de onmetelijke zee van Uw
onbegrensde erbarming!
11. Neem daarom toch het kleine offer
van mij uit naam van ons allen ook genadig aan, als een geringe blijk van onze
aangewakkerde liefde tot U, Gij allerbeste, allerheiligste Vader, en bewaar ons
voortdurend in Uw warme liefde, die U ons nu zo vol genade door Uw zon laat
ondervinden, amen.
12. En U zij de boven alles uitgaande
macht en kracht over alles wat er op de aarde voor U is; en alleen U bent
waardig alle lof, alle eer en alle roem te ontvangen van ons, die zich door Uw
grote erbarmende genade Uw gezegende kinderen mogen noemen, amen."
1. En zie en luister verder! - Nu
stonden de twee offerhaarden van Abel en Kaïn niet ver van elkaar. De totale
afstand was zevenmaal tien passen en de haard van Abel lag naar de richting
van de morgen toegekeerd en die van Kaïn in de richting van de avond.
2. En zie, toen Kaïn nu merkte dat de
rook van Abel naar de hemel opsteeg en de zijne op de aarde neersloeg, werd
hij nijdig in zijn hart; maar zijn gezicht maakte hij effen, zodat men zijn
toorn niet zou merken, terwijl Abel voor Kaïn bad, omdat hij diens sluwheid
opmerkte.
3. En de Heer vernam Abels smeekbede
en liet volgens diens vrome wens Zijn stem aan de vertoornde Kaïn horen en zei
luid:
4. "Kaïn, waarom ben jij Mij
ontrouw geworden en liet je je in beslag nemen door de toorn in je hart, en
waarom is je gedrag geveinsd en lieg je met je ogen? Jij hebt iets boosaardigs
in de zin tegen Abel! Is dat niet zo? - Ontken het als je dat kunt!
5. Ik heb vernomen dat je Mijn zon
hebt vervloekt en zag de lege garven waarmee je Mij tengevolge van je luiheid
en je inhaligheid wilde afschepen, en Ik heb je ook meermalen zien hoereren in
je grote luiheid, want je hebt bijna altijd nagelaten wat je bevolen was te
doen voordat je je vrouw zou mogen beslapen. En zeg Me, is dat niet waar?
6. Zie, Ik heb je geduldig gadegeslagen
en liet Mijn bestraffende rechterhand niet op je hoofd neerkomen en Ik werd
niet toornig op je in Mijn heiligheid! Overweeg daarom Mijn woorden en word
diep gelovig in je hart, dan zul je Mij weer bevallen en je offer zal weer
aangenomen worden; als je daarentegen in de geheime boosheid van je hart blijft,
dan heeft de zonde zich voor je deur een rustplaats ingericht en zal over je
heersen en jij en al je nakomelingen zullen slaven en knechten van haar worden,
en de dood zal komen over jullie allen.
7. Doe daarom niet wat de zonde wil,
namelijk over jou heersen, maar breek volkomen met haar en maak haar aan je
ondergeschikt, opdat je vrij zult worden, - meester over je eigen wil, die van
oorsprong boos is, omdat die uit jou en niet uit Mij is!"
8. En zie, toen boog Kaïn zich ter
aarde neer omdat hij berouw had over zijn schuld. Maar toen zag hij een slang
aan zijn voeten en schrok daar hevig van. Hij stond snel weer van de grond op
en wilde naar Abel vluchten; maar zie, de slang slingerde zich om zijn voeten,
zodat hij de plek niet kon verlaten.
9. En de slang hief haar kop op,
opende haar muil en bewoog haar gespleten tong en zei tegen Kaïn: "Waarom
wil je van mij wegvluchten? Zie, ik ben een wezen, net als jij en moet in deze
ellendige gedaante rondkruipen; verlos me en ik zal jouw gelijke zijn en mooier
dan je vrouw Ahar, en jij zult aan God gelijk worden, sterk en met gezag over
alles wat er op aarde is!"
10. En zie, toen zei Kaïn tegen de
slang: "Jij liegt; want toen ik je in het gras vond, aan stukken scheurde
en opat, heb je mij bedrogen! En waarom zal ik dan nu je woorden geloven?!
Want ik moest toen vanwege jou veel lijden; daarom ken ik je leugens en kan ik
je stem nooit vertrouwen. En heb je zojuist ook niet de woorden van Jehova van
boven gehoord?!
11. Daarom, als er ergens een besef
van waarheid in je is, verklaar me dat dan allemaal met je stem en overtuig me
van het tegendeel, dan zal ik je geloven en aan je wens voldoen!"
12. En zie, toen sprak de slang
nogmaals en zei: "Kijk, het is allemaal de schuld van je broer Abel! Hij
wil naar de macht grijpen om te heersen om jou van het recht van de eerstgeborene
te beroven; en dat zet hij allemaal zo listig op touw, dat hij zelfs de liefde
van de Godheid verblindt en vroom doet voor Haar ogen, opdat Zij hem over alles
wat er op aarde is zal laten heersen en hij jou dan spottend met voeten kan
treden. Want destijds, toen je mij in het gras vond en gedaan hebt wat ik je
aanraadde, zou je een heer geworden zijn over alles, als de geniepige sluwheid
van jouw fijne broer niet van tevoren had ontdekt wat er met je zou gaan gebeuren,
- hij kwam toen meteen met gehuichelde broederliefde naar je toe alsof hij je
wilde helpen; ja, hij heeft je ook geholpen, maar niet op de troon die jou
alleen toebehoort, maar in de ellende en in een volkomen nietigheid van je
verheven wezen, wat je bij jezelf toch allang zou hebben moeten bespeuren.
13. Zie, zelfs om deze kleinigheid was
hij jaloers op je omdat de Heer jouw offer net zo aangenomen had als het zijne,
en wist met zijn schandelijke vleierij de toch al zwakke wil van Jehova zo te
sturen dat Hij jouw offer afwees en jij bovendien nog een flinke terechtwijzing
over je heen kreeg.
14. En zie, het zinde hem al helemaal
niet dat de Heer jou niet meteen vernietigd heeft. Kijk naar hem, hoe hij vol
arglist biddend de Heer alsnog wil overhalen om aan jou datgene te voltrekken
wat Hij nu nog genadig heeft nagelaten.
15. En zie, de grote geniepigheid van
Abel is nu, dat hij door zijn schandalige, huichelachtige veinzen de Heer in
Zijn verblinding er tenslotte toe wil brengen dat Hij hem al Zijn macht
overdraagt, waarna deze Abel Hem dan van de troon zal stoten. En zodoende zal
God dan op de aarde smachten; hij daarentegen zal als een god voor eeuwig op de
troon van Jehova heersen.
16. Neem daarom nu een besluit; het is
de laatste keer dat ik nog in staat ben je van de nodige kracht te voorzien om
God en jezelf te redden! Ga daarom vlug naar hem toe en spreek hem met
strelende woorden aan, opdat hij je gewillig hiernaartoe volgt! Dan zal ik hem
bij zijn handen en voeten vastpakken; jij neemt dan een steen en slaat hem
daarmee krachtig op zijn hoofd en zo zul je hem overleveren aan de dood waarmee
hij je door Jehova heeft laten dreigen! En zo zul je je van een anders gewisse
dood bevrijden en je zult de ogen openen van de blinde liefde van de bedrogen
God, die jou dan tot heer op aarde zal maken en de dood der zonde zal
ondergeschikt aan je zijn."
17. En zo, overgehaald door de
boosheid van zijn hart, verliet Kaïn zijn plaats en ging naar Abel toe en zei
met zoetgevooisde stem tegen hem: "Broer, broer, kom toch naar mij toe en
bevrijd me van de slang die mij nogmaals te gronde wil richten!"
18. Maar Abel antwoordde hem:
"Dat wat jij gelooft dat nog moet gebeuren, is al gebeurd; maar wat je in
je verdorvenheid van mij vraagt, zal ik in mijn liefde voor jou doen. De dood
die jij mij denkt te geven, zal over jou komen; en mijn bloed, waarmee je de
aarde zult drenken, zal tot God roepen en zal over jouw hoofd en dat van al je
kinderen komen; en de steen waarmee je je broer zult doodslaan, zal een steen
des aanstoots worden en al je kinderen zullen er te pletter op lopen; de slang
zal echter al het bloed te gronde richten en de kinderen van de zegen zullen
wraak roepen over jouw bloed; en dan zal er OVer jullie een grote duisternis
komen en niemand zal de stem van zijn broer verstaan, zoals je nu al de mijne
niet meer verstaat omdat je je hebt laten verblinden door je eigen grote boosaardigheid
door de gedaante van de slang in en buiten je, die was, is en eeuwig zal zijn
de ware vloek van het gerechtvaardigde gericht van God!
19. En zie, omdat de Heer mij het plan
van al jouw geheime boosheid heeft getoond en me van je grote woede op de
hoogte heeft gesteld, weet ik wat je met mij wilt en zult doen en waarom!
20. 0, je blindheid zal duren tot aan
het einde van alle tijden der tijden; breng mij maar weg als een onschuldig
offer en doe met me naar de boosaardigheid in en buiten je, opdat jouw slang
tot een eeuwige leugenaar bestempeld zal worden en jij hierna aan jezelf mag
ervaren, wie van ons beiden bedrogen is!
21. En de schande die je de Heer hebt
aangedaan zal je ketenen en na de daad zullen je ogen en je oren opengaan,
opdat je zult zien, hoe de Heer mij tot Zich zal opnemen als het laatste Hem
welgevallige offer uit jouw hand; want voortaan zal geen offer, maar de dood je
gegeven worden, door welke je je broer hebt geofferd.
22.
En zie, ik heb alle macht over je en het zou gemakkelijk voor me zijn je te
vernietigen net zo als die berg aan de overkant van de rivier in de richting
van middernacht!
23. Zie, ik zal de berg aanroepen en
zeggen: 'Hier ben ik, Abel, de gezegende van de Heer, vervuld met de macht en
de kracht van de Heilige Geest; daarom, verdwijn in het niets, opdat Kaïn kan
zien, hoe groot zijn leugen is!'
24. En nu zie je Kaïn, hoe de machtige
berg opgehouden heeft te bestaan door de in mij wonende kracht van de geest van
de liefde. Welnu, het zou voor mij even gemakkelijk zijn om jou te
vernietigen! Maar om je in te laten zien dat God geen zwakheden heeft en er in
je broer geen schandalige heerszucht huist, volg ik je gewillig als een lam
naar de slachtbank."
25. En zie, toen nam Kaïn heel
vriendelijk Abel bij de arm en zei: "Abel, wat denk je wel van mij?! Ik
zoek jouw hulp en jij wilt mij reeds van tevoren beschuldigen dat ik je wil
doden; kom nu maar en volg me naar de plaats waar de slang op je wacht en
vernietig haar net zo als de berg en bevrijd mij en maak jezelf vrij van de
beschuldiging van de slang!"
26. En Abel antwoordde hem kort:
"Wat is het verschil tussen jou en de slang?! - Denk je nu, verblinde, dat
ook ik een broedermoordenaar ben?! Daarom ga ik met je mee en sterf om te
leven en jij blijft leven voor de dood!"
27. En zie, dat waren Abels laatste
woorden tegen Kaïn en van de lippen van Abel kwam geen geluid meer dat de oren
van Kaïn bereikte; en zo volgde hij Kaïn gewillig waar deze hem naartoe
bracht.
28. En toen ze nu op de plaats aankwamen
waar de slang op Kaïn wachtte, de plek waar Kaïns boze opzet vorm kreeg,
omslingerde deze Abels voeten en handen en gooide hem op de grond, nam een
grote steen en verbrijzelde daarmee het hoofd van Abel, zodat zijn bloed en
zijn hersenen in de wijde omtrek de aarde besproeide.
29. En de slang maakte zich los van de
voeten van Abel, nam de steen in haar bek en droeg die tot voor de deur van
Kaïn en verborg zich in het zand onder de doornstruiken, bevrijd.
1. En zie, toen trokken er van alle
kanten zwarte wolken samen boven Kaïns hoofd en grote bliksemschichten
flitsten naar alle richtingen, begeleid door hevige donderslagen; en van alle
zijden begonnen heftige windvlagen te woeden en slingerden grote hoeveelheden
hagel over de met vruchten beladen velden en verwoestten die tot in de bodem.
En dat was de eerste hagel die vanuit de hemel neergeworpen werd en de hagel
was een teken van de liefde zonder erbarmen, omdat de Godheid in haar opnieuw
beledigd werd door Kaïns misdaad, die hij aan zijn broer Abel beging.
2. En zie, de boze Kaïn vluchtte zijn
hut in en vond zijn vrouw sidderend op de grond liggen en enige van
zijn meestal ongezegende kinderen als
dood naast haar. Toen kromp hij huiverend in elkaar en vervloekte de slang en
ging de hut uit en vond de steen die de vluchtende slang zodanig voor zijn deur
gelegd had, dat hij erover weggleed en hard tegen de grond sloeg, en nogmaals
vervloekte hij de boosaardigheid van de slang en van de steen die de dood
gebracht had.
3. En toen hij zijn zeer pijnlijke
lichaam weer opgericht had, ging hij naar de oever van de dichtbij gelegen
rivier om de vervloekte slang te vernietigen en te verdelgen.
4. Maar zie, toen hij de oever bereikt
had, zag hij een afgrijselijk monster, zeshonderdzesenzestig el lang, zeven el
breed en hoog, voorzien van tien koppen, hem stroomopwaarts tegemoet zwemmen
en zag nog hoe er uit iedere kop tien horens als een kroon naar buiten
groeiden.
5. En zie, toen deze monsterachtige
slang hem geheel genaderd was, sprak zij tegen hem uit alle koppen tegelijk en
zei: "Nu, jij flinke Kaïn, moordenaar van je broer Abel, heb je zin om
het tegen mij op te nemen, begin dan maar met je verwoestende werk!
6. Eens in het gras, toen ik nog zwak
was, kon je mij wel aan stukken scheuren en mijn vlees en bloed verorberen;
maar nu zou je een dergelijk werk bij mij niet gelukken, want de goede kost die
je voor mij hebt klaargemaakt van het bloed van je broer, heeft me groot en
sterk gemaakt. En nu, als je nog de wil hebt mij te vernietigen, begin dan
maar je wraak met mijn bloed te voeden. Maar aangezien je slechts tien vingers
hebt en geen tien handen en dientengevolge niet alle koppen tegelijk kunt vastpakken,
zullen de overige acht je met hun horens doorsteken en je met hun acht muilen
verorberen!"
7. Toen schrok Kaïn hevig en vluchtte
en verdween uit het gezicht van de slang en vervloekte deze nog een keer en zag
nu in hoe geweldig hij bedrogen was door de slang. Toen dacht hij: 'Wie zal mij
nu met de eeuwig rechtvaardige God verzoenen, nu mijn broer Abel er niet meer
is?! O, jij driemaal vervloekte slang, - jij bent de moordenaar van mijn broer
en wilde nu mijn moordenaar worden! O, als ik wist dat je te gronde zou gaan
als ik te gronde ging, zevenmaal zou ik zijn dood aan mijzelf wreken!'
8. En zie, toen stond de slang achter
hem in de gedaante van een uitermate bekoorlijke jonge vrouwen zei tegen hem:
"Kaïn, doe dat en ik zal je vlees verteren en je bloed drinken en dan
zullen wij weer geheel verenigd zijn en de hele wereld beheersen."
9. En Kaïn keek de bevallige jonge
vrouw aan en zei: "Ja, dat is jouw ware gedaante; zo ben je op z'n ergst!
Wie je zal zien met je tien koppen, die zal van je wegvluchten als voor een
gericht van de Godheid; tot wie je echter in deze gedaante zult komen, die zal
je nalopen, je vangen, je meer liefhebben dan God en zich voor de gelukkigste
mens houden als je hem zult beetpakken met je handen die altijd de dood
brengen, en de mensen zullen tempels en altaren voor je oprichten en je
speeksel oplikken en je uitwerpselen opeten.
10. En als ik je niet met die tien
koppen gezien zou hebben, zou ook ik je slaaf zijn geworden; maar nu ken ik je
door en door en verafschuw je in deze gedaante nog meer dan in de vroegere met
de tien koppen."
11. Toen sprak de mooie jonge vrouw
weer: "Maar Kaïn, hoe kun je deze zachte lichaamsdelen van mij en deze
zachte borst vrezen?"
12. "O zwijg", zei Kaïn
toen, "jouw zachte leden zijn evenzo vele slangen vol bitter gif en onder
jouw zachte gewelfde borst rust een ondoordringbaar pantser, waarmee en waaraan
jouw slangenarmen mijn arme en zwakke geslacht zullen dooddrukken! Want in
deze gedaante zul je zelfs de reusachtige leviathan tot je meest gehoorzame
dienaar maken!"
13. En zie nu, toen ontbrandde de
slangenvrouw vanuit haar innerlijke razernij, zodat haar hele wezen straalde
als de zon en zij nam de gedaante aan van Abel met een heel vriendelijk gezicht
en sprak nogmaals tegen Kaïn:
14. "Kaïn, jij blinde dwaas, mijn
boze broer, kijk, degene die je met een steen hebt doodgeslagen, staat nu
verheerlijkt voor je en biedt je zijn hand aan om zich met je te verzoenen en
vrees de gedaante van de slang niet, die je zelf bent! Wie was het dan, jij of
de slang, die ontrouw werd aan de Heer? Besliep jij of de slang je vrouw net
als de honden, zonder het vereiste offer van tevoren te brengen? Was jij het of
de slang die de hitte vervloekte en door grote traagheid leeg stro aan de Heer
offerde? Zeg me, werd de slang of jij nijdig op je broer uit boze afgunst? En
was de slang niet veel meer een uiterlijke verschijningsvorm van jouw eigen
innerlijke boosaardigheid, waardoor je jezelf het waandenkbeeld aanpraatte om
je broer te doden?
15. En waarom vervloek je nu de slang,
die je toch zelf bent en houd je je eigen broer tenslotte nog voor de gepersonifieerde
slang?! En toen je heenging om je broer te halen om gedood te worden en je met
grote geslepenheid veinsde dat hij je van de slang moest bevrijden, vroeg je
eigen broer, toen hij nog lichamelijk leefde, je toen niet of je misschien
dacht dat ook hij een moordenaar van zijn broer zou zijn?!
16. Zeg en antwoord me of het niet zo
is; en als het anders is, vervloek dan eerst de slang en houd niet mij, die
van boven hierheen kwam om je als een verheerlijkte broer te helpen, voor de
slang, maar jezelf en reik mij jouw nog met het bloed van je broer bevlekte
hand, opdat die door mijn broederliefde gereinigd zal worden van haar grote
schuld en je dan weer genade kunt vinden voor de ogen van de Heer!"
17. En zie, toen werd Kaïn in zijn
blindheid door satan gevangen en wilde reeds zijn hand aan de verleider geven.
Maar zie, toen sloeg er een geweldige bliksemschicht van de hemel neer tussen
de leugenaar en Kaïn, en de voorgewende Abel lag als slang op de grond en Kaïn
sidderde over zijn hele lichaam en verwachtte het zekere gericht van boven.
18. En zie, toen sprak Jehova uit de
wolken: "Kaïn! Waar is je broer Abel, - waar heb je hem gelaten?"
19. Maar Kaïn vermande zich spoedig
door de aanblik van de op de grond liggende slang en zei: "Waarom vraagt U
mij dat? Ben ik mijn broeders hoeder?"
20. En de stem van Jehova sprak
heftiger dan tevoren: "Het bloed van je broer, waarmee je de aarde hebt
gedrenkt, schreeuwt tot Mij! Ik heb
jouw daad gezien; waar is Abel, jouw broer?"
21. Kaïn echter sprak: "Heer,
mijn zonde is zo groot, dat die mij nooit meer vergeven kan worden!"
22. "Ja', zei Jehova,
"daarom zij de grond die Abels bloed verslond, vervloekt; en als je
daarop in het vervolg een akker zult willen maken, zal die je geen brood meer
geven en je zult verder rusteloos en gejaagd als een verscheurend dier
dakloos daarover rondzwerven en je zult je voeden met doornen en distels!"
23. Toen schrok Kaïn geweldig en zei
met bevende stem: "Heer, Gij allerrechtvaardigste, zie, U verdrijft mij
heden uit dit land en ik moet voor Uw aangezicht vluchten en zonder rust
voortvluchtig zijn op aarde. En dan zal het mij, armzalige, zo vergaan, dat
wie mij vindt, mij dood zal slaan; wees mij daarom ter wille van de mijnen
genadig!"
24. En zie toen zei Jehova:
"Neen, niemand zal Kaïn doodslaan, - maar wie Kaïn zou doden, zal zelf
zevenmaal gedood worden! Opdat niemand zich aan jou zal vergrijpen, zal Ik je
op je voorhoofd met een zwarte vlek tekenen, zodat niemand je meer zal
herkennen en doodslaan."
25. En zie, toen vluchtte Kaïn met de
zijnen uit Mijn aangezicht ver weg voorbij Eden naar een laaggelegen land Nhod.
Maar Eden was een mooi heuvelland, vol met de beste vruchten; daar beviel het
Kaïn goed en hij wilde er zich vestigen. Maar toen hij naar de heuvels keek,
zag hij overal een man staan met een grimmig gezicht, gewapend met een steen in
zijn hand, als wachtte hij op Kaïn om diens misdaad te wreken; en deze verschijning
werd veroorzaakt door de grote angst in hemzelf. En hij zag dat hij hier niet
kon blijven.
26. Toen vluchtte hij verder en verder
in de richting van de morgen en kwam in een grote laagvlakte; daar viel hij
uitgeput neer en sliep drie dagen en drie nachten. Toen kwam er evenwel een
hevige wind vanaf de bergen naar beneden, deze wekte de slapenden en gierde en
loeide over de wijde vlakten en ging eindelijk liggen in de laagvlakten van het
land, dat 'Nhod' heette of 'droge grond van de zee'.
27. En Kaïn keek weer omhoog naar de
hoge toppen van de bergen en hij ontdekte geen mannen meer; toen wist hij niet
wat hij moest doen. Maar na korte tijd strekte hij zijn armen uit en riep heel
hard: "Heer, Gij meest rechtvaardige, als van deze grote afstand mijn
geroep nog tot Uw oor doordringt, kijk dan omwille van mijn kinderen en van
mijn vrouw over die toppen genadig neer op de getekende vluchteling voor de
heiligheid van Uw ogen, die mijn voorhoofd heeft getekend met de nacht van de
zonde, opdat ik met onbedekt voorhoofd niet herkend zou worden vanwege de
misdaad, die op het voorhoofd, in de handen en op de borst van de grote
zondaar geschreven staat. Diens zonde is zo groot, dat zij hem nooit meer
vergeven zal kunnen worden."
28. En zie, toen kwam er een wolk over
de hoge bergen zweven, zevenenzeventig manshoogten boven de vluchtelingen en
een luide stem sprak daaruit en het was de stem van Abel, die zei: "Kaïn,
ken je deze stem?"
29. En Kaïn antwoordde: "O broer
Abel, kom je hiernaartoe om je rechtmatig te wreken op mij, jouw moordenaar,
handel dan met mij in naam van de gerechtigheid; maar spaar je gezegende zuster
en haar kinderen!"
30. Toen klonk de stem nogmaals en
zei: "Kaïn, wie het kwade doet is een zondaar; wie het kwaad vergeldt met
kwaad, is een knecht van de zonde; wie goed doet omwille van het goede, die
heeft zijn schuld afgedaan en er zal niets van overblijven; wie het goede
meervoudig terugbetaalt, is zijn broeders waard; maar voor God telt er maar één
ding en dat is: kwaad met goed vergelden en diegenen zegenen die de weldoeners
vervloeken en het leven geven voor de dood!
31. En zie, vanwege dat laatste kom ik
naar je toe; heb daarom geen vrees voor mij, want ik ben nu van bovenaf naar je
toegestuurd om je ten eerste te tonen dat de Heer waarachtig en getrouw is in
al zijn beloften. En ten tweede om je aan te geven dat je met je verwanten in
dit land moet blijven en jezelf en hen moet voeden met de vruchten die je in
dit land aan zult treffen, en verder ook om je te laten weten dat je broer jouw
daad heeft vergeven door de grote liefde van de Vader in hem.
32. Mijn bloed moet je echter verzoenen
met je tranen van berouw, totdat daarmee de vlek op je voorhoofd afgewassen
is; en je kinderen en je vrouw moet je vol vrees voor de Heer leiden. En als je
dat vrijwillig vanuit jezelf zult doen uit vrees voor de Heer, dan zul je
blijven leven zoals je nu bent, een balling; maar als je dat doet uit liefde,
dan zul je het verharde hart van de gerechtigheid ontroeren."
Het
verdrag van de Heer met Kaïn
1. En zie, toen kwam Kaïn, die in
grote vrees verkeerde, tot rust. De wolk verdween en hij huilde tranen van
berouwen ging weg om voedsel voor de zijnen te zoeken en dacht er over na, hoe
ver hij zich van het paradijs verwijderd had en nu de liefde van de Heer
geheel verloren had en in de harde werkelijkheid van de gerechtigheid was
uitgestoten, staande op de drempel van Gods gericht. En terwijl hij zo dacht,
vergoot hij steeds meer tranen van berouwen het werd hem steeds duidelijker hoe
enorm groot zijn schuld tegenover God wel moest zijn en hij dacht er ook over
na of het dan toch nog op de een of andere manier mogelijk zou zijn, ooit ook
maar het allerkleinste beetje liefde te verwerven.
2. En zo overdacht hij van alles. En
zie, vervuld van al deze gedachten kwam hij met de zijnen bij een rijkelijk
met vruchten beladen braamstruik; en daar zij allemaal geweldige trek in eten
hadden, wilden zij zich meteen op de struik werpen om naar hartelust daarvan te
genieten.
3. Maar zie, toen kwam er een juiste
gedachte in Kaïn op en hij zei tegen zijn familie: "O mijn vrouwen
mijn kinderen, trekken jullie je handen,
die je al te voorbarig naar dit rijke voedsel hebt uitgestoken, snel terug;
want wij weten nog niet of dit het leven of de dood bevat! Laat ons daarom
eerst op de grond neervallen en voor God onze grote schuld bekennen, en laat
ons Hem in het stof van onze onmacht vragen of hij deze vrucht vooraf genadig
zou willen zegenen; en indien Hij dat misschien toch vanuit Zijn grote erbarmen
zal doen, moeten wij onwaardigen Hem van tevoren eerst bedanken en pas dan
kunnen wij met angst en beven ons met mate daaraan verzadigen."
4. En zie, toen traden allen enige
passen achteruit, weg van de struik en deden volgens de wil en het juiste
inzicht van Kaïn, die luid voor hen allen bad en wenend zei: "O allerrechtvaardigste,
grote, heilige God, kijk genadig neer op ons wormen die voor U, Almachtige, in
het stof van de machteloosheid liggen en die vanwege hun grote schuld hun ogen
niet durven opslaan naar Uw onuitsprekelijke heiligheid! O denk aan onze zwakheid
en laat ons arme, berouwvolle, grote zondaars niet te gronde gaan!
5. Zie, deze struik voor ons schijnt
een goede vrucht te dragen die geschikt is om als maal te dienen voor ons
zondaars; maar wij vertrouwen het niet er van te eten, omdat wij door onze
grote boosheid blind geworden zijn en daardoor niet meer kunnen zien of de dood
of het leven daarin huist.
6. Wilt U ons daarom genadig aangeven
wat het voor een soort vrucht is, opdat wij dan pas werkelijk tot U bidden
kunnen, of U, O Rechtvaardige, het gif van de slang eraan zou willen
onttrekken en er dan slechts een kleine dauwdruppel van Uw zegen op zou willen
laten vallen, opdat wij niet verloren gaan. O Heer, Gij rechtvaardige, Gij
heilige, verhoor, verhoor, verhoor onze zwakke bede!"
7. En zie, een gloeiend rode wolk kwam
van de bergen het dal in zweven boven de struik; en hieruit sloeg met veel
lawaai een krachtige bliksemstraal in de struik. En zie, een grote slang kwam
er sissend uit te voorschijn en ging met opengesperde muil op Kaïn af, die daar
mateloos van schrok. Maar zie, de bliksem liet de slang niet met rust en dreef
haar met grote snelheid het hete zand van de wijde woestijn in; en toen zij
geheel uit het gezicht van Kaïn verdwenen was, wendde deze zijn gelaat weer
naar de struik en dankte God in stilte voor de genadige redding uit de grootste
van alle gevaren.
8. En zie, toen zag hij ook, hoe uit
de vurige wolk grote druppels op de struik begonnen te vallen, zodat de aarde
rondom wijd en zijd bevochtigd werd.
9. En Kaïn en de zijnen zagen de grote
vrijgevigheid van de Heer en hij viel met heel zijn familie nogmaals neer en
dankte God vanuit het diepst van zijn hart voor zulke grote weldaden en zei,
in tranen badend: "O Heer, Uw rechtvaardigheid is groot en onbegrijpelijk,
- maar hoe groot moet Uw liefde dan wel zijn, dat U nog in staat bent de zware
zondaar met Uw grote weldaden te gedenken, O Gij eeuwige Liefde! Hoe groot moet
de boosheid wel zijn, die U ooit zou kunnen miskennen!"
10. En zie, toen liet zich uit deze
nog van zegen druipende wolk een stem horen, die de volgende verstaanbare
woorden sprak: "Luister, Kaïn! Ik heb mijn gerechtigheid veranderd in
liefde; de liefde zal echter slechts heersen onder diegenen die haar in de
toekomst niet alleen in nood en benardheid zoeken, maar ook in hun blijheid en
vrijheid.
11.
Zie, Ik wil je een tijdslimiet stellen van tweeduizend jaar en gedurende die
tijd zal niemand ooit getroffen worden door Mijn gerechtigheid; en uit deze
gerechtigheid zal Ik een groot vat maken en het boven de sterren plaatsen - en
uit Mijn liefde zal Ik een tweede vat maken en dat onder de aarde plaatsen. En
zo kunnen jullie doen, wat je wilt: indien jullie kwaad doen, dan zullen je
daden het vat van de gerechtigheid vullen en als het vol zal zijn, zal het op
alle plaatsen barsten en het gehele gewicht zal over alle boosdoeners
uitgestort worden en zij zullen allen gedood worden; maar indien het vat van de
liefde, dat onder de aarde is, leeg zal blijven, zal het de doden opnemen voor
een lange, zuiverende kwelling. En diegenen die zich laten reinigen zullen
naar de sterren verplaatst worden voor een lange strijd; degenen echter die
zich in hun innerlijke boosheid zullen verharden, zullen te zijner tijd onder
de bodem van dit vat geworpen worden en er zal een eeuwig gehuil en een eeuwig
tandengeknars zijn tengevolge van Gods toorn.
12. En ga nu naar de door de zegen
bevochtigde struik en eet daarvan om je honger te stillen en denk er daarbij
steeds aan, van wie deze gave is!
13.
En jullie moeten je uitbreiden over het laagland; maar laat niemand van jullie
het wagen één voet te zetten op de bergen, want de toppen zijn heilig en zijn
bestemd om door Mijn kinderen bewoond te worden! Degene van jullie die dit
gebod ooit zal overtreden, en dat geldt ook voor alle tamme dieren die je later
aan je ondergeschikt zult maken, zal een prooi worden voor de daar steeds huizende
waakzame dieren - zoals beren, wolven, hyena's, leeuwen, tijgers en ook grote,
levende slangen, die beneden aan de voet van de berg zullen huizen.
14. Alleen als iemand van jullie heel
vroom zou worden en de vuurproef van Mijn liefde zou doorstaan, zal het hem
toegestaan worden in het binnenste van de berg door te dringen om daar erts en
ijzer te vergaren en daaruit werktuigen te maken, al naargelang jullie die
nodig zullen hebben.
15. En nu eet, bevrucht elkaar en
vermeerder zowel het mannelijke als het vrouwelijke geslacht, en weer de zaden
van de slang af door je gerechtvaardigde vrees voor Mij, want Ik ben God, de
Eeuwige, Gerechte en Heilige, amen!"
Hoofdstuk
22
1.En zie, toen aten zij en deden een
tijdlang zoals hen geboden was. Kaïn bekende nu wederom zijn vrouwen verwekte
met haar een zoon en gaf hem de naam 'Hanoch', dat wil zeggen 'de eer van
Kaïn'. En Kaïn riep al zijn kinderen bijeen en zei: "Kinderen, kijk hier
is een nieuw broertje, dat de Heer mij gegeven heeft om een heerser over jullie
te worden, waartoe ik hem zal aanstellen, opdat er orde onder jullie zal zijn
en er een eind komt aan je getwist en geruzie. En hij zal jullie geboden
opleggen en zal de getrouwen loven en de overtreders tuchtigen, opdat ook wij
een volk worden, groot en roemrijk zoals de kinderen van God, die geen wetten
nodig hebben, omdat zij de liefde hebben die ze vrij maakt, maar ons, vanwege
mijn zonde, met voeten zullen vertrappen als wij wettelozen en ordelozen niet
iemand hebben die ons vertegenwoordigt en rechtvaardigt tegenover hun grote
macht.
2. Zie, hun God is ook de onze; maar
zij hebben aan Hem een goede Vader - wij echter een Rechter! De Vader kent hun
liefde en Zijn oog en oor is met hen. Maar zo is het niet bij ons. Wij zijn aan
onszelf overgelaten en kunnen handelen, zoals we maar willen; maar indien wij
willen overleven, hebben wij wetten en orde nodig. Want anders kan nu de ene
de andere naar willekeur in haat en nijd doodslaan en zo zal het vat van de
gerechtigheid zich voortijdig vullen en wij zullen dan allemaal te gronde gaan
aan de op ons neerkomende grote last van onze gruweldaden. Laten wij ons daarom
hecht aaneen sluiten en samen grote en kleine stenen bijeenbrengen en een hoge
en stevige woning voor hem maken. En voor ieder van ons bouwen wij een kleine
woning in een wijde kring om de zijne, zodat hij allen kan overzien en hun doen
en laten kan gadeslaan. Als vorst in jullie midden zal hij echter vrijgesteld
zijn van iedere arbeid en zal eten van wat jullie handen opbrengen.
3. Maar voor nu ben ik in naam van de
gerechtigheid van God als vader jullie aller wetgever en wee degene die
ongehoorzaam wordt aan mijn geboden! Mijn vloek zal hem hevig treffen; dan zal
er echter geen erbarmen zijn in mijn hart voor de vervloekte, omdat er in mijn
hart geen liefde meer woont, maar slechts gerechtigheid.
4. Zie, waar de liefde woont, is ook
erbarmen en geldt het recht van de liefde; maar waar alleen maar gerechtigheid
woont, kan alleen gelden recht voor recht en gericht voor gericht, loon voor
loon, trouw voor trouw, gehoorzaamheid aan de wet, het gericht voor de
ongehoorzaamheid, straf voor de overtreding, vervloeking voor verraad en dood
voor dood.
5. En de inwijding van mijn uitspraak
zal zijn, dat ik nu voor jullie allen zweer bij de hemel en zijn
onverbiddelijke gerechtigheid en bij de aarde, die hardvochtige woonplaats van
Gods vervloeking, dat hetgeen ik zojuist aan jullie allen als vader en vorst
heb medegedeeld, iedere overtreder hard en strikt zal treffen. 6. Na mij komt
jullie broer als je ware heer en wetgever volgens zijn rechtvaardig inzicht en
vrije willekeur, - bijgevolg zal hij ook vrij zijn van de wet, omdat ieder van
zijn vrije handelingen voor jullie een wet wordt en moet blijven, totdat hij
meent dat het goed is die weer op te heffen.
7. Hierbij is mijn wil aan jullie
bekend gemaakt, handel ernaar en voer deze uit als jullie ter vermijding van
het gericht, de strengheid van de gerechtigheid door de wetgeving voor de orde
willen doorstaan. Dat gericht zou anders allen treffen, wanneer er niet
rechtvaardig vastgesteld zou zijn: gericht voor gericht."
8. En zie, toen trokken zij allen weg
en gingen aldus aan het werk om een stad te bouwen, en daaraan werkten zij
zestig jaar. Omdat de bouwsels dikwijls instortten, hadden zij veel tijd nodig
om de woning van de nieuwe vorst te bouwen en konden deze pas afmaken, toen Ik
Hanoch in een droom getoond had hoe ze te werk moesten gaan. Want Ik had
medelijden met de arme kinderen, die bij deze bouw aan vele en zware mishandelingen
bloot stonden van de zijde van de tot dan toe weliswaar zeer ordelijke en
rechtvaardige Kaïn, die zich streng aan de wet hield. Door grote schrik te
verwekken en onder grote vrees en angst voor de straffen zonder genade of
erbarming, leidde hij de zijnen als een tiran. In hem was geen liefde, maar
rechtvaardigheid ten aanzien van gehoorzaamheid aan alle wetten. Daarbij dacht
hij er echter niet aan, dat gehoorzaamheid die een gevolg is van grote vrees
eigenlijk allerminst gehoorzaamheid is, maar pure eigenliefde. Want wie
zichzelf liefheeft, houdt zich aan de wet uit pure vrees voor de altijd er op
volgende zekere bestraffing als hij die wet overtreedt, omdat hij bijzonder
veel medelijden met zichzelf heeft als hij de pijn van de straf in zijn
hulpeloze zwakte ondergaat. Maar indien hij ook maar de geringste gelegenheid
vindt om in zijn hart onopgemerkt te zijn, zal hij de wet en de wetgever vervloeken
en de wet weldra met voeten treden.
9. En als dan zo iemand op de een of
andere manier zich een grotere macht kan vergaren, dan stelt hij zich tweemaal
zo gruwelijk boven de wetten, of die nu goed of slecht zijn en hij zal ze
vernietigen en ongedaan maken tezamen met de liefdeloze wetgever. (N.B. Dat
zouden ook alle leiders en wetgevers in deze tijd goed moeten bedenken; want
ook hen wacht een dergelijk lot als zij menen dat vrees het enige middel is om
de orde te handhaven met het daaraan verbonden voordeel van de stomme
gehoorzaamheid van de slaven. Anders zullen zij allen spoedig op ruwe wijze
ondervinden, welke vruchten de wetten die hun oorsprong niet in zuivere,
onbaatzuchtige liefde vinden, hen vroeg of laat zullen brengen, hetzij hier,
maar zeker altijd in het hiernamaals.)
10. Want zie, Kaïn handelde tot op
zekere hoogte zo onmenselijk naar de wet, omdat hij van Mijn kant niet altijd
genade en bereidwilligheid ondervond, wanneer hij na een boze daad tranen van
berouw vergoot. Dat kon Ik evenwel niet doen, aangezien zijn berouw alleen het
verlies van Mijn genade betrof, maar nooit op Mijn liefde was gericht.
11. En zie, wie op zo'n manier berouw
heeft, die treurt niet vanuit het diepst van zijn hart om het verlies van het
leven, maar veel meer om het verlies van zijn welzijn; en zijn berouw is daarom
vals, omdat er hem niets aan gelegen is om tot een volkomen hereniging met Mij
te komen. En als Ik hem dan ook zou willen geven wat hij niet wenst en wil, zou
hij slechts de dood verwerven door een dergelijke verwisseling van wil, omdat
de vrije wil het eigenlijke leven van de mens is.
12. En zie, dat was ook het geval bij
Kaïn, omdat hij de liefde uitgebannen had en daarvoor in de plaats de
gerechtigheid aangreep, zonder er bij te denken dat er zonder liefde geen
gerechtigheid is en dat de gerechtigheid eigenlijk de hoogste liefde zelf is,
zonder welke alles te gronde zou gaan en noodzakelijkerwijs moest gaan.
Hoofdstuk
23
De
bevelen van Hanoch, de tiran
1. En zie, toen de stad geheel opgebouwd
was, nam Kaïn Hanoch mee en voerde hem de hoge woning binnen, die voor hem
gebouwd was. Hijzelf droeg de hele volmacht over al zijn kinderen en ook over
zijn kleinkinderen in hun tegenwoordigheid aan Hanoch over en verlangde van
hem, dat hij aan hun allen wetten zou geven volgens zijn juiste inzicht en
volgens zijn eigen goeddunken en daarom zei hij:
2. "Zie, Hanoch, hier in deze
alleen voor jou gebouwde woning draag ik al mijn vaderlijke rechten met alle
macht en al het gezag aan jou Over om mijn, jouwen al hun kinderen autonoom te
leiden door wetten, gemaakt naar jouw eigen goeddunken, die zij als heilig
dienen te beschouwen; want het is niet belangrijk hoe de wet luidt, want op
zichzelf
stelt deze weinig voor, maar het komt
aan op de stipte naleving ervan en daarom zal voortaan gelden: 'Wie ernaar
handelt, handelt juist, - maar wie ertegenin gaat, staat geheel in het
ongelijk!', en er moet dan altijd gestraft worden met de zwaarte van de
overtreding als maatstaf.
3. En dan zullen wij door zo te
handelen vrij worden en niet door de wet aan welks geaardheid niets gelegen
is, maar alleen aan het in acht nemen ervan.
4.
Jij als wetgever bent echter vrij om je er niet aan te houden, omdat jouw
vrijheid ter wille van de wet heilig moet zijn; want als ook jij aan de wet
gebonden zou zijn, zou deze je slechts belemmeren om in de noodzakelijke vrije
sfeer te werk te gaan, omdat je er dan zelf in gevangen zou zijn. Daarom moet
jij erbuiten staan, net zo vrij als iemand die geen wetten kent; maar iedere
handeling van jou moet voor hen, omdat zij degenen zijn die geheel aan jou zijn
overgeleverd, als de strengste wet gelden en als je iets wilt, dan moeten zij
handelen zoals jij dat wilt, - en daarom moet alles wat ze doen of laten
slechts in overeenstemming met jouw wil zijn."
5. En toen opende de nieuwe vorst zijn
mond en sprak op zeer gebiedende toon: "Mijn onderdanen, luisteren jullie
allemaal, zowel de mannelijke als de vrouwelijke! Niemand beschouwe ooit wat
dan ook als zijn eigendom, maar slechts als het mijne, opdat er aan het
onderlinge ruziën en twisten een einde komt! Daarom zullen jullie in de
toekomst alleen mij dienen en alleen ten behoeve van mijn voorraadkamers
werken; afhankelijk van je vlijt zullen jullie te eten krijgen en de meest
getrouwen zullen mij dichter mogen naderen dan de minder getrouwen en de
opzieners en de voltrekkers van het recht en de uitvoerders van de gerechte
straffen zullen betere kost krijgen. Wee de ongehoorzamen! Die zal ik naar de
bergen laten verdrijven en de dieren daar zullen ze wurgen en verscheuren.
Maar degenen die mijn wetten uit traagheid, onopmerkzaamheid en uit lichtzinnigheid
overtreden, zullen tot bloedens toe met roeden getuchtigd worden; maar degenen
die het zouden wagen mij in wat voor opzicht dan ook tegen te spreken, zullen
met slangen getuchtigd worden tot in het merg van hun gebeente en hun tong zal
uitgetrokken worden en aan de slangen worden toegeworpen als voedsel. En wie
mij met schele ogen aan zal kijken, zijn ogen zullen uitgestoken worden, zodat
hij voortaan zijn vorst niet meer kan zien. De trage echter zal een lastdier
worden en zal als een lastdier behandeld worden met stokken en knuppels, zodat
zijn voeten vlugger en zijn handen rapper worden.
6. Verder geef ik jullie geen andere
wet dan de striktste gehoorzaamheid aan al mijn vrije wensen en bevelen, die ik
op ieder moment van de dag alsmede van de nacht zal laten uitvaardigen,
amen."
7. En zie, toen schrok zelfs Kaïn en
ook alle overigen schrokken mateloos en gingen geheel ontdaan uit de woning van
Hanoch en verwensten in hun hart hun onmenselijke vader Kaïn, die hen als dank
voor de enorme inspanningen zo'n erbarmelijk lot had bereid.
8. En toen het dan avond werd, kregen
zij allemaal honger en durfden niet te eten en gingen treurig naar Hanoch en
zeiden: "Heer, wij hebben de hele dag gewerkt, geef ons dus ook te eten,
zoals je beloofd hebt!"
9. Maar Hanoch richtte zich op en zei:
"Waar zijn de vruchten van jullie arbeid? Breng die hier en laat ze me zien
en breng ze naar mijn voorraadkamers, dan zal ik ieder laten geven waar hij
recht op heeft!"
10. En ze gingen heen en brachten hem
wat hun bevolen was, de een veel, de ander weinig en ze legden alles voor zijn
voeten neer.
11. Maar Kaïn en zijn vrouw brachten
niets, omdat zij in de mening verkeerden vrijgesteld te zijn. En zie, toen
verdeelde Hanoch de vruchten en zei: "Wie gewerkt heeft, zal ook eten; wie
echter niet gewerkt heeft, zal ook niet eten."
12. En zo moesten Kaïn en zijn vrouw
voor deze keer vasten. En zie, toen verliet Kaïn met zijn vrouw wenend de
woning van Hanoch en vond ook geen enkel medelijdend hart onder al zijn
kinderen en kleinkinderen. Hij ging toen op het veld en at daar van de
overgebleven vruchten; en omdat er voor hem geen woning neergezet was,
overnachtte hij met zijn vrouw onder de vrije hemel.
13. En toen zijn kinderen de volgende
dag daar weer kwamen om te werken, vonden zij hem al bezig met het verzamelen
van vruchten. "Kijk", zeiden ze, "hij werkt voor de eerste maal op
dit land; dat is zijn verdiende loon, want zo heeft hij het gewild: recht, in
plaats van liefde!"
14. En zie, toen zij nu weer onafgebroken
gewerkt hadden tot het midden van de dag, sommige verzamelden vruchten,
andere bouwden nog meer huizen en woningen en voorraadkamers en sommige
dienden hun vorst en zijn vrouwen zijn kinderen om het hen gemakkelijk te
maken, kwamen allen weer naar zijn hoge woning en brachten hem vruchten en
andere tekenen van hun vermoeiende harde werken en verlangden te eten waar zij
recht op hadden, ook Kaïn met zijn vrouw.
15. En zie, toen verhief Hanoch zich
met grimmige ernst en zei: "Hoeveel keer per dag willen jullie dan eten?!
Denk je nu dat ik die vruchten voor jullie laat verzamelen, opdat je dan
onbekommerd gevoerd kunt worden?! Waarvan zal ik dan leven en mijn bedienden,
wier zaak het niet is te werken zoals jullie, maar hun heer op handen te
dragen?! Verdwijn daarom uit mijn ogen en laat geen van jullie allen het ooit
meer wagen de drempel van mijn hoge huis te overschrijden! Van nu af aan zal ik
dagelijks voor mijn huis de vruchten door mijn dienaren in ontvangst laten
nemen; jullie echter kunnen mondjesmaat eten van de vruchten die vanzelf van
de struiken en bomen zijn gevallen, - dat geldt voor de verzamelaars en ook
voor hen die bouwen. En dit is een nieuw gebod voor jullie, waaraan je je
heilig hebt te houden; wee de overtreders!"
16. En zie, toen nam Kaïn het woord en
vroeg heel treurig en diep ontroerd aan Hanoch: "O Hanoch, grote vorst,
mijn gewezen zoon, zeg me recht vanuit je hart en naar waarheid, zijn je vader
en moeder niet uitgezonderd van alles wat je wijs en naar eigen goeddunken je
onderdanen hebt bevolen? En moet ik dan gelijk gesteld worden aan mijn kinderen,
gebied dan dat zij ook hun vader en moeder van voedsel moeten voorzien, want
wij zijn aloud, afgemat en zeer zwak geworden. Of sta mij genadig toe hier
vandaan te trekken tot aan het eind van de wereld, opdat ik de grote ellende
van mijn. kinderen niet langer aan hoef te zien, daar zij onder het zware juk
van de vrije gerechtigheid versmachten."
17.
En zie, toen zei Hanoch: "Wat vraag je me nu?! Doe ik het dan niet goed
als ik volgens de leer en de macht die jij me gegeven hebt, handel?! Je hebt
toch zelf niemand anders dan mij boven de wet gesteld en je hebt voor jezelf
geen uitzondering gemaakt! Waarom wens je dat dan nu wederrechtelijk van mij en
wil je mij daardoor ertoe dwingen op jou, de eerste wetgever, de strenge
gerechtelijke gevolgen voor ongehoorzaamheid toe te passen om een afschrikwekkend
voorbeeld voor de anderen genadeloos duidelijk te maken?! En indien ik zo
handel, doe ik dan onrecht?! Omdat er bij ons geen liefde heerst, maar alleen
het zuivere recht, hoe kun je je dan uitspreken tegen de wetten van mijn vrije
willekeur om de een of andere uitzonderlijke genade te verkrijgen, die niet
strookt met de rechten van de wetten van je vorst?! Dat je mijn vader bent,
wat gaat mij dat aan?! Ik ben door jou zo geworden, zonder dat ik het onder wat
voor voorwaarde dan ook heb willen worden! En jij hebt mij immers buiten mijn
wil verwekt en mij zonder dat ik het wilde tot een vorst gemaakt! Vertel me
eens, welke verplichting ik, gerechtelijk bezien, ten opzichte van jou heb,
omdat ik nu geheel buiten mijn wil, zuiver toevallig tengevolge van jouw
wellust werd en ben wat ik ben en zoals ik ben, omdat ik niets te willen had en
ook geen enkele voorwaarde kon stellen en een vorst werd als gevolg van jouw
eerzucht!
18. Vlucht dan uit mijn ogen waarheen
je maar wilt, opdat de bittere gevolgen van de gerechtigheid je niet
achterhalen! Dat zal de enige genade zijn die ik vrij vanuit mijzelf je zal
schenken, omdat ik kan doen wat ik maar wil; ga dus nu en vlucht!"
De
uittocht van Kaïn naar de zee
1. En zie nu, toen begon Kaïn te wenen
en vertrok daar vandaan met zijn vrouwen vier kinderen, twee van het mannelijke
en twee van het vrouwelijke geslacht, en bereikte na veertig dagen de kust.
Hij schrok van de aanblik van het grote water, omdat hij stellig geloofde het
einde van de wereld bereikt te hebben. En hij dacht: als Hanoch mij nu
vervolgt, waarheen zal ik dan vluchten?
2. Voor mij ligt het einde van de
wereld en links en rechts zijn hoge bergen die ik niet mag betreden en het
genadige oog en oor van de Heer is voor mij gesloten. Ook zie ik hier louter
vreemde, ongezegende vruchten; wie zou die durven eten? En onze voorraad die
wij meegenomen hadden is nu ook verbruikt! - Wat zal ik nu doen?
3. Ik wil daarom nog eens proberen een
luid geroep tot de Heer te richten; Hij zal me verhoren, of Hij laat ons ten
onder gaan en zo zal het met ons dan tenslotte toch vergaan naar Zijn wil, die
wij al die tijd in onze grote verblindheid zeker niet hebben herkend.
4. En zie, toen begon Kaïn na een
tijdsverloop van zevenenzeventig jaar weer tot Mij te bidden, drie dagen lang,
dag en nacht zonder ophouden en hij riep aan één stuk door: "Heer, Gij
rechtvaardige, Gij liefderijke, zie vol genade neer op Uw grote schuldenaar en
doe met mij naar Uw heilige wil!" En deze woorden herhaalde hij vele
duizenden malen.
5. En Ik kreeg medelijden met hem,
omdat hij zo sterk en eindeloos ellendig riep. Zie, toen zond Ik Abel in een
vlam gehuld naar hem toe en Abel sprak tot hem met de woorden die uit Mij
kwamen en zei: "Kaïn, sta van de grond op, kijk me in mijn gezicht en zeg
me of je mij nog herkent!"
6. Toen stond Kaïn op en bekeek vol
vrees de vlam en herkende die niet, noch aan de stem noch aan de gedaante, en
toen vroeg hij, bevend van zeer grote angst: "Wie ben jij dan, vreemd
wezen in die vlam?"
7. En Abel antwoordde hem: "Ik,
je broer Abel, sta voor je in de vlam van de goddelijke liefde! Wat wil je dat
er nu met je gebeurt?" - "O broer", zei Kaïn, "jij bent het
dus, zie, ik heb geen wil meer! Mijn zoon Hanoch heeft mij alles afgenomen,
ook mijn wil; nu heb ik geen wil meer, en zie, in het bestaan dat we nu leiden,
zijn wij allen zonder wil! Daarom kan ik niets anders zeggen dan: mij en ons
allen geschiede volgens de heilige wil van de Heer!"
8. Toen zei Abel: "Luister dan
nu! Het is de wil van de Heer mijn Vader en jouw God, dat jullie zonder vrees
of schroom van alle vruchten zullen eten, die je hier maar vinden kunt; want de
slang heeft je naar hier verdreven en is met al haar gif achtergebleven bij
je kinderen in de stad Hanoch en zal jullie niet meer lastig vallen. Want zodra
de mens zijn wil heeft weggegeven, is er voor het boze gebroed niets meer te
doen; maar wie zijn wil ondergeschikt heeft gemaakt aan de slang, die is haar
gevangene en het einde van zijn invloed is nabij gekomen.
9. Wie echter ontsnapt is uit haar nu
krachtig geworden strikken en op die manier de laatste druppels van zijn wil
heeft gered en deze voor het aangezicht van Jehova op de aarde heeft
neergelegd, die zal vanuit Hem een nieuwe wil gegeven worden, opdat hij in het
vervolg als werktuig van de Heer zal kunnen handelen. En zo is het ook voor jou
de wil van de Heer, dat jij in het vervolg naar Zijn wil zult handelen; en
mochten de nakomelingen van Hanoch te eniger tijd jou of je familie vinden, dan
zullen zij jou en je familie niet herkennen, omdat de liefde van de Heer jullie
voorgoed geheel zwart zal branden.
10. En de naam 'Kaïn' zal van je
weggenomen worden en een andere naam zal je gegeven worden en die luidt
'Atheope', dat wil zeggen 'de willoze naar de wil Gods'. Als zodanig moet je
met je familie een zeer grote stevige mand vlechten van riet en biezen, zeven
manshoogten lang, drie manshoogten breed en één manshoogte hoog, en deze moet
je dan met hars en allerlei pek dichtmaken. En als je dit dan vlijtig gedaan
hebt, moet je deze bij het grote water plaatsen en veertig dagen lang vruchten
verzamelen; en als je dat gedaan zult hebben, leg dan de vruchten in de mand
en ga tenslotte met z'n allen aan boord!
11. En dan zal de Heer vanuit het
grote water een grote vloed op laten komen; die zal de mand met jullie erin
opheffen en zal je wegdragen naar een ver land midden in dat grote water en
daar zul je volkomen veilig zijn voor alle vervolgingen van Hanoch.
12. En in dit grote water zullen in de
nabijheid wijd en zijd verspreid kleine stukken land liggen en als er teveel
van jullie op één stuk land komen, zoek dan het naastbij gelegene op en zo
voort, en bevolk volgens de wil van de Heer langzamerhand alle kleine stukjes
land in de grote wateren.
13. En als
jullie de Heer niet zullen vergeten, dan zal Hij je eens een groot vasteland
geven om te bewonen, daar zullen jullie blijven tot aan het einde van de
wereld, nadat het eerst van tevoren gereinigd zal worden door de er spoedig op
neerstortende watervloeden. Deze zullen de nakomelingen van Hanoch verstikken
en doden en ook zeer veel kinderen van God, die zich door de schone dochters
van Hanoch zullen laten vangen.
14. Deze vloedstromen zullen jullie
willozen evenwel niet bereiken, omdat de wil van de Heer je op de wateren van
Zijn grote erbarmen geplaatst heeft. - En als jullie het een of ander nodig
zouden hebben, dan weet je immers zonder meer waar de grote Gever is, die
jullie niet zal verlaten als je Hem in je hart niet zult verlaten.
15. En jij Kaïn, kom nu dichter
bij!" En zie, toen liep Kaïn naar zijn in vlammen gehulde broer Abel en
Abel omarmde hem en zo werd hij zo zwart als kool en zijn haren werden
gekroesd. En dat gebeurde ook nog bij de vijf anderen.
16. En toen zei Abel: "Nu, broer Atheope,
ben je bevrijd van elke schuld, want die is achtergebleven bij Hanoch en handel
dan voortaan naar de wil van de Heer! Amen."
Hoofdstuk
25
De
ontwikkeling van Kaïns geslacht
1. En zie, toen verdween Abel, en
Atheope at voor de eerste keer in zijn leven geheel opgewekt en blij van de
vruchten en deed precies zoals hem bevolen was.
2. En zo bevolkten dan zijn laatste
nakomelingen alle eilanden in de wateren tot op de dag van vandaag en na de
grote verdelging van het slangenbroedsel door de vloedstromen uit de hemel,
ook de grote werelddelen die jullie heden Afrika', 'Amerika' en 'Australië'
noemen. En zijn stam is niet gedood door de vloedstromen en is tot op heden nog
dezelfde, om te getuigen van de toenmalige en hedendaagse gruweldaden van Mijn
en Hanochs kinderen.
3. En zie, zo leeft deze Atheope nog,
natuurlijk en geestelijk, tot op dit moment als een niet aflatende waarnemer
van jullie doen en laten, verborgen op een klein eilandje, dat geen sterveling
ooit zal vinden in het midden van het grote water!
4. En zie, hij at en dronk allerlei
soorten vruchten en verwekte in de volgende duizend jaar nog zevenhonderd
kinderen. Toen echter werd hij door Mij vernieuwd en at en dronk niet meer,
omdat hij voor de eeuwigheid verzadigd werd door Mijn liefde, dat is de beste
kost die er is. Want wie daarmee verzadigd wordt, zal de dood voor eeuwig niet
zien, smaken en ondergaan en hij zal dan nooit honger of dorst hebben. En zijn
sterven zal een levend uittreden zijn uit dit leven naar het leven in het leven
des levens van de levenden, door de Levende die Ikzelf ben.
5. En aldus verzadigd leeft Atheope
nog tot op dit uur lijfelijk als de eerste mensenzoon in de wijdse aanblik van
de aarde en kan het doen en laten van alle mensen bezien en is dientengevolge
een oude getuige van al Mijn daden tot aan jullie toe.
6. Hij kende Noach, Abraham, Mozes,
alle profeten en Melchizedek, de hogepriester.
7. En hij was getuige van Mijn
geboorte en Mijn nieuwe schepping door het grootste van al Mijn werken,
namelijk door het werk van de verlossing. En zo zal hij ook bewaard blijven
tot aan het volledige nederdalen van Mijn heilige stad, hetgeen zojuist een
aanvang heeft genomen. Aldaar zal hij ook geheel opgenomen worden als een
trouwe poortwachter; want buiten Mijzelf kent niemand de slang zo door en door
dan hij, die de mees te hinder van haar heeft ondervonden.
8. En zie, dat is de geschiedenis van
Kaïn, die nu aan jullie gegeven is om rijpelijk over jezelf na te denken, opdat
je daardoor des te eerder en des te gemakkelijker de fijnste wortels van het
boze in jezelf mag vinden en herkennen om die tot in hun diepste grondslagen te
vernietigen, om zodoende in Mijn liefde het reeds zo lang verloren paradijs
weer te vinden en eindelijk ware, getrouwe burgers van Mijn nieuwe, grote,
heilige stad te worden, omdat Ik voor jullie allemaal de allertrouwste,
heiligste en allerbeste Vader ben van alle eeuwigheden der eeuwigheden. Amen.
Hoofdstuk
26
Hanochs
goddeloze regering
1. En wend nu je blik een korte tijd terug
naar Hanoch en Ik zal jullie nog in het kort tonen, hoe het er daar al na een
tijdsverloop van pas dertig jaar heeft uitgezien.
2. En zie, Hanoch had nu de mooiste
vrouw voor zichzelf uitgezocht en daarnaast nog twee bijvrouwen en bedreef
mateloze ontucht met hen. Daardoor werd zijn verstand zo vreselijk
verduisterd, dat hij zijn regering helemaal vergat; en de weinige gedachten
waartoe zijn denken nog ternauwernood in staat was, waren alleen nog maar
gericht op een goed leventje, pracht, zachte kleren en hoererij.
3. Als zijn onderdanen hem maar zeer
vele en goede gerechten van allerlei soort vruchten brachten en zeer veel
glimmende dingen voor zijn huis en erg zachte kledij, gevlochten van de fijnste
grassoorten die aan de voet van de bergen groeiden, dan was hij daarmee ook al
volledig tevreden en liet daarbij de wetten de wetten en de regering de
regering.
4.
Maar zie, toen merkten zijn onderdanen dat hij lauw geworden was en zij maakten
gebruik van zijn blindheid. Toen merkten ook zijn dienaren hoe de zaken ervoor
stonden en zij waren zo slim en zo sluw als de slang zelf, en probeerden daarom
hun heer voortdurend op alle mogelijke manieren in slaap te wiegen en
veroorloofden ook op leugenachtige wijze - als ware het op aansporing van de
inschikkelijke vorst - aan de onderdanen alle mogelijke vermakelijkheden, als
zij aan hen maar heel vlijtig hun steeds in aantal toenemende gaven afleverden.
5. En zie, toen deze dienaren nu zagen
dat zij ongestraft konden doen wat zij wilden, begonnen zij te regeren en
gaven wetten aan de onderdanen; ten eerste moesten zij de vorst door allerlei
offers een goddelijke verering betonen en ten tweede moest de mooiste dochter
van de een of andere onderdaan aan de vorst worden gegeven; en de onderdaan
die de gelukkige gever zou zijn, werd ontheven van alle
leveringsverplichtingen en hij zou zijn huis in eigendom bezitten, hij zou
toegang hebben tot het huis van de vorst en zou zich met diens dienaren kunnen
onderhouden en hij zou ieder jaar eenmaal zijn vorst mogen aanschouwen en hem
bedanken voor zo'n grote en vererende genade.
6. En zie, daarmee had de slang een
waarlijk geniale streek uitgehaald, zoals jullie dat zeggen! Want nu begonnen
de ouders hun dochters altijd thuis te houden en besteedden er alle aandacht
aan, dat zij alleen maar erg lieflijk en mooi werden, om daardoor misschien
eens de staat van vrijheid te bereiken. En zo'n schoonheid keek dan het gewone
volk niet meer aan, omdat zij dacht dat ze bestemd was voor de vorst.
7. Maar wat gebeurde er nu door dit
wederzijdse bedrog? Niets meer of minder dan het allerergste wat je je maar in
je diepste gedachten kunt voorstellen, namelijk: de dienaren trokken
uiteindelijk de hele regering naar zich toe onder het sluwe voorwendsel, dat
zij, die zeer goed van de tongriem waren gesneden, aan de vorst duidelijk
maakten dat hij nu niet meer een vorst, maar een god van het volk was en dat
het een vernedering zou zijn tegenover zijn oneindige hoogheid en
onuitsprekelijke verhevenheid, die nu goddelijk was, om de aardwormen wetten
te geven. De dienaren wilden uit onmetelijke hoogachting voor zijn boven
alles verheven heiligheid deze vernederende zaak op zich nemen; en zodoende zou
hij niets anders hoeven te doen dan alleen maar door middel van een wenk zijn welgevallen
of zijn misachten te uiten en de schatten, die zij in grote hoeveelheden voor
hem zouden verzamelen, goedgunstig en genadig aan te nemen.
8. Overigens mocht hij zich slechts
eenmaal in het jaar aan het volk vertonen, waarbij dan iedereen voor hem zou
neervallen en hem liggend in het stof aanbidden; en indien hij dan een van die
bestofte wormen een bijzondere genade wilde bewijzen, dan mocht dat gebeuren
door een ferme trap met zijn heilige voet op de kop van die worm.
9. En indien zo iemand deze hoge
genade deelachtig mocht worden, bijvoorbeeld vanwege het offeren van een mooi,
aantrekkelijk meisje, dan zou deze persoon meteen van de aarde opgetild worden
en hij zou de goddelijke verhevenheid van de heer van alle macht en kracht
aanschouwen en zou daarna een vrije burger worden van de heilige stad van de
verheven god Hanoch.
10. En zie, deze listige redenering
van zijn dienaren streelde zijn egoïstische ijdelheid zo zeer, dat hij meteen
alles geheel inwilligde. O, wat een ontzaglijk grote dwaas!
11. En zie, nu hadden de dienaren
bereikt waarnaar zij al lang gestreefd hadden, namelijk de wetgeving,
bestraffing en hiermee de hele regering en zo kwamen er in plaats van één,
tien vorsten, die ook niet het geringste onderscheid maakten tussen mensen, hun
broeders en de andere dieren en hen alleen maar onderverdeelden in dieren met
verstand en dieren zonder verstand. En alleen als een willekeurig met rede
begaafd dier het een of andere sluwe, boze plan in hun voordeel tot een goed
einde had gebracht, werd hem het recht gegeven zich ook een mens te mogen
noemen.
12. En toen nu deze tien vorsten zagen
hoe hun wetten blindelings gehoorzaamd werden door de diermensen, - natuurlijk
als gevolg van de zeer grote vrees voor de eindeloze mishandelingen, - koos
ieder van hen langzamerhand eveneens tien dienaren uit de vrije burgers van de
stad en verhief hen in een soort adelstand, tezamen met hun vrouwen en kinderen.
Daartegenover moesten evenwel hun dochters, als zij hun mooi en bekoorlijk
genoeg voorkwamen, vrijwillig als hoeren aan hen worden gegeven. Zij verwekten
kinderen bij honderden en duizenden tegelijk, die dan allemaal weer aan de
diermensen overgeleverd werden om gevoed te worden; en wanneer ze volwassen
waren, werden de mannelijken eveneens bij de diermensen ingedeeld, maar de
vrouwelijke werden weer als hoer gebruikt, daar zij door een list Van de slang
meestentijds zeer mooi en bekoorlijk werden. Zij werden dikwijls reeds op hun
twaalfde jaar beslapen en werden daardoor onvruchtbaar gemaakt. En als zij
dan na korte tijd al hun bekoring verloren hadden, werden zij uitgestoten naar
de dieren en moesten hiervoor zorgen en werden 'Huhorae' genoemd, dat betekent
bij jullie 'mensen, die het vee verzorgen'.
13. En zie, zo ging men meer dan
dertig jaar door op deze wijze te leven. Toen echter, omdat de mensen zich op
deze ontuchtige manier vermeerderd hadden tot vele honderdduizenden en zich
wijd en zijd over het land verspreid hadden en daardoor niet meer overzien konden
worden, werden met de argeloze toestemming van Hanoch, hun nu geheel
krachteloze en dadeloze god die nooit ingreep, nog eens tien steden gebouwd en
deze werden vernoemd naar de namen van de tien vorsten, en deze heetten:
14. Kad (de dief), Kahrak (de hoerenmeester),
Nohad (de bedrieger), Huïd (de boze), Hlad (de koude), Uvrak (zaad van de
slang), Farak (de gruwelijke), Molakim (de leugenaar), Uvrahim (de fijne
vleier) en Thahirak (de grote zondaar).
15. En zie nu, ieder van deze steden
werd gebouwd volgens het voorbeeld van de stad Hanoch; en zodoende werd er ook
in het midden van elk een hoge burcht gebouwd gelijk aan de hoge woning van
Hanoch en deze werd omgeven door een muur en een gracht. En bedenk dat de
mensen toen geen werktuigen hadden zoals harken, spaden, houwelen en
pikhouwelen; daarom moesten zij hun handen gebruiken en als woelmuizen met hun
vingers in de grond wroeten!
Hoofdstuk
27
1. Ik wil de mishandelingen die bij
zo' n bouw plaatsvonden niet gedenken, maar Ik wil jullie naar de hoofdzaken
leiden. - Toen nu de steden geheel gebouwd waren, gingen de tien vorsten naar
Hanoch en zeiden: "Hanoch, gij grote verheven god van alle macht en kracht
(N.B. ofschoon hij al zwakker was dan een mug en helemaal geen macht meer
bezat) en allergrootste heer van alle gerechtigheid (N.B. waaraan niets anders
dan diefstal, hoererij, bedrog, al het boze, gevoelloosheid, slangenbroedsel,
wreedheid, leugens, vleierij en allerlei soorten misdrijven ten grondslag
lagen)! Zie, onder de meest wijze leiding van uw grenzeloze, onbegrijpelijke
en onnaspeurbare gerechtigheid is uw volk groot geworden (N.B. Het was waarlijk
een grenzeloze, voor hen geheel onbegrijpelijke en meer nog, geheel
onnaspeurbare gerechtigheid) en heeft zich verspreid over heel het wijdse land
van uw goddelijke heerlijkheid en is daarom niet meer te overzien vanuit uw
hoge huis en als wij ze niet in het oog houden, dan zullen ze doen wat ze
willen; ja, zij kunnen zelfs zo ver afdwalen, dat zij in plaats van u, aan wie
alleen toch alle aanbidding toekomt, weer de oude God van Kaïn beginnen aan te
roepen en te aanbidden en het zou
diezelfde oude God toch weer eens te
binnen kunnen schieten, iemand van hen te verhoren en hem met een onoverwinnelijke
macht toe te rusten, waarna hij dan een groot volk om zich heen zou kunnen
verzamelen, ons overvallen en ons tenslotte allemaal vernietigen. (N.B. Zulke
zorgen passen heel goed bij zo'n machtige god!)
2. Uiteindelijk zouden wij ook niet
genoeg goede dienaren hebben om overal heen te gaan ten einde de vruchten af te
nemen en hiernaartoe te brengen; en tenslotte zouden deze dienaren ons onderweg
te slim af zijn en zouden uiteindelijk zelf alles verbruiken, wat slechts voor
u, o grote god, door de aarde gehoorzaam werd voortgebracht!" (N.B. Dus
uit angst te verhongeren, begon de grote god zich zorgen te maken?!)
3. En zie, toen kwam Hanoch in grote
verlegenheid en wist niet wat te doen, omdat hij nooit eerder vernomen had hoe
zeer zijn volk zich vermeerderd had. Tenslotte stond hij op en zei met
krijsende stem vol angst: "Hoe zou het zijn, als wij hen die teveel zijn
geleidelijk aan ombrachten en doodden en ze terugbrachten tot het
oorspronkelijke aantal zwakken en moedelozen?! Wat vinden jullie daarvan, mijn
getrouwen?" (N.B. Een prachtig voornemen van de goddelijke
gerechtigheid!)
4. En zie, toen zeiden de tien:
"O allerrechtvaardigste god, overweeg wat mogelijk en wat onmogelijk is!
(N.B. De meest wijze, machtigste en rechtvaardigste god moest zich dus ook door
zijn dienaren over het mogelijke en het onmogelijke laten voorlichten!) Want
zie, ten eerste zou den zij u en ons in enorme aantallen overvallen en ons
allemaal vernietigen als wij er maar één zouden doodslaan, en ten tweede, denk
aan het vat boven de sterren waarvan Kaïn ons vaak verteld heeft en wat er
gebeuren zal als wij zouden beginnen met het bedrijven van
gruwelijkheden!" (N.B. Dus had de grote machtige god toch nog angst voor
de oude God?!)
5. En zie, toen zei Hanoch tegen hen:
"Luister en verneem mijn wil, die krachtig klinkt: ieder van jullie, mijn
tien trouwste dienaren, betrekt een van de tien steden en heerst daar en
regeert daar uit mijn naam en geeft wetten volgens het juiste inzicht en besef
en zorgt ervoor dat die nauwkeurig en streng opgevolgd worden! Als een van
jullie ooit in ijver zou verslappen, dan zal ik de trouwste en ijverigste uit
jullie midden boven hem plaatsen. Ik zal jullie beoordelen naar de inbreng van
de vruchten! De eerste die de aan mijn heilige verhevenheid verschuldigde gaven
zal brengen, zal ook de lof van de gerechtigheid als eerste oogsten en ik zal
het weinige van hem aannemen als ware het veel; maar zij die later komen moeten
veel brengen en ik zal het aannemen als ware het slechts weinig, omdat ik daaruit
hun laksheid zal afmeten en hen voor hun handelwijze een terechte lof of een
terechte berisping zal doen toekomen; en de laatste zal overgeleverd worden aan
de eerste, opdat zijn inzet en nauwgezetheid in alle rechtvaardige zaken zal
toenemen. Want de strenge rechtvaardigheid is de enige grondslag van het rijk
dat we hebben en zelf helemaal bezitten.
6. Dat is mijn rechtvaardige en
gestrenge wil, omdat jullie en alle vrije en dienstbare onderdanen geen andere
kunnen hebben en ook niet zullen hebben, want ik ben jullie god en heer. Eens
is er wel de een of andere oude God geweest, die ook zeer machtig was zolang
Hij rechtvaardig was; maar Hij zou toen Zijn rechtvaardigheid hebben laten
vallen en was even goed voor de boosdoeners als voor de rechtvaardigen vanwege
een zekere liefde, die overeenkomt met onze geestdrift voor mooie vrouwen en
Hij heeft zich daardoor geheel te gronde gericht en is nu niet meer.
7. Vandaar dat ik nu zijn plaats
inneem, zoals jullie mij hier zien; daarom zal het aanroepen van de oude God
weinig baten, omdat hij nergens en niets meer is. Vandaar dat je je in alle
aangelegenheden tot mij, die nu alle macht en gezag in zich heeft, moet wenden!
Amen."
8. (N.B. Dergelijke en nog veel
slechtere afschilderingen van Mij moet Ik heden ten dage horen uit de mond van
vele honderdduizenden, die hun volslagen onbegrip vanwege hun geheel
verduisterde verstand een vermogen dat alle dieren door middel van hun scherpe
zintuigen hebben - op Mijn troon zetten en zichzelf tegenwoordig geen 'goden'
meer noemen - omdat deze naam zo gewoon en kinderlijk nederig klinkt -, maar
zich 'filosofen' of 'wereldwijzen' en verder nog 'geleerden' of allerlei soort
'doktoren' noemen. Dit verduisterde slag mensen wil Mij zelfs dwingen eerst
bij hen in de leer te gaan, als Ik een God zou willen zijn in deze zeer
verlichte tijd van de supergeleerden; Ik beweer echter dat een regenworm
verstandiger is dan zij, ofschoon die slechts één zintuig heeft. Ik zeg jullie
dat deze heren spoedig zeer grote ogen
zullen opzetten en toch niet meer zullen zien dan een woelmuis in de aarde, en
met gespitste en zeer lange oren niet meer zullen horen dan een vis in het
water, omdat die geen stem en ook geen gehoor heeft.)
9. En zie, dat was voor de tien vorsten
nu juist een goede, onuitputtelijke hoeveelheid koren op hun molens; want
Hanoch was aan hun stille wensen tegemoet gekomen en gaf hun een streng gebod,
dat hun juist goed van pas kwam. Want nu pas waren zij als het ware gerechtigd
ieder denkbare wandaad te bedrijven en het volk en hun domme god te bedriegen.
(15 mei 1840) 10. En zie nu: toen dus
de god Hanoch zijn rede had beëindigd, stuurde hij zijn tien dienaren weg. Deze
gingen heen, naar hun uiterlijk te oordelen diep geroerd door zo'n geweldige
toespraak; maar in hun hart waren zij buitengewoon vrolijk over de grote
dwaasheid van Hanoch, die uit vrees en door allerlei zorgen hun eigen wil tot
enige wet gemaakt had en er op het einde zelf van overtuigd begon te raken dat
hij een god was. Maar wat het laatste punt betrof vergisten zij zich deerlijk;
want Hanoch wist voor zichzelf heel goed dat hij geen god was, omdat zijn
zwakheid en algehele uitputting maar al te duidelijk aantoonden hoe het er met
zijn goddelijkheid voorstond!
11. Maar hij wilde slechts de anderen
in hun grove blindheid laten en die versterken en god zijn ter wille van het
gewin en hij dacht: "Voor de blinden is het goed prediken; want die kunnen
zwart niet van wit onderscheiden en houden de dag voor een nacht en
omgekeerd!" Maar hierin vergiste óók hij zich. En zo heerste er tussen hen
een rare verhouding, waarbij de ene de andere steeds voor de dommere en
zichzelf voor de grotere hield.
12. En toen ze nu weer in hun verblijven
tezamen kwamen, begon Kad met een redevoering die tot hen allen was gericht en
zei: "Nu mijn broeders, wij die Kaïn nog als vader hebben en de
aartsvader Adam hebben gezien en de aartsmoeder Eva, die niet gekend en gezien
is door Hanoch, die evenmin ooit Adam zal zien. Zie, Kaïn, onze vader was een
boosdoener zoals geen van ons het ooit was en nooit zal zijn, en omdat hij zich
tot de God van Adam wendde, gaf die hem wat hij wilde.
13. Nu, wat hebben wij dan nog meer
nodig?! Wij weten en zijn oog en oorgetuigen van Zijn grote daden; eveneens
weten wij, waar de grote Machthebber woont! Laten wij doen wat Kaïn in zijn
nood en ook in tijden van overvloed deed, - en wees ervan verzekerd dat
spoedig bewezen en aangetoond wordt, wie de eigenlijke heer in het land van de
diepte is! Laat daarom ieder van ons voor deze God een altaar oprichten en Hem
de vruchten van het land offeren en de zeggenschap zal dientengevolge niet
achterwege blijven; en dan zal de dwaas Hanoch wel heel lang kunnen wachten op
de majesteitelijke schatting van zijn ingebeelde heiligheid van ons, wij, die
Adam en Eva nog gezien hebben!"
14. En zie, toen Kad zijn toespraak
had beëindigd, verhief Kahrak zich en zei: "Broeders, als het zo ligt, dan
staan wij voor een gewonnen zaak! Zie, wat mij betreft ben ik het volkomen met
Kad eens; we zouden toch wel grotere dwazen zijn dan de hele Hanoch, als wij,
die machtiger zijn, hem voor niets anders zouden voeden dan om zijn dwaasheid
te versterken en hem daarenboven ook nog zouden vetmesten, zodat hij er nog
meer naar zou haken om onze mooiste vrouwen te beslapen? Wij moeten, zoals
jullie allemaal weten, het ook nog als een uitzonderlijke genade beschouwen,
wanneer hij er een voor ons overlaat als ze hem niet meer bevallen! Daarom
geloof ik, dat wij de mooiste voor onszelf moeten houden! De minder mooie geven
wij aan onze dienaren; de overigen moeten eigendom zijn van onze onderdanen en
Hanoch kan daardoor een bloedschender worden van zijn eigen dochters en nu
door eigen toedoen de schande ondervinden en mager worden als het been van een
bok en met de kalveren eten en met de vogels drinken! En waarom zouden wij niet
hetzelfde doen als hij met onze vader deed?! Vader Kaïn vergat ook een voorbehoud
te maken voor bepaalde dingen en moest vluchten, terwijl hij toch evengoed
Hanochs vader was als de onze! En zie, voor ons is hij nu nog slechts een domme
broer; wat zal ons nu verhinderen aan hem de vlucht van Kaïn te vergelden?! -
Zie, dat is mijn mening, voordelig voor ieder van ons, terwijl ik op mijn beurt
de oude God zal aanhangen, zoals Kad dat zeer wijs, juist en doeltreffend
achtte!"
15. Van alle kanten klonk nu
instemming met de rede van Kahrak, waarop Nohad opstond en begon te spreken,
zeggende: "Jullie kennen mijn ambt en handwerk, dat ik volgens de wil van
Hanoch heb uitgeoefend met de grootste trouw, vlijt en ijver! Toch vraag ik aan
jullie allen wat ik er gedurende die lange tijd bij gewonnen heb, en je zult
mij zeker als antwoord geven: niets meer en niets minder dan niets! Dat
betekent: ik hielp de grote bedrieger met bedriegen en was bijgevolg zelf een
bedrogen bedrieger; ik moest vanwege zijn bedrieglijke huichelarij tegenover
de menigte een slecht leven leiden en mij openlijk - alleen maar omwille van
een domme schijnheilige opvatting als zeer strenge dienaar van het recht, van
ieder opwindend genot onthouden om daarvoor heimelijk de meest krachtige
verwijten en allerlei bedreigingen te incasseren, in plaats van lof en een
niet zichtbare schadeloosstelling en vergoeding voor krenking in het openbaar,
tengevolge van zijn onbegrijpelijke dwaasheid. Jullie hebben het allemaal
gemakkelijker gehad en konden voor je genoegen veel doen wat voor mij
onmogelijk was, omdat ik precies aan de spits van zijn gerechtelijke verdwazing
stond en zijn gekste en meest afschuwwekkende wensen nauwgezet uit moest
voeren, waardoor deze door mijn gedwongen huichelarij, waar ik wel mee overweg
kon - of eigenlijk mee overweg moest kunnen, het een of andere wettelijke
tintje kregen, waardoor ik dan vanwege de volledige deugdelijkheid van mijn
bedrog als rechtmatig bedrieger mij wederom heb moeten laten bedriegen en dat
in drievoud: ten eerste door Hanoch vanwege het recht, ten tweede door mijzelf
vanwege het volk en ten derde door het volk en jullie allen vanwege Hanoch. Ik
geloof voldoende redenen voor mijn volslagen ontevredenheid aan het licht
gebracht te hebben en daardoor ook mijn imago van bedrieger aan jullie voeten
gelegd te hebben. En oordeel nu zelf of ik ongelijk heb, als ik uit
dankbaarheid voor die erkenning het drievoudige bedrog van mij zal afschudden
en dat met alle kracht naar Hanochs hoofd zal slingeren, daar ik hem voor het
volk zal ontmaskeren. En hierna moet hij dan maar zien waarheen zijn
goddelijkheid hem zal leiden en hij zal die als een hinkend hert achterna
rennen. En dus zal ook ik doen wat Kad goed achtte en ik zal Kahraks raad
nauwkeurig ten uitvoer brengen en mijn afgiften zullen zijn ogen niet schaden
en het gedraaf van mijn kamelen zal zijn oor niet hinderen. En hiermee neem ik
bezit van de stad die mijn naam draagt."
16. En zie, hierop zeiden de overigen:
"Nohad heeft uitstekend gesproken en hij handelt ook rechtschapen en
goed."
17. Daarna stond Huïd op en liet de
stem vanuit zijn borst als een bliksemslag klinken in de bijeenkomst van boze
mannen en sprak heftiger dan de overigen, zeggende: "Luister goed naar
mij, broeders en zonen van Kaïn, de vogelvrij-verklaarde, en begrijp al mijn
woorden, want die zijn van zeer groot belang!
18. Wie zou in staat zijn alle bloeddruppels
te tellen die mijn sterke handen hebben doen vloeien uit de ruggen en
lendenen van het arme en zwakke volk tengevolge van de vonnissen van Nohad.
Terwijl het net zo goed als Hanoch en wij, nakomelingen van Kaïn zijn. Bloed
dat gevloeid is, niet door de overtreding van een bepaald gebod of door een of
andere luiheid of vanwege de kleinste schijnbaar strafbare aanleiding, maar
enkel en alleen, zoals jullie allemaal weten, louter voor zijn genoegen en
tijdverdrijf, om maar niet te denken aan die mishandelingen bij de bouw van al
die steden, - zo erg zelfs dat het voor mij volkomen onbegrijpelijk is, hoe
deze armen de al zo lang durende martelgang hebben overleefd. Hij wist ons wel
bij iedere tegenwerping de breekbaarheid van het bewuste vat boven de sterren
voor te houden en vergat geheel en al dat onder de aarde! 19. Maar ik vraag
jullie allen naar recht en billijkheid of het het volk niet beter zou vergaan
onder de brokstukken van het vat, dan onder onze voortdurende slagen met taaie
roeden, harde knuppels en stevige stokken! En zeg me, wat heeft hij dan voor
het vat van de liefde onder de aarde gedaan? Ik geloof dat afgezien van de
talloze bloeddruppels van onze broeders er zich zeer weinig in zal bevinden! En
hadden wij de regering niet op een listige wijze naar ons toe getrokken, - zou
hij dan ook niet als god van alle gruwelijkheden beslist begonnen zijn de een
na de ander te laten doden?.
20. Wij zelf moesten onmenselijk zijn
om hem voor iedere verdenking te behoeden, omdat wij nog zijn dienaren waren.
Maar de steden zijn nu gebouwd, het volk is verdeeld, de macht is aan ons,
evenals de nieuwe waardering van de oude God en het geprezen offer; wat hebben
wij nog meer nodig? Aangezien het volk ons gehoorzaamde toen wij het mishandelden,
zal het ons zeker niet ontrouw worden als wij in plaats van deze wrede
onmenselijkheid de geslagen wonden willen en zullen helen door wijzere en
mildere wetten. Zie, men noemde mij boosaardig; maar hierbij zou ik een groot
vraagteken willen zetten: wie is er eigenlijk boosaardig, ik, of Hanoch, of de
slang van Kaïn! Ik geloof dat Hanoch een meester in al het boze is en de slang
moet al haar gebroed in zijn hart hebben gelegd, anders waren zulke
onmenselijkheden van één broeder ten opzichte van zijn broeders door zijn
broeders en de broeders van zijn broeders, niet voor te stellen!
21. Daarom geloof ik, dat wij hem aan
onszelf ondergeschikt en dienstbaar moeten maken en het volk steeds meer voor
zijn onmenselijkheid schadeloos stellen in plaats van zijn majesteitelijke
schatting; aldus kan hij de rechtmatige heffing op zijn eigen rug nemen en die
dragen waarheen hij wil."
22. "Jouw toespraak is juist en
wijs, broeder Huïd", zeiden de verzamelden, "en laat Hanoch
overkomen hetgeen je zei in je rede, die ons allen midden in ons oog trof dat
te vaak zijn grote misdaden heeft gezien!"
23. En zie, toen stond Hlad op en zei
kort en bondig: "Broeders, jullie weten hoe gevoelloos ik ten opzichte van
alles moest zijn om zo te zeggen het strenge recht te personifiëren ofwel om de
willekeurige onmenselijkheid van Hanoch als het onverbiddelijk recht uit te
beelden, en ik moest bovendien zijn boze spelletjes uitvoeren met een gezicht
alsof ik het er mee eens was. Hoewel ik niet de beul zelf was, was ik daarbij
toch de opziener en moest de slagen van Huïd en al zijn handlangers tellen en
die altijd vol erkenning aan Hanoch overbrengen. Zie, toentertijd moest ik
gevoelloos schijnen, terwijl ik dat niet in het minst was; nu wil ik mij bekeren,
zoals je ziet! Tegenover Hanoch wil ik degene zijn die ik zo dikwijls moest
schijnen voor het volk, onze broeders; en voor de broeders wil ik warm van hart
zijn en ik zal Hanoch laten boeten voor het onrecht dat hij hen aandeed. Laat
mijn trouw aan hem een koude vergelding zijn en mijn ijver zal mij tot de
eerste onder jullie maken en de stem die hem looft zal in gehuil en gebrul
veranderd worden, en dat zal tot een feest worden voor de oren van hen die zo
dikwijls mishandeld zijn; en hun bleke wangen zullen rood gekleurd worden met
de bloeddruppels van zijn rug!
24. Omdat ik het volledig met jullie
eens ben, geloof ik dat mijn oordeel niet onterecht is als ik te werk ga
volgens mijn gevoel, dat lang genoeg als verstard al de gruwelen en misdaden
van Hanoch aan moest zien. Want wie gevoel heeft en ontvankelijk is voor pijn
en kwelling, die heeft het zeker ook voor weldadigheid; dat heb ik talloze
malen gezien. Laten wij daarom in de toekomst regeren door weldaden te
bewijzen. Diegene die toen het kwade deed, hem geschiede volgens de maatstaf
van zijn daad, daarbij in het oog houdend dat hij ook een broeder is; laat het
goede echter tienvoudig over de gehoorzamen en de weldoeners komen. En dan zal
aan de oude God een waardig offer worden gebracht, dat Hem beslist zal bevallen
als wij aan Hem datgene weer terugbrengen wat Kaïn en Hanoch zo misdadig
lichtzinnig voor ons allen hebben verloren doen gaan."
25. En zie, toen verhieven allen zich
en bogen voor Hlad en zeiden: "O broeder! Van al onze oordelen is het
jouwe het meest juiste; jij komt de kinderen van Adam het meest nabij. Daarom
zul je ons tot voorbeeld zijn, waarnaar wij al onze beschikkingen zullen
regelen en richten en wij zijn ook vast van plan dat te doen.
26. Het warme bloed van de arme
broeders heeft het ijs om je hart gesmolten en nu komt daaruit een overvloedige
warmte vrij; handel daarom vanuit deze warmte en verwarm ons allen vanuit jouw
overvloed!"
27. En zie, toen verhief Uvrak zich
ook en zei: "Broeders, zie en luister! Al jullie oordelen zijn juist, waar
en terecht; maar dat van Hlad is, volgens mijn scherpe vermogen tot oordelen,
duidelijk het meest juiste. En zodoende ben ik het op één ding na geheel met
hem eens en dit ene punt is van zeer groot belang en luidt: grote, voorzichtige
sluwheid bij alles wat wij ook maar ondernemen. Want zie: recht doen
wedervaren, weldoen, juist en rechtvaardig oordelen, de juiste vergelding, een
zekere orde, - dat zijn dingen die van groot openbaar belang zijn, zowel voor
het volk als ook voor ons allen; en al deze dingen zijn toereikend als het gaat
tussen ons en het volk. Maar nu weten ook alle vrije burgers van de stad
Hanoch, dat wij voor deze domkoppen vorsten zijn en Hanoch werkelijk een god is
en dat zal niet een van hen zich laten afnemen, zelfs niet na duizend
stokslagen; en nog meer dan alle vrijen houdt het hele volk aan deze waan vast.
28. Maar als wij Hanoch nu meteen iets
aandoen, zullen wij hen juist daardoor allemaal tegen ons opzetten; en als
Hanoch in hun midden zou treden en hun duidelijk zou maken dat wij hem de
handen gebonden hebben, zodat hij de mishandelingen die wij hen lieten
ondergaan, niet had kunnen afweren, - als dit gebeurt komt het volk over ons en
gaan wij tengevolge van het gewicht van de massa ten onder.
29. Daarom zijn list en grote, voorzichtige
sluwheid absoluut noodzakelijk indien wij onze plannen ten uitvoer willen
brengen, zodat de zaak ons tot voordeel kan strekken. Omdat ik in alle zaken
zijn meest geheime raadsman was, weet ik ook het best hoe de zaken ervoor
staan. Daarom ben ik vast overtuigd van het volgende: om de schijn op te
houden moeten wij Hanoch minstens drie jaar lang de geëiste schatting betalen,
het volk ondertussen goed verzorgen, opdat het ons toegedaan zal worden en dan
de meer geschikten onderrichten over de onbeduidendheid van het wezen van
Hanoch en over al zijn bedrog en zijn zeer grove aanmatiging. We moeten hun
sporen van de oude God wijzen en daarenboven nog duidelijk maken hoe alles wat
wij deden, hoe hard het ook mocht zijn, er slechts op gericht was om hen uiteindelijk
als broeders te redden van het harde en zware juk van Hanoch, en dat dit nu
heeft moeten gebeuren omdat zij anders allen tezamen omgebracht waren.
30. Ik geef je de volledige verzekering:
als wij het volk zo inlichten en het volgens Hlads opvatting behandelen,
verkeren wij in een onberekenbaar voordelige positie en ik geloof dat zelfs de
oude God ons de heerschappij niet zal bestrijden als wij Hem op de koop toe
nog een offer willen brengen. Pas dan ben ook ik er zeker van, dat Hanoch van
het volk zal vernemen wat de vorige verstandige en zeer ervaren sprekers Huïd
en Hlad reeds zeer wijs vermeld hebben.
31. Neem mijn toespraak goed ter
harte, mijn broeders en verheven zonen van Kaïn!" En zie, allen bogen en
zeiden: "Amen, zo zal het gebeuren, zodat elk van de toespraken
rechtsgeldig wordt ten opzichte van Hanoch, de laaghartige verdrijver van onze
vader en de schandelijke misdadiger tegenover de oude, machtige God."
32. Toen gingen de anderen weer
zitten; maar Farak bleef staan en keek eerst ernstig om zich heen, alsof hij
wilde zien of er niet bij een van de redenaars nog iets verborgen gebleven was
waarmee hij niet openlijk voor de dag kwam; en wat hij met zijn ogen zocht,
vond zijn verstand snel en gemakkelijk. Nu begon hij zeer krachtig te spreken
en zijn toespraak ontzag niemand, net als een zwaard op het slagveld en hij
zei:
33. "Broeders - als jullie deze
erenaam nog waard zijn -, Ik heb je toespraken aangehoord, waarin jullie je
gedachten hardop uitgesproken hebben, maar achterbaks verzwegen jullie je
wensen tegenover elkaar en hebben jullie elkaar aangelogen met je plannen en
zijn daardoor elkaars wederzijdse muiters geworden. Ieder van jullie was van
plan zich heimelijk uit de voeten te maken om Hanoch aan te tonen dat hij uit
volledige trouw aan hem, vóór de belangrijke aanvaarding van de regering
volgens zijn aanwijzingen, een bijeenkomst van de vorsten zoals die hier nu
plaatsvindt, heeft belegd en dat hij geprobeerd heeft hen allen over te halen
een schandelijk oordeel af te geven over Hanoch, opdat het aan Hanoch dan
duidelijk zou worden in welke handen hij de tien regeringen heeft gelegd. Als
gevolg hiervan zou Hanoch hem dan met alle macht toerusten en hem aan willen
stellen als enige heerser over ons allen; de overigen konden dan tengevolge
van de lichtgelovigheid van Hanoch het lot van Kaïn onder elkaar verdelen.
34. O jullie schurken, jullie uitbraaksel
van al het boze! Vraag jezelf af of er ooit een eerlijke karaktertrek in je was
die iets tot stand gebracht heeft! Want alles wat ik ben en wat jullie zijn, is
je gelukt door list, sluwheid, bedrog, vleierij en huichelarij. Heeft het arme
volk nog niet genoeg geleden? Is het niet toch al zo ellendig geworden dat het
bijna niet meer op een mens gelijkt? Heeft het zonder dat al niet nagenoeg de
laatste druppel bloed onder jullie slagen vergoten? En wat hebben wij ooit
voor goeds gesteld tegenover het feit dat het ons zo lang gewillig voor niets
gevoed heeft, dan alle mishandelingen die je maar bedenken kunt?! Hebben zij,
die je diermensen noemde, niet hetzelfde recht op alles wat de aarde
voortbrengt? Maar het was hun verboden van al de vruchten die rijp geworden
waren te eten, behalve alleen van de bedorvenen! En jullie zijn daarmee niet
tevreden, maar willen het nog duizendmaal ongelukkiger maken dan het zonder
dat al is?!
35. Daardoor bewogen zeg ik zonder
schroom tegen jullie: jullie zijn het niet waard dat het arme volk je broeder
is, maar als jullie over hen willen regeren, laat dan alle boosheid en sluwheid
achterwege en leid hen voor het aangezicht van de ware en oude God en wees een
ware broeder voor Hanoch en geen bedriegers vanwege eigen voordeel, en maak
dat jullie door waarachtige trouw waardig bevonden worden voor dat wat je door
list en bedrog geworden bent, anders zal de oude God je offer niet aanzien en
zal Hij de zwakken tegen jullie helpen en Hij zal jullie tot slaven maken van
de beesten, die jullie de naam gaven die uit jullie breinen ontsproten is! Denk
goed na over de rede van de gruwelijke. Amen."
36. Zie, toen Farak zijn toespraak
beëindigd had, bleven de anderen als versteend zitten en wisten ook niet één
woord ter verontschuldiging over hun lippen te brengen, en de meesten dachten
bij zichzelf: "Die is ons stiekem voor geweest bij de oude God; want hoe
kon hij anders ons zo haarfijn doorhebben?! En omdat het nu eenmaal zo is, wie
zal het aan zijn zijde overleven?! Indien hij te vernietigen was, dan zou het
gemakkelijk zijn; maar nu - wie zou zich tegen zijn macht kunnen verzetten? Nog
voor wij een hand kunnen opheffen, zal de zijne ons reeds vernietigend treffen;
daarom zullen wij rustig afwachten wat voor keer de zaken nemen en dan zal het
wel duidelijk worden, wat er verder te doen zal zijn."
37. En zie, toen niemand meer durfde
te spreken, trad Farak nog een keer naar voren en vroeg hun: "Hoe is het
jullie te moede? Heeft niemand dan meer de moed als spreker op te staan en mij
te antwoorden? Waar is nu je list, je bedrog, je sluwheid, je gevlei, je
gehuichel, waar je leugens, waar je macht, waar je vorstendom en waar je
bedrogen god Hanoch?
38. Ja, ik zeg jullie dat je stomme
gedachtentaal niet aan mijn oren is ontgaan en hoe de zaken zich ook mogen
keren, jullie zullen heel precies doen wat er naar recht en billijkheid te doen
valt; en wie van jullie zich daar niet nauwkeurig aan houdt, zal vogelvrij
verklaard worden net als Kaïn, waarvan jullie zeggen dat hij je vader is,
terwijl hij toch rechtvaardig handelde, - alleen te blind en streng, waardoor
hij zichzelf daarin verstrikte en voor zijn eigen werken moest vluchten.
Waarheen, dat weet niemand behalve de oude God; en als Hij het aan iemand zou
bekendmaken, dan zou die het weten. Maar dat is niet Zijn wil. Zie, zijn
rechtvaardigheid kwam voort uit angst voor het gericht van de Oude en daardoor
mislukte alles wat hij deed omdat hij het niet uit liefde deed, wat hem toch
boven alles door de oude God geboden was.
39. Bij jullie heeft zelfs alle rechtvaardigheid
het veld moeten ruimen en daarvoor in de plaats zijn list, bedrog, sluwheid,
leugen en nog veel meer andere schandelijkheden erbij gekomen, die vanwege hun
laagheid geen naam hebben en jullie geloven dat de oude God je meteen allerbereidwilligst
zal ondersteunen in al je gemeenheden, wier aantal geen einde kent, als jullie
Hem met slechts het een of andere onzichtbare vuur als offer om de tuin willen
leiden. 0, jullie vergissen je geweldig; deze Oude heeft scherpe ogen en weet
heel precies hoe het van begin tot einde met je wezen gesteld is. Daarom is
Zijn oor ver van jullie verwijderd en zal Hij je in je laaghartigheid nooit
meer verhoren, ook al zouden jullie de gehele aarde als offer voor Hem aansteken,
als jullie niet tevoren je harten reinigen met het vuur van een onbegrensde
liefde ten opzichte van de door jullie verzwakte broeders en ongelukkige
zusters en jullie je onthouden van allerlei hoererij, die bij tweehonderd jaar
oude mannen die het vorstenambt bekleden, onvoorstelbaar slecht past.
40. Beantwoord nu mijn vragen, als
jullie dat kunnen, of zeg me recht in mijn gezicht, zoals ik het jullie ook
zonder schroom gezegd heb, wat je nu besloten hebt te doen, als je dat
tenminste durft; want ik streef niet naar heerschappij, noch, zoals jullie,
naar het een of andere vorstendom, maar alleen naar het nauwkeurig vervullen
van de door mijn ambt opgelegde plichten en naar het welbehagen van de Oude,
- daarom beging ik ook nooit een onrecht, noch heb ik ooit een vrouw
geschonden, noch een maagd en nog veel minder meisjes van twaalf jaar of
jonger, zoals jullie; daarom ook hebben jullie mij de gruwelijke genoemd,
omdat ik geen luie schurk wilde zijn zoals jullie!
41.
Dit zullen mijn laatste woorden zijn, opdat jullie weten wie je voor je hebt,
namelijk mij, de gruwelijke, die je echter nooit nader zult kennen dan slechts
voorzover de hoogste noodzaak, zoals de huidige, dat vereist, opdat niet alles
voor eeuwig - ja, ik zeg voor eeuwig - te gronde zou gaan door de weer
gewekte toorn van de oude, eeuwige God! Laat daarom nooit iemand mij nadere
inlichtingen vragen over het waarom en het waardoor! Amen."
Hoofdstuk
28
Het
overleg van de tien vorsten
1. En zie, omdat geen van allen die
reeds gesproken hadden het aandurfde om een weerwoord aan Farak te geven, stond
eindelijk Molakim op en richtte het woord persoonlijk tot Farak, hem daarbij
scherp in de ogen ziende en zei: "Broeder, je rede was scherp en trof
iedereen midden in zijn hart; maar kijk, wat onze toespraken betreft, de
bedoeling daarvan is goed en oprecht, op de verstoting van Hanoch na; alleen
worden zij omlaag gehaald door innerlijke, valse begeerten, die pas in ons
wakker zijn geworden bij de aanblik van de aan ons toevertrouwde vorstelijke
ambten.
2. Maar als wij deze brutale begeerten
uit ons bannen en ook ware, trouwe broeders willen worden, zowel van het volk
als ook van Hanoch volgens de maatstaf van recht en billijkheid, zouden wij dan
ook nog schurken zijn?"
3. En Farak antwoordde: "De begeerte
is het leven van de wil; als jullie echter iedere begeerte in je wilt uitbannen,
van waaruit willen jullie dan als vorsten kunnen handelen?! Daarom zal niemand
de begeerten in zich onderdrukken als zijnde de vonken van de liefde in God;
maar deze mogen geen verkeerde richting inslaan.
4. De juiste richting daarvan is, te
proberen God in Zijn liefde voor je te winnen en alle handelingen daarnaar te
richten volgens het besef van de hoogste wil in ons, die in alle deemoed de
eigenliefde in ons zal bewaren door het gevoel van haar nietigheid en haar
onbegrijpelijke zwakheid die in haar is.
5. De verkeerde richting daarvan is
echter, wanneer de zelfzucht of de volkomen blindheid en doofheid van de wil in
ons en alle handelingen die daaruit voortkomen, zich richten op de eigen
behoeften en de broeders van gelijke afkomst buiten beschouwing laten.
6. Zie, de valse begeerten blazen zich
dan door hun steeds groeiende veelheid in ons op, onderdrukken de deemoed en
wekken door hun gewicht de hoogmoed op, in welke situatie de mens zich dan
graag van zijn grote last zou willen ontdoen. Maar omdat hij als blinde niets
ziet en als dove niets hoort wat hem zou kunnen helpen, grijpt hij in zijn
valse begeerten naar alle denkbare middelen die zijn blinde liefde of
eigenliefde maar kan verzinnen. Hierdoor stapelt hij alleen maar last op last,
die tengevolge van hun grote overbelasting het leven uit God in ons
onderdrukken en ons maken tot dieren van de aardse materie en tot voedsel van
de dood, die overal in de materie aanwezig is, zowel in het vuur als ook in het
water, in de lucht en in de aarde, die de moeder van het vlees of van de dood
is; want waar vlees is, daar is de dood ook. Daarom zullen ook wij allen, wat
het vlees betreft, sterven.
7. Wie dus vervuld is van eigenliefde,
die is vervuld van liefde voor zijn vlees; maar wie zijn vlees liefheeft, heeft
begeerte naar de dood, en de dood zal in zijn begeerte overgaan en hem gevangen
nemen in alle vezels van het leven en hem zodoende verteren en doden. En zo
zal hij tot het afval van de dood worden en zal de akkers bemesten, waar de
vrucht van het eeuwige verderf gezaaid is. - Nu weten jullie alles; je handelen
bepaalt of je zult leven of sterven, amen."
8. En zie, toen nam Molakim weer het
woord en zei: "Broeders, je kent mijn ambt en vak; ik ben niet door
Hanoch, noch door het volk ertoe gekomen tegen Hanoch en daardoor ook tegen het
volk te liegen, maar door jullie allemaal, met uitzondering van Farak; maar
alleen aan jullie moest ik de kern van hetgeen ik wist laten weten. Nu echter
werp ik de leugens links en rechts voor de voeten van Farak en zeg openlijk en
getrouw: als er een God uit de hemel zou komen, zou zijn redenatie niet wijzer
zijn dan die van Farak!
9. Ik beken ronduit, dat als hij niet
onze broer zou zijn, ik voor hem zou neervallen en hem aanbidden; maar hij is
een mens zoals wij, - waar komt zijn grote wijsheid vandaan?!
10. Zie, ik ben net zo blind en doof
als jullie; maar een ruisen binnen in mij zegt me: God spreekt onzichtbaar door
de mond van Farak! Wij moeten heel goed naar deze stem luisteren, er goede nota
van nemen en ernaar handelen, indien wij willen leven; anders zullen de tranen
van onze broeders zich verzamelen tot een grote vloed en ons allen tezamen
verstikken met onze grote hoererij, bedrog en listige misdadigheid."
(22 mei 1840) 11. En zie, toen vatte
Uvrahim ook moed, stapte naar voren en zei: "Amen, - dank aan de oude God,
dat Hij vol genade de mond van Farak, onze broer, geopend heeft; zonder dat
zouden wij gezamenlijk te gronde gegaan zijn, omdat wij allen reeds zo diep in
onze de dood brengende begeerten staken en de een de ander wilde verraden,
zodat de dood hoe dan ook over ons allen zou zijn gekomen als een rechtvaardig
gericht van omhoog van de heiligheid of uit de diepte van de toorn van de oude
God.
12. Ik was een gladde vleier en veroorzaakte
meer kwaad dan jullie en dan Hanoch met al zijn gezag; want als ik er niet zou
zijn geweest, zou hij zijn goddelijkheid allang hebben laten varen. Die was hem
eigenlijk op suggesties van Uvrak en met de hulp van Nohad en Thahirak door mij
aangepraat. Hij had al vaker in het geheim tegen mij opgemerkt dat deze
goddelijkheid hem innerlijk zeer veel angst inboezemde en hem, als hij alleen
was, bij dag en bij nacht niet met rust liet en dat hij deze ongelukkige
gedachten van Uvrak al vaker verwenst had, maar die omwille van het volk niet
kon laten varen, - en toch brandde die hem meer dan alle vuur in zijn gemoed.
13. En zie nu, hierbij leg ik al mijn
gevlei neer in de overtuiging dat de wijsheid van Farak deze grote wond van onze
broeder ook geleidelijk aan gemakkelijk zal helen, en ook dat deze ons hopelijk
allen de ogen heeft geopend, opdat wij de afgrond mogen zien aan wiens
brokkelige rand wij ons alle negen vol behagen bevonden, terwijl wij ons niet
bewust waren van het grote gevaar ons leven te verliezen en daarmee alles wat
daardoor maar enigerlei waarde had.
14. En jij, waarde broeder Farak, wees
mij en ons allen een trouwe gids naar het licht uit de hoogten van de ware God,
waarvan wij vervreemd zijn net als van onze aartsvader Adam, en leid ons allen
volgens de jou welbekende wil van de enig ware God, en ook alle mensen, die
eveneens onze arme, onschuldige broeders zijn, daar alleen wij door onze
grenzeloze boosheid schuldig zijn aan hun vergrijpen. En wat jij, o broeder,
als enige aan wie de wil van boven bekend is, voor het goede zult houden, dat
zullen wij met vereende krachten met de genade van boven graag en altijd vol
bereidwilligheid nauwkeurig ten uitvoer brengen.
15. Daarom leg ik hier ook mijn
vorstendom neer aan de voeten van de waarachtige vriend van God, en zal mij dan
pas gelukkig achten, als ik mij een trouwe knecht mag noemen van de enige in
dit land, die uit zo vele duizenden genade heeft gevonden voor God, de ware en
enige, die zijns gelijke niet heeft.
16. Hoor dus allen mijn weloverwogen
wil: laat de stad van Farak voor ons allemaal een heilige stad zijn. Daar
zullen wij steeds wijze raad halen om daarnaar wijs te kunnen handelen. Laat
hemzelf voor ons een vorst en leider naar de wijsheid van God zijn en laat hem
het enige centrale punt zijn tussen ons, Hanoch en het hele volk, opdat wij
waardig bevonden mogen worden niet zozeer om vorsten te worden, wat toch al
niets voorstelt zoals wij door Gods wijsheid hebben ingezien, maar alleen om
voor gewillige, trouwe knechten aangezien te worden, die vreugde willen en
zullen hebben aan het welzijn van de volkeren en aan de wijsheid van God in
onze broeder Farak en ook in het volledige herstel van Hanoch en daardoor ook
van al het vrije en dienstbare volk.
17. Amen, zeg ik uit aller naam; en
jij broeder Farak, kijk mij aan in je wijsheid en wees ons allen een broeder,
vorst, leider, raadgever en wijze vriend! Amen."
18. En zie, de toespraak van Uvrahim
wekte Thahirak weer op en ook de overigen die voor Farak huichelachtige
woorden vol eigenbaat gesproken hadden. En zo begon ook hij te spreken als een
drager en een waar verzamelbekken voor al wat slecht is en ook als iemand die
zich goddelijke rechten en eigenschappen aanmatigde - zoals Gods voor alle
eeuwigheid onaantastbare heiligheid, Zijn rechtvaardigheid, Zijn liefde, Zijn
almacht, ja tenslotte zelfs de ganse schepping, alsof hij die met één vinger
zou kunnen vernietigen, omdat hij, zoals hij dikwijls zei, achter de trucjes
van de oude God was gekomen en hij het zelfs ook tegen Mijn kracht durfde op te
nemen en openlijke vijandschap tegen Mijn almacht durfde te verklaren -; en
omdat Ik uit liefde het grote zwaard van Mijn toorn niet wilde trekken tegen
een ellendige worm in het stof als de oneindigheid tegen een niets, dat
nauwelijks onderscheiden kan worden vanwege zijn onuitsprekelijk kleine
afmetingen tegenover Mijn eeuwige grootte en oneindige macht -, zei hij dus
tegen iedereen dat Mijn zwakheid vrees zou hebben voor zijn kracht.
19. Wat vind jij, Mijn knecht, van zo'
n krachtige uitspraak?
20. En zie, toch was deze nog niet zo
lachwekkend, want die Mij heden ten dage bereiken zijn duizendmaal slechter dan
deze was.
21. Want kijk eens naar de wortel van
jullie priesterdom! Als hij spreekt, de wereldheilige op zijn troon, dan moet
Ik in alle ernst zwijgen en er ook voor oppassen met niemand te spreken; als
hij er achter zou komen, dan zou Mijn gespreksgenoot zijn leven niet zeker
zijn.
22. Ik hoef ook de doorn in Mijn oog
niet nader te bepalen, omdat jullie die zonder meer gemakkelijk kunnen
vinden. Nog maar een korte tijd! - En nu weer ter zake!
23. En zie, nu begon deze Thahirak,
terwijl hij als de bliksem van mening veranderde, ook heel in het kort enkele
geweldige slotwoorden tot de bijeenkomst te richten en zei: "Broeders,
jullie die voor mij hier zo wijs en krachtig gesproken hebben, dat ik tot in de
diepste grond van al mijn boosheid ben geschokt en ik mijn nietigheid en mijn
bodemloze zwakheid heb aanschouwd en al het grote onrecht in al mijn doen en
laten heb vernomen, - ik heb jouw wijsheid nodig, broeder Farak, niet om eerst
hier op al mijn schandaligheden in te gaan, want zelfs een niet-wijze is het
ambt en de functie die ik tot nu toe in de allersnoodste misdadigheid bekleedde
voldoende bekend.
24. Zie, ik ben te slecht om in jullie
vergadering ook maar een woord ter verontschuldiging te uiten, maar ik wil
slechts zoveel zeggen, dat ik een grondsteen van al het slechte onder jullie en
het volk en Hanoch ben; daarom maak ik nergens enige aanspraak op, noch op een
vorstendom, noch op slaven en noch minder op bedienden, maar laat mij maar hetzelfde
ondergaan als wat er met vader Kaïn gebeurde. En zo zal de grondsteen van al
het boze van onder het brokkelige bouwsel van alle misdaad uitgegraven worden,
opdat het dan in elkaar zal storten en een beter gebouw van Faraks
rechtvaardige wijsheid uit God, de Ware en Machtige, voor alle tijden duurzaam
opgericht mag worden op deze afschuwwekkende plaats.
25. Zie, broeders, dat is het enige
loon, dat ik het meest van jullie allemaal verdiend heb, - en waarmee ik hoop
geen onbillijke eis aan je gesteld te hebben, omdat ik nu wel weet dat de oude
God geen genade en erbarming meer voor mij kan en mag hebben vanwege Zijn
heiligheid, die ik alleen op onuitsprekelijke wijze geschonden heb.
26. Hierbij heb ik mij voldoende
uitgesproken en verwacht vol vertrouwen en deemoed een rechtvaardig en heel
billijk, welverdiend oordeel van de goddelijke, rechtvaardige en sterke
wijsheid van Farak!
27. En als jullie mij mijn vrouwen
mijn kinderen willen laten meenemen op mijn vlucht Kaïn achterna, laat dat dan
jullie erbarmen sieren. En dus geschiede met mij volgens de wil van Farak,
amen."
De opvolgers
van Hanoch
1. En zie, toen verhief Farak zich nog
eenmaal en zei: "Zie, broeder Thahirak, God en alle vrije geesten kunnen
het gebeurde in alle eeuwigheden der eeuwigheden niet meer ongedaan maken; nog
minder kunnen wij zwakke mensen dat! Denk eens na; als er ook maar een vonkje
goddelijke wijsheid bij een mens wordt aangetroffen, zou die dan niet als volgt
moeten oordelen en spreken:
2. Deze mens heeft geweldig gefaald
vanuit zijn kwaadwillige inzicht, omdat hij geen genade van boven heeft ontvangen
en in zijn zelfzucht blind was tot grote schade voor hemzelf en zijn omgeving;
maar nu kwam er door de erbarmende liefde van God een heldere bliksemschicht
van boven, vergezeld van een harde donderslag en die lieten hem zijn grote
verdorvenheid zien en zijn ontelbare gruweldaden horen. En als nu die mens bang
zou beginnen te worden en hij zou dan al zijn boze daden vanuit het diepste van
zijn hart berouwen en zou daarmee al zijn boosheid van zich afwerpen en ook
zijn wil door de genade van God gevangen laten nemen, - zeg me, wat zou jijzelf
doen in zo'n geval? (Antwoord: vergeven en hem aanzien alsof hij nooit gefaald
zou hebben en grote vreugde voelen dat iemand die zover afgedwaald was, weer de
weg terug gevonden had en een uitweg uit de kerkers van de duistere waanzin
naar het licht van de goddelijke genade!) Jij hebt goed en juist geantwoord,
hoewel je toch slechts een mens bent; hoeveel temeer zal dan de allerwijste
God, als de oorsprong van alle waarheid en liefde, deze juistheid goedkeuren,
omdat hij het beste weet, hoe en waardoor en waarom wij zo dikwijls gefaald
hebben!
3. Welnu, weet dan, dat wij liefdeloze
mensen onze verdwaalde broeders naar het aantal van hun misdrijven
veroordelen, of zij nu wel of geen berouw toonden; God echter veroordeelt
vanuit Zijn liefde en wijsheid geen begane en berouwde misstappen, maar alleen
de verkeerde daden die bedreven werden en niet berouwd. Ofschoon dat wat
gebeurd is nooit ten iet gedaan kan worden, maar in het onvergankelijke
geheugen van God bewaard blijft als een donkere vlek op de lijn van ons leven;
maar die lijn wordt niet beoordeeld in het begin noch halverwege, maar aan het
eind, omdat zij groeit en langer wordt, of rechtuit al naargelang van de liefde
en het recht in haar, of niet rechtuit en krom volgens de boosheid en alle
ongerechtigheid uit haar.
4. En zie, nu heeft de kracht van de
wijsheid uit God ook jouw krommingen recht gemaakt en je zult je niet zelf
oordelen, maar van nu af in rechte lijn je levensweg in alle trouwen rechtvaardigheid
verlengen naar de ware God en dikwijls omzien naar de door God nu recht
gemaakte weg, wdat je in het vervolg niet zult afwijken van de juiste
richting, omdat je dan gemakkelijk een mogelijke bocht kunt ontdekken. Die kun
je dan meteen opheffen door de genade van boven, die je dan het grote doel van
je leven in het rijk van de eeuwige liefde en alle leven vanuit haar zal
verlichten.
5. Ga nu, overdenk mijn woorden, en
aanvaard in alle trouw wat je door Hanoch aangeboden is; de overigen evenzo
samen met mij, de gruwelijke, en wees voor Hanoch een broeder, wees onder
elkaar broeders, en wees broeders van het te leiden volk volgens de wil van
God, de machtige, de krachtige, sterke, meest wijze en liefdevolle.
Amen."
6. En na deze slotwoorden verhieven
allen zich, bogen voor Farak en zeiden: "Farak, wijze man uit de oude
wijsheid van God! Wij beseffen nu al jouw grote macht en onbegrijpelijk inzicht
in alle dingen; hoewel wij niet inzien hoe je ertoe gekomen bent, zullen wij
toch doen wat jij goed en terecht acht, omdat we inzien dat je wijsheid op
liefde berust, die niemand aan het kortste eind laat trekken, indien men
daarenboven nog op haar goed begaanbare paden wil wandelen, en dat zullen en
willen wij nu allen doen uit en volgens jouw wijsheid.
7. En zie toe dat je ook Hanoch net
als ons op het rechte spoor brengt, " amen.
8. En zie, toen verlieten allen hun
plaatsen en begaven zich naar hun steden en handelden wijs en goed volgens de
raad van Farak, en al het volk was welgemoed onder hun leiding.
9. En toen Farak nu op dezelfde manier
ook Hanoch gemakkelijk bekeerd had, stond Hanoch op en greep de sterke hand van
Farak en zei: "O broeder, jij hebt waar gesproken en wel gedaan; want waar
een schepsel leeft daar is, zoals bij mij, ook nog liefde en genade van boven
te verwachten; alleen door de dood heeft alles opgehouden te bestaan. Nu leeft
alles nog, - en kan er ook nog veel weer goedgemaakt worden; daarom wil ik alle
wonden die mijn volkeren zijn toegebracht, weer helen en dat allemaal aan de
zijde van jou, wijze broeder, aan wie het door zo' n groot inzicht gelukt is
zo’n groot ongeluk van mij, de maar al te zeer bedrogene, af te wenden en
daardoor ook van het arme bedrogen volk."
10. En zie, zo zette zich deze nu iets
betere regering meer dan vijfhonderd jaar in een golfbeweging voort, ook zelfs
nog onder de zonen, dat wil zeggen kinderen en kleinkinderen van Hanoch, zoals
daar waren zijn jongste zoon Irad (de heftige, een leerling van Farak), die
honderd jaar regeerde, diens jongste won Mahujel (de fatalist of
noodlotsprediker), ook hij regeerde honderd jaar, dan diens jongste won
Methusaël (de plannenmaker en ontdekker van de krachten in de natuur), die
honderdtien jaar regeerde, en tenslotte diens won Lamech, die Mij bijna geheel
vergat (de uitvinder van de doodstraffen, die vooral onder zijn heerschappij
schering en inslag werden), hij regeerde tweehonderd jaar.
11. Maar bij Lamech moet Ik iets
langer blijven stilstaan omdat met hem alle soevereine macht ophoudt en de
afgoderij en de aanbidding van Mammon hiervoor in de plaats komen, evenals de
vervloekte natuurfilosofie als het grootste meesterstuk van de meest
ongebreidelde boosheid van de slang.
12. En zie, Lamech was eigenlijk als
middelste won niet gerechtigd te heersen, omdat naar het aloude gevestigde
gebruik alleen de jongste won gerechtigd was de regering over te nemen en
alleen in sterfgevallen of andere gevallen van onvermogen de eerstgeborene zou
regeren, en in het geval dat die ook zou komen te overlijden pas de middelste
zoon.
13. Nu leefden echter Methusaëls
oudste zoon Johred (de stille wijze, een aanhanger van de leer van Farak die
reeds lang geleden overleden was) en diens jongste broer Haïl (getrouwe
leerling van Johred en rechtmatige heerser) nog gezond en wel.
14. Maar Lamech, een ruw, duister,
eerzuchtig, meinedig mens, die om zijn eerzucht te bevredigen heel precies
beredeneerd had dat hij in gelijke mate gerechtigd was om te heersen, werd zeer
vertoornd over dit oude gebruik; en omdat hij bovendien omringd was door een
gelijkgezinde, boze bende van spitsboeven, belegde hij eens met het oog op zijn
eerzuchtige plannen een boosaardige raadsvergadering, juist toen door de dood
van Methusaël, de overname van de regering door Haïl aanstaande was; hij wilde
nagaan wat er te doen viel om zijn kwaadaardige doel met zekerheid te
bereiken.
15.
En zie, een van hen, met de naam Tatahar (dat betekent bloeddorstige, ook: een
bloedhond) gaf hem een gruwelijke raad, zeggende: "Wij zijn
zevenenzeventig man sterk, krachtig als bomen, vermetel als tijgers, moedig
als leeuwen en wreed als hyena's, en jij bent een meester van ons allemaal;
daarom geloven wij dat het jou niet moeilijk zal vallen met een flinke knots in
de hand een eind te maken aan Johreds wijsheid daar in het bos ginds bij de
bergen, waar wij onlangs op tijgers joegen. En heeft dan de een of andere
gulzige hyena met haar scherpe en sterke tanden zijn beenderen verbrijzeld, dan
kun je haar daarna uit dankbaarheid ook nog de knaap Haïl als nagerecht toewerpen,
wat voor deze hongerige bosdieren een welkome maaltijd zal zijn. Dan zeggen
wij tegen het volk, dat zij op een jacht op hyena's door te groot vertrouwen in
hun geheime wijsheid, dus roekeloos, in het gebergte door hyena's verscheurd en
werden opgegeten. En omdat jij dan de enige rechtmatige nakomeling van Kaïn,
Hanoch, Irad, Mahujel en de zoon van Methusaël bent, wie zal jou dan nog de
heerschappij en de regering betwisten?!
16. Nu, Lamech, wat denk je, - is deze
raad er niet een die als geen andere zeker naar het doel leidt? - Ga en handel,
wij staan je terzijde en zonder twijfel hebben wij succes!"
17. En zie, deze raad kwam Lamech zeer
goed van pas en reeds de volgende dag probeerde hij een gelegenheid te zoeken
en vond die ook spoedig met behulp van de slang. Toen hij ontdekte dat Johred
en Haïl voor hun genoegen naar het woud wandelden, ging hij met zijn bende
spitsboeven snel langs een andere weg naar het woud en wachtte daar achter
dikke bomen op de beide broers; en toen deze zich diep in het bos bevonden,
stortte hij zich plotseling op Johred, versloeg hem met één slag en deed met
Haïl wat Tatahar hem aangeraden had.
18. En zie, dit overkwam die beiden
omdat zij trots op hun wijsheid waren geworden en omdat zij als vorstenzonen
vergeten waren dat de ware wijsheid alleen uit de grootste deemoed bestaat en
dat zodra deze opzij geschoven wordt, ook de wijsheid ontwijd wordt; en
aangezien dat bij beiden het geval was, was raad noch hulp mogelijk zonder
genoodzaakt te worden hun vrijheid aan te tasten. Dat kan Ik niet doen, ook
niet in de geringste mate, omdat het kleinste deeltje vrijheid oneindig veel
hoger staat dan het hele natuurlijke en lichamelijke leven van alle levende
wezens op aarde tezamen. Vandaar ook het toegelaten geweld in oorlogen, al was
het alleen maar vanwege de vrijheid van wil en handelen van één enkel mens.
19. Laat dit ook voor jou een waarschuwing
zijn, Mijn nogal bekwaam stuk gereedschap, voor het geval dat je je zou willen verheffen
boven je broeders (niet in stilte en nog minder in het openbaar) omdat Ik jou
de gave van de wijsheid gegeven heb. Want zie, als je onkuis zou worden of uit
nood zou stelen of brassen en een liederlijk leven zou leiden, dan zou hoe dan
ook deze bij mensen zeldzame gave in je zwakker worden; zou je er echter trots
op worden, dan zou Ik haar meteen van je afnemen, je naakt en verlaten
achterlaten in het woud van de dwaling en er zouden verscheurende dieren komen
om je op te eten, en uiteindelijk zou er van jou niets anders meer over zijn
dan een slechte naam.
20. Zie, in deemoed heb je het ontvangen
en in deemoed moet je het bewaren en in alle deemoed moet je het ook aan alle
broeders weer doorgeven.
Hoofdstuk
30
Lamech
wordt koning
1. En zie nu verder! - Toen Lamech in
het woud aan het hoofd van Tatahars bende deze daad aan zijn broers had begaan,
keerde hij welgemoed terug naar Hanoch en liet aan al het volk in en om Hanoch
en eveneens in de tien steden en de omstreken zeggen en bekendmaken wat de
roekeloze broers Johred en zijn kwekeling Haïl overkomen was; daarover was
heel Hanoch met de tien steden en al het volk uit de omgeving verbijsterd. Toen
kwamen de schrandersten bijeen en ook de wat meer verstandigen uit de steden
en uit het overige volk, drieduizend in getal zonder hun vrouwen en kinderen,
die thuis bleven.
2. En zo begaf zich dan dit kleine
leger mannen naar Hanoch en vervoegde zich bij Lamech, waar uit naam van allen
één het woord voerde en zei: "Waar is dan dat woud waar zoiets gebeurd is
met de jonge koning en zijn wijze broer Johred? Laat ons de plaats van de
afschuwelijke misdaad afzoeken om mogelijkerwijs nog enige treurige resten te
vinden of misschien toch nog andere sporen die ons overtuigen kunnen van de
waarheid van deze boodschap. Wij kunnen daar dan dit grote ongeluk oprecht
betreuren en daarna de hyena's opzoeken, want die zullen beslist nog bloed aan
hun snuit hebben, en ze dan met al hun soortgenoten wurgen en doden met onze
knotsen en steenslingers, ter verzoening van hun schuld aan wat Johred en Haïl
overkomen is . ".
(3 Juni 1840) 3. "Ja", zei
Lamech, "Jullie hebben de juiste beslissing genomen; ik als je huidige
rechtmatige koning (eigenlijk 'kan ik' of het verouderde 'kun ig') zal te
midden van jullie hetzelfde doen en mijn eerste dienaar Tatahar zal onze gids
zijn tezamen met zijn goed bewapende gezellen!"
4. En zie, dit snelle, gepaste besluit
van Lamech beviel het volk en men zei: "Zie, zie en luister! Huhuhorah
(dat betekent: er is nog een rechtvaardige koning!); ook is hij verstandig,
laat hem onze koning zijn!"
5. En daarop stonden allen op en
gingen, geleid door Lamech naar het tijger - en hyenawoud en vonden daar ook
spoedig de nog met bloed bevlekte gruwelijke plek en ze treurden en weenden
daar en raapten de verstrooide resten van de kleren bijeen uit bedroefde
eerbied.
6. En toen zij daar hun ijdele
rouwdienst verricht en de waardeloze relikwieën van Johred en Haïl verzameld
hadden, verlieten zij de gruwelijke plek en trokken vol bittere wrok in
groepen van honderd man, elk op een kleine afstand van dertig uitgestrekte
handen van elkaar, het woud in om de snode hyena's te zoeken. En zie, ook niet
één enkel dier wilde zich laten zien, laat staan een hyena. Toen zeiden zij:
"Het laaghartige dier is beslist naar de bergen gevlucht! Houd moed!
Hoewel geen sterveling sedert Kaïn het ook maar gewaagd heeft één voet op een
berg te zetten, zullen wij dat nu voor de eerste keer doorbreken; want wij
hebben een goede reden hiervoor en geen God is in staat deze stap af te keuren,
omdat wij een rechtvaardige zaak tegen deze snode, vraatzuchtige beesten
hebben. Daarom nog eens: houd moed, - ook al zouden wij met zijn allen te
gronde gaan!"
7. En zie, Lamech antwoordde daarop:
"Jullie stem is naar mijn wil en voor jullie een gebod. Ga daarom en doe
wat je je hebt voorgenomen; ik zal hier aan het hoofd van Tatahars groep op
jullie wachten en een waakzaam oog houden op het een of ander beest aller
beesten, dat aan je harde slagen ontkomen is."
8. Daarmee waren de drieduizend
tevreden en ze liepen onwennig met aarzelende schreden en durfden nauwelijks
om te kijken van duizeligheid bij de aanblik van de door hen beklommen hoogten
en de diepten die ze achter zich gelaten hadden. En zie, drie dagen lang
zochten zij naar de hyena's, maar geen enkele wilde zich laten zien; toen
kregen zij er genoeg van en sloegen met hun knotsen tegen een meer dan twaalf
klafter* (* 1 klafter = 1,90m) hoge, zeer steile rotswand, die hen het
voortgaan verhinderde en zij vervloekten de wouden en de bergen, omdat die
onderdak verschaften aan allerlei monsters, en zij riepen de bomen, rotsen en
rotswanden ter verantwoording en spuugden op de aarde om de schande van het
bloed dat zij dronk en vervloekten haar tot in de grond en vervloekten de zon,
omdat die zo' n gruweldaad verlicht had en ook alle sterren en de maan die zo'
n ongehoord laaghartige daad aan hadden kunnen zien. En een van hen was de
grootste en de sterkste en heette Meduhed (dat betekent 'de sterkste'). Deze
keerde zich om en richtte enige korte, maar zeer passende woorden tot de in
woede ontstoken menigte en zei:
9. "Wat hebben jullie voor met
deze onzin? Zie, jullie breken en versplinteren je knotsen op deze dode,
harde, onoverwinnelijke rotswand en maken de terugweg glibberig met je gekwijl!
Als wij nu zouden terugkeren en er zouden hyena's, tijgers, leeuwen, beren of
grote slangen ons de weg versperren, hoe denken jullie je dan te verdedigen!
De oude God heeft ons hier al een niet te overwinnen grens aan onze blinde,
vruchteloze wraak gesteld; hoe gemakkelijk kan Hij een nog veel
verschrikkelijkere op de terugweg opstellen! Bedenk daarbij, dat het slecht
strijden is tegen de Oude" daar Hij zelfs bomen en stenen levend zou
kunnen maken als Hij te weinig dieren zou hebben om ons allen te verslaan en te
doden vanwege onze dwaasheid en onze ongehoorzaamheid. Wij hebben de bergen
betreden ondanks het strenge gebod van de wijste en rechtvaardigste mannen,
Kaïn, Hanoch en Farak. En wie weet, wonen er boven deze wand hogere wezens,
waarover onder het volk nog steeds vage geruchten de ronde doen; want deze
bergen zijn hier niet voor niets! En al zou slechts een van die wezens ons in
het oog krijgen, wat zou ons povere aantal voorstellen ten opzichte van één
zo'n reus van God?! Laat ons daarom in alle bescheidenheid omkeren nu het nog
dag is, opdat wij niet te gronde gaan onder de vervloeking van de nacht, die
van oudsher reeds een grote vijand van ons was - zoals de dag een plaag, die
echter niet zo nauw verbonden is met zulke grote gevaren als de nacht. Laten
wij daarom deze weloverwogen raad opvolgen. Amen."
10. En zie, toen deze toespraak hen
tot bezinning had gebracht en zij weer moed hadden gevat en zich op de terugweg
wilden begeven, kreeg Meduhed een grote man in het oog, die op een
vooruitstekende punt van de wand stond; en deze man, een zoon van Adam en
plaatsvervanger voor Abel, was Seth, die later van Mij door middel van de engel
Abel, zijn broer, de opdracht kreeg met Adam en Eva naar het beloofde land te
trekken en in de bergen te gaan wonen met het uitzicht op het ver verwijderde
vroegere paradijs, waarover Ik later nog iets uitvoeriger zal spreken.
11. En zie, deze Seth sprak hen met
krachtige stem aan, omdat hij een van diegenen was die nog steeds de taal van
alle schepselen sprak en zei: "Ruwe en God geheel vergeten hebbende
kinderen van Kaïn, de broedermoordenaar! Welke gerechte straf van God, de
Vader van mij en van de nog levende Adam, alsmede van al zijn kinderen die op
de hoogten leven, heeft je hierheen, in de sterke armen van jullie ondergang
gevoerd? O jullie slangengebroed, wat zien jullie er uit?! O jullie voer voor
de hyena's, vertel me, wat wil je hier op deze heilige plaats! - Wat heb je te
zoeken op de voor jullie zo streng verboden plek? Wijk van hier en val allen
tezamen in de gapende muil van de bij overtreding voor jullie gestelde straf,
namelijk de dood brengende muil waaraan je niet zult ontkomen, tenzij deze
rotswand je voor eeuwig zal begraven!"
12. En zie, toen viel Meduhed neer op zijn
knieën en riep luid om erbarmen en genade. Seth evenwel, die namens Mij sprak
en zodoende ook des te meer vervuld was van Mijn liefde, liet zich spoedig
vermurwen door Meduheds klagende stem en zei:
13. "Meduhed, jij alleen mag naar
mij opkijken, naar de grote nabijheid van God, omdat jij je broeders afhield
van grote, moedwillige boosheid voor het alziende oog van God; daarom zal
alleen jij weten waar en wie deze vraatzuchtige hyena is: zie, deze duizendvoudige
hyena is beneden gebleven aan de slangentongenspits van de bende van Tatahar
en heet Lamech!
14. Maar laat niemand van jullie het
wagen hem aan te raken! Zevenenzeventig maal wee over degene die zich aan hem
zou vergrijpen, - omdat zo iemand vooruit zou lopen op Gods tijd, hetgeen
echter het allerverschrikkelijkst zou zijn, omdat zo iemand de band van de
goddelijke liefde zou verbreken en daardoor de brede, onmetelijke gordel van
het scherpste gericht van de Godheid zou ontketenen, waardoor zich grote
vuurkolommen over de hele aarde zouden uitstorten en zo de hele wereld door
vuur vernietigen. En sta nu op met je bende en trek in vrede naar huis en let
niet op Hanoch, maar op jezelf en op God, die een getrouwe Redder is van
diegenen die altijd naar Hem opzien, - zowel in vreugde alsook in nood!
Amen."
15. En zie, toen werd Seth één
lichtgloed; daar schrokken zij van en vluchtten weg uit zijn aangezicht over
heg en steg en bereikten de vlakte voor zonsondergang en tegen middernacht ook
hun huizen, die tien uur gaans van de bergen verwijderd waren.
Hoofdstuk 31
De
landverhuizing onder leiding van Meduhed
1. En zie, voor zij uiteen gingen,
nadat zij op hun geboortegrond aangekomen waren, richtte Meduhed een kort
woord tot hen en zei: "Broeders, luister zeer goed naar mij; want wat ik
jullie nu zal zeggen is van het grootste belang. Je hebt de man op de vooruitstekende
punt van de rotswand in het hoge gebergte gezien en de donderende klank van
zijn krachtige stem gehoord en tenslotte ook nog bemerkt dat een groot licht
hem omhulde, zodat wij van angst huiverden en daarop onze voeten door grote
vrees zo voortgezweept werden, dat die over heg en steg zijn gesprongen en wij
hier op onze welbekende geboortegrond zijn aangekomen.
2. Jullie hebben hem de ons welbekende
duizendvoudige hyena horen vermelden; jullie hebben ook zijn waarschuwing
gehoord over de zevenenzeventig voudige wraakneming en hebben tenslotte ook
allemaal zijn ongehoorde straf rede over de vuurzuilen vernomen.
3. Oordeel nu zelf wat er in zulke
omstandigheden te doen valt! - Laten wij hem in leven, dan zal hij spoedig met
ons allen hetzelfde doen wat hij zonder schroom met zijn broers gedaan heeft;
maar laten wij een gerechte wraak over hem komen, dan worden wij van boven
gewroken met vuur, zevenenzeventig keer. Dus zijn wij nu russen hamer en
aanbeeld terecht gekomen; of wij nu het ene of het andere doen, er wacht ons
altijd een gewisse dood. - Mijn raad luidt nu als volgt:
4. Het schrikwekkende geheim als het
ware een doodsgeheim - begraven wij diep binnenin ons, nemen dan onze vrouwen
en kinderen en verlaten vervolgens in het holst van de nacht in alle stilte dit
gruwelijke land en trekken in de richting van de morgen, waar ons al dikwijls
een laag gebergte opgevallen is en trekken daaroverheen; dan zal wel blijken of
er ergens nog een land zonder deze misdadigheid bestaat. En ook al zou dat aan
het eind van de wereld liggen, dan geloof ik nog dat het beter is daar rustig
te leven en op hoge leeftijd in te slapen, dan hier in voortdurende onrust of
de aarde met je eigen bloed te drenken of tot as verbrand te worden.
5. Want de reus op het klif sprak ook:
'Let niet op Hanoch, maar op jezelf en op God, die een getrouwe Redder is van
diegenen die altijd naar Hem opzien, zowel in vreugde alsook in nood!', - en de
laatste heeft bij ons nu zeker zijn hoogtepunt bereikt.
6. Daarom, broeders, in wie zoals bij
mij de gerechtigheid brandt, vertrouw op de God waarover de grote man op de
berg krachtig voor ons heeft getuigd en laten wij het liever nog vandaag dan
morgen doen, omdat het anders misschien wel eens te laat zou kunnen zijn; vat
daarom moed, vertrouw op God en morgen zullen wij ginds in het verre gebergte
de zon begroeten. Schiet op en haal je familie en hetgeen je bezit, zoals
vruchten en dieren en in drieduizend ogenblikken treffen wij elkaar weer hier,
goed voorzien van knotsen, amen!"
7. En zie, amen sprak ook de schare
en in twee uur was alles klaar voor de reis, dat was omstreeks het tweede uur
na middernacht. En. toen nu Meduhed alle vaders had geteld en zag dat zij
voltallig waren, dankte hij God en vluchtte aan de spits van de grote hem
volgende menigte, die uit tienduizend mannelijke en twintigduizend vrouwelijke
personen op evenzoveel kamelen en grote ezels bestond.
8. En toen de zon opging, hadden zij
allang het verre laaggebergte bereikt, wat stellig zonder Mijn bijzondere hulp
niet zou hebben kunnen gebeuren omdat het gebergte hemelsbreed dertig uur
gaans verwijderd lag.
9. Hier weidden zij twee uur lang hun
dieren, rustten uit en aten van de meegenomen vruchten en dankten God op bevel
van Meduhed voor de wonderbaarlijke redding. Maar Meduhed ging, opgewekt door
zijn geest en begeleid door tien man, iets verderop en viel voor het gezicht
van zijn tien begeleiders op de aarde neer, ontstak in liefde tot God en zag in
het licht van zijn liefde veel boosheid in zijn hart. Hij begon daarop te
huilen en te weeklagen van berouw over zijn grote schulden.
10. En toen Ik zag dat hij het ernstig
met Mij meende, schreef Ik in duidelijk leesbare vurige letters de volgende
woorden in zijn hart: Meduhed, sta op in het aangezicht van Mijn grote
barmhartigheid! - Jij bent gered met al diegenen die, door jouw liefdevolle
zorg in beweging gezet, je tot hier zijn gevolgd. Maar hier kunnen en mogen
jullie niet lang vertoeven, nog minder blijven, - zoals je ziet loopt dit
smalle dal in de richting van de morgen en het kleine riviertje stroomt
eveneens daarheen, loop jij daarom ook met de schare zeventig dagen lang in die
richting voorwaarts en als je dan aan een onoverzienbaar groot water zult
komen, rust daar dan zeventig dagen lang uit. En kom dan weer tot Mij in je
hart, zoals vandaag, dan zal Ik je de weg wijzen die je over de wateren moet
gaan om in een ver, groot land te komen, waar jullie zonder bloedvergieten
veilig zullen zijn voor de wreedheid van Lamech, de broedermoordenaar. En
indien jullie honger mochten krijgen, eet dan van alle vruchten die je onderweg
in grote hoeveelheden aan zult treffen en drink het goede water van de stroom,
die tot aan het grote water je wegwijzer zal zijn en gedenken jullie allen
zoals vandaag, je grote, boven alle wezens verheven God en gedenk dat Ik een
volk op aarde heb, waarvoor Ik een heilige, liefdevolle Vader ben!
11. En bedenk, dat toen deze aarde als
een dauwdruppel uit Mijn grote Vaderhart en gindse zon als traan van erbarming
uit Mijn alziend oog vloeide, O toen waren ook jullie nog Mijn kinderen!
Tracht daarom als kleine schare door liefde te worden wat je eens was, nog voor
de aarde een ontuchtig geslacht droeg en ginds de grote zon brandde uit Mijn
genade! Maar nu moeten jullie op weg gaan en verder trekken in Mijn naam!
Amen."
12. En zie, Meduhed sprak deze woorden
hardop uit tegen de grote menigte en hij was diep ontroerd en de schare met
hem, en vlug stonden zij op en handelden precies volgens Mijn geopenbaarde wil.
13. En zie nu, toen Meduhed na een
reis van zeventig dagen aangekomen was bij de hem reeds genoemde oever van het
grote water op aarde, dat jullie vandaag de dag de 'Stille Oceaan' noemen en
dat aan de kusten geelachtig maar deels ook - op de diepere plaatsen - over
brede banen helemaal blauw oplicht door de vermenging van de kleuren van de
bodem, van het rijkelijk voorhanden zijnde koperzout en de zich daarin brekende
stralen van de zon, sloeg hij met zijn schare een kamp op in een streek die
overvloedig beladen was met goede vruchten, precies de plaats waar Ik hen wilde
hebben.
14. En omdat Meduhed - en ook allen
die hem gevolgd waren - zag dat Ik een goede Gids ben, boog hij voor de schare
zijn hoofd diep voorover naar de aarde en dankte Mij uit de grond van zijn
hart, en uit de menigte volgden allen toch min of meer zijn goede voorbeeld,
waaraan Ik een welbehagen had.
15. En zie, toen nu Meduhed zijn dankzegging
voleindigd had, in zijn hart diep geroerd door Mijn grote genade, en hij
opstond en de nog liggende, met dank vervulde menigten overzag, begon hij te
wenen van vreugde over Mijn grote erbarming, die zovelen het leven gered had en
aan hen, die reeds zo lang in grote, harde slavernij leefden, de gouden
vrijheid teruggegeven had en een zo rijke en onder Mijn hoge bescherming staande
veilige rustplaats.
16. En toen spoedig daarna de menigte
gesterkt en ook zeer opgewekt weer opgestaan was, besteeg Meduhed een kleine
heuvel, ongeveer zeven klafter hoog of nog nauwkeuriger, zeven manshoogten
boven de wijde vlakte en hield van daaraf een uitvoerige en lange toespraak,
die hem in zijn hart van boven was ingegeven. En hij voegde er niet één woord
aan toe, noch liet hij één woord weg en was zodoende een echte prediker uit
Mijn naam voor de licht en liefde behoevende schare. De woorden van zijn
uitvoerige en lange rede luidden als volgt:
17. "Broeders, kijk naar mij en
luister met open oren en harten naar de woorden die ik op innerlijk bevel van
God nu zal spreken en jullie moeten geduldig luisteren, want zij zijn van
groot belang!
18. Luister: God, de allerhoogste,
heeft ons op wonderbaarlijke wijze uit de moorddadige handen van Lamech bevrijd
en heeft ons behouden hiernaartoe geleid tot aan het einde van de wereld, want
jullie allen zien het einde van de aarde en het begin van de grote wateren.
Kijk naar het mooie en heerlijke land, dat als het ware vanuit de hoge hemelen
op aarde neergedaald is en het zou zeker een grote vreugde voor ieder van ons
zijn om hier voorgoed te kunnen en te mogen wonen. Maar de wil van boven, vanaf
de hoogten van God, luidt niet zo; wij mogen hier slechts zeventig dagen
blijven, want in deze tijd zal een wreedaardig leger van Lamech met Tatahar aan
het hoofd ons wel weten te vinden. En wee degene die in zijn wrede handen valt;
hij zou hem verscheuren als een tijger een lam!
19. Daarom heeft de Heer in Zijn
genade mij een plek getoond waar wij naartoe zullen gaan. Daar zullen wij
gereedschappen vinden gelijk aan die welke al gegeven zijn aan Zijn grote
kinderen die ginds op de grote hoogten van de aarde wonen, opdat we hierdoor
tevens zullen beseffen dat Hij ook onze Vader wil zijn en zal worden, als wij
bereid zijn ons gewillig te onderwerpen aan Zijn uitermate grote liefde, die
tot hiertoe zo voortreffelijk voor ons gezorgd heeft als ooit ook maar het
beste vaderhart voor zijn kinderen zou kunnen zorgen, zelfs al zou dat van
alles in de allergrootste overvloed bezitten.
20. Daar zullen wij het gereedschap
nemen en het gebruiken om slanke bomen te vellen, die van de schors en alle
takken te ontdoen en ze dan aan vier zijden te bewerken, zodat ze zo glad
worden als een rustige watervlakte. En er moeten tienduizend stammen van de
mooiste en de beste kwaliteit, die maar weinig loof hebben, goed voorbewerkt
worden. Elk van de zo goed voorbewerkte stammen moet tien manslengten lang en
één pas breed zijn; dan moeten eerst dertig stammen door middel van nagels, die
ook in grote hoeveelheden bij het gereedschap aangetroffen zullen worden, vast
met elkaar verbonden worden. En als dan zo'n bodem klaar zal zijn, dan moeten
aan de zijkanten drie stammen in de lengterichting boven elkaar bevestigd worden
en in de breedte steeds twee boven elkaar; en dan moet de binnenkant met hars
en pek van de bomen, dat intussen door de vrouwen en de kinderen in grote
hoeveelheden verzameld moet worden, goed gedicht worden.
21. En deze nieuwe bouwsels moeten
wij langs de oever oprichten, en op de laatste dag moeten wij nog overal een
grote, van groen loof voorziene tak op iedere hoek van het bouwsel bevestigen,
als teken van de behaalde overwinning door de grote genade van boven. Wat er
verder nog te doen valt, daarop wachten wij tot op de laatste dag, volgens de
grote belofte die tot mij kwam toen wij onze ogen nog in grote vrees en angst
op Hanoch gericht hielden; en dit doen wij met zijn allen als broeders
verenigd, omdat wij geen vorst hebben, aan wie wij de ten hemel schreiende
schatting moeten afdragen, afgezien van onze grote God, die een Heer is van
alle macht en kracht, eeuwig oneindig, en die ook een machtige en
rechtvaardige Heer is over alle heren, waar zij zich nu en in alle toekomstige
tijden der tijden ook onrechtmatig op de hele aarde mogen bevinden als plegers
van gruwelijke daden en moorden op hun broeders. Onze God, die een Vader voor
ons wil zijn, zijn wij liefde en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid verschuldigd;
wie zich daartegen zou willen verzetten, zal niet door zijn broeders met
roeden en knuppels getuchtigd worden, maar God Zelf zal hem straffen door hem
Zijn genade te onthouden.
22. Nu weten jullie voorshands alles
wat er op dit moment nodig is; kom daarom bij elkaar, verkwik je met spijs en
drank, dank de Heer en begin dan vlug met het opgedragen, grote werk,
amen."
Het
hooglied van Meduhed
1. En zie, toen nu Meduhed deze
toespraak beëindigd had, vielen allen voor God op hun knieën ter aarde neer en
dankten en prezen God vanuit het diepst van hun hart, en dat duurde wel een
uur; toen verhieven zij zich opgewekt en gingen, door de geest van de genade
geleid iets verder landinwaarts en vonden daar in een ruime grot een grote
hoeveelheid werktuigen van allerlei soort, zoals houwelen, aksen, bijlen,
schaven, allerlei soorten messen, zagen, hamers, boren, winkelhaken, beitels en
een miljoen dubbele spijkers, door jullie krammen genoemd. En zie, toen werden
zij zo buitengewoon blij, dat zij sprongen en juichten van vreugde over Mijn
voor hen niet te begrijpen grote genade. (N.B. Zie, wat Ik jullie hier geef is
meer dan deze gereedschappen; maar er is er nog niet één die zich van ganser
harte aangediend heeft om Mij met grote vreugde in zijn hart naar behoren te
bedanken. Let op, jullie stompzinnige vereerders van Mijn naam en fijnproevers
van Mijn woord en zet de poorten van de liefde, van de nieuwe, heilige stad in
jullie harten, wijd open, opdat Ik Mijn engelen daar naartoe kan sturen, zodat
zij van tevoren alle pleinen, stegen en schuilplaatsen zullen reinigen,
evenals alle daaraan gelegen woningen, zodat Ik dan Mijn intrede zal kunnen
doen en jullie Mij dan tegemoet hollen en in grote vreugde uitroepen: 'Hosanna
in den hoge en vrede voor alle volkeren die van goede wille zijn; geloofd zij
de
Heer, die op een ezelin aangereden
komt; halleluja voor de zoon van David; hallelujah voor de vorst van de vrede;
hallelujah voor Hem, die komt in naam van de Here God Zebaoth; Hij alleen is
waardig alle lof, alle roem en alle eer van ons te ontvangen; Hij is de
heilige, enige Vader van onze harten, amen!')
2. En nu weer verder! - Zie, toen
namen zij al die gereedschappen en ook de spijkers en droegen die naar de
oever; zij sterkten zich daar door rust, spijs en drank en gingen reeds de volgende
dag met van dankbaarheid vervulde harten aan het werk en loofden Mij zelfs als
zij missloegen, - het was ook daarom, dat hun arbeid zo snel en goed vorderde,
wat meer als een wonder dan als eigenlijk werken moet worden beschouwd; en
zodoende kwamen tweehonderdvijftig bakken binnen veertien dagen kant en klaar
en werden aan de oever met touwen vast gemaakt, zodat zij gezekerd waren tegen
wegdrijven door de steeds langzaam opkomende vloed van de grote zee.
3. En zie, zo bleven er na getrouw
verrichte arbeid nog goed vijftig dagen van volkomen rust voor hen over.
Gedurende die tijd verstrekte Ik hen door de waarachtig vroom en liefdevol
geworden Meduhed steeds meer kennis omtrent Mij; ook leerde Ik hen het vieren
van een sabbat, op welke dag zij zich, in Mijn liefde rustende, van iedere
arbeid moesten onthouden en ook moesten zij gedurende deze hele rustdag zich
volkomen aan Mij wijden. En als zij dit voortdurend zouden doen, dan zouden
zij allemaal uiteindelijk net zo wijs worden als Farak was en Meduhed nu is.
Ja, als zij hun best zouden doen om godvruchtig te worden, niet alleen uit
grote eerbied en door enkel Mijn naam te kennen, maar veel meer door te
beginnen Mij met de juiste deemoed in hun harten in alle oprechtheid lief te hebben
en zij dan in die liefde zouden groeien, zou Ik ook een goede Vader voor hen
worden en de dood zou van hen teruggenomen worden, omdat zij dan weer als kinderen
opgenomen zouden worden in de brede schoot van de goddelijke liefde tot aan een
gewisse grote tijd aller tijden op aarde, omdat zij dan allen tezamen naar de
grote Vader zouden komen en Zijn gelaat voor eeuwig zouden aanschouwen en zich
verzadigen aan de onmetelijke rijke uitstromingen van de liefde uit Mij.
4. En zie, zij hoorden van alles daarover
door de mond van Meduhed en waren daar zeer blij mee en drongen zich in
menigten om Meduhed heen en verlangden er erg naar om dagelijks iets over Mij
te ervaren; in de hemel verheugde Ik Mij hierover en alle engelen van de
oorspronkelijke schepping ook.
5. Zo leerde Ik hun door Meduhed ook
de woorden in tekens vast te leggen; die tekens waren overeenstemmende
beelden, waarbij achter de natuurlijke vorm een geestelijke betekenis
schuilging; en zo leerden zij in deze korte tijd ook schrijven en lezen.
6. En zie, zo heb Ik Mij in korte tijd
een volk opgewekt waarvan tot op dit uur nog afstammelingen bestaan, - waar
echter, daarover later! Welnu, toen zij nu zo goed voorbereid waren, liet Ik op
de achtergrond een hooglied vol wijsheid en liefde voor hen klinken door
middel van Meduhed; het werd daar reeds opgetekend en is nog heden ten dage
voorhanden - waar echter, ook daarover later! Het luidde als volgt:
Luistert allen, gij late kinderen van
Mijn genade, hoe Ik u onthaal,
luistert, hoe Ik u allen uitnodig aan
Mijn grote gastmaal!
Komt allen, die trouw van harte zijt
hier in Mijn midden, en doet mede met 't gemeenschappelijk loven van Mijn naam,
nog volgens d' oude zede, die Meduhed u zo vroom en trouw wist te leren, daar
hij - als eerste - Mij in zijn hart heeft willen begeren!
Neemt dus zijn goed en zinnig
voorbeeld wel in acht; ziet zijn ogen, mond en oren, en zijn witte baard, zo
zacht, als veilige tekenen van zijn vroom en zeer wijs spreken!
O, dat toch jullie allen in dit alles
hem geleken!
Zodat ook gij straks worden kunt Mijn
lieve, trouwe kinderen, die dat kwade slangen broed niet meer vermag te
hinderen.
Ziet, schoon spoelen van haar gruwelen
zal Ik spoedig heel deez' aarde, der zondaren streven naar Mijn liefde zal dan
blijken zonder waarde!
Maar als gij van binnen trouwen vroom
van hart zult blijven, zal Ik Mijn watervloeden graag aan u voorbij doen
drijven! En als Ik straks Mijn toorn zal ontkluisteren van zijn banden, dan
zult gij veilig zijn geborgen: Ik zorg voor hogere landen!
Dan zullen op aarde alle geslachten
klagen,en de 'groten' zullen geen hoongelach meer wagen.
En als dan d'hoge watervloeden ruisend
stromen over de bergen, zullen ze slechts weinig kinderen sparen: dat zijn Mijn
liefdedwergen. Ja, zeer klein werden ze en heel veel minder waard; hun groot
gebrek aan liefde heeft hen zeer ontaard!
Ziet op dus naar Mijn
licht-doorstroomde hemelzalen,
Ziet Mijn sterren stralend van Mijn
genâ verhalen.
Ziet hoe de vlakten der aarde worden
verlicht door de zon. Ziet hoe de maan haar begeleidt, welwillend van toen ze
begon. Ziet alle werelden gehoorzamen aan Mijn wil.
Doet gij ook zo dus al uw werken
steeds heel stil.
Ge wilt het wezen van de sterren
geheel doorleven?
Hoor! Ik zeg: de liefde zal het juiste
antwoord geven!
Als het hart volkomen zuiver op de
liefde zal zijn gericht, zal Ik de fakkel van Mijn genade geven als een licht;
daar leest een ieder dan gemak'lijk in fel en vlammend schrift, Gods naam in
grote letters heel duidelijk gegrift.
O gij, klein hart, in nauwe borstkas
ingesloten, kendet gij de bron, waaruit zo groots ge zijt ontsproten...,
dan zouden er geen vragen over de dode
materie in u rijzen; ge liet ze, onbekommerd, dan graag zweven op hun eigen
wijzen, wetend dat de Schepper Zelf van al deez' nietig kleine dingen...,
onbeduidend vergeleken met een hart, dit steeds met liefde wil omringen.
Dàt, wat voor zwakke mensenkinderen zo
vaak als groot opdoemt, wordt door Mijn liefde daarentegen slechts zo klein
genoemd! Want die dingen in de ruimten, ze zijn als niets zo klein... gelijkend
mensenharten, die nog niet ontkiemd in liefde zijn! Houdt daarom niets voor
groot dan slechts Mijn liefde trouw en, wat direct daarna komt: des zondaars
waar berouw.
Ik alleen ben groot, daar Mijn liefde
en machtig besturen, en een vrije geest, die in de orde is gegrondvest, zal
voortduren. Wat betekenen Mijn zonnen in hun onbekende banen?! Slechts dat ze u
als al het andere, steeds uw zwakte manen!
Wat zijn zij meer... in het licht van
Mijn volmaakte Godheid...dan 't afgevallen hulsje van een zojuist ontpopte
mijt?
Stel dat g' eens tot in het centrum al
dezer werelden in mocht keren... om daar dan het geruis te horen van hun snelle
vluchten door de sferen... Om daar ook de sterkte te meten van aller zonnen
felste licht...
en d'almacht te verstaan, waarmee Ik
al dat groots verricht...
Zoudt ge ook dan nog nader tot Mijn
grote liefde kunnen komen? Neen zeg Ik; aan vertwijfeling zoudt ge niet kunnen
ontkomen!
Zoudt gij ook kunnen besturen daar de
grote hemelwagen?
En hem - net als grote geesten - snel
naar de sterren jagen?
Kondt g'uit uw mond ook lichtende
zonnen baren, zonder weeën?
En hen onderdompelen - zoals Ik de
Mijnen - in de golven van de zeeën?
Dan nog zou al uw kracht, naast de
Mijne, een vergelijk behoeven: ze is als zand en stof in oude leem - en
steengroeven!
Kijk op naar 's hemels blauwe randen,
kijk over golven naar der zeeën verre stranden, maar geloof gerust, omdat Ik 't
u zeg: grenzen zijn daar niet, waar men overdag zeeën van licht van de zon en
's nachts de sterren ziet!
En heel de inhoud van uw grote zee is
zelfs niet te vergelijken met slechts een druppel der daargindse 'kleinste'
sterrenrijken.
Richt daarom uw oog op Mij, de Grote,
gij kleine mensenrij, en beperk uw weetgierigheid maar tot Mij.
Heinde en ver, ja overal moet ge Mijn
liefde zoeken!
Laat uw blikken alom dwalen tot in de
vreemdste hoeken!
De tekenen van Mijn naam zult g'
overal kunnen vinden;
maar laat u dan ook door niets anders
dan door Mijn liefde binden!
Ja, zelfs het gras zal u over Mij verblijdend
informeren, mits g'u maar onophoudelijk van Hanochs zonden afblijft keren! En
als g' elkaar, als broeders nu, steeds trouw wilt blijven minnen, en in bedwang
houdt voor elkaar uw ongeregeld' aardse zinnen, dan zal grote genade tot u
komen van boven...
en u zal getoond worden hoe men de
Vader moet loven.
Zo kniel dan neder op deez' aard', de
moeder van uw zonden, schudt af het stof der slang, 't maakt dodelijke wonden!
Dank Mij, jullie Redder, vol nieuwe vreugde in het hart
en laat aan Mij gewijde tijd je nooit
brengen tot enige smart! Laat de macht van Mijn liefde jullie diep in de harten
raken, dan zal het licht van Mijn genade je tot nieuwe mensen maken!
7.
En zie nu, toen Meduhed dit belangrijke lied van het leven uit Mijn genade,
dat een klein vonkje is van Mijn oneindige liefde en alle daaruit
voortvloeiende erbarmen, geheel had opgetekend en het daarna ook aan het volk
had voorgelezen, was er een tomeloze vreugde onder hen ontstaan, die slechts
door een wonder uit de hemel gematigd had kunnen worden. En dit wonder was een
plotselinge regen en deze regen was een regen van liefde vanuit Mij, omdat hun
vreugde terecht was; want zij verheugden zich erover dat Mijn naam aan hen
bekend was gemaakt, maar nog meer over Mijn liefde; en het allermeest
verheugden zij zich erover, dat de bovenmatig grote, heilige God als Vader zo
minzaam in de meest onbegrijpelijke liefde de kinderen van de ellende door
Meduhed onderrichtend had toegesproken.
8. En zie, zo dreef de regen hen uit
elkaar en naar hun tenten, die waren gemaakt van twijgen, gras en witte leem,
en zelfs daar prezen zij gelukzalig Mijn naam in engere kring tot midden in de
nacht en zij zouden niet opgehouden hebben met hun loftuitingen als Ik niet een
welverdiende, rustige, zoete slaap over hen had laten komen.
(N.B.
Ik heb jullie, als je ware Vader, al grotere dingen gegeven, verdiend en
onverdiend, maar sedert de overste van de Romeinen en de Kanaïtische vrouw in
het evangelie en, op een enkele uitzondering na, bij de apostelen en enige
martelaren, heb Ik sindsdien nog nooit zo'n grote vreugde gevonden, maar bij
jullie al helemaal niet. Ik verlang het weliswaar ook niet, maar zeg jullie
alleen, dat je Mij steeds meer moet beginnen lief te hebben; dat wil Ik van
jullie. Daarover hoef je geen hartzeer te hebben; want wat niet is, kan toch
nog wel eens komen als jullie Mij nader leren kennen en daardoor jullie harten
verruimd zullen worden, zodat Ik met al Mijn genade daar in zal kunnen
trekken. Dat is iets wat jullie je allemaal boven alles zouden moeten wensen,
maar niet moeten vrezen, zoals enigen onder jullie dat doen, want in de liefde
mag zoiets niet. Amen.)
Hoofdstuk
33
De
afvaart van de Meduhedieten
1. En zie, toen de nog overgebleven
vijftig dagen verstreken waren, riep Meduhed, door Mij geïnspireerd, hen allen
bijeen en hield een gloedvolle
(8 juli 1840) rede tot hen, die als
volgt luidde: "Mannen, vrienden en broeders met al jullie vrouwen,
kinderen, knechten en meiden, die nu eveneens volgens de wil van boven onze
lieve broeders en zusters zijn, kom allen hierheen tot mij en stel je om de
kleine heuvel op volgens de bekende orde, zodat jullie goed de aan mij
geopenbaarde nieuwe wil van de allerhoogste God kunnen vernemen!
2. Want de Heer wil dat jullie al het
gereedschap zullen verzamelen en daarvan moet je in iedere bak van iedere soort
een gelijk aantal leggen op het stro dat jullie tot rustplaats gediend heeft.
En als jullie dat gedaan hebben en de goed van loof voorziene takken met de nog
overgebleven nagels op de hoeken bevestigd hebben, breng dan pas de verzamelde
vruchten daarheen, genoeg voor de duur van minimaal dertig dagen en leg die
voorzichtig onder de takken op vijgenbladeren! Laat de kamelen en de ezels
achter als teken voor de Lamechieten, dat wij hier waren en ook ten teken dat
wij al het dierlijke achterlieten en alleen het menselijke en dus ook het
Goddelijke gered hebben. Leg om de gereedschappen kleine twijgen tot één voet
hoogte en bedek die met jullie dekkleden en strooien mantels, en werp de dierenhuiden
over het gereedschap. En als dit alles precies volgens het door mij verkondigde
goddelijke voorschrift is gedaan, kom dan nog eenmaal bij deze heuvel naar mij
toe, opdat ik jullie allen volgens de wil van boven verdere gedragsregels kan
geven. Dan zullen wij gemeenschappelijk God danken en Hem plechtig prijzen voor
Zijn onmetelijke en onbegrensde goedheid en barmhartigheid.
3. Ga nu en doe vlug wat jullie door
mij van boven is aangeraden, amen."
4. En zie, toen bogen zij zich allemaal
naar Meduhed, dankten in hun harten God voor deze aanwijzingen en gingen zeer
bereidwillig en snel aan het opgedragen werk; en volgens jullie tijdrekening
was alles na zeven dagen geheel in orde.
5. En toen zij nu alles op de vereiste
manier hadden voltooid, kwamen zij op het vrome verzoek van Meduhed weer
tezamen bij de heuvel en dankten Mij aldaar voor zijn aangezicht voor de zo
snel en gelukkig volbrachte arbeid.
6.
En toen Meduhed nu hun volbrachte arbeid had gezien en zag dat zij net als
voorheen weer allemaal vrolijk en met een vroom hart om de heuvel verzameld
waren, begon hij opnieuw een rede tot hen te houden en zei:
7. "Mannen, vrienden en broeders,
vrouwen en zusters, luister! Het is de wil van de Heer, onze grote, almachtige
God, dat jullie steeds met zijn honderdentwintigen plaats zullen nemen in één
bak en wel met veertig van het mannelijke en tachtig van het vrouwelijke
geslacht en de kinderen moeten zitten of liggen op de huiden, die over de
werktuigen gespreid zijn. Maar de vrouwen moeten op de twijgen en dekkleden en
mantels gaan zitten; jullie mannen moeten om de vrouwen heen gaan staan, met
jullie gezichten in de richting die de bakken nemen en waarheen de wind waait,
en jullie zullen slechts eenmaal per dag eten en wel rondom het midden van de
dag. Jullie moeten je behoefte, evenals de vrouwen en de kinderen op het
achtereinde van de bak in het water doen; maar daarbij moet de een de ander
vasthouden, opdat niemand in het water zal vallen. De mannen zullen verder
gedurende de hele tijd niet slapen noch zitten en nog minder gaan liggen; want
de Heer zal je ledematen sterk maken en je ogen open houden gedurende de tijd
die wij volgens Zijn heilige wil op de golven van het grote water zullen
doorbrengen. De vrouwen en de kinderen zullen niet zelf naar de vruchten
grijpen, maar moeten deemoedig hun eten aan de mannen en vaders vragen, opdat
wij één volk worden naar de wil en de eeuwige, almachtige ordening van God en
wij Zijn welgevallen en uiteindelijk Zijn oneindige liefde en genade waardig
mogen zijn, want wij willen en zullen ook niet één haar op ons hoofd aanraken
zonder Zijn heilige wil!
8. En als wij ons dan in de naam van
de Heer allen in de bakken zullen bevinden, moet de oudste in iedere bak klaar
staan om op een uit de hemel te geven teken, wat een krachtige bliksemstraal
zal zijn, het touw door middel van een scherp mes meteen door te snijden;
daarop zal er wind komen en de bakken zullen naar de open zee drijven en dat in
het aangezicht van Tatahar en zijn moordlustige bende, die op het moment dat
wij al zo'n duizend manslengten van de oever verwijderd zullen zijn, aan zullen
komen.
9. Dan zullen jullie zien dat zij stenen
in het water slingeren; geen daarvan zal ons ooit meer bereiken. Want de rechterhand
van God zal ons snel uit het zicht van de hyena's voeren en zal ons naar een
groot, ver land leiden, dat dertig dagen en dertig nachten van het vaste land
verwijderd is en zich bijna in het midden van het grote water bevindt en
'Ihypon' heet (dat is: 'een veilige tuin'). En dit land zal blijvend van ons
zijn, zolang als volgens de wil van boven de wereld zal blijven bestaan. Wij
zullen het van verre al daaraan herkennen, dat wij een hoge, door Gods liefde
in vlammen gehulde, brandende berg, zullen aanschouwen.* (* De vulkaan
Fujinojama, 3780 mt, op het eiland Hondo (Japan)) Er zal slechts één enkele
toegang zijn en zelfs die zal ver landinwaarts tussen nog twee van die
brandende, hoge bergen doorlopen; maar aan de kusten zal het voortdurend omspoeld
worden door de krachtigste stormvloeden. En daarenboven zal het nog omgeven
zijn door zeer hoge bergen, waarin geen tijgers noch hyena's of leeuwen, beren
noch wolven of slangen wonen, maar die bergen zullen meer lijken op een tot in
de hemel omhoog reikende muur, die door niemand gemakkelijk bestegen zal
kunnen worden.
10. Binnenin het land zullen echter
grote, onoverzienbare vlakten zijn vol met de heerlijkste en zoetste vruchten
en ook mooie, nuttige, tamme dieren, die ons hun melk zullen geven als een
gezonde kost; en de grond zal smaken als honing en melk en zal zonder zand en
stenen zijn en eetbaar als een goed brood. En luister, zo spreekt de Heer: op
de gehele aarde is er nergens meer een land dat hiermee vergeleken zo
voortreffelijk is; het is er noch te warm noch te koud, maar er heerst daar een
eeuwige lente!
11. Zo zullen de mensen die daar
volgens de wil van God leven, nooit oud worden en hun sterven zal een zacht
inslapen zijn; dan zullen er onzichtbare wezens komen, zo'n mens heimelijk weer
tot leven wekken en hem naar God omhoog dragen. En er zal ook niet een stofje
achterblijven, dat ooit aan de voeten van
zo' n wederopgewekte gekleefd heeft!
12. Maar wie ooit in zijn hart niet
zal luisteren naar de wil van God, die zal ook sterven en zijn lichaam zal
nimmer herrijzen. En er zullen aardwormen in zijn vlees komen en het geheel
met haar, huid en beenderen verteren; zijn ziel en zijn geest worden dan weer
duizenden jaren lang tot fundament van de bergen. Zij moet als vast lichaam dienstbaar
zijn in het duistere bewustzijn van haar ellende en haar volkomen nietigheid,
tot zij eindelijk weer volgens de genadige wil van boven in een of ander dier
wordt opgenomen. Van daaruit moet zij zich dan weer trede voor trede ellendig,
stom en zonder spraak door de hele dierenwereld heen werken om tenslotte weer
eens de waardigheid van het menszijn te kunnen bereiken. Hierop moeten jullie
goed letten; want je zult dan vele duizenden malen moeten sterven, eer je wederom
tot het leven uit de liefde en de genade van God zult komen! Overdenk, wat de
Heer jullie hier laat zeggen!
13. Jullie zullen je vrouwen in de
toekomst nooit eerder dan in je veertigste jaar beslapen en dan nooit vaker
dan onder Gods zegen nodig is om een mens te verwekken. En niemand zal meer dan
ten hoogste twee tot drie vrouwen hebben; want alles wat daar bovenuit zou
gaan, zal je door God als een grote zonde aangerekend worden en je leven op
aarde van korte duur en moeizame aard maken. Het zal jullie liefde tot God
verzwakken en je tenslotte van alle wijsheid beroven, die slechts een toegift
van God is aan diegene die zich precies aan Zijn geboden houdt.
14. En tenslotte: net zo als hier zullen
jullie daarginds ook niets als je eigendom beschouwen, maar als het eigendom
van God; en degene die zou beweren en zeggen: 'Deze grashalm is van mij!', zal
door God ogenblikkelijk met blindheid bestraft worden, zodat hij in de
toekomst niet één vrucht meer van de grond zal kunnen oprapen, maar gedurende
zijn leven zal moeten leren te bestaan van de liefde van God en van zijn
broeders.
15. De zondaren zullen net als het
dier niets anders eten dan het gras van de aarde en het bittere loof van de
schrale bomen; door de zonde hebben zij zich hiertoe verlaagd en zolang zij hun
zonden niet zullen hebben geboet, moeten zij het niet wagen iets anders te
eten, indien zij in leven willen blijven. Dit geldt in het bijzonder voor de
ontuchtigen en in de eerste plaats voor die jonge vrouwen die zich uit wellust
herhaaldelijk zouden willen laten beslapen; want zo'n lichaam zal door de Heer
met de pest bezocht worden en zij moet uitgestoten worden tot aan de uiterste
grenzen van het grote land, waar niets dan gras en bladeren groeien. Tenslotte
zegt de Heer, onze grote, almachtige God, dat jullie elkander lief moeten
hebben en niemand moet ooit over een ander oordelen, maar de zwakkere moet
naar de sterkere gaan, zodat die hem kan steunen en hem in het leven kan
bijstaan; de wijste echter moet allen dienen en een raadgever voor zijn
broeders zijn.
16. Nu jullie de wil van God helder en
duidelijk vernomen hebben, dank dan God vanuit je hart met mij en zeg: Heer,
almachtige, grote God, wij danken U met het vuur van ons nog zwakke hart, maak
het sterk, Gij grote, goede, sterke, eeuwige God, opdat wij eens Uw oneindige
heiligheid waardiger kunnen danken dan in onze huidige oneindig zwakke toestand,
en U kunnen loven en prijzen en wij daardoor eens, zoals U ons zo genadig
beloofd hebt, het ook waard zullen zijn om ook maar in het geringste op Uw
kinderen te lijken. Maar nu, o grote God, laat Uw wil geschieden en laat ons de
bakken bestijgen en leid ons allen enkel volgens Uw welgevallen! Amen."
17. En zie, toen zij dit korte gebed
hadden geuit, verlieten zij met Meduhed de plek en beklommen met een blijmoedig
hart de bakken.
18. En zie, al wat Meduhed voorzegd
had is precies uitgekomen. Met een grote voorhoede joegen de door de slang
aangevoerde woedende hyena - en tijgerbendes van Lamech de arme Meduhedieten
achterna; maar even snel dreef Ik de bakken met Mijn volkje van de oever weg,
rustig en toch gezwind naar de kusten van het grote land dat door de grote
wateren omspoeld wordt.
19. Maar de Lamechieten liet Ik
achtervolgen door een steeds toenemende vloed van de zee, die tot aan de
bergen reikte, alwaar zij bij duizenden door hyena's, tijgers, leeuwen, beren
en wolven en slangen aan stukken gescheurd en verorberd werden; want de groep
achtervolgers bestond uit zevenduizend mannelijke en zevenduizend vrouwelijke
koppen. En daarvan kwamen niet meer dan . .
zeven Jonge mannen en zeven Jonge
vrouwen naar Hanoch terug en vertelden daar wat er was gebeurd, en zij
brachten de door de Meduhedieten achtergelaten dieren ongeschonden terug. Dat
waren welgeteld vijfendertigduizend kamelen en evenveel ezels en zij droegen
die aan Lamech over en vertelden hem alles wat zij hadden gezien, - hoe
namelijk een felle bliksemstraal uit de wolkenloze hemel tussen hen en de
vluchtelingen was gekomen en deze met grote snelheid over het grote, onmetelijk
water droeg, dat zich daar aan het einde van de wereld bevond. Maar toen waren
de wateren gaan stijgen en hadden hen daar tot hoog in het gebergte gedreven.
En er hadden zich niet te overziene scharen van bekende verscheurende dieren
op hen gestort, die allen verscheurd en opgevreten hadden, op hen na. Zijzelf
waren alleen gered doordat zij tussen de grote menigte kamelen en ezels
gevlucht waren. En Lamech zou er eens goed over na moeten denken wat daar
gebeurd was; het kwam hen voor alsof er voorbij de sterren een grote Koning
woonde en de mensen zouden het nooit moeten wagen met Hem de strijd aan te
binden, zij zouden er beter aan doen Hem te aanbidden en Hem vanwege Zijn
onbegrijpelijke macht te vereren, omdat zelfs de zee, de winden, de bliksems en
alle verscheurende dieren Hem gehoorzaamden, - dat hadden zij met eigen ogen
gezien en zij hadden een machtige stem gehoord die met donderende klank de
dieren bevolen had en evenzo als een grote storm vanuit de hoogten van de
sterren met de machtige elementen gesproken had.
20. En zie, toen Lamech dat vernomen
had, rees er woede op in zijn innerlijk en hij besloot zich op Mij te wreken.
Dat was een gevolg daarvan, dat de slang zijn hart geheel in beslag had
genomen. Daarom zei hij tegen de jonge mannen die teruggekomen waren:
"Luister, jullie onschuldigen! Ik wil genoegdoening hebben van de
Sterrenkoning en een duizendvoudige vergoeding voor de schade; ga op weg, omdat
jullie weten waar Hij te spreken is en gelast Hem uit mijn naam te geven wat ik
verlang! En als Hij weigert, zeg Hem dan dat Hij door mij vervloekt is, en al
zou Hij nu nog zo groot en machtig zijn, dan wordt Hij door mij, zoals mijn
volk door Zijn dieren, onder mijn hoongelach voor Zijn volk op aarde aan stukken
gehakt en verscheurd. Want met al Zijn winderige en verwaterde macht is Hij ten
opzichte van mij, de koning van de leeuwen, slechts een zwak lam. Sticht overal
in de wouden brand en steek alle bergen aan, zodat al Zijn beesten gebraden
worden en Hij zich daarna aan de welvoorbereide dis kan zetten en het vlees en
de botten van de verbrande beesten opeten kan; en als Hij ze niet wil laten
verbranden, dan hoeft Hij er slechts de vloedstroom naartoe te leiden, zodat
Zijn macht daarin verdrinkt!
21. O, ik ken deze uit lucht bestaande
Koning van voorbij alle sterren heel goed! Alles wat Hij doet, doet Hij uit
angst voor mij; want Hij kent mijn grootheid, macht en kracht, die Hem genoeg
zorgen verschaffen en Hem uiteindelijk geheel zullen vernietigen als Hij niet
aan mijn gerechte eis en aan al mijn wensen tegemoet komt.
22. Ga nu en voer uit wat ik jullie
bevolen heb; neem mannen mee, die goed voorzien zijn van toortsen om in geval
van een eventuele weigering de bergen in brand te steken!"
23. Toen verwijderden de jonge mannen
zich en beraadslaagden onder elkaar wat er te doen viel. "Want",
zeiden zij tegen elkaar, "als hij dan zo machtig is, waarom gaat hij dan
niet zelf? Want dwaas zijn is gemakkelijker dan vechten en in blinde woede dreigen
is makkelijker dan uitvoeren. Want wat hij heeft gezegd, zou ieder van ons ook
hebben kunnen zeggen, maar met welk nut? Hoe ver zijn en onze handen reiken,
weet en ziet ieder mens; maar wie heeft ooit slechts één vinger van de Koning
die boven de sterren woont gezien, zodat hij dan daaraan Zijn hele macht en
kracht zou kunnen afmeten? Lamech is slechts een mug ten opzichte van Tatahar
en zijn aanhang; en waar is deze en zijn hele schaar van aanhangers? Thans
vertegenwoordigen wij met ons zevenen nog slechts zijn hele centrale kracht en
wij hebben de onbegrijpelijke macht van de grote, onzichtbare Koning die
voorbij de sterren woont gezien en hebben Zijn rede gehoord, waarvan de kracht
zo groot is, dat de hele aardbol gebeefd heeft als bij iemand waar de ijzige
vorst tot in merg en been is doorgedrongen.
24. Daarom doen wij wat wij willen en
gaan heen, en in plaats van een dreigement zullen wij Hem loven en Zijn grote
macht en kracht prijzen; misschien neemt Hij ons op, zoals Hij Meduhed heeft
opgenomen en vervolgens kan Lamech thuis zijn kracht meten en in de stenen
bijten van woede!
25. Wij willen echter liever zo'n
machtige, grote Koning dienen, die ons wellicht ook evenals de scharen van
Meduhed over de golven in veiligheid kan brengen."
26. En zie, zij voerden het zo wijs
genomen besluit, dat Mij goed beviel, ook uit, namen hun vrouwen en hun met
vruchten zwaar beladen kamelen en ezels en snelden weg en toen zij de wateren
zagen, rustten ze uit aan de oever van de grote wereldzee.
27. Maar een die steeds het woord
gevoerd had, sprak nu weer: "Daar zijn we nu! Waar moeten we naartoe? Wij
weten van niets; laten wij daarom tot de grote Koning bidden of Hij ons in Zijn
dienst wil nemen en ons de plaats van onze ware bestemming wil wijzen, omdat
wij ons waarschijnlijk slechts door Zijn geheime ingeving aan de klauwen van
Lamech ontwrongen hebben en ons vrij hierheen hebben kunnen begeven.
28. Daarom roep ik met mijn gehele
verstand en mijn gehele geest, daar wij nog geen namen hebben, U, 0 grote,
onzichtbare Koning van alle macht en kracht, vol eerbied aan: neem in de eerste
plaats ons aller dank aan voor de redding uit de tanden van de hyena's en uit
de klauwen van Lamech. En evenzeer bid ik U, dat U ons nu ook wilt leiden
volgens Uw wil naar een veilige plaats, alwaar wij U dan ongehinderd willen dienen;
want wij weten dat U een zeer machtige Heer bent en kennen de volkomen
nietigheid van Lamech, wiens steunpilaren wij hadden moeten zijn, maar niet
wilden, omdat wij de grote macht van Uw heerlijkheid gezien en door en door
ondervonden hebben, terwijl wij ook het wilde, nietszeggende, lege gepraat van
de nu totaal machteloze Lamech gehoord hebben.
29. Verhoor daarom onze gemeen
schappelijke bede en maak ons Uw wil bekend - of vernietig ons; want het is
beter door U vernietigd te worden, dan Lamech te dienen!"
30. En zie, toen nu deze zeven met hun
vrouwen hun korte, maar zeer oprechte gebed hadden beëindigd, stak er een
kleine storm op, die van de bergen kwam en in de storm kwam een zeer grote
hyena in snelle vaart naar het kleine gezelschap toegesprongen, vol
grimmigheid en zo te zien in woede ontbrand, en bleef voor hen staan en bekeek
hen grondig een voor een, van top tot teen, alsof zij zich het lekkerste hapje
uit het in doodsangst in het nauw gedreven gezelschap wilde zoeken. En zie,
juist toen allen een toevlucht in het water wilden gaan zoeken, vermande de
spreker zich en zei met zeer luide stem: "Luister naar mij! Wij blijven
staan waar wij staan, allerwegen omgeven door de onoverwinnelijke macht van de
grote Koning en geloof maar, ook wanneer Hij ons vernietigt, dan nog zal Hij
ons ook in de vernietiging bewaren; en wees niet zo bang voor deze kleine
hyena, omdat wij zo gelukkig aan de moorddadige klauwen van een veel grotere
ontkomen zijn en wel des te meer, omdat wij in de vlakte zijn waar geen hyena
meer de macht heeft om een mens aan te vallen en te verscheuren. Want de grote,
machtige Koning van voorbij de sterren heeft ons in de bergen uit de tanden van
duizenden verscheurende dieren gered toen wij nog tegen Hem waren, nu wij
echter voor Hem zijn, - waarom zou Hij ons dan nu willen vernietigen?
31. Geloof me, Hij zal ons allen wel
behouden! Kijk allemaal naar mij; ik zal in vol vertrouwen naar de hyena
toegaan en mijn hoofd in haar muil steken! En als zij mij wat aandoet, vlucht
dan naar het water of waarheen je maar wilt; maar als jullie zien dat ik mijn
hoofd weer behouden uit haar muil haal, val dan neer op de grond en dank de
grote Koning, want dan is Hij ons al zeer dicht genaderd!"
32. En zie, hij deed ook meteen wat
hij zei, - ging vol vertrouwen naar de grimmige en schuimbekkende hyena, die
haar kaken wijd open sperde, zodat er plaats genoeg in was voor zijn hele
hoofd.
33. En zie, zoals hij zijn hoofd er in
gestoken had, evenzo behouden zonder dat er ook maar een haar gekromd was -
trok hij het er weer uit! Het hele gezelschap verbaasde zich zeer en viel
meteen ter aarde neer en dankte Mij, weliswaar nog op zeer onbeholpen wijze,
uit de grond van hun hart.
34. Toen zij bijna geheel uitgeput
waren door hun dank - en lofprijzingen, begon tot hun grote verbazing de hyena
goed verstaanbare woorden tegen hen te spreken en zei:
35. "Jullie verre nakomelingen
van Kaïn en Hanoch, sta op en kijk mij aan! Kijk naar mijn grimmige en woedende
gedaante! Ik ben slechts een verscheurend dier, bestemd om de bergen trouw te
bewaken en ook de daarop wonende grote kinderen van God, die jullie in je
blindheid een grote Koning noemen; maar zeg me eens of ik als dier ooit de wil
van God overtreden heb! Mijn leven is stof en aarde; mijn tijd is slechts weinige
jaren, dagen en slagen van het hart; ik heb niets te verwachten; wat mijn dorst
naar bloed mij oplevert, is alles wat ik in mijn bestaan van de Schepper te
verwachten heb; en als een van jullie ooit gezien heeft, dat ik de door de wil
van God voorgeschreven grenzen overschreden heb, laat die een steen nemen en
mij doodslaan!
36. Maar jullie aarzelen, - niet omdat
jullie er de moed niet toe zouden hebben, maar omdat mijn gehoorzaamheid ten
opzichte van de wil van God je verwondering wekt! En zie, hoe een verscheurend
dier jullie mensen, die een eeuwig leven te wachten staat, jullie naar de wil
van God over je totale godvergetenheid en eveneens over je bestemming moet
leren! Zie, geen verscheurend dier is zo wild, dat het door honger gedreven
zijnsgelijke aan zou vallen om die aan stukken te scheuren en daarmee zijn
honger te stillen! Alleen jullie mensen, die eeuwig zullen leven, trekken in
horden uit om je broeders niet uit nood, maar uit pure helse heerszucht te
doden, met hun bloed de aarde te bevlekken en hun vlees daarin te begraven!
37. O schaam je, jullie mensen, die
heren van de wereld moeten zijn! Waar is je heerlijkheid? Jullie zijn met zijn
veertienen en ik ben alleen en jullie hebben voor mijn aangezicht doodsangsten
uitgestaan, - voor een ongelukkig dier, dat volgens de wil van de grote God
oorspronkelijk slechts bestemd was je van dienst te zijn!
38. Ga mee in de wouden en overtuig
je of ook maar een dier het andere domineert; en wordt het twistziek en
afgunstig, dan wordt het meteen uit de gemeenschap gestoten omdat het zich niet
gedroeg overeenkomstig de in ons innerlijk werkende wil van God. En jullie
zullen daar nooit zien dat het ene dier het andere dwingt voor zich op
rooftocht te gaan om hem als een klinkklare leegloper van voedsel te voorzien,
- tenzij het een zwak geworden dier is; dan sleept een ander dier de een of
andere buit naar het hol en legt het voor zijn muil neer. En geen dier zal zijn
scherpe en sterke tanden in nek en ingewanden zetten voor het dier koud
geworden is en bedorven en halfvergaan; de goddelijke wil in ons innerlijk
leert ons dat en wees er van verzekerd: zonder dat God het wil, heft ook niet
één dier zijn kop omhoog!
39. Wij kennen onder elkaar geen
andere eigendomsgrenzen dan de natuurlijke van ons lichaam; jullie mensen, die
God geheel vergeten zijn, verdelen de aarde en dan zegt een koning, een vorst
of een van diens gunstelingen: 'Dat geef ik jou tegen een kleine schatting en
dat aan de gunsteling en zijn betere knechten vanwege hun bereidwillige en flinke
vuisten! Al het overige volk kunnen jullie als lastdier gebruiken en hoef je
slechts zoveel te geven, dat zij ternauwernood een ellendig beetje leven
behouden om voor de leeglopers het vele hinderlijke werk te kunnen verrichten;
en zouden zij weigeren, dan staat hen ten eerste grove mishandeling en ten
tweede de dood te wachten!' Zou zo'n slaaf zich dan willen inbeelden, dat hij
ook als broeder van de koning of van een vorst of van anderszins door de koning
benoemde groten, dezelfde rechten zou hebben of zou moeten hebben, - zou die
niet onmiddellijk vermoord worden?! - 0 zeg me, waar op de hele wereld bestaat
er nog iets gruwelijkers dan jullie mensen?! Is niet een slang, ik of een
leeuw, een tijger, een verscheurende wolf en een grimmige beer, een zuivere
heilige engel vergeleken bij jullie mensen? O, als ons liefde was gegeven zoals
aan jullie, wat zouden wij God beminnen! Maar zelfs zonder liefde beminnen wij
Hem door onze nauwgezette gehoorzaamheid oneindig veel meer dan jullie, die
niet alleen Zijn liefde waaruit Hij je geschapen heeft, vergeten zijn, maar
zelfs Hemzelf, die je geschapen heeft!
40. Vraag het aan de stenen, vraag het
aan het gras, vraag het aan de lucht, vraag het aan het water, ja vraag het aan
alles wat je tegenkomt, alleen niet aan mensen, - en alles zal jullie de grote
God verkondigen en over de oneindige wonderen van Zijn liefde vertellen; alleen
jullie vrije mensen, die voor eeuwig in gelukzaligheid zouden moeten leven,
konden jullie Schepper, jullie oneindige Weldoener geheel vergeten! - Geen
wonder dat jullie geen namen hebben; met welke naam zouden jullie benoemd
kunnen worden? Duivels kennen God en vluchten voor Hem; satans kennen God ook,
haten Hem, omdat Hij God is en Heer over hun bestaan. Wie zijn jullie
eigenlijk, die door Zijn oneindige liefde van duivelen en satans tot vrije
mensen geworden zijn en Hem geheel en al vergeten zijn en jezelf in je
muggenkracht voor goden aanziet, terwijl jullie met stenen en knuppels op
elkaar inslaan en holle steenhopen oprichten, die je dan steden noemt? Zie,
zoals jullie zijn, zijn jullie niets; een grashalm is meer en een klauw van een
hyena is een heiligdom vergeleken bij heel het talrijke gebroed van dergelijke
mensen die jullie in Hanoch achtergelaten hebben en die zijn zoals jullie tot
nu toe zelf waren!
41. Kortom, zo wil het de grote God:
voordat jullie een andere bestemming krijgen, moeten jullie zeventig dagen lang
bij ons hyena's in de leer gaan om bij ons in de eerste plaats menselijkheid en
naastenliefde en daardoor ook weer God te leren kennen. En als jullie dan weer
je gelijkheid aan ons verscheurende, wilde beesten hebt erkend en door onze
stille en blinde gehoorzaamheid ook God weer hebt leren kennen, pas dan zal de
Heer van alle schepselen jullie door ons een vreedzame woonplaats aan laten
wijzen.
42. Volg mij nu gewillig volgens de
wil van God en zonder vrees - maar alleen in de vreze Gods! De bereidwillige
zal geen kwaad geschieden; de niet bereidwillige en ongehoorzame is het ook
niet waard door de tanden van de hyena's verscheurd te worden, maar die wacht
hier het lot van Lamech, de satan, de satansvorst!"
43. En zie, toen volgden alle veertien
personen een grimmige hyena naar een duister hol in de bergen en leerden daar
met Mijn toelating van de natuur der beesten, dat deze gelijke rechten hebben
als de mensen wat betreft hun naastenliefde en gehoorzaamheid en ze leerden
zodoende ook weer Mij te erkennen en geheel op Mij te vertrouwen. Hierdoor werd
hun ook het grote onderscheid tussen de ware mensheid en de dieren zichtbaar
en zij leerden terzelfder tijd ook erkennen, hoe diep zij vroeger onder de
dieren gezonken waren, - en dat allemaal door Mijn bijzondere genade, die hun
Mijn wil in de wilde dieren liet zien en deze in haar gehele volheid liet
ondervinden.
44.
(N.B. Meer dan toen zou een dergelijke school nu voor jullie nodig zijn! Want
toentertijd waren de mensen als kinderen van de wereld slecht vanwege de
duisternis; maar nu zijn zij boosaardig in het licht en de vorst van de
duisternis erkent dat hij tegenover de sluwheid van de kinderen van de wereld
een knoeier in boosaardigheid is geworden en het vergaat hem al als vele
zwakke ouders, die door hun kinderen in allerlei inzichten overtroffen worden.)
Hoofdstuk
34
De
landing van de Meduhedieten in Japan
1. Nu laten wij dit kleine gezelschap
achter in de school van de schepselen en laten hen wilde bessen, gras en
wortels eten tot de bestemde tijd; maar wij zullen ons naar Ihypon begeven
(tegenwoordig 'Japon' of ook wel 'Japan') en daar wachten op de naderende
Meduhedieten en we zullen ons ook nog een korte tijd bij hen ophouden.
2. Door de gunstige wind die Ik
veroorzaakte en met kleine omwegen om een kalme zee te kunnen bevaren, zijn de
Meduhedieten na dertig dagen en nachten dus gelukkig en wel behouden onder
luid gejubel, vrolijkheid en lofprijzingen van Mijn naam op het genoemde grote
eiland geland en wel in de brede monding van een uit het binnenland komende,
kalm stromende rivier. Op de rug van deze rustige en tamelijk brede rivier werden
zij in hun bakken door een tamelijk sterke, gedienstige wind tot in het
binnenste van het land gedreven.
3. Toen zij nu helemaal tot het midden
waren gekomen, viel Meduhed op zijn knieën neer, geheel ontroerd door de
wonderlijke schoonheid van het land en dankte Mij een uur lang uit de verstilde
diepte van zijn hart en aller ogen en oren waren op hem gericht.
4. En toen hij het Mij welgevallige
gebed had beëindigd en daarin ook Mijn verdere wil had geschouwd om het geredde
volk voorspoed te brengen, stond hij weer op en wachtte tot alle bakken met
elkaar een aaneengesloten geheel vormden.
5. Toen dit alles langs de lage oever
volgens Mijn wil was gebeurd, ging hij op Mijn stille bevel alle bakken af en
vermaande de scharen in alle liefde, niet eerder het land te betreden, dan
nadat allen drie uur lang de Heer in hun harten hebben gedankt voor deze
oneindige genade. En pas als de Heer in en voor hun ogen het geschonken mooie
land met een zichtbaar teken zal zegenen, zal hij als eerste aan land gaan.
Dan moeten zij eerst hun kinderen aan land zetten en tenslotte zelf met de
vrouwen het land betreden; en daar moeten zij dan weer voor God op hun knieën
vallen en Zijn heiligheid aanbidden en Zijn onbegrensde goedheid en oneindige
liefde loven.
6. En zie, toen zij dit nu met grote
vreugde in hun hart hadden gedaan, richtten zij op de roep van Meduhed hun ogen
omhoog, zagen een lichte wolk het hele land omhullen en zagen een overvloed van
grote druppels een uur lang uit de wolk neervallen. Toen zagen zij deze wolk
van zegen zich weer delen en daaronder zagen ze een kleine regenboog brandend
oplichten, en zij voelden ook een heel zachte wind uit de richting van de
morgen waaien, die hen bij monde van Meduhed luid verkondigde, dat Ik nu het
land voor hen had gezegend, waarop zij in de reeds vermelde orde aan land
klommen en dat wederom met grote vreugde in hun harten deden, zoals de wijze en
vrome Meduhed hen liefdevol had aangeraden. En toen dit nu gebeurd was, riep
Meduhed hen allen bij zich en hield een krachtige rede, die aldus luidde:
7. "Mannen, broeders, zusters en
ook jullie kinderen die mijn woord reeds begrijpen! Onthoud allemaal goed, wat
ik jullie nu door de grote genade van God zal verkondigen! De grondslag van al
ons denken en handelen moet zijn, dat wij nooit de heilige wil van God uit
het oog van ons hart verliezen en die altijd zeer nauwgezet met dank en
lofprijzing vervullen. Want alles wat van Hem afkomstig is, is groot, heilig
en daarom ook van het grootste belang; al komt het ons in onze kleine wereldse
ogen ook nog zo klein voor, toch is het van oneindige waarde omdat het van God
komt, die nu ons aller Heer is. En indien wij ons geheel naar Zijn wil schikken
zouden wij ook nog, zoals ons allen beloofd is, gelijk kunnen worden aan Zijn
grote kinderen die jullie hebben leren kennen aan de voet van de rotswand boven
Hanoch.
8. Zie, de Heer, onze grote God, die
onze allerheiligste Vader wil zijn, verlangt dat wij ten eerste elkaar liefhebben
en wel eenieder zijn naaste als broeder en zuster zeven maal meer dan zichzelf.
Eenieder moet streng zijn voor zichzelf en mild en zacht tegenover zijn
broeders en zusters. Laat nooit iemand denken dat hij groter en meer waard is
dan de zwakste onder jullie broeders; want voor God geldt er niets anders dan
een rein, deemoedig hart. Laat degene aan wie de Heer ooit Zijn genade zal
schenken, zoals aan mij, zichzelf als de minste beschouwen en bereid zijn,
evenals ik, om allen te dienen en naar de wil van God allen voor te gaan bij
het geven van het goede voorbeeld. Slechts kinderen zijn door hun oorspronkelijke
zwakheid en de noodzakelijke opvoeding onvoorwaardelijke gehoorzaamheid
verschuldigd aan hun ouders; en als zij in zichzelf tot de erkenning van de wil
van God zullen zijn gekomen, laat dan in plaats van de gehoorzaamheid, die zij
dan alleen aan God zijn verschuldigd, een grote mate van kinderlijke liefde en
achting voor de ouders treden. Jullie moeten echter altijd volgens de wil van
God je oor te luisteren leggen bij de wijste onder jullie en je oog op hem
richten om de raadsbesluiten van God voor het algemeen welzijn alsook voor
ieder individu te ervaren; maar hoed je ervoor ooit zo'n wijze op de een of
andere manier meer achting, liefde en verering te geven dan een andere nog niet
wijze, maar toch zeer bereidwillige, lieve broeder.
9. En laat jullie achting voor de
wijze door Gods genade uit niets anders bestaan dan liefde tot God, liefde tot
de naaste en bereidwillige gehoorzaamheid aan de voorschriften van God door het
deemoedige hart Van een wijze broeder gegeven.
10. Laat er nooit een onwaarheid over
je lippen komen; want de leugen is de grondslag van al het boze. Houd je ver
van al het leedvermaak over de boetedoening van een zondaar, maar laat je
liefde een gevallen broeder weer op de been helpen.
11. Het land behoort gelijkelijk aan
allen, zonder onderscheid; laat de behoeftige om zijn honger te stillen nemen,
wat de bodem zo rijkelijk voort zal brengen en laat de sterke met plezier voor
de zwakken oogsten.
12. Maak de dieren tot vriend, zodat
zij jullie hun warme melk niet zullen onthouden.
(13 juli 1840) 13. Laat ieder zich
schikken naar zijn broeder en bereid zijn hem te dienen, maar laat niemand
ooit de ander bevelen, maar jullie moeten elkaar in liefde tegemoet treden,
opdat jullie eens kinderen van de liefde van één Vader zullen mogen worden.
14. Hoewel de Heer altijd meer geeft
dan voor de mens nodig is om in leven te blijven, moeten jullie echter
desondanks toch niet onmatig zijn in allerlei genietingen, maar volgens de wil
van God vanwege je gezondheid matigheid betrachten bij alles wat jullie doen
en nuttigen. Want zo spreekt de Heer: 'Gezegend zij een juiste maat en een
gerechtvaardigd doel; maar vervloekt zij de onmatigheid en verdoemd de
doelloze wegen, want daarop zullen slechts de hoererij en de ontucht gaan en
daar de nacht van het verderf en de eeuwige dood vinden!' Verzamel daarom de
overvloed van de zegen en richt overal voorraadhuizen op, maar niet van steen
naar het voorbeeld van Hanoch, maar van hout. Sla daartoe vier glad afgewerkte
stammen zo in de grond, dat ze keurig in een vierkant twee manshoogten boven de
grond uitsteken. Leg dan hierop overdwars ook vier bomen volgens de jullie
reeds bekende bouwwijze. Maak dan daarover een raamwerk voor het dak en dek
dat af met riet en gras. Maak dan ook tussen de vier uit de grond stekende
houten pijlers uit riet gevlochten wanden, maar laat in iedere wand een
opening, vier maal zo groot als een hoofd van een man en maak aan de
morgenzijde ook een deur, maar niet afgesloten, opdat iedereen naar behoefte
vrije toegang heeft. Sla nu tot op de helft binnenin zo'n voorraadhuis enkele
kleine palen in de grond, die ongeveer een halve manslengte boven de grond
uitsteken. Bevestig daarop dunnere balkjes; leg daar dan eveneens rietmatten op
om daarop dan de overmaat van de zegen voor jullie broeders en ook voor jezelf
te leggen. Verzamel in de andere helft droog geworden, lang gras en leg dat tot
op kniehoogte op de grond als rustplaats, opdat jullie daarop 's nachts slapen
en je moe geworden ledematen uitrusten en je ingewanden zich verkwikken.
15. Leg je werktuigen en ander
gereedschap onder de matten met voorraden. Niemand zal zich echter ooit een
dergelijk huis toe-eigenen, maar laat één voor allen werken en allen voor één
en dus allen voor allen, opdat er niemand onder jullie en al je nakomelingen
honger zal lijden.
16. Maak dichtbij de bergen die niet
roken of zelfs branden, en die je van hier uit in de verte ziet, mansdiepe
kuilen; daar zullen jullie de reeds bekende broodaarde vinden. Hiervan zullen
jullie voor je gezondheid overeenkomstig de wil van God slechts met mate eten
en niet dagelijks, maar nu en dan als je ontlasting te zacht geworden is.
17. Verder zullen jullie in de bergen,
die je nu ook mag beklimmen als zij niet branden, mooie, zeer harde, gladde
stenen vinden; verzamel ze en breng die tot voor je woningen. Ten eerste moet
je daarop de korrels van een soort gras vermalen, dat jullie in grote
hoeveelheden aan de oevers van de rivier aan zullen treffen en van het meel
moeten jullie met wat water deeg maken in een vat; jullie moeten daartoe dan
ook een reeds bekende bakplaats maken en daarop van het deeg een gezond brood
bakken. En ten tweede moeten jullie ook wat zachtere stenen platen nemen, waarvan
er eveneens een grote hoeveelheid aan de voet van de niet brandende bergen ligt
en hierop moeten jullie dit alles op de aan jullie bekende wijze optekenen,
zodat nog zelfs ons verre nageslacht de nu aan jullie geopenbaarde wil van God
zal vernemen.
18. Want luister! Zo spreekt de Heer:
'Zolang jullie en je nakomelingen in deze gegeven ordening zullen blijven, zo
lang zal ook nooit een vreemd volk dit land kunnen benaderen en je vrede
kunnen verstoren, en Ikzelf zal je duizenderlei mooie en nuttige dingen leren
kennen en leren maken. Maar indien jullie ooit uit Mijn ordening zouden treden
en in je godvergetenheid zou blijven volharden en niet weer terstond tot Mijn
ordening zou terugkeren, dan zal Ik een ander volk verwekken en het hiernaartoe
leiden en dat zal je onderwerpen en tot slaven maken. Dan zal er een keizer
komen, die je heiligdom zal vernietigen en jullie zal slaan en velen zal laten
doden en hij zal jullie als ezels voor de ploeg laten spannen en je tuchtigen
als een kameel. Hij zal zich alles toe-eigenen en zal jullie honger laten
lijden en jullie verbieden je dorst te lessen met het sap van vruchten, maar
hij zal jullie als een tam dier naar het water drijven. En jullie zullen voor
hem, net als voor Hanoch, steden moeten bouwen en hem en zijn dienaren goed
voeden, opdat hij krachtig zal worden om jullie te bestrijden en te doden.
19. Dan zullen jullie voor je arbeid
geen vruchten en geen brood meer krijgen, maar dode tekenen als bewijs van de
hoeveelheid verrichte arbeid, voor welke tekenen men jullie een weinig te eten
zal geven. Ja, als jullie dan nog niet tot de ordening zullen terugkeren, zul
je de keizer zelfs een vijfde deel van de moeizaam verworven tekenen zonder
vergoeding als een belasting op het werk moeten teruggeven; dat zal het teken
zijn, dat jullie zelfs zullen moeten gaan vragen om te mogen werken en dan
zullen jullie voor zo'n vergunning de vermelde belasting moeten betalen.
20. En ik zeg jullie dat er in het
ganse land niet één plekje meer zal zijn, dat de keizer zich niet zal hebben
toegeëigend. En dan zal hij het land als een leengoed onder zijn gunstelingen
en hovelingen verdelen; maar jullie zal hij tot verachte lijfeigenen van de
gunstelingen en de hovelingen maken en deze zullen dan heer zijn over jullie
dood en leven en jullie gekookt gras en slechte wortels te eten geven, want zij
zullen zich de beste vruchten toe-eigenen. En degene die zich dan aan zo'n
vrucht zal vergrijpen, zal onmiddellijk met de dood worden bestraft.
21. Dan zal de keizer jullie mooiste
vrouwen en dochters nemen voor de geilheden van hem en van zijn gunstelingen
en hovelingen, maar jullie zullen je jongens in de rivier werpen en daarvoor in
de plaats zijn kinderen moeten voeden, zodat deze je dan kunnen mishandelen.
Maar Ik zal om jullie jammerklachten niet te horen, tot aan het einde der
tijden Mijn oren dichtstoppen en het zal jullie dan duizendmaal erger vergaan
dan het jullie in Hanoch is vergaan!'
22. Neem ook van dit alles goede nota
en schrijf het op de genoemde zachte stenen.
23. Zo zien jullie dan, mijn lieve
broeders, wat de wil van God is; doe daarom wat jullie aangeraden is en jullie
kunnen gemakkelijk, ja nog duizend keer gemakkelijker een zelfstandig volk
blijven zonder ook maar op enigerlei wijze je rechten te verliezen. Word
daarom vol liefde en genade en houd je ver van slechte eigenbaat, dan zullen
jullie blijven wat je bent, een volk van God. - En nu tot slot is het de wil
van God, dat jullie de bakken van de ene kant van de rivier naar de andere met
elkaar zullen verbinden door middel van stokken over de bakken heen en zo een
brug over de rivier maken, opdat wij ook het land aan de andere kant van de
rivier kunnen betreden en daarvan onbeperkt gebruik kunnen maken.
24. Val nu neer op je aangezicht en
dank de Heer voor deze grote genade, dat Hij tot ons aller welzijn ons heeft
onderricht en Zijn wil bekendgemaakt en zeg met mij:
25. 'O Gij grote, bovenmatig goede en
heilige, almachtige God, wij danken U in het stof van onze nietigheid. Laat
toe, dat onze met zwakke stem uitgesproken dank vanuit de diepte van onze
boosheid tot Uw heilige oren doordringt en zie vol genade in ons deemoedige en
schuchtere hart! O Heer, wij zien niet hoe leeg ons gemoed is; vervul ons
daarom genadig met de warmte van Uw liefde en trek Uw genade nooit terug van
ons, arme kinderen van de zonde! Laat ons, indien wij ons ooit zo mochten
vergeten dat wij tegen Uw heilige wil zouden handelen, in ieder geval niet door
mensen tuchtigen, maar tuchtigt U ons volgens Uw rechtvaardigheid en grote
mildheid en verander ons in onze harten volgens Uw grote barmhartigheid, zodat
wij eens waardig mogen worden om ook maar in het geringste op Uw kinderen te
gelijken! En blijf voor ons onze grote, heilige God en onze Heer, en word eens
ook onze lieve, heilige, allerheiligste Vader! - O Heer, verhoor ons smeken en
hoor vol genade onze zwakke bede! Amen.'
26. Ga nu en breng alles volgens de
raad en op de juiste tijd ten uitvoer en overtuig jezelf van alles, opdat
jullie tot het inzicht mogen komen hoe waarachtig en getrouw de Heer is! En als
jullie alles hebben gedaan en de Heer niet hebben vergeten voor en na iedere
arbeid, voor en na ieder maal, voor en na het slapen, voor en na de opgang en
voor en na het ondergaan van de zon - en zeer in het bijzonder ook indien
jullie elkaar beslapen, moeten jullie voor en na de handeling over alles de
Heer om Zijn zegen vragen -, dan zullen jullie kinderen van het leven en het
licht verwekken, in het tegenovergestelde geval slechts kinderen van de dood en
de duisternis.
27. Ik zal mijn hele leven hier blijven,
in de buurt van de rivier waar wij aan land gegaan zijn; en ginds in die wijde
grot op de mooie berg aan de overkant van de rivier zal mijn woning en die van
mijn kinderen zijn, zodat jullie mij te allen tijde kunnen vinden zo dikwijls
iemand wat op zijn hart heeft. De Heer geeft mij deze grot en de berg in
eigendom uit liefde voor jullie, op.dat jullie mij altijd zullen kunnen vinden.
28. Maar voor jullie is het hele,
grote, mooie land. Ik zal volgens de wil van God nog zeer oud worden en nog een
late getuige van al jullie goede of slechte handelingen zijn. En van al degenen
die hier nu in leven zijn, zal ik de allerlaatste zijn en jullie volgen voor
het aangezicht van de Heer.
29. Jullie, mijn tien begeleiders, die
ook reeds wijs geworden zijn, zullen het volk meenemen en leiden en het in
wijsheid over het land verdelen en hun leren wat ze nodig hebben; en kom zo
dikwijls als de maan vol is naar mij toe om raad en om onderricht. Amen."
30. En zie, toen Meduhed zijn rede had
beëindigd, boog het hele volk voor hem en allen vielen nog eenmaal, zonder dat
Meduhed het beval, op hun aangezicht en dankten Mij voor een dergelijke
heilzame leer. Men stond toen weer op en nam eerbiedig voedsel tot zich, legerde
zich toen op de grond en rustte en bad van tijd tot tijd gedurende drie dagen.
Toen stond men op, nam de werktuigen en zette eerst de brug in elkaar en ging
daarna met de zegen van Meduhed naar zijn volgende bestemming naar alle
richtingen het land in en prees en loofde Mij allerwegen. En het is gemakkelijk
te begrijpen dat velen van hen wijs werden op de manier van Meduhed; en zo
leefden zij ongeveer negentienhonderd jaar als een gelukkig volk, bijna tot aan
de tijd van Abraham en zij werden niet meegesleept door de zondvloed van Noach.
31. Maar later begonnen zij Mij
allengs te vergeten omdat Ik hen tot het meest ontwikkelde en rijkste volk op
aarde gemaakt had en zij kregen een voorliefde voor allerlei houtsnijwerk en
vervielen daardoor volledig tot de duistere afgoderij en allerhande hoererij.
32. En nadat Ik het gedurende zeshonderd
jaar lang door de vingers had gezien en niemand en nogmaals niemand zag, die
berouw had en ook maar de geringste aanstalten maakte zich te bekeren en te
verbeteren, verwekte Ik, waarmee Ik hen reeds bij monde van Meduhed had laten
dreigen, in de omgeving van het huidige Mongolië een volk tot algemene gesel.
Ik liet dat volk door een engel, die onzichtbaar was, naar Ihypon voeren en
maakte vanuit het huidige China een brug van eilanden voor hen. Verschillende
eilanden, die in een enigszins gebogen lijn liggen, getuigen nog tot op heden
van het feit dat dat volk net als de Israëlieten over de Rode Zee, met droge
voeten en ook bijna op hetzelfde tijdstip daar konden komen. Bij die
gelegenheid liet Ik toen door het vuur van de aarde om Ihypon heen tal van
grotere en kleinere eilanden zich verheffen en Ontstaan als eventueel
toevluchtsoord voor enkele van de zeer weinige wijzen, die daar in grotten
woonden en Mij in stilte dienden, totdat Ik hen terugriep van de wereld.
33. In zulke grotten bevinden zich ook
nog als getuigenis van Mijn liefde dergelijke beschreven tafelen, die nu
weliswaar niemand meer zal kunnen lezen, veel minder nog dan de Egyptische
hiërogliefen, die niemand dan alleen een volledig wedergeborene zal kunnen
lezen, en waarvan af en toe iets geraden kan worden door een zware lichamelijk
zieke vrouw, wier ziel slaapt, door middel van haar slechts voor enkele
momenten opgewekte kindgeest.
34. En zo bevindt zich in de grot (die
vroeger of destijds Meduhedgrot heette) ook nog het aan jullie reeds bekende
hooglied, alsook nog enige bekende werktuigen; deze grot is nu evenwel
ontoegankelijk, omdat zij zich op een hoge berg bevindt, hetgeen Ik later door
vuur en tot nu toe aanhoudende aardbevingen liet bewerkstelligen.
35. En zo is dit land nog heden ten
dage een keizerrijk, half mongools en half oer-ihyponisch. Laat de ongelovige
erheen reizen en zich overtuigen; maar hij zal er weinig baat bij hebben als hij
niet de volledige wedergeboorte bereikt heeft. En heeft iemand dit bereikt,
dan zal hij niet alleen het hele oppervlak van de aarde, maar ook de diepte
ervan met heldere verheerlijkte blik helemaal schouwen.
36. (Want alles wat Ik jullie hier
geef, is voor Mijn kinderen waar en getrouw; want Ik geef het niet aan de
wereld, maar aan Mijn zwakke kinderen. Daarom moeten zij Mijn liefde en
wijsheid en Mijn woorden en Mijn genade niet met de maatstaf van de wereld
meten. Want Ik wil niet schitteren voor de wereld, maar slechts door jullie
geliefd zijn. Want Ik heb genoeg zonnen om voor de ogen van de wereld iets te
laten schitteren. Maar als jullie met je wereldse geleerdheid aanmerkingen
hebben op Mijn geschrift wat denken jullie dat Ik dan eens met je wereldse
onzin zal doen? - Leer het daarom van Mij; pas als jullie door Mij onderwezen
zijn, zullen jullie zien en erkennen wiens voorschriften hoger staan, - de
Mijne of die van de wereld. Want de wereld heeft het woord in de zin, Ik echter
heb de zin in het woord, - daarom dwaalt degene die niet naar Mij op zoek is,
op een ontzettende manier!)
37. Voor Ik jullie echter verder in
Mijn huishouding zal leiden, wil Ik je in het kort iets over Mijn engel* (* Betreft het gedicht 'De engel'.) zeggen,
- vooral tegen diegenen die vanuit wereldse motieven in bijna iedere regel wel
wat op de grammatica aan te merken hadden. Daar hun hart daarbij niet speels
is, moeten zij daar waar Mijn zwakke geheimschrijver van Mijn nieuwe Woord
ergens een streepje teveel of te weinig gemaakt heeft tengevolge van zijn
aloude gewoonte van onopmerkzaamheid, het volgens hun inzicht aanvullen, zo
ook wat verkeerd gespeld is en het
puntje op de i; maar wie het zou wagen, ook maar één woord te verplaatsen of
een betere verklaring te zoeken of zonder noodzaak een bepaalde overbodige
basis te zoeken, die zal Ik met boze ogen aanzien. Zoek niet het woord in de
zin, maar de zin in het woord, als jullie tot de waarheid willen komen; want
de waarheid is in de geest, maar de geest is niet in de waarheid; dat zou ook
onmogelijk zo kunnen zijn, omdat de geest vrij is en voorrang heeft op iedere
regel om waarheid uit zichzelf te scheppen. Daar jullie dat zelfs al van je
genieën zeggen, waarom kijken jullie dan vervolgens met zeer kritisch ogen naar
Mijn geest, alsof een schooljongen je het een of andere slechte proefwerk ter
correctie zou hebben gegeven?! Daarom, als iemand meent dat Mijn kleding niet
deugt voor deze wereld, laat die Mij maar thuis houden; maar het zal voor
eenieder verdienstelijker zijn, aan Mijn geschrift een aan haar ontnomen regel
toe te voegen dan wereldse kritiek, - want het is veel zaliger om te geven dan
om te nemen! Begrijp dit goed! Amen.
Hoofdstuk
35
1. Laten wij ons nu naar de school van
de hyena begeven en daar onze veertien studerenden opzoeken en daar ook
daadwerkelijk vernemen hoever dit kleine volk in deze uitzonderlijke
leerschool het met de verbetering van hun gemoed gebracht heeft gedurende deze
korte tijd. (27 juli 1840)
2. Zie en let scherp op en niemand zal
zijn oor dichtgestopt en zijn oog gesloten houden om de ferme taal te vernemen
uit de muil van de reeds bekende hyena of van een tijger, een leeuw, een wolf
en een beer. Want de mensen zijn vol leugens en er is er dan ook niet een die
aan de ander wat waars kan zeggen, want de ervaring heeft jullie al heel
dikwijls geleerd hoezeer de geleerden zich vergissen, omdat al hun dwaalleren
door andere verdrongen worden, die vaak nog slechter zijn dan die verdrongen en
verworpen werden. Zodoende is het ook voor jullie niet overbodig om stevige
woorden vol pit en kracht uit de sfeer van de ongeveinsde natuur te vernemen en
dat goed in je hart te schrijven om daardoor in te zien, hoe waarachtig,
rechtvaardig en getrouw jullie aller heilige, eeuwige Vader is.
3. Want zie, toen nu de vastgestelde
tijd met goed gevolg was verstreken, trad de hyena weer vol woede voor het
verschrikte gezelschap om doof angst hun gemoederen des te oplettender te maken
en zei met haar brede tong, die met Mijn toestemming was losgemaakt en met
wijd opengesperde muil het volgende:
4.
"Rijs op uit de dood! Dat is de wil van de grote, almachtige God en Heer
van al Zijn talloze schepselen! De korte tijd is snel verstreken; snel hebben
de dagen en nachten in jullie zwakke bestaan elkaar afgewisseld. Destijds, toen
jullie door mij, hyena, krachtens de machtige wil van de allerhoogste God
werden weggeleid, zagen jullie dat de volle maan de ontoegankelijke paden door
een wirwar van hoogten verlichtte tot aan het hol, dat ik en mijn kinderen
bewoonden en dat wij je gewillig hebben afgestaan, zodat je je aldaar hebt kunnen
verkwikken in de frisse koelte van de aarde. Kijk nu weer naar de maan en zie,
dat hij opnieuw groot en vol is geworden, terwijl hij hiervoor zijn licht
verloren had tot er niets meer van over was en toen een kind is geworden,
daarna een jongeling en nu wederom is als een man, in zijn volle kracht en
majesteit.
5. Wat deze jullie voortdurend in
korte tijd ter zinvolle lering toont, moeten jullie later in je leven getrouw
nabootsen. Jullie wereldse licht zal en moet afnemen zoals het licht van de
maan, opdat jullie in staat zijn met volle overgave in plaats van het vroegere
wereldse licht - dat jullie hoogmoedige verstand is -, een nieuw licht uit de
hoge hemelen op te nemen, dat een ware liefde zonder eigenbaat is en uit dat
licht de genade van de grote, heilige God.
6. Zie, zoals ik nu met jullie praat,
kan op gelijke wijze ook ieder ander ding door de genadige toestemming van
boven geschikt gemaakt worden om met je te spreken. Maar indien jullie verstokt
en heerszuchtig van hart zullen blijven, val dan voor ons neer en bedenk,
terwijl je je deze woorden herinnert, hoe ver jullie beneden ons staan - en hoe
hoog de kinderen van God boven ons staan!
7. Want zeg me, welk dier hebben
jullie ooit een ander zien overheersen? Welk dier hebben jullie zich iets zien
toe-eigenen? Welk dier hebben jullie ooit iets van de ander zien wegnemen? Of
hebben jullie ons ooit elkaar zien vermoorden of liegen en bedriegen of
hoererij zien bedrijven louter uit bevrediging van de wellust?
8. Zeg me, wanneer hebben jullie ons
een handeling zien plegen, die niet volledig met onze natuur overeenkwam!
9. Zou het dan niet redelijk zijn, als
de dieren van jullie het nuttige gebruik van je krachten zouden hebben
geleerd?! - En nu, zoals jullie zien, moeten juist wij bloeddorstige dieren je
zachtmoedigheid en de wijze ernst van het leven tonen en onderwijzen! O schaam
je, jullie heren van de wereld, omdat een mug die mij om de oren zoemt meer
wijsheid bezit dan jullie en heel Hanoch met de tien steden die zij bezitten
bij elkaar. Want ook al is de duur van haar leven nauwelijks tot op enige
dagen begrensd en is er van haar werken geen zichtbaar nagelaten spoor
voorhanden, toch heeft zij zelfs in deze zeer korte levensduur oneindig veel
meer gedaan dan jullie sinds de tijden van Kaïn met al je stedenbouw en
marteling van je broeders, want zij vervulde de in haar heersende wil van God
en voelde dankbare vreugde in dit onbeduidende korte bestaan. Alleen jullie
mensen, die eeuwig zullen leven, konden de waarde in je vergeten en nog meer
de oneindige waarde van de meest heilige liefde van de eeuwige, heilige God in
je geest!
10. Wij dode wezens zijn verheugd en
dankbaar voor het stomme, korte leven en jullie levenden kunnen vreugde beleven
aan het met begerige tong oplikken van het afval van de dood!
11. O Gij grote, heilige God, waarom
hebt U niet liever louter hyena’s, tijgers, leeuwen, wolven en beren geschapen,
die altijd Uw heilige wil doen?! En U zou er nooit aan hebben moeten denken om
ook maar één mens te scheppen, die niet alleen Uw meest heilige wil, maar zelfs
Uzelf kon vergeten!
12. O kijk hierheen, jullie mooie,
gladde mensen, kijk naar mijn afschrikwekkende, harige, jammerlijke gedaante;
is deze niet, als ware zij gehuld in de goddelijke vloek van de nacht, en die
van jullie daartegenover in de hoogste zegen van de eeuwige liefde?!
13. Maar hoe komt het dan, dat onder
het omhulsel van de dood de Schepper dankzegging, - en onder jullie huid van
de zegen Hem spot, hoon, verachting en tenslotte zelfs totale vergetelheid
tegemoet snelt?!
14. Daardoor komt het dat jullie je
door je ongehoorzaamheid tot een uitvaagsel van de hel gemaakt hebben, terwijl
mijn geslacht in alle dienstbaarheid aan de goddelijke macht, vele duizenden
jaren voor jullie over de velden van de aarde liep, onder de zware druk van
zijn wildheid, toch nog nooit ondankbaar uit de door God aangewezen orde trad!
15. O overdenk deze woorden van een verscheurend
dier goed en verhef je tot het peil om zelfs maar schepselen genoemd te worden
en zie of het je eens zal gelukken mensen genoemd te worden, en bedenk
vervolgens, hoe hoog de kinderen van God dan nog boven jullie zullen staan en
dat jullie op zijn minst op hen gelijkend, zoal niet gelijk aan hen kunnen en
ook moeten worden. - Mijn rede is ten einde; maar blijf en luister nog naar een
andere geslacht! Amen."
16. En zie, toen nu de hyena deze
indringende rede had beëindigd, sprong een machtige grote tijger met verwoede
haast voor het geïntimideerde gezelschap, keek hen vreselijk ernstig aan en
keerde zich met zwiepende staart tot de zegsman en aanvoerder. Hij keek hem
een poosje strak aan, sperde eindelijk zijn dodelijke muil wijd open en begon
als volgt te spreken:
17. "Sihin! Dat zal jouw naam
zijn, - dat betekent, deze naam wil je zeggen dat je een zoon van de aardse
hemel bent, welke is een hemel van de dieren, wier ziel voortkomt uit het vuur
van de zon en die het gegeven werd tot je ziel te spreken, die een door God
gegeven ziel is en door jullie te schande is gemaakt tegenover mij en alle
bloeddorstige dieren in de wouden en het struikgewas. Want zij heeft de grote
Gever vergeten, terwijl onze ziel het nog nooit gewaagd heeft om ook maar een
haarbreed van Zijn ordening af te wijken, ofschoon ook wij net als jullie met
vijf zintuigen begiftigd zijn en ook een geheugen hebben en verlangens, en ook
aarde en water onderscheiden, vuur en lucht, nat en droog en wij onderscheiden
dag en nacht, hoog en laag, stijl en vlak, warm en koud en hebben ook een zeer
scherp gezichtsvermogen, waarvoor zelfs een verdorven geest zich niet kan
verbergen, maar waarvoor hij rillend van ontzetting als in doodsangst
ineenzakt. En dat, omdat hij een onverbiddelijke, krachtige rechter vol moed
voor zich ziet, die gekomen is om hem het eerst te ontmaskeren en zijn vuile
paleis te verwoesten en zijn onreine bloed te drinken, opdat de heilige bergen
er niet mee verontreinigd zullen worden.
18. Jullie hebben allemaal met eigen
ogen gezien wat het leger van Tatahar niet ver hier vandaan is overkomen;
denken jullie dat de ezels en kamelen je hebben beschermd tegen onze terechte
woede? - O neen, jullie zouden je geweldig vergissen als je er deze volslagen
verkeerde mening op na hield! God heeft ons bevolen jullie te sparen; en er was
niet één onder ons, die niet onmiddellijk aan de wil van de almachtige Schepper
gehoor zou hebben gegeven!
19. En jullie mensen, die niet alleen de
vijf edele zintuigen hebben, maar daarbij nog een onsterfelijke ziel waarin een
goddelijke geest huist, jullie kunnen God vergeten en Zijn allerheiligste naam
en wil veronachtzamen?
20. O ellendig geslacht, jij laaghartig
mensenwezen, jij werkelijk rottend monster van de grote aarde! Zeg me wat je
bent of wat je wilt zijn, als je God, de Heilige, jouw liefdevolle Schepper
uitgeschakeld hebt, terwijl je, zoals alles, slechts door Hem bent en bestaat?!
- Hij die je nog daarenboven uit ongemeen grote liefde de volledige vrijheid
schonk om jou, uitwerpsel van de hel, eens steeds dichter en dichter aan Zijn
liefhebbend vaderhart te trekken! Daartoe, daartoe moest Hij, de meest
liefdevolle, heilige Vader vervloekt en vergeten worden - O Gij grote God, ondersteun
mijn kracht, die mij bij de aanblik van deze monsters verlaten wil, opdat ik
Uw heilige wil kan uitvoeren!
21. Kijk naar het gras! Het prijst
God, want ofschoon het niet spreekt, kent het God, en jullie weten in je leven
van vrijheid niets van Hem! Ja, kijk naar deze bergen, kijk naar de stenen,
kijk naar het water, kijk naar ons, ja alles wat je blik, je oor en je andere
zintuigen maar tegen kunnen komen, dat looft, vereert en prijst God, - en alle
hemelen zijn vol van Zijn grote genade, Zijn roem en Zijn oneindige eer! En
waarvan zijn jullie dan wel vervuld, dat jullie Hem zo volkomen uit je oog en
je hart hebben kunnen verliezen?!
22. Kortom - ik heb er geen woorden
meer voor! Het is voor mij niet mogelijk om jullie nog langer aan te zien en
mijn gerechtvaardigde woede in te houden! Daarom verlaat ik jullie volgens de
wil van de Hoogste en zeg nog tot slot, dat jullie - indien de eeuwige Liefde
je uit onze klauwen, die vergeleken met jullie handen, waar de damp van het
bloed van je broeders nog afslaat, zachte klauwen zijn, naar de vrijheid zal
geleiden en jullie tot een volk op aarde worden gemaakt jullie je zullen
herinneren wat hier gezegd en getoond werd door een gruwelijke tijger, in wiens
ogen grijnzend en fel gloeiend de bloeddorst brandt, maar toch ten opzichte
van jullie gelijk een lam was!
23. Leer het van de natuur, indien
jullie hart afgestompt werd voor de zo luide stem van God! Amen."
24. En toen de tijger op die manier
zijn rede had beëindigd, krachtig en doeltreffend, kwam nu de leeuw aan de
beurt. Na loerend achter het kreupelhout gewacht te hebben, sprong hij
plotseling als een kolos hieruit te voorschijn om voor de ogen van Sihin, die
al weer wat meer moed gekregen had, post te vatten. Hij sperde zijn muil wijd
open en begon, zoals gezegd, eveneens te spreken en zei het volgende:
"Luister, jullie doven en kijk, jullie blinden, die machthebbers op aarde
willen zijn, jullie flinke koningen, vorsten en heren van de wereld die zo zwak
zijn als een mug! Wat denk je, wat zou wel de eerste plicht moeten zijn voor
een vrij wezen, dat zijn door God verleende krachten naar willekeur kan
gebruiken en door niets wordt of kan worden belemmerd om vanuit de liefde van
de grote, almachtige Schepper te denken?
25. Zie, jullie staren mij aan als een
te pletter gevallen steenblok en weten minder dan een rottende boomstam! Zou
het niet de eerste plicht zijn de heilige wil na te streven van Hem, die jullie
evenals mij het leven schonk aan jullie een onsterfelijk, aan mij echter een
sterfelijk -, en aan die wil bereidwillig gehoor te geven om daardoor de
verloren genade te bereiken, die door jullie grote ongehoorzaamheid was
vergaan?!
26. Deden jullie dat ooit of doen
jullie dat misschien nu? - O neen, jullie hebben God nog nooit leren kennen;
en tegenover wat men niet kent, is men ook van alle plichten ontheven, - dat
is je snode troost! Maar ik moet jullie zeggen en het jullie vragen, hoe het
eigenlijk is om Hem te vergeten, aan wie je toch iedere dag en iedere nacht met
klem herinnerd zou hebben moeten worden en hardop Zijn grootse majesteit aan
de opgaande zon, de maan en de heldere sterren had moeten verkondigen.
27. Zie, ik ben een krachtige, wrede
bewoner van deze ongastvrije omgeving vol met dode stenen en stekend, doornig
struikgewas, en ik moet uit noodzaak en door mijn natuur gedwongen ook op wrede
wijze wat erbarmelijk voedsel zoeken en dankbaar aanvaarden wat Gods gericht
mij slechts karig heeft toebedeeld en bovendien vaak dagenlang razende honger
dulden en lijden. Daarom zeg ik tegen jullie: als iemand mij in mijn grote nood
ook maar één druppel water zou reiken om mijn brandende dorst te lessen en hij
zou daarmee mijn droog geworden tong laven, - als een schutsengel zou ik hem
dan vol dankbaarheid volgen en mijn laatste hap met hem delen en sterven uit
liefde voor mijn weldoener!
28. Maar jullie mensen - niet alleen
slaan, martelen en doden jullie de voor je werkende broeders - maar jullie
zijn ondankbaar tegenover God, vervloeken Zijn zegen en verdoemen Zijn genade
en veranderen Zijn grote liefde in het giftigste vuil van de slang!
29.
O Lamech, Lamech! Jij
wilde de wouden aansteken om ons te vernietigen omdat wij gehoorzaam waren aan
de wil van de grote God! Wat moeten wij echter met jou doen, jij die God hebt
vergeten en je broers hebt vermoord en ons voor de Rechtvaardige wilde
beschuldigen van het vergieten van bloed?!
30. Zie, wij zoeken geen wraak,
ofschoon zijn plannen ons welbekend zijn; maar alleen jullie ondankbare mensen
willen je wreken op de onschuldigen! Leer daarom van mij dankbaar te zijn en
gehoorzaam aan God; treed dan pas naar buiten en word datgene waartoe Gods
hoogste liefde je gemaakt en voorbestemd heeft! Amen."
31. En zie, toen nu de leeuw zijn rede
had voltooid, kwam ook de wolf eraan geslopen en begon voor het nu reeds wakker
geschudde gezelschap een goede preek te houden en maande hen dat het hun
ernstige plicht was te gehoorzamen en wederzijds God en al Zijn schepselen lief
te hebben, waarbij hij zei:
32. "Zie, hier sta ik voor jullie
ogen en bedeesde harten, een gevreesde en verscheurende wolf, geroepen en
gewekt door de grote barmhartige liefde van de almachtige, heilige God om
jullie Zijn heilige wil te tonen. Hij is een eeuwige kracht, vol van het
hoogste, meest volkomen leven uit en in Zich, onzichtbaar voor alle wezens die
zich onheilig geplaatst hebben in Zijn genade, terwijl Hij de Allerheiligste
is. Hem hebben jullie op zeer smadelijke wijze vergeten door jullie
broedermoord, door je zelfzucht, eigenliefde, heerszucht en de daaruit voortvloeiende
verachting van alles wat jullie ook maar op enigerlei wijze aan het bestaan
van de grote God en Zijn onaantastbare heiligheid zou hebben kunnen herinneren.
33. Daarom wekte de eeuwige Liefde
juist ons tot je grote vernedering en onuitsprekelijke beschaming, de meest
verachte en gevreesde beesten, om jullie ten eerste zachtaardige en deemoedige
gehoorzaamheid te prediken en ten tweede om aan jullie blinden, aan jullie
mensen die onsterfelijk zouden moeten zijn en zouden moeten worden, door onze
handel en wandel en zoals nu ook door het woord van onze los gemaakte tongen,
krachtig en indringend de wil van God te tonen.
34. En deze heilige wil, waarin alle
kracht en macht, alle wijsheid en sterkte, het eeuwige leven en de meest
zalige, meest vreugdevolle vrijheid heerst en eeuwig zal heersen, luidt als
volgt: jullie zijn allemaal volkomen gelijk voor God, jullie zijn broeders en
zusters; daarom zal niemand er ooit ook maar van dromen op de een of andere
wijze boven de anderen uit te willen steken. Want kracht noch schoonheid, jeugd
noch ouderdom, deugd noch wijsheid of wat voor voortreffelijke eigenschap ook,
mag je ooit voorrechten verlenen, maar met al deze voordelen moeten jullie volgens
de goddelijke wil slechts in alle liefde en overgave elkaar bijspringen en de
klaarblijkelijk minder begaafden bijstaan, opdat jullie gelegenheid zullen
hebben om de goddelijke deugd van de eeuwige, door de bovenmatig goede Schepper
in jullie ingeplante liefde te beoefenen. Want slechts uit de zuiverste en
grootste liefde heeft de almachtige heiligheid van God zich laten bewegen om
jullie slechte, ondankbare, eer, liefde en God vergetende mensen uit Zich te
scheppen en dan ter wille van jullie ook nog een talloze, oneindige hoeveelheid
wezens van allerlei onoverzienbare soorten, die jullie op alle mogelijke
wijzen hadden moeten dienen.
35. Maar jullie, drievoudige blinden
en stokdoven zien en bemerken niets van al hetgeen voor jullie altijd nuttig
zou zijn geweest, maar je schandelijke, wanordelijke, geile zinnelijkheid en
vleselijke liefde heeft je in alles verduisterd en jullie daardoor in de
klauwen van de rechtvaardige, verdiende dood geworpen!
36. Overdenk daarom, wat je zou moeten
en kunnen zijn en wat jullie nu zijn: niets dan jammerlijke larven en slangenpoppen
van de hel!
37. Verander jullie zinnen, breng orde
in je begeerten, was je met de liefde, word elkaar gelijk in deemoedigheid, in
gehoorzaamheid en in de goed geordende verwekking van je kinderen; laat af van
hoererij en verwek je kinderen met Gods zegen en wees voor hen ware vaders en
moeders in de liefde en de genade van God. Leer hen vooreerst te gehoorzamen
aan jullie wijze liefde om daarin de grote liefde, de heilige wil en zodoende
ook de onschatbare genade van God te vinden. Pas dan zullen jullie erkennen,
dat niet wij, boze dieren, maar Gods liefde zulke heilige woorden vol genade
door middel van onze losgemaakte tongen tot jullie oren heeft gericht!
38. En als jullie zullen worden zoals
de liefde van de eeuwige heilige Schepper je nu geleerd heeft, dan zullen
jullie merken dat niet alleen dieren, zoals jullie nu meemaken, maar alle
schepselen in staat zijn met je te spreken en de dood zal uit jullie harten
verdwijnen en met levendige ogen en wijdopen oren zullen jullie de diepten van
de goddelijke wonderen heel duidelijk vernemen. Denk goed aan wat een wolf je
hier op zeker wonderbaarlijke wijze heeft gepredikt en bedenk daardoor in
jullie gebroken harten, hoe hoogst gemakkelijk alle dingen door de eeuwige
Liefde en Gods heiligheid te verwerkelijken zijn, - en jullie zullen dan nog
veel merkwaardiger dingen in jezelf gewaarworden door de genade van God!
Amen."
Hoofdstuk
36
1. En zie, toen nu de wolf - let wel:
een wolf zeg Ik - op wonderbaarlijke wijze zijn rede vol wijsheid vanuit Mij
voltooid had, sprong hij vrolijk naar buiten en er stond opeens een grote beer,
als uit de hemel gevallen, zoals jullie plegen te zeggen, voor het in zichzelf
gekeerde, berouwvolle gezelschap en hij keek hen met een verwarde, rusteloze
blik aan, alsof hij daarmee wilde aangeven dat hun gemoed net als zijn blik nog
verward en rusteloos was. Hierdoor werd hun gemoedstoestand goed gekenmerkt. De
beer opende eindelijk ook zijn muil en begon volgens Mijn wil tegen hen te
spreken met ernstige en waardige, zeer versterkende woorden. Hij zei namelijk:
2. "Wat is God, wat zijn jullie
en wie ben ik? - Nadat God, de Eeuwige, Heilige, Almachtige, vanuit Zich heel
deze zichtbare, oneindige wereld met al zijn zonnen, aardeplaneten, manen,
zeeën, bergen, dalen en grote vlakten door middel van Zijn almachtige, levende
woord gemaakt had en daarop allerlei soort gewassen, zoals gras, kruiden,
struiken en bomen volgens Zijn wijze ordening de een na de ander gezet had en
iets later eveneens in dezelfde ordening, geleidelijk aan iedere denkbare soort
dieren, en Hij gezien had dat dit alles in overeenstemming met Zijn heiligheid
goed was, sprak Zijn Liefde in Zichzelf tot God in het midden van Zijn oneindige,
almachtige heiligheid:
3. Alles is nu goed voorbereid; laat
Ons daarom ook de mens maken van het fijnste leem der aarde, als een volkomen
evenbeeld uit Mij naar Mijn liefde en eveneens naar Mijn genade, opdat Wij gekend
en geloofd zullen mogen worden door een zelfstandig leven buiten Ons, en opdat
eens alle schepselen in en door deze mens verlost mogen worden om daardoor
weer tot het vrije bewustzijn van hun doelmatige bestaan uit Mij te geraken!'
4. En zie, wat besloten was, werd ook
meteen volledig uitgevoerd. Nu stond daar na enkele ogenblikken de vrije
eeuwige mens in al zijn heerlijke majesteit, toegerust met alle oneindige
volkomenheden, voortreffelijke eigenschappen en nog grotere vermogens om nog
oneindiger volkomenheden van gelijkwording met zijn oerheilige oorsprong te
bereiken, en wel om het evenbeeld te worden van zijn grote God vanuit en in
alle geestelijke sfeer van heiliging.
5. Hij had de macht om met de hele
schepping te spreken en er was geen zon zo hoog of zo ver weg, die zijn
krachtige, vragende stem niet had kunnen verstaan; ook zou zelfs niet de
allerhoogste engelgeest het gewaagd hebben de grote vrager en spreker een
antwoord schuldig te blijven.
6. En God, die Zelf zichtbaar was voor
Zijn lieveling, sprak met hem als de ene broeder tot de andere en zei: 'Kijk
Mij aan, Mijn geliefde Adam! (Want zo heette en heet ook nu nog deze eerste
mens.) Niet om je te toetsen, maar om je volkomen vrij te maken en je
bijgevolg een aan Mij gelijke macht te geven en één met Mij te worden, geef Ik
je slechts voor een zeer korte tijd een gemakkelijk, kort gebod; hieraan moet
je je gedurende die hele tijd houden, tot Ik spoedig naar je terug zal keren.
Heb je het getrouw gehouden, dan zal Ik bij je blijven en dan zul je met Mij,
als waren wij één, alles hebben.
7. Alles moet zich naar jouw macht
voegen; maar zie daar op geringe afstand een boom staan, beladen met mooie
vruchten; deze heb Ik om een zeer wijze reden nog niet gezegend! Daarom mag je
voordien niet van het zoete sap van de appel proeven; want op de dag, dat je er
van zult eten vóór Mijn terugkeer en zegen, zul je zondigen, jezelf te gronde
richten en zwak, krachteloos, blind, doof en sterfelijk maken! O Mijn geliefde
Adam, overdenk goed de woorden van jouw liefdevolle Schepper en bederf Me
niet Mijn reeds zover gevorderde, grote werk van Mijn liefde en wijsheid!
8. Want nu hangt het niet meer van Mij
en al Mijn almacht af, maar enkel en alleen van jou, krachtens de door Mij aan
jou nadrukkelijk verleende vrijheid van wil.
9. Jij kunt nu behouden blijven of te
gronde gaan! - Houd je daarom aan dit gemakkelijke gebod en word dan een tweede
god uit Mij en in Mij!'
10. En zie, nauwelijks zevenmaal
wisselde de dag zich af met zijn begeleidster, die zonder licht is, of tot
zijn eigen grote schade vergat ook deze eerste, door God zo hoog geplaatste en
geheel vrijgestelde mens willens en wetens God, omdat hij door de wellustige,
verderfelijke aanschouwing van zijn tweede ik zwak, doof en blind geworden was.
En hij werd uit boosaardigheid ongehoorzaam aan het zo gemakkelijke en door de
allerhoogste liefde gegeven gebod van zijn meest goede en heilige Schepper.
11. Daarop ontbrandde de Eeuwige, de
Heilige in toorn en verwoestte de hele zichtbare schepping voor het aangezicht
van de berouwvolle boosdoener. Ook niet één steen ter grootte van een appel
bleef gespaard en ook geen dier, dat ook reeds duizenden jaren voor de
ondankbare mens kwam en vervuld van dankbaarheid over de nog schrale vlakten
van de aarde liep. Toen ging alles geheel te gronde in de oneindige zee van het
goddelijke toornvuur.
12. Voor God was niets meer heilig;
schuldig of onschuldig, - dat was voor de grote toorn om 't even. Boven en in
alle oneindige ruimten riep Zijn donderende, machtige stem op verschrikkelijke
wijze al het geschapene eeuwige vernietiging toe. De werelden begonnen te
beven, maakten zich los van hun fundamenten en de brokstukken vluchtten
huilend en bitter weeklagend voor het vertoornde aangezicht van God weg van de
ene oneindigheid naar de andere.
13. Maar nu gebeurt er iets, dat geen
engel in alle eeuwigheid ooit zal begrijpen: terwijl Hij, de Heilige in Zijn
toorn met Zijn rechterhand alles vernietigt vanwege de heiligschennis door de
zonde van de grote boosdoener, beschermt tegelijkertijd Zijn evenzeer heilige
linkerhand de wenende zondaar! En slechts een klein traantje van de zondaar
viel in het zo meedogenloos van toorn, gloeiende oog van God en zie, alle toorn
was verdwenen, en reeds lachte een nieuwe schepping in en uit alle eindeloze
ruimten de ongehoorzame mens toe, en op de aarde en op alle werelden was er
weer een vrolijk gewemel van talloze schepselen ten dienste van de ongehoorzame
mens.
14. Zoals hij voor de zonde was, bleef
hij dat daarna nog bijna dertig jaar lang begenadigd in zijn niet voor te
stellen macht en kracht; hij viel weer, omdat hij in een roes van wellust
hoogmoedig zijn liefdevolle Schepper vergat. De Schepper dreef hem (dat wil
zeggen: hem op Zijn handen dragend) het paradijs uit, terwijl op een andere
plaats de woestijn moest opbloeien onder de voetstap van de grote zondaar.
15. De broedermoordenaar Kaïn strafte
Hij met een uitermate vruchtbaar stuk land, omdat hij had geweend over zijn
wandaad, en Hij bevrijdde hem bovendien nog uit de klauwen van zijn zoon Hanoch
en schonk hem de zee en al het land daarin; hetzelfde overkwam Meduhed en zijn
grote volk; en nu openbaart Zijn oneindige liefde zich weer opnieuw aan jullie
en Hij heeft Zijn hart niet eens afgesloten voor de zeer grote misdadiger
Lamech!
16. O zie, zie, jullie onwaardige
mensen, welk een oneindige liefde God voor jullie had en ondanks al jullie
onuitsprekelijke zonden nog altijd heeft!
17. Luister hoe door mij Zijn stem
jullie Zijn genade verkondigt! Kijk, daar in de richting van de middag ligt een
groot, goed voorbereid land voor je klaar; zie, hoe Hij jullie aan Zijn grote,
liefdevolle hart onzichtbaar beschermde tegen onze gerechtvaardigde toorn!
18. En luister, straks, als ik de mij
opgedragen toespraak aan jullie zal hebben voltooid en je wenend zult
neerknielen voor Zijn liefde, zal Hij door een engel jullie zichtbaar op nemen
en zachtjes in dat mooie, reeds aangeduide land geleiden.
19. O mensen, denk er over na wat God
is, wat jullie zijn en kunnen en moeten zijn door Zijn oneindige liefde; maar
denk er in je door God verleende genade ook over na, wie en wat wij arme
verachte dieren zijn en omvat dan onbaatzuchtig alle schepselen net als Hij
met Zijn liefde - die niet alleen jullie en onze Schepper is, maar ook een ware
Vader wil zijn en dat eigenlijk al heel lang is en was, nog voordat de wereld
en wij waren gemaakt - en bedenk: ook wij stomme en sprakeloze wezens hebben
vreugde aan het leven. Laat daarom in jullie liefde uit God eens op de grote
dag die komt, ook ons een nieuw licht aanschouwen van het vrije leven uit God,
waarin al het geschapene zal leven en eeuwig zal bestaan!
20. Kniel nu neer voor God, jullie
heilige Vader, en ween berouwvolle tranen van ware liefde, - laat je dan lof
prijzend optillen door de zachte hand van de almachtige Schepper, die nu ook
jullie liefdevolle Vader is, en je door Zijn zegenende rechterhand naar het
aangeduide land geleiden en wordt daar tot een volk. Hoe dat moet, zal Zijn
eigen, heilige mond je nog uitgebreid leren via de lippen van een grote
broederengel! Amen."
(3 aug. 1840) 21. En zie, toen nu de
beer zijn rede had beëindigd, verdween hij snel uit het gezicht en op hetzelfde
ogenblik stond er een engel op zijn plaats, gekleed in een lichtend gewaad en
deze engel was de vrome Abel, die eigenlijk al onzichtbaar door de ziel van de
dieren sprak. (Het is eigenlijk altijd het geval, dat, zo vaak bepaalde
voorwerpen uit de natuur door de mond van een ziener of profeet gaan spreken,
er een engel uit die dingen in de ziel van de ziener en profeet spreekt en deze
dan met overeenkomstige natuurlijke woorden het zelf opschrijft of, wat
gemakkelijker is, meteen in bondige taal uitspreekt. Uiteraard begrijpt alleen
de ziener en profeet, waarom het ene moeilijker en het andere gemakkelijker is,
om welke reden zelfs de apostelen al, evenals alle vroegere zieners en
profeten, meer gesproken dan geschreven hebben.)
22. Dus toen deze veertien mensen van
beiderlei geslacht de engel duidelijk konden waarnemen, begon deze uit Mij op
zachtaardige wijze het woord tot hen te richten en hij zei, en dat is getrouwen
waar:
23. "Kinderen van Kaïn, van mijn
broer die in de macht van het boze was, die nog leeft en in zijn lichaam voort
zal leven door alle perioden van het bestaan van de aarde heen tot aan het
einde van alle tijden, onbereikbaar voor alle stervelingen tot aan het
spoedige einde van alle boosheid, wanneer de Almachtige, na de grote tijd der
tijden, door een kleine ziener aan de verre nakomelingen grote dingen zal
verkondigen en uitvoerig gewag zal maken van jullie slechte stamvader (wat
zojuist gebeurt en al gebeurd is). Overdenk goed, wat ik jullie hier zal zeggen
en bekendmaken volgens de meest heilige wil van God, van de almachtige, eeuwige
Schepper, die eveneens de meest liefdevolle Vader is van alle engelen en
vaderen en mensen! Jullie hebben de zeer kostelijke woorden vernomen uit de
muilen van de verscheurende dieren die God door middel van mij gekalmeerd had
en in staat gesteld om te spreken tegen jullie, die meer verdorven waren dan
al deze dieren door de grote boosaardigheid van de slang van Hanoch en nu
voornamelijk door Lamech, die een grote bedrijver van gruweldaden is geworden.
De hele schepping heeft nu een vreselijke afschuw van hem en op zijn schouders
rusten reeds gerichten van God, als werelden zo zwaar, en zij houden
nauwlettend het bijna geheel gevulde vat van wandaden boven de sterren in het
oog.
24. Omdat jullie dus de jongsten waren
en dat nog zijn, en tegen je wat betere neiging in, je noodgedwongen hebben
moeten aansluiten bij het slangenleger van Tatahar, heeft de onmetelijke liefde
van God zich over jullie ontfermd en leerde je eerst de oneindige misdadigheid
kennen van Lamech, de godloochenaar, in zijn hoogst hovaardige heerszucht. Toen
leidde zij jullie op wonderbaarlijke wijze in korte tijd hierheen over een zo
lange afstand, die, als een mens met normale snelheid zou lopen, nauwelijks in
honderden twintig dagen af te leggen zou zijn. Zij had jullie van tevoren
gered uit de dodelijke klauwen van de wilde beesten, waarin de godvergeten
Tatahar zijn rechtvaardige gericht vond en toonde je toen door de dood, de
dood van jezelf. Ik ben reeds sinds lang geheel en al levend, en de liefde van
God zond mij nu naar jullie toe om je uit de slaap van de dood te wekken en om
jullie het leven in deemoed en in onafgebroken vrijwillige gehoorzaamheid aan
de meest heilige wil van God te tonen en om jullie naar een land te leiden, dat
de eeuwige liefde van God goed voor je heeft voorbereid. En als jullie jezelf
in alle deemoed in de liefde tot Hem geheel zullen hebben leren kennen, dan
pas zullen jullie door de ermee gepaard gaande genade ook de ware, heilige,
grote waarde van het leven in jezelf erkennen en pas daardoor ook het meest
heilige en het allergrootste in de eeuwige liefde van de heilige, almachtige
Schepper van alle dingen en meest liefdevolle Vader van alle engelen en mensen,
niet alleen van deze aarde, maar van nog talloze andere werelden, waarvan jullie
tot nu toe nog nooit ook maar enig vermoeden hadden; want dat te weten is
slechts de kinderen en de engelen Gods gegeven.
25. Maar eens zullen werelden zich
buigen voor deze aarde, omdat haar licht groter wordt dan dat van alle hemelen,
want eens zal Gods heiligheid alle volkeren verlichten die van goede wil
zullen zijn. En als jullie getrouw zullen blijven in deemoed en in vrijwillige
gehoorzaamheid jegens de allerheiligste wil van de eeuwige, grote Vader, zal
dat licht ook tot jullie doordringen en je geheel en al levend maken; maar
indien jullie je ooit boven de ander zouden of zouden kunnen verheffen, zal dit
meest heldere en allerheiligste licht, uitgaande van het diepste innerlijk van
God, slechts tot je komen als het licht van de meest ver verwijderde ster van
de schepping tijdens de donkere nacht op aarde.
26. Zie, de nakomelingen van Hanoch
zullen vanwege hun hoogmoed spoedig met hun hoofden tot aan het uitspansel
reiken en als duistere, boze misdadigers met hun snode, blinde en dove
koppigheid er doorheen stoten, precies op de plaats Waar het grote vat, dat al
bijna geheel 'Vol is met allerlei soorten gruweldaden, zeer wankel staat. Dit
grote vat zal dan gevuld met zonden en het verschrikkelijkste gericht van God,
op aarde neerstorten; dan zullen alle bedrijvers van het kwade in de modderstromen
van hoererij en misdaad verdrinken en verstikken en zij zullen een zeer groot
aantal van de kinderen van God meeslepen, omdat deze zich in hun hart door de
dochters van de slang gevangen zullen laten nemen en met hen de schandelijkste
hoererij zullen bedrijven en kinderen verwekken van de toorn en van de vloek
Gods, die kinderen van de hel en zuigelingen van de draak genoemd zullen
worden en er zullen niet meer dan acht mensen gespaard worden.
27. Voordat dit alles evenwel zal
gebeuren, zal de Heer driehonderd jaar lang leraren en profeten laten komen,
die hen zullen waarschuwen voor Zijn gerichten en boetedoening zullen prediken
ter vergeving van hun zonden en volledige verandering van hun dodelijke
schijnleven in het duister van de hel. Zij zullen hen de weg van het ware
leven uit Gods oneindige barmhartige liefde en genade tonen en zij zullen hen
op wonderbaarlijke wijze, zelfs tot in kleine dingen de aard van het komende
grote gericht van God laten zien.
28. Dan zal het gebeuren dat het boze gebroed
de leraren en profeten zal grijpen en hen voor een deel doden en anderdeels met
hun slangenarmen zal omslingeren en hen meetrekken in de poel van hun hoererij
en hen zal bederven en hun geest doden en hen bovendien nog tot moordenaars van
hun eigen kinderen maken. (N.B. Zoals nu bij jullie in je Mij buitengewoon
welgevallige vindingrijke tijden!)
29. Dan zal God de laatste leraar,
genaamd Mahal - een broer van de enige oprechte zoon, die Noach zal heten, dat
betekent 'de oprechte zoon' -, op eigen verzoek nog de gruwelsteden af laten
reizen en daar prediken. Hem zal het slecht vergaan en hij zal zelf tot kwaad
vervallen, tenslotte God verlaten en in de poel te gronde gaan.
30. Dan pas zal het genoemde vat, vol
van zonde en gericht, breken en beladen met alle denkbare vervloekingen op
aarde geslingerd worden en deze vanuit haar centrum op alle boze plekken doen
ontbranden, en slechts ter wille van de weinige rechtvaardigen zal dan de
barmhartige liefde van God de geweldige sluizen van de hemel openen en
hoogopgaande vloedgolven zelfs over de hoogste bergen laten stromen om het
hellevuur te kalmeren en om de kinderen te behouden en te reinigen, evenals de
aarde zelf, om volgens de wil van God een beter geslacht te dragen.
31. Jullie zullen evenwel door het
vuur noch door de vloed worden geteisterd, indien jullie in deemoedige
gehoorzaamheid de nu aan jullie geopenbaarde wil van God in acht zullen nemen.
Deze luidt vol liefde als volgt: 32. Laat jullie eerste gedachte voor God, Zijn
wil, Zijn liefde en genade zijn; en als de dag zich in de van sterren
flonkerende armen van de nacht zal begeven en als de laatste straal van Gods
mooie zon zacht zal wegsterven boven de wijdse vlakten van de aarde, dan moeten
jullie je met deze onderzoekende lichtende gedachten van je onsterfelijke
geest in de gezegende rust van jullie lichaam begeven.
33. Jullie moeten je geen zorgen maken
over de voeding van het lichaam; want waar de Heer een land op aarde gezegend
heeft, daar hoeven de bewoners nooit honger te lijden, zolang hun streven erop
gericht zal zijn alleen de heilige, alles zegenende wil van de eeuwige, grote
Vader steeds voor ogen en in het hart te houden; want de mensen zijn geschapen,
opdat zij God en Zijn heilige wil zullen erkennen, daarnaar zullen leven en in
woord en daad de allerheiligste naam van de grote, eeuwige God loven en
prijzen!
34. En als jullie dat in alle deemoed
en vrijwillige gehoorzaamheid uit zuivere, onbaatzuchtige liefde voor God
zullen doen, zal Hij ook altijd bereid zijn jullie vol genade Zijn heilige wil
mee te delen, deels indirect door de sprekende natuur, maar deels ook
rechtstreeks door Zijn eigen levende woord, dat helder klinkt in jullie harten.
35. Als jullie gedurende een beproeving
door een schijnbaar genoegen ook maar een dag lang nalaten dat te doen, zal
het hart dat God had kunnen vergeten eerst met oprechte droefheid bezwaard
worden en het zal zeven dagen lang stom zijn als een dode boom. En evenals de
bodem van de aarde onder de schreden van de volgzame de edelste vruchten zal
laten uitlopen, dragen, rijpen en tot aan zijn mond brengen, evenzo zal de
aarde ook onder de voetstap van de ongehoorzame tot een woestenij worden en
niets anders dragen dan stof, stenen, doornen en distels en giftige bessen.
36. Want de oneindige liefde en
wijsheid van God geeft ieder het zijne. De vrome, volgzame kinderen geeft zij
brood, honing, melk en zoete vruchten voor lichaam en geest, maar aan het
ongehoorzame, hoogmoedige gebroed van de slang geeft zij stenen, stof, doornen
en distels en giftige bessen voor geest en lichaam, opdat het boze gebroed zal
verderven en waar mogelijk de dode geest zal behouden om langzamerhand weer
levend te worden in de oneindige barmhartige liefde van de enige, grote,
eeuwige, meest heilige Vader van al wat is.
37. Zie, jullie zijn allen gelijk, zowel
mannen als vrouwen. Echter moeten jullie vrouwen je schaamdelen alsmede je
hele lichaam goed bedekken en voornamelijk je hoofd, opdat door jullie
wellustige aard de man niet tot ontucht geprikkeld zal worden, zoals het vrije
geslacht van de vogels door het grote, geheime begeren van de verleidelijke
ogen van de slang in de dodelijke gevangenschap van haar giftige kaken gelokt
wordt; want jullie vrouwen zijn de kinderen van de slang het naast en vol van
haar gif. Wees daarom voor alles even ingetogen als de bijenkoningin, die het
niet waagt zich aan de zon bloot te stellen, maar vol zorg dag en nacht over de
cellen van haar onschuldige kinderen kruipt; jullie moeten ook zo zijn en in
alles jullie mannen gehoorzamen, voorzover de allerheiligste wil Van God dat
vereist. Maar als een man - waarover niet gesproken zou behoeven te worden - je
tegen de meest heilige wil van God in tot iets zou willen dwingen, moet het ook
aan jullie toegestaan zijn, jullie hoofden voor de man te ontbloten en hem op
lieflijke wijze aan zijn van God uitgaande plichten te herinneren. En als je
dit allemaal zo nauwkeurig zult uitvoeren, zal de Heer jullie met grote genade
overladen en je zult eeuwig en onsterfelijk in oneindige schoonheid een ware
lust voor het oog van de eeuwige, heilige Vader zijn.
38. Aan jullie mannen wordt geen
andere wet gegeven dan de heiligste wil van de allerhoogste God, die zich
altijd aan je zal openbaren; maar voor wie van jullie hier ooit in zijn hart
geen acht op zou slaan, zal de heilige mond van God en ook die van de natuur
zich geleidelijk aan sluiten. Dan zal aan hem, omdat hij zich van God af naar
buiten heeft gekeerd, ook een uiterlijke wet worden gegeven, die hem tot slaaf
van de zonde en knecht van de hel zal maken, als hij niet terstond zijn hart
open zal breken, het in deemoedige gehoorzaamheid zal reinigen en het dan
weer smekend en lang biddend in vrees en liefde voor God zal brengen, opdat Hij
het weer zou willen zegenen en heiligen met Zijn allerheiligste wil. (N.B. Dat
moet voor jullie ook een goede aanwijzing zijn hoe en waarom je naar de
wedergeboorte moet streven!)
39. Sta nu op en trek deze door de
kinderen van God voor jullie gemaakte kleren aan - deze voor de mannen en die
voor de vrouwen -, zodat jullie je hiermee ook in de dracht van de kleding naar
het geslacht zedelijk, kuis en fatsoenlijk onderscheiden. Blijf ver van alle
pracht en hoogmoed; het kleed moet jullie slechts bedekken en je lichaam in koele
nachten tegen de kou beschermen en jullie geestelijk naar God voeren in de
warmte van de eeuwige liefde, zachtmoedigheid en gehoorzaamheid.
40. En hier moet ook ieder van jullie
een blinddoek nemen en voor zijn ogen doen, opdat niemand duizelig zal worden
door de afgronden waarover ik je zal leiden; en als wij ons op de bestemde
plaats bevinden, moeten jullie het licht van je ogen weer de vrije loop laten
en daar verheugd je nieuwe verblijfplaats aanschouwen, kostelijk ingericht door
de zeer grote liefde van de meest goede en heilige Vader. Daar zullen jullie je
met de gezegende kost van de aarde verkwikken en uit de handen eten van twee
jullie aldaar reeds verwachtende grote kinderen van God, een man en een vrouw,
ter eeuwige versterking van het leven van je geest. Volg mij nu volgens de
meest heilige wil van God! Amen."
41. En zie, zo leidde Mijn lieve Abel
hen zeven dagen en nachten lang snel naar de bestemde plek over een meer dan
dertig dagen lang traject en dat zonder rust en zonder voedsel; want gedurende
die tijd waren zij Mijn gasten en vlogen hen zoals jullie plegen te zeggen -
de gebraden vogels in de mond, dat wil zeggen: Ik voedde hen intussen geestelijk;
de geest echter versterkte de ziel en de ziel maakte het lichaam krachtig; en
zodoende hebben zij het met Mijn ware hemelse kost heel goed tot aan het einde
kunnen uithouden.
42. En toen zij dan geheel behouden
op de bestemde plaats waren aangekomen, verschenen meteen de beide hen hier
opwachtende kinderen van God of kinderen van Mijn liefde, Ahujel en zijn vrouw
Aza ('zoon van de hemel' en zijn vrouw als 'stilzwijgend rechtvaardig
verlangen'). Zij waren kleinkinderen van de kinderen van Adam, vóór Seth en ze
namen hen de blinddoeken van de ogen en verwelkomden hen allervriendelijkst. Deze
veertien kleinen verbaasden zich enorm over de twee grote kinderen van Mijn
liefde, die de juiste grootte voor een mens hadden, namelijk zeshonderdzesenzestig
duim voor de man en zesenzestig duim minder voor de vrouw, terwijl de grootte
van de geredden nauwelijks zestig duim was.* (* Zie hoofdstuk 37: 1)
43. En nu zij weer geheel over het
gebruik van hun ogen en oren konden beschikken, begon de engel weer te spreken
en zei: "Kinderen, hier is de plaats van jullie bestemming en beschouw
deze beide grote kinderen van God als je door God gegeven ouders en volg hen in
alles; want dat is de wil van God, die ik in mijn eerste toespraak voor je
moest verzwijgen!
44. Deze zullen altijd bevestigend
zeggen wat God in jullie harten zal spreken en zij zullen je steeds wakker
schudden als jullie geest door slaap overmand mocht worden, en zij zullen je
veel nuttige dingen leren, zowel lichamelijk als geestelijk, waar jullie zeer
veel baat bij zullen vinden. En jullie zullen elkaar geslachtelijk niet eerder
bekennen, totdat zij, die nu je ouders zijn, je volgens de heilige wil van God
zullen zegenen. En als jullie dan ook gezegend zijn, houd je dan ver van alle
hoererij, maar laat de kuisheid als een maagdenpalm op jullie voorhoofden
prijken en laat tweedracht, woede, afgunst, gierigheid en ontucht nooit de
geheiligde verwekking van jullie kinderen ontwijden, maar matigheid in alles
en de liefde tot God boven alles zal je stelregel zijn. Als jullie dat zullen
doen, zal je lichamelijke leven lang duren en je afscheid van de aarde zal
jullie leiden in het grote licht van de oneindige genade van de eeuwige,
heilige Vader, alwaar jullie dan het ware loon wacht van eeuwig leven in de
brede schoot van de heilige, liefdevolle Vader in de hoge hemel, ginds voorbij
de sterren en eens, ach eens in Zijn liefdevolle hart zelf!
45. Doch daarover zullen jullie ouders
je nader inlichten. Die zijn door God goed onderricht en hebben mijn aan jullie
gegeven lessen niet nodig! - Gods liefde zegene jullie en moge Zijn genade
jullie verlichten en heiligen en je tot het leven voeren! Amen, amen,
amen."
46. En zie, dat is de stichting van
Sina of China, welk land voor de zondvloed gespaard bleef en over het geheel
genomen heden ten dage nog vele malen beter is dan andere landen op aarde, op enige
dwaze verslechteringen na, die pas later bij de aanraking met andere mensen
van de slechte wereld daar ingevoerd zijn. Laat daar nooit een
niet-wedergeborene het wagen Mijn evangelie te prediken! Amen!
De
prehistorie van het Chinese volk
1. Voordat wij nu naar Hanoch terug
zullen keren, moet Ik jullie noodzakelijkerwijs nog wat naders over de bewoners
van China zeggen. Onthoud en weet dan dat ten eerste, wat de afmetingen van de
grote kinderen van Mijn liefde ontsproten uit Adam betreft jullie voorstelling
verkeerd is, als je daaronder de lichamelijke grootte verstaat; doch zeshonderdzesenzestig
duim is het getal dat Mijn volledige liefde in de mensen aangeeft. De duim
geeft de maat aan van het goede dat uit de liefde tot Mij voortkomt; daarvan
zijn er zeshonderd voor Mij, dan zestig voor de naaste en tenslotte zes voor
zichzelf. En de maat van de vrouw is gelijk aan de goddelijke maat in de man;
doch in de naastenliefde en de eigenliefde Van de vrouw is een verschil van zesenzestig
en vandaar heeft de vrouw (10 aug. 1840) wat dit betreft de man in alles volstrekt
te gehoorzamen. Daar de vrouw uit de eigenliefde van de man gevormd is, kan zij
zichzelf ook alleen in de man beminnen, als haar liefde oprecht zal zijn; en
daar zij de man het naast is, is ook haar naastenliefde allereerst op de man
gericht, en vandaar het verschil.
2. Overigens waren deze beiden,
evenals alle kinderen van Adam, lichamelijk beduidend groter dan de zeer
verzwakte kinderen van Kaïn en zij hadden veel machtiger, krachtiger en
sterkere spieren, aderen en inwendige organen.
3. (N.B. De overeenkomst van het getal
van de mens met het getal van Mijn tegenstander berust daarop, dat bij de
laatste juist het omgekeerde het geval is, om het meest afschuwwekkende wezen
in Mijn ogen te zijn.)
4. Zie nu, hoe Sihin de eerste was die
zijn gemoed naar Mij toekeerde; ook was hij de meest volgzame zoon van deze
ouders en bracht zelfs vol zorg ook de anderen tot gehoorzaamheid; daarom zei
Ahujel, terwijl hij hem eerst uit Mijn naam zegende, in de tegenwoordigheid van
Aza en alle overigen:
5. "Sihin, ik zegen je in de naam
van mijn en jouw God! Het land zal jouw naam dragen. Neem je mooiste zuster tot
vrouwen breng met haar in alle gezegende kuisheid kinderen voort, net als de
kinderen van God en noem hen 'Zonen van de hemel' en 'Dochters van de aarde';
en als mijn grote geslacht door de liefde van God van de aarde zal worden
weggenomen, laat dan jouw nakomelingen liefdevolle, wijze leiders zijn voor de
nakomelingen van je broeders!
6. Zoek de liefde, en de wijsheid zal
je gegeven worden en je stam zal niet uitsterven voor het einde van alle
tijden; want de Heer zal vele takken aan je stam maken, opdat je naam tot aan
het einde van alle tijden zal voortleven.
7. Aan jou is nu slechts één vrouw
gegeven; maar in de loop der tijden zullen de mannen in alle kuisheid vanwege
de verwekking van de geslachten ook meer vrouwen nemen; doch houd je ver van
alle hoererij en een ongezegende geslachtsdaad. En als jullie dat allemaal in
acht zullen nemen, zal jullie volk reeds na duizend jaar als het gras op aarde
en als de sterren in de hemel worden.
8. Ik met mijn weinige nakomelingen
zal jullie nog zegenen en vijfhonderd jaar lang leiden; maar dan zijn jullie
aan de beurt tot aan het einde der tijden. Maar de tijd moet je meten aan de
rijpheid van een vrucht, die in de tijd van één omloop van de aarde om de zon
vijfmaal rijp wordt. En zo vaak jullie een ding hebben leren kennen, kijk dan
in jezelf; daar zullen jullie een teken vinden en met dit teken moet je het
ding altijd beeldend aanduiden. Jullie handelingen moeten uitgedrukt worden
door verschillende daarbij passende lijnen en de voltooiing daarvan door
punten. Op die manier moeten jullie alles optekenen wat je in de toekomst nog
van ons zult horen, leren en ervaren, en jullie moeten ook tot aan het einde
der tijden je kinderen op het noodzakelijke daarvan wijzen als toekomstig
groot getuigenis over het boze slangengebroed. Amen."
9. Doch zonder schade aan de vrijheid
van geest bleef ook dit volk niet altijd geheel hetzelfde. Volgens de
berekening ongeveer honderdentwintig jaar na de zondvloed, groeiden de
nakomelingen van Sihin eveneens tot een belangrijk volk aan en geraakten
dikwijls verwikkeld in allerlei twisten en vormden op die manier partijen, die
in hun gebruiken en godsdiensten verschilden. Sommigen beweerden dat alleen de
eerstgeborenen in staat waren leiding te geven; anderen zeiden dat als eerste
geboren te worden, geen uitnemendheid inhoudt, omdat herhaaldelijk vrouwelijke
eerstgeborenen voorkwamen, - vandaar dat de bekwaamheid om leiding te geven
altijd aan verstandiger harten opgedragen zou moeten worden. Dat grepen weer
anderen uit het volk aan en zeiden: "Als het alleen maar over het hart
gaat, waarom zou dan niet ook het bezonnen hart van een jongere broeder in
staat zijn leiding te geven?" Maar sommigen verwierpen weer alles en
zeiden: "Zoals het in het begin was, zo zal het tot aan het einde der
tijden blijven!" Anderen zeiden dat men overal en altijd God om raad moet
vragen en nooit eigenmachtig moet oordelen en handelen. Daarop wierpen weer
anderen tegen: "Als dat zo is, dan kan immers iedereen dat doen, waarom
dan ook nog een of ook meer leiders?" - Anderen weer zeiden dat God zich
niet aan iedereen openbaart, opdat de mensen elkaar niet zullen kunnen
ontberen. Daarop antwoordden weer anderen: "Dan moet dus toch iedere
ziener onderwijzen wat hij vernomen heeft en de leiding aan God
toevertrouwen; waartoe dan een of meer leiders?" Weer anderen merkten op:
"Maar wie geeft ons de zekerheid dat zo'n ziener en leraar die boven ons
wil staan, ook wel altijd Gods woord spreekt?" Anderen wederom zeiden
daarop: "Ja, wanneer men de leraren niet meer onvoorwaardelijk geloven
kan en mag, dan zijn onze leiders en leraren immers zinloos geworden!" En
meer van dergelijke grappenmakerij, waardoor er dan ook een massa sekten
gesticht werden en het rijk daardoor in zeer verschillende bestuurs - en
onderwijsgroeperingen verviel, en zo ging de versplintering voort tot in het
jaar 3700 nadat Adam in leven was geroepen. Totdat de zelfs bij jullie betere
geschiedschrijvers iets meer bekende bouwer van de Hehu-Tsin's linie
(beschermende muur), Tschi-Hoang Ti (wijze alleenheerser over het volk)
genaamd, optrad. Hij begon vurige predikingen voor het volk te houden en
voorspelde het, dat een groot volk, niet ver van de landsgrenzen, ze in het
geheim zou hebben verkend; en als zij zich niet allen tezamen zouden verenigen
om langs het hele rijk een hoge en dikke muur op te bouwen, dit volk massaal en
krachtig binnen zou vallen en hen allemaal op kwalijke wijze om zou brengen.
10. Hijzelf zou van Mij de macht
hebben, zolang de inval tegen te houden, totdat de muur klaar zou zijn; echter
slechts gedurende tien jaar, waarin zij alle ijver aan moesten wenden om zo
spoedig mogelijk dit grote, heilige werk volgens Mijn in hem geopenbaarde wil
te volbrengen, anders zou het er slecht voor hen uitzien.
11. Nu kwam al wat handen had bij
elkaar en de muur was in acht en een half jaar voltooid en had een lengte van
meer dan achthonderdzeventigduizend manslengten, de breedte was negen
manslengten en de hoogte negentien manslengten. En zij werd om de honderd
lengten voorzien van een tien lengten hoge wachttoren, waarin onafgebroken
honderd man, elkaar afwisselend, de wacht moesten houden. Dit heeft weliswaar
helemaal niet zo lang geduurd, omdat deze valse profeet zichzelf aan het volk
bloot gaf doordat hij al hun godsdienstige voorschriften verzamelde en wat
niet in zijn ware despotenkraam te pas kwam, liet verbranden en vernietigen.
12. Daardoor gelukte het hem dit grote
rijk, dat vóór hem zeer verdeeld was, zij het dan slechts door geweld weer te
verenigen en zestig jaar lang als een echte overweldiger te beheersen. Zijn
zoon die dezelfde naam had werd lauw en toegevend; maar diens zoon, de opvolger
van deze beide overweldigers, begon de bloedige vervolging van de vromen,
waarmee reeds zijn grootvader was begonnen, op nog onmenselijker wijze voort te
zetten en daarvoor moest hij bij een algemene volksopstand die grote misdaad
met zijn leven betalen.
13. Het rijk verviel toen weer in vele
delen, tot dan eindelijk in het jaar van de wereld 3786 Liehu-Pang (een
straatrover) een leger van gelijkgezinden bijeenbracht, als veldheer alles
onderwierp en zich tenslotte als alleenheerser (keizer) en zoon van de hemel,
opwierp. Zoveel als maar mogelijk was, verzamelde hij oude, nog ergens
verborgen geschriften en sagen, regelde de godsdienst, stelde priesters aan die
over het heiligdom moesten waken en scheidde het volk in bepaalde klassen of
kasten, waarbinnen men moest blijven op straffe des doods.
14. Hiermee stichtte hij het zogenaamde
hemelse rijk of de grote dynastie (Han) en breidde het zelfs voorbij de muur in
westelijke richting aanzienlijk uit. En zo bleef dit rijk voortbestaan tot in
de vierde eeuw voor de grote menswording van Mijn woord, waarna er wederom een
grote splitsing plaatsvond, waarbij het een groot deel van lartarije en
Mongolië verloor. Het viel daardoor uiteen in drie elkaar bestrijdende rijken,
en zo'n rijk noemde men Tschenkue en nog later in de vierde eeuw na de grote
menswording van Mijn woord, stierf dit geslacht uit. Het rijk kwam omwille van
het volk en de priesters in dezelfde hemelse gedaante onder een Mongools-Tartaarse
heerser die zich in de buurt van het Baikalmeer opwierp en het bevindt zich nog
heden ten dage onder dezelfde leiding, die te verdragen is.
15. Daar hebben jullie nu in het kort
de hele geschiedenis van China. Laat degene die moeite heeft dit te geloven
ernaartoe reizen en zich overtuigen; maar het zal hem niet veel beter vergaan
dan wanneer hij naar Japan zou reizen. Een lantaarn op klaarlichte dag helpt
ook de blinden niet; zij die zien hebben genoeg aan het licht van de zon!
16. Nu, aangezien wij op deze manier
onze veertien mensen die een scholing doormaakten, goed verzorgd hebben, keren
wij voor een korte tijd nog naar Hanoch terug en kijken nog even naar de dwaze
handel en wandel van Lamech; en als wij tot aan de tijd van Noach daar dan
schoon genoeg van hebben gekregen, dan zullen we nog een kort bezoek aan de
stamvader Adam brengen en zullen daarna meteen de sluizen van de hemel openen.
Amen.
Hoofdstuk
38
De
familie van Lamech
1. Jullie kunnen je heel gemakkelijk
voorstellen, dat Hanoch en ook de overige tien steden door dergelijke geweldige
landverhuizingen in één jaar in hoge mate ontvolkt waren Daarbij had Lamech
ook nog zijn getrouwe aanhang verloren en was zijn macht, die hem zo na aan het
hart lag, zo goed als van nul en generlei waarde geworden.
2. Als je deze omstandigheid nu voor
ogen houdt, zul je zonder veel moeite weldra gemakkelijk inzien dat Lamech
tijdens zijn regering tenminste gedurende een periode van dertig jaar
noodgedwongen een toontje lager moest zingen, opdat het volk zich weer aan zijn
wil onderwierp en voor hem begon te werken, zodat hij en de zijnen tenminste
zorgeloos als een zwijn en als een luie os zouden kunnen zwelgen.
3. Hij had twee vrouwen, namelijk Ada
en Zilla (dat betekent: 'de weloverwogen deugd in blijmoedigheid' en 'de
stille overgave en verdraagzaamheid'). Ada had twee zonen, namelijk Jabal
(vader van de bewoners van het industriegebied rond de voet van de berg) en
Jubal (muzikant, uitvinder van de herdersfluit en de viool, een instrument dat
leek op dat van jullie, alleen was het gemaakt uit één stuk hout, dat hij met
stenen steek - en slijpwerktuigen moeizaam vervaardigd had.
4. Maar Zilla had een zoon, te weten
Thubalkaïn, die ook een zuster had, Naëhme. Met Mijn genadige toestemming werd
hij een meester in de metaalbewerking en Naëhme temde wilde dieren en
verschafte daardoor haar broer en zijn helpers toegang tot de ertsbergen. Haar
hele lichaam was buitengewoon mooi en zij had een buitengewoon deemoedige,
maar ook een des te moediger ziel en in haar ogen lag een grote kracht, zodat
onder haar blik harde stenen tot Was werden en de harde tanden van de beesten
als de dons van een duif
5. Zie, dat was Lamechs familie, die,
samen met enkele dienaren die bij hem gebleven waren en enige kamermeisjes en
waardeloze bijzitten, bij elkaar ongeveer dertig mensen, allemaal heel hard
moesten werken om wat te eten te hebben en het blote lijf te bedekken. Zoals
reeds gezegd duurde het wel dertig jaar, totdat het volk, meer tengevolge van
goede uitvindingen dan omwille van Lamech, weer naar Hanoch begon te trekken
om daar nuttige metaalwaren te kopen, wat als het ware op basis van ruil
gebeurde. Ook reisden mensen uit de tien andere steden daarheen om Jubals
muziek te horen, die hun harten week maakte en weer gunstig stemde ten opzichte
van Lamech; ook lokte de grote schoonheid van Naëhme alle harten nabij, - en
hij die Naëhme niet te zien kreeg, werd beschouwd ongelukkig te zijn en weende
en huilde daar dagenlang om.
6. Opdat jullie inzien hoe zoiets
mogelijk was, wil Ik hier voor jullie een kleine beschrijving van haar gestalte
aan toevoegen. Naëhme is te vergelijken met de figuur die als de gemalin van
een smid en als godin van de schoonheid onder de bijzondere naam 'Venus' in de
grijze oudheid van het zwarte heidendom schuil ging. Na Sara en Rachel heeft
zo'n mooie gestalte als die van Naëhme nooit meer in den lijve de aarde betreden.
Haar lengte bedroeg vijf voet volgens jullie maat. Haar haar was zwarter dan
kool, haar voorhoofd was wit als vers gevallen sneeuwen nabij de ogen zacht
rood gekleurd. Haar ogen waren groot en volkomen hemelsblauw, de pupil vurig
zwart, de oogleden fris en zacht evenals de donkere wenkbrauwen. Haar neus was
recht en verloor zich in de zachte, tere neusvleugels, waaronder de twee openingen
met hun zacht afgeronde vorm een lieflijke aanblik boden.
Haar mond was ter grootte van een oog
en haar zacht gewelfde lippen legden iedere roos het zwijgen op. Haar wangen,
van de mooiste, vrolijk glimlachende volkomen vorm, waren als door het
zachtste en teerste rozerood lichtjes getint en hun kleur was als een met
sneeuw bedekte roos, waar de sneeuw als het ware de laatste liefdesstraal van
deze koningsbloem zijn glanzend witte oppervlak een zijdeachtige glans
verleende. Ook haar kin was van een vorm waarvan er geen tweede op aarde was.
Haar hals was
noch te lang noch te kort, maar recht,
glad en rond, zonder ook maar het geringste gebrek. Het begin van haar borst
onderscheidde zich slechts van haar hals door een tere, weelderige, snel
rijzende verheffing en was evenals de schouders en de nek in volmaakt juiste
verhouding. Haar boezem zag er meer uit als een etherische, teer witte leven
gevende welving, dan iets vleselijks, aan welks verheven weelderig zachte
ronding twee heldere, jonge rozen schenen te ontluiken. Haar armen waren zo
vol, mollig en zacht, dat jullie je daarvan ook niet de geringste voorstelling
kunnen maken; want zulke armen komen alleen in de hemel voor. En naast deze
fraaie verhoudingen was ook haar hele lichaam overtrokken met de etherische
zachtheid en tederheid van het glanzende wit van de sneeuw.
7. Deze Naëhme nu werd de vrouw van
haar broer, die bij haar zeven zonen verwekte, welke er zeer lomp en vormeloos
uitzagen en die veel overeenkomst hadden met jullie zogenaamde trollen. De
oorzaak daarvan was, dat Naëhme zich naar de wil van haar vader, vanwege zijn
heerszucht, te dikwijls voor ontuchtige doeleinden moest laten gebruiken; want
daardoor werd al het manvolk weer aan Lamech onderdanig. Aller ogen waren nu op
Naëhme en aller oren op de hebzuchtige bevelen van Lamech gericht; want Naëhme
bleef tot in haar tachtigste jaar een voorwerp van menselijke bewondering,
binnen welke periode de bevolking weer zeer gegroeid was en Lamech op al zijn
wenken diende. Toen Lamech nu zag hoe machtig hij weer was geworden, werd hij
ook steeds strenger en harder en voerde op gruwelijke wijze zelfs de reeds
eerder vermelde doodstraf in voor degenen die weerspannig waren.
(28 aug. 1840) 8. Op Mijn bevel werd
juist ten tijde van Naëhme door de kinderen van Adam de eerste goede bode uit
de bergen naar de diepte van Hanoch gezonden om aldaar Mijn naam te
verkondigen, en wel aan het hof van Lamech zelf. En zie, Lamech nam de bode
goed op; de bode was een nazaat van Adam, afstammend van de kindskinderen van
Adam via Seth en hij heette Hored ('de geduchte'), was
groot en wijs en had vrouw noch kind.
En toen Lamech nu volgens de lering van Hored in zichzelf keerde, bewees hij deze
bode een grote eer door zijn hele vrouwelijke hof bijeen te laten komen en de
bode te verzoeken zich de mooiste vrouw uit te kiezen. En zie, toen liet
Hored tegen Mijn wil zijn blik vallen op de vrouw van Thubalkaïn en deze moest
op leven en dood gehoorzamen aan het bevel van Lamech.
9. Want ofschoon Naëhme destijds al
bijna tachtig jaar was, was zij nochtans zo mooi, dat heden ten dage een
achttienjarige, buitengewoon weelderige jonge vrouw voor haar in de nacht zou
moeten wegkruipen. Thubalkaïn was zonder dat van oudsher al aan ontrouw
gewend; daarom ging dit voorval hem ook niet zozeer ter harte en dat des te
minder omdat Hored hem de verzekering gaf dat ten eerste de wilde dieren hem
niet meer zouden kunnen deren tengevolge van de wapens en zijn metalen kleding
en ten tweede zou hij hem verscheiden sterke helpers bezorgen, die hem tegen
alles zouden beschermen en hem de ware kunst zouden tonen van de verwerking van
metalen tot allerlei nuttige voorwerpen.
10. Thubalkaïn was daarmee ook
volkomen tevreden en zo was de zaak op schandelijke wijze geregeld. Hored
verliet Hanoch en keerde met zijn vrouw weer naar de bergen terug.
11. Maar wat die hulpkrachten betreft,
dat bleef bij een belofte; want Hored ging met zijn vrouw niet meer naar de
zijnen, maar had een eenzame verblijfplaats uitgezocht om door niemand benijd
te worden vanwege zijn geluk.
12. Maar Thubalkaïn was door dat
bedrog genoodzaakt zijn halfbroer Jabal, een zoon van Ada, te overreden met hem
samen te werken, aan de Voet van de bergen werkplaatsen te bouwen, deze als
bewaker van de smelterijen te bewonen en als zodanig bekend te worden.
13. Zij vestigden op die wijze een
complete metaalindustrie en maakten honderden deels nuttige, deels ook fijne,
sierlijke, glanzende voorwerpen, die voor vruchten geruild konden worden en
gretig aftrek vonden. Ja, uit bijna alle steden als ook uit de overige streken
van het grote land reisden mensen naar de ijzersmelterij en, die goed bekend
stonden, en kochten daar gebruiksvoorwerpen en ook luxe artikelen; zij hingen
zeer aan Thubalkaïn en deden hun zonen bij hem in de leer, waardoor in korte
tijd de fabrieksbevolking zo zeer aangroeide, dat zelfs Lamech er bang van
werd.
14. Want hij dacht bij zichzelf: 'Wat
wil ik, wat moet ik doen? De misdaad die ik tegen mijn broers begaan heb, drukt
als een zware last op mijn borst. De grote geduchte uit de bergen, die mijn
tweede schoonzoon geworden is, heeft mij mijn misdrijf voorgehouden; hij
beval me deze gruweldaad aan het volk te laten weten. Maar als ik dat doe, ben
ik niet zeker van mijn leven; maar doe ik het niet, dan heb ik God en Zijn
grote kinderen uit de bergen tegen me en die zullen mij, ongehoorzame,
vernietigen.'
15. En zie, een krachtige stem sprak
in zijn borst: "Maak het aan je vrouwen bekend en zeg tegen hen: jullie
vrouwen van Lamech, luister naar wat ik te zeggen heb en neem goede nota van
wat ik zeg: ik heb een man doodgeslagen wat mij een buil opleverde en ik heb
een jongeling doodgeslagen wat mij verwondde; Kaïn zal zevenmaal gewroken worden,
maar Lamech zevenenzeventig maal!"
16. En zie, dat vond Lamech goed; hij
deed meteen wat de stem hem had bevolen. Maar toen zijn vrouwen dat hadden
vernomen, ontstelden zij zo hevig, dat zij van toen af stom bleven en het
daarom ook aan niemand konden mededelen. Na enige tijd verlieten zij hem
heimelijk en gingen naar hun zonen in de smelterijen. Voordat zij deze echter
bereikt hadden, werden zij door twee bergbewoners tot staan gebracht; zij
kregen hun spraak weer terug en werden meegenomen naar de heilige hoogten van
de bergen.
17. Nauwelijks waren zij in de bergen
aangekomen of zij vroegen meteen naar Naëhme. Maar de leidsmannen deelden hen
mee dat Hored uit ontrouw en afgunst uit hun gezichtskring was verdwenen en dat
het hen niet was gegeven te zien waar hij zich als een worm verstopt had; en
indien zij zich door hen wilden laten zegenen, zouden zij (de leidsmannen) hen
(de vrouwen) tot vrouw nemen. Want Ada was honderdentien en Zilla pas honderd
jaar oud en beiden waren noch steeds van een bijzondere schoonheid en zagen
eruit alsof zij in de huidige tijd, indien goed verzorgd, pas in hun
vierentwintigste levensjaar waren.
18. Daarop lieten zij zich zegenen en
werden hun vrouwen en reisden toen met hun mannen naar de verblijfplaats van
Adam, die al negenhonderdentwintig jaar oud was, om ook door hem gezegend te
worden.
19. Toen Adam hen in het oog kreeg,
sprak hij met ontroerde stem: "Luister, zonen van de kinderen van mijn
kinderen, ik ken mijn gehele nakomelingschap die onder mijn zegen leeft na de
zegen van eeuwige liefde van Abel; maar deze twee vrouwen ken ik niet! Waar
komen zij vandaan?" En beiden antwoordden: "Zij zijn Lamechs
verstoten vrouwen, die door zijn onmenselijkheid verdreven werden."
20. En Adam zei: "Waar spreken
jullie over? Ik ken de zoon van Methusalah en die is pas eenhonderdenzesentwintig
jaar oud en heeft nog nooit een vrouw leren kennen!* (* N.B. van 25 juni 1841:
"Hier duiden de eenhonderdzesenrwintig jaar niet op de leeftijd, maar
geven slechts een toestand aan waarin de mens nog niet tot de juiste
verhoudingen is gekomen, d.w.z. honderd voor God, tien voor de broeder en de
naaste en één voor zichzelf! Als je dus kunt rekenen, reken dan en je zult er
achter komen wanneer de mens geschikt is om wedergeboren te worden. Lamech
heeft nog geen vrouw leren kennen omdat hij in de geest nog niet op de trap
stond, die gesteld is tot grondsteen van de eeuwige ordening. Ans.W.H. (Anselm
W. Hüttenbrenner) is pas honderdzevenendertig jaar oud; - er moet van de zeven
en van de drie nog zoveel afvallen. Amen. Dat zeg Ik, jullie Vader. Amen. Amen.
Amen." - Methusalah was toentertijd tweehonderddrieendertig en Lamech
zesenveertig jaar oud. Vgl. hoofdstuk 110, vers 7! De uitgever.)
Waar spreken jullie over? Vervloekt zij de
leugen en de mond die haar uitspreekt, en de tong die onwaarheid spreekt in
het aangezicht van God! Daarom, bij de vloek van Kiïn, van de moordenaar,
spreek, - waar komen die vrouwen vandaan?"
21. "Wees niet boos, vader Adam!
Ook uit de schoot van Kaïn is in de vervloekte
diepte een Lamech ontstaan; deze heeft twee broers vermoord. In de
vervloeking waren deze vrouwen godsvruchtig; daarom heeft de Heer ons gewekt om
het verlorene te redden. Wees niet boos, Vader, omdat wij volgens de wil van
boven handelden, maar zegen wat de Heer gered heeft!"
22. En zie, Adam werd ontroerd en zei:
"Wat de Heer heeft gered, dat is al gezegend en dan zou mijn zegen slechts
een vergrijp zijn, - maar ga in vrede! Wat God behaagt, hoe zou dat mij kunnen
mishagen?! - Bewaar daarom de schatten van de eeuwige liefde en erbarming!
Amen."
Hoofdstuk
39
Begin en
oorzaak van het verval van de kinderen van de hoogte
1. En zie, daarop verlieten zij de
stamvader en gingen heen en deze schatten kregen bijna te veel plaats in hun
harten, zo erg zelfs, dat er voor Mij maar zeer weinig ruimte overbleef,
hetgeen natUurlijk volstrekt niet meer volgens Mijn ordening was. En zo werd
het van lieverlede steeds donkerder in hun hart en zij werden steeds
zinnelijker en zinnelijker. En dat werden hun kinderen ook en spoedig was er
weinig onderscheid meer tussen hen en de Hanochieten.
2. Daar het de kinderen van Adam
opgevallen was, dat deze vrouwen buitengewoon mooi waren, vroegen zij aan de
twee, waar deze vrouwen vandaan kwamen.
3. Deze antwoordden: "Uit Hanochs
diepte; er zijn daar nog vele duizenden die uit het bloed van Kaïn ontsprongen
zijn! Ga erheen, verkondig daar de naam van de Heer en eenzelfde loon zal
jullie deel zijn. Hored ging erheen en werd beloond; wij gingen ernaartoe en
het loon is ons op het hart gebonden!" - Zij vroegen naar Hored en de
beiden antwoordden: "Broeders, onze liefde heeft ons door haar gezegende
zoetheid blind gemaakt; daarom weten wij niet welke kant hij opgegaan is. Maar
wij denken dat hij de weg van Ahujel en Aza genomen heeft en jullie weten, dat
je daar niet eerder bent dan nadat de zon tachtig maal op - en ondergegaan is;
maar je hebt er weinig aan om hem zijn geluk te benijden, maar er is alles aan
gelegen dat jullie de wil van Jehova uitvoeren en heengaan en in Hanoch Zijn
heilige naam met kracht laten weerklinken, en je loon zal je niet onthouden
worden."
4. En zij die dat vernomen hadden, hun
aantal was zeven, begaven zich in de diepte. - Wij willen evenwel van tevoren nog
een blik in de diepte van het dal van Hanoch werpen en hen daar opwachten, nog
voordat wij hen daar volop laten optreden en ze daar, als niet uit Mijn naam
geroepenen, met wereldse oogmerken zullen handelen.
5. Zie, Lamech had nu niemand meer om
hem te troosten. Niets sprak hem aan; de muziek deed zijn geweten sidderen en
hij hoorde in de zachte trillingen alleen de laatste zucht van zijn vermoorde
broers en de toon van de fluit sneed hem door zijn stenen hart. En dus
vervloekte hij Jubal, dat hij zulke ellendige dingen opriep, die hem bij de
klank van iedere toon niet alleen zevenenzeventigvoudig doodde, maar hem altijd
een duizendvoudige dood bereidde. - Om die reden, die steeds weer zijn geweten
zo verschrikkelijk verontrustte, moest Jubal het hof verlaten en hij mocht zich
niet meer laten zien als zijn leven hem verder nog iets waard was.
6. Ook zijn mooiste bijzitten - al was
hun uiterlijk nog zo aantrekkelijk - waren niet meer in staat hem ook maar het
geringste genoegen te verschaffen, daarom verscheurden zij hun kleren en
weenden en treurden. Toen Lamech dat zag, ging hij naar hen toe en zei:
"Mijn Ada is weg en mijn Zilla is er niet meer; wat moet ik met jullie? Ga
naar de velden en werk, zodat je maag in Hanoch niet leeg wordt en jullie niet
aan mijn hof te gronde gaan; want ik heb niemand meer nodig dan alleen mijzelf!
Als ik nog macht bezat, dan zouden de zon, de maan en alle sterren voor mijn
woede buigen; maar sinds Tatahar ben ik zwak geworden en daarom ben ik niet
meer in staat - zelfs door de vele terechtstellingen, die volgens mijn
rechtvaardige wetten uitgevoerd zijn - mijn verloren macht weer te herstellen.
Daarom wil ik alles verwijderen en alleen zijn met mijn weinige knechten en
raadslieden en overige dienaren en ik wil mijn regering slechts tot mijn stad
beperken. Laat al het andere maar wetteloos en vogelvrij zijn en wie ooit mijn
hof zal naderen, zal met de dood bestraft worden!
7. En sta nu op, opdat jullie niet de
eersten zijn die dat oordeel zullen ondergaan; en laat niemand het wagen mij
ook maar met één woord te antwoorden, als zij niet wil dat ik mijn woede met
haar bloed koel!"
8. En zie, plotseling was hij verdwenen
en de meisjes gingen weg. Het waren er dertig, allen van een buitengewone
schoonheid in de leeftijd van twintig tot veertig jaar. Toen zij buiten
gekomen waren, gingen zij op de grond zitten en overlegden onder elkaar wat er
nu wel te doen viel, - en zij konden niet tot een bevredigend besluit komen. En
zie, terwijl zij over van alles en nog wat piekerden, merkten zij opeens dat
zeven grote, zeer krachtige mannen om hen heen stonden en zij schrokken erg
door de onverwachte verrassing. Maar toen de mannen hun verlegenheid
opmerkten, spraken zij hen als volgt aan en zeiden:
9. "Vrees niet, jonge, mooie kinderen,
want jullie zal geen kwaad geschieden. Wij komen niet uit Hanoch om je terug
te sturen en te doden, maar wij komen van boven van de bergen en willen jullie
redden; en als jullie je onder het belijden van de goddelijke naam van Jehova
door ons laten zegenen, willen wij jullie, gesterkt door de liefde van God, de
boven alles machtige Vader van onze vader Adam, tot onze lieve vrouwen nemen.
Maar daarvoor moeten jullie ons volgen naar de hoogten waarheen Naëhme de grote
Hored gevolgd is en waarheen Ada en Zilla, de vroeger vrouwen van Lamech, de
schrikwekkende broedermoordenaar, zich met genoegen in de veilige armen van de
beide broeders Aholin en Jolliël begeven hebben."
10. Toen stonden de meisjes op en
zeiden: "Wij zijn met zijn dertigen en jullie zijn slechts met zijn
zevenen; als ieder van jullie, zoals wij eens gehoord hebben, maar één vrouw
mag nemen, dan is het de vraag wat wij, de overige drieëntwintig, bij jullie
zullen doen?"
11. En de zeven zeiden: "Het is
niet zoals jullie denken! Alhoewel er in het begin slechts één man en één vrouw
door de almachtige liefde van Jehova geschapen werden, zoals ons nog door de
onder ons levende stamvader Adam verteld is, is het toch aan ons, kinderen van
God, toegestaan om vier, ook vijf en nog meer vrouwen te nemen ten behoeve van
de voortplanting. Heb daarom maar geen bezwaar, laat je zegenen en volg
ons!"
12. En zie, nadat de meisjes dat
vernomen hadden, werden zij buitengewoon vrolijk en volgden de mannen op de
voet. En toen zij nu de hoogten geheel bestegen hadden, wisten de zeven niet
hoe zij deze schatten van de liefde onder elkaar zouden verdelen. Zij vielen
neer en smeekten Mij om raad. - En zie, daar kwam Seth naderbij en zei:
"Sta op en verzoek God niet met een meinedig hart, door de Heilige te
vragen hoe jullie een onreine vangst onder elkaar zouden kunnen verdelen, maar
ga naar Adam en berouw daar je geweldige misstap en deel dan de vrouwen, nadat
zij door vader Adam gezegend zijn, aan je broeders uit, opdat jullie
gerechtvaardigd voor God mogen verschijnen; want jullie weten dat God heilig
is en dat Zijn land niet ontwijd mag worden door ongehoorzaamheid en door de
geilheid van jullie ijdele harten!"
13. En zie, na deze terechtwijzing
gingen de zeven met de jonge vrouwen, door Seth geleid, naar de woning van
Adam en vonden hem en Eva tot Mij bidden en zuchten naast Enos ('de prediker
van Mijn naam'), die een zoon van Seth was en aan de zijde van Henoch ('de wil
van Jehova’), de zeer vrome zoon van Jared. Seth meldde onmiddellijk aan vader Adam
wat er was gebeurd en verzocht hem erbarmen te hebben met de nakomelingen van
Kaïn om daardoor de ordening die door de zeven verstoord was, weer te herstellen.
14. Adam echter zei: "O mijn
lieve zoon Abel-Seth, - ja, jij bent een getrouw evenbeeld van mijn vrome Abel;
jij bent, evenals hij, geheel naar mijn zin vervuld met liefde en dat verheugt
mij zeer! Hij zegende uit liefde de moordenaar en jij zoekt zegen voor het
bloed van mijn vijand!
15. O, wees duizendvoudig gezegend,
jij door God gewekt zaad en zegen met deze zegen het zo zeer ontwijde bloed en
deel het uit aan de kinderen! En als het de Heer behaagt, dan mag ieder een van
de maagden nemen en niet één meer, en dan niet hier in het land van Jehova
blijven. Hij moet dertig dagen lang in de richting trekken van de streek waar
de zon ondergaat en zich daar in de diepe dalen vestigen en hij mag niet eerder
tot de vaderen, die hier wonen, komen dan nadat de zon honderd maal haar
kringloop heeft volbracht; want jij, mijn lieve Abel-Seth, vervuld van Jehovas
genade, weet toch immers hoe heilig dit oord is, waar Zijn heilige naam zo
dikwijls door ieders mond genoemd wordt, waar jouw offeraltaar staat, waar door
Enos ook de heilige wil van de allerhoogste, heilige Vader gepredikt wordt en
waar Henoch de heilige wil zeer nauwgezet vervult. Handel daarom in de heilige
naam van Jehova en in mijn naam, die een heilige naam is, omdat ik deze als
eerste ongeboren mens door Gods heilige hand geschapen, uit Zijn zeer heilige
mond ontving!
16. Laat de liefde je leiden en de
genade je eeuwig begeleiden! Amen!"
17. En zie Enos en Henoch begeleidden
vader Seth uit de hut van Adam naar buiten. En Eva weende van vreugde, omdat
zij zag dat Adam zo gelukkig was en zei: "Adam, wat geeft het mij toch
altijd een vreugde als je echt gelukkig bent! Maar wanneer ik in mijzelf
terugblik, dan wordt ik weer treurig als ik ondervind, hoe groot mijn schuld
is en hoeveel boosheid daar reeds uit voortgekomen is; - hoe moet het er dan
wel bij de nakomelingen van Kaïn uitzien! O God! Wat ben ik voor een grote
zondares!"
18. Maar Adam antwoordde haar
troostend: "Geliefde vrouw, jij mijn tweede ik, je rouw is altijd juist en
de Heer welgevallig. Wees daarom rustig van hart en bedenk dat wij zonder God
tot niets in staat zijn; maar met God kunnen wij alles, dat heeft Henoch ons
geleerd. Daarom kunnen wij zonder God ook nooit volledige rust vinden; daarom
ook zullen wij alles aan de Heer offeren. Zie, Hij is machtig, wijs en vol
liefde en Hij zal ook het juiste middel vinden om dat weer recht te maken, wat
door ons krom geworden is. Wees daarom onbezorgd; de liefde van de Heer zal op
zijn tijd alles weer in orde brengen! Amen."
19. En zie, toen dankte de aartsmoeder
Adam en hij zegende haar voor de laatste maal in Mijn naam en leefde daarna nog
tien jaar, - en zij nog dertig.
20. Seth deed nu wat Adam hem had
aangeraden. De zeven begonnen echter te huilen omdat zij weg moesten gaan. En
Seth betreurde dat in zijn hart en viel neer en smeekte Mij in zijn hart,
zeggend: "0 Jehova! Zie de tranen van deze kinderen branden in mijn gemoed
en toch is mijn liefde slechts haat vergeleken met Uw oneindig erbarmen! Toon
mij door de mond van Henoch wat ik moet doen; of laat mij net als Abel sterven,
opdat ik de tranen van de te verbannen kinderen niet zal zien! 0 Jehova!
Verhoor, zoals altijd ook deze keer mijn smeken! Amen."
21. En zie, Henoch keek op naar de
hemel en Ik opende zijn mond en hij begon te spreken en zei: "Ik heb mijn
oor op aarde te luisteren gelegd en heb de liefde van Seth duidelijk vernomen.
Laat het zo zijn, dat de zeven de maagden geven aan hun dertig broeders die
geen vrouw hebben; maar zij moeten nog tien jaar kuis leven, dan mogen zij
blijven; indien niet, dan moeten zij voor Mijn aangezicht vluchten, zoals Adam
hen heeft gezegd! Amen."
22. En toen de zeven dat vernomen
hadden, werden hun harten opgewekt en vrolijk en zij prezen en loofden God voor
zo'n grote genade en brachten de maagden met blijdschap naar hun broeders,
begeleid door Seth, Henoch en Enos.
23. Maar toen de broeders deze maagden
in het oog kregen, schrokken zij en wisten niet wat daarvan moest komen en zij
weigerden hen aan te nemen. Maar omdat Ik de bereidwilligheid van de zeven bemerkte,
sprak Ik door de mond van Henoch:
24. "Ik heb bij de zeven een onbaatzuchtig
hart opgemerkt, dat er genoegen in had bij hun broeders vreugde te brengen;
behoud daarom de meisjes, die gezegend zijn voor jullie hart; voor ieder vier
en voor de twee oudsten ieder vijf; maar het gebod van de kuisheid moet gehouden
worden! Amen."
25. En zie, Seth, Enos en Henoch
zegenden hen en verlieten hen, terwijl zij Mijn naam prezen en ze gingen heen
en vertelden het aan Adam.
1. En toen Adam dat van Seth, Enos en de
vrome Henoch vernomen had, was hij zeer verheugd, omdat hij zag hoe ver Mijn
liefde boven de liefde van alle mensen verheven is. En hij verwonderde zich
niet weinig toen hij daardoor gewaar werd dat Mijn liefde zelfs in de diepte
van de vloek naar het gladde addergebroed afgedaald was, en hij sprak, daarover
ten diepste geroerd, de volgende korte rede uit. Deze toespraak was daarna nog
lang beroemd en is tot aan de zondvloed bewaard gebleven, zij werd echter niet
opgetekend, maar verspreidde zich van mond tot mond. Deze rede luidde als
volgt:
2. "O mijn kinderen! Doe jullie
ogen wijd open en omvat de uitgestrekte vlakten van de aarde, die nu, zover je
blik reikt, reeds bijna overal bezaaid zijn met mijn gezegende kinderen! Blik
omlaag in de diepte en overzie al die donkere, uitgestrekte dalen en zie in de
richting van de morgen gindse zeer hoge, steeds brandende berg! Omvat de hele
aarde als je dat kunt en kijk naar mij, de eerste mens van deze aarde, - ja,
wat zeg ik, zie mij als degene die de eerste zou moeten zijn die in de geest
aan al het geschapene als schepsel vooraf ging en sterker straalde dan het
centrum van de zonnen en groter wilde zijn dan God! En God toonde mij de macht
van Zijn heiligheid en ik werd verdoemd en werd in de oneindige diepten van
Gods zee van toorn geworpen en werd daar door de oneindige diepten van de ene
toorn in de andere geslingerd. Ja, er konden toen wel eeuwigheden na
eeuwigheden verstreken zijn; maar er was desondanks in de wijde onmetelijkheid
geen plekje meer te vinden, waar ik ergens in dit grote niets een rustpunt zou
hebben kunnen vinden.
3. En toen ik zo van de ene oneindigheid
in de andere steeds verder en verder viel, eeuwig, eeuwig en al maar door, toen
begon ik de grootte en de oneindig en eeuwig voortdurende macht van God in te
zien en mijn ijdel streven werd mij duidelijk.
4. Maar ik dacht bij mijzelf: 'Wat
voor nut heeft dit inzicht nu? Ik ben te ver verwijderd van God en Hij kan
onmogelijk meer iets van mij weten; want in dit eindeloze niets heerst niets
anders dan eeuwige godvergetenheid. Eeuwig ben ik van toorn naar toorn
gevallen, waar eindeloze vuurstromen voortdurend tegen mijn voorhoofd sloegen
en brede vlammentongen aan mijn ingewanden lekten en mij meer verbrandden dan
witgloeiende bronzen platen; nu ben ik zelfs eeuwigheden diep onder deze
stromen van toorn gezonken. Waar is de vertoornde God nu en waar ben ik? - Hier
heerst overal lege, oneindige nacht!'
5. En zie, toen zulke gedachten van
berouw zich in mij afwisselden, ontwaarde ik opeens een wezen dat op mij leek
en dat mij achterna zweefde vanuit de eeuwige hoogten. Het wezen bereikte mij
bliksemsnel, greep mij met machtige hand vast en keek mij aan met een zachte
glimlach en zei: 'Lucifer, jij arme gevallen geest, ken je Mij?'
6. En ik antwoordde: 'Hoe zou ik jou
kunnen herkennen in dit duistere niets, zonder schepselen?! Kun je mij echter
vernietigen en gelijk maken met hetgeen nooit was, niet is en nooit meer zal
zijn, doe dat dan en ik wil je bij voorbaat danken, zodat je na mijn vernietiging
niet zonder dank zult terugkeren naar jouw mij onbekende hoogten uit dit oord
zonder enig wezen!'
7. En luister, het wezen zei: 'Hoor!
Niet vernietigen zal ik je, maar je behouden en je langs onbekende wegen
daarheen terugvoeren vanwaar je vol zondige hoogmoed bent weggegaan!'
8. En ik zei: 'Doe wat je kunt, maar
denk aan de grootte van Gods toorn! Want ik was groot en ben teniet gedaan;
bedenk daarbij - mocht je op enigerlei wijze groter zijn dan ik, dat God eeuwig
en oneindig is en vol van vlammende woedende toorn!'
9. En het wezen antwoordde: 'Heb jij
dan nooit ook de liefde in God gemeten? - Zie, ook al zijn de toornvloeden
groot, Zijn liefde reikt zelfs nog daar, waar de diepe stromen van toorn voor
eeuwig onder de eindeloze zomen van de oneindigheid verdroogd zijn en waar een
tweede oneindigheid begint!'
10. Daarop antwoordde ik: 'Zie, toen
ik nog een vorst van al het licht was, werd mij een mat vlammetje getoond. Dit
zou ik hebben moeten aanbidden; want het zou de eeuwige liefde van God zijn. In
mijn stralende luister kon ik dat niet geloven en beschouwde mij ver verheven
boven dat matte vlammetje. En zie, toen werd ik vanuit mijn lichtende verhevenheid
door boosheid gegrepen. Ik ontvlamde nog heviger en wilde met mijn licht het
vlammetje geheel en al vernietigen; maar toen omvatte de goddelijke toorn mij
en ik werd hierheen geslingerd in deze eeuwig duistere leegte, die ik pas na
eeuwigheden bereikt heb.'
11. En zie, toen zag ik opeens het
vlammetje boven het hoofd van dit wezen zweven en het wezen sprak mij weer aan:
'Lucifer, herken je Mij nu?' - En ik antwoordde: 'Ja, Heer, ik herken U; U
bent Gods liefde en U reikt verder dan zijn oneindige vloed van toorn. Zie mij
aan in Uw genade en geef mij een vast plekje, opdat ik rust mag vinden in deze
eeuwige leegte!'
12. En zie, toen rolde er een traan
uit het heldere oog van de eeuwige Liefde in de duistere ruimte van de
eeuwigheid en werd tot een groot water. En de Liefde ademde over het grote
water in de diepte en de wateren splitsten zich en uit het water ontstonden
talloze druppels. En het vlammetje boven het hoofd van de eeuwige Liefde nam op
hetzelfde ogenblik in omvang toe en ontstak de druppeltjes en die werden
talloze grote zonnen; uit de zonnen sproeiden in de warmte van de eeuwige
Liefde planeten, en uit deze hun manen.
13. En zie, vanuit het midden van Gods
traan dreef deze aarde op mij toe en de Liefde zegende haar en ademde op haar
en de aarde bloeide als een tuin en was glad, mooi en vlak; maar er was nog
geen levend wezen op te ontwaren. Maar de Liefde zag de aarde aan en op het
vaste land zowel als in de lucht, evenals in de zeeën en andere wateren,
wemelde het van allerlei soorten leven.
14. Zie, dat zag ik allemaal en ik ben
door de bijzondere genade van de Heer mij nu volledig daarvan bewust. - Toen nu
de aarde overeenkomstig de eeuwige ordening geleidelijk aan en volgens de wil
van de liefde van God zo bewerkt was, richtte de Liefde haar ogen omhoog naar
God en zei:
15. 'Laat, Gij heilige machten van de
Vader, Ons de mens maken en hem een levende ziel geven, opdat datgene wat
gevallen is een rustpunt moge vinden en zich zal verdeemoedigen voor U en Mij
en voor alle macht van Onze heiligheid!'
16. Toen donderde het uit de met vuur
gevulde eeuwige ruimten en de donder was de stem van God en alleen de Liefde
verstond deze stem. Zij vormde daarop uit fijne leem ziehier - deze voeten,
die mij reeds negenhonderd jaar dragen, mijn handen en - kortom, zoals ik voor
jullie sta, zo vormde de eeuwige Liefde mij!
17. En alras stond ik daar. Maar nog
was ik dood en er was leven noch beweging in mij te bekennen. Toen boog de
eeuwige Liefde zich over deze dode vorm en blies met de levende adem een
levende ziel door de neusgaten in zijn innerlijke organen; en zie, toen kwam
ik tot leven, zoals ik nu ben, de eerste mens van de wijde wereld. Ik bekeek de
grote schepping en ondervond geen vreugde aan haar; ik werd moe van mijn
wonderbaarlijke bestaan en ik kon niet begrijpen hoe, wanneer, als wat, waarom
en vanwaar ik gekomen ben; want mijn met leven bezielde vorm kon de scheppende
eeuwige Liefde niet zien.
18. En zie, toen liet de eeuwige
Liefde de gestalte in zijn eerste slaap verzinken en zei tegen mij: 'Zie hier,
jouw rustplaats! Trek binnen in het hart van deze levende woning; want voor jou
heb ik haar goed toebereid. In haar zul je een dichtbeschreven bord vinden,
waarop de wil van God met grote vurige streken opgetekend zal zijn; daarop moet
jij je bezinnen en je eigen wil wegnemen en daarvoor in de plaats de wil van
God opnemen!
19. Zie, dat is de onbekende weg
waarlangs Ik je wil terugvoeren! Kijk nooit naar jezelf, maar steeds naar de
tekst van God; dan zul je met Mij eeuwig leven en vanaf een troon over de
oneindigheid heersen! Maar o wee, als je nog eens valt; dan zal de Liefde je
zelfs nog tot vloek worden en Ik zal de mensen een andere geest geven, die in
de eerste plaats van Mij uit zal gaan, - maar jij zult dan opnieuw dit rustpunt
van eeuwigheid tot eeuwigheid moeten verlaten en jou zal nimmer een andere
tijd gegeven worden dan het eeuwige vuur in de toorn van God en in de
vervloeking van de Liefde!
20. Bedenk daarom wat dat betekent!
De toorn van God kan verzacht worden indien de Liefde tussenbeide komt; maar
indien de Liefde zelf een vloek over jou laat komen, wie zal jou dan wel
beschermen tegen de eeuwige woede van de Godheid en wie zal de middelaar tussen
de toorn van God en jou zijn? Ik zeg je; niets anders dan het gericht en de
verdoemenis! Want jij bent een werk van God vanuit Mij. Waar is echter het
wezen dat Gods heerlijkheid aan zou kunnen raken? Want of een werk zal ontstaan
volgens de wil van de vrije macht van de eeuwige heiligheid van God - want
daarom werd aan jou een vrije wil gegeven, opdat jij de wil van de eeuwige
macht van God in je zou kunnen herkennen -, of, als je dat echter
niet wilt, is er niets aan jou gelegen
en dan zul je de oneindige macht van God leren kennen wanneer zij je zal
verbannen in de eeuwig brandende nietigheid.
21. Want bij God is geen enkel wezen
van enig belang en er is Hem ook ten eeuwigen dage niets gelegen aan miljarden
van zulke geesten, zoals jij er een bent; want Hij is bij machte op ieder
ogenblik talloze miljarden nog grotere geesten dan jij te voorschijn te roepen
om ze daarna weer voor eeuwig te vernietigen, als zij niet overeenkomen met
Zijn eeuwige heerlijkheid!
22. Bedenk daarom, wat God is en wat
Hij wil en wat jij bent en wat jij met de aan jou verleende vrije wil zult
willen, opdat de grote heerlijkheid van God in jou openbaar zal mogen worden en
zodoende ook in allen die uit jou zijn voortgekomen en in jou en met jou zijn
gevallen!
23. Zie het wijde graf van de aarde en
ook dat van alle talloze sterrenwerelden! Ik neem van jou de grote last af van
de met jou gevallen geesten en leg die nu in de aarde en in alle sterren, en
er zal geen stofje nutteloos rondzweven, het zal tot zijn tijd gekomen is een
levend wezen in zich bergen, aan jou gelijk'
24. En zie, toen nam de Liefde de
geest en legde die in de slapende gestalte; en het beviel de geest goed in mij,
want hij zag dat hij welgeborgen was en dat hij van zo'n grote last die hij zo
lang had moeten dragen, bevrijd was; maar nu werd hij in de levende woning
gedragen, die de eeuwige Liefde bereid had.
25. En toen ik op deze manier één
geworden was met de geest, zie, toen wekte de eeuwige Liefde mij. Ik ontwaakte
en stond als een enkel mens in het aangezicht van de gehele onmetelijke
schepping en zag niemand anders dan mijzelf, het gras van de aarde en haar
struiken en bomen en ook de lichtende zon aan het verre, blauwe uitspansel.
Toen werd ik bang. Ik verliet de plek en zocht naar gezelschap en vond ook
niet één wezen dat op mij leek.
26. En toen ik moe werd van het
zoeken, viel ik weer op aarde neer en een zoete slaap overmande mij. En zie, in
deze slaap had ik de volgende droom: in het midden van mijn hart zag ik een
oneindig bekoorlijk wezen en dit wezen in mij sprak tot mij:
27. 'Bekijk mij en zie hoe mooi en
bekoorlijk ik ben en hoe ik een vorm als de jouwe heb en die goed kan overzien!
Ook al was eens mijn gestalte slechts een groot licht dat zijn stralen door
de eindeloze ruimten zond en zichzelf verloor in zo' n bovenmatige grootte,
toch kon ik nooit mijn eigen vorm aanschouwen, maar ik was zelf licht, waarin
zich talloze vormen onthulden. De vormen, waarin ik mij oneindigvoudig
vermenigvuldigd zag en waarin ik mij goed voelde, zijn mij ontnomen; maar
daarvoor in de plaats is mij nu zelf een vorm gegeven en deze vorm is mooier
dan al mijn vroegere licht, en ik heb zo'n welgevallen aan mijzelf in deze
vorm, dat ik een grote vreugde aan mijzelf heb en mijzelf liefheb en ik word
door jou bemind, en heb een grote begeerte in mij tot mijzelf en kan jou naar
mij toetrekken wanneer ik wil, en jij moet altijd de aantrekkingskracht van
mijn begeerte volgen!'
28. En zie, ik had in mij werkelijk
een groot welbehagen aan mijzelf. En toen ik zo in dit behagen steeds vaster en
vaster sliep, zag ik een lichte hand dwars door mij heen grijpen tot in het midden
van mijn hart en mijn tweede ik vasthouden. Deze verzette zich aanvankelijk,
maar was spoedig door de machtige vingers van de liefde van Jehova
overmeesterd; want de lichte hand was de hand van de eeuwige Liefde.
29. Vlug brak de machtige vinger van
God een rib van mijn tweede ik, greep in diens binnenste, haalde een worm uit
zijn binnenste en sloot tenslotte weer de plaats waar de machtige vinger van
de Heer zich een weg had gebaand om de zichzelf beminnende begeerte weg te
nemen. Daarna zag mijn tweede ik er echter niet zo bekoorlijk meer uit als
tevoren; zijn vorm was aan de mijne gelijk en ik ondervond niet meer de
aantrekking ervan, maar wij beiden werden door de eeuwige Liefde aangetrokken.
Toen zag ik de geest in een sluimering geraken en in deze sluimering loste hij
zich op en ging in mijn gehele lichaam over en wij werden volkomen één.
30. Terwijl ik daar nog over droomde,
zie, toen werd ik opeens door een zachte stem gewekt en deze stem was een stem
van de Heer die zei: 'Adam, zoon van de aarde, ontwaak en kijk naar je
helpster!' - En ik zag Eva voor mij en had uitermate veel vreugde; want ik zag
mijn tweede ik dat uit mij was getreden en deze vreugde was de eerste liefde
die ik, de eerste ongeboren mens, ondervond en ik zag voor de eerste maal mijn
geliefde vrouw - en mijn liefde was zuiver in de reine schoot van de eeuwige
liefde van God in alle volheid van het eerste leven!
31. En zie verder, ik leefde drie
dagen en drie nachten met zulke zoete gevoelens. Maar toen ondervond ik opeens
een zekere leegte in mij en ik wist niet wat ik daaruit zou hebben moeten
opmaken, of wat er van moest of kon komen!
32. Om mijn hart ontstond een
woestenij en mijn mond werd droog, - en zie, toen stond opeens de eeuwige
Liefde voor mij, die mij vol mildheid en liefdevol aanzag. Zij beademde en
sterkte mij en zei: 'Adam, kijk, je hebt honger en je verlangt naar eten en
drinken en jouw liefde, die 'Eva' zal heten, niet minder. - Kijk naar de bomen,
die Ik nu zal zegenen; eet de vruchten daarvan ter sterking van jullie lichaam
en van jullie zielen. Maar van die boom daar midden in de tuin mogen jullie
niet eten, voor Ik weer zal terugkomen en jullie en de boom zal zegenen; want
op de dag dat je van de boom zult eten, zal ook de dood bij je binnen treden. Je
zult weliswaar in verzoeking komen; maar wees tot drie maal toe standvastig,
dan zul je de worm van de dood, die aan die boom knaagt, te gronde richten. Je
zult Eva zuiveren en jezelf en haar en allen die uit jou voortkwamen en
voortkomen, een volledig vrij, zalig, eeuwig leven in God bezorgen.
33. Zie, daarom maakte Ik de tijd,
opdat jouw beproeving slechts kort zou duren, - maar dat door strijd verkregen
leven duurt eeuwig!
34. Zie, jij hoeft niet met een
vreemde macht te strijden, maar met jezelf; want Ik heb alles aan jou
ondergeschikt gemaakt, maar alleen jezelf kon en mocht Ik niet tot onderdaan
maken, opdat je leven van jezelf zou worden. Daarom, minacht dit gemakkelijke
gebod niet en verhef je boven jezelf, opdat je eeuwig zult mogen leven!
35. Zie, van oorsprong is de worm het
boze in jou en draagt de angel des doods in zich; bijt daarom niet in de angel
van de worm, die ik jou vóór Eva uit je hart heb genomen terwijl je sliep en
daaruit vormde Ik Eva, die je liefhebt omdat zij uit jouw liefde ontstond en
haar vlees ontstond uit jouw begeerte en in haar bleef de wortel van de dood,
die jij tot leven moet wekken door je gehoorzaamheid!
36. Geliefde Adam, zie, Ik, de eeuwige
Liefde van God, uit wie al het leven stroomt, vraag dit van je: bederf voor Mij
niet het grote werk dat Ik aan jou verrichtte! Je weet immers welke lange tijd
der tijden er vervlogen is, sinds Ik je opving tijdens de eeuwige val van het
leven naar de dood! Zie, er zouden wel een miljard aardse jaren verstreken
kunnen zijn, als er toen reeds tijd zou hebben bestaan en Ik schuwde niets om
jou, lieve geschapen broeder, te redden; maar omdat Ik al zoveel deed, doe jij
dan nog het weinige en geef in jou aan Mij Mijn geliefde broeder terug, opdat
wij voor eeuwig in God, onze heilige Vader, weer één liefde mogen worden.
Amen'.
37. En zie, toen verliet de Liefde
mij. Ik echter at en dronk en sterkte me - tot ongehoorzaamheid! 0 kinderen,
luister, ik gehoorzaamde de eeuwige Liefde niet!
38. De aarde kan jullie de grootte van
mijn wandaad vertellen; want er bleef niet een steen op de andere en de
oneindigheid was met het grote geweld van Gods toorn vervuld!
39. Ik verborg me en weende bittere
tranen van berouw; en de eeuwige Liefde versmaadde mijn tranen niet en de
tranen van Eva waren aangenaam voor Haar. O kinderen, luister, de Liefde
maakte alles weer goed! - Ik faalde op een sabbat wederom en weende luid over
mijn verdorvenheid. En zie, de Liefde zond een engel en liet mij uit de tuin
der verleiding in een land leiden, dat Seth nog heel goed kent, in een land om
te verbeteren, maar ook een land van treurnis en toen weer in een land van
vreugde. Want toen ik de vloek van Kaïn wegnam, die door mijn angel des doods
was verdorven omdat hij ontstaan was uit het sap van de appel die door de worm
des doods bezoedeld was, toen gaf de Liefde van de Heer mij mijn lieve
Abel-Seth, - en nu honderd jaar geleden leidde de nieuwe engel van de eeuwige
Liefde van de Heer ons hierheen in het land van de erkenning van God en Zijn
eeuwige waarheid, waar Abel het zwaard plantte en de rode en witte bessen van
de struik plukte!
40. Zie nu, kinderen, wat de
onmetelijke Liefde van God allemaal voor mij en voor jullie tezamen gedaan
heeft, nog doet en eeuwig zal doen! Wees daarom vrolijk als de eeuwige Liefde
ook de kinderen van Kaïn bezoekt; maar niemand van ons mag daarheen trekken
zonder het uitdrukkelijke gebod van de Heer, want het aardrijk daar bestaat
uit de uitwerpselen van de wormen! Daarom, als de Heer niet vantevoren iemand
gezegend heeft, laat hij het dan niet wagen erheen te gaan! Want al het
slechte schuilt nu in de vrouwen van de diepte; daarom verontreinig je niet met
hen! Amen."
Hoofdstuk
41
De
benoeming van Henoch tot prediker
1. En toen nu Adam deze door Mijn
bijzondere toelating gekregen rede had beëindigd, werd ter wille van zijn
zielenheil zijn innerlijk weer afgesloten. Seth, Enos en Henoch verwonderden
zich buitengewoon. Zij konden de diepere zin van deze woorden niet begrijpen
en vroegen aan Adam wat hij er mee had willen zeggen.
2. Hij keek hen verbaasd aan en wist
nauwelijks dat hij over iets gesproken had en vroeg daarentegen aan hen, wat
hij dan eigenlijk gezegd had.
3. Seth zei daarop: "O vader,
zie, je hebt ons jouw wonderbaarlijke wording vanaf de aanvang van alle wezenlijkheid
onthuld en ons de onbegrijpelijke leiding van de eeuwige Liefde getoond. Wij
begrepen het niet en wilden je om een nadere uitleg vragen; vergeef ons daarom
de misstap van onze nieuwsgierigheid! Wie zou ook niet stomverbaasd zijn over
zulke dingen, die zojuist vanuit jouw mond tot onze oren doordrongen?!"
4. Adam kwam overeind en zei
opgewonden: "Als jullie wonderbaarlijke zaken vernomen hebben, denk er
dan aan, dat zij van de Heer stammen en niet vanuit mij voortkomen, en dan
weten jullie ook Wie dank en eer toekomt!
5. Daarom, loof de Heer, omdat Hij de
hoogste liefde en wijsheid in alle heiligheid Zelf is en bedenk dat een mens
aan andere mensen niets kan geven dan dat wat hij tevoren van de liefde van de
Heer heeft ontvangen, omdat Hij de enige Gever van alle goede gaven is! Als ik
jullie iets goeds gegeven heb, dan heb niet ik, maar heeft de Heer je dat
gegeven. Ontbreekt het je aan licht, kijk omhoog naar het licht van de hemel en
dan zullen jullie immers heel gemakkelijk erkennen waar het licht der lichten
onophoudelijk uit stroomt; want waar iemand een geschenk gegeven wordt, daar is
ook de grote, heilige Gever niet ver weg. Daarom zoek Hem en jullie zullen Hem
ook wel vinden en begrip voor Zijn genade zal niet achterwege blijven!
6. Neem dit goed ter harte; want Adam,
jullie aller vader, verkondigt je nu, zoals hij al eerder deed, de ontwikkelingsgang
van de schepping (dat betekent de overgang van het ontstaan van Lucifer tot
Adam) uit de neerdalende grote genade van de eeuwige, boven alles heilige en
goede Vader! Daar de heilige Liefdevolle het Zijne deed, doen jullie dan ook
hetgeen van je gevraagd wordt en gehoorzaam in alle dingen! Amen."
7. En zie, toen bogen zij voor Adam,
gingen heen en bespraken onderweg wat er wel te doen viel. En Henoch, de
jongste van hen allen, die toch al vanwege zijn bijzondere vroomheid een
verkondiger van Mijn naam was, nam het woord en zei tegen zijn vaderen:
8. "Vaderen! Adam, ons aller
aardse vader, heeft woorden vol wijsheid en diepe zin gesproken. Wij begrepen
die niet; want hij sprak en wist niet, dat hij zo gesproken had. Want als hij
als mens gesproken had, zouden wij als mensen hem dan niet hebben kunnen
begrijpen? Maar omdat hij weliswaar op menselijke wijze - uit naam van God met
de tong van de geest over dingen sprak die een getuigenis waren van de liefde
in en uit God, kon ons vleselijke wezen niets begrijpen van al datgene wat
goddelijk en van de geest van de liefde is.
9. Daar het echter nu gezegd werd vanuit
de geest van de liefde volgens Jehova's heilige raadsbesluit, moest het gezegd
worden ter verheerlijking van de meest heilige naam. Door onze kortzichtigheid
begrepen wij het immers niet; maar er is er Eén, die het begrijpt en deze Ene
is de eeuwige liefde van de Heer; uit Haar is alles wat bestaat voortgekomen en
dus ook onze liefde tot Haar. En zo voel ik dat iemand, indien hij zijn liefde
keer op keer alle delen van zijn wezen zou laten doorstromen ter eeuwige liefde
uit God en in God, dergelijke woorden van wijsheid zou begrijpen; want de
liefde is de wortel van alle wijsheid en er is geen andere wijsheid dan slechts
in de liefde tot de liefde in God.
10. Vandaar, o vaderen, hebben wij
onze wortels uit God; laten wij deze door laten schieten tot in alle delen van
ons leven en mijn ondervinding zegt mij luid en duidelijk, dat ons uit het
genademeer van de eeuwige liefde nog zeer veel en zeer grote dingen aangeboden
zullen worden, die nog groter, dieper en meer verheven zullen zijn dan hetgeen
Adam aan ons
vertelde. Uit Adam en Eva zijn wij
geboren: daarom hebben wij veel vlees, maar weinig begrip vanuit het hart. Maar
als er eens mensen uit de reine liefde van God zouden kunnen geboren worden,
zal voor hen ons begrijpen tot speelgoed worden."
11. En zie, deze korte leerrijke
woorden bevielen Seth en Enos zeer goed, zo zelfs, dat Enos zich tot Seth
wendde en zei: "Vader Seth, Henoch heeft een dusdanige rede vol geheime
betekenissen uitgesproken, dat deze mij als een vuurstroom door merg en been
ging en mijn hart huiverde van de geheime wijsheid van de goddelijke liefde in
hem.
12. Luister, vader, zijn innerlijk
gevoel is waar, omdat daaruit zijn gehele wezen in de zuiverste liefde en vol
deemoed spreekt; daarom zal hij voortaan voor iedereen een leraar in de geheime
wijsheid van de eeuwige liefde zijn voor al onze broeders en kinderen. Want
ofschoon de Heer ieder de liefde en het begrip van het hart als zuiver geschenk
uit Zichzelf gaf, is het anderzijds toch ook overduidelijk dat niet ieder van
ons een even grote last kan tillen en de een heeft meer kracht in zijn voeten,
de ander in zijn handen, een ander in zijn borst, een ander in zijn rug en weer
een ander in zijn innerlijke organen en de een in dit en de ander in dat. Ook
heeft weliswaar iedereen een menselijk gezicht en toch ziet niet een er net zo
uit als de ander. En daarmee bedoel ik dan ook: Henoch heeft grote macht en
kracht in zijn hart en niemand zal daarin op hem lijken; want men kan niet
zoveel liefde hebben als men wil, maar zoveel als de Heer hem geschonken
heeft. Aan iedereen heeft Hij weliswaar liefde gegeven, maar wat dat betreft
zijn zij niet allemaal gelijk; daarom moet ook het inzicht verschillen, opdat
de ene broeder de andere nodig zal hebben, waardoor dan weer alles in evenwicht
gebracht wordt, wat de Heer zo vol wijsheid verschillend heeft laten ontstaan.
13. En jij, Henoch, die nu mijn
woorden wel goed begrepen zult hebben, zeg mij eens, is het niet zo, of
kan of moet of mag het anders zijn?
Jouw hart is sterk en jouw verstand stelt het mijne ver in de schaduw; daarom
spreek en leer ons de juiste weg van de Heer en toon ons allen Zijn
onbegrijpelijke stappen en leer ons hoe de rechtvaardige, meest heilige naam
van de Heer naar behoren te loven en te prijzen, zoals het zich betaamt voor
ons kinderen van Zijn eeuwige liefde en daardoor kinderen van onze oude vader!
Amen."
14. En zie, toen de vrome Henoch zulke
waardige en verheven woorden uit de mond van Enos had vernomen, vroeg hij de
beide vaderen: "Past het een zwak kind eigenlijk wel voor diegenen te
prediken van wie hij nog zo veel te leren heeft?"
15. Maar Seth en Enos gingen daar
tegenin en zeiden: "Beste Henoch, weet jij dan niet wat Adam ons dikwijls
geleerd heeft?! De vaderen hebben slechts met de zegen van de Heer in de
lichamen van hun kinderen woningen voor onze jongere broeders verwekt; maar
omdat wij verwekkers van de lichamen zijn en niet eveneens van de liefde, die
een levende geest vanuit de liefde van God is, zijn wij in de liefde immers
niets anders dan louter broeders en zusters onder elkaar en zijn zodoende veel
meer kinderen van een en dezelfde meest heilige Vader in de hemelen van de
hoogte, die een eeuwige woonplaats is van de heiligheid van God, die een ware
Vader van ons allen is. Predik daarom maar verder vanuit jouw liefde en wees
ervan verzekerd: wij zullen met de genade van God de tong van de broeder en die
van het kind goed onderscheiden; want indien iemand de liefde predikt, spreekt
hij als een broeder uit het hart van de eeuwige liefde en zijn woord zal zijn
als een opgaande zon, waarvan het licht met haar warmte de nevelen uit de donkere
voren van de aarde verjaagt. Degene echter die slechts zou prediken vanuit de
aan hem verleende wijsheid, diens leer zou als het licht van de middagzon zijn,
waarvan het licht niet meer verwarmt, maar slechts geweldig en onverdraaglijk
brandt en men voor de uiterst felle stralen graag zou willen vluchten naar de
diepste schaduw uit vrees voor zulke brandende stralen!
16. Maar jij, Henoch, hebt een grote
bron van liefde en niet van de naakte wijsheid in je; laat daarom jouw
goddelijke morgenzon over ons, jouw broeders in God, opgaan!"
17. En Henoch antwoordde: "Lieve
vaderen, als dat zo is, terwijl mijn gevoel vanuit God het mij ook zegt dat het
zo is, dan hebben jullie geheel juist gesproken; maar één ding heb je vergeten
en dat is van groot belang en luidt als volgt: ieder kan ter ere van God
spreken en handelen zoals hijzelf wenst; maar in Zijn naam prediken mag slechts
diegene die het van boven gegeven werd. Mij is het echter door jullie gegeven,
maar nog niet van boven; daarom predik ik alleen voor jullie. Maar als het mij
ook van boven gegeven wordt, pas dan kan en mag ik voor alle broeders over de
grote kracht van de naam van de eeuwige Liefde preken. Maar wat de
betamelijkheid van het prijzen van de grote Naam betreft, weten jullie lieve
vaderen immers toch al welke prijs en welke lof de Heer het aangenaamste is en
jullie weten ook, dat woorden of gebaren of gedachten of zekere ceremoniële
gebruiken zo goed als niets voorstellen en dat alleen liefde en gehoorzaamheid
het meest welgevallige offer is dat wij mensen in staat zijn Hem te brengen! -
Hij, die ons aller God en Vader is, weet precies wat Hij met ons wil; laat
daarom altijd Zijn heilige wil geschieden! Amen."
18. "Ja," zei Seth,
"lieve Henoch, ook deze toespraak was vol van wijsheid vanuit de
oneindige liefde van de Heer en leek op een mooie morgen, die in jou opgaat en
onze rimpels zacht verlicht. Zie, Henoch, alle waarheid is een licht dat uitgaat
van de zachte vlam van de eeuwige Liefde en dit allermooiste, heerlijkste licht
is de ware ochtendzon van het hart; ja, het is het enige licht en buiten dit
licht is er geen licht en zelfs het licht van de zon is slechts een matte weerschijn
van dit heerlijke, enige licht van de eeuwige Liefde. Zie, dit licht schijnt zo
mild in jouw hart; het verkwikt ons altijd en verwarmt onze harten met grote
gedachten, de heilige Vader waardig. Ja, als jij spreekt, komt het mij voor
alsof ik geluiden hoor uit een wereld die eens voor onze verre nakomelingen als
een grote stroom van licht uit de eeuwige morgen van God zal opgaan; - zie, zo
zeer verkwikt ons het spreken van jouw hart. Zwijg daarom niet, maar spreek en
laat je hart de vrije loop en toon ons wat ik en Enos wensen!"
19. En toen Henoch dat gehoord had,
keek hij op naar de hemel en sprak als volgt zachtjes in zijn hart tot Mij:
"Heilige Vader, zie genadig op mij, Uw zwakke kind, neer! Zie, ik zou
moeten geven, maar heb niets anders dan mijn liefde tot U! O Vader, zie, wij
zijn allemaal stoffige wormen voor U, Gij almachtige, eeuwige, heilige Vader!
Er is niets goed aan ons dan alleen onze liefde voor U, die vooraf uit U in ons
kwam. Laat ons U door deze liefde in ons, o goede, heilige Vader, met al onze
krachten buitensporig liefhebben! Want hoe kan ik, zwakkeling, spreken, als
mijn liefde tot U mij altijd mijn tong verlamt, - daarom kan ik ook, zoals U
weet, U loven noch prijzen, omdat de liefde tot U mijn tong verlamt.
20. O Vader, zie daarom genadig op
mij, stoffige worm, neer en maak mijn tong los, indien dat Uw heilige wil is,
zodat ik in het aangezicht van mijn vaderen, broeders en kinderen in staat ben
te spreken ter verheerlijking van Uw naam! - U weet dat Enos, Kenan,
Mahalaleël en mijn vader Jared altijd de grote heerlijkheid van Uw
allerheiligste naam gepredikt hebben; O laat mij daarom geen onwaardige zoon
van mijn vrome vaderen zijn!"
21. En zie, toen nu Henoch zulk een
stil gebed in zijn liefhebbende hart gesproken had, hetgeen een waarachtig
gebed was dat Mij alleen daarom al aangenaam was en eeuwig aangenaam zal
blijven, omdat het een terecht gebed was, liet Ik meteen een engel naar de
aarde afdalen om daar zijn broeder Henoch te sterken en liet Ik hem zijn tong
geheel losmaken. En nadat dit gebeurd was, zie, toen vermande Henoch zich
vanuit zijn liefde en sprak als volgt:
22. "O lieve vaderen en
lievelingen van God, zie, de liefde tot God heeft mij gedurende korte tijd
blind, doof en stom gemaakt; de Heer heeft mij in mijn liefde aangezien en Zijn
onmetelijke liefde heeft mij gesterkt en mijn matte tong los gemaakt. Zie, dat
alles heeft de eeuwige Liefde zojuist gedaan. Nu pas kan en mag ik spreken;
verneem daarom de lofprijzing van de heilige Vader.
23. Zie, de Heer, die vol liefde is,
wil dat de mens Hem uit al zijn krachten liefheeft; want er bestaat nergens
anders een macht of kracht dan alleen in God. En zo is alle kracht in de mens
slechts een kracht van de liefde uit God en deze kracht is ons in ons hart
gelegd, en deze kracht is geen andere dan de Liefde zelf. Omdat wij nu de
liefde hebben, mogen wij die niet houden, maar haar aan Hem offeren, die haar
vanuit Zijn genade op een wonderbaarlijke wijze zo overvloedig in ons hart
gelegd heeft.
24. Zie, wij hebben niets wat wij aan de
Heer zouden kunnen geven, dat wij niet tevoren van Hem ontvangen hebben; en
welke vreugde zouden wij Hem verschaffen, ook al zouden wij in staat zijn Hem
de hele aarde, ja de gehele wereld te geven?! Hij zou tegen ons zeggen:
'Kinderen, daar heb Ik nimmer behoefte aan; want als Ik plezier zou hebben in
werelden, dan kon Ik er op ieder ogenblik talloze miljarden voor Mijzelf
scheppen en Ik zou er voor de eeuwigheid der eeuwigheden voldoende ruimte voor
hebben. Maar Ik heb geen vreugde aan jullie offers, die uit materie voor Mij
gemaakt zijn, wat een huis des doods is; Ik verheug Mij alleen over een
boetvaardig, berouwvol hart, dat Mij liefheeft. Dat is hetgeen geheel van
jullie is als een vrij geschenk van Mij; dat hebben jullie volledig in
eigendom. Als je wilt kun je het aan Mij teruggeven en Ik zal daar intrekken
met Mijn genade, en jullie zullen dan eeuwig met de genade in Mijn eeuwige
liefde leven en alle dingen zullen zo helder worden als een druppel water. Als
jullie echter zelf in je hart gaan wonen en dan de deur voor Mij vergrendelen,
zodat Ik niet binnen kan komen wanneer Ik dat wil, dan zullen jullie al
spoedig het levensbrood dat in je is, verteerd hebben; en omdat Ik als enige
Gever van het levensbrood met Mijn leven gevende gave niet meer binnengelaten
word, zal ook weldra de eeuwige dood het onvermijdelijke gevolg van de eigenliefde
en de zelfzucht in je worden!
25. Want zie', zegt de Heer verder,
'Ik schep geen vreugde in het nemen, maar Mijn grootste zaligheid bestaat
geheel alleen uit altijddurend geven! Wie ontvangen wil, laat die altijd
gewillig nemen als Ik hem geef en laat zijn hart zich vullen met Mijn genade,
opdat eens Mijn volle liefde daarin haar intrek zal nemen; want wiens hart
niet geheel met Mijn liefde vervuld wordt, zal nooit het leven in zich
proeven, maar de dood zal hem geheel en al gevangen nemen. Want nu is het de
tijd, dat Ik vooraf aan ieder de genade geef en dan pas, vanaf
de grote tijd der tijden, de liefde
uit Mij; maar daarna zal de liefde de eerste zijn en degene die de liefde niet
zal hebben, zal geen deel hebben aan het licht van de genade, maar dan zal het
licht van de wereld een ieder te gronde richten!'
26. En zie, lieve vaderen en begrijp
mijn woorden goed en luister goed naar wat de Heer nog verder spreekt, Zijn
woorden luiden aldus: 'Luister, kinderen van Mijn erbarmen, Mijn genade is een
grote schat en er is op aarde niets dat daarop lijkt. Mijn genade is een goed
licht vanuit Mijn heilige hoogte, zoals de liefde een goede spijze des levens
is. Wie Mijn genade niet ontvangen heeft, die kan niet geloven dat Ik het ben
uit Wie het leven eeuwig stroomt; maar wie het geloof niet heeft, is gelijk de
dieren en zal geoordeeld worden, waar hij gaat en staat. Maar als er iemand
zou zijn die Mij in zijn liefde mocht erkennen, over hem zullen stromen van
genade uitgegoten worden en zo
iemand heeft dan reeds van tevoren een
aandeel aan dat, wat eens in de grote tijd der tijden de mensen van de aarde,
die van goede wil zijn, zullen krijgen.
27. Daarom geloof, opdat jullie eens
tot liefde en daardoor tot leven zullen mogen komen, en bemin Mij in jullie
geest en laat al het werk van je handen en je wil getuigen van het leven in
jullie en laat je tong je zeggen dat jullie kinderen van God zijn. Ik zal de
mensen oordelen naar hun geloof; Mijn kinderen echter zal Ik in Mijn liefde
leiden en het licht van Mijn wijsheid zal voor jullie worden tot een eeuwig
lichtbaken van het meest zalige leven in Mij, jullie liefdevolle, heiligste
Vader, nu en in alle eeuwigheden der eeuwigheden! Amen.'
28. O lieve vaderen, hebben jullie het
gehoord, wat de Heer gesproken heeft?" - En Seth antwoordde: "Ja,
geliefde Henoch, wij hebben het heel goed gehoord; maar het vergaat ons niet
veel beter dan bij de vertellingen van Adam, want wij allen hebben weliswaar de
genade, maar te weinig liefde!"
Kenans
gezang over de tien zuilen
1. En nadat Seth die korte, weinig
liefdevolle opmerking had uitgesproken, zie, toen kwamen deze drie nog Kenan,
Mahalaleël en Jared tegen en begroetten hen in alle liefde en dankten Mij voor
de genade van het weerzien, en Seth zegende hen allen in Mijn naam, opdat zij
spreken konden en mochten voor het aangezicht van Mijn liefde en voor het
aangezicht van Seth, de tweede stamvader van de (28 sept. 1840) zeer gezegende
tak uit Adam, die Ikzelf tenslotte in de grote tijd der tijden afsloot, toen
Ik lichamelijk op aarde was.
2. En toen deze drie de zegen hadden
ontvangen, voerde Kenan als eerste het woord en zei: "Lieve vaderen en kinderen,
hoor en begrijp mijn uiteenzetting goed; want ik zal jullie deze zo getrouw als
ik haar in een nachtelijk visioen heb ontvangen, weergeven. En dit droomgezicht
beeldde tien zuilen uit en deze zuilen staken boven een groot water uit, dat
dikwijls geweldig tegen die zuilen opsloeg. En op de eerste zuil stond Adam en
hij sprak tot de wateren: 'Luister kinderen, God, de Heer Zebaoth, de machtige,
heilige Vader van alle door mij verwekte kinderen, is een enige God! Zoals Hij
mij tot de enige mens van de aarde heeft gemaakt, zo is Hij vanaf de eeuwigheid
een enige God en er is buiten Hem geen andere God meer; want de oneindigheid is
van eeuwigheid tot eeuwigheid geheel vervuld van Zijn eer, heiligheid en
liefde. Daarom geloof, jullie watervloeden, dat de Heer de enige, grote,
eeuwige, almachtige, heilige, rechtvaardige, hoogst wijze, meest liefdevolle,
genadevolle, barmhartige, bovenal goede en boven alles verheven God is en
daarom ons aller Vader. Wees daarom rustig, jullie montere baren en word
helder, zodat het licht van deze enige God je zal doorschijnen tot in de grond
van je leven! Amen.'
3. En zie, toen werden de baren om de
zuil van Adam rustig en uit Gods hoogte straalde een geweldig licht op het
spiegelgladde oppervlakte van de wateren neer; toen begon het oppervlak te
schitteren als een zon en uit de diepte van de wateren rees een eenstemmige
lofzang op, die zich als een lichtende wolk losmaakte van de wateren en steeds
helderder stralend opsteeg naar de eeuwige, heilige hoogten van de almachtige
Vader, die de ene en enige God is.
4. En luister verder, lieve vaderen en
kinderen, naar wat ik heb gezien in mijn nachtelijk gezicht, weliswaar niet met
mijn lijfelijke ogen, - met geestelijke ogen heb ik dat vol verrukking gezien!
5. Niet ver van de zuil van Adam stond
er een die bijna even verheven was. De montere baren durfden hun flikkerende
koppen nauwelijks te verheffen tot die verheven zuil en draaiden vol eerbied
zacht schommelend om deze verheven zuil heen, alsof zij wilden zeggen: 'Kijk, sterfelijk
mens, zie de naam van de Hoogste, die heilig en liefdevol 'Jehova' heet! Nooit
mag deze naam door zondige tongen ijdel uitgesproken worden; want de naam van
de heilige Vader is heilig, zeer heilig, de meest heilige! 0 mensen, 0
kinderen', riepen de ronddraaiende golven, 'bedenk, O bedenk, aan wie deze
naam behoort! Bedenk dan in je hart, dat het God, ja een God is aan wie deze
naam toebehoort!'
6. En zie, toen ik vol verbazing dat
van de zacht schommelende, woelige golven vernomen had, kon ik pas vervuld van
vrees mijn verbaasde blik naar de bovenkant van de geesteszuil opheffen en ik
zag - 0 ik kan niet beschrijven hoe warm en toch hoe zalig het mij om het hart
geworden is! -, ik zag op de glanzende hoogte van de zuil, jou, dierbare vader,
jou, Seth, zag ik staan, met een ernstig gezicht! En jij sprak tot de zacht
kringelende baren wat ik even tevoren vertelde en hetgeen ik van hen getrouw
heb vernomen, en ik was vol geloof en luisterde als had ik van al de
kringelende golven vernomen wat jij hebt gezegd daar op de heilige hoogte tegen
de heilige zuil in het zachte gewieg van de er omheen vloeiende golven; en
zoals ik heb gesproken, zo heb ik het gezien.
7. En luister nu verder, dierbare
vaderen en jullie, ons altijd gehoorzame kinderen, luister ook! - Zo zag ik
verder, niet vet van de zuil van Seth die omgeven was door lichtende golven,
de derde zuil; die was als door een roodachtig licht omgeven, meer verheven dan
al de anderen; en alle baren die sneller en sneller om de andere zuilen sloegen,
stonden hier stil en wasemden, door eerbied en liefde gedrongen, uit hun zacht
trillende rimpels de Heer en eeuwig heilige Vader, een vurig loflied toe.
8. Ik wilde naspeuren waarheen de weg
van die zo vurige dampen wel zou kunnen voeren, - en zie, mijn ogen, bijna
verblind door de glans van verheven gezangen die zo opstegen uit de rust van
de zuivere wateren, aanschouwden op de heilige top van de derde zuil, door
glinsterende wolken omgeven, de derde van jullie, lieve vaderen, en dat was
Enos!
9. Ja jij, vader Enos, jij stond op de
derde zuil en sprak met vlammende woorden tot de stil luisterende baren: 'O
luister, al jullie wateren van de aarde; verneem de woorden uit de hoge en hoor
de tonen van de heilige spraak! Je kunt zes dagen en nachten in vrolijke
reeksen stromen en wiegen; maar, als de zevende dag gekomen is, gezegend met
de heilige rust, de sabbat van de Heer, een heilige dag, luister, dan moet je
die ook altijd vieren vanwege de verschuldigde lof en prijs aan de heilige
Vader! Want het is overeenkomstig de eeuwige ordening, dat alles wat de levende
adem uit God ademt en de liefde van de eeuwige, heilige Vader in zijn liefhebbende,
denkende hart ondervindt, de rust en de plechtigheid van de heilige dag
gedenkt; want dat is te allen tijde de meest heilige wil van de heilige Vader:
zes dagen kunnen alle wateren arbeiden, kunnen zij met ruisende teugen stromen
en wiegen; maar de heilige rust moet op de heilige sabbat zweven als vurige
wolken over de zwijgende, luisterende baren, uitnodigend tot het feest!'
10. En luister, lieve vaderen en
volgzame kinderen, dat wat ik jullie hier heb vermeld, heb ik zo getrouw en
precies ontvangen.
11. En luister nog verder met de wil
tot geduld, geliefde vaderen en jullie ook, kinderen die ons liefhebben, naar
wat ik voorts nog met verbijsterd geestesoog voor wonderen van de goddelijke
liefde en de lichtende genade naar eer en geweten heb gezien! 0 vaderen en
kinderen, zoals jullie mij nu vol trillend vuur zien om je mijn visioen te
vertellen, ja waarlijk, zo stond ik daar in mijn visioen als vierde op een
iets minder verheven zuil omgeven door roodachtig licht; evenals de drie eerste
zuilen was deze naar alle denkbare richtingen omspoeld door opgetogen,
kringelende baren. Vol verbazing over een dergeli jke zo plotseling verheven
plaats, die ik daar evenals de vaderen ingenomen heb, bemerkte ik vol treurnis,
dat de golven die langs de zuil stroomden steeds donkerder en stormachtiger
werden en op talrijke plaatsen vol brandende ijver, met rusteloos schuimende
koppen die eruit zagen als rokende bergen, zich hoog boven de zuil waarop ik
stond, verhieven. Ik was vervuld van zorgen en kommer; de golven waren als
kinderen die zonder gehoorzaamheid in hun hart zich vol boosheid beijverden om
de zuil van hun vader en dus ook van hun moeder te doen ineenstorten en deze in
zijn val met lasterende tongen te honen en met stampende voeten, waaraan
massa's dodende stof van de zwartste ondankbaarheid kleeft, na te trappen.
12. En toen ik dat een tijd lang met
bloedend hart had aanschouwd, verhief zich opeens, de zuil omwervelend, een
hevige storm als een orkaan over de schuimende koppen der golven die als
bergen zo hoog waren. En zie, de heftige storm die de zuil omwervelde hield
niet lang aan, en het gewoel van de woedende golven, gedwongen door de strenge
macht van de orkaan kwam tot een zegenende rust, zodat slechts hier en daar
nog een sporadisch, zacht gemurmel van de zich tot volledige rust gewillig effenende
rimpels van de zo grote watervlakte de lichtende schichten van de uit de
goddelijke mond stromende ademtocht, niet onaangenaam onderbrak. En toen de
machtige liefde van de eeuwige, heilige Vader de zegenende rust met zulke
verbazingwekkende middelen getrouw tot stand had gebracht, ontsprong er terstond
aan mijn mond een heerlijke toon. En luister, deze toon klonk als heilige
woorden die uit het liefhebbende hart van de heilige, eeuwige Vader vloeiden
vanuit de hoogten der hoogten uit de oneindige, schitterende sferen van het
eeuwige licht der lichten, en zij goten zich welluidend heel ver uit in
overvloedige, glanzende stromen over de eindeloze luisterende vlakten van de
grote wateren, en zoals ik het heb vernomen geef ik de gewaarwording van de zo
heerlijke klank van die goddelijke stem getrouw weer. De zin en betekenis
daarvan sprak zich op de navolgende wijze heel mooi en wonderlijk uit:
13. 'Luister', zo sprak de heilige
stem, 'jullie vloedstromen die slechts willen woeden, gehoorzaamheid en liefde
zijn jullie, sidderende baren, aan de zuil van Kenan verschuldigd en nog lang
zullen jullie de dode en bestendige spleten van de treurende aarde bevochtigen;
doch wee de schuimende baren die zich in veiligheid willen brengen, als zij
zich ooit boven de lichtende zuil van Kenan mochten verheffen!
14. Hoe hoog die baren zich ook zouden
willen verheffen, Ik zal hen door de eeuwige kracht van Mijn toorn en brandende
gramschap plotseling verharden en verstijven tot ontoegankelijke bergen tot
een tijdelijke als ook een eeuwige geestelijke kwelling in de brandende poel
van Mijn eeuwige vloek!
15. Doch de geheel rustig gehoorzamende
vloed zal spoedig tijdelijk en eeuwig overgaan in het deinen in het licht van
de eeuwige liefde van de door de heilige Vader der vaderen gezegende, montere,
vrolijke vloeden, die toevloeien naar de zeeën van het eeuwige leven vanuit
Mijn erbarmen!
16. Verhef jullie dan steeds boven de
heilige, lichtende zuil van Kenan. Dat is de wil van de eeuwige, heilige Vader
der vaderen en rechter van de woedende baren van de zee des levens in eindeloze
gelederen en vurige stromen vanuit God!' - Zie, geliefde vaderen en ook
jullie ons liefhebbende kinderen, zoals ik het heb verteld, zo getrouwen
waarachtig heb ik het ook met mijn innerlijk oog gezien vol verwondering en
vanuit de hoge bestuurd door de eeuwige liefde in God en uit God!
17. En luister nu verder wat voor
wonderen van goddelijke Liefde ik vol verbazing in de geest heb gezien, als
stonden de zo zeldzame dingen concreet voor mijn duidelijk ziende, wijd open
ogen van mijn vleselijke lichaam!
18. Ik stond nog op de lichtende zuil
en keek nu iets verder naar de vijfde zuil; en luister hoe verbaasd ik was over
het nieuw ontstane wonder van de goddelijke liefde van de eeuwige heilige
Vader!
19. De zuil was van de voet tot aan de
top in duister gehuld en de golven die haar met heftige rukken omspoelden,
leken zich als in toorn ontbrand gloeiend erts te pletter te lopen; daar
daverde en tolde de dood door de gloeiende diepten van de woedende wateren en
golf na golf verstarde, aangegrepen door een gloeiende grimmigheid.
20. Ik keek in de nachten van de
gierende diepten des doods en zag er dingen - 0, luister, 's mensen tong zou
eerder verstarren dan de gruwelen van de woedende, geheel met de dodende toorn
doorgloeide golven weer te geven!
21. Toen ik met mijn geopende
geestesoog in het hart van de vleselijke ziel er voldoende lang naar had
gekeken, hief ik met beklemd hart mijn ogen op naar de top van de duistere
zuil en zag daar, o luister, jou, Jared, de zoon van mijn zoon Mahalaleëls eerste
gezegende liefde, in volle ernst met een naar boven gewend gelaat om liefde
smeken tot de eeuwige, heilige Vader voor de in woede ontstoken en onderling
botsende, wurgende, elkaar vermoordende baren!
22. En toen jij, mijn Jared, zo
smeekte, stortte opeens vanuit de wijd geopende hemelen een rijkelijke vloed
van erbarmende liefde neer op de met de vuurgloed van de dodende woede
verstarde, schuimende golven. O luister, toen bruiste en suisde de verstarde
vlakte van de met de dood gevulde zee opnieuw, toen begonnen de door de dood
reeds versteende baren zich weer vrij te maken van hun bittere verharding en
vloeiden als broeders en zusters, elkaar zacht omgevend en wiegend en
rimpelend, elkaar doordringend en helpend, tevreden in de door de eeuwige liefde
opnieuw doorwarmde armen en harten.
23. En toen ik dat had gezien, werd er
opeens door machtige handen een vlammend zwaard in de bevende handen van de
smekende Jared geslingerd, die dat behendig opving en het naar goddelijke
beschikking zover zwaaide als maar mogelijk was; en toen dat gebeurd was, kon
ik de duidelijk verstaanbare woorden horen:
24. 'Jij aards, trouweloos tumult der
golven, waag het nooit om een als kind van de eeuwige liefde geschapen wezen te
doden; want Ik ben de Heer van het leven zowel als van de dood! Wie ooit met
een toornig hart zijn broeders en zusters doodt, zal ook heel zeker meteen met
de straffen van de dood van geest en ziel worden bestraft. Daarom zal niemand
de ander trappen, noch slaan, noch vloeken, noch vermoorden, noch doden; want
Ik ben de Heer en de machtige God, zowel van het leven als ook van de
tijdelijke en de eeuwige dood!'
25. En hoor en zie, geliefde vaderen
en ook jullie, ons beminnende kinderen, zoals ik het nu getrouwen waar heb verteld,
is het ook gebeurd van teken tot teken, van woord tot woord.
26. En toen ik dat had vernomen en
duidelijk gezien, wendde ik mijn blik meteen naar de zesde zuil en zag daar, O
luister geliefde vaderen en ook jullie, ons beminnende kinderen, - de bange
tong van Kenan is huiverig om voor je vorsende ogen de verschrikkelijke
gruwelen te vertellen, die ik, jullie Kenan moest zien terwijl het gebeurde en
wel bij de zesde zuil.
27. Ik zag de zuil omstroomd door
bloed en afschuwelijk slijk en in plaats van de anders montere baren die de
vorige zuilen omcirkelden, luister, kropen hier niet voor te stellen afgrijzen
- en afschuwwekkend de huiveringwekkendste, schandaligste draken.
28. En luister, zelfs de zuil, die
heerlijke zuil, was als geen van de anderen van de voet tot aan de top bevuild
en bezoedeld met het bloed van de schande van de schandalige, verschrikkelijke
draken! Dikwijls kropen de draken omhoog zelfs tot aan de top; ook gingen massa
na massa omhoog, opdat niemand het heerlijke merkteken van de goddelijke wil
zou kunnen zien.
29. Zover het geestesoog ook maar kon
reiken, kon het echter niets dan drommen en drommen waarnemen en zien hoe zich
deze horden draken elkaar in hun gruwelijke ijver vermorzelden om daarop weer
verenigd te worden tot grotere draken. Dan kropen zij, zich draaiend en krommend
over de anderen, recht op de met slijk overdekte zuil van Mahalaleël af,
omstrengelden die tot onderaan de top en wilden haar daardoor helemaal de
goddelijke vorm ontnemen, waardoor de heilige wil van de eeuwige, heilige Vader
bekend gemaakt zou worden aan de vreedzame baren van de grote wateren van het
leven in de eindeloze zeeën van de heilige liefde in het hart van de eeuwige,
heilige Vader.
30. Maar luister, wat er naar waarheid
verder is gebeurd! Opeens klonk een gedreun in de gloeiende hemelen; de zon
doofde en ook de maan kon niet meer zacht het schijnsel van haar trouw
schenken, evenmin als de sterren; die vielen in talloze menigten uit de purper
doorgloeide hemel.
31. En luister, toen dat gebeurde,
begonnen ontelbare doden uit alle diepten van het stinkende slijk te klagen,
te jammeren en zeiden: 'O bedek ons, jullie gebroken sterren, opdat wij het
gelaat van Mahalaleël nooit zien; want hij is in de naam van de eeuwige,
toornige God als een vurige gesel tot ons gekomen om ons ellendige draken te
slaan, omdat wij zijn hoge en heerlijke zuil omstrengelden!'
32. En luister, toen dat aan de
duistere diepten van de dood was ontstegen, barstten de hemelen en uit de
geopende scheuren werden geweldige stromen goddelijk vuur over de zuil van
Mahalaleël gestort.
33. Maar Mahalaleël, verlicht door de
geest van de Heer, zei: 'Luister, stinkende golven in draken-gedaante, de
liefde van de Heer is eeuwig en heilig en rein; daarom zullen ook jullie geen
onreinheid bedrijven!
34. De tijd, een heilig vuur uit de
hemel, is aangebroken om jullie stinkende draken met het eeuwige vuur van de
toorn te wassen, als jullie je niet voor die tijd schoonwast tot vreedzame, met
liefde en genade doorlichte, montere golven.' (2 oct. 1840)
35. Toen nu onder voortdurend
bliksemen en begeleid door heftig gedonder, uit de vurige mond van Mahalaleël
deze krachtige woorden vloeiden, 0 luister, toen begonnen de drommen en massa's
draken te verzinken en toen zij op een effen vlakte waren gaan lijken,
vloeiden de schandelijke, walgelijke vormen gelijk vonken spattend erts in de
sombere stevige smidse, hier in -, daar door - en ginds ook schitterend uiteen
in aanvankelijk nog troebele, doch geleidelijk aan steeds helderder wordende
golven en vreedzame vloeden.
36. En luister, aldus was de orde, die
heerlijke orde spoedig opnieuw weer hersteld en na het herstellen van de
goddelijke ordening liet ik mijn oog gretig rondgaan in de eindeloze verten
over de witachtige vlakten van de grote, nu geheel rein geworden wateren en zag
dat er nergens meer drommen en massa's zich verdrongen, en zag dat slechts hier
en daar donkerder golven de lichtere benaderden en dan in de buurt daarvan
zelf helderder en helderder, ja tenslotte zelf
geheel lichtend werden en ik zag verder
nog, nadat ik mijn onderzoekend oog had afgewend van de eindeloze verten van de
wiegende vlakten van de grote wateren en op de zuil van Mahalaleël had gericht,
dat deze, heel lieflijk gereinigd van al de bloedige schande, in een witachtig
licht blonk, omgeven door bevallig kabbelende, stoeiende, lichtende golven.
37. Luister Mahalaleël, jou zag ik
toen knielen en de Heer, de heilige Vader van de lichtende golven danken; en
zie, ieder woord dat aan jouw sidderende lippen ontsprong, dankend de Vader
van de eeuwige liefde, vloog naar omhoog als een stralende zon naar de eeuwige
hoogten van de eeuwige, heilige Vader!
38. En luister, jullie geliefde vaderen
en ook jullie, ons liefhebbende kinderen, zoals ik het heb gezien en naar
waarheid heb gehoord, zo getrouwen waar geef ik het aan jullie weer!
39. En omdat jullie dat nu gewillig in
je harten opgenomen hebt, hoor mij Kenan nog verder verhalen over het
nachtelijke wonder van de grote liefde en helder stralende genade van de
eeuwige heilige Vader!
40. Nu luister, toen ik dat alles voldoende
in het stralende licht van de genade, uitstromend van de eeuwige hoogten van de
heilige God en Vader van de liefde en alle vreedzame, lichtende golven, had
bekeken, stiet mijn oog opeens op een geheel roodgloeiende zevende zuil; en
Henoch, de vrome, eerlijke Henoch stond bijna zwevend op deze gloeiende zuil.
41. De golven omspoelden met
arglistige bedrijvigheid de hoog in de vlammende luchten opstijgende zuil van
Henoch. Maar mijn geestesogen verbaasden zich niet al te lang over de aanblik
van dit zonderlinge beeld, daar ik spoedig gewaar begon te worden, dat onder
de arglistige vloeden, gedeeltelijk door het slik van de bodem bedekt, zich
vreemde, geroofde, gestolen wateren bevonden op gruwelijke wijze geboeid.
42. Er waren daar wateren der liefde
en wateren der genade, en er waren wateren van het leven en wateren van het
licht en voorts nog wateren van alle denkbare soorten; en al die talloze
wateren - luister! - waren als doorzichtige stenen met gloeiende banden van de
schandelijke, pure eigenliefde vastgemaakt.
43. En zie, jullie vaderen en kinderen,
hoe dat meest liefdeloze roven en stelen gebeurde; luister, zoals ik het heb
gezien, zal ik het aan jullie verkondigen: er verhieven zich massa's door
diefachtige ijver gedreven, bevallig lijkende wolkjes uit deze zo boosaardige,
golvende vlakte van het grote water, waarmee de zuil van Henoch naar alle
denkbare richtingen onoverzienbaar ver omgeven was. Deze wolkjes vluchtten weg,
ver over de grenzen van het gebied van de zuil waartoe zij behoorden; als zij
dan in andere gebieden van de grote wateren heel rustige vlakten zagen,
stortten zij zich, door begerige haast gegrepen, sneller dan de bliksem op de
vreedzame golven, verstoven die tot een vochtige nevel en tilden deze dan op
en dreven hem in allerijl als stormende winden naar de onheilspellende diepten
vol slijk van het gemeen klamme gespuis. Daarin lieten zij deze zo boosaardig
geroofde, heel vreedzame wateren zinken en drukten en persten deze dan met hun
gestolen macht tot harde stenen tezamen en bedekten hen uit schandelijke eigenbaat
op de meest schandelijke wijze toe met het slijk en met de mest van de leugen.
44. Doch dit arglistige, loze gedoe
hield niet lang aan; want spoedig zag ik Henoch helderder dan de zon oplichten
en gloeiend hete stralen ontsproten aan Henochs hoofd, doorwoelden in machtige
stromen in één ogenblik al die slijkerige, diefachtige diepten van de door
roofzucht doorgloeide wateren.
45. En luister, nauwelijks waren de
vlakten van de geniepige wateren door
de zengende stralen uit Henochs hoofd geraakt of de golven van de geniepige
wateren begonnen te gisten, te suizen en te bruisen. De eindeloze vlakten
dampten en rookten en zij gaven door de hitte van de stralen gedwongen, al de
voorheen zo boosaardig gestolen en door eigenliefde en hebzucht in de
modderige grond geketende vreemde wateren onvrijwillig terug. En de vreemde
wateren stegen als vurige wolken in talloze scharen, zich ijverig losmakend
van de lagere, donkere en troebele dampen van de geniepige vloeden, omhoog in
de zuiverder, lichtende luchten. En zie, toen zij aan de diepten van de dood
waren ontstegen, kwamen er bedrijvige winden, die Henochs zuil omgaven en zij
droegen heel teder met wervelende vreugde de weer losgemaakte kinderen terug
langs de razende dampen van de verraderlijke wateren in de liefhebbende,
wachtende armen van de wateren, die door een door de goddelijke genade gegeven
gebod waren veredeld. En toen dat door een wonder van de heilige liefde van
boven was gebeurd, strekte Henoch vol macht opeens zijn handen uit en sprak
streng gebiedend, met heftige, donderde stem:
46. 'Jullie kwaadaardige, diefachtige,
rovende golven, verneem daar in de diepten van de slijkige, duistere gronden de
heilige wil van de eeuwige, machtige God en luister met een kalm oppervlak
naar de machtige woorden van het heil, die je toeroepen: iedere druppel is
veelvuldig geteld in het hart van de eeuwige liefde en ieder is dus het
eigendom van zichzelf en van de eeuwige liefde; daarom zal niemand de
gruwelijke prooi van de ander worden. Want wee de dief, de geniepige rover en
moordenaar van het eigendom van andere zuiverder wateren en wezens; ja wee
over al de op boosaardige wijze, slechts zichzelf liefhebbende golven! Hoor
dit: de boosaardigheid van de rovers en moordenaars zal nooit deinen met
vrolijke, rimpelende kringen, maar wel, luister, zal zij zeker door de dodende
macht van het gebod nu meteen of mettertijd als een gestolde dood tot gloeiende
stenen van de eeuwige vloek geboeid in de onderste diepten van de aarde worden
geworpen. Je zult niet roven en stelen!, zo luidt de machtige wil van de
eeuwige heilige God.
47. Onthoud en eerbiedig dat, jullie
boosaardige golven!'. En luister, geliefde vaderen en ook jullie ons liefhebbende
kinderen, dat waren de laatste van Henochs donderende woorden vanaf de
stralende zuil als heerlijk, eeuwig teken van de goddelijke wil! En toen die
heerlijke woorden verstierven in verre, zelfs voor het geestesoog vreemde
velden van de duistere vlakten van de golvende gruwel, kon ik heel duidelijk
aan de diepten ontstegen woorden vernemen. Met een toon van gehoorzaamheid
lklonken die woorden op naar de zuil: 'Maak ons rein, lichtende heraut van de
machtige wil van de heilige, eeuwige God, opdat wij, als de andere wateren, ook
welbehagen vinden in het lichtende, heilige oog van de eeuwige, heilige
liefde!'
48. En luister, toen begonnen heel
heftige, vurige winden, ontsprongen aan de glanzende zuil, te waaien en mengden
met glanzende overvloed het vuur van de eeuwige liefde met de golvende baren
der luisterende, eindeloze vlakten op wonderbaarlijke wijze ineen. En de baren
en vloeden werden door zo' n glanzende mildheid gelouterd, o luister, dat zij
zo helder leken als de oppervlakte van de zon en zij loofden en prezen de Heer
van de genade, terwijl zij de zuil met stralende golven omcirkelden. Toen klonken
de heilige echo's harmonisch langs de eindeloze ruimten van de glanzende
vloeden. - Luister, zo heb ik het naar waarheid gezien en het getrouw aan
jullie doorgegeven.
49. En omdat jullie, geliefde vaderen
en ook jullie ons liefhebbende kinderen reeds zo lang geduldig naar mij, Kenan,
de geestelijke spreker, vol aandacht hebben geluisterd, hoor dan nog verder wat
voor wonderen van de goddelijke liefde en genade ik heb gezien en naar waarheid
vernomen: op niet zo' n grote afstand aanschouwde ik een geheel gladde zuil,
die er haast uitzag als glinsterend erts; luister, deze werd door een zandige
zee omspoeld!
50. In de verte meende ik en geloofde
ik werkelijk watervloeden te zien; doch hoe meer deze stoffige vloeden
geleidelijk dichter bij mij kwamen, heb ik des te helderder en zuiverder
aanschouwd dat hier geen water meer rondom de zuil golfde, maar wel droog zand
dat door de winden verheven, wervelend, het deinen van de wateren aan het
onderzoekende oog van de spiedende Kenan bedrieglijk voorspiegelde!
51. Toen ik, mij ergerend, dat met verbazing
bekeken had, kon ik ook na lang kijken nergens enig water ontdekken, al was
het maar een druppel. Toen hief ik mijn ogen ten hemel en smeekte om genade, om
hulp en zodoende ook om wijze raad tot de eeuwige, heilige Vader van de liefde;
maar stom bleef de hemel, omvloeid door een witachtig, hier en daar soms
matrood schijnsel en nimmer kwam ook maar het geringste geluid van de steeds
meer en meer droefgeestige heilige, eeuwige hoogte van de anders zo
bereidwillige liefde en genade doorstromende woning van de eeuwige, heilige
Vader.
52. En zie, toen rezen de valse wolken
hoger en hoger en wat makkelijk is te begrijpen, hoe hoger zij stegen, des te
dichter zij werden, zodat zelfs de felste het oog verkwikkende straal niet door
de stoffige, golvende massa's van het bedrieglijke zand heen kon dringen.
53. Maar luister, gelukkig hield die
verduistering niet al te lang aan; want weldra zag ik met opgewekt gemoed
Methusalah op de met duister zand omgeven zuil staan, bewapend met een
tweesnijdend, brandend zwaard. Voor zijn ogen was een door glinsterend stof
bezoedelde linnen band gebonden en zijn oren waren dichtgestopt met kleverig
hars. Maar zie, opeens kwam er, in snelle vlucht en stralend met een hemelse
glans, een machtige adelaar aangevlogen. Deze cirkelde in steeds kleinere
kringen om Methusalahs van waarneming verstoken hoofd, ontdeed hem van de
beschermende band voor zijn ogen en pikte heel zorgvuldig al het kleverige hars
weg van zijn voor geluiden gesloten oren. En toen hij op die wijze Methusalahs
zinnen van de beschermende banden had bevrijd, vloog de machtige, stralende
adelaar als een van verre nog stralende ster op naar de hemelse, heilige
hoogten vanwaar hij was gekomen. Maar de trouwe en oprechte Methusalah greep
het tweesnijdende, brandende zwaard, dat hij met zijn dreigende rechterhand als
zigzaggende bliksemstralen in kringen naar alle denkbare richtingen zwaaide.
54. En tijdens het bezielde zwaaien
van het brandende zwaard spatten lichtende, vurige tOngen als sproeiende
vonken van de door een heftige brand gegrepen harsbomen, die onder aan de voet
van de bergen rijkelijk met dikke stammen groeien.
55. En luister, de talloze tongen
vlogen met de grootst mogelijke snelheid naar alle denkbare richtingen over de
eindeloze, stoffige vlakte en mengden door de macht van hun vuur het
bedrieglijke zand tot een chaotisch ding, waaruit niet duidelijk op viel te
maken wat voor nut zo'n mengsel zou kunnen hebben.
56. Ik keek vol verwachting toe bij de
wonderbaarlijke en langdurige vermenging van de vlammende tongen met zulke
oneindige massa's bedrieglijk zand en toch wilde niets anders dan slechts heel
wit, reeds doorgloeid zand als het lang gewenste resultaat te voorschijn komen!
57. Maar zie, te midden van het zo met
smart gewenste resultaat verhief Methusalah zich met verschrikkelijke blik en
begon op geweldige wijze de heilige wil van de eeuwige, heilige Vader tot het
geheel doorgloeide zand te prediken. En de machtige woorden die vurig aan
Methusalahs mond ontvloden, goten zich naar alle denkbare richtingen in brede
stromen uit, gelijkend op grote wateren, angstaanjagend bruisend en ruisend
en woedend, zoals de vlammende tongen voordien en sleurden het zand met zich
mee. En het bruisen, ruisen en woeden sprak duidelijk verstaanbare machtige
woorden, ja, woorden van macht en van de eeuwige grootheid van de heiligheid
van God!
58. Die woorden luidden - luister,
jullie vaderen en kinderen! -: 'Nietig stof, verneem de wil van Gods heiligheid!
Een vals, bedrieglijk golven zal je nooit baten; bekeer je tot vloeibaar,
zuiver water en golf als zodanig in eeuwige, lichtende baren; want niets anders
dan alleen de leugen, zal eens geheel te gronde gaan!'
59. En zie, toen dat door de eindeloze
vlakten werd verstaan, loste korreltje na korreltje op tot zuivere druppels;
die versmolten heel vrolijk in lichtende waarheid en vloeiden tezamen tot een
oneindige vlakte van het zuiverste water en waren nu geheel en al zacht golvend
en rimpelend, terwijl ze blij de heilige naam van de eeuwige God loofden en
prezen. Zij wisten het tegen hen getuigende nog aan Methusalahs zuil
vastklevende zand er vanaf en loofden haar toen, haar in lichtende rijen
omgevend, nadat zij met liefdevolle gretigheid vooraf hun krullende,
schitterende, schommelende koppen met het rijkelijk van de zuil stralende
licht hadden getooid.
60. En zie en hoor, jullie waardige
vaderen en ook jullie, dierbare kinderen, zo waar en getrouw ik dat heb gezien
en ook met wijd open oren heb gehoord, zo getrouwen waar heb ik het aan jullie
doorgegeven. De waarheid, 0 vaderen en kinderen, de waarheid alleen is waarlijk
het lieflijke wezen van de liefde. Daarom wordt de leugen als geen andere zonde
te gronde gericht; want alleen zij is juist het tegenovergestelde van de
eeuwige waarheid van de liefde van de Vader.
61. En luister nu verder, geliefde
vaderen en ook jullie, ons liefhebbende kinderen, wat ik, jullie Kenan, met
verbaasde ogen nog voor wonderen heb gezien! - Het kwam mij zo voor, alsof ik
samen met de zuil waarop ik stond steeds verder en verder in de verre gebieden
van de andere zuilen geschoven werd; en evenals het mij eerder overkwam,
overkwam het mij nu weer en ik zag vanaf mijn verheven standplaats de negende
zuil!
62. O vaderen en kinderen, daar zag
het er heel vreemd uit! Luister, uit de oneindige diepte van de eeuwige nacht,
beklad met allerlei smerige, zwak schijnende kleuren, rees een zeer
schrikwekkende zuil tot een voor het oog niet meer bereikbare hoogte op. Om de
zuil heen was geen wiegen van wateren, noch enig stuiven van zand, noch een
bewegen of streven te zien van iets wat je wezens zou kunnen noemen; slechts
eeuwig durende nacht omgaf geluidloos deze negende, veelkleurige, eindeloze
zuil. Ik dacht in deze ontzettende, eindeloze, levenloze woestenij: 'Wat moet
dat, ja wat kan dat betekenen? Voor wie staat hier deze oneindige zuil?'
63. En zo dacht ik lang, zeer lang
hierover na; maar ondanks al mijn nutteloze denken kon niet het geringste
vonkje de eeuwige, eindeloze nacht rond de eindeloze, bonte zuil verhelderen.
0 vaderen en kinderen, toen werd ik bang; want zelfs het licht van mijn zuil
werd geleidelijk aan minder, zo zelfs, dat ik maar nauwelijks kon zien of mijn
voeten nog op haar zwak schijnende top stonden. Toen ik vervuld van smart dat
bemerkte, viel ik neer op mijn knieën en begon vanuit het diepst van mijn
gemoed tot de eeuwige, heilige Vader te bidden en te smeken dat Hij mij daar
toch niet te gronde zou laten gaan.
64. En luister, toen ik dat in alle
ernst deed, klonk er opeens een zacht vermanende stem, die zei: 'Kenan, laat je
denken met zuivere liefde in Mij, je Vader en God, verzinken en dan zul je
weldra de dingen met heel andere ogen zien!? - En ik deed meteen wat de heilige
stem me zei, zonder ook maar één ogenblik over die liefdevolle stem na te denken.
65. En luister, toen ik dat met een
van liefde vervuld hart deed, begon de mij oneindig voorkomende zuil terstond
steeds dieper en dieper in de afgrond van de eeuwige nacht te verzinken. En
dat wegzinken was nog niet lang aan de gang of een ver verwijderd ruisen van
zeer grote wateren, niet ongelijk aan het donderend rollen der sferen, drong
tot mijn scherp luisterende oren door. Nog voordat ik mij helemaal had kunnen
omdraaien, luister, 0 vaderen en kinderen, of daar zag ik reeds massa's
schuimende vloeden als werelden zo groot, steil omlaag storten in de duistere,
eindeloze ruimten van de eeuwige nacht die de bonte zuil daarvoor had omgeven.
En luister, dit neerstorten had niet lang geduurd of ik zag de vroegere plaats
van de eeuwige nachten geheel gevuld met nog troebel, doch eindeloos
voortkabbelend water. Ook zag ik het einde van de zuil, die mij eindeloos had
toegeschenen, afdalen uit de eeuwige hoogten van de hemel en neerzinken naar
die troebel, golvende vloeden van de nieuwe wateren. En op de lichtende top
stond in lichtende glorie Lamech, Methusalahs zoontje, als een geschikte
lieflijke heraut van de goddelijke, heilige wil. En toen hij ook mij opmerkte,
begon hij weldra de volgende woorden tot de vloeden te richten:
66. 'O luister, jullie grote wateren!
Word niet door begeerten verteerd; want als jullie in liefde en genade van
boven samengaan, is dat een bezit voor eeuwig en een eindeloze vreugde voor
jullie samenzijn. Want op een en dezelfde plaats kan zich niet meer dan één
ding bevinden; zoek daarom niet jezelf te vernietigen door vreemde begeerten en
golf en kringel in je geheel eigen sfeer, tot lof en roem van de eeuwige,
heilige Vader!'
67. En luister, nadat Lamech zo wijs
had gesproken, werden de vloeden zeer snel helder en begonnen te golven,
doorlicht met het eeuwige licht van de goddelijke wil. En ik, Kenan, heb dat
werkelijk zo gezien; en zoals ik het heb gezien en gehoord, heb ik het
getrouwen naar waarheid ook weergegeven.
(I9 oct.
1840)
68. En luister, jullie liefdevolle
vaderen en ook jullie, ons liefhebbende kinderen, 0 luister nog gewillig naar
het einde van mijn woorden en zie met mij, jullie Kenan, in de diepte van de
goddelijke toorn en de door de vlammen van de toorn heen flauw schemerende
genade voor de trouweloze volkeren van deze aarde!
69. O luister en zie wat ik heb moeten
horen en zien op die donkerste plaats van de tiende zuil! Luister, alle
eerdere zuilen hadden nog meer of minder een eigen licht, - ja zelfs de negende
zuil was door een bontgekleurd, dof geflakker omgeven; maar deze, naar
volgorde, tiende zuil had niet één ook nog zo dof schijnend puntje, ja zij was
zo duister dat ik haar slechts kon voelen, maar niet zien, ondanks de meest
intensieve inspanning van mijn geestelijk gezichtsvermogen en of er nu water,
zand of alleen sombere, lege en nietige ruimte haar omgolfde, omstoof, omgaf,
- luister, dat was allemaal gruwelijk verborgen voor het onderzoekende oog
van de dromende Kenan in die ongelooflijk sombere zwarte nacht die de tiende
zuil omhulde.
70. Ik wachtte en wachtte van moment
tot moment en keek met driemaal versterkte kracht van mijn gezichtsvermogen of
er zich een lichtpuntje zou laten ontwaren; doch al mijn moeite was geheel
vergeefs, zelfs mijn tot het uiterste gespannen gehoor vermocht ook niet het
geringste zuchtje van het teerste windje te vernemen!
71. O luister, toen werd ik bang in
deze met de eeuwige dood vervulde sombere verlatenheid! Ik kon niet bidden,
noch de eeuwige Vader van de liefde vragen om een spoedige bevrijding uit deze
nacht van ijselijke dood, want eerst nu bemerkte ik, dat niet alleen mijn ogen
en oren dienst weigerden, maar dat, ja zie en luister, zelfs mijn tong verlamd
was en niet tot spreken in staat.
72. En toen ik dit zo bitter bij mijzelf
moest merken, flitste opeens een felle bliksemschicht uit de bodemloze diepte
van de eeuwige nacht omhoog naar de voor mij op ijzer lijkende hoogten van de
geheel gesloten hemel!
73. Maar zoals anders steeds de donder
op de bliksem pleegt te volgen, was bij deze eindeloze bliksemstraal niet het
geringste spoor van een erna volgende rollende donder. En zoals het vóór de
bliksem was, zo was het ook daarna: de dichtste nacht, die zich uitbreidde van
de ene oneindigheid tot aan de andere; en ik, jullie Kenan, begon wel geweldig
naar licht en leven te verlangen; want waarlijk ik zeg jullie, nu had ik toch
wel schoon genoeg van de oneindige nacht van dood! O vaderen en kinderen, die
nacht, o die nacht, die heeft lang geduurd, totdat zich eindelijk een heel
klein sterretje aan de ijzeren hemel vertoonde als een enig, pas laat
verschijnend gevolg van de reeds lang daarvoor in de diepte van de hemel
wegsnellende bliksem.
74. Mijn lange tijd verblinde ogen
waren nu onafgewend gericht op dit uiterst kleine flikkerende puntje. En toen
ik mij verbaasde over dat flikkerende lichtje, O luister, toen opeens klonken
er heel duidelijk klanken in mijn reeds geheel doof geworden oren - het waren
geen woorden, noch menselijke stemmen, ook was het geen bruisen, geen suizen,
geen woeden -, O luister, deze tonen leken op het fluiten van de herders, net
als toen zij zo dikwijls volgens het aloude gebruik de schapen van Abel om zich
heen wilden verzamelen, en deze dan met vlugge pas kwamen om de zorgzame herder
met hun hemelwaarts geheven koppen verbaasd aan te zien.
75. Maar alleen het gefluit heb ik
duidelijk vernomen, - van de schapen van Abel heb ik niets gezien! - Toen mijn
reeds geheel verdoofde zintuigen dat hadden bemerkt, ging als een bliksemstraal
zo duidelijk een woord door mijn ziel heen, luister, één woord en dat woord, ja
dat zoete woord sprak: 'Jouw tong, hoor me Kenan, is nu losgemaakt; bid en
vraag nu aan de Vader van het licht, de liefde en het leven om licht en om
liefde en leven voor deze door de dood gebroken zuil!'
76. Toen wierp ik mij neer en begon
ijlings tot de heilige Vader van de liefde en al het bewegende leven te bidden
en te smeken of Hij in Zijn erbarmen een fel brandend genade vlammetje van
boven wilde sturen, zodat mijn ogen de verschrikkelijke grootte en verste
uitgestrektheid van de sombere dood mochten aanschouwen. En toen ik lang
genoeg getrouw en waarachtig tot de heilige Vader had gesmeekt, riep opeens een
heel krachtige stem mij bij mijn naam en zei: 'Sta direct op en kijk in de
grote afgrond van de sombere dood! Hier op de plaats van de tiende gebroken
zuil wordt de echtbreuk aangeduid, waarvan de verbrijzelde onderste helft, die
van de liefde, verstrooid terneer ligt in de diepste afgrond van de dood, -
maar de bovenste helft, die van de genade, hangt aan de ijzeren, eindeloze boog
van de hemel en zal niet eerder naar het puin afdalen, dan nadat de grond van
deze zuil schoon gewassen wordt van de drek van de slang. De grond is de aarde,
een huis vol zonden en de drek van de slang is het zeer prikkelende vlees van
alle vrouwen uit de diepte van Hanoch. Wee de aarde, die nu vet geworden is van
het bloed van de broeders die vanwege het vlees van de ontuchtige vrouwen
elkaar gruwelijk vermoord en de aarde gedrenkt hebben met hun gezegende bloed!
Spoedig zal Ik grote stortvloeden uit de hemel neer laten stromen en al het
vlees doden vanwege het prikkelende vlees van de vrouwen, waardoor al het
water hier om de tiende zuil is verbruikt! O prijk maar, prijk, heerlijk,
prikkelend vlees van alle vrouwen, als meest arglistige kinderen van de draak!
O prijk, jij lokkende spijs van de wormen van de slijkpoel, jij walgelijke
stank voor Mijn eer! Jij baadt en wast je dagelijks in het fijnste water,
bereid uit allerlei kruiden en geurstoffen en smeert de fijnste oliën op je
huid om daardoor nog prikkelender en nog aantrekkelijker te worden teneinde de
kinderen van de eeuwige heilige Vader te verleiden!
77. Daarom rust er een eeuwige vloek
op je hoofd; dat zeg Ik, Jehova, God de almachtige, de Eeuwige; Ik zal jullie
spoedig, O heel spoedig een bad bereiden waarin je voor eeuwig naar hartelust
kunt baden en smeren!
78. En hoe dat zal gebeuren, luister
Kenan, dat zal Ik je juist nu tonen, zeer duidelijk toegelicht door het licht
van de genade van de eeuwige, heilige Vader; daartoe moet je overeind komen op
je nu ook geheel uitgedoofde zuil en naar beneden in de diepte kijken, daar
zul je zien wat er, luister goed, zeer spoedig zal gaan gebeuren.'
79. En luister, jullie vaderen en
kinderen, ik ben meteen overeind gekomen en keek met hoogst verbaasde blik
neer in de diepte van de dood en zag daar machtige scharen van onze kinderen de
heilige berg verlaten, zich vrolijk naar de dochteren van de mensen spoedend
om zich daarmee in de diepte te verenigen. Zij verwekten kinderen bij hen,
krachtige zonen en bekoorlijke dochteren en toen zag ik de zonen heersers
worden en als zodanig de armzalige, hulpeloze kinderen van de mensen op
gruwelijke wijze doden, slachten en vermoorden! Toen vloeiden er stromen
bloed van de broeders en de kinderen van de mensen; en luister, die stromen
onschuldig vergoten bloed schreeuwden om wraak naar de ijzeren boog van de
hemel.
80. Toen scheurde de hemel zich in het
midden in tweeën en uit de lichtende scheur daalde een engel in snelle vlucht
neer naar de lieveling van Lamech en zei tegen hem: 'Maak nu, Noach, de ark van
de genade in orde, zoals de Heer je allang getrouw heeft opgedragen en breng
jezelf met alles wat de Heer je heeft bevolen in veiligheid; want kijk, reeds
brandt de van vervloekingen zware aarde op talloze punten, aangestoken door de
richtende toorn van de eeuwige God! Het weeklagende bloed heeft echter, zoals
je ziet, de genade van de hemel geweldig ontroerd; daarom heeft de heilige
Vader besloten de aarde van de vloek schoon te wassen en haar daardoor te
bemesten voor een beter geslacht dat spoedig voort zal komen uit jou, Noach, de
enige die Hem nog trouw is gebleven!'
81. En zie, lieve vaderen en ook
jullie, ons liefhebbende kinderen, toen de lichtende engel dat snel sprekend
tegen de lieveling van Lamech had gezegd, braken opeens de ijzeren bogen van de
hemel open en uit de wijd gapende kloven en vurige scheuren stortten meteen
daarop geweldige stromen dampend water omlaag om als genade van de eeuwige,
heilige Vader het vuur te blussen en in de toekomst de schuld van de zondige
aarde te delgen.
82. En toen de stortvloeden de dalen
van de aarde begonnen op te vullen, zag ik talloze geslachten uit die dalen
omhoog klimmen en weeklagend de hoogten van de bergen opzoeken. Ik zag de
bekoorlijkste vrouwen, dochters van de mensen met het blankste vlees, zeer
angstig met bloedende vingers en handen uitgeput de meest steile en ontoegankelijke
rotspunten beklimmen en op duizelingwekkende hoogten hun bloedende handen
opheffen naar de gapende spleten van de vurige hemel en met luide stem vol
smart om troost en hulp roepen. Doch al hun geroep was vergeefs en te midden
van de vloedstromen, die nu steeds heftiger uit de gapende, gloeiende spleten
langs de ijzeren hemel neerstortten, stieten vurige wervelende winden met
geweld de zwakke kinderen van de mensen van de zo moeizaam beklommen, rotsige
toppen van de bergen neer in de woedende golven, brandend en verzengd, als
klagend voer voor de dood!
83. En luister, zodra die vurige winden
al spoedig hier en daar een beschermende bergspits op gruwelijke manier hadden
ontdaan van het zachtste, blankste en bekoorlijkste vlees, woedden en riepen
zij, afgrijselijk honend: 'Daar, baad je en was je en smeer jezelf in,
schandelijk, lokkend voer van de duivel en zijn helpers, en maak je heel mooi
in de welriekende armen van de eeuwige dood en krijg het loon voor je
rusteloze inspanning waardoor alle geslachten van de aarde zijn gevallen vanaf
Adam als eerste tot aan de laatste bewoner van deze door vervloekingen zware
aarde en ga de dodelijke weg van al het bekoorlijke vlees!'
84. En luister, dat riepen de woedende,
vurige winden keer op keer zodra zij al gauw de ene en spoedig daarop weer de
andere beschermende top van de zo moeizaam beklommen hoogten en steilten hadden
gezuiverd!
85. Doch luister, dit griezelige doden
en vermoorden van het zondige vlees van de weelderige vrouwen en alle door hun
verleidelijke list erg bedrogen en daardoor gevallen zonen van de aarde en
kinderen van de hemel, duurde helemaal niet zo lang; want spoedig zag ik enorm
grote watermassa's helemaal over de hoogste toppen van de bergen vloeien en golven
en was er, buiten mijzelf, geen levend wezen te zien en ook niets te horen dan
slechts de elkaar rondom mijn mat oplichtende zuil verdringende golven van het
nu nieuw gevormde grote water.
86. Ik was er door de negen voorafgaande
gebeurtenissen reeds aan gewend geraakt om, zodra de wateren de eindeloze
diepten van de dood gevuld hadden, weldra een schitterende zuil te zien die
zich helder verhief boven de wiegende vlakten van de vloedstromen. Toen dan
ook, zoals bij de negende, de zuil zich niet meteen volledig aan het zoekende
oog van Kenan vertoonde, duurde het niet lang of daar was Lamech zelf, uit de
hemel gedaald en vol gezag, te zien; maar nu, luister, wilde geen van de zuilen
zich meer laten zien!
87. Ik wachtte heel lang en verbaasde
mij niet weinig, toen ik niet de zuil zag, maar de ark van de genade, die op
vredige golven wegdreef. En toen deze de plaats had bereikt waar vroeger de
donkere zuil zich door mij, blinde ziener, liet aanvoelen, - luister, toen
weken de vliegende golven terug en de ark van de genade bleef staan op een zeer
grote, nu aan het water ontstegen, lieflijk glanzende zuil.
88. En toen nu de schitterende ark van
de genade geheel was bevrijd van al die golvende stromen en wateren, luister,
toen werd op het dak een blinkend venster geopend waaruit weldra zachtmoedige
duiven met montere vleugelslag opstegen en ver wegvlogen over golven en
stromen.
89. Doch de montere duiven vertoefden,
heen en weer vliegend, niet lang boven de vloedstroom; want behalve de zuil van
de ark van de genade was er niets anders te zien dan de ene golf na de andere.
En toen die montere zeilers van het zwerk niets vonden waarop zij na een vlucht
van langere duur zouden kunnen neerstrijken voor de voor hen benodigde rust,
vlogen zij weer snel op de ark van de genade af, zochten ijverig het blinkende
venster op en vlogen daardoor vlug de ark van de genade weer binnen.
90. En toen daarna dat blinkende
venster weer werd gesloten, luister, toen begonnen meteen zeer hevige, vurige
winden eindeloos ver naar alle denkbare richtingen over de mij eeuwig
voorkomende vlakten van de golvende grote wateren te waaien. Door dit hevige
waaien van de vurige winden begonnen nu snel als de bliksem, machtige massa's
wolken uit de golvende vlakten heel indrukwekkend op te stijgen. Dit machtige
woeden van de wind was nog niet lang aan de gang, toen er zich boven de
waterspiegel hier en daar hoog oprijzende toppen van bergen begonnen te
tonen, ja, verschillende daarvan begonnen zelfs onmiddellijk groen te worden
en zagen er spoedig uit als aardige tuintjes.
91. En luister, toen dat zich aan het
vorsende, blijde oog van Kenan voordeed, blikkerde het venster op het dak van
de ark van genade wederom en ging open. Spoedig daarna stegen in snelle
vlucht opnieuw duiven daaruit op en monter vlogen zij direct naar de al groen
geworden toppen van de bergen, cirkelden op een bekoorlijke wijze in blijde
kringen daar omheen en vertoefden wiegend en schommelend lange tijd op de frisse,
reeds uitgegroeide twijgen; doch na daar lang te hebben vertoefd, verlieten
zij deze weer en keerden rijkelijk beladen met groenende twijgjes rechtstreeks
in de wachtende ark van de genade terug.
92. En nu, luister en zie, toen dat
ijlings was geschied, begonnen de vloeden zeer snel te zakken en bergen en
lieflijke velden met vruchtbare aarde stegen snel en wondermooi uit de zinkende
vlakten van de wateren op en werden meteen groen, en de warme stralen van de
zon deed hen opleven tot lieflijke weiden en vlakten en weelderige tuinen vol
vruchten.
93. En daar op de plaats van de zuil,
o luister, rees om de zuil heen steeds hoger en hoger zo'n wonderschoon land op,
tot dat eindelijk de ark van de genade zelf geheel op de verheven groenende
aarde kwam te rusten. Zie, toen blikkerde opnieuw het venster op het dak van de
ark van de genade en daaruit haastte zich in een snelle boog een grote vlucht
montere duiven en deze keerden na langer wachten nimmer terug naar het open
gelaten venster op het dak van de ark van genade.
94. Toen merkte Noach, de lieveling
van Lamech, in de ark van de genade het dalen van de vloed en begon de poorten
te openen en liet daaruit al de bewaarde geslachten der aarde en geleidelijk
aan ook zijn kinderen en vrouwen blij gestemd weggaan. En toen zij met bevend
hart en sidderende voeten de groenende aarde hadden betreden, wierpen zij zich
voor de lichtende, open ark van de genade terneer en dankten en prezen de Heer
als enige erbarmende Redder uit het verdiende gericht van de toorn van de
eeuwige, heilige God.
95. Toen zij lange tijd zich vol dank
en liefde tot de heilige Vader hadden gewend, kwam er een lichtende engel
ijlings aangevlogen en bracht Noach de blijde boodschap over van de hoog
verheven lichtende hemel, die overspannen werd door een kleurige boog. En
luister, - de lichtende engel sprak aldus:
96. 'Luister Noach, jij enige band met Mijn liefde, uit jou zal Ik eens het zaad van het leven verwekken, dat zeker oppermachtig de onmetelijke verslonden buit aan de d