Brief van Pontius Pilatus aan Tiberius Caesar, Keizer van Rome
Door de jaren hebben
allerlei bijbeldeskundigen zich afgevraagd of de
brief van Pontius
Pilatus
aan de Romeinse keizer Caesar de zogeheten Acta Pilati, als een
waarheidsgetrouw document mag worden beschouwd of een gefraudeerd stuk. De
brief zou door de Amerikaan William Dennis Mahan (1824-1906) in het tweede deel van de negentiende eeuw zijn
ontdekt in de bibliotheek van het Vaticaan en ook in
de bibliotheek van de Hagia Sofia in Istanboel het voormalige Konstantinopel.
De brief is een vertaling van officiële manuscripten en perkament rollen,
oorspronkelijk afkomstig van de Senaatsrechtbank van Tiberius
Ceasar. De brief betreft een indrukwekkend verslag
over de gebeurtenissen tijdens de laatste dagen van Jezus’ leven op aarde. Mahan heeft de brief met hulp van twee vertalers waaronder
H.C Whydaman (Engeland) van de oudheidkamer in
Genua, vanuit het Latijn in het
Engels vertaald. Deze vertaling is gepubliceerd in 1887 als
onderdeel in een boek met de titel ArchkoVolume. Het
boekje is in het Nederlands uitgegeven door P.Kingma
in 1972. Duplicaten van de Engelse tekst liggen in de bibliotheek van het
Congres in Washington. Het nummer van het document is BT441.A2M3 1884. Over de betrouwbaarheid van de brief schreef
Hubert Luns, deskundige op dit gebied, mij het volgende: ‘Wat
betreft de Acta Pilati,
zijn er misschien wel vijf van in omloop. Mijn conclusie is dat het waarachtige
stukken zijn. De reden is simpel: het is honderd procent zeker dat Pilatus een verslag van de kruisiging van Christus aan de
keizer heeft gestuurd, want de aardbeving en duisternis op het midden van de
dag tijdens de kruisiging was een te toevallige samenloop van omstandigheden om
niet aan Rome te berichten, zeker in die tijd waar men op dat soort dingen
lette, de zogenaamde omens. Interessant detail in deze
Acta Pilati is dat daaruit
blijkt dat hij Jezus reeds eerder
gesproken had, zij het in strikte vertrouwelijkheid. Het was immers in het
belang van Pilatus om op de hoogte te zijn van alles
wat in zijn gebied voorviel. Dat Jezus volgens het verslag blondachtig haar
had, hoeft niet te verbazen, want Davids haar wordt in dezelfde termen
beschreven.’
Lucas
refereert aan Pilatus als de Romeinse gouverneur van Judea (26-36 na.Chr) tijdens de heerschappij van Tiberius Caesar (Lucas 3:1). In 1961 ontdekten
archeologen in Caesarea, een Romeinse stad uit de oudheid aan
de Middellandse Zee-kust van Israël een steen waarop
de naam van Pontius Pilatus
in het Latijn staat gegraveerd. De inscriptie bevat het volgende: 'Pontius Pilatus, Prefect van Judea, heeft ter ere van Tiberius
een tempel aan de mensen van Caesarea opgedragen.' Cornelius Tacitus, een bekend Romeins historicus uit de eerste eeuw, noemt Pontius Pilatus ook in één van
zijn bekende teksten: 'Christus, waarin
de naam zijn oorsprong had, leed de ultieme straf tijdens de heerschappij van Tiberius in de handen van één van onze procurators, Pontius Pilatus' (Annalen, Historiae, Hoofdstuk 15, paragrafen 54 en 55) Niet alleen
noemt Tacitus Pontius Pilatus
buiten het bijbelse verslag, hij noemt hem ook in
verband met Christus. 'Pontius Pilatus, Prefect van Judea, heeft ter ere van Tiberius
een tempel aan de mensen van Caesarea opgedragen.'
Aan
Tiberius Caesar, Keizer van Rome.
Edele Souverein, Groeten: De gebeurtenissen van de laatste paar dagen in mijn provincie hebben zulk een
karakter gehad, dat ik U de volledige details wil geven zoals zij zich
voordeden. En het zou mij niet verwonderen als deze in de loop der tijd de
bestemming van onze natie zullen veranderen; want het lijkt dat in de laatste
tijd al de goden zijn opgehouden genadig te zijn. Ik ben welhaast geneigd te
zeggen: Vervloekt zij de dag waarop ik Valerioa Grato in het gouvernement van Judea
ben opgevolgd, want sinds die tijd is mijn leven een aaneenschakeling geweest
van ongemak en ellende.“ Met mijn aankomst in Jeruzalem nam ik mijn intrek in
de ambtswoning en liet alles in gereedheid brengen voor een luisterrijk feest,
waarvoor ik de viervorst van Galilea uitnodigde,
samen met de hogepriester en zijn functionarissen. Op het bestemde tijdstip
verschenen geen gasten. Dit beschouwde ik als een belediging van mijn
waardigheid en van die van het gehele gouvernement dat ik vertegenwoordig.
Enkele dagen later verwaardigde de hogepriester zich om mij te bezoeken. Zijn
houding was deftig en bedrieglijk. Hij liet het voorkomen dat zijn religie hem
en de zijnen verbood aan te zitten aan de tafels van de Romeinen en met hen te
eten en gemeenschap te hebben.
Maar dit was
slechts een schijnheilig vertoon, waarbij zijn gelaat de geveinsdheid verried. Niettemin dacht ik dat het
paste zijn excuus te accepteren. Vanaf dát moment was
ik overtuigd dat de overwonnenen zich de vijanden hadden verklaard van de
overwinnaars en ik wilde de Romeinen waarschuwen zich in acht te nemen voor de
hogepriester van dit land. Ze wilden zelfs hun eigen moeder wel verraden als ze
daarmee een functie met een luxe leven konden verkrijgen. Het leek me dat van
de overwonnen steden Jeruzalem de moeilijkste is om te regeren. De mensen zijn
zo onstuimig, dat ik op het ogenblik in vrees leef voor een opstand. Ik heb
niet genoeg soldaten om die te onderdrukken. Ik had slechts een centurio en honderd mensen onder mijn bevel: Ik verzocht
versterking van de prefect van Syrië, die mij echter meedeelde zelf nauwelijks
over voldoende troepen te beschikken om zijn eigen provincie te verdedigen. Een
onverzadigbare dorst om het rijk, zonder de middelen daartoe, uit te breiden,
doet mij vrezen dat dit zal leiden tot een omverwerping van ons gehele
gouvernement. Ik leefde afgezonderd van de massa, want ik wist niet hoe deze
priesters het gepeupel tot actie zouden beïnvloeden. Niettemin trachtte ik, voor zover in
mijn vermogen, de gedachten en houding van het volk te bepalen.”Onder de
verschillende geruchten die mij ter ore waren gekomen, was daar een die
bijzonder mijn aandacht trok.
Een jonge man, zo
werd gezegd, was in Galilea verschenen en predikte
met een edele zalving een nieuwe wet in de naam van de God die hem had
gezonden. In het begin was ik bevreesd dat het zijn voornemen was om de mensen
tegen de Romeinen op te zetten, maar mijn vrees werd spoedig verdreven.Jezus van Nazareth sprak eerder als vriend van de Romeinen
dan van de Joden. Op zekere dag, toen ik langs de plaats Siloam
kwam, waar een grote toeloop van mensen was, merkte ik temidden
van de schare een jonge man op, die –leunend tegen een boom- zich kalm tot de
menigte richtte. Mij werd gezegd dat het Jezus was. Dit had ik gemakkelijk
kunnen vermoeden, zó groot was het verschil tussen hem en hen die naar hem
luisterden. Zijn goudgekleurde haar en baard gaven zijn verschijning een hemels
aanzien. Hij leek ongeveer dertig jaar oud te zijn. Nooit heb ik een bevalliger of vrediger voorkomen gezien. Welk een kontrast
tussen hem en zijn toehoorders met hun zwarte baarden en tanige gelaatskleur!
“Hem door mijn aanwezigheid liever niet willen storen, vervolgde ik mijn
wandeling, maar beduidde mijn secretaris zich bij de schare te voegen en te
luisteren. De naam van mijn secretaris is Manlius.
Hij is een kleinzoon van de overste van de samenzweerders die, wachtend op Cataline, in Eturia verbleven. Manlius wasreeds lange tijd inwoner van Judea
en is wel vertrouwd met de Hebreeuwse taal.
Hij was mij
toegewijd en mijn vertrouwen waardig. Toen ik de ambtswoning betrad, vond ik Manlius, die mij de woorden verhaalde die Jezus bij Siloam had gesproken. Nooit heb ik in de werken van
filosofen iets gelezen dat vergeleken kan worden met de waarheidsgetrouwe
uitspraken van Jezus. Een van de rebellerende Joden, die Jeruzalem zo rijk was,
vroeg Jezus of het wettig was de Keizer schatting te betalen. Hij antwoordde
hem: “Geef de Keizer wat de Keizer toebehoort en aan God de dingen van God”.
“Het was vanwege de wijsheid in zijn spreken dat ik de Nazarener
zoveel vrijheid toestond, want het lag in mijn macht hem te arresteren en naar Pontus te verbannen. Dat zou echter in tegenstelling zijn
geweest met het recht dat de Romeinse overheid altijd in haar handelingen met
mensen heeft gekarakteriseerd.
Deze man was nóch opruiend, nóch opstandig. Ik
strekte daarom mijn bescherming verder over hem uit, hoewel hem dat zelf
waarschijnlijk onbekend was. Hij had de vrijheid te handelen, te spreken,
toehoorders te verzamelen, zich tot het volk te richten en discipelen uit te
kiezen, zonder beperking door enig ambtelijk bevelschrift. Zou dit ooit gebeuren
(moge de goden het voorteken afwenden), zou het ooit gebeuren zeg ik, dat de
religie van onze voorvaderen verdrongen zou worden door de religie van Jezus,
dan zou Rome haar voortijdige dood hebben te danken aan deze edele tolerantie,
terwijl ik, ongelukkige stumper, het instrument zou zijn geweest van wat de
Joden ‘voorzorg’ noemen en wij ‘bestemming’. “Deze onbeperkte
vrijheid, toegestaan aan Jezus, prikkelde de Joden – niet de armen, maar de
rijken en machthebbers-. Het is waar, Jezus was
streng tegen laatstgenoemden en, naar mijn mening was dit een politieke reden,
voor het niet beteugelen der vrijheid van de Nazarener,
“Schriftgeleerden en Farizeeën”, kon hij tot hen zeggen, “u bent een gebroed van
adders; u gelijkt op geverfde graven. U vertoont u goed voor de mensen, maar u
hebt de dood in u.”Andere tijden kon hij spotten met de aalmoezen van de rijken
en hoogmoedigen, en hen zeggen dat de penning van de
arme in de ogen van God veel kostbaarder was. Elke dagbereikten de ambtswoning klachten over de onbeschaamdheid van
Jezus.
“Ik was ook
ingelicht dat hem een ongeluk zou kunnen overkomen; dat het niet eerste keer
zou zijn dat Jeruzalem hen stenigde die zichzelf profeten noemden. Een beroep
zou worden gedaan op de Keizer. Hoe dan ook, mijn handelswijze was door de
Senaat goedgekeurd en mij was versterking beloofd zodra de oorlog met de Parten
zou zijn beëindigd. Zelf te zwak een opstand te onderdrukken, besloot ik een
maat te hanteren die de rust in de stad zou kunnen bevorderen zonder de
ambtswoning te onderwerpen aan nederige concessies. Ik schreef aan Jezus en
verzocht hem naar de ambtswoning te komen voor een onderhoud. Hij kwam! U weet
dat in mijn aderen een vermenging van Spaans en Romeins bloed vloeit, dat geen
vrees kent of licht ontroerd wordt. Toen de Nazarener
zijn opwachting maakte, wandelde ik in mijn galerij en het leek wel alsof mijn
voeten als met een ijzeren hand met het marmeren plaveisel werden verbonden, en
ik beefde overal mijn leden als een boosdoener, hoewel de Nazarener
zo rustig was en de onschuld zelve.
Toen hij mij dicht
was genaderd, bleef hij staan en het scheen dat hij door een teken tot mij zei:
“Ik ben hier”, hoewel hij niet een woord sprak. Een poos lang beschouwde ik met
bewondering en ontzag dit buitengewoon type man, een type dat een groot aantal
schilders, die vorm en model aan
veel goden en helden had gegeven, onbekend was. Er was niets in hem dat het
karakter van afweer droeg en toch gevoelde ik een grote vrees en huivering om
hem te naderen.”Jezus” zei ik eindelijk tot hem –en mijn tong stamelde- “Jezus van Nazareth, de laatste drie jaren heb ik u ruime
vrijheid van spreken toegestaan, waarvan ik geen spijt heb. Uw woorden zijn die
van een wijsgeer. Ik weet niet of u ooit Socrates of
Plato hebt gelezen, maar dit weet ik, dat er in uw voordracht een majestueuze
eenvoud is die u vér boven deze filosofen verheft. De
keizer is hierover geïnformeerd en ik, als zijn nederige vertegenwoordiger in
dit land ben blij u deze vrijheid te hebben verleend, welke u zo waardig bent.
Nochtans wil ik u niet verhelen, dat uw wijze van spreken sterke en verstokte
vijanden tegen u heeft verwekt. Nóch dat dit een
verrassing is. Socrates had zijn vijanden en hij
gevoelde zich het slachtoffer van hun haat. De uwen zijn dubbel vertoornt: op ú
naar aanleiding van uw verhandelingen, die zo streng van inhoud zijn, en op
mij, te oorzake van de vrijheid die ik u
veroorloofde. Zij beschuldigen mij zelfs indirect met u samen te spannen, met
als doel de Hebreeën van hun weinige macht te beroven die Rome hen heeft
gelaten. Mijn verzoek- ik zeg niet
“mijn bevel”- is, dat u in de toekomst voorzichtiger en gematigder zult
optreden en meer op hen zult letten, opdat u niet de hoogmoed van uw vijanden
zult opwekken, en zij niet het domme volk tegen u opzetten, en mij dwingen de
instrumenten der wet te hanteren.“
De Nazarener antwoordde mij kalm: “Vorst dezer aarde, uw woorden komen niet voort uit ware wijsheid.
Zeg tegen de bergstroom om in het midden van de bergengte te blijven staan; het
zal de bomen in de vallei ontwortelen. De bergstroom zal u antwoorden dat het
de natuurwetten van de Schepper zal gehoorzamen. God alleen weet waar de
wateren van de bergstroom heenvloeien. Voorwaar ik
zeg u, vóórdat de roos van Saron
bloeit, zal het bloed van de rechtvaardige worden vergoten.” “Uw bloed zal niet
worden vergoten”, sprak ik diep bewogen; “u bent, vanwege uw
wijsheid, in mijn waardering kostbaarder dan al de woelige en trotse Farizeeën
die de hun, door de Romeinen toegestane, vrijheid misbruiken. Zij zweren tegen
de Keizer en zetten zijn milddadigheid om in vrees, de ongeletterden de indruk gevend dat Caesar een tieren is en hun
verdelging zoekt.
Onbeschaamde
ellendelingen. Ze zijn zich niet bewust dat de wolf van de Iber
zich soms kleedt met de huid van een schaap om zijn gemene voornemens te volvoeren.
Ik wil u tegen hen beschermen. Mijn ambtswoning zal een asiel zijn,
onschendbaar dag en nacht.” “Jezus schudde
onverschillig zijn hoofd en zei met een ernstige maar voorspellende glimlach:
“Wanneer die dag zal zijn gekomen, zullen er geen schuilplaatsen zijn voor de
zoon des mensen, noch op de aarde, noch onder de aarde. De schuilplaats van de
rechtvaardige is daar”, wijzend naar de hemel. “Dat wat in de boeken der
profeten is geschreven, moet worden vervuld.” : Jonge man”, antwoordde ik mild,
“u dwingt mij mijn verzoek om te zetten in een bevel. De veiligheid van de
provincie die mij is toevertrouwd vereist dit. U moet in uw spreken meer matigheid betrachten. Overtreedt mijn
bevel niet; u weet de gevolgen. Mijn geluk zij met u, vaarwel!” ,,Vorst dezer
aarde”, antwoordde Jezus, ,,Ik kom niet om
oorlog in de wereld te brengen, maar vrede, liefde en blijdschap. Ik werd
geboren op de dag waarop Keizer Augustus vrede aan de Romeinse wereld gaf. Vervolgingen komen
niet uit mij voort. Ik verwacht het van anderen en wil het tegemoet treden naar
de wil van mijn vader, die mij de weg heeft getoond. Beteugel derhalve uw aards beleid. Het is niet in uw macht het
slachtoffer bij de voet van de tabernakel der verzoening te arresteren.”,, Dit
zeggende verdween hij als een heldere schaduw achter de gordijnen van de
galerij; tot mijn grote opluchting, want ik voelde een zware last waarvan ik
mij niet kon bevrijden zolang ik in zijn nabijheid vertoefde.
,,De vijanden van Jezus richtten zich daarna tot Herodus, die over Galilea
regeerde om zich op de Nazarener te wreken. Was Herodus naar eigen goeddunken te werk gegaan, hij zou bevel
hebben gegeven Jezus onmiddellijk ter dood te brengen; maar, hoe trots ook zijn koninklijke waardigheid,
hij aarzelde om een handeling uit te voeren die zijn invloed in de Senaat zou
verkleinen, of hij was, evenals ik, bevreesd voor Jezus. Nochtans zou een
Romeins officier zich nooit laten afschrikken door een Jood. Hieraan
voorafgaand had Herodus naar mij gevraagd in de
ambtswoning. Toen hij, na een wat onbelangrijke conversatie, opstond om heen te
gaan, vroeg hij mij om mijn opinie betreffende de Nazarener.
Ik antwoordde hem dat Jezus mij voorkwam als één van de grote filosofen die
grote naties soms hadden voortgebracht; dat zijn leringen in geen enkel opzicht
schendend waren, en dat de bedoelingen van Rome waren hem de vrijheid van
spreken te laten die gerechtvaardigd was door zijn daden. Herodus
glimlachte boosaardig en mij groetend met ironisch respect, ging zijns weegs.
Het grote feest
van de Joden naderde, en het voornemen bestond om zich op te maken voor een
soort volksjubel die aan de plechtigheid van een paasfeest vooraf gaat. De stad
was overvol met woelige mensen die tierden om de dood van de Nazarener. Mijn afgezant lichtte mij in dat de schatkist
van de tempel dienst deed om de mensen om te kopen. Een Romeins hoofdman was
beledigd. Ik had naar de Prefect van Syrië geschreven om honderd soldaten
voetvolk en even zoveel cavalerie. Hij wees dit af. Ik zag mijzelf alleen met
een handvol veteranen in het midden van een rebellerende stad, te zwak om een
opstand te onderdrukken, en geen keus gelaten dan het te tolereren. Ze hadden
Jezus gegrepen, en de oproerkraaiers –daar zij niets van de ambtswoning hadden
te vrezen, in de overtuiging dat ik het oproer door de vingers zou zien, zoals
hun leiders hen hadden verteld –zetten hun geraas voort: ,,Kruisig hem!
Kruisig hem!”. Drie machtige partijen hadden zich in die tijd tegen Jezus
verbonden: ten eerste de Herodianen en Sadduceeën,
wier opruiend handelen scheen voort te komen uit dubbele motieven. Zij haatten
de Nazarener en konden het Romeinse juk niet
uitstaan.
Zij hadden mij
nooit vergeven dat ik de heilige stad was binnengekomen met banieren die het
beeld van de Romeinse Keizer droegen; en hoewel ik in
deze zaak de fatale fout had toegegeven, was de heiligschennis niet minder
gruwelijk in hun ogen. Nog een andere grief knaagde in hun boezem. Ik had
voorgesteld een deel van de schatkamer in de tempel te gebruiken om een gebouw
op te richten voor publiek gebruik. Mijn voorstel werd geminacht. De Farizeeën
waren bekende vijanden van Jezus. Zij bekommerden zich niet om het
gouvernement. Zij torsten met bitterheid de strenge berispingen die de Nazarener hen drie jaar lang onafgebroken had gegeven,
overal waar hij ging. Beschroomd en te zwak om zelf te handelen, hadden zij de
ruzie van de Herodianen en Sadduceeën aangegrepen. Benevens deze drie partijen had ik te strijden tegen een
onbesuisde losbandige menigte, die altijd klaar stond een oproer te steunen en
profijt te trekken uit de wanorde en tweestrijd die daaruit zou voorkomen.
Jezus werd voor de Hogepriester gesleurd en ter dood veroordeeld. Het was op
dat moment dat de hogepriester Kajafas een handeling
van onderworpenheid verrichtte. Hij zond zijn gevangenen naar mij toe om zijn
veroordeling te bekrachtigen en de terechtstelling te verzekeren. Ik antwoordde
hem dat, als Jezus een Galileeër was, de zaak onder
de rechtsbevoegdheid van Herodus viel en gaf opdracht
hem daarheen te zenden. De listige viervorst betuigde ootmoed, gaf zijn achting
aan de luitenant des Keizers en vertrouwde het noodlot van de man in mijn
handen. Spoedig kreeg mijn paleis het aanzien van een belegerde vesting. Van
moment tot moment werd hun misnoegen groter. Jeruzalem was overstroomd met
mensenmassa’s van de bergen van Nazareth. Het leek of heel Judea
in de stad was uitgestort.
Ik had mijn vrouw
genomen uit de Kelten. Zij beweerde in de toekomst te kunnen kijken. Schreiend
en zichzelf aan mijn voeten werpend sprak ze tot mij: ,, Hoedt u! Hoedt u!, en raak deze man niet aan, want
hij is heilig. De afgelopen nacht heb ik hem in een visioen gezien. Hij
wandelde op het water; hij vloog op de vleugelen van de wind. Hij sprak tot de
storm en tot de visjes van het meer; allen waren hem gehoorzaam. Zie, de bergstroom welke
bij de Kedronberg vloeit, is met bloed bevlekt. De
trappen bij de borstbeelden van de Keizer zijn bedekt met begroeisel,
de zuilen van de binnenhof begeven het en de zon is met rouw bedekt
gelijk een Romeinse godin in de graftombe. Ach, Pilatus!
Kwaad wacht u, als u niet wilt luisteren naar de verzekering van uw vrouw.
Vrees de vloek van een Romeins Senaat; vrees de afkeuring van de Keizer.” Op dit
tijdstip kreunde de marmeren trap onder het gewicht van de menigte.
De Nazarener werd naar mij teruggebracht. Ik begaf mij naar de
rechtszaal, gevolgd door mijn garde, en vroeg de mensen op strenge toon wat zij
verlangden, ,, De dood van de Nazarener”,
was hun antwoord. ,,Voor welke
misdaad?” ,, Hij heeft gelasterd, hij heeft de verwoesting van de tempel
geprofeteerd; hij noemt zichzelf de Zoon van God, de Messias, de Koning der
Joden.”,,Romeins recht”, zei ik, ,, straft zulke gevallen niet
met de dood”. ,, Kruisig hem! Kruisig hem!” riep de meedogenloze
horde. De razernij van de dol geworden menigte deed de fundamenten van het
paleis schudden. ,, Daar was slechts één die kalm bleef in het midden van
de kolossale mensenmassa. Het was de Nazarener. Na veel
vruchteloze pogingen hem tegen zijn woedende en onbarmhartige vervolgers te
beschermen hanteerde ik een middel dat mij op dat ogenblik het enige toescheen
dat zijn leven kon redden. Ik stelde voor –gezien het hun gewoonte was met
zulke gelegenheden een gevangene vrij te laten – om Jezus te ontbinden en vrij
te laten; dat hij de zondebok mocht zijn, zoals zij het noemen. Maar zij
zeiden: ,, Jezus moet worden gekruisigd”.
Ik sprak toen met
hen over het onverenigbare van hun handelswijze, een handelswijze die niet in
overeenstemming was met hun wet, hen aantonend dat geen rechter een vonnis over
een misdadiger kon uitspreken tenzij hij een gehele dag had gevast; en dat het
vonnis de goedkeuring van het Sanhedrin moest hebben en de handtekening van de president
van de rechtbank. Dat geen misdadiger op dezelfde dag dat het vonnis werd
uitgesproken, kon worden terechtgesteld, en dat de volgende dag, de dag der
terechtstelling, het Sanhedrin de vraag zou zijn voorgelegd het hele proces
opnieuw te bezien. Eveneens zou, overeenkomstig hun wet, een man met een vlag bij de deur van de
rechtszaal moeten worden geplaatst, en een eindje verderop iemand op een paard,
om de naam van de misdadiger uit te roepen, benevens zijn misdaad, en eveneens
de namen der getuigen, om te weten of iemand in zijn voordeel kon getuigen. En
de gevangene, op weg naar zijn terechtstelling, had het recht driemaal terug te
keren en voor nieuwe gezichtspunten te pleiten die hem tot voordeel konden
strekken. Ik verzocht al deze pleidooien in de hoop hen ontzag in te boezemen
en tot onderwerping te brengen, maar zij bleven roepen: ,,Kruisig hem!
Kruisig hem!
,, Ik gaf
toen bevel dat Jezus zou worden gegeseld, in de hoop dat dit hen tevreden zou
stellen, maar het maakte hun razernij slechts groter. Daarna vroeg ik om een bekken met water en wies mijn
handen ten overstaan van de luidruchtige menigte, daarmee getuigend dat naast
mijn oordeel Jezus van Nazareth niets gedaan had waardoor hij de dood
verdiende. Maar
tevergeefs. Het was zijn léven waar deze
ellendelingen naar dorsten. Dikwijls ben ik onze burgerrellen getuige geweest
van de woede en toorn der
menigte, maar niets kon worden vergeleken met datgene waar ik bij deze
gebeurtenis getuige van was. Het mag met recht worden gezegd dat alle geesten
van de helse regionen zich te Jeruzalem hadden verzameld. Inplaats
van te lopen, leek het of de massa door een maalstroom, als een werveling werd
gedragen, in levende golven voortrollend van de poorten der ambtswoning tot aan
de berg Zion toe, terwijl zij zó huilden, gierden,
gilden en tierden, als nog nooit was gehoord in de opstanden van Pannonië of in de onstuimigheid op het grote plein in Rome.
Langzamerhand begon de dag te verduisteren, zoals bij een winterse schemering.
Het was als in het
midden van maart. Ik, nog steeds procurator van een opstandige provincie,
leunde tegen een zuil van mijn galerij, in de sombere duisternis overpeinzend
hoe de boze geesten van Tartarus de
onschuldige Nazarener naar de executie hadden
gesleept. Allen die rondom mij waren geweest hadden mij verlaten. Een onstuitbare mensenmassa had
Jeruzalem via de begrafenispoort (huidige Heroduspoort)
verlaten en zich naar Gemoniae* (trap der zuchten) begeven. Een lucht van
verlatenheid en droefheid omhulde mij. Mijn wacht had zich bij de cavalerie
gevoegd en de hoofdman poogde, met een vertoon
van macht, de orde te handhaven. Ik was alleen gelaten; en mijn brekend hart
maakte mij duidelijk dat wat op dat moment passeerde eerder bij de geschiedenis
der goden thuishoorde dan bij die der mensen. Een luid geroep werd gehoord,
dat, van de wind gedragen, voortkwam van Golgotha.
Het scheen een doodstrijd aan te kondigen, zoals nooit eerder door natuurlijke
oren was aangehoord. Donkere wolken zakten over de top der tempel en bedekten
de stad als een sluier. De tekenen die men aan de hemel zag en ook die welke op
de aarde plaatsvonden, waren zo verschrikkelijk, dat verslag werd uitgebracht
hoe Dionysius de Areopagiet
had uitgesproken: ,, óf de Schepper van
de natuur lijdt, of het heelal valt uiteen”.(terwijl dit ontstellende
schouwspel der natuur plaatsvond, was er een vreselijke aardbeving in beneden-Egypte, die iedereen met vrees vervulde en de
bijgelovige Joden haast de doodschrik gaf. Het werd gezegd dat Balthasar, een oude en geleerde Jood van Antiochië, na deze opwindende gebeurtenissen dood werd
aangetroffen. Of hij van angst of van droefheid stierf is niet bekend. Hij was
een vurige vriend van de Nazarener.
Omstreeks het
eerste uur van de nacht sloeg ik een mantel om en ging in de stad naar de
poorten van Golgotha. De offerande was voltooid. De
menigte ging naar huis, nog steeds opgewonden weliswaar, maar droefgeestig,
zwijgend en wanhopig. Waar zij getuige van was geweest had haar met angst en wroeging geslagen. Ik zag eveneens
mijn kleine Romeinse divisie treurend voorbijgaan; de vaandeldrager had zijn
adelaar omwonden als teken van droefheid; en bij toeval hoorde ik enkele Joodse
soldaten vreemde woorden mompelen die ik niet verstond. Anderen verhaalden van
de wonderen die zoveel geleken op die, welke de Romeinen zo dikwijls hadden
getroffen door de wil van hun goden. Soms hielden groepen mannen en vrouwen
halt om, na een blik achterwaarts op de heuvel Golgotha,
roerloos te blijven staan, in afwachting of ze van nieuwe wonderen getuige
zouden kunnen zijn. ,, Ik keerde naar
mijn ambtswoning terug, treurig en droefgeestig. Bij het beklimmen der trap,
waarvan de treden nog steeds bevlekt waren met het bloed van de Nazarener, bemerkte ik een oude man in smekende houding, en
achter hem verschillende Romeinen met betraande ogen. Hij wierp zich aan mijn
voeten en weende bitter.
Het is pijnlijk
een oude man te zien wenen en mijn hart, alreeds overstelpt van droefheid, kon niet meer hebben, zodat
wij, hoewel wij vreemdelingen zijn, allen weenden. En het leek waarlijk wel dat
bij velen die ik in de grote mensenmenigte opmerkte, de tranen opwelden. Ik was
nooit eerder getuige geweest van zulk een ongewone omkeer van gevoelens. Zij,
die hem hadden verraden en verkocht, zij die tegen hem hadden getuigd, zij die
hadden geroepen: ,,Kruisig hem, wij
willen zijn bloed”, allen slopen als lafaards weg en wiesen hun tanden met
azijn. Zoals mij was verteld, leerde Jezus een opstanding en scheiding na de
dood.
Als zoiets een feit
zou zijn, ben ik ervan overtuigd dat het in deze ontzaglijke mensenmassa begon
door te dringen. ,,vader”, zei ik tegen hem, nadat ik weer controle over mijn
gevoelens had gekregen, ,, wie bent u en wat is uw verzoek?”Hij antwoordde: ,,Ik ben Jozef van Arimathéa en ben gekomen om u op mijn knieën vergunning te
smeken het lichaam van Jezus van Nazareth te mogen begraven”. ,,Uw verzoek is
toegestaan”, gaf ik hem ten antwoord en tegelijkertijd gaf ik Manlius opdracht om met enkele soldaten toezicht te houden op
de begrafenis, opdat geen schending zou kunnen plaatsvinden. ,, Enkele dagen later werd het graf leeg bevonden. Zijn
discipelen verkondigden door het gehele land dat Jezus was opgestaan uit de
dood, zoals hij had voorzegd. Dit veroorzaakte een nog grotere opwinding dan de
kruisiging. In hoeverre dit op waarheid berust, kan ik niet met zekerheid
zeggen, maar ik heb hieromtrent wel navorsingen gedaan, zodat u voor uzelf kunt
onderzoeken en oordelen of ik fout ben geweest, zoals Herodus
laat voorkomen. ,,Jozef van Arimatéa begroef Jezus in zijn eigen graftombe. Of hij zijn
opstanding in gedachten had of er rekening mee hield voor zichzelf een ander
uit te houwen, kan ik niet zeggen. De dag nadat hij was begraven, kwam een van
de priesters naar de ambtswoning en zei dat zij bevreesd waren dat zijn
discipelen van plan waren het lichaam van Jezus te stelen en te verbergen, om
het dan te doen voorkomen dat hij zou zijn opgestaan uit de dood, zoals hij had
gezegd, en waarvan zij volkomen overtuigd waren. Ik zond hem naar de kapitein
van de koninklijke wacht (Malchus) om hem te
zeggen Joodse soldaten te nemen en van hen rond het graf te plaatsen zoveel als
nodig ware; zodat hij, áls er iets zou gebeuren,
zichzelf konden blameren en niet de Romeinen.
,,Toen er grote opwinding ontstond om het graf dat leeg
werd aangetroffen, gevoelde ik een diepere bezorgdheid dan ooit tevoren. Ik
liet Malchus komen, die me vertelde dat hij zijn
luitenant Ben Isham met honderd soldaten om het graf
had geplaatst. Hij vertelde mij dat Isham en de
soldaten erg ontsteld waren over wat zich die morgen had voorgedaan. Ik liet
deze Isham roepen, die mij, voor zover ik mij kan
herinneren, de volgende omstandigheden onthulde: Hij zei dat omstreeks het
begin van de vierde wacht, zij een zacht en fraai licht over de graftombe
zagen. Hij dacht in eerste plaats dat er vrouwen waren gekomen om het lichaam
van Jezus te balsemen, zoals hun gewoonte was, maar hij kon niet zien hoe ze door de wacht waren gekomen. Terwijl deze
gedachten door zijn hoofd gingen, werd plotseling de gehele plaats verlicht, en
leek er een menigte van doden te zijn in hun doodsgewaden. Allen schenen te
juichen en in verrukking te zijn, terwijl overal in het rond en ook daarboven
de schoonste muziek was die hij ooit had gehoord; en de hele lucht scheen vol
te zijn van stemmen, prijzende God. Op dit tijdstip leek het of de hele wereld
waggelde en zwom, zó erg, dat hij ziek werd en een flauwte kreeg en niet langer
op zijn benen kon staan. Hij zei dat het leek dat de aarde onder hem zwom en
zijn gevoel hem in de steek liet, zodat hij niet wist wat er gebeurde. Ik vroeg
hem in wat conditie hij was toen hij tot zichzelf kwam.
Hij antwoordde mij
dat hij op de grond lag met zijn aangezicht naar de aarde. Ik vroeg hem of hij zich niet kon
hebben vergist met het licht. Daagde het niet reeds in het oosten? Hij zei dat hij dit eerst wel had
gedacht; maar op een steenworp afstand was het nog intens donker en hij
herinnerde zich bovendien dat het toen nog te vroeg was voor het aanbreken van de
dag. Ik vroeg hem of zijn duizeligheid mogelijk niet kon zijn veroorzaakt door
het plotselinge ontwaken en snelle opstaan, zoals dat soms het geval kan zijn.Hij zei van niet en gaf te kennen de gehele nacht niet
te hebben geslapen, daar slapen in diensttijd immers de doodstraf zou
betekenen. Wél vertelde hij sommige soldaten een
poosje te hebben laten slapen. Sommigen sliepen op dat tijdstip. Ik vroeg hem
hoe lang het tafereel had geduurd. Hij zei het niet te weten, maar dacht zo
ongeveer een uur. Hij zei dat het wegtrok bij het lichten van de dag. Ik vroeg
hem of hij naar het graf was gegaan toen hij tot zichzelf was gekomen. Hij
antwoordde ontkennend, omdat hij beangst was geweest en vertelde dat, met het
aflossen van de wacht, allen naar hun kwartieren waren gegaan. In vroeg hem of
hij door de priesters was ondervraagd. Hij bevestigde dit. Zij wilden dat hij
zou zeggen dat het een aardbeving was en dat zij sliepen. Daarbij hadden zij
hem geld gegeven om te zeggen dat de discipelen waren gekomen en Jezus hadden
gestolen. Maar hij had geen discipelen gezien; hij wist niet dat het lichaam
weg was totdat het hem verteld was. Ik vroeg wat de persoonlijke opinie van de
priesters was met wie hij onderhoudt had gehad. Hij zei dat sommigen van hen
dachten dat Jezus geen man was; dat hij geen menselijk wezen was;dat hij niet
de zoon van Maria was en ook niet dezelfde van wie gezegd werd geboren te zijn
uit de maagd in Bethlehem.dat dezelfde personen eerder op aarde waren geweest met
Abraham en Lot, en op vele andere tijden en plaatsen.
,, Het
lijkt me dat, als de Joodse theorie betrouwbaar is, deze conclusies juist zijn,
want zij zijn in overeenstemming met het leven van deze man, zoals bekend is en
getuigd wordt door beiden, zowel vrienden als vijanden. Want de elementen waren
in zijn handen niet meer dan klei in de handen van de pottenbakker. Hij kon
water in wijn veranderen; de dood omkeren in leven, ziekte in gezondheid. Hij
kon de zee kalmeren, de stormen stillen, een vis met een zilveren muntstuk in
haar mond oproepen. Nu zeg ik, als hij al deze dingen kon doen die hij deed en
vele meer, zoals de Joden getuigen –en juist door het doen van deze dingen de
vijandschap ontstond –(hij werd namelijk niet beschuldigd van misdadige
vergrijpen, noch van het schenden van enig wet, noch het verkeerd behandelen
van enig persoonlijk individu) – en deze feiten zijn bekend bij duizenden,
zowel van zijn vijanden als van zijn vrienden - ben ik bijna geneigd te zeggen,
zoals Manlius bij het kruis: ,,Waarlijk, dit was de zoon
van God”. Nu, edele Souverein, voor zover ik de zaak
kan benaderen, komt dit de feiten zo dicht mogelijk nabij, en ik heb moeite
gedaan om deze uiteenzetting volledig te maken, zodat u over mijn gedrag in
zijn geheel mag oordelen, vooral omdat ik hoor dat Antipas veel harde dingen in
deze zaak van mij heeft gezegd. Met de belofte van getrouwheid en goede wensen
aan mijn edele Souverein, ,,Ben ik, uw meest
gehoorzame dienaar. , Pontius Pilatus”. –
Pilatus schrijft in verband
met de gang van zaken rond het proces en toedracht van alles, het volgende: ,, Mij restte nog te vervullen van de plicht de Keizer
van deze deplorabele gebeurtenissen in kennis te stellen. Ik deed het in de
nacht volgens op de fatale catastrofe, en had de communicatie juist beëindigd
toen het begon te dagen. Op dat moment klonk het geluid van trompetten in mijn
oren die de melodie van Diana speelden. Toen ik mijn ogen in de richting van de
Cesarëapoort (huidige Damuscuspoort)
wendde, zag ik een troep soldaten en hoorde in de verte andere trompetten de
Keizersmars spelen. Het was de versterking die mij was beloofd –tweeduizend man
uitgelezen troepen – die, om hun aankomst te bespoedigen, de gehele nacht
hadden doorgemarcheerd. ,, Het moet een besluit van het noodlot zijn geweest”,
riep ik handenwringend uit, ,,dat deze grote
onrechtvaardigheid kon worden bedreven; dat voor het afwenden van daden die
gisteren plaatsvonden, vandáág troepen zouden
arriveren. Wrede bestemming, hoe hebt gij u vermaakt met de zaak van stervelingen.”Het was maar
ál te waar wat de Nazarener,
hangend aan het kruis, en ineenkrimpend van pijn, had uitgeroepen: ,,Het is volbracht”.
UpToDate 2023-2024