HEMEL EN HEL
[via Jakob Lorber
ontvangen in 1840 van de Heer]: Hemel en hel kunnen op
één plaats voorkomen. Zo stroomt de hemel zowel in de duivel als in Gods
engelen; maar ieder van beiden gebruikt hem anders. Zo wordt één en dezelfde
wijn voor de een, een hemel en voor de ander, de ergste hel - en toch komt hij
uit dezelfde zak! bron: GJE 2-9 - Daarom is aan ieder
mens voor alle zaken een bepaalde maat gegeven, afhankelijk van zijn kracht,
natuur en geaardheid. Als hij zich aan die maat houdt, bevindt hij zich in de
juiste orde waarin God hem heeft gesteld, en alles wat hem omgeeft is voor hem
'hemel'. Maar wanneer hij, in wat dan ook, deze orde overschrijdt en een wereld
op zijn zwakke schouders legt, dan zal deze hem vermorzelen en tot 'hel'
worden! En zo is de juiste maat in alle
dingen, zowel voor de mens als voor de geesten een 'hemel'; een overmaat van
dezelfde dingen is echter daarom voor mensen en geesten een pure 'hel'! –
Ik zeg:
"Ja, mijn beste vriend, voor de oprechte vrienden van God is het eigenlijke,
ware hemelrijk van God overal, voor de vijanden van God echter nergens. Voor hen is daarentegen de hel overal, waarheen
je ook je ogen en andere zintuigen wenden kunt en wilt. Beneden en boven is
daar hetzelfde. Kijk met omhoog naar de sterren -want zij zijn aarden zoals
deze, waar je op staat -en kijk ook niet naar beneden naar de aarde, want zij
is geoordeeld, net zoals jouw lichaam, dat eens moet sterven en vergaan! Onderzoek
daarentegen je hart en zoek er vlijtig in; dáár zul
je vinden wat je zoekt. Want in ieder mensenhart is het levende zaad
gezaaid, waaruit het eeuwige ochtendrood van het eeuwige leven zal opbloeien.
Kijk, de
Aarde zweeft in een oneindige ruimte, zoals de grote zon, de maan en al de
ontelbare sterren, die op zichzelf niets anders zijn dan ook weer zonnen en
aarden, ook daarin zweven! Je zou met de snelheid van de gedachte deze aarde
kunnen verlaten en met deze snelheid in een rechte lijn wegsnellen, - en als je
zo eeuwigheden na eeuwigheden voort zou snellen, zou je na vele eeuwigheden met
gedachtesnelheid te hebben gevlogen toch nooit ergens een einde naderen! Maar
overal zou je buitengewone en wonderbaar gevormde scheppingen aantreffen, die
allerwegen de eindeloze ruimte vullen en tot leven brengen.
Door de poort van je hart zul
je na de dood van je lichaam naar buiten gaan in de eindeloze ruimte van God,
en afhankelijk van de gesteldheid van je hart zul je daar een hemel of een hel
vinden! Want er is nergens een
geschapen hemel en ook nergens een geschapen hel, maar al die dingen komen
voort uit het hart van de mens. Zo zorgt ieder mens in zijn hart voor de hemel
of voor de hel, afhankelijk van het goede of het kwade dat hij doet. En zoals hij
gelooft, wil of doet, zo zal hij dan volgens zijn geloof, dat zijn wil voedde
en deed handelen, leven.
Laat ieder de neigingen van
zijn hart onderzoeken, dan zal hij snel bemerken met welke geest zijn hart is
vervuld. Trekken zijn neigingen het hart en zijn liefde naar de wereld, en
voelt hij een verlangen in zich om iets groots en voornaams te worden in de
wereld, - heeft het hart, dat hoogmoedig wil worden, een onbehagen aan de arme
mensheid, en voelt het de drang in zich om, zonder door God gekozen en gezalfd
te zijn, te willen heersen over de anderen, dan ligt het zaad der hel reeds in
het hart. Dit zaad zal, als het niet bestreden en verstikt wordt, de mens na de
dood van het lichaam zeer zeker nergens anders dan in de hel doen belanden.
Als het
hart van de mens echter vol deemoed is, en hij zich gelukkig prijst om de
geringste onder de mensen te zijn, iedereen te dienen, uit liefde tot de
broeders en de zusters zichzelf niet te achten, zijn meerderen gewillig in alle
goede, voor de broeders nuttige zaken te gehoorzamen, en hij God boven alles liefheeft,
dan groeit uit het hemelse zaad in het hart een echte, eeuwig levende hemel. Als de mens op
deze wijze de gehele hemel in al haar volheid al in zijn hart draagt, gevuld
met het echte geloof, de zuiverste hoop en liefde, dan kan hij na de dood van
zijn lichaam onmogelijk ergens anders terecht komen dan in het hemelrijk van
God, dat hij in alle volheid allang in zijn hart had! Als je dit goed overweegt, dan zul je gemakkelijk
begrijpen hoe het nu precies met het hemelrijk, alsook met de hel, gesteld is."
GJE 2-8
[4-9]
Ooit in een
ver verleden afbreuk gedaan aan het hemelgevoel - (Uit zijn volheid hebben wij allen genade op genade ontvangen. Joh.
1:16) - Deze
bron van alle licht is ook Gods eeuwige grote heerlijkheid, en Gods wezen zelf
in deze heerlijkheid; deze heerlijkheid was eeuwigdurend God zelf in God, en
aan de volheid van deze heerlijkheid hebben alle wezens hun bestaan en hun
licht en vrije leven te danken. Al het leven is daarom een Goddelijke genade,
die de leven dragende vorm geheel en al vervult. De basis van het leven in
ieder mens is, omdat deze gelijk is aan de heerlijkheid van God, het eerste
teken van Gods gunst. Hieraan werd echter afbreuk gedaan door het afhankelijke
gevoel van de mens omdat hij geschapen is, en daardoor volkomen afhankelijk van
de bron van alle licht en de diepste grond van al het bestaan.
Omdat daardoor het
eerste teken van Gods gunst in de mens bijna geheel te niet gedaan werd, kwam
de bron van alle licht Zelf in de wereld, en gaf de mensen een zodanig
onderricht, dat ze dit eerste teken van Gods genade weer herkennen zouden, om
vervolgens geheel terug te keren tot de diepste grond van het leven en daar het
oude licht in te ruilen tegen een nieuw leven. Deze ruil is het 'ontvangen van
genade op genade' of als het ware het oude, verzwakte, voor niets meer deugende
leven inruilen voor een nooit meer verloren gaand leven in de volheid van en
uit God. Het eerste teken van Gods gunst was iets noodzakelijks, zonder enige
vrijheid en dus ook zonder duurzaamheid. Het tweede teken van Gods gunst laat
de mens echter volkomen vrij om het te aanvaarden of niet, en daarom - omdat
het in het geheel niet dringt of dwingt - is het voor altijd en eeuwig
onaantastbaar. Want waar geen vijand is, is ook geen vernietiging; onder 'vijand'
wordt hierbij alles verstaan wat een vrij bestaan, hoe dat er ook uitziet,
belemmeren zou. (bron:
GJE1-3:3-6)
Het hemelgewelf
Deze lichten veroorzaken daarbij ook nog tekenen ‑wat
voor tekenen dan? ‑, vervolgens tijden ‑welke dan? ‑, en
dagen en jaren ‑wat voor dagen en jaren dan? ‑Is de nacht dan
niets? Telt de nacht dan niet net zo goed mee als de dag? Bovendien is de aarde
rond en is het steeds aan een kant dag en aan de andere kant nacht. Afhankelijk
van de wenteling van de aarde om haar as van het westen naar het oosten, wordt
het steeds daar dag waar de landen tegenover de zon liggen, of liever door de
constante en steeds gelijkmatig draaiende beweging zo gezegd onder de zon
geschoven worden.
Als er dus geen twijfel over mogelijk is dat de
natuurlijke dag op aarde door haar eigen beweging tot stand wordt gebracht,
waarbij de zon niets anders doet dan steeds maar vanaf een plaats licht te
geven en door haar licht daar dag veroorzaakt waar haar stralen komen, en op
die manier nooit ofte nimmer de dag kan of wil regeren, ‑ dan vraag Ik:
Hoe zou Mozes dan met zijn lichten de zon en de maan bedoeld kunnen hebben? En
als Mozes de natuurlijke zon en de natuurlijke maan bedoeld had, dan zou hij
ter verduidelijking van zijn publieke mededeling aan de mensheid deze lichten
zeker bij name genoemd hebben; want in Mozes tijd kenden alle mensen deze beide
hemellichamen al!
Daarbij spreekt Mozes over een uitspansel dat in
werkelijkheid in de natuurlijke ruimte helemaal niet bestaat, daar zon, maan en
alle sterren net als de aarde zelf in de volledig vrije, door niets en nergens
beperkte ether zweven en door eigen wetten op hun bestemde plaatsen gehouden
worden, zich vrij bewegen en nergens aan het een of ander hemels uitspansel
zijn bevestigd! Want er is maar één uitspansel in de eindeloze vrije ruimte, en
dat is de wil van God, die door Zijn eeuwige onveranderlijke wet de hele ruimte
en alles wat daarin is vervult.
Als datgene wat zich voor uw oog voordoet als een
bijzonder wijd uitgespannen blauw gewelf een uitspansel was, en zon, maan en
alle sterren waren daar als het ware aan vastgemaakt, hoe zouden ze zich dan
kunnen bewegen en hoe zouden vooral de u bekende planeten dan steeds van plaats
kunnen veranderen? De andere sterren, die u vaste sterren noemt, lijken ergens
aan vastgemaakt te zijn; maar dat is niet zo. Ze zijn echter zo ontzettend ver
van de aarde verwijderd en hun banen zijn zo uitgestrekt, dat ze die vaak
nauwelijks binnen honderdduizenden aardse jaren afleggen, zodat daardoor hun
bewegingen ook zelfs door honderd mensengeslachten nog niet opgemerkt kunnen
worden.
En dat is dan de reden, waarom ze u als onbeweeglijk
voorkomen; maar de werkelijkheid is anders, en er is nergens een zogenaamd uitspansel
in de hele oneindige ruimte. Het uitspansel dat Mozes bedoelt, is de vaste wil
volgens de ordening van God, die voortkomt uit het juiste begrip en uit de
liefde, die het gezegende aardrijk des levens is. Deze wil kan slechts
voortkomen uit de vruchten schenkende volheid van de echte liefde tot God in
het mensenhart, die ontstond uit het hemelse licht dat God in de mens liet
stromen toen Hij zijn innerlijke duisternis verdeelde in avond en morgen.
Deze echte liefde tezamen met het juiste inzicht en het
ware verstand, hetgeen zich in de mens uit als een levend geloof, is de hemel
in de mens. En de daaruit ontsproten vaste wil om te voldoen aan Gods orde is
het uitspansel in de mens. En aan zo 'n uitspansel geeft God, als dat geheel
overeenstemt met Zijn liefdevolle wil, nieuwe lichten uit de hemel der hemelen,
ofwel de zuivere vaderliefde in het hart van God. En de lichten verlichten dan
de wil en maken dat deze het inzicht krijgt van de engelen en verheffen
daardoor de geschapen mens tot het ongeschapen Kind van God, dat zich door de
eigen vrije wil nu aangepast heeft aan de goddelijke ordening!' bron:
GJE1-160 [5-12]
Kijk, de Aarde zweeft in een oneindige ruimte, zoals de
grote zon, de maan en al de ontelbare sterren, die op zichzelf niets anders
zijn dan ook weer zonnen en aarden, ook daarin zweven! Je zou met de snelheid
van de gedachte deze aarde kunnen verlaten en met deze snelheid in een rechte
lijn wegsnellen, ‑ en als je zo eeuwigheden na eeuwigheden voort zou
snellen, zou je na vele eeuwigheden met gedachtesnelheid te hebben gevlogen
toch nooit ergens een einde naderen! Maar overal zou je buitengewone en
wonderbaar gevormde scheppingen aantreffen, die allerwegen de eindeloze ruimte
vullen en tot leven brengen.
Door de poort van je hart zul je na de dood van je
lichaam naar buiten gaan in de eindeloze ruimte van God, en afhankelijk van de
gesteldheid van je hart zul je daar een hemel of een hel vinden! Want er is
nergens een geschapen hemel en ook nergens een geschapen hel, maar al die
dingen komen voort uit het hart van de mens. Zo zorgt ieder mens in zijn hart
voor de hemel of voor de hel, afhankelijk van het goede of het kwade dat hij
doet. En zoals hij gelooft, wil of doet, zo zal hij dan volgens zijn geloof,
dat zijn wil voedde en deed handelen, leven.
Laat ieder de neigingen van zijn hart onderzoeken, dan
zal hij snel bemerken met welke geest zijn hart is vervuld. Trekken zijn
neigingen het hart en zijn liefde naar de wereld, en voelt hij een verlangen in
zich om iets groots en voornaams te worden in de wereld, ‑ heeft het
hart, dat hoogmoedig wil worden, een onbehagen aan de arme mensheid, en voelt
het de drang in zich om, zonder door God gekozen en gezalfd te zijn, te willen
heersen over de anderen, dan ligt het zaad der hel reeds in het hart. Dit zaad
zal, als het niet bestreden en verstikt wordt, de mens na de dood van het
lichaam zeer zeker nergens anders dan in de hel doen belanden.
Als het hart van de mens echter vol deemoed is, en hij
zich gelukkig prijst om de geringste onder de mensen te zijn, iedereen te
dienen, uit liefde tot de broeders en de zusters zichzelf niet te achten, zijn
meerderen gewillig in alle goede, voor de broeders nuttige zaken te
gehoorzamen, en hij God boven alles liefheeft, dan groeit uit het hemelse zaad
in het hart een echte, eeuwig levende hemel. Als de mens op deze wijze de
gehele hemel in al haar volheid al in zijn hart draagt, gevuld met het echte
geloof, de zuiverste hoop en liefde, dan kan hij na de dood van zijn lichaam
onmogelijk ergens anders terecht komen dan in het hemelrijk van God, dat hij in
alle volheid allang in zijn hart had! Als je dit goed overweegt, dan zul je
gemakkelijk begrijpen hoe het nu precies met het hemelrijk, alsook met de hel,
gesteld is." bron: GJE2‑8
Ik (de Heer) zeg je:
Deze Aarde en deze hele eigenlijk lichamelijke hemel met haar zonnen, manen en
alle werelden, zullen eenmaal vergaan, als al de daarin door het oordeel
gevangen gehouden geesten via de vleselijke weg zuivere geesten zijn geworden;
maar de zuivere geesten blijven voor altijd, en zullen en kunnen, net als Ik en
Mijn woord, in der eeuwigheid niet ophouden te bestaan. - Zeg nu eens, of je
dit goed begrepen hebt!' - De hoogmoedige mens werd tijdelijk in een vast
gericht geplaatst, waardoor de vorming van hemellichamen kwam.(GJE1-4-4) - GJE1-165
[10]
Het Hemelrijk
in deze tijd kost het hemelrijk geweld! Die het niet met
geweld tot zich trekken, zullen het niet veroveren! Maar ieder die ter wille
van het hemelrijk met zichzelf vecht, is een wijze en verstandige bouwheer. Een
wijze en verstandige bouwer bouwt zijn huis echter niet op los zand, maar op
vaste rotsgrond, en als dan stormen en watervloeden komen, kunnen zij het huis
niet deren, want het staat op een rots. Zo is het ook met de innerlijke strijd
om het hemelrijk. Wie dit eenmaal door strijd in zich heeft verkregen, heeft
het voor eeuwig onverwoestbaar tot zich getrokken. Dan mogen er nog zulke
wereldse stormen over hem losbarsten, zij zullen niet in staat zijn hem te schaden.
Maar wie het niet met alle inzet van zijn kracht en moed
door strijd heeft verkregen, die zal in de stormen der wereld meegesleurd
worden en ook nog verliezen wat hij al had! ‑ Denk hier goed aan, want er
zullen tijden komen waarin jullie dit alles heus erg nodig zullen hebben! Het heilige Rijk van de Messias bestaat maar alleen en
uitsluitend uit geduld, uit liefde, uit zachtmoedigheid en uit volledige overgave
aan de goddelijke Wil! Bij God valt er niets te forceren en niets af te
dwingen, en wel het allerminst iets af te persen. De bekend gemaakte God moet
vrijwillig lief geworden worden.
Want door de liefde zul je het eerst daar
komen, waar je eigenlijk zo graag zou willen zijn! Die Liefde zal je in een
keer meer levende waarheid doen kennen. Doe altijd en uitsluitend wat goed is,
dan zal Gods genade je deelachtig zijn! Wees jegens iedereen barmhartig, dan
zul je ook zelf bij God de ware levende barmhartigheid vinden! Wees verder in
alles gelaten en zachtmoedig en vol geduld! Voor trots, hoogmoed en nijd moet
je vluchten en je moet ze mijden als de pest!
Dan zal de Heer in je hart een machtige
vlam ontsteken! Het bijzonder heldere licht van deze geestelijke vlam zal alle
duisternissen des doods dan uit je verdrijven, waarbij je tevens in je eigen
innerlijk een openbaring zult krijgen waardoor je al je vragen op een heldere
en levendige wijze beantwoord zult vinden. Dat is de goede weg naar het licht
en het leven uit God! Zo is de echte liefde tot God! Deze weg zal iedereen
moeten gaan!’ (bron: de Jeugd van Jezus,
hfdst.146) –
De hemel is te vergelijken als een vruchtbare bodem,
waarop naast doornstruiken en distels en al op een vruchtbare bodem, waarop
naast doornstruiken en distels de edelste druiven groeien en rijp worden - en
toch groeien ze in één en dezelfde vruchtbare bodem! Het verschil ligt alleen
maar in het gebruik daarvan: de wijnstok maakt er iets goeds van, de
doornstruik en de distel echter iets slechts, iets wat nutteloos is en voor
geen mens te genieten. Zo stroomt de hemel zowel in de duivel als in Gods
engelen; maar ieder van beiden gebruikt hem anders. De hemel is ook als een
goede wijn, die de matige sterkt, de onmatige echter te gronde richt en doodt;
en zo wordt één en dezelfde wijn voor de één een hemel, voor de ander de ergste
hel - en toch komt hij uit dezelfde zak. bron: GJE2-159
- Het uitbeelden van het hemelrijk is ook te vinden in Matth.13:53. -
bron: GJE2-9
Talloze, te beginnen bij Adam en verder allen
na hem, tot op het uur dat Jezus dit uitsprak, smachten nog in de aardse nacht.
Maar pas vanaf nu worden ze vrij. En wanneer Ik naar de hemel zal opstijgen,
zal Ik voor allen de weg van de Aarde naar de hemel openen en ze zullen allen
langs deze weg het eeuwige leven binnengaan. Tot op heden was
er gebrek aan goed begaanbare wegen, en de hemelen waren gescheiden van de
aarde, maar nu zal een geschikte en solide weg worden aangelegd en de hemelen
zullen met de aarde worden verbonden, zodat het voor iedereen gemakkelijk zal
worden op de gebaande weg te lopen en daarover de nabije hemelen te bereiken.
Maar bij geen mens mag
de vrijheid van zijn wil ook maar in het minst beïnvloed worden! Van nu af aan
zal iedereen, als hij maar wil, de hemelen kunnen bereiken, wat tot op heden
niet mogelijk was omdat tussen de aarde en de hemelen een te grote kloof
bestond. Maar wee nu ook aan allen, die hiervan duidelijk in kennis gesteld
worden en zich toch daarvan zullen afwenden! Die zullen er van nu af aan erger
aan toe zijn dan de ouden, die vaak wilden, maar niet konden! ‑ Begrijp
je dat?" (Jarah) - bron:
GJE2-133
UpToDate 2023-2024