De verwekking van de ziel
In de Nieuwe Openbaringen van Johannes – door de Heer persoonlijk
– via Zijn schrijfknecht Jakob Lorber
toegesproken, [150 jaar geleden!] wordt hierover het volgende medegedeeld:
[GEJ.04_120,15] ‘Wel heeft de
vrouwelijke mens ook reeds een natuurlijke stof in zich; zodra de verwekking op
de iedereen bekende wijze plaatsvindt, wordt ook een klompje daarvan bevrucht
en geactiveerd, maar het wordt nadat het als een druif van een druiventros
losgetrokken is; op een daarvoor bestemde plaats gebracht. Daarbij voegt zich
dan een reeds rijpe ziel, die gedurende enige tijd deze levensdruif verzorgt
tot de daarin aanwezige stof zich zo ver heeft ontwikkeld dat de zich steeds
meer samenballende ziel in het nog vloeibare, losse embryo kan binnendringen, waarvoor de ziel ongeveer twee maanden tijd nodig heeft. Heeft zij het
embryo in het moederlijf geheel in haar bezit, dan wordt het kind meteen
voelbaar levend en groeit vervolgens ook snel tot normale grootte’.
[GEJ.04_120,16]
‘Zolang
de zenuwen van het lichamelijke kind nog niet helemaal gevormd en in werking
getreden zijn, werkt de ziel zelfbewust heel ijverig door en richt het lichaam
naar haar behoeften in; zijn de zenuwen echter allemaal gevormd en gaat hun
zich steeds meer ontwikkelende geest geheel volgens de voorschriften werken,
dan gaat de ziel geleidelijk aan rusten en slaapt tenslotte in de omgeving van
de nieren helemaal in. Zij weet nu niets van zichzelf en vegeteert slechts,
zonder enige herinnering aan een vroegere, zuiver natuurlijke toestand. Pas
enige maanden na de geboorte begint zij meer en meer te ontwaken, wat goed
waargenomen kan worden aan het minder worden van de behoefte aan slaap; maar
eer zij tot enig bewustzijn komt, is toch wel meer tijd nodig. Pas als een kind
leert spreken, komt ook een echt bewustzijn in de ziel, echter zonder
herinneringen aan vroeger; want die zou men bij de hogere, verdere ontwikkeling
van de ziel beslist niet kunnen gebruiken.’
Aarde en Maan, hfdst. 51:5 ‘Als deze vrucht ongeveer drie maanden lichamelijk levend in het moederlichaam heeft doorgebracht, wordt bij de nu rustig geworden ziel, wier hart een zekere soliditeit heeft bereikt, een eeuwige geest gelegd in dat hart van de ziel; dit gebeurt door de geest van een engel en die eeuwige geest krijgt een zevenvoudige omhulling.’
(7)
Nadat de geest in het hart van de ziel is gelegd, welke handeling bij sommige
kinderen vroeger, bij anderen weer later gebeurt, vaak ook drie dagen voor de geboorte, komt het lichaam sneller tot
rijpheid en de geboorte kan plaats vinden.
[Hemelse
Geschenken.03_40.06.17,03] ‘Zie, de mens is samengesteld uit een natuurmatig
lichaam, dat te vergelijken is met een vat, en daar binnenin vormt zij zich
d.m.v. diverse organen een levende ziel; want in het ontstaan door de
verwekking wordt alleen het al-enige wezen van het
lijf geconstrueerd. En in de zevende maand, wanneer het fysieke wezen
organisch, ook wanneer nog niet geheel naar vorm, maar wel in alle delen wordt
gevormd door het vegetatieve leven van de moeder, – dan eerst wordt in de
omgeving van de maagholte een voor jullie niet waarneembare zwemmende van de
verwekker [zaad]blaasjes, waarin de substantie van de ziel aanwezig is’….
[Hemelse
Geschenken.02_47.06.10,16] ‘Het huwelijk is dus immers de eerste ordening,
waarin de mensheid verwekt moet worden, omdat zij – elk in een hogere orde, in
het begin in staat moet worden naar die orde leven!! Het huwelijk is een vrije
vereniging tussen twee harten, twee zielen, twee geesten {plus en min, man en
vrouw} uit welke eens de grote eenheid in Mij en met Mij Zelf moet voortvloeien
als een einddoel van al het Zijn’.
[Sg.01_022,05]
‘Je zult je verder herinneren, dat Ik dan, om deze afgevallen geesten een weg
naar de terugkeer voor te bereiden, Hij die de materiële wereld schiep, en ze
vandaar dan in de materie in een vorm bekleedde en ze zo weer, ofschoon
onvrijwillig, de school der deemoed of de ontkenning liet doormaken’.
‘Je
zult je herinneren dat Ik in de ‘Haushaltung Gottes’ al zei, waar het gaat over de schepping van de
geesten- en materiële wereld, dat in de eerste plaats de geesten werden
geschapen, en uit en onder hen de grootste: ‘Satana’ ofwel ‘Lucifer’; dat deze laatste echter in plaats van
lichtdrager, door samen met zijn metgezellen Mij afvallig te worden, drager en
vertegenwoordiger van de duisternis is geworden’.
‘Verder zul je je
herinneren dat Ik vervolgens, om voor deze afgevallen geesten een weg tot
terugkeer te banen, de materiële wereld schiep, ze daar inkleedde in materie en
ze zo, hoewel tegen hun zin, uitnodigde de school van deemoed en verloochening
door te maken. Op deze wijze werd, zoals je je
zult herinneren, de weg aangegeven waarlangs geesten, te beginnen bij de
hardste massa tot aan de mens, als laatste trede van de materiële schepping,
zichzelf steeds meer kunnen louteren en omhoog stijgen.
Je herinnert je echter ook dat in de mens, zoals je
vermeldt, “drie dagen voor de geboorte een klein blaasje van de fijnste en meest
solide zielssubstantie[1] zich om de eens
slecht geworden geest sluit. In het binnenste daarvan heeft echter toch de
eigenlijke godsvonk van liefde zelf zijn zetel, en
deze laatste geeft dan de slechte geestvonk ten eerste de mogelijkheid om zich
ten behoeve van het goede te ontwikkelen, en drijft hem ten tweede ook steeds
hiertoe aan”.
‘Welnu, wanneer je over wat hiervoor gezegd is maar
enigszins nadenkt, dan moet de vraag in je opkomen: wanneer die geest in dat
blaasje er pas drie dagen voor de geboorte in wordt gelegd, wie ontwikkelt dan
het lichaam van het kind tot dat moment? Wie zorgde er voor zijn inwendige, en
wie voor zijn uiterlijke vorm en gesteldheid als mens, opdat toch tenminste de
middelen allemaal al voorhanden zijn die ervoor nodig zijn om daaruit een mens
naar Mijn zin te maken?’ … Zie verder in het
zeer actuele boek ‘Scheppingsgeheimen’, hfdst. 22
www.zelfbeschouwing.info
- bron: Jakob Lorber
Bulletin Internationaal, december 2017 – maandelijks gratis tijdschrift voor de
bewuste mens
Ziel dient opnieuw geboren te worden
[via Jakob
Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]:
‘Petrus
wordt, net als zijn andere broeders, heen en weer geslingerd met de spreek,- en
handelwijze van hun Heer betreffende Zijn innerlijke geest (van Jezus). De ene
keer klinkt in Jezus God Zelf, dan weer spreekt Hij als een Zoon van de Mens.
Ze kunnen dit met z’n allen niet vatten, hoewel Jezus met hun hierover meerdere
malen heeft gesproken. Het komt er op neer dat de mens – en voorgegaan door
Jezus zelf – blijvend contact moet zoeken met zijn innerlijke geest. De ziel
moet via zijn geest spreken en leren met zijn innerlijk oog te kijken. Hierdoor
leert de mens zijn werkelijke oorsprong beter kennen. Dat bedoelt Jezus met de
wedergeboorte van de ziel!
Er bestaat ook nog een wedergeboorte van de geest. Die is
alleen mogelijk in het geestelijke rijk.
Dan moet de mens zich eerst volledig ondergeschikt maken aan het wezen van zijn
geest. Zijn ziel moet dan vrijwillig afstand willen doen van elke materiële
neiging tijdens haar aardse leven. Eerst dan kan er een complete vrede in haar
hart intrek nemen. Vandaar de vraag aan Petrus hoe
deze zijn denken en voelen beleeft in uiterlijke of innerlijke zin. Met het
trekken van conclusies stelt de ziel steeds vragen aan haar inwonende geest,
die altijd volmaakt is. De geest is immers het levensbeginsel van de ziel.
Zij heeft een object nodig om te kunnen weerkaatsen. Hiervoor heeft de geest de
ziel nodig. Als deze zuiver spiegelt is de weerkaatsing ook helder. De ziel
moet leren onderscheid te maken. De geest echter geeft altijd het juiste
antwoord. Of de ziel de geest begrijpt hangt af van de menselijke
zielsgesteldheid. Hoe geestelijker de mens is gericht, hoe duidelijker de
antwoorden komen. (GJE11-50)
Nuttige wenken voor veredelen ziel
‘Petrus begrijpt steeds beter hoezeer de menselijke natuur
van de Heer gelijk is als die van hem en anderen. Het verschil zit hem in de
geest. Petrus, die meestal de woordvoerder
onder zijn broeders is, zegt dan ook, dat hij zijn uiterste best zal doen,
ook al vindt hij het verwezenlijken van de zielreiniging vaak moeilijk. Het
gaat weliswaar ook beter met hen zolang de Heer maar onder hen vertoeft. Hoe
zouden zij nu zonder Hem functioneren? De Heer zegt dat zij de juiste kracht
van het geloof moeten verwerven, ook als Hij niet meer zichtbaar onder hen
vertoeft. Zij allen
moeten zich vrij maken van elke vrees en vooral hun zielen onderzoeken waar nog
iets onzuivers is.
Waar
nog sprake is van wrevel, ergernis, ontevredenheid en onreine gedachten daar is
nog sprake van twijfel. Zoiets kan het levende geloof in de mens niet sterk
laten worden. Dat zijn eigenschappen die de geest vreemd zijn. Daarom kan de
geest de ziel niet volledig doordringen. Immers, de ziel moet zulke onzuiverheden
vrijwillig afleggen. Petrus vraagt de Heer of zij dan helemaal niet hoeven te
proberen om iets uit eigen kracht te doen. Vaak vergeten zij de Heer te vragen.
Zij denken uit eigen kracht te overwinnen. Zo’n gevoel van zulke kracht vervult
hem met een groot vertrouwen. Jezus zegt dat dit in feite hoogmoed is om zich
verheven te voelen boven anderen om zijn eigen ijdelheid te strelen. Iedereen
moet zich hiervoor hoeden. Jezus vergelijkt dit met de mentaliteit van vele
Farizeeërs, die een hoge eigendunk van zich hebben. Petrus
vraagt de Heer nog hoe dat nu precies zit met het verschil tussen geest en ziel
en hun beider wedergeboorte. Zij dachten, dat als de ziel eenmaal is
opgegaan in de geest, dan ook alles is bereikt. (GJE11-51)
Deelbaarheid van de ziel
[via
Jakob Lorber ontvangen in
1840 van de Heer]:
De ziel is het opnameorgaan voor de eindeloos
vele ideeën van de oergrond, waaruit ze als een ademtocht voortgekomen is. Ze
is de draagster van de ideeën, vormen, verhoudingen en handelwijzen. Deze zijn
alle in de kleinste omhullingen in haar neergelegd. Een juiste
hoeveelheid van dit alles in één wezen samengevat vormt een volkomen
mensenziel. Omdat de ziel echter een compendium is van een
buitengewoon grote hoeveelheid verschillende substantiële
intelligentiedeeltjes, kan ze, omdat ze is samengesteld, ook weer in al haar
deeltjes verdeeld worden zoals de lucht, die weliswaar een geheel vormt en
vertoont, maar toch in staat is zich oneindig te delen. Zo'n deling van de
ziel vond ook plaats bij de schepping van het eerste mensenpaar, toen uit één
ziel twee ontstonden. Want er wordt niet gezegd dat de
Schepper ook Eva een levende adem in haar neusgaten blies, maar Eva kwam met
lijf en ziel uit Adam voort; en in deze tweede ziel
werd ook een onsterfelijke geest gelegd en zo kwamen uit één mens en uit één
ziel twee en waren toch één vlees en één ziel.
Zo' n deling van de ziel kan men ook
bij kinderen en ouders gemakkelijk herkennen; want dat
de ziel van de kinderen ook gedeeltelijk uit de ziel van de ouders is genomen,
bewijst de fysiognomische gelijkenis van de kinderen
met de ouders. Wat daarin vreemdsoortig is, blijft vreemdsoortig en
lijkt fysiognomisch niet op de verwekkers. Wat echter
van deze afkomstig is, dat is duidelijk te zien aan de gelijkenis met de ouders
en de ouders herkennen hun kinderen hierdoor. Kijk, de mens is helemaal naar
Gods evenbeeld geschapen, en wie zichzelf volkomen wil kennen moet zich
realiseren dat hij als een en dezelfde mens in feite ook uit
drie persoonlijkheden bestaat!
Je hebt ten eerste een lichaam,
voorzien van alle noodzakelijke zintuigen en andere lichaamsdelen, van zeer
groot tot nauwelijks voorstelbaar klein, die voor een vrij en zelfstandig leven
nodig zijn. Dit lichaam heeft ten behoeve van de ontwikkeling van de
geestelijke ziel een heel eigen natuurlijk leven in zich, dat zich van het
geestelijke zielenleven in alle opzichten onderscheidt. Het lichaam leeft van
materiële voeding, waaruit het bloed en de andere voedingssappen voor de
verschillende onderdelen van het lichaam gevormd worden. Het hart heeft een
speciaal voor zichzelf levend mechanisme in zich, waardoor het voortdurend moet
uitzetten en dan weer samentrekken, daardoor wordt het bloed, dat het lichaam
doet leven, met de andere daaruit ontstane sappen naar alle lichaamsdelen
gepompt. En door de samentrekkende beweging neemt het hart het bloed ook weer
in zich op, om het met nieuwe voedingsstoffen te verzadigen en het vervolgens
opnieuw naar buiten te pompen, om er de meest uiteenlopende lichaamsdelen mee
te voeden.
In deze ontelbaar vele en meest
uiteenlopende onderdelen van het lichaam wonen even zovele
verschillende natuurgeesten die de stoffen, die aan hen beantwoorden en die
nodig zijn voor de voeding en instandhouding van het door een dergelijke geest
beheerste lichaamsdeel, uit het bloed halen en ze vervolgens opnemen in de
lichaamsdelen die door hen, dat wil zeggen door de geesten zelf beheerst
worden; zo maken ze het hele lichaam krachtiger en sterker, en zonder deze
voortdurende eigen activiteit van het hart zou de mens wat zijn lichaam aangaat
geen uur lang leven. Kijk, met deze levensactiviteit heeft de ziel helemaal
niets te maken; want die werkzaamheid houdt geen verband met de vrije wil van
de ziel, evenmin als met de eigen werkzaamheid van de longen, de lever, de
milt, de maag, de darmen, de nieren en zo nog ontelbaar veel andere delen van
haar lichaam; de ziel kent deze helemaal niet en ze kan daar dan ook geen zorg
voor dragen. Desondanks is het lichaam als geheel aparte persoonlijkheid een
en dezelfde mens, en doet en handelt alsof beide geheel dezelfde
persoonlijkheid zijn!
Maar wie van jullie kan dan zeggen dat
lichaam en ziel één enkel ding zijn! Beschouwen we nu echter de ziel zelf, dan
zullen we zien dat ook zij op zichzelf een geheel volkomen mens is, die
substantieel geestelijk eveneens in zichzelf en ten behoeve van zichzelf
precies dezelfde onderdelen heeft als het lichaam en deze in hoger, geestelijk
opzicht ook net zo gebruikt als het lichaam zijn materiële onderdelen. Alhoewel
nu het lichaam enerzijds en de ziel anderzijds twee heel verschillende mensen
of personen voorstellen, van wie elk van beide op zichzelf zijn volkomen
individuele werkzaamheid bezit, kunnen ze zich uiteindelijk over het hoe en
waarom van die werkzaamheid niet eens rekenschap geven en zijn ze in het licht
van het eigenlijke doel van het leven niettemin slechts één mens; zodoende kan
niemand van zichzelf noch van iemand anders beweren, dat hij niet een individu,
maar een tweeledig mens is. Want het lichaam moet de ziel dienen, en
deze met haar verstand en wil weer het lichaam, en zodoende is de ziel even
verantwoordelijk voor de handelingen, waarvoor ze het lichaam gebruikt heeft,
als voor haar hoogst eigen handelingen, die bestaan uit allerlei gedachten,
wensen, verlangens en begeerten.
bron:
GJE1-2 [6], 1-[18], 58 [6], 79, 2-132, 169 [3-7], 210, 218 en 3, 4 [26], 2-104, 3-12, 16 [3], 25 [11], 31 [3-7], 2-218, 219, 225 en jeugd van Jezus, hfdst.54
Ontwikkeling van
de mensenziel
[via Jakob Lorber
ontvangen in 1840 van de Heer]:
De
ziel kan pas de geest van de waarheid in zich opnemen, omdat een onreine ziel
die nooit kan bevatten. Want een onreine ziel is als de nacht, terwijl de
waarheid een zon vol licht is, die overal het daglicht om zich heen verspreid!
Dat is de innerlijke mens. Ziel en lichaam moeten alleen leren. Cyrenius, de opperbevelhebber over Syrië vroeg aan aan het kindje: 'kindeke-mijn, hoe is het toch
mogelijk dat je, nog pas een paar maanden oud, al zo wijs en zo duidelijk kunt
praten? Heb je dat van je moeder geleerd?' Het Kindje richtte
Zich nu, fijntjes lachend, recht op in de armen van Cyrenius,
en Het zei als een kleine Heerser: 'Cyrenius,
het komt daarvoor helemaal niet op leeftijd aan, noch ook op het onderwezen
worden, wel op wat voor een geest men heeft! Leren moeten alleen het
lichaam en de ziel; terwijl de geest reeds alles uit God in zich heeft!
Ik bezit nu die Goede
Geest uit God in zijn volle Macht! Dat is de reden, dat ik al zo vroeg kan
praten! Dit antwoord maakte Cyrenius
bijna uitzinnig van verbazing; ook de rest van het gezelschap overigens.
De ziel kan in het allerslechtste geval akelig dromen en dat in ongekende
tijden, in aeonen van jaren. De
ziel heeft altijd de gelegenheid gehad op deze Aarde om de de
ziel actief te houden. Mettertijd wortelt de ziel in zo'n fantasie en leeft
daar vervolgens in als in een droom en in die droom kan zij duizenden jaren
leven. Maar dat is nog lang geen echt eeuwig leven. Dergelijke zielen moeten tenslotte, als zij tot een echt
eeuwig leven willen komen, in de zogenaamde geestenwereld veel groter strijd
leveren en grotere beproevingen doorstaan dan de strijd, waar ik
voorheen slechts zijdelings gewag van maakte. Wie hier echter deze weg gaat,
weliswaar onder de nodige inspanningen en met ware wijze levensernst, bereikt
al in weinig jaren in alle waarheid, duidelijkheid en met volle zekerheid het
eeuwige leven, hetgeen hij elders door de slaperige instelling van de ziel pas
na enige honderden, of zelfs na vele duizenden jaren pas kan bereiken, als het
goed gaat. Maar als er ook maar iets fout gaat, kan een hier of
elders geheel bedorven ziel ook aeonen na aeonen genieten van een zeer miserabel droomleven, waarin
zij behalve zichzelf en haar zeer miserabele fantasiebeelden niets waars of
reëels, of iets buiten zichzelf te zien krijgt.
Ondanks
dat doet zij toch bittere ervaringen op, die haar leren dat zij omringd is door
louter vijanden waartegen zij zich niet kan verweren, omdat zij die net zo min
kan zien als op deze wereld een stekeblinde kan zien waarvandaan de vijand komt
of waar andere gevaren hem wachten! Maar
een stekeblind mens is ondanks al zijn blindheid toch niet geheel zonder licht,
want de fantasie van zijn ziel vormt voor hem toch steeds een bron van licht en
de blinde ziet dingen die, doordat ze enigszins verlicht zijn, er als
natuurlijke dingen uitzien, maar zij zijn niet blijvend en het licht daarvan
ook niet. Soms is het helder, dan weer erg wazig en vaak verdwijnt het ook
helemaal, zodat zo'n blinde dan echt gedurende enige tijd geheel zonder licht
en werkelijkheid is. Wel, bijna net eender vergaat het een ziel als zij
volledig is afgezonderd. Zij heeft dan weer licht en dan weer duisternis. Licht
noch duisternis ziet de ziel echter als een realiteit, maar slechts als een
tijdelijke afschaduwing van datgene wat de ziel, zonder het te weten of te
willen, opneemt uit de sfeer rondom haar, zo ongeveer als waarop een aan het
gras hangende dauwdruppel het beeld van de zon in zich opneemt.
De
druppel is nu wel verlicht, maar zijn bewustzijn gaat niet zo ver dat hij met
inzicht zou kunnen waarnemen waar vandaan het licht zijn lichaam is binnengedrongen.
Zie je, dat deed de geest in de mens! Op
dat moment heb Ik de menselijke geesten gewekt, en die droegen hun vleselijke
omhulsels naar hier op deze top. Maar omdat hun geesten nog niet gewend zijn
aan dit werk, gingen ze, toen Ik hen wat losliet, weer in hun lichaam slapen,
en de ziel van het lichaam werd met angst vervuld. Als de geest in hun hart echter
wakker gebleven was, zouden zij geen angst hebben, want de geest zelf zou dan
de ziel met een lichtend vertrouwen vervuld hebben en hen in het hart de vaste
overtuiging gegeven hebben dat de hele natuur hem moet gehoorzamen! Maar omdat
dat vanwege de oude wereld, waarvan hun zielen nog een deel in zich hebben,
niet duurzaam plaats kon vinden, overvalt hun zielen ook nog steeds iets van de
wereldse angst die jij hier bij hen tegenkomt.
De ziel van de mens leeft door een onjuiste koers bij
het vlees, of door een juiste koers bij haar geest, die altijd één is met God,
zoals het zonlicht één is met de zon. Leeft een geest bij het vlees, dat in
zichzelf dood is en slechts voor een bepaalde tijd, als het lichaam niet
beschadigd wordt, door de ziel leven krijgt, dan wordt de ziel helemaal één met
het lichaam. Maar als de ziel zich steeds meer op het vleselijke instelt,
zodat zij tenslotte zelf helemaal vlees wordt, dan bevangt haar ook het gevoel
der vernietiging dat bij het vlees hoort, en dit gevoel is dan de vrees die de
mensen tenslotte voor alles onbekwaam en krachteloos maakt! Geheel anders gaat
het echter met een mens, wiens ziel door een juiste koers vanaf zijn prilste
jeugd naar de geest geleefd heeft! Dan ziet de ziel in der eeuwigheid geen
mogelijke vernietiging voor zich! Haar gevoel lijkt op de geaardheid van haar
eeuwige onverwoestbare geest.
Zij kan geen dood meer zien en voelen omdat zij één is
met haar eeuwig levende geest, die heer is over de gehele zichtbare
natuurwereld. En het begrijpelijke gevolg voor de nog in het vlees levende mens
is dat hij geen angst heeft. Want waar geen dood is, is geen vrees! Daarom
moeten de mensen zich ook steeds zo weinig mogelijk zorgen maken over wereldse
zaken, maar alleen zorgen dat hun ziel één wordt met de geest en niet met het
vlees! Want
wat baat het de mens als hij voor zijn vlees de gehele wereld zou winnen, maar
daardoor zijn ziel zwaar zou schaden? Want ook deze hele wereld, die wij nu
tamelijk ver kunnen overzien met al haar op luchtkastelen gelijkende vluchtige
luister, zal vergaan en deze hele hemel met haar sterren ook op haar tijd, maar
de geest zal eeuwig blijven, net als elk van Mijn woorden. Maar
de mensen, die helemaal één zijn geworden met de wereld, zijn onuitsprekelijk
moeilijk te helpen, want zij zien en vestigen hun leven op de ijdele dingen der
wereld, leven in een doorlopende vrees en zijn tenslotte geestelijk helemaal
ontoegankelijk!
Benadert men hen echter op de natuurlijke of wereldse
weg, dan helpt men hen daarmee niet alleen helemaal niet, maar men werkt
slechts hun gericht en daardoor de dood van hun ziel in de hand! Een
werelds mens die dan zijn ziel wil redden, moet zichzelf geweld aandoen en
beginnen met zoveel mogelijk alle wereldse zaken te verloochenen. Als hij dat
met veel vlijt en ijver doet, zal hij zichzelf redden en tot het leven ingaan.
Doet hij dat echter niet, dan kan hij op geen andere manier worden geholpen dan
door veel werelds lijden, opdat hij de wereld met haar heerlijkheid leert
verachten, zich tot God bekeert en zo begint Zijn geest in zich te zoeken en
zich meer en meer met Hem te verenigen. Ik zeg je: Het geluk van de
wereld is de dood van de ziel! –
Zeg Mij nu, allerliefste Jarah,
of je dit alles goed hebt begrepen!" Als iemand lichamelijk ziek is, dan
moet hij lichamelijke hulp hebben; is iemand echter zielsziek, dan moet hij een
aan de ziekte aangepaste zielkundige hulp krijgen! De zielsziekten
van kinderen kan men het beste genezen door een goede vast omschreven tucht,
waarbij de roede niet ontbreken moet;
de zielsziekten van volwassenen worden echter genezen door wijze en
liefdevolle raad, door degelijke leer en onderwijs, door uit zuivere liefde
opwellende vermaningen en door het wijzen op de onafwendbare ernstige gevolgen,
die anders zullen ontstaan als de zwakke ziel de goede raad niet opvolgt.
Als bij de erge verstokten, ofwel blinde en dove zielen, dit alles geen
resultaat meer oplevert, dan pas wordt het tijd om zulke wezens een strengere
en krachtiger behandeling te geven, waarin echter de naastenliefde toch ten
volle aanwezig moet zijn, want zonder naastenliefde rust er geen zegen op een
krachtiger behandeling!
De aarde is de draagster van tweeërlei
soort mensen. De ene en betere soort stamt van oorsprong reeds van boven, de
kinderen van God moeten daaronder gerangschikt worden. De andere en
oorspronkelijk kwade soort stamt zuiver van deze aarde af. Hun ziel is in
zekere zin een combinatie van afzonderlijke levensdeeltjes, die, terwijl ze van
satan afgenomen zijn, in de massa van het aardelichaam als materie gevangen
worden gehouden. Daaruit evolueren ze door de plantenwereld naar de
dierenwereld, en werken zich door de vele niveaus van de dierenwereld tenslotte
als een potentiële kracht, bestaande uit talloze oerzieldeeltjes,
op tot een ziel van een werelds mens. Speciaal bij ongezegende verwekkingen
verenigen zij zich in het lichaam van de vrouw, waarbij zij daarna net als de
kinderen van het licht uit de geestelijke sfeer van de hemelen, op deze wereld
geboren worden.
Omdat het gehele wezen van zulke
kinderen uit satan genomen is, lopen zij altijd min of meer gevaar om door de
een of andere boze geest, dat wil zeggen door de zwarte ziel van een eens op
deze aarde al lichamelijk geleefd hebbende duivel van een mens, bezeten te
worden. Dat gebeurt vooral dan, als zo'n jonge uit de satanische aardedeeltjes
gevormde ziel een goede en hemelse richting inslaat. Omdat daardoor een
levensdeel zich losscheurt van de helse sfeer, veroorzaakt dat een
onverdraaglijke pijn aan de gezamenlijke hel, en daarom stelt zij alles in het
werk om zo'n verwonding te verhinderen. Nu wil je natuurlijk weten waarom de
hel daar zo'n pijn van ondervindt, want één zo'n ziel moet vergeleken bij de
hel toch onnoemelijk klein en onbelangrijk zijn, zoals een mensenhaar is ten
opzichte van de gehele mens, en Ik zeg je dat je daar groot gelijk in hebt.
Maar neem nu eens het kleinste haartje van je lichaam en ruk het uit, dan zul
je daarbij merken dat je tijdens het uittrekken niet alleen op de plaats van
het haartje, maar haast door je hele lichaam een onuitstaanbare stekende pijn
zult voelen, die je tot vertwijfeling zou brengen als dat een uur lang zou
duren.
Aan de hand van deze verklaring kun je
nu al een beetje beter inzien waarom op aarde de bezetenheid voorkomt en waarom
dat tot aan het eind van deze aarde zal voorkomen. Deze bezetenheid heeft voor
de bezetenen ook beslist goede kanten, want zo'n ziel, wiens lichaam door de
een of andere duivel in bezit genomen wordt, wordt door de kwellingen van zijn
lichaam duidelijk gezuiverd, en wordt behoed voor een kwade binding met haar
lichaam. Dan komt op het juiste moment de hulp van boven, en een wereldziel is
dan helemaal voor de hemel gewonnen.
De helderheid van de ziel, of de
eigenlijke primitieve, intelligente levenskracht, neemt door zwaar lijden en
pijn van haar lichaam aanmerkelijk toe. Zij ziet en hoort alles wat voor de
ogen en oren van de natuurmensen vaak nog erg ver weg is en je behoeft je er
helemaal niet over te verbazen dat ik je daarnet vertelde over meer
hemellichamen, want mijn ziel heeft ze beter en duidelijker gezien dan jij ooit
deze aarde gezien hebt en ook ooit in dit leven van jou zult zien. Daarom kan
ik terecht melding maken van alles wat mijn ziel heeft gezien in de eindeloze
ruimte! Als mijn geest niet volgens de
wegen die God mij in Zijn leer en daad aangeeft opwekt, kan ik het goddelijk
levende van Zijn woord niet eens herkennen, laat staan tot de levengevende
diepte daarvan doordringen.
Het goddelijk
levende van Zijn woord is absoluut niet te begrijpen, als mijn geest niet tot
leven gewekt is. De ziel moet eerst met het water der deemoed en van de
zelfverloochening worden gereinigd (want het water is het oudste symbool van de
deemoed; alles kan er uit gemaakt worden, het is dienstbaar aan alles en zoekt
steeds de laagste punten op aarde en ontvlucht de hoogten). Daarna pas kan
de geest van de waarheid opnemen, omdat een onreine ziel die nooit kan
bevatten, want een onreine ziel is als de nacht, terwijl de waarheid een zon
vol licht is en die overal het daglicht om zich heen verspreidt. Wie zo de
waarheid opneemt, wordt door deze waarheid vrijgemaakt in de geest en deze
vrijheid, is dan ook het eigenlijke binnengaan in het Rijk van God. Slechts door de grote kwelling kan de
ziel van de slechte roofmoordenaars meer en meer bevrijd worden van haar
satanslichaam en diens zeer kwade geesten. Zonder die vrijmaking valt er aan
genezing helemaal niet te denken. Vanwege de ongehoorde pijnen kunnen de zielen
weer gelouterd zijn.
De geestelijke en zielkundige bouw
van een mens bestaat eerst uit de geestelijke ontwikkeling en vorming. Wat de ziel eenmaal opgenomen heeft
dan kan zij dit duizenden jaren behouden, als dat niet door de geest in haar weer
helemaal in orde gebracht wordt. Is het lichaam eenmaal ontwikkeld, dan begint
de ontwikkeling van de geest in het hart van de ziel. De ziel moet er dan alles
aan doen om de geest in haar te laten ontkiemen en moet hem daarbij de helpende
hand bieden. De ziel is dan de wortel en de halm, en het lichaam de aarde; zij
moet de geest geen onzuiver water als voedsel geven. De ringen, die de geest
aanlegt, zijn de deemoedigingen voor de ziel. Als de
laatste ring eenmaal gelegd is, ontwikkelt de geest zich verder zelf en neemt
alles wat in de ziel met hem verwant is in zich op, beveiligt zich en neemt als
laatste de gehele ziel en wat in het lichaam met de ziel verwant was, in zich
op en is dan voor eeuwig geheel onverwoestbaar, zoals wij dat verloop ook bijna
bij iedere plant meer of minder goed kunnen waarnemen. Zij zijn weliswaar voor een deel uit
de materie genomen, maar als vrijgemaakte wezens behoren ze niet meer, of
behoeven ze niet meer te behoren, tot deze vanaf de zondeval reeds veroordeelde
zielsmaterie. Zieleheil gaat boven lichamelijk geluk! Ten koste van al
het lichamelijke geluk moet men de ziel redden en haar een waar eeuwig leven
bereiden.
Ben je echter bang, wees dan bang voor
Hem die de echte Heer over leven en dood is en die de ziel van de mens
verwerpen of aannemen kan.
Ik ben een genezer. Hoe kan Ik dat, vragen de dode en daarom geheel blinde
mensen zich af. En Ik zeg jullie dat ik van geen mens het lichaam genees,
maar als een ziel nog niet te sterk met haar lichaam is vermengd, maak Ik
slechts de ziel vrij en Ik wek, voor zover mogelijk, de in de ziel begraven
geest. Deze versterkt meteen de vrij geworden ziel en die kan dan gemakkelijk
alle gebreken van het lichaam in een oogwenk weer in de normale orde
terugbrengen. Dat noemt men dan een wonderbaarlijke genezing, terwijl het toch
de gewoonste en natuurlijkste, lichamelijke genezing ter wereld is! Wat
iemand heeft, kan hij ook geven; wat hij echter niet heeft, kan hij ook niet
geven! Wie een levende ziel heeft overeenkomstig Gods orde, met
daarin een vrije geest, kan ook de ziel van zijn broeder vrij maken als deze
nog niet te veel met het vlees is vergroeid en die helpt dan heel gemakkelijk
haar zieke lichaam.
Als de zielendokter echter zelf een erg
zieke ziel heeft, die meer dood dan levend is, hoe zou hij dan dat wat hemzelf
ontbreekt aan een andere ziel kunnen geven?! Denk er daarom over na! De eenvoudige bescheiden mens wiens
hart nog zo zuiver mogelijk is, heeft blijkbaar ook een vrijere ziel en in de
ziel een vrijere geest en neemt daarom vlug en gemakkelijk dat wat tot de geest
behoort aan. Ik zeg je
echter, dat ieder mens die zijn lichaam verliest, ook tegelijkertijd voor
eeuwig de aarde verliest. En als hij niet door de liefde in zijn hart een
nieuwe aarde voor zichzelf geschapen heeft, dan zal zijn ziel zich over moeten
geven aan de wind en de wolken en de nevels, en wordt heen en weer gedreven in
de eeuwige oneindigheid. Zij zal nooit ergens rust en stilte vinden behalve in
het valse en waardeloze voortbrengsel van de eigen fantasie, en hoe langer deze
rust duurt, des te zwakker, duisterder zij wordt en tenslotte gaat zij over in
pikzwarte nacht en duisternis, waaruit de ziel vrijwel nooit zelf een uitweg
vindt! Daarom
kun je in de toekomst ook maar beter zo doen als Ik het je nu gezegd heb; maar
doe voor dit ogenblik, wat je zelf wilt en kunt!'
Als
de ziel teveel luistert naar de eisen van het lichaam en daaraan gehoor geeft,
stelt zij zich daarmee in verbinding en daalt zo af in haar persoonlijke hel en
in haar persoonlijke dood. En als de ziel dat doet, zondigt zij tegen Gods orde
in haar. Hecht de ziel eraan en schept zij er behagen in om daar te blijven,
dan is zij net zo onrein als de onreine, en onder het gericht vallende, geesten
van haar lichaam. Zij bevindt zich dus in de hel en in de dood. Ook al leeft
zij, net als haar lichaam, op de wereld verder, zij is toch zo goed als dood en
voelt de dood ook in zich en is daar erg bang voor. Want de ziel kan in die
zonde en hel van haar doen wat zij wil, het leven kan zij toch niet vinden,
hoewel zij dat boven alles liefheeft. Kijk,
dat is de reden waarom nu vele duizend maal duizenden mensen over een leven van
de ziel na de dood van hun lichaam net zo veel weten als een langs de weg
liggende steen. Maar als men hen er iets over verteld, lachen zij hoogstens of
worden zelfs boos, jagen de wijze de deur uit en raden hem aan om zulke
dwaasheden, die alleen maar leugens zijn, aan de wilde zwijnen te vertellen!
Toch moet de
mens, op z'n laatst wanneer hij dertig is, zo ver in zichzelf met de vorming
van zijn ik klaar zijn, dat het komende vrije zalige leven na de dood van zijn
lichaam voor hem zo bewust en vaststaand is als het vliegen in de hoge vrije
lucht voor een adelaar! Maar hoe ver zijn mensen er nog van verwijderd, die pas
daarnaar beginnen te vragen! En hoe ver dan wel diegenen, die er niets over
willen horen en dat geloof zelfs te dwaas vinden om er over te kunnen lachen!
-Zulke mensen bevinden zich zo hun gehele aardse leven in de complete hel, en
al in de algehele dood. Maar ook kan een ziel zich reeds geheel gereinigd
hebben, waarna haar dan toch nog vaak geruime tijd gegeven wordt om haar ijdele
op zichzelf onzuivere lichaam en diens geesten ook te reinigen. Het edelste
deel van het lichaam neemt dan uit de ziel uiteindelijk ook de onsterfelijkheid
in zich op, en wordt op de jongste dag, na de dood van het grofste deel van
zijn wezen, ter meerdere versterking van de ziel, mee opgewekt.
Bij zulke reeds reine
zielen gebeurt het dan ook, dat zij toch zo nu en dan als hun hel, dat wil
zeggen hun lichaam, vaak nog zeer verlokkend' werkt, korte tijd in zo'n
persoonlijke hel binnengaan, met andere woorden, toegeven aan de begeerte van
hun lichaam en diens geesten. Die zielen kunnen dan echter niet meer volledig
onrein gemaakt worden, maar zijn slechts voor zolang onrein als zij zich in de
poel van hun lichaamsgeesten ophouden. Zij kunnen het daarin nooit lang
uithouden en keren daarom heel snel in hun reine toestand terug, waarin zij dan
weer net zo rein zijn alsof zij nooit onrein geweest waren. Daarbij hebben zij
in hun hel voor een tijd rust en orde hersteld en kunnen zij zich vervolgens
weer ongestoorder in het licht van hun geest bewegen en versterken. De ziel
bestaat uit dezelfde delen als ons lichaam.
bron: GJE1-2 [6], 1-[18], 58 [6], 79, 2-132, 169 [3-7],
210, 218 en 3, 4 [26],
2-104, 3-12, 16 [3], 25 [11], 31 [3-7], 2-218, 219, 225 en jeugd van Jezus, hfdst.54
Ziel heeft zelfde substantie
als zijn lichaam
[via Jakob
Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]:
Alleen maar door de grote kwelling kan
de ziel van de slechte roofmoordenaars meer en meer bevrijd worden van haar
satanslichaam en diens zeer kwade geesten. Zonder die vrijmaking valt er aan
genezing helemaal niet te denken. Vanwege de ongehoorde pijnen kunnen de zielen
weer gelouterd zijn. De geestelijke
en zielkundige bouw van een mens bestaat eerst uit de geestelijke ontwikkeling
en vorming. Wat de ziel eenmaal opgenomen heeft
dan kan zij dit duizenden jaren behouden, als dat niet door de geest in haar
weer helemaal in orde gebracht wordt. Is het lichaam eenmaal ontwikkeld, dan
begint de ontwikkeling van de geest in het hart van de ziel. De ziel moet er dan
alles aan doen om de geest in haar te laten ontkiemen en moet hem daarbij de
helpende hand bieden.
De ziel is dan
de wortel en de halm, en het lichaam de aarde; zij moet de geest geen onzuiver
water als voedsel geven. De ringen, die de geest aanlegt, zijn de verdeemoedigingen voor de ziel. Als de laatste ring eenmaal
gelegd is, ontwikkelt de geest zich verder zelf en neemt alles wat in de ziel
met hem verwant is in zich op, beveiligt zich en neemt als laatste de gehele
ziel en wat in het lichaam met de ziel verwant was, in zich op en is dan voor
eeuwig geheel onverwoestbaar, zoals wij dat verloop ook bijna bij iedere plant
meer of minder goed kunnen waarnemen. Zij
zijn weliswaar voor een deel uit de materie genomen, maar als vrijgemaakte
wezens behoren ze niet meer, of behoeven ze niet meer te behoren, tot deze
vanaf de zondeval reeds veroordeelde zielsmaterie.
Zielenheil gaat
boven lichamelijk geluk! Ten koste van al het lichamelijke geluk moet men de
ziel redden en haar een waar eeuwig leven bereiden. Ben je echter bang, wees dan bang voor
Hem die de echte Heer over leven en dood is en die de ziel van de mens
verwerpen of aannemen kan.
Ik ben een genezer. Hoe kan Ik dat, vragen de dode en daarom geheel blinde
mensen zich af. En Ik zeg jullie dat Ik van geen mens het lichaam genees,
maar als een ziel nog niet te sterk met haar lichaam is vermengd, maak Ik
slechts de ziel vrij en Ik wek, voor zover mogelijk, de in de ziel begraven
geest. Deze versterkt meteen de vrij geworden ziel en die kan dan gemakkelijk
alle gebreken van het lichaam in een oogwenk weer in de normale orde
terugbrengen.
Dat noemt men dan een wonderbaarlijke
genezing, terwijl het toch de gewoonste en natuurlijkste, lichamelijke genezing
ter wereld is! Wat
iemand heeft, kan hij ook geven; wat hij echter niet heeft, kan hij ook niet
geven! Wie een levende ziel heeft overeenkomstig Gods orde, met daarin een
vrije geest, kan ook de ziel van zijn broeder vrij maken als deze nog niet te
veel met het vlees is vergroeid en die helpt dan heel gemakkelijk haar zieke
lichaam. Als de zielendokter echter zelf een erg zieke ziel heeft, die meer
dood dan levend is, hoe zou hij dan dat wat hemzelf ontbreekt aan een andere
ziel kunnen geven?! Denk er daarom over na!
De eenvoudige bescheiden mens wiens
hart nog zo zuiver mogelijk is, heeft blijkbaar ook een vrijere ziel en in de
ziel een vrijere geest en neemt daarom vlug en gemakkelijk dat wat tot de geest
behoort aan. Ik zeg je echter, dat ieder mens die zijn lichaam verliest, ook
tegelijkertijd voor eeuwig de Aarde verliest. En als hij niet door de liefde in
zijn hart een nieuwe aarde voor zichzelf geschapen heeft, dan zal zijn ziel
zich over moeten geven aan de wind en de wolken en de nevels, en wordt heen en
weer gedreven in de eeuwige oneindigheid. Zij zal nooit ergens rust en stilte
vinden behalve in het valse en waardeloze voortbrengsel van de eigen fantasie,
en hoe langer deze rust duurt, des te zwakker, duisterder zij wordt en
tenslotte gaat zij over in pikzwarte nacht en duisternis, waaruit de ziel
vrijwel nooit zelf een uitweg vindt! Daarom kun je in de toekomst ook
maar beter zo doen als Ik het je nu gezegd heb; maar doe voor dit ogenblik, wat
je zelf wilt en kunt!'
Als de ziel teveel
luistert naar de eisen van het lichaam en daaraan gehoor geeft, stelt zij zich
daarmee in verbinding en daalt zo af in haar persoonlijke hel en in haar
persoonlijke dood. En als de ziel dat doet, zondigt zij tegen Gods orde in
haar. Hecht de ziel eraan en schept zij er behagen in om daar te blijven,
dan is zij net zo onrein als de onreine, en onder het gericht vallende, geesten
van haar lichaam. Zij bevindt zich dus in de hel en in de dood. Ook al leeft
zij, net als haar lichaam, op de wereld verder, zij is toch zo goed als dood en
voelt de dood ook in zich en is daar erg bang voor. Want de ziel kan in die
zonde en hel van haar doen wat zij wil, het leven kan zij toch niet vinden,
hoewel zij dat boven alles liefheeft. Kijk, dat is de reden waarom nu vele
duizend maal duizenden mensen over een leven van de ziel na de dood van hun
lichaam net zo veel weten als een langs de weg liggende steen. Maar als men hen
er iets over verteld, lachen zij hoogstens of worden zelfs boos, jagen de wijze
de deur uit en raden hem aan om zulke dwaasheden, die alleen maar leugens zijn,
aan de wilde zwijnen te vertellen!
Toch moet de
mens, op z'n laatst wanneer hij dertig is, zo ver in zichzelf met de vorming
van zijn ik klaar zijn, dat het komende vrije zalige leven na de dood van zijn
lichaam voor hem zo bewust en vaststaand is als het vliegen in de hoge vrije
lucht voor een adelaar! Maar hoe ver zijn mensen er nog van verwijderd, die pas
daarnaar beginnen te vragen! En hoe ver dan wel diegenen, die er niets over
willen horen en dat geloof zelfs te dwaas vinden om er over te kunnen lachen!
-Zulke mensen bevinden zich zo hun gehele aardse leven in de complete hel, en
al in de algehele dood. Maar ook kan een ziel zich reeds geheel gereinigd
hebben, waarna haar dan toch nog vaak geruime tijd gegeven wordt om haar ijdele
op zichzelf onzuivere lichaam en diens geesten ook te reinigen. Het edelste
deel van het lichaam neemt dan uit de ziel uiteindelijk ook de onsterfelijkheid
in zich op, en wordt op de jongste dag, na de dood van het grofste deel van
zijn wezen, ter meerdere versterking van de ziel, mee opgewekt.
Bij zulke reeds
reine zielen gebeurt het dan ook, dat zij toch zo nu en dan als hun hel, dat
wil zeggen hun lichaam, vaak nog zeer verlokkend' werkt, korte tijd in zo'n persoonlijke
hel binnengaan, met andere woorden, toegeven aan de begeerte van hun lichaam en
diens geesten. Die zielen kunnen dan echter niet meer volledig onrein gemaakt
worden, maar zijn slechts voor zolang onrein als zij zich in de poel van hun
lichaamsgeesten ophouden. Zij kunnen het daarin nooit lang uithouden en keren
daarom heel snel in hun reine toestand terug, waarin zij dan weer net zo rein
zijn alsof zij nooit onrein geweest waren. Daarbij hebben zij in hun hel voor
een tijd rust en orde hersteld en kunnen zij zich vervolgens weer ongestoorder
in het licht van hun geest bewegen en versterken. De ziel bestaat uit
dezelfde delen als ons lichaam. bron:
GJE1-2 [6], 1-[18], 58 [6], 79, 2-132, 169 [3-7], 210, 218 en 3, 4 [26], 2-104,
3-12, 16 [3], 25 [11], 31 [3-7], 2-218, 219, 225 en jeugd van Jezus, hfdst.54
UpToDate 2023-2024