De
geestelijke zon
door
het innerlijk woord ontvangen
Jakob
Lorber
Deel
1
DE
STER UITGEVERIJ
Oorspronkelijke titel: Die geistige Sonne, Mitteilungen
über die geistigen Lebensverhaltnisse des Jenseits - durch das Innere Wort
empfangen. Uitgegeven
door (t) Lorber-Verlag, Bietigheim-Württ., 1955. - Ontwerp omslag: Sigma Press
B.V. Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking niet de Jakob Lorber Stichting
voor liet Nederlandse taalgebied. Wie meer wil weten over de profeet Jakob
Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse
taalgebied. www.lorber.nl e-mail:
info@lorber.nl - Copyright © 2003 Uitgeverij De Ster - ISBN 9065562168
- Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van
druk, fotocopie, microfilm, opnamen of op welke andere wijze ook, hetzij
chemisch, electronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming
van uitgeverij Sigma Press b.v., Postbus 259, 50011 A(; Tilburg, e-mail:
infio@sigmapress.nl, website: www.sigmapress,nl
Voorwoord
Jakob Lorber en de Nieuwe Openbaring
De ontwikkeling
van de schepping is een geestelijk proces met als doel de opvoeding en rijping
van onvolmaakte schepselen tot kinderen van God. Deze grote ontwikkelingsgang
wordt sinds ondenkbare tijden met onuitputtelijke liefde en wijsheid door God
geleid. Onophoudelijk laat Hij al Zijn schepselen inzichten en krachten
toevloeien die, aansluitend aan hun ontwikkelingstoestand, noodzakelijk zijn
om de voleinding te kunnen bereiken. Openbaringen van goddelijke waarheden en
van Gods wil aan de mensen zullen dan ook nooit ophouden. Dat met de bijbelse
verkondiging ook de openbaringen van God beëindigd zouden zijn, laat zich uit
de Bijbel niet bewijzen. Integendeel, in de Heilige Schrift is meermaals sprake
van de `Geest der waarheid', die alle ware discipelen en volgelingen van Jezus
te Zijner tijd in alle waarheid zal leiden. Jezus heeft degenen die Zijn
geboden daadwerkelijk onderhouden, uitdrukkelijk toegezegd dat Hij Zich aan
heil zal openbaren. (Joh. 14:21)
In
alle tijden en bij alle volken zijn er steeds mensen geweest die door het
innerlijke Woord openbaringen hebben ontvangen. De mystiek van het avondland en
zijn vertegenwoordigers zijn daarvan een getuigenis. Op deze luisterrijke weg
komen wij figuren tegen als Paulus, Bernard van Clairveaux, meester Eckehart,
Johannes van het Kruis, Jakob Böhme en Emanuel Swedenborg, waarbij ook Geert
Groote, Jan van Ruusbroec en wellicht nog andere Nederlandse mystici kunnen
worden genoemd. En als bekroning van deze weg mag het werk van Jakob Lorber
(1800-1864) genoemd worden. Met Lorber hebben wij een gelijksoortig
verschijnsel als bij de oude profeten. Ook dezen vernamen in hun binnenste de
goddelijke stem, die hen verlichtte en in staat stelde grote waarheden uit te
spreken, zoals aankondigingen van komende gebeurtenissen en leringen van
zedelijke aard. Hoe vaak werd door de bijbelse profeten niet gezegd: `Zo
spreekt de Heer' en dan volgt de god delijke verkondiging. Precies eender
legitimeert Lorber zich met het innerlijke Woord, dat hij ontving als profeet
voor deze tijd.
De
belangrijkste, in de jaren van zijn roeping (1840-1864) door middel van
innerlijke dictaat ontvangen werken zijn: Het Grote Johannes Evangelie, De
Huishouding van God, De jeugd van Jezus, Aarde en Maan, De natuurlijke zon, De
geestelijke zon, Bisschop Martinus en Van de hel tot de hemel. Van de Nieuwe
Openbaring wordt gezegd dat deze de Bijbel niet overbodig maakt, maar daarvan
de `ontsluiering' is.
De geestelijke zon
In het
onderhavige werk De geestelijke zon bezitten wij een hoofdwerk over het
hiernamaals. Het werd door Jakob Lorber opgetekend in de periode van november
1842 tot december 1843, aansluitend aan de beschrijving van de natuurlijke zon.
Terwijl het werk De natuurlijke zon ons in de wondere wereld voert van onze
`eigen' centrale ster en van dit hemellichaam een nauwgezette beschrijving
geeft van zijn gesteldheid, zijn natuurrijken en van zijn bewoners, gaat het
tweedelige werk De geestelijke zon ver buiten de grenzen die de natuur
getrokken heeft.
De
geestelijke zon is liet ongrijpbare eeuwige leven, dat steeds nieuw uit de
Oerbron, de goddelijke liefde ontspringt en in alle wereldsferen de gedachten
van God vorm en bestendigheid verleent. Ook de mens als geestelijk wezen en
kind van God draagt een vonk van deze oorspronkelijke scheppingskracht in zich
en heeft daardoor• het vermogen om in de fijnstoffelijke geestelijke wereld
gestalte te geven aan zijn eigen innerlijke zielenwereld. Zo bezit iedereen
zijn eigen geestelijke zielensfeer die, afhankelijk van zijn ontwikkelingsniveau,
bepaalde grenzen heeft welke zich in gestage toenadering tot het universele
goddelijke leven, toch allengs beginnen te verwijden. Dit leerboek over de
omstandigheden in het hiernamaals voert ons als het ware in tien geestessferen,
hetgeen betekent dat wij in het innerlijke blikveld treden van tien
verschillende geestelijke wezens, die ooit op deze aarde in een stoffelijk
lichaam hebben geleefd. Hun inzicht heeft gestalte gekregen door de graad van
hun liefde tot de hemelse Vader. Deze geestessferen zijn weliswaar aan elkaar
verwant, maar zijn desondanks gevormd door de eigen aard van hun zielenwereld.
Bij het binnentreden door de lezer in de sferen van deze tien geesten -
waaronder de apostelen Petrus, Marcus en Paulus, de profeet Daniel, de ziener
Swedenborg en tenslotte Johannes als toonbeeld van liefdeswijsheid - ontsluit
zich een geestelijk beeld van overweldigende grootte en weidsheid.
In
steeds aangrijpender beelden en scènes wordt ons een blik gegund in de
geheimenissen van de schepping van de natuurlijke aarde tot aan de centrale
zonnen. Daarenboven openbaren zich uit de sferen van deze verlichte geesten
samenhangen tussen de zichtbare werelden van het universum en die van het
onzichtbare geestelijke Al, welke zich lenen om het beperkte wereldbeeld van
vandaag fundamenteel om te vormen en tot een overtuigende helderheid te
brengen. Hier reiken ware religie en wetenschap elkaar de hand tot een nieuw
verbond, en de mensengeest begint een vermoeden te krijgen van de grenzeloze
liefde, wijsheid en almacht van de Schepper, die langs miljoenenvoudige wegen
al het aardgebondene in de vrijheid van de geest terugvoert.
De
uitgever
Noot
van de uitgever: - In werken over de geestelijke wereld worden vaak de termen
morgen, middag, avond en nacht gehanteerd om de vier windstreken, resp. oost,
zuid, west en noord aan te geven. - Voorkomende oude lengtematen: 1 klafter =
1,90 meter, 1 mijl = 7,42 km
Het Godsrijk
Het
luid gewoel der wereld zwijgt. - -
Wij
zien omhoog naar stille geesteshoogten,
en
met verlichte blik van het gemoed zien wij
hoe
't Rijk der Waarheid zich ter aarde neigt.
Rond
onze ziel speelt nu zijn hemels licht,
En
door ons wezen stroomt zijn heilig vuur.
En
uit de diepste bronnen van het hart
breekt
eeuwig leven door.
Hoe
wondergroot toch is Gods rijksgebied!
Het
strekt zich uit naar aller tijden verte,
omspant
de aard' en talloos veel gesternte
en
is, waar men in 't hart het goede ziet!
Wie
heeft daarin het zielental geteld?
Wie
kent de volheid van zijn kracht en macht?
Wie
kent de zaden, talloos hier gezaaid,
de
gouden zegen van de groei, het rijpen?
Hier
waait de Geest des Vaders, stil en rein!
Hier
heerst de vrijheid in haar volle kracht!
Hier
bloeit de hoop, en 't geloof haar lichtgestalte
vermeit
zich in der liefde voorjaarsschijn.
Het
Godsvertrouwen reikt naar zijn voleinding,
de
deemoed is verlegen in haar eigen licht.
De
hartstocht rust, geheel verzoend, in vrede.
Aandacht
verdiept in een hoogbezield gebed.
De
Zon van 't Rijk, dat is des Vaders Geest!
Zie
toch hoe de eeuw'ge geesten Hem omringen,
Hem
naderen in alsmaar nauw're kringen,
tot
heel hun leven in het Zijne vloeit!
Wie
wordt zich hier zijn kindschap niet bewust?
Wie
voelt niet pijnlijk wat hem in de stof ontbreekt?
Een
hevig heimwee brand in onze borst,
want
naar haar Oerbron, onze ziele dorst.
Jakob
Lorber
De geestelijke Zon
Ik
ben het licht der wereld.
Wie
Mij volgt, zal niet in
duisternis
wandelen, maar zal
het
licht des levens bezitten.'
Joh.
8:12
1.
De geestelijke zon, een genadevonk van
de Heer
1 Voor
we ons in de eigenlijke geestelijke zon kunnen begeven, moeten we eerst weten
waar deze zich bevindt, hoe ze in verband staat met de natuurlijke zon en van
welke aard ze is.
2 Om
van het geheel een zo goed mogelijk begrip te krijgen, moet eerst worden
opgemerkt dat het geestelijke datgene is wat het meest innerlijke en
tegelijkertijd ook het allesdoordringende en bijgevolg het alleen werkzame en
bepalende is.
3 Neem
bijvoorbeeld een vrucht. Wat is daarin eigenlijk het meest innerlijke? Niets
anders dan de geestelijke kracht in de kiem. Wat is dan de vrucht zelf, die er
met al haar bestanddelen voor de bescherming en het behoud van de binnenste
kiem is? Ze is in wezen weer niets anders dan het door de kracht van de kiem
doordrongen uiterlijke orgaan, dat in al zijn delen weldadig inwerkt op de
aanwezige kiem.
4 Dat
de uiterlijke vrucht een door de geestelijke kracht van de kiem bepaald orgaan
is, blijkt ook al hieruit dat niet enkel de vrucht maar de hele boom of de hele
plant uit de geestelijke kiem tevoorschijn komt. 5 Wat is derhalve het
geestelijke? Het geestelijke is vooreerst de innerlijke kracht in de kiem,
waarvan het bestaan van de hele boom met wortels, stam, takken, twijgen, bladeren, bloesems en
vruchten afhangt. En wederom is het het geestelijke, dat al deze genoemde delen
van de boom als voor zichzelf of voor eigen welzijn doordringt.
6 Het
geestelijke is bijgevolg het meest innerlijke, het doordringende en dus ook het
alomvattende, want wat het doordringende is, is ook het omvattende.
7 Dat
dit juist is, kunnen jullie aan menig natuurverschijnsel waarnemen. Neem maar
eens een klok. Op welke plaats bevindt zich daarin de klank? Zouden jullie
zeggen: meer aan de buitenkant, meer in het midden van het metaal of meer aan
de binnenkant? Dat is allemaal verkeerd! De klank is het inwendige geestelijke
fluïdum dat in de materiële huisjes is opgesloten.
8 Als
er nu tegen de klok wordt geslagen, dan wordt de slag door het inwendige
fluïdum, dat een zeer elastisch en rekbaar geestelijk substraat is, waargenomen
als iets dat zijn rust verstoort. Daardoor gaat het hele geestelijke fluïdum
over in een streven naar vrijheid, dat zich dan uit door een aanhoudend galmen.
Wordt de uiterlijke materie van de klok toegedekt met een andere stof, die niet
met zulke gemakkelijk te prikkelen geestelijke potenties doortrokken is, dan
wordt de vibratie van de prikkelbare geestelijke potenties, of beter gezegd hun
streven naar vrijheid, spoedig gedempt. Zo'n klok zal dan al gauw ophouden te
klinken. Is de klok echter niet afgedekt, dan blijft het geluid nog lang
naklinken. Als ze bovendien nog van buiten omgeven wordt door een uiterst
gevoelige substantie, bijvoorbeeld door zuivere met elektriciteit geladen
lucht, dan wordt het klinken daardoor nog versterkt en breidt zich in zo'n
meetrillende substantie ver uit.
9 Als
jullie dit beeld nu een beetje overdenken, zal het jullie duidelijk worden dat
hier weer het geestelijke het meest inwendige, het doordringende en het
omvattende is. We zullen nog een voorbeeld nemen.
10
Neem een magnetisch stuk staal. Waar zit in deze magneet de aantrekkende of
afstotende kracht? - Deze zit in het inwendige, dat wil zeggen in de hulsjes,
die eigenlijk de zichtbare materie van het staal uitmaken. Als inwendige
kracht doordringt zij de hele materie, die voor haar geen belemmering is, en
omvat deze helemaal. Dat dit magnetische fluïdum de materie waarin het zich bevindt,
ook uiterlijk omvat, kan iedereen gemakkelijk zien wanneer zo'n magnetisch stuk
ijzer een iets van haar af liggend stukje van hetzelfde metaal aantrekt. Zou
het niet een omvattende en daardoor ook een buiten de slier van de materie
werkende kracht zijn, hoe zou het dan een wat verder af liggend voorwerp kunnen
aantrekken?
11 Ten
overvloede zullen we nog een paar korte voorbeelden geven. Bekijk eens een
elektrische geleider of een elektrische fles. (1. Elektrische condensator.) Als zo'n geleider of zo'n
elektrische fles met de elektriciteit van een gewreven glasplaat wordt opgeladen,
dan doordringt deze de gehele materie en is dan ook haar inwendige en tegelijk
haar doordringende element. Als jullie een dergelijke geleider of fles wat
dichter beginnen te naderen, dan zullen jullie spoedig door een zacht waaien en
trekken merken dat dit fluïdum de gehele materie van de geleider of fles omvat.
12 Een
nog sprekender voorbeeld is voor jullie wel de uitstraling van ieder mens, evenals
van andere wezens; het duidelijkst is die echter bij somnambules. Over welke
afstand namelijk een magnetiseur en een door hem te behandelen somnambule over
en weer berichten kunnen doorgeven, zullen verscheidene van jullie wel aan den
lijve ondervonden hebben. Zou nu de geest slechts een inwendig en niet tevens
een doordringend wezen zijn, dan zou er al helemaal geen zogenaamd magnetiseren
mogelijk zijn; en was de geest ook niet tevens het alomvattende en het
allesbeheersende, zeg eens, hoe zou er dan tussen een magnetiseur en een
somnambule contact op afstand mogelijk zijn?
Ik
denk dat we voorbeelden genoeg hebben waaruit we kunnen opmaken waar, hoe en op
welke manier het geestelijke overal, dus zeker ook in, door en bij de zon tot
uiting komt.
13 De
geestelijke zon is dus het meest inwendige van de zon en is een genadevonk uit
Mij. - Dan doordringt het geestelijke krachtig werkend de gehele materie van de
zon, en tenslotte is het ook datgene wat het hele wezen van de zon omvat. Dit
alles bij elkaar genomen is dus de geestelijke zon. Deze zon is de eigenlijke
zon, want de zichtbare, materiële zon is slechts een lichaam dat van de
geestelijke zon, die weldadig op haar inwerkt, afhankelijk is. Dit lichaam is
in al zijn delen zo gevormd, dat het geestelijke zich in en door hem kan uiten
en juist daardoor weer in zijn totaliteit volkomen in elkaar grijpt.
14 Wie
dus de geestelijke zon wil beschouwen, moet eerst haar uiterlijke verschijningsvorm
bekijken en daarbij bedenken dat dit alles zowel in al zijn details als in het
geheel van de geestelijk zon is doordrongen en omgeven, dan zal hij daardoor
reeds een vage voorstelling van de geestelijke zon krijgen.
15
Daarbij moet hij nog bedenken dat al het geestelijke iets volkomen concreets
is of iets dat onderling alom volledig in elkaar grijpt, terwijl het
natuurlijke slechts in afzonderlijke delen gescheiden is en uit zichzelf helemaal
geen hecht geheel vormt. Als het als één geheel verschijnt, komt dat slechts
door de werking van het inwendige geestelijke. Daardoor zal het inzicht in een
geestelijke zon al wat helderder worden en zal het verschil tussen de
natuurlijke en de geestelijke zon steeds duidelijker naar voren komen.
16
Opdat jullie deze dingen echter steeds duidelijker zullen begrijpen, zal Ik jullie
weer door enkele voorbeelden een helder inzicht verschaffen. Neem eens een
klein staafje edelmetaal. Als jullie het in ruwe toestand bekijken, dan is deze
donker en ruw. Als je het echter slijpt en daarna mooi polijst, zal het er heel
anders uitzien dan voordien en toch is het nog steeds hetzelfde staafje. Wat is
dan wel de eigenlijke reden van de verfraaiing van dit staafje? Ik zeg jullie,
een heel eenvoudige. Door het slijpen en polijsten zijn de delen aan de
oppervlakte van het staafje dichter op elkaar gedrukt en in zekere zin met
elkaar verbonden. Daardoor werden ze eveneens meer concreet en onderling
hechter samenhangend en in zekere zin ook, om het zo maar eens te zeggen,
volkomen eensgezind. In de eerdere ruwe toestand, die nog een lossere was,
stonden de deeltjes als het ware vijandig tegenover elkaar. Elk los deeltje
woekerde voor zichzelf met de voedende stralen van het licht, nam er zoveel van
op als hij maar kon en liet voor zijn buurman niets over. In de gepolijste
toestand, die een gelouterde of gezuiverde kan worden genoemd, grepen deze
deeltjes in elkaar. Door dit in elkaar grijpen worden de erop vallende
lichtstralen gemeengoed, daar geen enkel deeltje deze nu nog voor zichzelf wil
houden, maar zelfs het kleinste beetje licht reeds met zijn buren deelt. Wat is
het gevolg daarvan? Allen hebben nu licht in overvloed, zodat ze bij lange na
niet in staat zijn die rijkdom op te nemen. De overvloed van de nu algemene
stralenrijkdom straalt dan als een prachtige harmonische glans terug van het
gehele oppervlak van het gepolijste goudstaafje.
17
Vermoeden jullie al een beetje waar deze pracht vandaan komt? Van de
eensgezindheid of wel van de eenwording. Als bijgevolg het geestelijke volmaakt
is en in zichzelf eensgezind, hoeveel groter moet de pracht van het geestelijke
dan wel zijn dan die van zijn lichaam, dat slechts uit deeltjes of stukjes
bestaat en juist daardoor ook zelfzuchtig, vol eigenbelang en dus dood is!
18
Laten we een ander voorbeeld nemen. Jullie hebben zeker al eens ruwe kiezelsteen
gezien, waaruit glas wordt vervaardigd. Laat zo'n ruwe kiezel, net als zijn
afstammeling, het glas, de stralen ongehinderd door? O nee, dat weten jullie
heel goed. Waarom laat zo'n ruwe kiezelsteen de stralen niet door? Omdat zijn
delen nog te veel gescheiden en veel te weinig eensgezind zijn. Als de stralen
op hem vallen, verteert elk van zijn deeltjes de stralen voor zichzelf en Iaat
ofwel helemaal niets of hoogstens in zekere zin de afval van de opgenomen
stralen voor zijn eventuele buurman over. Maar hoe komt het dan dat zijn
afstammeling, het glas, zo vrijgevig wordt? Kijk, de kiezel wordt eerst
stukgeslagen en fijngemaakt. Daardoor heeft elk deeltje in zekere zin voor het
andere moeten sterven, ofwel het heeft zich volledig van de ander moeten losmaken.
Daarna wordt zulk kiezelpoeder gewassen. Is het gewassen dan wordt het
gedroogd, met zout vermengd en komt het in de smeltkroes, waar de afzonderlijke
stofdeeltjes door het zout en de juiste temperatuur van het vuur onderling
volkomen verenigd worden.
19 Wat
wil dit werk met andere woorden zeggen? De zelfzuchtige geesten worden door de
materie in zekere zin vermorzeld, zodat ze volkomen van elkaar gescheiden zijn.
In deze gescheiden toestand worden ze dan gewassen ofwel gezuiverd. Zijn ze
gezuiverd, dan worden ze eerst gedroogd, een toestand die overeenkomt met
zekerheid. In zo'n toestand worden ze eerst met het zout van de wijsheid
gezouten en tenslotte, zo voorbereid, in het vuur van Mijn liefde verenigd.
Begrijpen jullie dit voorbeeld? Jullie begrijpen het nog niet helemaal. Welnu,
Ik zal het jullie nog nader toelichten.
20 De
uiterlijke materiële wereld in al haar delen is (stemt overeen met) de ruwe
kiezel. De opdeling daarvan is het vormgeven aan de verschillende wezens. Het
wassen van het kiezelstof is het zuiveren of trapsgewijze opstijgen tot hogere
potenties van de geesten in de materie. Het drogen betekent het vrijmaken of
het veiligstellen van de geesten in een eenheid, die al bij de mens tot
uitdrukking komt. Het zouten is het geven van het genadelicht aan de geest in
de mens. Het uiteindelijke samensmelten door de hitte van het vuur in de
smeltkroes is het één worden van de geesten, zowel onder elkaar als met het
vuur van Mijn liefde. Want zoals de materie in de smeltkroes niet kan samensmelten
voordat ze dezelfde warmtegraad als die van het vuur in zich heeft opgenomen,
kunnen ook de geesten onderling niet eerder eensgezind en dus voor eeuwig
verdraagzaam worden, voordat ze door Mijn liefde ofwel door Mijzelf, volkomen
doordrongen worden. Zo staat er ook in de ,Schrift: `Wees volmaakt zoals uw
Vader in de hemel volmaakt is' (Matth. 5:48). En wederom staat er: `Opdat zij
één worden zoals Ik en U één zijn' (Joh. 17). Kijk, hieruit zal het voorbeeld
toch zeker duidelijk worden.
21
Waardoor komt echter het één worden van het glas vervolgens tot uitdrukking? -
Doordat alle delen nu op een en dezelfde manier de straal van de zon opnemen en
door en door verlicht worden, dus helemaal van licht verzadigd zijn. Toch
kunnen ze het opgenomen licht geheel ongehinderd door zich heen laten gaan.
Kijk, zo leert jullie reeds het vensterglas, hoe de hemels• verhoudingen geaard
zijn en tevens leert het jullie ook op een beduidend hogere trap de geestelijke
zon te beschouwen. - We zullen ons echter niet dit voorbeeld nog niet
tevredenstellen, maar er bij een volgende gelegenheid nog enkele aanhalen,
waardoor we dan op de meest gemakkelijke manier helemaal tot de geestelijke
zon zelf kunnen opstijgen om daar onuitsprekelijke heerlijkheden te
aanschouwen!
2.
De hele natuur, een evangelie van Gods ordening
1
Nadat Ik het jullie al zo menigmaal heb gezegd, zeg Ik het jullie nog eens
opnieuw: de hele natuur en ook iedere eventuele daad, zowel van dieren als heel
in het bijzonder van mensen, kan een evangelie zijn en door zijn verhoudingen
de wonderbaarlijkste dingen van Mijn eeuwige ordening tonen en openbaren. Ja,
men hoeft het een of ander voor een vergelijkend voorbeeld volstrekt niet te
zoeken. Jullie kunnen een willekeurig voor de hand liggend, nog zo onbeduidend
ding nemen, het zal zeker dat evangelie in zich dragen dat ter verheldering van
wat voor geestelijke toestand dan ook zo volkomen deugdelijk is, als was het
van eeuwigheid af uitsluitend voor dit doel geschapen. Ik heb dus gezegd dat we
nog enkele voorbeelden nodig hebben om daardoor volledig tot de geestelijke zon
te kunnen opstijgen. Daarom willen we ook niet kieskeurig zijn, maar het eerste
het beste voorbeeld nemen.
2 Stel
je een woonhuis voor. Waarvan wordt dit eigenlijk gebouwd? Zoals jullie weten,
gewoonlijk uit heel ruwe, vormloze brokken materie. Deze materie komt in deze,
als het ware zelfzuchtig op zichzelf staande, toestand overal voor. Het is de
klei waarvan de bakstenen gemaakt worden, alsmede een bepaald soort steen
waaruit kalk wordt gebrand, vervolgens zand en nog onbewerkt hout. We brengen
nu dit ruwe materiaal op het een of ander terrein bij elkaar. Hier ligt een
hoopje klei, daar een hoopje kalksteen, verder een chaotische hoeveelheid
bomen, die echter nog niet bewerkt zijn, en nog een flinke hoop zand. Wat
verderop bevindt zich een kleinere hoop ruw ijzererts, weer wat verderop een
hoop kiezelstenen en niet ver daarvandaan een flinke plas water. Kijk, daar
hebben we het ruwe materiaal voor een huis volop hij elkaar. Maar zeg eens, wie
van jullie is zo scherpziend dat hij in al deze ruwe hopen materie een
goedgeordend statig huis ziet? Dit alles lijkt toch evenmin op een huis als een
vlieg op een olifant of als een vuist op een mensenoog. En toch is dit allemaal
bestemd voor de bouw van een statig huis.
3 Wat
moet er nu gebeuren? Steenbakkers gaan met de klei aan het werk. De losse klei
wordt nat gemaakt en dan flink gekneed. Heeft hij zich flink gehecht en is hij
taai genoeg, dan wordt hij tot de jullie welbekende stenen gevormd. Opdat de
kleideeltjes in de stenen zich nog inniger en duurzamer met elkaar zullen
verbinden, wordt iedere steen nog in het vuur gebakken, waardoor hij met het
verkrijgen van die grotere stevigheid gewoonlijk ook de jullie welbekende kleur
krijgt. Wat gebeurt er nu met de kalksteen? Kijk, daar wat verderop worden al
verscheiden ovens gebouwd, waarin de kalksteen gebrand wordt. Wat er met de
gebrande kalk gebeurt, weten jullie toch zeker wel? Laten we verder kijken.
Timmerlieden hebben zich over de boomstammen ontfermd en bewerken ze ten
behoeve van de bouw. De smeden gaan met de hoop erts bezig, smelten het, halen
het bruikbare ijzer eruit en bewerken het tot allerlei benodigdheden voor de
bouw. Verder zien jullie hoe anderen de kiezelstenen fijnstampen en vermalen
en op de jullie reeds bekende wijze tot zuiver glas verwerken.
4 Nu
hebben we het ruwe materiaal in de omgeving al gecultiveerd. Daar komt ook al
de bouwmeester en zet zijn bouwplan uit. De grond wordt uitgegraven, de
metselaars met hun handlangers zijn druk in de weer en wij zien hoe de ruwe
materie onder de handen van de bouwlieden de vorm aanneemt van een geordende
bouw. Langzamerhand groeit het statige huis boven de grond uit en bereikt de
vooraf bepaalde hoogte. Nu gaan de timmerlieden aan de slag en in korte tijd is
het gebouw volledig van dakbedekking voorzien. Bij deze gelegenheid zijn onze
eerdere hopen ruw materiaal ook totaal verdwenen. We zien enkel nog een deel
van het zand en een deel van de gebluste kalk, maar er wordt net begonnen met
het zogenaamde pleisterwerk en het afwerken van het huis. Hierbij verdwijnen
ook nog de twee laatste resten van het materiaal. Kijk, het huis is nu
helemaal afgewerkt, zowel van buiten als van binnen. Nu komt er nog een aantal
ambachtslieden voor het kleinere werk: een timmerman, een slotenmaker, dan nog
een schilder, een ovenbouwer en nog iemand die de vloeren lakt. Deze
ambachtslieden zijn nog een tijd flink bezig en dan staat het huis er en dwingt
als het ware eerbied af.
5 Als
jullie nu eens je gevoelens vergelijken, te beginnen bij het zien van het ruwe
materiaal tot aan de voltooiing van dit statige gebouw, dan zullen jullie
daarin toch zeker een heel groot verschil ontdekken. Waardoor werd dit verschil
echter teweeggebracht? ik zeg jullie: door niets anders dan door de doelmatige
en goede ordening en het een worden van de gescheiden ruwe materie tot een
geheel. Toen jullie aanvankelijk tussen de hopen ruwe materie rondliepen, was
het je onbehaaglijk te moede en jullie gevoelens woelden chaotisch door elkaar.
Toen jullie zagen dat de ruwe materie door het vuur en door de werktuigen van
de timmerlieden meer geordend en bruikbaar gemaakt werd, voelden jullie je al
wat behaaglijker, want jullie zagen nu reeds de mogelijkheid dat er uit zo'n geordende
materie een huis kan ontstaan. Maar nog steeds konden jullie je geen volledige
voorstelling van het huis maken.
6 Toen
jullie de bouwmeester het bouwplan zagen uitzetten, voelden jullie je in zekere
zin al aangenaam verrast, want jullie konden toen al zeggen: hé, kijk eens, dat
wordt een grandioos gebouw! Maar toen jullie het zagen nadat het op het
afwerken na klaar was, verlangden jullie naar de voltooiing ervan. En toen het
gebouw helemaal klaar was, bekeken jullie het met groot genoegen en toen jullie
in de mooie en sierlijke vertrekken van het huis werden rondgeleid, waren
jullie hoogst verbaasd en zeiden: wie had gedacht dat zoiets uit de voorheen
nog helemaal ruwe materie kon ontstaan?
7
Kijk, zo is het ook gesteld met alles wat we tot nu toe in de natuurlijke zon
hebben gezien. Het zijn ruwe brokken materie, die in deze toestand zonder
samenhang of verband verschenen. Wanneer iemand de bewoners van de zon en al
hun werken afzonderlijk beschouwt, kan hij daarin geen samenhang en geen
onderlinge relatie ontdekken. Pas in het geestelijke worden deze nog helemaal
ruwe brokken meer en meer geordend. Uit die ordening kan dan worden opgemaakt,
voor welke hogere bestemming zij dientengevolge bestaan, daar het innerlijk van
allen verwijst naar een en hetzelfde wezen, waarin hun uiteindelijke en
volledige ordening pas tot een compleet geheel kan worden.
8
Daarom zullen we het volkomen voltooide gebouw pas aanschouwen in de
geestelijke zon, waarin dit alles in elkaar zal grijpen en zich in overgrote
heerlijkheid als één geheel zal voordoen.
9
Jullie zien nu, hoe dit alledaagse voorbeeld een heerlijk evangelie bevat en de
innerlijke beschouwer een orde ontsluit, waarvan geen sterveling ooit gedroomd
heeft. Met dit voorbeeld wil Ik jullie attent maken op iets dat het geestelijke
meer nabij komt, en wel in het bijzonder bij de zon zelf.
10
Jullie hebben de verschillende inrichtingen van de hele zon met alles wat zich
op en in haar bevindt nu bekeken. Zij is stellig van een eindeloze en bijna
onbeschrijflijke verscheidenheid. Hoe tilt zich echter tenslotte deze zeker
gedenkwaardige inrichting van de zon?
11
Elke blik die jullie naar de zon richten geeft je het antwoord: namelijk door
een algehele buitengewoon intensieve licht- en stralenkrans.
12 Kijk
hoe het bijna oneindig veelvoudige zich daar verenigt en aldus één geworden
doorwerkt tot in bijna eindeloze verten in de ruimte. Het is niet nodig de
talloze weldadige uitwerkingen van het zonlicht aan te tonen, want elke dag op
jullie kleine aardbol beschrijft en bezingt deze reeds veelvoudig. Zou de zon
zonder deze haar omgevende lichtbundeling met al haar talloze delen ook zulke
wonderbaarlijke uitwerkingen hebben? O, zeker niet! Vraag het maar eens aan een
echt donkere nacht en ze zal jullie letterlijk zeggen en tonen, waartoe een zon
zonder licht zou dienen. Maar we hoeven niet alleen met dit nog steeds wat
krasse voorbeeld genoegen te nemen, want er zijn nog een heleboel betere.
13
Opdat jullie daarbij echter des te overtuigender mogen inzien hoe elk ding ons
dichter bij het doel kan brengen, wanneer we het maar vanuit het juiste
standpunt bekijken, zullen jullie zelf voor het volgende voorbeeld de eerste de
beste en dus ook allerbeste stof kiezen en we zullen dan zien in hoeverre ze
wel of niet voor onze zaak te gebruiken is. Ik denk echter dat het voor jullie
tamelijk moeilijk zou zijn in dit opzicht een onbruikbare stof te kiezen, want
wat is er gelegen aan de vorm van een gevonden brok erts? In de smeltoven
ermee, en de juiste hittegraad zal hem wel zijn juiste bestemming geven! Zoeken
jullie daarom ook niet moeizaam naar een of andere stof, want zoals Ik jullie
al zei: Ik kan, net als een scharrelaar, alles heel goed gebruiken! En zo laten
we het voor vandaag hierbij.
3.
De klok, een overeenstemmend beeld van
de zon
1
Jullie hebben een klok gekozen. Dit voorbeeld is beter dan jullie kunnen
vermoeden, want ook Ik zou een tijdmeter hebben gekozen. Daarom zullen we dit
voorbeeld nu meteen wat kritisch doornemen en het zal dan spoedig duidelijk
worden of het ons een trede hoger zal brengen dan het vorige.
2 Als
jullie een klok bekijken, zien jullie aan dit kleine tijdmetende instrument
louter gecultiveerde materie. Jullie zien een goedberekend mechanisme dat zo is
gemaakt dat een drijfrad met zijn tanden in de tanden van een ander rad grijpt.
Jullie zien hoe het hele tandwieldrijfwerk door middel van een naar verhouding
sterke ketting verbonden is met de elastische veer die het hele mechanisme door
de in haar wonende kracht doelmatig in beweging zet. Als we dit hele werkje nog
nader bekijken, dan ontdekken we nog een heleboel radertjes en asjes. Alles is
berekend en heeft zijn doel.
3
Hebben we het binnenwerk goed bekeken, dan kunnen we de uiterlijke vorm in
ogenschouw nemen. Wat zien we daar? Een vlakke wijzerplaat met daarop een paar
heel eenvoudige wijzers. Wat doen deze wijzers op die eenvoudige wijzerplaat?
Zoals jullie weten, geven ze de uren van de dag en de nacht aan en meten
zodoende de tijd. De tijd die door deze wijzers wordt gemeten is toch zeker
iets alomvattends en is ook iets allesdoordringends en is ook het centrum van
alles, waarheen jullie ook maar willen kijken. Niemand kan zeggen: ik ben aan
het einde van de tijd, of: de tijd heeft met mij niets van doen, of: de tijd
omgeeft mij niet. Want zo vaak iemand iets doet, doet hij dat midden in de
tijd. Waarom dan? Omdat hij door de tijd altijd doordrongen en overal in
gelijke mate omgeven wordt. Dat laat ons ook het uurwerk zien. In het centrum
van de wijzerplaat zijn de wijzers aangebracht en zij beschrijven met hun
uiteinden nauwkeurig een cirkel. Daar ze zich echter vanuit het centrum tot aan
de omschreven buitenste cirkel ononderbroken als tastbare materie uitstrekken,
beschrijven ze vanuit het centrum een talloze hoeveelheid steeds groter
wordende cirkels. Daarom is het ook duidelijk en begrijpelijk dat deze
cirkelgang uitgaat van het centrum van het stiftje waaraan de wijzers bevestigd
zijn en bijgevolg de hele wijzerplaat beslaat, en tenslotte door de tijd die ze
meet als het ware omvat wordt in een eindeloos grote cirkel.
4
Laten we echter weer teruggaan naar het inwendige van het uurwerk. Daar zullen
we een vaste boven- en onderplaat ontdekken en vaste zuiltjes, waarmee de
boven- en onderplaat aan elkaar bevestigd zijn. Zo zullen we ook een groot
aantal vaste pinnetjes, haakjes en regelschroefjes ontdekken. Ligt er in deze
onbeweeglijke dingen van het werktuig ook al iets van de uiteindelijke
bestemming, die op de wijzerplaat tot uitdrukking komt? Ja, ook aan deze
onbeweeglijke delen ligt de uiteindelijke bestemming stilzwijgend ten
grondslag.
5
Wanneer we echter verder kijken in het uurwerk, dan zien we de radertjes op
verschillende manieren bewegen; allereerst een monter slingertje, dan het
dichtstbijzijnde radertje. Het slingertje is nog erg ver van de eindbestemming
af want het kan nog geen volledige cirkel beschrijven, maar wordt steeds heen
en weer gedreven hoewel het de snelste beweging maakt in liet hele mechanisme
komt het toch niet verder. liet eerstvolgende radertje, dat klaarblijkelijk
door het drukdoende slingertje beheerst wordt, bespiedt de vrolijke sprongen
van het slingertje en glipt bij elke sprong een treetje verder in zijn
cirkelgang en maakt daardoor wel een tamelijk snelle, maar toch voortdurende
cirkelbeweging. Men merkt bij deze beweging nog wel het springen van het
slingertje op, maar dat doet geen afbreuk aan het geheel. De cirkelvormige
beweging is toch bereikt. Het volgende radertje beweegt zich al veel
regelmatiger, beschrijft een rustige cirkel en is al veel dichter bij de
eindbestemming. Het hierop volgende rad beweegt zich nog langzamer,
regelmatiger en rustiger en is daardoor nog veel dichter bij het hoofddoel, ja,
het houdt er al helemaal verband mee. Met het laatste rad is het einddoel
bereikt; het geeft daarvan mechanisch gezien al blijk, maar dat valt als
zodanig aan het mechaniek zelf nog niet te herkennen.
6 Maar
juist hier, waar zich als het ware in het verborgene de eindbestemming al in
het materiële mechanisme kenbaar maakt, komt uit het centrum van het mechaniek
een spil door het midden van de wijzerplaat naar buiten. Aan deze spil zijn de
wijzers bevestigd, die in grote eenvoud tenslotte de uiteindelijke bestemming
van het gehele kunstig samengestelde mechanisme tot uitdrukking brengen.
7 Zien
jullie niet al heel duidelijk in, welke richting het allemaal uit zal gaan? Al
het nog zo veelsoortige en samengestelde toont in zichzelf de uiteindelijke
eenwording tot één hoofddoel; en er mag geen enkel onaanzienlijk pinnetje
ontbreken, wil het einddoel volkomen bereikt worden.
8 Nu
gaan we weer terug naar onze zon. Beschouw dit grote, gouden uurwerk als meter
van voor jullie ondenkbaar lange tijden. We hebben het veelsoortige mechanisme
van dit reusachtige uurwerk gezien. We zagen dat ook hier Mijn liefde de
almachtige, levende drijfveer is, die tussen de twee grote platen, die
eeuwigheid en oneindigheid heten, dit grote werk in beweging zet. We hebben de
talloze tandwieltjes gezien en alle pinnetjes en zuiltjes. We kennen nu het
mechanische werk. Uit de veelsoortigheid van zijn delen is de uiteindelijke
hoofdbestemming even moeilijk op te maken, als wanneer iemand zonder de
wijzerplaat te raadplegen de in uren verdeelde tijd nauwkeurig zou willen
bepalen alleen door te kijken naar de verschillende bewegingen van het
raderwerk. Dat is waar en er is niets tegenin te brengen, zal menigeen zeggen,
maar de vraag is: hoe komen we dan bij dit grote mechanisme op de centrale spil
die zich uit het materiële verheft en uitstijgt boven de grote wijzerplaat van
de uiteindelijke enige grote bestemming? Ik zeg jullie: maak je daarover niet
bezorgd, want niets is makkelijker dan juist dit, als men een werk maar eerst
zo grondig heeft onderzocht dat men alle onderdelen ervan door en door kent.
Daar we het uurwerk nu eenmaal als een goed voorbeeld hebben gekozen, zullen we
ons ook aan de hand van dit voorbeeld naar de grote oppervlakte verheffen.
9 Wie
ooit een uurwerk heeft bekeken, zal hebben ontdekt dat daarin drie dingen
praktisch dezelfde beweging maken. Het eerste is het capsulewiel waarin de
drijfveer zit opgeborgen, het tweede is het hoofddrijfwiel dat door middel van
de ketting met het veercapsulewiel is verbonden en het derde is het centrale
spilwiel dat de wijzers op de wijzerplaat in beweging zet.
10
Willen wij op de grote wijzerplaat uitkomen, dan moeten we weten waar deze drie
wielen mee corresponderen. Waarmee correspondeert dan het veercapsulewiel? Het
ligt voor de hand dat dit overeenstemt met de liefde, dat de veer de liefde
voorstelt doordat ze ligt opgesloten en in zekere zin van binnenuit het leven
in het hele mechanisme tot stand brengt. Zo ligt dus in de liefde reeds geheel
en al de hoofdbestemming van het mechanisme besloten.
11
Waarmee correspondeert dan het tweede wiel dat dezelfde beweging maakt en dat
door middel van een ketting met het veerwiel is verbonden? Dit wiel komt
overeen met de wijsheid, die uit de liefde haar leven ontvangt en dus ook
daarmee in nauwste verbinding staat. Waarmee correspondeert het centrale
hoofdspil wiel? Met de eeuwige ordening, die uit de eerder genoemde twee wielen
duidelijk naar voren komt en waardoor het hele mechanisme in al zijn delen zo
wordt ingericht, dat alles zich tenslotte moet schikken voor het bereiken van
het hoofddoel, dat vanuit de liefde en de wijsheid juist in deze ordening tot
uiting komt. Kijk, nu hebben we reeds het geheel. Het spilwiel is gevonden en
heet ordening. Langs deze spil zullen we dus ook omhoogklimmen en de grote,
uiteindelijke bestemming van de dingen aanschouwen, zoals deze tot uiting komt
precies in overeenstemming met de eeuwige liefde, wijsheid en de uit beide
voortkomende orde.
12 Nu
hebben we met ons voorbeeld ons doel volkomen bereikt. We bevinden ons daarom
ook al op de geestelijke zon, zonder dat jullie nog vermoeden of inzien hoe en
op welke manier. Maar Ik zeg jullie: ga maar eens vluchtig de gegeven
voorbeelden na en jullie zullen, te beginnen bij het bewerken van de bomen tot
en met het uurwerk, gemakkelijk ontdekken dat we juist met deze voorbeelden als
het ware incognito heel monter rondlopen op de geestelijke zon, terwijl jullie
nog steeds wachten om erop te komen. We zijn al op de wijzerplaat en hoeven dus
niet meer langs de spil omhoog te klimmen.
13
Jullie vragen: hoe dan? Het klinkt allemaal als een raadsel. Maar Ik zeg: waar
de betekenis van de dingen, al is het ook neer in het algemeen dan in het
bijzonder, wordt getoond, waar aangetoond wordt hoe tenslotte alles aankomt op
de eenwording, waar zelfs deze eenwording door allerlei aanschouwelijke voorbeelden
wordt uitgebeeld, daar schijnt niet meer de natuurlijke, maar de geestelijke
zon. Wat nu volgt zal alles in een helder licht plaatsen en dan zullen we
daaruit heel duidelijk kunnen opmaken dat we ons reeds op de geestelijke zon
bevinden.
14 Als
iemand een fakkel in zijn hand houdt, zal hij toch ook wel weten waarvoor de
fakkel gemaakt is. Als hij nog in het duister wandelt, wat is dan gemakkelijker
dan zich van een fakkel te bedienen? Men hoeft de fakkel maar aan te steken en
de duisternis zal bliksemsnel verdwijnen. Wij hebben immers de fakkel in de
hand. De gegeven voorbeelden zijn de fakkel. Wat is er verder nog voor nodig om
deze fakkel met een klein vonkje liefde aan te steken, zodat hij de grote,
betekenisvolle wijzerplaat van de geestelijke zon weldra helder zal verlichten.
Daarom zullen we voor de volgende gelegenheid ook niets anders doen dan onze
goede fakkel met de scintilla amoris* (Iiefdesvonkje) aansteken en bij dit
prachtige licht de grote betekenis van de dingen op de geestelijke zon beschouwen.
En zo laten we het voor vandaag hierbij.
4.
De natuurlijke en de geestelijke zon,
verschil van hun verschijningsvorm
1
Jullie vragen en zeggen: ja, het is wel goed de fakkel met het liefdesvonkje aan
te steken, maar waar halen we dit vandaan? Ik kan jullie daarop werkelijk niets
anders zeggen dan dat we het juist daar halen, waar het eigenlijk te halen is.
Het zou toch belachelijk zijn als we met de hele, zeer vurige zon niet in staat
zouden zijn om de pit van de fakkel aan te steken?! Want onder het
liefdesvonkje versta ik nu juist de zon, die we nu in heel haar lengte, dikte
en breedte in onze handen houden. En als jullie in staat zijn met behulp van
een vergrootglas ter grootte van een daalder een stuk zwam met de zonnestralen
aan te steken, terwijl deze zon in natuurlijk opzicht toch meer dan zo'n 22
miljoen mijl ver weg staat, dan zal de nu heel dichtbijstaande zon zeker ook in
staat zijn de pit van onze fakkel aan te steken.
2 En
zo zullen we dan deze heel gemakkelijke poging wagen om de pit van onze fakkel
met het vuur van de zon in contact te brengen. Kijk toch eens hoe gemakkelijk
dat is!
3 De
fakkel brandt nu en kijk, voor de geest baden onafzienbare landstreken in het
licht van een eeuwig morgenrood, dat van deze fakkel afkomstig is.
4
Ikzelf ben die fakkel en geef een juiste hoeveelheid licht; wie in dit licht
schouwt, ziet overal waarheid en geen bedrog mag zijn oog ontmoeten!
5 Wat
een wonder, zeggen jullie; in de natuurlijke zon hebben we reuzen gezien en een
grote verscheidenheid in alle dingen. Hier in de lichtsfeer is alles gelijk. We
zien niet één ding boven het andere uitsteken. Het is één licht, het is één
grootte en de liefde uit zich overal in onuitsprekelijke lieftalligheid. We
zien bijna louter vlak land; waar zijn de natuurlijke bergen van de zon?
6
Eindeloos tevreden geest-engelwezens wandelen over de lichtvelden en maken geen
onderscheid tussen land en water. Zonder moeite verheffen zij zich in de lichte
ether en zweven er dronken van geluk in rond, terwijl ze zaligheid op zaligheid
uitstralen. We zien slechts heel lieflijke boompjes; waar zijn de reusachtige
bomen van de natuurlijke bodem? Ook zien we in al die lieflijke gewassen een
wonderbaarlijke overeenkomst. Elk gewas verspreidt een onuitsprekelijk
geluksgevoel, hetgeen iedere geest die in de buurt komt, ten zeerste verrukt.
Ja, uit elk boompje, uit elk teer grassprietje stroomt een ander soort
geluksgevoel, en toch zien we bij de boompjes, bij alle andere gewassen evenals
bij het gras slechts één vorm en een volmaakte eenheid tot in het ontelbare.
7 We
wandelen door eindeloze landschappen. We ontmoeten talloze scharen van zalige
engelgeesten, maar we ontdekken nergens een woning. Niemand zegt tegen ons: dit
stuk grond is van mij en dat is van mijn buurman, maar als buitengewoon
vrolijke reizigers op een landweg trekken ze overal jubelend en lofzingend
rond. Waarheen we ons ook maar wenden, we zien niets dan leven en nog eens
leven stromen. Lichte gestalten ontmoeten elkaar en van alle kanten klinkt één
grote vreugderoep!
8 Maar
wij staan erbij als volkomen leken en weten ons geen raad. Waar bevindt zich
deze lichte wereld die we nu aanschouwen? Is dit de geestelijke zon? Dat vragen
jullie met verbaasde blikken en verbaasde harten.
9 Maar
Ik zei jullie toch dat de geestelijke zon op zichzelf genomen volkomen lijkt
op de wijzerplaat van een uurwerk, waarop het hele doel van het kunstig
mechanisme tot uitdrukking komt. Jullie zeggen ietwat verbouwereerd: is dat
alles van de geestelijke zon? Het is wel heel wonderbaarlijk, verheven en
mooi, ook buitengewoon levendig, maar daarbij toch zeer eenvoudig. Op de
eigenlijke zon hebben we zo'n onnoemlijke verscheidenheid in grootte, ja,
zoveel wonderbaarlijks gezien, maar hier komt het ons voor alsof deze hele
eindeloos lijkende vlakte een evenzo grote weg is voor geesten, waarop trouwens
geen stof valt te ontdekken. Maar eerlijk gezegd, wat de eenvormigheid en de in
zekere zin eeuwig lijkende monotonie van deze buitengewoon lichte wereld
betreft, hadden we toch ten gevolge van de geweldige fenomenen die we eerder
op de natuurlijke zon hebben gezien, iets heel bijzonders verwacht.
10
Jullie hebben immers het uurwerk als voorbeeld. Als jullie in het in elkaar
grijpende raderwerk zouden rondwandelen, wat zouden jullie dan denken van de
effecten die dit verbazingwekkende mechanisme teweegbrengt, als je nog nooit
een wijzerplaat van een uurwerk zou hebben gezien? Zouden jullie, als je het
raderwerk bekijkt, dan niet zeggen: als het middel er al zo wonderbaarlijk
uitziet, van welk een onbeschrijfelijke, wonderbaarlijke aard moet het doel dan
wel zijn! Jullie zullen tegen de bouwmeester van het uurwerk zeggen: heer,
onnoemlijk kunstig en buitengewoon goedberekend is dit raderwerk. Hoe groot en
buitengewoon kunstig moet dan wel het doel van dit wonderbaarlijke mechanisme
zijn? Laat ons daarom toch ook eens daar gaan kijken, waar het zeker grote doel
van dit wonderbaarlijke mechanisme tot uitdrukking komt. Dan verlaat de
klokkenmaker het binnenwerk en toont jullie nu de buitenkant - de wijzerplaat!
11
Jullie zetten alweer grote en verbaasde ogen op en zeggen: wat?! Is dat alles
waarvoor het inwendige kunstwerk is gemaakt? Niets anders dan een witgelakte
ronde plaat met twaalf cijfers en een paar spitse wijzers, die met een
onmerkbare beweging voortdurend op dezelfde manier langs de twaalf cijfers
gaan. Nee, dan hadden we ons iets heel anders voorgesteld! Ik zeg: misschien
een kunstig marionettentheater of misschien een of ander fantastisch kinderspel?
12 O
lieve mensen, dan zijn jullie voorstellingen van heel de geestelijke wereld nog
zeer pover. Hebben jullie uit de gegeven voorbeelden dan niet begrepen, dat al
het uiterlijke in al zijn verdeeldheid zich tenslotte in de eenwording moet uiten?
Jullie hebben dit gezien bij het voorbeeld van de boom, bij het polijsten van
een edelmetalen staafje, bij het vervaardigen van glas, bij het bouwen van een
huis en tenslotte overtuigend bij het bekijken van een uurwerk.
13 Als
het er bij het overgaan naar het geestelijke om zou gaan dit nog meer te
verstrooien dan het al verstrooid is in de uiterlijke natuur, hoe zou men zich
dan een eeuwige duur en een eeuwig leven moeten voorstellen?! Zo echter moet
zich immers volgens de waarachtige, innerlijke, levende ordening alles in het
geestelijke verenigen om daardoor voor eeuwig sterk, machtig en duurzaam levend
te worden. Nu zeggen jullie: dat is duidelijk, volkomen juist en waar, maar
desondanks hebben we toch bij zo menige gelegenheid horen spreken over de grote
heerlijkheden van de hemelse geestelijke wereld. Daarom weten we nu niet goed,
waar we eigenlijk aan toe zijn. We kunnen weliswaar tegen de tot nu toe geziene
eenvoudige heerlijkheid van de geestelijke zon in wezen niets inbrengen, maar
ze komt ons volgens onze vroegere begrippen van een hemelse wereld net voor als
een mooie zomerdag, waarop we in de lucht een zwerm zogenaamde eendagsvliegjes
in de zonnestralen bont door elkaar zien zweven, terwijl geen van hen ons kan
uitleggen waar ze vandaan kwamen, waar ze naartoe gaan en waarom ze nu
eigenlijk die van zonnestralen doordrongen lucht in alle mogelijke richtingen
doorkruisen.
14
Jullie bedenking is in dit opzicht weliswaar juist, maar om jullie uit te leggen
hoe deze eenvoud van de door jullie geziene geestelijke zon samenhangt met de
door jullie reeds meerdere malen vernomen prachtige heerlijkheden van de hemel,
daarvoor is de tijd nog niet rijp omdat we eerst de basis moeten leren kennen.
Als jullie tot nu toe slechts eendagsvliegjes hebben gezien, dan doet dat niets
af aan de hoofdzaak, want het resultaat zal wel aantonen hoe het zit met de
eenvoud van deze geestelijke zon die we nu hebben gezien. Houd dit in het oog
en overdenk het bij jezelf. In het volgende hoofdstuk zullen we deze eenvoud
met heel andere ogen bezien, daarom nu genoeg voor vandaag.
5.
Over het rijk Gods in de mens
1
Wanneer jullie ooit een tijdlang op een hoge berg zouden verblijven en dat op
een volkomen heldere en zonnige dag, wat zouden jullie dan wel opmerken? Sommigen
van jullie zouden wel een tijdlang heel verrukt zijn, want het grootse,
romantische natuurtafereel zou door zijn veelvoudig afwisselende vormen
voldoende stof bieden voor een verheffende beschouwing. Een ander zou daarbij
echter heel anders denken en zou vanuit zijn gedachtegang zeggen: wel, is dit
dan zoiets buitengewoons? Men ziet wijd en zijd, en wat dan wel? Niets anders
dan de ene berg na de andere; de een is hoger, de ander wat lager. Hier en daar
zijn de hoogste toppen met sneeuw bedekt. Op enkele andere plaatsen steken weer
enkele plompe rotstoppen omhoog en de bergen, die het verst af liggen, zien er
dan ook het meest acceptabel uit, terwijl de dichterbij liggende niets anders
dan sporen van aanhoudende verwoesting laten zien. Dat is de eeuwig durende
eentonigheid van dit beroemde vergezicht in de bergen. Er bevindt zich nog een
derde in het gezelschap op de hoge bergtop. Deze, zoals jullie gewoonlijk
zeggen, een held op sokken, betreurt al bijna huilend dat hij zich zoveel
moeite getroost heeft om de berg te beklimmen. Ten eerste, zegt hij, ziet hij
hier niets anders dan op een gezonde vlakke grond in het laagland, ten tweede
heeft hij het hier bovendien na al zijn moeite koud en ten derde zou hij van
honger in de stenen wil- bijten. Als hij dan ook nog bedenkt dat hij de
huiveringwekkende weg terug zal moeten gaan, raakt hij geheel buiten zinnen!
2 Hier
hebben we dus drie bergbeklimmers. Waarom vindt de eerste zoveel verheffends
voor zijn gemoed, de tweede niets anders dan abstracte, plompe vormen en waarom
ergert de derde zich zelfs, omdat hij zoveel moeite heeft gedaan voor niets. De
reden daarvan is voor ieder van hen niet ver te zoeken, want die ligt in
henzelf. Hoezo dan wel? De eerste heeft een meer levendige en gewekte geest;
het zijn niet de vormen en de toppen van de hoge bergen die hem zalig stemmen,
maar deze stemming is een weergave van het hogere leven in overeenstemmende
vorm over zulke hoge bergen. Want bij andere gelegenheden hebben we reeds
voldoende vernomen, welk leven het is waarvan de bergen getuigen. En juist van
dit leven hangt toch het gelukzalig gevoel af van de bezoeker, die met zijn
meer gewekte en levende geest deze bergen betreedt. De geest van de ander
bevindt zich nog in diepe slaap. Daarom merkt hij ook niets anders op dan wat
zijn lichamelijke ogen zien en zijn aardse, droge verstand derhalve vaststelt.
Als je hem ervoor betaalt en hem passende mathematische meetapparatuur in
handen geeft, dan zal hij alle bergtoppen voor je beklimmen en als geoloog met
groot genoegen hun hoogte opmeten. Zonder deze stimulans zal het jullie echter
nauwelijks gelukken hem weer op een bergtop te krijgen. Wat de geest van de
derde betreft, laten we daar maar over zwijgen, want bij hem leeft alleen de
dierlijke mens, die al zijn zaligheid in zijn buik vindt. Willen jullie hem
ooit weer op een berg zien te krijgen, dan moeten jullie er eerst voor zorgen
dat hij zonder enige moeite boven komt en ten tweede, dat hij boven iets goeds
te eten en te drinken krijgt. Op die manier zal ook hij nog eens een berg
beklimmen; al is het dan niet met eigen voeten, dan toch met die van een goed
afgericht lastdier. Dan zal hij zeggen: bij zo'n gelegenheid ben ik wel van de
partij, want vanwege haar zuiverheid is de berglucht toch veel gunstiger voor
de spijsvertering dan de benauwde lucht in de dalen.
3 Kijk
uit dit voorbeeld kunnen we de grote en belangrijke les trekken die precies op
onze eenvoudige, geestelijke zon van toepassing is. En deze les stemt precies
overeen met de tekst uit het evangelie welke luidt: `Wie heeft, hem zal gegeven
worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft
zal hem ontnomen worden' (Matth. 13:12). In deze schriftuur bevindt zich nog
een andere, die met het bovenbeschreven voorbeeld nog meer overeenstemt, en
deze tekst luidt als volgt: `Het rijk van God komt niet met uiterlijk vertoon,
want zie, het is in u!' (Luk. 17:21). Begrijpen jullie nu hoe het met deze
voorlopige eenvoud van de geestelijke zon gesteld is? Jullie zeggen: we
begrijpen wel iets, maar nog niet volkomen duidelijk wat daarmee wordt gezegd
en aangegeven. Maar Ik zeg jullie: nog een klein beetje geduld en alles zal
dadelijk met weinig woorden zo helder naar voren komen als de zon op
klaarlichte dag. Waarom zagen jullie de geestelijke zon zo eenvoudig? Omdat
jullie alleen maar de eigenlijke buitenkant hebben gezien. Maar Ik zeg jullie:
er bestaat op de geestelijke zon een oneindige, indrukwekkende en
wonderbaarlijke veelzijdigheid, waarvan jullie je tot nu toe nog helemaal geen
voorstelling konden maken. Deze veelzijdigheid ligt echter niet op de
geestelijke zon, maar ze ligt in het innerlijk van de geesten. Als jullie deze
dus willen zien, dan moeten jullie met zuiver geestelijke ogen in de sfeer van
een of andere zalige geest kijken en jullie zullen de anders zo eentonige,
geestelijke zonnewereld spoedig in talloze wonderen zien overgaan. Want jullie
moeten weten dat aan iedere geest wel een en dezelfde ondergrond wordt gegeven,
die louter uit Mijn genade en erbarming bestaat, en deze komt in gelijke mate
in de door jullie geziene geestelijke zon tot uiting. Wat dan de inrichting van
deze gegeven ondergrond, ofwel de eigenlijke bewoonbare wereld voor de geest
betreft, deze hangt enkel en alleen af van het innerlijk van een geest, hetgeen
de liefde is tot Mij en de uit deze liefde voortkomende wijsheid. Opdat jullie
dit nog duidelijker mogen inzien, wil Ik jullie nog een heel aanschouwelijk
voorbeeld erbij geven. Een van jullie bevindt zich op een of andere
uitgestrekte vlakte. Op dit veld treft hij niets anders aan dan in het midden
een boom, waaronder in de schaduw welig gras groeit. Op dit gras gaat de
wandelaar liggen, valt rustig in slaap en wordt daardoor gesterkt. Maar tijdens
deze zoete en sterkende rusttoestand is een wonderbare droom over hem gekomen.
In deze droom bevindt de eenzame en eenvoudige wandelaar zich in de prachtigste
paleizen, houdt zich louter nice vorsten bezig, gaat nut hen ons en geniet
daardoor een buitengewoon grote zaligheid. Nu vraag Ik jullie: hoe komt deze
man op dit eenzame, lege veld eigenlijk aan zo'n innerlijk gezelschap?
4
Kijk, dit alles hoort tot zijn geest en is in de geest zelf voorhanden. Het is
een schepping van zijn geest door de kracht van de liefde en deze is geordend
volgens de wijsheid, die uit zo'n liefde voortvloeit. Als jullie nu dit
voorbeeld wat verder overdenken, zal het jullie zeker duidelijk worden hoe
eenieder eens in de geest, naargelang zijn liefde en de daaruit voortkomende
wijsheid, de schepper zal zijn van zijn eigen voor hem bewoonbare wereld; en
deze wereld is het eigenlijke rijk van God in de mens.
5 Wie
dus de liefde van God in zich heeft, zal ook de wijsheid toekomen in dezelfde
mate waarin hij de liefde bezit. En zo wordt hem gegeven die reeds heeft,
namelijk de liefde. Wie deze echter niet heeft, maar slechts zijn dorre
wereldverstand, dat hij voor wijsheid aanziet, hem wordt dan ook dit afgenomen
en wel op de meest natuurlijke manier van de wereld, wanneer hem het
wereldlijke of het lichamelijke leven afgenomen wordt.
6
Kijk, zo verhouden zich de zaken! De ene bergbeklimmer gaat met liefde de
bergen op en op die bergen is de liefde de schepper van zijn zaligheid. Wie
alleen met zijn verstand de bergen intrekt, zal zeker geen zaligmakende
beloning vinden, maar hij zal voor zijn, moeite bitter weinig of helemaal niets
vinden omdat dit door zijn verstand geweldig wordt belemmerd. En de derde, die
helemaal niets heeft, zal op de bergen alles verliezen, want een dode kan toch
geen vreugde in het leven vinden omdat hij daar ongevoelig voor is. Zo kost het
ook veel moeite om een steen op een berg te brengen; maar als hij boven wordt
losgelaten, stort hij met grote snelheid neer in de diepte van de dood. Als
jullie dit nu allemaal duidelijk op een rijtje zetten, zal de geestelijke zon
jullie zeker niet meer zo eenvoudig voorkomen als voorheen. Wat zich daarop
echter nog allemaal zal voordoen, zullen we in het hierna volgende duidelijk
vernemen. Daarom genoeg voor vandaag.
6.
Het geestelijke kosmische diorama.
De sfeer van de eerste geest
1 Hoe
zullen we het dan aanpakken, opdat we op onze nog steeds eenvoudige,
geestelijke zon wat meer te zien krijgen? Zullen we er toch maar toe overgaan
om eventueel grote en verre ontdekkingsreizen te ondernemen, of zullen we ons
op een of andere plaats opstellen, mond en ogen goed ver opendoen en afwachten
of de gebraden vogels ons misschien in de mond vliegen? Ik zeg: we doen noch
het een noch het ander, maar we zullen ons in een geestelijk kosmorama en
diorama begeven en zullen ons daar zo goed mogelijk vermaken met de
wonderbaarlijke aanschouwingen in het hart. Opdat jullie je daar echter een
betere voorstelling van kunnen maken, wil Ik je weer door een heel duidelijk
voorbeeld het geheel beter laten begrijpen. Jullie hebben toch zeker wel eens
een zogenaamd `optisch diorama' gezien, waarbij men door middel van een
vergrootglas met een diameter van ongeveer een halve voet een goed schilderij,
dat tegen een zwarte wand ie opgesteld, kan bekijken. Als jullie zo een echt
goed exemplaar bekijken, kunnen jullie doen wat je wilt, jullie kunnen je
fantasie en verbeelding naar vermogen temperen en veranderen, en toch zullen
jullie het met al je inspanning niet zover brengen dat jullie de geschilderde
afbeelding zien als iets dat slechts geschilderd ie. Het zal steeds volkomen
ruimtelijk verschijnen en de voorwerpen zo tonen dat jullie ze zien zoals je ze
in de natuur ziet, vooropgesteld dat de afbeeldingen en het glas zelf van
uitstekende kwaliteit zijn.
2
Wanneer jullie je nu in een hut bevinden waar zo'n twintig van zulke
vergrootglasraampjes zijn aangebracht, dan zullen jullie uiterlijk gezien alle
raampjes toch zeker volkomen gelijk vinden. Maar wanneer jullie dichterbij
komen, zullen jullie in het kleine vertrek via de twintig raampjes met weinig
passen een reis maken die jullie andere misschien in geen jaren gemaakt zouden
hebben. Ieder raampje lijkt wel precies op het andere, maar door het raampje
gekeken presenteert zich een heel wereldgebied. Jullie gaan naar het tweede raampje
en kijken erdoor: wat een hemelsbreed verschil met het vorige; en zo verder
tot het laatste raampje. Heeft niet elk nieuw uitzicht jullie echt buitengewoon
verrukt? Jullie moeten dit klaarblijkelijk beamen, want door het ene raampje
zagen jullie een voortreffelijk uitgebeelde grote stad met een uitgestrekt
landschap in haar omgeving. Door het volgend raampje zagen jullie een
buitengewoon romantische bergstreek zo perfect uitgebeeld, dat jullie meenden
alleen maar de zwarte wand te hoeven doorbreken ons je werkelijk in deze
omgeving te bevinden. Jullie konden je er bijna niet van losmaken, maar de gids
zei tegen jullie: bij het volgende raampje zullen jullie nog iets
indrukwekkendere zien. En jullie begeven je naar het derde raampje. Bij de
eerste aanblik zijn jullie al volkomen overrompeld, want jullie zien een
eindeloos uitgestrekt zeeoppervlak en lange de zee een zich in blauwe nevels
verliezend oevergebied met al haar pracht. Op het uitgestrekte zeeoppervlak
zien jullie hier en daar eilanden en talloos veel grote en vooral kleine
zeeschepen. Dit allee ie zo voortreffelijk uitgebeeld dat jullie niet andere
kunnen dan uitroepen en zeggen: hier houdt de kunst op kunst te zijn en treedt
ze volkomen het gebied van de zuivere, natuurlijke werkelijkheid binnen! Dan
leidt de gids jullie naar een volgend raampje, waar jullie opnieuw en nog meer
worden verrast, en zo gaat het verder tot bij het laatste raampje.
3 Als
jullie allee zo nauwkeurig hebben bekeken, zouden jullie wel willen gaan, maar
de gids houdt jullie tegen en zegt: lieve vrienden, willen jullie niet nog een
keer naar het eerste raampje gaan? Jullie zeggen tegen hem: dat hebben we toch
al bekeken. Maar de gids zegt: het raampje ie wel hetzelfde maar het uitzicht
ie helemaal veranderd. Daarop gaan jullie kijken en zien tot jullie grootste
verbazing weer iets geheel nieuwe en iets totaal onverwachte. En zo gaat het
lange de hele rij van alle twintig raampjes. Hoogst verbaasd verlaten jullie
weer het laatste raampje en de gids zegt weer tegen jullie: vrienden, de
raampjes zijn nog wel hetzelfde maar daarachter ie reeds overal weer een nieuwe
wereld te zien. Vol interesse gaan jullie weer kijken en roepen al bij het
eerste raampje: wonder boven wonder!!! Achtenswaardige vriend, u bent onuitputtelijk
op uw kunstgebied. En hij zegt tegen jullie: ja beste vrienden, zo zou ik
jullie nog dagenlang met steeds nieuwe en steeds mooiere, afwisselende beelden
kunnen bezighouden.
4
Kijk, in deze kleine, eentonige ruimte hebben jullie genoten van een wereldpanorama,
zoals menig grote wereldreiziger in werkelijkheid niet heeft gezien. Jullie
ogen hebben afstanden van honderd mijlen en nog meer overzien en dat allee in
een ruimte van enkele vierkante meters.
5 Kijk
nu eens, dit aanschouwelijke voorbeeld geeft ons een echt goed voorproefje van
de wonderbaarlijke geestelijke aanschouwing op onze geestelijke zon. Het laat
ons zien, hoe wij daar vanaf een klein oppervlak zo overweldigend veel voor
ons geestesoog te zien kunnen krijgen, net als we zojuist in ons optisch
kamertje met het grootste gemak op z'n minst de halve oppervlakte van de aarde
hebben gezien. Hoe zullen we dat echter aanpakken? Daarvoor ie reeds een kleine
wenk gegeven en op grond daarvan zullen we dan ook een kleine, eerste poging
ondernemen.
6
Zoals jullie zien bevinden we ons nog steeds op onze eenvoudige, geestelijke
zon, zien nog steeds niets anders dan zalige geesten in volmaakte menselijke
gestalte door elkaar, met elkaar en boven elkaar wandelen en op de grond onze
boompjes, edele struiken en het mooie gras. Maar kijk, daar komt zojuist een
mannelijke geest naar ons toe. Mij ziet hij niet; spreken jullie hem daarom
aan opdat hij voor jullie zal blijven staan. Als hij blijft staan, ga dan
dichter naar hem toe zodat jullie zijn sfeer bereiken, dan zullen jullie meteen
de geestelijke zon in een ander kleed zien.
7 Wel,
jullie zijn al in zijn sfeer en staan stomverbaasd. Wat zien jullie dan
eigenlijk? Jullie kunnen van pure verbazing bijna geen woord uitbrengen! Dat is
ook niet nodig, want in dit geval hoeft er met Mij niet veel gepraat te worden
omdat Ik hetzelfde zie wat jullie zien en bovendien ook nog oneindig
volmaakter.
8
Jullie zien schitterende landschappen, hoge glanzende bergen, uitgestrekte
vruchtbare vlakten, en rivieren, beken en meren die in de zon glinsteren als
diamanten. Het heldere lichtblauwe firmament zien jullie bezaaid met prachtige
en allerzuiverst schitterende sterrengroepen. Jullie zien een heerlijke zon
opkomen. Zij straalt buitengewoon helder, mild en zacht en toch kan ze met haar
licht de glans van de mooie sterren aan de hemel niet verbleken. Jullie zien
grote, stralende tempels en paleizen zonder tal, grote steden, gebouwd aan de
wijde oevers van grote meren. Ontelbare meest gelukzalige wezens wandelen over
prachtige, zaligheid ademende contreien. Jullie horen hen zelfs spreken en hun
hemelse lofzangen dringen door tot jullie oren. Jullie kijken om je heen om nog
iets van de eenvoudige geestelijke zon te ontdekken. Maar nergens is er nog
iets van haar vroegere eenvoud te zien; alles is in ontelbare wonderen
opgelost.
9
Treed nu maar weer uit de sfeer van onze mannelijke geest. Kijk, nu is alles
weer verdwenen; we bevinden ons weer op onze eenvoudige zon. Nu zeggen jullie:
ja, wat was dat dan? Hoe is zoiets mogelijk? Draagt zo'n geest dat dan allemaal
in zo'n nauwe cirkel; een eindeloze wereld vol wonderbaarlijke heerlijkheden;
in zo'n nauwe cirkel een zo uitgestrekt veelvuldig leven? Is dat werkelijkheid
of is het slechts een lege verschijningsvorm?
10
Lieve vrienden, daarover zeg Ik jullie nu nog helemaal niets, want eerst willen
we nog van verscheidene raampjes van ons geestelijk diorama profiteren en ons
dan pas met de innerlijke beschouwing daarvan bezighouden. Dit is nog maar een
zwak begin van hetgeen zich nog allemaal voor onze ogen zal afspelen.
7.
De sfeer van de tweede geest.
De grondslag van het leven is de liefde van de Vader
1
Kijk, daar nadert ons al een andere geest. Ook deze moet hier aanwezig zijn
opdat jullie zijn sfeer kunnen binnengaan. Kijk maar, hij wacht al op jullie en
weet door een innerlijke wenk wat jullie willen. Ga dus naar hem toe en treed
binnen in zijn sfeer. Nu bevinden jullie je er reeds in. Vertel Me; wat zien
jullie daar? Ik zie alweer dat jullie door de grootsheid van hetgeen jullie
zien niet in staat zijn een woord uit te brengen. Daarom zal Ik weer voor tolk
spelen. Jullie staan van louter verwondering en verbazing helemaal verstard in
de sfeer van deze geest.
2 Ja,
bij zo'n aanblik raken jullie wel enigszins buiten zinnen, want jullie zien de
ene wonderbaarlijke omgeving na de andere; wereldwijd uitgestrekte heerlijke
rijen velden liggen voor jullie ogen uitgespreid. Overal zien jullie liefdevolle
mensen prachtige vredige huisjes bewonen. Hun onuitsprekelijk mooie en
beminnelijke gestalten houden jullie blikken gevangen zodat het jullie
nauwelijks mogelijk is een wezen waar jullie oog op is gevallen los te laten en
naar een ander te kijken.
3
Jullie zijn zo door een allerliefelijkst gezicht geboeid dat jullie je erin verliezen,
en duizenden en nog eens duizenden trekken aan jullie voorbij en jullie merken
ze vanwege die ene nauwelijks op!
4 Op
de zachte lichtgroene heuvels zien jullie buitengewoon sterk lichtende tempels;
in deze tempels zien jullie zalig levende geesten, die er een bezoek brengen en
er rondwandelen. Nu richten jullie je blik omhoog naar het firmament en jullie
zien weer heel andere sterrengroepen die nog veel prachtiger zijn. Ja, jullie
zien sterk lichtende scharen van zalige geesten die zich met groot gemak en
hoge snelheid door de zuivere lucht voortbewegen; zij zweven ten dele vrij, en
trekken ten dele rond als lichtende wolkjes. Jullie kijken naar de horizon waar
een grote zon hoog boven staat. Haar licht is als een prachtig morgenrood en
alles wat jullie zien straalt in het licht van deze zon.
5 Niet
ver van jullie af zien jullie een tamelijk hoge, maar mooi afgeronde berg,
waarop een schitterende tempel staat. De zuilen glanzen als diamanten in de zon
en in plaats van het dak zien jullie een lichtend wolkendek waarboven weer
zalige geesten zweven.
6 Nu
zeggen jullie: eindeloos wonderbaarlijk en onbeschrijfelijk prachtig is alles
wat we zien, alleen is voor ons alles nog wat veraf en we durven in de
prachtige wereld die we nu zien geen stap voorwaarts te zetten; want als we dat
doen, dan treden we kennelijk buiten de sfeer van onze geest en dan is het met
onze bezichtiging gedaan! - Ik zeg jullie: volstrekt niet; laten we deze berg
maar opgaan en de dingen daar nader bekijken. Kijk, we zijn al op de berg; wat
zien jullie hier?
7
Jullie zijn alweer met stomheid geslagen en weten van louter verbazing geen
raad, want jullie waren van mening dat jullie in de tempel net zo rond zouden
kunnen wandelen als bijvoorbeeld in een groot gebouw op jullie aarde. Maar toen
jullie de tempel zijn binnengegaan, heeft het inwendige daarvan zich omgevormd
tot een nieuwe, nog veel mooiere, onafzienbare hemelwereld, zodat jullie nu
niet weten waar je aan toe bent. Toch doet dat voorlopig niets ter zake. Het
juiste licht zal alles duidelijk maken. Jullie vragen Mij nu of jullie ook in
de sferen van de geesten van deze tweede soort andere dingen te zien zouden
krijgen.
8 O
ja, zeg Ik jullie, de verandering van deze tempel in een nieuwe wonderlijke
hemelwereld is nu juist het gevolg van het feit dat jullie in de sferen van de
geesten zijn getreden, die zich in deze tempel bevinden. Maar, zeggen jullie en
vragen: waarom zien wij deze geesten, in wier sfeer we ons bevinden, nu dan
niet? Omdat jullie door Mijn tussenkomst vanuit hun centrum kijken. Laten we
een stukje teruggaan, en kijk nu, daar staat alweer onze vroegere tempel en we
zien hem bevolkt met zalige geesten, die met elkaar praten over allerlei dingen
die op Mij betrekking hebben.
9 Nu hebben
jullie je ervan overtuigd dat men ook in een dergelijke geestensfeer-wereld
evenals op aarde, naar believen vrij kan rondwandelen. En zo kunnen we ons dan
weer op onze vroegere standplaats terugtrekken. Kijk, we zijn er al.
10
Laten we ons weer uit de sfeer van onze gastvrije geest terugtrekken en we
zullen ons weer op onze heel eenvoudige geestelijke zon bevinden. - Daar jullie
nu buiten die sfeer zijn en onze goede geest zich ook nog in ons gezelschap
bevindt, kunnen jullie zelfs met hem van gedachten wisselen. Hij kent jullie
heel goed daar hij eveneens van jullie aarde afstamt en zelfs bloedverwantschap
met jullie heeft. Voorlopig wil Ik hem trouwens nog niet nader aan jullie
bekendmaken want er zullen nog betere gelegenheden komen waarbij we alle
geesten die ons bij deze gelegenheid dienen, nader zullen leren kennen.
11
Luister maar wat de geest jullie te zeggen heeft: `O vrienden, jullie, die nog
in je lichaam op de harde aarde wandelen, begrijp, ja begrijp toch het leven in
zijn diepste wezen! Het is oneindig en zijn rijkdom is onmetelijk! De grondslag
van het leven is de liefde van de Vader in Christus in ons! Begrijp dit diep in
jullie harten, dan zullen jullie in jezelf hetzelfde vinden als jullie in mijn
sfeer hebben gevonden. Wat jullie hebben gezien was maar eenvoudig. Maar in de
kern van het leven ligt oneindig veel.
12 Het
is nauwelijks vijftig aardjaren geleden dat ik net als jullie als burger van
het harde leven op aarde rondwandelde. Vaak heeft de gedachte aan de
toekomstige dood van mijn lichaam mij diep aangegrepen. Maar, geloof me, mijn
angst was ijdel en ongegrond, want toen de dood over mijn lichaam kwam en ik
dacht voor eeuwig ten onder te gaan en vernietigd te worden, toen pas ontwaakte
ik als uit een diepe droom en ik ging dadelijk in dit ware en volmaakte leven
over.
13 Al
heb ik tot nu toe de eigenlijke levensvoleinding nog lang niet bereikt, toch
kom ik dichter bij de steeds duidelijker wordende levensvervolmaking. Hoe groot
en heerlijk deze moet zijn, kan ik jullie nog niet laten zien. Ik kan alleen
uit de rijkdom van mijn innerlijk schouwen wel opmaken dat de vervolmaking van
het leven in de Vader door de zuivere liefde tot Hem iets moet zijn, waarvan
geen geest in mijn sfeer ook maar het geringste kan begrijpen.
14
Gelukkig, ja oneindig gelukkig is degene die op aarde de liefde tot de Heer tot
zijn enige behoefte heeft gemaakt, want hij heeft ter vervolmaking van het
leven de kortste weg ingeslagen! Want, geloof me lieve aardse broeders en
zusters, wie op aarde de liefde tot de Heer in zich draagt, die draagt ook de
voltooiing van het leven in zich; hij heeft dat allerheiligste en allergrootste
volmaakte doel, waarnaar ik nog een lange, verre weg te gaan heb, in zich en
bij zich.
15
Mijn levensomstandigheden zijn weliswaar reeds vervuld van een onuitsprekelijk
geluksgevoel, maar alles wat jullie in mijn sfeer hebben gezien en nog
eindeloos veel meer, wat jullie niet gezien hebben, maar wat ik voortdurend
gelukzalig in steeds vernieuwde wonderbaarlijke rijkdom kan overzien, is niets
vergeleken bij slechts één enkele blik die gericht is op de Vader. Kijk daarom
in je aardse leven vóór alles ononderbroken naar Hem, dan zullen jullie te
zijner tijd zeker heel gemakkelijk en in korte tijd daarheen gebracht worden,
waar de Vader woont te midden van hen die Hem liefhebben!'
16 Hoe
bevalt jullie de taal van deze geest? Waarlijk, zeg Ik jullie, als het deze
geest gegeven zou zijn Mij nu als jullie gids hier te zien, dan zou hij door
een al te sterk geluksgevoel als het ware vernietigd worden. Daarom, begrijp en
bedenk toch in welk een zaligheid jullie je onbewust bevinden doordat Ik Mij
dag in dag uit bij jullie bevind, jullie opvoed en onderricht en jullie met
Mijn eigen vinger de meest rechte en korte weg wijs naar Mij toe.
17
Laat je daarom toch niet bekoren door de wereld, want deze is vol dood, slijk
en hels vuur! - Hoe zich dit echter na het afleggen van het lichaam ontwikkelt,
zullen we bij menige geest van onze geestelijke zon als een goede toegift nog
kortstondig te zien krijgen. Ik zeg jullie: wee de wereld vanwege haar
slechtheid, want haar loon zal heten: verschrikkelijk en buitengewoon ellendig
is het zich in de toorn van God te bevinden! Maar nu verder niets meer
hierover. Er komt reeds een andere geestelijke gastvrije vriend naar ons toe
voor een volgende gelegenheid, en we willen tijdens zijn aanwezigheid weer iets
nieuws uit zijn levenssfeer putten.
18 De
twee eerdere geesten zullen we voorlopig echter in ons gezelschap houden, want
Anselm H.W zal de nabijheid van zijn grootvader toch wel kunnen verdragen! - En
bijgevolg zullen we het voor vandaag weer hierbij laten.
8.
De sfeer van de derde geest.
Een beeld van de oneindigheid
1
Kijk, de derde geest is ook al hier en we zullen daarom direct wat van zijn
gastvrijheid profiteren. Treed dus zijn sfeer binnen, dan zullen we ondervinden
wat daarin allemaal te zien is. Daar jullie je reeds in zijn sfeer bevinden,
laat mij dan nu ook eens uit jullie mond weten wat zich allemaal aan je
geestesoog ter aanschouwing voordoet. Jullie zijn alweer verbaasd en kijken
heel verward om je heen. Wat is het dan, dat jullie blik zo sterk in beslag
neemt? Ik zie Mij alweer genoodzaakt om voor jullie als tolk op te treden, want
jullie hebben toch geen tijd en geen rust om woorden te vinden die zouden
kunnen weergeven wat jullie zien.
2
Jullie staan op een stralende wolk. Met verbaasde ogen zien jullie een enorm
aantal bovenaardse werelden in eindeloos grote cirkels voorbijtrekken. Jullie
zien ze overal omgeven door de meest grootse wonderwerken, die op elk van die
werelden ontelbaar zijn. Elk van deze werelden lijkt eindeloos groot te zijn en
toch kunnen jullie ze met één blik van pool tot pool overzien. Talloze scharen
gelukkige wezens zien jullie op deze voorbijtrekkende werelden, af en toe jubelend,
rondwandelen. Elke nieuwe wereld die jullie nadert, is weer met andere
onbeschrijflijke wonderen bezaaid. Maar jullie zeggen: als ze maar niet zo vlug
voorbij zouden trekken, deze grote allerprachtigste woonplaatsen voor talloze
scharen van zalige geesten! O wacht maar, ook dit kunnen we meteen verhelpen.
Kijk, daar gaat juist een buitengewoon grote stralende, op een
hoofdmiddencentraalzon lijkende wereld.
We
zullen haar tegenhouden zodat jullie haar nader kunnen bekijken. Daar is ze al.
3 De
sterke glans verblindt weliswaar jullie ogen en jullie kunnen vanwege het te
sterke licht haar wonderbaarlijke rijkdom nauwelijks aanschouwen, maar ook dat
zullen we verhelpen. Kijk, het sterke licht is reeds milder geworden en jullie
zien dat deze grote wereld er uitziet als een eindeloos grote, onbeschrijflijk
mooie tuin. In de tuin zien jullie veel echt sierlijke woningen en rondom de
woningen wandelen gelukzalige geesten, die vreugdevol genieten van de
buitengewoon smakelijke vruchten uit deze grote tuin.
4
Daarginds zien jullie lofzingende geesten zich verheffen in de lichtende ether.
Elders zien jullie weer geliefden, die samen heel vriendschappelijk en gelukkig
arm in arm wandelen. Ginds zien jullie weer een gezelschap van wijzen, die met
stralende gezichten Mijn grote liefde, genade en ontferming bezingen. Op de
takken van de veelsoortige heerlijkste fruitbomen zien jullie een glinstering
als van lichtende sterren.
5
Jullie vragen: wat is dat? En Ik zeg jullie: bekijk het maar eens van dichtbij,
dan zullen jullie weldra merken wat er achter deze sterren schuilgaat. Maar
jullie verbazen je alweer, want nu zeggen jullie: grote, heilige Vader, wat is
dat toch? Toen we zo'n ster nauwkeuriger bekeken, dijde ze samen met de boom
uit tot een eindeloze grootte. De vorige grote wereld evenals de omvang van die
enkele boom kunnen we vanwege de al te onafzienbare grote omvang niet meer
zien, maar dit sterretje is tot een nieuwe, grote wereld uitgegroeid en we zien
deze wereld weer vol nieuwe wonderen. O Vader, zeggen jullie verder, waar is
toch het einde van Uw onafzienbaar grote wonderbaarlijke scheppingen?!
6 Maar
Ik zeg jullie: jullie hebben gelijk dat jullie zo vragen. Ik zeg jullie: de
eindeloze rijkdom en grootheid van Mijn scheppingen heeft begin noch einde, want
overal waar jullie er een zien, geloof Me, daar ligt iets oneindigs verborgen!
Dus heeft niets van hetgeen jullie nu geestelijk zien, iets eindigs in zich,
maar alles is oneindig. Zou het niet zo zijn, dan zou het niet uit Mij
voortkomen, niet geestelijk zijn en het eeuwige leven zou je reinste leugen
zijn. Als de deling van natuurlijke lichamen jullie reeds aantoont dat hun
deling tot in het oneindige doorgaat en in een zaadkorrel oneindig veel
zaadkorrels verborgen liggen, waarom zou dan het geestelijke ergens aan een
begrenzing onderworpen zijn?
7
Overtuig je aan de hand van deze nieuwe wereld. Kijk, daar wandelt een geest in
onze nabijheid; treed zijn sfeer binnen en jullie kunnen je er meteen van
overtuigen welk een eindeloze overvloed aan nieuwe, wonderbaarlijke rijkdom hij
bezit, en geloof Me, dat gaat door tot in het oneindige. Jullie kunnen dat door
middel van een natuurlijk voorbeeld begrijpen. Ik heb er weliswaar al eens
eerder een aangegeven; maar jullie kunnen het nu weer in je herinnering terugroepen.
8 Het
voorbeeld bestaat hieruit: plaats twee buitengewoon goedgeslepen spiegels
tegenover elkaar en zeg Mij wanneer de wederzijdse weerspiegeling een einde
neemt.
9
Kijk, zo is het ook hier. Iedere geest heeft iets oneindigs in zich en dat in
eindeloze veelvuldigheid. De ene geest is echter voor de andere als een spiegel
door zijn innerlijke liefde voor Mij en vanuit deze tot zijn broeder. Zodoende
is er ook een eindeloos en eeuwig heen- en weerstralen. En juist dit heen- en
weerstralen is de grote, heilige, almachtige band van Mijn liefde, waardoor al
deze wezens met Mij en met elkaar allerzaligst verbonden zijn.
10
Maar nu vragen jullie weer: zijn die geesten, die we gezien hebben en nog zien
vanuit de sfeer van onze gastvrije dienstbare geest, ook werkelijk zelfstandige
geesten of zijn het enkel verschijningsvormen die in dat heen- en weerstralen
van de werkelijke geesten hun oorsprong vinden? Ik zeg jullie: ze zijn het
beide tegelijk. Jullie verwonderen je over dit antwoord, maar in het rijk van
de geesten is het nu eenmaal niet anders omdat daarin alles levensecht bepaald
is.
11
Wanneer jullie omhoog in Mijn oneindige sfeer zouden kunnen treden, dan zouden
jullie het hele oneindige rijk der hemelen slechts zien als een geestmens. Maar
als jullie dan in zijn sfeer zouden treden, dan zou deze ene mens zich spoedig
oplossen in talloze geestenwerelden, die er dan zouden uitzien als talloze
afzonderlijke sterren, uitgestrooid in de hele oneindigheid.
12 Zouden
jullie dichter bij zo een ster komen dan zou ze er spoedig uitzien als een
afzonderlijk, volmaakt mens. Wanneer jullie dan weer in de sfeer van deze mens
zouden treden, dan zouden jullie in zijn plaats meteen weer naar alle kanten
toe een nieuwe, met ontelbare sterren bezaaide hemel zien. En als jullie weer
zo een ster zouden naderen, dan zou ze er vanaf een zekere afstand weliswaar
weer uitzien als een mens, maar zouden jullie deze mens steeds meer naderen,
dan zouden jullie het bijna uitschreeuwen van verbazing, net als eens de
zeevaarder Christoffel Columbus toen hij het vaste land van Amerika naderde!
Want dan zullen jullie eveneens een grote hemelse pracht en wonderwereld te
zien krijgen. Als jullie je echter helemaal op deze wereld zoetden begeven, dan
zouden jullie stomverbaasd zijn, deze door talloze scharen van geesten bewoond
te vinden. En zouden jullie je dan in de sfeer van de een of andere daar
wonende geest begeven, dan zouden jullie weer nieuwe heerlijkheden ontdekken.
Tevens zouden jullie ook, maar dan niet een meer gelouterde blik, de
oorspronkelijke wereld als eigenlijke woonplaats van deze geesten aanschouwen.
13 Zo
gaat het steeds maar door en iedere afzonderlijke geest is bijgevolg weer een
volmaakte hemel in het klein.
14
Jullie moeten het eigenlijk zo begrijpen dat de gehele hemel een hemel vol
hemelen is. En zoals de gehele hemel op zich oneindig is, zo is ook iedere
afzonderlijke engelgeest-hemel als zodanig oneindig. Daaruit valt op te maken,
zoals in de Schrift staat: het rijk van God komt niet met uiterlijk vertoon,
maar het is in u!
15 Op
grond hiervan zal ook iedere geest dat rijk bewonen, zien en benutten, dat hij
in zichzelf heeft verworven door zijn liefde voor Mij.
16 Zo
staat er ook geschreven: het rijk der hemelen is gelijk een mosterdzaadje. Dit
is een van de kleinste onder de zaden. Als het echter in het aardrijk, dat wil
zeggen in een van liefde vervuld hart gezaaid wordt, dan groeit het uit tot een
boom waarin de vogels van de hemel hun nesten zullen bouwen.
17
Zien jullie nu dat mosterdzaadje? Iedere afzonderlijke geest die een zalige is,
is zo'n mosterdzaadje, wat zoveel betekent als: hij is een schepping van Mijn
liefde en van deze liefde dus een levend woord. Als dit woord in het aardrijk
van de liefde, die uit Mij vrij naar buiten werd gebracht, opbloeit, dan wordt
het een door en door levende boom vol liefde en leven uit Mij.
18 Als
jullie in de sfeer van zo'n boom treden, kan het jullie zeker verbazen dat je
daarin een eindeloze wonderbaarlijke rijkdom van de hemelen aanschouwt, die
evenals Mijn liefde, genade en ontferming in iedere afzonderlijke geest
oneindig is.
19 Dat
moeten ook jullie je geheel volgens Mijn ordening eigen maken, dan pas zullen
jullie er werkelijk innerlijk voordeel van hebben en zullen jullie tenslotte in
het heldere licht in jezelf ervaren dat Mijn geschreven woord op zichzelf
gelijk is aan Mij en tevens het levende oneindige rijk der hemelen bij jullie,
te midden van jullie, en, als jullie het werkzaam in je harten willen opnemen,
levend in jullie is.
20 Wat
zich hieruit nog allemaal voor nieuws en wonderbaarlijks zal openbaren, zullen
we in de sferen van andere gastvrije geesten voldoende te zien krijgen. Treden
jullie daarom weer uit de sfeer van deze derde geest, die eveneens aan jullie
verwant is. We zullen ons bij een volgende gelegenheid dadelijk in de sfeer van
een vierde geest begeven. Voor vandaag zullen we het weer hierbij laten.
9.
De sfeer van de vierde geest.
Het geheim van de Mensenzoon
1
Kijk, daar staat hij al en hij wenkt jullie uit zichzelf heel vriendelijk om
naar hem toe te komen en zijn sfeer binnen te gaan. Gaan jullie maar en let
goed op wat jullie in zijn sfeer te zien krijgen. Deze geest zullen jullie ook
in zijn sfeer zien en hij zal jullie wat rondleiden in zijn wereld. En, zoals
gezegd, let dus goed op alles wat jullie daar zullen zien, want dat zal reeds
van grote betekenis zijn.
2
Welnu, jullie zijn in zijn sfeer en zijn buitengewoon blij gestemd, want jullie
zien de geest in wiens sfeer jullie je bevinden, slechts met dit verschil, dat
jullie hem buiten zijn sfeer niet konden herkennen. Maar in zijn sfeer
herkennen jullie hem wel degelijk daar hij eens op aarde een bloedeigen broer
van jullie was. Mijn welbespraakte Anselm zal zijn broer Heinrich heel goed herkennen
zodra hij hem zal horen spreken. Om deze reden wil Ik ook dat hij jullie wat
rondleidt en uit eigen mond over veel zaken uitleg geeft.
3 Wel,
wat zien jullie? Jullie kunnen dit weliswaar niet uitspreken vanwege de al te
grote innerlijke verrassing, maar deze keer wil Ik niet de tolk zijn, maar
jullie gids zal dat zijn. En hij (Heinrich) spreekt dus als volgt:
4 Kijk
daar eens mijn lieve broeders, naar deze grote, indrukwekkende tempel voor mij,
kijk welk een onbeschrijfelijk schitterende zuilenpracht hem siert. Zie je,
broeder, een zuil reikt zo hoog dat je er duizelig van wordt; en kijk eens
recht vooruit, hoe deze prachtige tempel door talloos veel van zulke zuilen
wordt omringd. Kijk, boven de zuilen verheft zich een rond dak, dat helderder straalt
dan duizend zonnen en boven het dak staat een groot vurig kruis, dat zo rood
straalt als het heerlijkste morgenrood. Hoe bevalt je deze tempel?
5 Je
zegt: broeder, zijn grootse, onuitsprekelijke pracht ontneemt me ieder woord om
jou mijn gevoelens daarover te kunnen meedelen. Maar wat bevindt zich dan
binnen in deze tempel? Beste broeder, kun je ons daar niet binnenleiden? - 0
ja, geliefde broeders en vrienden, maar bereid je voor op iets buitengewoons,
want de pracht daarbinnen ja, ik zou willen zeggen de heiligheid van deze
tempel is zo onvoorstelbaar verheven en zo wonderbaarlijk groot dat jullie haar
nauwelijks zullen kunnen verdragen. Jullie weten immers dat ik tijdens mijn
aardse leven een grote vriend van Gods woord was. En omdat de apostel Paulus
bij voorkeur onze apostel was door wie de heidenen bekeerd werden, had ik hem
na de evangelist Johannes ook het liefst. Dat hebben jullie immers vaak van mij
vernomen; en deze tempel is gebouwd uit die diepste hoogachting van mij voor
het goddelijke woord. 6 Voordat we er binnengaan, wil ik jullie de betekenis
ervan enigszins uitleggen: deze bijna niet te tellen hoge zuilen geven de
afzonderlijke schriftteksten van het goddelijk woord aan en stellen het Oude
Testament voor. Als jullie nu met mij tussen deze zuilen doorgaan, dan zien
jullie voor je een verlichte gang. De gang aan de binnenkant van de zuilen
wordt aan de andere zijde begrensd door een rood oplichtende wand. Zoals jullie
zien, is deze even hoog als de zuilen en de bovenkant ervan is door middel van
stralende, imposante bogen met de buitenste zuilenrij verbonden. Deze ruime
gang tussen de zuilen en de wand is het eigenlijke voorportaal van de tempel.
Het rondgevormde dak dat jullie zo helder stralend boven de zuilen en de tempel
hebben gezien, is het genadelicht uit de hoogte. Het kruis boven het dak geeft
het wezen van dit genadelicht weer, dat eigenlijk het allerheiligste is,
namelijk de liefde van de Vader in de Zoon!
7 Daar
jullie dit nu weten, lieve vrienden en broeders, gaan we verder door deze gang
tot daar, waar jullie een groot licht uit de wand zien stromen, dat zo
roodachtig straalt als het rood van de allermooiste lenteroos. Daar is de
ingang van de tempel. - Weten jullie wat dit licht betekent? - Dit licht duidt
de liefde tot Christus aan en het is niet mogelijk anders in deze tempel te
komen dan alleen door de nauwe poort van de liefde tot Christus. Kijk, broeders
en vrienden, nu zijn we er. Kijk, daar is de deur. Jullie zijn weliswaar
verbaasd dat deze enorm grote tempel alleen maar door zo'n smal poortje
toegankelijk is, maar jullie weten ook dat er staat geschreven: wie niet door
de smalle poort gaat, zal niet tot de Vader komen, dus ook niet in het rijk van
God en evenmin in het engelenrijk van de hemelen. Bukken jullie je daarom maar
zo goed en zo diep als je kunt en volg mij, dan zullen we dadelijk het
binnenste van deze tempel te zien krijgen.
8
Welnu, broeders en vrienden, we zijn in het grote heiligdom! Wat zeggen jullie
van deze heerlijkheid? - Zoals ik zie, zijn jullie volkomen verbijsterd en
sprakeloos. Ik heb jullie daarom ook van tevoren gezegd: bereid je voor op iets
heel buitengewoons. Zoals jullie nu zelf met verbaasde blikken zien, is het
inwendige van deze tempel te groot en te wonderbaarlijk en zelfs voor mij te onuitsprekelijk
verheven om het jullie ook maar enigszins te kunnen schetsen. Het meest
fantastische is vooreerst wel de onvermoede, eindeloze grootte van het
inwendige.
9
Jullie dachten: als we in de tempel komen, zullen we daarbinnen evenals op
aarde een schat aan ornamenten te zien krijgen. Maar jullie zien hier
letterlijk en waarheidsgetrouw eindeloze, uitgestrekte geestenwerelden, en deze
werelden, die nauwelijks begin noch einde hebben, zijn tot één rijk verenigd.
Jullie kijken met verbaasde ogen over de eindeloze verten, die bezaaid zijn met
talloze onvermoede heerlijkheden. Jullie zien tot de hemel reikende bomen,
rijkelijk voorzien van heerlijke, sappige en lichtuitstralende vruchten. Jullie
zien talloos vele prachtige tempelgebouwen en zien dat ze bewoond zijn door
grote scharen zalige geesten.
10
Daarover zijn jullie hoogst verwonderd. Maar kijk, geliefde vrienden en
broeders, daar op die berg met zacht glooiende hellingen in de richting van de
morgen staat een heel eenvoudige, bescheiden tempel, maar haar uitstraling is
des te groter. Volg me daarheen, en dan zullen jullie iets te zien krijgen dat
jullie meer in vervoering zal brengen dan alles wat jullie tot nu toe gezien
hebben. Daar gaan we dan! Jullie zien wel hoe ver deze tempel van hier verwijderd
is; naar aardse maatstaven zouden jullie eerder de maan bereiken dan deze
tempel. Maar wij geestmensen hebben het in dit opzicht veel gemakkelijker, want
we hoeven maar te willen en we zijn reeds waar we willen zijn. Wil daar dan ook
met mij zijn, en kijk, we zijn al ter plaatse.
11
Jullie zijn met stomheid geslagen vanwege de enorme grootte van deze tempel en
wagen het nauwelijks om dichterbij te komen. Ga toch maar moedig met mij ook
deze tempel binnen en jullie zullen zeker goed ontvangen worden door zijn
buitengewoon vriendelijke bewoners. Dus volg mij maar! - Deze tempel zal er
vanbinnen ook als een tempel uitzien en jullie zullen er als in een
buitengewoon gastvrij huis opgenomen worden. - Nu zijn we het voorportaal
binnengegaan en we gaan vervolgens door de stralende poort ook het binnenste
van de tempel in. Ziezo, geliefde broeders en vrienden, we zijn op de plaats
van bestemming!
12
Kennen jullie daar, tamelijk op de voorgrond, die vriendelijke man die wordt
omgeven door een menigte grote en kleine mensengeesten? Kijk, hoe hij hun
allervriendelijkst en liefdevol het grote geheim van de Mensenzoon leert en hoe
elk woord uit zijn mond als een heldere ster tevoorschijn komt! Maar zie, onze
goede gastheer en vriend heeft ons al opgemerkt. Hij staat op van zijn
stralende zetel en snelt ons met open armen tegemoet. Kennen jullie hem nog
niet? Kijk, hij is al heel dicht bij ons. Bekijk hem maar eens heel nauwkeurig;
jullie moeten hem kennen. Als jullie hem nog niet herkennen aan zijn sprekende
gestalte, dan zullen jullie hem toch zeker wel herkennen aan zijn oude, altijd
dezelfde en getrouwe groet!
13
Luister, hij spreekt: o geliefde broeders, de genade van onze Heer Jezus
Christus zij met jullie en de liefde van de Vader in de Zoon en in gemeen
schap
van de Heilige Geest! Wat heeft jullie bewogen om hier te komen? Wie was jullie
gids? Jullie durven niet te spreken, maar ik vermoed het wel i n mijl] hart,
wiens liefde zo groot is dat zij de door haar verlosten naar de heilige bron
van het eeuwige leven leidt! 0 lieve broeders, ik zeg jullie in de naam van
mijn boven alles geliefde Heer Jezus Christus, houd je vast aan Hem, houd vast
aan Zijn liefde en je zult niet, ja eeuwig niet te gronde gaan. Zalig zijn
weliswaar degenen die geloven dat Hij Christus is als waarachtige eeuwige Zoon
van de levende God, maar alleen zij die Hem boven alles liefhebben, zullen in
Hem de heilige Vader aanschouwen; want pas door de liefde worden wij
waarachtige kinderen van God.- En daarom zeg ik, de oude Paulus tegen jullie:
houd je aan de liefde dan hebben jullie het eeuwig leven in je! Gegroet, de
genade van onze Heer Jezus Christus in de Vader en in de Geest zij met jullie!
-
14
Wel, geliefde vrienden en broeders, hebben jullie gezien hoe gastvrij en
liefdevol de oude vriend en apostel van de Heer ons heeft ontvangen? Kijk hoe
hij zich alweer temidden van zijn leerlingen bevindt en hen onderricht in de
liefde voor de Heer. Jullie zouden wel willen weten wat dat voor kinderen en
geestmensen zijn. Kijk, het zijn louter heidenen en heidense kinderen. Maar dat
zijn ze nog lang niet allemaal, die jullie hier zien. Ga maar weer met mij naar
buiten, in de vrije ruimte van de grote tempel. En daar we ons nu alweer buiten
bevinden, zien jullie overal in de wijde omgeving de vele nauwelijks te tellen
tempels oplichten. Het zijn louter leerscholen voor allerlei heidenen, en veel
apostelen en leerlingen van deze apostel Paulus zijn hun leraren.
15 Er
is weliswaar in deze grote tempel waarin we ons bevinden, nog oneindig veel om
jullie te laten zien. Maar daar jullie nog met het aardse in verbinding staan,
zouden daartoe zeker vele miljoenen jaren nodig zijn om met jullie ook maar het
kleinste gedeelte oppervlakkig door te nemen! Eens in de geest zullen jullie
dit allemaal net als ik door de eindeloze genade van de Heer volkomen helder
aanschouwen. Daarom verlaten we nu de tempel weer. Kijk, we zijn reeds bij het
poortje van het voorportaal, en we hebben weer vrij zicht op de grote zuilenrij
en het stralende dak met het grote kruis.
16 Nu
echter nog iets. Dat kunnen jullie me wel zeggen, want ook hier is er veel dat
wij geesten of moeilijk of soms zelfs helemaal niet begrijpen. De wijze van
jullie bezoek, of voor jullie duidelijker gezegd, het feit dat ik jullie nu zie
en met jullie kan spreken is voor mij wel begrijpelijk, want jullie waren in
jullie geest reeds vaker bij me en hebben met mij gesproken zoals nu, alleen
mocht zo'n samenkomst niet in jullie herinnering blijven. Daarom is jullie
bezoek op dit moment voor mij dan ook heel goed te begrijpen. Onbegrijpelijk is
me echter, en ik kan het absoluut niet verklaren, waarom ik me deze keer zo
onbeschrijfelijk gelukkig voel in jullie nabijheid. Jullie kunnen mij als je
oprechte broeder geloven, dat ik zo'n gelukzaligheid nog nooit heb ondervonden
zolang ik bewoner van dit zalige oord ben. Zeg het me toch, zeg het toch, als
het jullie tenminste mogelijk is!
17
Maar nu zeg Ik weer tegen jullie: dat moeten jullie hem niet meedelen, want hij
moet op het moment waarop hij Mij zal aanschouwen, worden voorbereid, anders
zou hij die zaligheid niet verdragen. Er zijn hier geesten die Mij zo geweldig
liefhebben dat Ik hen op grond van hun liefde maar geleidelijk aan zichtbaar
kan naderen. Zeg hem dus dat hij nog wat moet volharden in zijn wens; over een
poosje zal de reden van zijn geluksgevoel wel onthuld worden. Zeg hem dit dus
in je geest. Kijk, hij heeft het al van jullie vernomen en is daarmee tevreden
en wacht dat vol spanning af. Zo'n toestand heet: het geduld van de liefde!
18 We
zijn alweer op het plekje van ons gezelschap; treed daarom weer uit de sfeer
van jullie broedergeest en kijk maar even toe. Ik zal Mij voor een kort moment
aan hem zichtbaar maken. Kijk, nu ziet hij Mij. Hij valt neer op zijn
aangezicht en bemint, bidt en weent; en het is goed zo! Voorlopig slechts voor
één ogenblik. Maar wij zullen ons voor een volgende gelegenheid weer van de
sfeer van een vijfde geest bedienen. Ook deze broedergeest van jullie zal
jullie leiden zoals deze, hier nog wenende en biddende, die echter ook in ons
gezelschap mag blijven. En zo laten we het hierbij voor vandaag.
10.
De sfeer van de vijfde geest.
Het grootste wonder, het hart van de
mens
1
Kennen jullie niet deze vijfde geest, die al voor ons staat? Kijk maar hoe hij
jullie vriendelijk toelacht en uitnodigt om in zijn sfeer te komen. Ga dus maar
en bekijk zijn rijkdom. Ook deze geest zal in zijn eigen sfeer voor jullie
herkenbaar en zichtbaar blijven en hij zal jullie wat rondleiden in het gebied
van de schatten van zijn innerlijk leven. Begeef je dus maar in zijn sfeer.
2
Jullie zijn nu in zijn sfeer, slaan alweer de handen in elkaar van verbazing en
rijn bijna buiten linnen door de wonderbaarlijke, verheven grootsheid van
hetgeen jullie nu vluchtig zien. Volg nu maar gerust deze vriendelijke
broedergeest dan zullen jullie aan zijn zijde onverwachte dingen ervaren.
Evenals de vorige zal ook hij jullie tolk zijn in Mijn Naam; luister dus naar
wat jullie gids zegt:
3 O
lieve broeders en vrienden, wat een zaligheid en een vreugde voor mij, dat ik
jullie hier terugzie! Jullie kennen mij immers; volg me daarom maar in mijn
zalige sfeer. Ik wil jullie laten zien welke schatten voortkomen uit de liefde
voor de Heer. Kijk, lieve broeders, en vooral jij, mijn geliefde Anselm,
daarginds op dat heerlijke gebergte voor ons, daar pas zullen jullie de
schatten van mijn zaligheid zien!
4 We
hebben de top van het gebergte bereikt. Kijk nu naar de eindeloze verte. Zo ver
jullie geestesoog maar kan reiken, ja zo ver jullie stoutmoedigste en snelste
gedachten zich kunnen verplaatsen, dat alles is mij als een groot vorstendom
gegeven.
5
Jullie vragen mij nu en zeggen: maar lieve zalige broeder, ben jij dan ook de
eigenaar van al deze talloze, prachtige paleizen, die als opgaande zonnen op de
ronde berg stralend staan te prijken en ook de eigenaar van al de ontelbare
myriaden zalige geesten die we overal vriendelijk met elkaar zien omgaan?
Behoren al die talloos vele prachtige tuinen met hun glanzende zuilentorens,
die onze verbaasde ogen verblinden met hun sterke licht, jou toe?
6 Hoe
zit het dan met gindse verre werelden, die we als opgaande zonnen zien? Het
heldere firmament met zijn ontelbare, prachtige sterren, is dat ook van jou? En
deze heerlijke zon boven ons, wier stralen zo mild en zacht de hele
oneindigheid lijken te vullen, hoe staat het met haar? Reken je haar ook tot
jouw eigendom?
7 Ja,
lieve broeders, ik zeg jullie: niet alleen dit wat jullie zien, maar nog
oneindig veel meer dat jullie niet kunnen zien, is eigendom van mijn liefde!
Lieve broeders, jullie verwonderen je en zeggen: maar lieve zalige broeder,
jouw verklaring klinkt bijna alsof zelfzucht en eigenliefde bij jou zouden zijn
binnengeslopen, want je zegt: dit alles en nog oneindig veel meer is eigendom
van mijn liefde. Maar de liefde is toch jouw eigen ik en dus ook jouw
eigenlijke leven. Weet je dan niet dat alles slechts eigendom van de Heer is?
Hoe kun je dan nog zeggen dat dit allemaal eigendom van jouw liefde is?
8 Ja,
lieve broeders, jullie woorden zijn mij aangenaam en jullie bedenking is
weliswaar gegrond, maar hier niet juist geplaatst. Want als jullie oordelen van
buiten naar binnen, dan heeft je oordeel wel een goede reden, maar hier moet
ieder oordeel altijd raak zijn en alleen maar van binnen naar buiten gaan.
Kijk, daarom is jullie oordeel niet terecht. Wint als ik zeg: dit alles en nog
oneindig veel meer is het eigendom van mijn liefde, dan moeten jullie daarbij
van binnenuit bedenken dat mijn liefde de Heer zelf is en ik geen andere liefde
heb en dus geen ander leven dan enkel dat van de Heer!
9
Opdat jullie, broeders en vrienden, werkelijk terdege mogen inzien dat jullie
oordeel over mij een uiterlijk oordeel was, zeg ik jullie voor alle
duidelijkheid nog dat, als jullie zeggen: `Dit alles is het eigendom van de
Heer', jullie daardoor slechts de uiterlijke bekentenis afleggen, dat jullie
dit allemaal alleen aan de Heer toekennen; maar door zo'n toekenning is de Heer
net als de bekentenis nog buiten jullie. Wanneer jullie echter zeggen: `Dit
alles is het eigendom van mijn liefde', dan delen jullie daardoor uit jezelf
mee dat de Heer voor jullie alles is en dat Hij met Zijn liefde en genade als
het eeuwige leven in jullie woont. Wanneer jullie in de liefde van je hart tot
de Heer zeggen: `Dit alles is het eigendom van mijn liefde', dan zeggen jullie
daarmee hetzelfde als eens mijn lieve goede vriend, de oude apostel Paulus
gezegd heeft toen hij nog in het vlees op aarde leefde: `Nu leef niet meer ik,
maar Christus leeft in mij!' Dit zeg ik jullie alleen opdat jullie daaruit
mogen weten op welke manier wij hier spreken, want op aarde bestaat slechts een
uiterlijk spreken, wat dan van buitenaf in het inwendige moet doordringen.
Daarom is het ook een onzeker en zelden doeltreffend spreken als het niet zo is
gevormd als het woord van de Heer, waardoor de mens van alle kanten wordt
gegrepen en dat hem zo geheel doordringt. Ons spreken echter is een inwendig
spreken en heeft niets uiterlijks, daarom is het ook altijd doeltreffend.
10 Kom
nu met me mee op die heuvel daar voor ons, waar jullie een prachtig paleis
zien. Kijk, we hebben het woord nauwelijks uitgesproken of we zijn al waar we
willen zijn. Jullie zeggen nu: dit paleis is prachtig en groots, maar de tempel
die we in de sfeer van onze vorige broeder hebben gezien, was grootser. Maar ik
zeg jullie: oordeel niet te vlug, ga eerst naar binnen en vergelijk dan. Kijk,
ook hier is maar een nauw poortje waardoor men in het paleis komt. Buk je dus
zo goed je kunt en volg mij. Wel, we zijn door het poortje gegaan en bevinden
ons in het paleis.
11 Wat
is er met jullie, dat jullie als verstard in het rond kijken? Kijk, lieve
broeders, ik heb jullie immers al gezegd dat je niet te vlug moet oordelen.
Hier ligt de waarde van de dingen altijd enkel in het inwendige en nooit in het
uitwendige. Daarom is het inwendige ook altijd verhevener en wonderbaarlijk
grootser dan het uiterlijke, want hier verhoudt zich alles, zoals het Woord van
God op aarde. Eenvoudig en bescheiden staat het door middel van letters in het
boek. Wanneer iemand echter door het nauwe poortje van de deemoedige liefde in
het eenvoudige woord binnendringt, tot welk een wonderbaarlijke rijkdom komt
hij dan door een enkel woord van God, dat eenvoudig en bescheiden, uit letters
samengesteld, in het boek staat. En, zoals gezegd, verhouden de dingen zich ook
hier precies zo.
12
Jullie hebben niet vermoed dat jullie in dit eenvoudige paleis een oneindigheid
gevuld met Gods wonderen zouden zien. Daar jullie deze nu echter zien, die talloze
werelden in hun geestelijk verheerlijkte bestaan en de myriaden heerlijkheden
met daarop hun talloze zalige bewoners, verbazen jullie je erover hoe zoiets
mogelijk is in zo'n van buitenaf gezien toch klein paleis.
13
Maar ik zeg jullie: dit is bij lange na niet zo'n groot wonder als het feit dat
het hart van een mens tot woonplaats kan worden van de Heilige Geest door de
liefde van de eeuwige Vader, de oneindige allerheiligste almachtige God.
14
Willen jullie met mij daarheen wandelen, waar zich op een vlakte vol heerlijke
luister een wonderbaarlijke ronde tempel verheft, die omgeven wordt door drie
rijen heel mooi blinkende zuilen, geen dak heeft, maar in de plaats daarvan een
stralende regenboogconstructie die voortdurend lijkt te bewegen? Jullie willen
dat, en kijk, we zijn ook alweer ter plaatse. Hebben jullie zin om met mij ook
deze tempel binnen te gaan? Jullie bevestigen dit blij van hart. Volg me dan
ook terstond in deze tempel.
15
Welnu, we zijn al binnen. Jullie slaan weer je handen in elkaar van verbazing.
Ja zie je, zo gaat het hier bij ons; in het inwendige zijn wij thuis. Daarom,
laat je niet van de wijs brengen door de nog grotere wonderbaarlijke
heerlijkheden die jullie hier zien, want hoe dieper we doordringen, des te
heerlijker en prachtiger wordt alles. De allergrootste liefde, genade en
wonderbaarlijke rijkdom echter is in het meest inwendige, namelijk in de Heer.
Daar te komen zal voor geen geest eeuwig ooit mogelijk zijn, alhoewel hij Hem
steeds meer kan naderen.
16
Jullie vragen mij naar de betekenis van de zee daarginds, die zo prachtig
schittert, en het niet ver van de oever gelegen prachtige eiland met
verscheidene mooie tempels, vooral die hele mooie daar op een steile helling.
Als julie je met mij ook daarheen willen begeven, kunnen jullie je er zelf van
overtuigen wat dit allemaal is. Jullie willen het, en kijk, we zijn ook alweer
bij ons doel, want op de zeeën hier hebben we geen schepen nodig. Door onze wil
kunnen we overal komen waar we maar willen. Willen jullie ook met mij deze
tempel binnengaan, volg me dan. Maar deze tempel mag wat zijn inwendige betreft
niet aan jullie onthuld worden, maar jullie zullen je erin bevinden zoals
binnen in een gebouw.
17
Wel, we zijn al binnen. Deze allerprachtigste bouwstijl bevalt jullie zeer
goed. Maar kijk, daar hij dat grote raam waardoor rood licht naar binnen valt,
wie zien jullie daar? Jullie zeggen: een heel lieve, vriendelijke man en een
even beminnelijke, vriendelijke dame. Ga maar met me mee en wees volstrekt niet
bevreesd, want deze bewoners zijn buitengewoon vriendelijk en voorkomend. Kijk,
beide staan op en komen ons ijlings met open armen tegemoet. Herkennen jullie
hen nog niet? Jullie zullen hen zeker herkennen als ze vlak bij ons zijn. Daar
zijn ze al! Laat je door hen zegenen, want hij is de lieveling van de Heer, de
apostel Johannes en zij, o broeders en vrienden, zij is de moeder van het
vleesgeworden eeuwige Woord uit God! Zij hebben jullie nu gezegend, maar de
tijd om met hen te kunnen spreken is nog niet aangebroken. Tijdens jullie
verblijf hier zal zich zeker voor ons nog de gelegenheid voordoen om nader tot
zowel Johannes als Maria te komen dan nu het geval is. Mijn innerlijk zegt mij:
tot hier en niet verder mag ik jullie leiden. Daarom kunnen jullie weer met mij
terugkeren naar de plaats vanwaar we vertrokken zijn.
18
Slechts een ding zou ik van jullie willen weten. Jullie hebben het weliswaar
niet gemerkt, maar aan mijn blik is het niet ontgaan, dat deze beide
lievelingen van de Heer terwijl jullie dichterbij kwamen, als door een zalige
eerbied werden aangegrepen, waardoor ze ook absoluut niet in staat waren om te
spreken. Zoiets heb ik nog nooit gezien, terwijl ik toch al vaak op deze plaats
was; ja, het is zelfs de plaats waar ik mij het allerliefst ophoud. Jullie
zwijgen en willen mij niets meer zeggen. O broeders, juist jullie stilzwijgen
doet me iets groots, ja het allergrootste vermoeden. Daarom wil ik ook niet
verder aandringen en dus geschiede zoals altijd de allerheiligste wil van de
Heer.
19
Jullie vragen me en zeggen: maar lieve broeder, hoe zullen we nu de weg terug
vinden? Kijk eerst waar jullie je bevinden en vraag dan pas. Jullie zeggen nu:
hoe is zoiets mogelijk? We zijn al op de plaats vanwaar we zijn vertrokken! Ja,
zie je, dat gaat beter dan met jullie spoorwegen op aarde. We hebben namelijk
onze plaats eigenlijk helemaal nooit verlaten, maar het werd jullie slechts
toegestaan om juist in deze, mijn sfeer, die de genade van de Heer is, steeds
diepere en nog eens diepere blikken in mijn innerlijke liefde te werpen. Jullie
hoeven daarom niets anders te doen dan je blik terug te trekken om te ontdekken
dat jullie je nog volkomen behouden op de voorgaande plaats bevinden. Daarom
heb ik jullie nu niets anders meer te zeggen dan dat ik degene ben die als jullie
broeder op aarde de naam Frans droeg. Daarmee heb ik mijn innerlijke opdracht
aan jullie vervuld en kunnen jullie ook weer uit mijn sfeer treden.
20
Wel, hoe is jullie dit allemaal bevallen? Jullie zijn helemaal in gelukzalige
vervoering geraakt. Ja, dat is wel goed, maar dit is nog niet alles. Kijk, daar
komt reeds een zesde geest in ons gezelschap. Deze hoort niet meer thuis op
deze geestelijke zon maar hij is een bewoner van Mijn heilige stad. In zijn
sfeer zullen jullie weliswaar ook enkel dingen van de geestelijke zon zien,
maar jullie zullen ze in een heel ander licht zien dan tot nu toe het geval
was. Bereid je daarom goed voor want Ik zeg jullie: alles zal daar een heel
ander aanzien krijgen.
21
Jullie tweede broeder wilde ook graag jullie beweegreden weten. Maar Ik zeg:
daarvoor is hij nog niet rijp. Eén ogenblik zou voor hem al te veel zijn, maar
we zullen hem Mijn nabijheid toch laten voelen. Kijk eens hoe hij begint te
stralen van geluk en hoe hij uit het diepst van zijn hart gelukzalig uitroept:
o heilige Vader, U kunt niet meer ver weg zijn, want de nooit vermoede
zaligheid van mijn liefde zegt me, dat U dicht bij ons bent! Wanneer zullen we
ooit de hoogste zaligheid genieten, U, o heilige Vader te aanschouwen in de
allergrootste liefde van ons hart? Ik zeg jullie: aan deze geesten zal deze
genade spoedig, ja heel spoedig worden verleend. Maar wij zullen ons
voorbereiden op een verdere beschouwing bij de volgende gelegenheid, en dus
genoeg voor vandaag.
11.
De sfeer van de zesde geest.
De rots Petrus
1
Omdat onze liefdevolle geestelijke gastvrije vriend al hier is, kunnen jullie
je zonder veel moeite meteen in zijn sfeer begeven om daar dingen in een ander
licht te aanschouwen.
2 Wel,
jullie zijn reeds in zijn sfeer. Waarom kijken jullie nu ineens zo angstig om
je heen? Jullie zeggen: omdat we ons op een hoge klip bevinden en om ons heen
niets anders zien dan een eindeloze, golvende zee. Dreigend en verschrikkelijk
bruist en golft hij om de eenzame klip waarop we ons bevinden en overal lijkt
hij bodemloos diep te zijn. Wat zal er van ons worden als deze zee onze zwakke
klip met haar sterke golven overspoelt? We hebben slechts onze zekere ondergang
voor ogen! Waar kunnen we redding vinden als al die golven over ons heen zouden
spoelen?
3 Maar
Ik zeg jullie: jullie hebben je ogen slecht geraadpleegd. Kijk maar eens wat
rustiger in de richting van de morgen, waar het grote wateroppervlak rood
begint te kleuren, dan zullen jullie meteen op andere gedachten gebracht
worden. Jullie kijken al in de goede richting; en, wat zien jullie?
4
Zoals Ik zie, maakt een nog grotere angst zich van jullie harten meester en
jullie zeggen met bevende stem: o Heer en Vader, red ons, anders zijn we
helemaal verloren! Want even groot en hoog als de bergtoppen verheffen
vreselijke monsters hun koppen boven de eindeloos uitgestrekte golven van de
zee en lijken met grote snelheid recht op ons af te stevenen. O jullie
kleingelovigen en nog kleinmoedigen; waarom zijn jullie, terwijl Ik bij jullie
ben, toch bang voor dingen die niets te betekenen hebben? Ik zeg jullie:
gebruik maar naarstig je gezichtsvermogen, want de dingen die jullie nu zien
zijn uiterst belangrijk. Span daarom je ogen nog meer in, kijk richting
middernacht en zeg Me wat jullie daar zien.
5
Jullie schrikken nog meer dan eerst en kunnen nu van louter dwaze angst geen
woord meer uitbrengen; wat is er dan? Jullie zien de watermassa zich daar
splitsen en zien langs de vochtige wanden in de diepte een dreigend vuur, dat
steeds meer naar boven komt en de golven van de zee dampend verteert. Te midden
van dit vuur zien jullie een grote, vurige draak. Zeven koppen heeft hij en op
iedere kop tien horens. Met zijn machtige staart splijt hij de golven en uit
vier koppen, die hij reeds boven de oppervlakte van de zee heeft opgeheven,
spuwt hij heftig grote vuurkogels naar alle kanten over de oppervlakte van de
zee. Jullie zien nu ook hoe een massa van talloze vleermuizen en ander
nachtelijk ongedierte in zijn vier wijd opengesperde muilen vlucht en hoe hij
deze haastig in zijn vlammende keelgaten laat zakken. Om de koppen zien jullie
dreigende stapelwolken hangen, die naarstig om de horens draaien en zich met
bliksems vullen, die naar buiten geslingerd worden op het gewoel van de golven.
Dat zien jullie en zijn o zo bang! Maar Ik zeg jullie: kijk nog eens tweemaal
zo goed; jullie zullen achter de draak nog iets anders zien. Kijk, om zijn
staart is een sterke ketting geworpen en daarachter loopt deze ketting uit in
ontelbare kleinere kettingen. Kijk hoe aan het eind van zo'n ketting ontelbare
menigten zijn samengebonden, die door deze machtige draak op zijn vuurweg
worden meegetrokken.
6
Angstig vragen jullie nu: Vader, wat gaat er met die armzalige slaven van deze
draak gebeuren? Maar Ik zeg jullie: kijk nog maar eens heel goed, dan zullen
jullie spoedig ontdekken hoe deze slaven achter hun draak met vurige zwaarden
in de hand juichen en zeggen: ere zij jou, machtige vorst, dat je de volkeren
van de aarde hebt overwonnen en de hemelen aan jou schatplichtig hebt gemaakt! Want
zo ben je een machtige rechter geworden tussen God en alle schepselen. Hemel,
aarde en alle afgronden moeten voor jou buigen en de verdiensten en werken van
de Zoon uit God heb jij overwonnen en jij hebt ze op aarde, boven de aarde en
onder de aarde schatplichtig aan jou gemaakt. - Wel, wat zeggen jullie nu tegen
deze aanhangers van deze draak nadat jullie dit hebben gehoord? Jullie huiveren
tot in het diepst van je wezen. Maar Ik zeg jullie: blijf maar op je nauwe
standplaats staan, kijk met vaste blik in de richting van de avond, dan zullen
jullie dadelijk een andere scène voor ogen krijgen.
7
Welnu, jullie kijken al. Wat is daar dan weer voor angstaanjagends te zien? Met
een bijna vertwijfelde stem zeggen jullie: Heer, als dat zo verder gaat, dan
zijn we reddeloos verloren, want de draak heeft zich als een machtige,
onafzienbare grote slang in een wijde kring op de golven van de zee gelegd. Als
door een onafzienbare, grote, vurige ringmuur zijn we door hem omgeven. We zien
nergens meer een uitweg; dus zijn we onvermijdelijk zijn buit! We kunnen niet
vanaf onze standplaats omhoog komen; wat zal er van ons worden? Aan alle kanten
zien we de wijd uitgestrekte oppervlakte van de zee al sterk gloeien. Talloze
kolken worden zichtbaar op het gloeiende en geweldig dampende zeeoppervlak.
Vurige orkanen werpen gloeiende golven hemelhoog door elkaar. O Vader, help ons
voordat al deze kwellingen steeds dichterbij komen, anders gaan we zonder meer
ten onder! En als de gloeiende golven, vol pestilentie en stank, vol vloek en
vol verterend vuur, ons zullen verslinden, zult U ons dan wel uit die
eindeloze, eeuwig verderfelijke afgrond trekken?
8 O
jullie kleinmoedigen, waarom zijn jullie zo erbarmelijk en angstig aan het
jammeren! Kijk maar eens naar de middag en jullie zullen zo dadelijk een andere
scène te zien krijgen. Zien jullie hoe daar achter de wijde en machtig
gloeiende slangenring reusachtige engelgeesten met machtige zwaarden gewapend
staan te wachten op slechts één teken, één kleine wenk van Mij om de slang onschadelijk
te maken? Kijk maar eens rond naar alle kanten en tel de richtende
engelgeesten. Zijn het er geen twaalf? Ja, zo is het! Kijken jullie nu maar
eens om je heen. De engelen hebben de wenk gekregen. En kijk, de slang ligt
daar gedood en in stukken geslagen. Haar stukken zinken in de diepte van de
gloeiende golven; de golven storten er van alle kanten donderend overheen. En
kijk nu eens, waar zijn de golven, waar de zee?
9
Vredig land komt op de plaats van de afschuwelijke vloed tevoorschijn. En kijk,
van alle kanten komen lieftallige boden, die Mijn levend woord in hun handen
dragen en het als tarwekorrels overal uitstrooien. En kijk daar richting
morgen: een nieuwe, heerlijke zon komt op! Uit de hemelen valt overvloedige
dauw op de nieuwe grond van Mijn genade en ontferming, en nieuwe, heerlijke
vruchten ontkiemen overal. Begrijpen jullie het beeld dat jullie zagen? Ik zeg
jullie: dit beeld is jullie zeer nabij; het speelt zich voor jullie ogen af.
Daarom moeten jullie ook niet angstig zijn, want jullie hebben in dit beeld van
hogere geestelijke waarheid het einde gezien van de schandelijke hoererij.
Kijken jullie nu nog eenmaal om en kijk naar de geest in wiens sfeer jullie dit
allemaal hebben gezien. Kennen jullie hem?
10
Jullie zeggen: o Heer en Vader, hij komt ons heel bekend voor, maar toch weten
wij nog niet goed wie hij is. Wilt U ons daarom zeggen, wie onze gastvrije
vriend, die ons in zijn sfeer zo'n huiveringwekkend en heuglijk gastmaal heeft
bereid, nu eigenlijk is? Dan zeg Ik jullie: deze gastvrije vriend moeten jullie
toch gemakkelijk herkennen als jullie maar een beetje letten op de plaats
waarop jullie je nog bevinden. Tegen wie heb Ik eens gezegd dat hij een rots is
waarop Ik Mijn kerk wil bouwen, die door de poorten of machten van de hel niet
zal worden overweldigd? Jullie zeggen: tegen Simon, die daarom Petrus werd
genoemd. Welnu, hij is dus ook onze geestelijke gastvrije vriend. Hij ziet Mij
en ziet ook jullie. Maar als Ik met jullie spreek, zwijgt hij volkomen, doordat
hij vol liefde voor Mij is.
11
Treden jullie nu maar weer uit zijn sfeer, want er nadert alweer een andere, de
zevende geest, in wiens sfeer wij weer heel andere dingen zullen zien. Deze
zesde geest zullen we echter eveneens in ons gezelschap houden. Overdenk goed,
wat jullie vandaag hebben gezien, dan kunnen jullie daarvoor bij de volgende
gelegenheid een gedegen oplossing verwachten. En hiermee is het genoeg voor
vandaag.
12.
De sfeer van de zevende geest.
Raadselachtige beelden van geestelijke
toestanden
1
Kijk, de zevende geest staat hier al op jullie te wachten. Begeef je daarom
meteen in zijn sfeer opdat jullie daar de ontknoping en de onbedrieglijke wegen
van het heil en de eeuwige ordening mogen zien. Jullie zijn nu in zijn sfeer en
kijken heel verbluft en verbijsterd om je heen. Wat zien jullie dan wel, dat
jullie in zo'n vreemde stemming geraken, alsof jullie niet weten of je duur
iets grappigs of iets ernstigs omgeven bent? Maar lk zie heel precies wat er in
jullie omgaat en jullie innerlijke woorden, die jullie zelf nauwelijks kennen,
liggen open voor Mij.
2
Jullie zeggen derhalve: hoe uit dit beeld de ontknoping van de merkwaardige
dingen, zoals we voorheen hebben gezien, duidelijk zal worden, dat vatte wie
het vatten kan! Wij zien echter in plaats van de ontknoping slechts een, niet
direct akelige, maar wel nog meer verwarde knoop! Dus: vatte wie het vatten
kan, hoe daaruit de ontknoping zichtbaar zal worden. Wij kunnen het niet. Wat
moet dit dan betekenen? Hier en daar rijst een kegelvormige berg op. Mensen
klimmen aan de ene zijde naar boven en glijden aan de andere kant weer naar
beneden. En zij die naar beneden gegleden zijn, gaan staan en lachen om degenen
die na hen navolgen, terwijl ze zeggen: dus het is toch waar, dat één gek er
tien meekrijgt! Aan de andere kant zien we een heleboel schommels, die elk
tussen twee tamelijk sterke en hoge bomen zijn opgehangen, en waarin enorm
wordt geschommeld. Ook daar staat een menigte toeschouwers, die de schommelaars
uitlacht en toeroept: hé jullie domkoppen, waarom zijn jullie zo vrolijk op die
schommel waarin jullie weliswaar heel flink heen en weer vliegen, maar toch
steeds op dezelfde plaats blijven? De zwaailengte van jullie schommel is de
hele reis die jullie steeds weer opnieuw maken. - Dit is het tweede beeld dat
we zien, zeggen jullie bij jezelf. En verder zeggen jullie nog: aan een andere
kant zien we een ringmuur. Binnen deze ringmuur bevinden zich cirkelvormige
banen, die spiraalsgewijs naar een in het centrum opgestelde tent toelopen.
Over deze banen rennen mensen naar de tent. Hebben zij deze bereikt, dan
draaien ze om en rennen weer naar buiten naar de ringmuur. Rondom de ringmuur
staan hier en daar groepjes mensen, die deze ringbaanrenners achtereenvolgens
uitlachen en hun vragen wat ze met dat rennen willen bereiken. Sommigen worden
dit rennen beu, klimmen op de ringmuur en zeggen dan: hoe heb ik toch zo dom
kunnen zijn en heb ik me daar helemaal voor niets bijna doodgerend?
3 Op
een vierde plaats zien we een rond waterbassin met een doorsnee van ongeveer
duizend klafter en een diepte van ongeveer een klafter. In het midden van het
bassin is een groot schoepenrad aangebracht dat een doorsnee van ongeveer tien
klafter heeft. Dit schoepenrad wordt door een erboven aangebrachte constructie
van balken in een regelmatige draaibeweging gebracht. Daardoor wordt de hele
watermassa in het bassin gedwongen eenzelfde draaiende beweging te maken, die
dichtbij het wiel het snelst is en bij toenemende afstand steeds langzamer
wordt.
4 Op
de oppervlakte van het water is een grote hoeveelheid roeibootjes beschikbaar.
In de bootjes zitten mensen die zich inspannen om vanaf de oever dichter bij
het schoepenrad te komen. Als ze daar in de buurt komen, raken ze al gauw
afgemat en worden dan door de naar buiten draaiende beweging van het water weer
naar de oever gespoeld. Aan de oever staat weer een menigte toeschouwers, die
de dwaze zeevaarders uitgebreid uitlacht.
5 De
zeevaarders lijken zich daar over het algemeen niet veel van aan te trekken.
Maar enkelen van hen, die reeds meer dan eens naar de oever zijn gespoeld,
stappen tenslotte met verveelde en verdrietige gezichten aan de oever uit hun
bootje en kunnen zich maar niet genoeg verbazen dat zij zich op de oppervlakte
van het water zo lang voor niets en niemendal door het waterrad hebben laten
beetnemen. Enkele van hen zien het dolle gedoe nog een tijdje aan en lachen met
de andere toeschouwers om de nog druk bezig zijnde zeevaarders. Weer anderen
verwijderen zich hoofdschuddend en zoeken ergens een rustig plekje om uit te
rusten van hun dwaze en zinloze inspanningen. Dat is dan ook alles wat we in de
veelbelovende sfeer van deze zevende geest zien. Dat zulke verschijnselen zich
heel veel voordoen, zien we wel, maar het zijn steeds dezelfde. Wie derhalve in
deze verschijnselen een oplossing en bovendien de onbedrieglijke wegen van de
goddelijke orde kan zien, moet meer licht in zijn ogen hebben dan een heel
legioen van hoofdcentraalzonnen bij elkaar op één punt! Alles wat we uit deze
hele geschiedenis kunnen opmaken, is hetgeen de oude wijzen al eens hebben
gezegd: er is niets nieuws onder de zon, maar alles volgt zijn vaste oude
kringloop, en dat steeds weer op dezelfde manier van voren af aan.
6 Nu
noem Ik jullie echter een ander, ook oud spreekwoord, dat rechtstreeks uit de
natuur der dingen is afgeleid en aldus luidt: wie blind is, ziet niets! Kijk,
tegen dit spreekwoord is niets in te brengen, want zo is het in het algemeen in
de wereld gesteld en in het bijzonder wat de innerlijke waarneming van de geest
betreft. De hele wereld lijkt op een Thomas die zei: zolang ik niet mijn handen
op Zijn wondtekens en in Zijn zijde heb gelegd, zolang geloof ik niets; anders
gezegd: wat ik niet met mijn handen kan grijpen en bij heldere zonneschijn niet
met mijn ogen kan zien, dat is voor mij zo goed als niets, betekent niets en
zegt me niets.
7 Ik
zou echter eerst eens aan iedereen die zoiets beweert, willen vragen: kun jij
de sterren aan de hemel met je handen pakken en kun jij ze zien bij heldere
zonneschijn? Kijk, je kunt noch het een noch het ander. Bestaan daarom de
sterren niet, omdat jij noch het ene noch het andere kunt? Je zegt tegen Me: de
sterren zie ik tenminste 's nachts en dan kan ik hun haan berekenen. Maar Ik
zeg je: jouw getuigenis strekt jou, wat scherpzinnigheid betreft, niet tot
grote eer, omdat je daardoor openlijk te kennen geeft dat je Mijn ordening
alleen vanuit jouw nachtzijde berekent, terwijl de ordening van de dag jou
vreemd blijft. En had je geen nacht dan zou je er op klaarlichte dag bijstaan
als een blinde en zou je niet eens kunnen dromen over de ordening van Mijn
dingen. Het is treurig als jullie je wijsheid, wat de orde van Mijn dingen
betreft alleen maar aan de nacht, maar niet aan de dag te danken hebben. Kijk,
dat blijkt ook heel duidelijk uit de dingen die jullie nu gezien hebben.
8 Daar
klimmen weetgierige en op sensatie beluste mensen op een berg en geloven dat ze
daar de geheimen van de hemelen goed bij de kop kunnen pakken en alles wat zich
daarin bevindt tot op de laatste druppel eruit kunnen halen. Daarom doen ze ook
alle moeite om langs de steile wanden van de kegelvormige berg omhoog te
klimmen. Hoe verder ze komen, des te minder plaats ze hebben om op te staan.
Als ze de top helemaal bereikt hebben, hebben ze tenslotte helemaal geen plaats
meer, worden al gauw duizelig en, omdat ze daarboven geen hemels houvast
vinden, laten ze zich aan de andere kant van de berg weer vlug naar beneden
glijden naar dezelfde vlakte waar ze van zijn vertrokken. Tenslotte weten ze
niet, waar hun bergbeklimming toe diende en kunnen ze er ook niet omheen eerst
om zichzelf te lachen en dan bij zichzelf te zeggen: nu weten we net zoveel als
voorheen; al onze inspanningen waren dwaas en belachelijk. We hebben bij het
omhoogklimmen geprobeerd de ander voorbij te streven; waarom? Omdat we dan
allemaal weer even vlug aan de andere kant naar beneden konden glijden? Wat
hebben we nu voor op degenen die geen voet op de berg hebben gezet? Niets, want
ten eerste zijn we even ver als zij, en ten tweede, worden we door hen nog als
dwazen uitgelachen omdat we ons zoveel moeite hebben getroost om een en
hetzelfde doel te bereiken, terwijl we dat ook op een veel gemakkelijker manier
hadden kunnen bereiken.
9
Maken jullie nog niets op uit dit beeld? Ik zal jullie nog iets zeggen, dan zullen
jullie die zaak makkelijker begrijpen. Hoe leggen jullie deze tekst uit: `Mijn
juk is zacht en Mijn last is licht'? Als Ik dit heb verkondigd, wie dwingt dan
degenen die tot Mij willen komen, om bergen te beklimmen om Mij te bereiken,
terwijl Ik op het vlakke land en op een kaarsrechte weg op hen wacht? - Kijk nu
verder; waarom gebeurt er dus niets nieuws onder de zon?
Ik zeg
jullie: om de zeer wijze reden dat de menselijke wereldwijsheid uiteindelijk
daardoor vanzelf beetje bij beetje moet afstompen, omdat het tenslotte voor de
hand ligt dat zij niets anders kan bereiken dan hetgeen op dezelfde manier
reeds lange tijd daarvoor werd bereikt.
10
Verder kunnen jullie in dit eerste beeld ook een duidelijke verklaring vinden
voor hetgeen jullie gezien hebben in de sfeer van de zesde geest. Wanneer
jullie de geschiedenis van de inspanningen van de draak volgens de Openbaring
van Johannes doornemen, zal het jullie toch ook overduidelijk worden hoe vaak
die draak zich al de moeite heeft getroost steeds opnieuw uit zijn afgrond op
te duiken of, zoals bij het eerste beeld van vandaag, de top van een of andere
berg te beklimmen. Wat was nog altijd het gevolg van zijn inspanningen?
11 Hoe
hoger hij klom, des te minder grond hij had om op te staan en als hij al de top
had bereikt, wat was dan het gevolg? Dat hij heel vlug weer afdaalde in de
diepte van waaruit hij was opgedoken, want op de top kan zich niets handhaven.
Wil zich iemand daarop vestigen, dan is het toch zeker afgelopen met zijn hele
werkgebied, want dit kan onmogelijk groter zijn dan de spitse standplaats
waarop de werkwillige zich bevindt. Dat wordt echter iedereen die op de top
bezig wil zijn duidelijk; daarom kan ook niemand op de top blijven. Iedereen
zal daar heel zeker door duizelingen bevangen worden! Het gevolg van die
duizeligheid is dat hij de top weer verlaat en aan de andere kant weer vlug
naar beneden glijdt. Dit is een heel wijze les uit de school van de eeuwige
ordening! Haar naam is onthechting', wat zoveel inhoudt als het vernietigen van
alle zelfzuchtige begeerten.
12 Het
heeft geen enkel nut als iemand voor het beklimmen van de berg zou zeggen:
luister broeders, klim met mij, ik weet de juiste weg. Ga maar met mij mee,
want alleen langs deze weg zullen we op de top een goede stevige standplaats
vinden. We hebben al in het begin in het dal deze geesten horen roepen: één gek
krijgt er tien mee, en kijk, niet slechts tien, maar een hele menigte klautert
achter zo iemand die beweert de weg te kennen, aan. Daar de berg als kegel
tenslotte maar één top heeft, wordt deze langs alle wegen goed bereikt, maar
daar is het dan ook altijd: tot hier en geen haarbreed verder! Het lot wil
echter, dat men aan de andere kant weer heel vlug naar beneden glijdt om weer
die toestand te bereiken, vanwaar men is uitgegaan. Zie, dit beeld geeft reeds
een belangrijke oplossing voor hetgeen we eerder hebben gezien in de sfeer van
de zesde geest. De volgende beelden zullen ons zo'n oplossing nog veel
duidelijker voor ogen brengen. Blijf daarom nog zolang in de sfeer van de
zevende geest totdat we alle beelden hebben opgelost. De volgende keer komt dus
de schommel aan de beurt; dan de ringmuur met zijn spiraalvormige banen en
tenslotte het waterbassin. En hiermee genoeg voor vandaag.
13.
De schommel in haar overeenstemmende
beeld.
Ceremoniële godsdienstcultus en het
wereldse leven
1
Jullie hebben zeker wel meer dan eens zo'n eentonig tuinluchtschip gezien dat
jullie zeer goed bekend is onder de naam schommel; ook zullen jullie al wel
eens zo'n zich steeds herhalende vliegreis hebben meegemaakt. Wat hadden jullie
dan voor gevoel als dit luchtschip door een kundige gezagvoerder zo echt flink
heen en weer werd geduwd? Jullie zeggen: ons gevoel was allesbehalve behaaglijk
en toen we dit vaartuig verlieten moesten we bijna braken van zo'n vreselijke
heen- en weerreis! Om die reden is ons ook alle lust vergaan om ooit weer zo'n
luchtreis mee te maken.
2 Ik
zeg: deze beschrijving is heel goed en we zullen haar ook buitengewoon goed
voor ons doel kunnen gebruiken. Hebben jullie je echter wel eens afgevraagd wat
er met zo'n schommel zou gebeuren wanneer ze door de enthousiaste aanduwer wat
al te hard in beweging zou worden gebracht? Jullie zeggen: o ja, dan slaat ze
over de kop met als gevolg, dat het met de luchtreizigers heel slecht afloopt.
Goed, zeg Ik, ook dit verhaal kunnen we heel goed gebruiken. Rest ons in dit
opzicht nog een derde vraag en deze luidt: hoe ver komen de reizigers in zo'n
luchtschip? Antwoord: na urenlang heen en weer bewegen zijn ze uiteindelijk zo
ver gekomen, dat ze op hetzelfde punt waar ze zijn ingestapt ook weer
uitstappen. Wat is dat dus voor een reis? Antwoord: een schijnreis, omdat men
weliswaar flink in beweging wordt gezet, maar desondanks toch niet buiten de
zwaailengte van zo'n luchtschip komt en men het zich tenslotte moet laten
welgevallen zelfs te worden uitgelachen door een slak, die met een niet te
vergelijken langzamere kruipbeweging binnen een paar uur allang meer dan de
zwaailengte van onze schommel heeft afgelegd. - Zo zien we ook in de sfeer van
onze geestelijke gastvrije vriend hoe een menigte mensen zich in aanzienlijk
grote schommels wild heen en weer laat schommelen. Kijk maar: zolang de
schommel nog een matige beweging maakt, roepen de schommelaars de aanvoerder
toe: harder, harder schommelen! Maar als de schommel al bijna een halve cirkel
beschrijft, roepen ze weer allemaal: stop, stop, anders slaat de schommel over
de kop en zijn we verloren!
3 Zien
jullie nog niets in dit eigenaardige beeld? O, het staat je zo helder als een
zon voor ogen! Als jullie slechts één blik op de ceremoniële geloofscultus
werpen, dan zullen jullie ons beeld dadelijk beginnen te begrijpen.
4 Een
kind in zo'n ceremoniële kerk geboren en gedoopt, wordt in geestelijk opzicht
reeds in zo'n schommel gelegd, en als het erin ligt, wordt de schommel ook
terstond geleidelijk aan in een steeds grotere beweging gezet. Bij zo'n
beweging denkt de mens dan dat hij de hemel weet wat voor grote vorderingen
maakt en hoe hij vooruit komt. Alleen ziet iedereen op het eerste gezicht
gemakkelijk in, hoe ver zo'n reis zal gaan! Tussen twee pijlers hangt ons
luchtschip. De ene pijler betekent de zogenaamde rots van de geloofsleer, de
andere pijler echter de noodzakelijkheid van staat en politiek. Deze beide zijn
zo stevig mogelijk geplaatst en door dwarsbalken met elkaar verbonden. Zo gaat
dan vervolgens de reis tussen deze twee pijlers door en men kan zich geen
duimbreed verder bewegen dan het touw, waaraan de veelzeggende schommel hangt,
lang is. Sommige schommelaars worden al gauw misselijk en bij het eerste
rustpunt dat zij te baat kunnen nemen, springen ze eruit. Enkelen keren zo'n
vervoermiddel voorgoed de rug toe. Alleen degenen die belang hebben bij de
schommel blijven er pro forma inzitten, laten zich slechts voor de schijn heel
gezapig heen en weer trekken en loven en prijzen zo'n beweging die volgens hen
buitengewoon goed is voor de gezondheid. Daardoor trekken ze ook vreemden aan
en zeggen tegen degenen die zo dwaas zijn weer in dit vervoermiddel te stappen:
willen jullie ten volle het genot en dus de volmaakte bevrediging van zo'n
tocht ervaren, dan moeten jullie je laten blinddoeken. Daar zoiets dan veel
dwazen verleidt om met geblinddoekte ogen in de schommel te gaan zitten,
gebeurt het dan dat deze enthousiast beginnen te roepen en zeggen: ja, nu
begrijpen we pas wat voor grote geheimen achter deze eentonigheid schuilgaan,
want nu is het heen en weer gaan opgehouden en vliegen we bliksemsnel door
eindeloze ruimten. Dat moet toch een wonder zijn! Wie had ooit kunnen dromen,
dat er achter zoiets eentonigs zoiets groots verborgen ligt?
5
Wanneer zulke geblinddoekte luchtreizigers denken al ver genoeg te hebben
gereisd, dan verzoeken zij degenen die belang hebben bij de schommel om hun
ogen weer vrij te willen maken. Maar de belanghebbenden, heel goed wetende wat
voor gevolgen het vrijmaken van de ogen voor hun geblinddoekte luchtreizigers
zal hebben, raden hun dat heel dringend af en zeggen: wee jullie, als jullie
dat nu zouden wagen, want in de sfeer waarin jullie je nu bevinden, zouden
jullie voor eeuwig blind worden als jullie nu de blinddoeken van je ogen zouden
laten afnemen. Pas als we het grote levensdoel zullen bereiken, kunnen jullie
de blinddoeken wegdoen, zodat jullie dan mogen zien hoe veilig wij jullie voor
het geringe loon dat jullie ons voor die hele grote reis betaalden, naar het
doel hebben gebracht.
6
Welnu; enkelen laten zich misleiden en houden braaf hun blinddoek om maar
anderen, beu van die deze eigenaardige, onbestemde geblinddoekte reis, rukken
de blinddoek af en merken tot hun grote ergernis dat ze zich nog tussen de twee
pijlers bevinden. Ze zouden nu graag uit dit vervoermiddel springen, maar dat
is nog te sterk in beweging en daarom zijn ze genoodzaakt, ondanks al hun
verzet, deze eentonige reis mee te maken. Als ze zich bij de leiders beginnen
te beklagen, wordt hun om allerlei redenen bevolen te zwijgen, omdat ze anders
hardhandig uit de schommel worden gegooid, hetgeen hun niet al te best zou
bekomen. En kijk nu eens; opdat zulke protesteerders zich noodgedwongen wel bij
de uitspraak van de belanghebbenden moeten neerleggen, is aan de ene kant van
de schommel een vuur aangelegd en aan de andere kant een grote hoeveelheid
speren opgesteld! Wat blijft de protesteerders nu nog over? Niets anders dan
zich nog langer heen en weer te laten schommelen en voor iedere schommeltocht
tegen hun wil in de huur te betalen. Hoe smachtend wachten de zienden op het
moment dat de schommel zal stoppen! Maar wanneer zal dat gebeuren?
7 We
zullen dit op een heel gemakkelijke manier berekenen. Kijk, de dichtstbijzijnde
schommel zwaait nu al heel hard, en beschrijft van links naar rechts bijna een
halve cirkel. Maar kijk,, door dit harde schommelen wiebelen de pijlers al
flink met de schommel mee en door de grote wrijving zijn al veel draden van het
schommeltouw doorgesleten. Deze mankementen aan ons luchtschip worden zelfs
door de belanghebbenden opgemerkt. Daarom durven ze dit niet meer zo hard te
laten zwaaien want ze zeggen: als we het ding te hoog laten gaan, breken de
touwen en liggen wij met onze passagiers of in het vuur, of in de speren.
Daarom brengen we de schommel ongemerkt tot stilstand, gooien het met de
protesteerders op een akkoordje, en voegen ons eveneens onopgemerkt naar hun
wensen, terwijl we alles, zolang het gaat, op zijn beloop laten. Want we zien
heel goed in dat er met geweld niet veel meer valt te bereiken.
8 En
kijk nu opnieuw. De schommel beweegt zich over een veel kortere afstand heel
onverschillig heen en weer en degenen die niet meer geblinddoekt zijn, springen
er een voor een uit. We zien er nu bijna niemand meer inzitten, behalve de
belanghebbenden en een enkele geblinddoekte. Jullie zien ook dat de bestuurders
van de schommel ijverig moeite doen om de beide wankele pijlers met allerlei
steunen zo goed mogelijk vast te zetten. Betaalde knechten klimmen langs
ladders omhoog en proberen met zwakke koorden het zeer beschadigde touw zo goed
mogelijk aan beide pijlers vast te maken. Omdat het touw echter niet stil hangt
maar zich nog steeds heen en weer beweegt, kunnen ze nergens een veilige en
stevige lus maken; dan is ze te lang, dan weer te kort, zodat ze daardoor
bitter weinig kan bijdragen tot het verdere behoud van het hoofdtouw. Dat is
toch een duidelijk kenmerk voor de huidige stand van zaken!
9 Wie
dit slechts als een beeld van lege fantasie zou willen beschouwen, moet maar
eens een vluchtige blik op het doen en laten van de huidige wereld werpen en
hij zal dit vastbinden en knopen leggen over en weer tussen landen, volkeren en
kerkgenootschappen heel duidelijk herkennen. Ik wil jullie slechts opmerkzaam
maken op allerlei onderhandelingen tussen staten onderling, die resulteren in
verschillende overeenkomsten. Wie dit ook maar met een half oog bekijkt, zal de
betekenis van het bovengenoemde kunst- en vliegwerk met touwen en banden heel
duidelijk zien. Nu zal de een of ander Mij tegenwerpen en zeggen: als de zaken
zo liggen, waarom zijn de weer ziende protesteerders het dan eens met dit
aanbinden en verstevigen van de touwen? Jullie hebben het antwoord duidelijk
voor ogen: omdat de schommel nu nog tamelijk hard gaat en zij zich ook in deze
fatale schommel bevinden, zijn ze bijna even bang als de belanghebbende zelf,
dat het touw voortijdig zal breken. Ze laten zich het vastknopen daarom
welgevallen om niet door het voortijdig breken van het touw hard mee neer te
vallen, dat wil zeggen samen met de degenen die belang hebben bij de schommel.
Dat dus dit vastbinden en vastknopen een duidelijk teken is van de zwakheid van
het hoofdtouw, is voor jullie nu wel erg voor de hand liggend. Zou een land of
volk zich tegenover de anderen sterk genoeg achten, dan zou het uit hoofde van
zijn welbewuste macht wel voorschriften gaan geven en zou het zeker geen
gebruik maken van lapmiddelen. Daar het echter zijn innerlijke zwakheid wel
kent, neemt het zijn toevlucht tot het achteraf verstevigen, maar ondanks dit
alles zal het zwakke versleten touw het geen seconde langer houden, omdat het
tengevolge van de sterke slijtage nog verborgen zwakheden in zich heeft.
10 Als
het hoofdtouw zal breken, zullen alle bandjes en koordjes ook onmiddellijk mee
stukgaan. Kijk, dat biedt ons het tweede beeld. -
11
Neem al jullie kerkelijke en politieke zaken bij elkaar of vergelijk ieder
mogelijk detail ervan met ons beeld, en jullie zullen ontdekken dat het er
zowel in het algemeen als in elk detail precies mee overeenstemt. Opdat jullie
dit echter nog duidelijker begrijpen, wil Ik jullie slechts als voorbeeld iets
aanhalen uit zowel de sfeer van de kerk als van de staat. Uit de kerkelijke
sfeer nemen we bijvoorbeeld de oorbiecht. De toestand van de schommel, waarin
deze bij het heen en weer zwaaien de aardbodem het dichtst nadert, is de
zondige toestand. Men biecht en verheft zich daardoor aan de ene kant met een
zwaai naar de hemel, maar glijdt even vlug weer terug. Op het laagste punt
biecht men weer en zwaait dan aan de andere kant naar de hemel. Zo herhaalt de
mens in zijn schommelsituatie deze daad zo lang hij leeft en besluit zijn leven
bij de rusttoestand van de schommel gewoonlijk weer met de biecht. De schommel
zwaait dan echter niet meer omhoog, maar de mens verlaat dit leven op hetzelfde
punt waar hij het is begonnen. Welke vooruitgang de geestelijke mens daardoor
echter heeft geboekt, kunnen jullie nu juist opmaken uit ons beeld in de sfeer
van onze geest op de geestelijke zon, namelijk dat hij nog heel lang zal
doorschommelen tot ofwel het touw breekt of hij zijn als het ware vastgegroeide
blinddoek kwijtraakt. Aan deze hier gegeven maatstaf kunnen jullie het hele
ceremoniële kerkelijke gebeuren afmeten, en jullie zullen daarin niets anders
ontdekken dan `het schommelen'. De wezenlijke zin van het hele tegenwoordige
kerkelijke leven wordt ook heel treffend bezongen door elke kerkklok die bij
iedere zwaai met enorm lawaai steeds een en dezelfde toon laat horen. Een
harmonisch gevoelig oor kan dan luisteren zoveel het wil en voor dat doel alle
mogelijke plekken uitzoeken, het zal echter toch niets anders horen en in zich
opnemen dan juist voortdurend dezelfde eentonige klank, die reeds bij de eerste
klepelslag duidelijk viel waar te nemen. Wat zo'n luisteraar tenslotte zal
verkondigen is het volgende: van veraf is de klank nog om aan te horen, maar
van dichtbij is hij onverdraaglijk; wat zoveel wil zeggen als: zolang het uit
mijn buurt blijft zit ik goed! Zo hadden we dus een voorbeeld uit de sfeer van
de kerk; nu nog een staatkundig voorbeeld.
12
Kijk eens naar jullie industrie en naar alle geldzaken die eigenlijk het
centrale punt van heel het staatkundige leven zijn. Wie daarin niet de
bedrijvigheid ziet van het voortdurend schommelen, moet wel zevenvoudig met
blindheid geslagen zijn. Jullie zullen overal, zowel in het algemeen als in
afzonderlijke gevallen een omhoog zwaaien en een weer spoedig terugvallen
opmerken. Het ene land zwaait omhoog, het andere zwaait terug en komt weer
terecht op de laagste stand van zijn schommel. Spoedig valt het eerst omhoog
zwaaiende rijk weer en een ander zwaait omhoog. Zo vaak jullie nog hebben
opgemerkt dat een rijk zich tot de hoogste top opgewerkt had, zo vaak was dat
ook een duidelijk signaal voor zijn val, die nog veel sneller ging dan zijn
zwaai omhoog.
13 Als
jullie kijken naar verschillende rijk geworden particulieren die van hun
privé-schommel hebben geprofiteerd, dan zien jullie dat zij in hun eigen
schommel waarin zij zich op het zogenaamde hoogste punt van hun welstand
bevinden, zojuist ook zijn begonnen terug te zwaaien. Bij allen komt het
slechts op de lengte van het schommeltouw aan. Zijn de touwen heel lang, dan is
de zwaai veel langzamer en verder reikend. Maar al zou een schommeltouw ook
van de zon tot de aarde reiken, dan zal de daaraan bevestigde schommel, als
deze het hoogste punt heeft bereikt, zich toch meteen weer in haar onbeduidende
diepte terugbegeven. Zo is het hele wereldse leven niets anders dan louter
schommelen! - Jullie kunnen het bekijken zoals je wilt; wie van jullie Mij
daaruit een of andere vooruitgang kan aantonen, geef Ik een tienvoudig eeuwig
leven als geschenk! Alleen kunnen jullie ook hier het devies van de oude wijzen
toepassen, dat luidt: niets nieuws onder de zon! Dat is ook mijn mening, want
bij zulke in het algemeen zelfzuchtige schijnbewegingen en vorderingen zal er
onder de zon ontzettend weinig nieuws te vinden zijn.
14
Gelukkig degene die zich aan de schommel kan onttrekken, want op het vrije
terrein zal hij met weinig schreden in enkele minuten meer doen dan met al dat
geschommel in vele duizend jaren. Wie dus volmaakt wil worden zoals de Vader in
de hemel volmaakt is, moet niets zozeer mijden als de schommelende
bedrijvigheid overal in de wereld. Beter is het voor de geest en diens eeuwige
leven een zwaar kruis voort te slepen, dan zich, al is het nog zo zacht, de
eeuwige dood in te schommelen.
15
Welnu, jullie zullen dit beeld hopelijk begrijpen. Daarom zullen we het
volgende helder in ogenschouw nemen. Maar voor vandaag laten we het hierbij!
14.
De ringmuur in zijn overeenstemmend
beeld.
Vormen van de verschillende
christelijke kerken
1
Wanneer jullie onze ringmuur met wat meer aandacht bekijken, zullen jullie
zien dat daarbinnen niet slechts een, maar verscheidene banen aan de rand van
het erbinnen liggende terrein beginnen en spiraalvormig draaiend naar de
afgesloten tent toelopen. Als jullie er nog aandachtiger naar kijken, zullen
jullie bovendien nog ontdekken dat al deze banen op een welberekende manier zo
naar de tent toe zijn aangelegd, dat men langs geen enkele bij de ingang van dc
tent kan komen. Toch wordt er aan de rand van het aanzienlijke terrein gezegd:
wie het smalste pad kan vinden en er dan, zonder op zijwegen af te dwalen,
overheen loopt, zal vast en zeker de tent bereiken, waar hem een grote beloning
wacht.
2 Wat
moet dat eigenaardige doorlopen van een spiraalbaan toch betekenen? Ik wil
daarop geen definitief antwoord geven; jullie zullen het zonder meer vinden als
je de zaak nader zult hebben bekeken. Kijk dus maar heel aandachtig naar deze
weliswaar dwaze, maar juist in haar dwaasheid veelzeggende speelplaats!
3
Kijk, op iedere plek waar zo'n baan van buitenaf naar het centrum toe begint,
bevindt zich ook een zogeheten baanchef, een baandirecteur en nog een grote
groep andere handlangers. Kijk hoe ze allemaal buitengewoon ernstige en heel
gewichtige gezichten trekken. Op de brede muur zien jullie een grote menigte
mensen van beiderlei kunne. Kijk, hoe daar aan het begin van een baan de
gezamenlijke baanbelanghebbenden en voornamelijk de baanchef hun baan als de
enige juiste aanprijzen en zeggen: kom allemaal hierheen! Deze baan is de
enige juiste waarlangs jullie heel zeker bij de deur van de tent en dus ook in
de tent zelf kunnen komen, waar een onschatbare prijs op jullie wacht! Maar
kijk, de baanchef die vlak naast hem staat roept en zegt tegen de gasten: laat
je niet misleiden! Bij ons betalen jullie veel minder baangeld, want onze baan
is de oudste, dus ook de officieel erkende; over haar zijn reeds vele duizenden
in de tent aangekomen en hebben daar hun hoge prijs afgehaald. Maar de eerste
baanchef komt meteen overeind, protesteert geweldig en waarschuwt de gasten
indringend om de bedrieglijke verlokkingen van de tweede baanchef toch vooral
niet op te volgen. De tweede baanchef gaat heel opgewonden tegen zulke
lasterpraat in en roept met een geweldige stem: ik zeg niet dat jullie
hierheen mogen komen; ik laat het niet aan jullie vrije wil over of jullie
langs mijn baan willen gaan of niet, maar omdat ik heel goed weet dan mijn baan
de oudste en enige juiste is, wil ik jullie er met de haren bijslepen. Het is
treurig genoeg dat men domkoppen zoals jullie zo'n onnoemelijk geluk gewoonweg
met geweld moet opdringen! Weer verheft zich de eerste baanchef en roept
overluid: volg mijn buurman maar! Jullie weten echter niet dat zijn baan in de
buurt van de tent een verborgen en afgedekte afgrond heeft waarin iedereen die
deze baan bewandelt, onherroepelijk te gronde gaat. Bij deze uitspraak komt de
tweede baanchef nog heftiger in het geweer, stuurt zonder verder een woord te
zeggen zijn handlangers de muur op, laat door hen een menigte met geweld samendrijven
en op zijn baan trekken. Als zij het baangeld willen betalen doet hij blufferig
grootmoedig en zegt: ik neem van jullie,, niets aan; ik wil alleen maar jullie
geluk; loop daarom over mijn baan. Jullie kunnen rennen of rustig wandelen,
zoals je wilt, en ik sta er helemaal voor in dat jullie hier op mijn baan
nergens een verderfelijke afgrond aantreffen maar allemaal behouden in de tent
zullen aankomen. Ik stel slechts als voorwaarde dat jullie vooral niet van mijn
baan af gaan. Gaan jullie er uit onvoorzichtigheid of eigenmachtig vanaf, dan
sta ik nergens voor in, want op elke andere baan belanden jullie in plaats van
in de tent, in een of andere verborgen afgrond. En zo zien jullie dan de
menigte voortgaan.
4 Maar
zie, vlak ernaast staat alweer een derde baanchef. Hij maakt geen lawaai, trekt
een heel goedmoedig en medelijdend gezicht en de gasten vragen hem waarom hij
dat doet en wat hem dan op zo na aan het hart ligt. Hij zegt hen heel
bescheiden met zachte woorden: wie zou daarbij niet droevig zijn?! Deze arme
mensen gaan immers allemaal de verkeerde weg, terwijl toch alleen deze de enige
juiste is, die bijna lijnrecht naar de deur van de tent loopt. Ik zeg jullie
niet: kom hierheen, maar als jullie overal zullen hebben ervaren dat jullie met
je vergeefse, zinloze moeite niets hebben bereikt, zullen jullie je wel
vanzelf op mijn baan begeven. Ik zeg jullie: ik vind het zelfs niet eens goed
als iemand naar mijn baan loopt en daardoor de arglistige baanchefs naast mij
jaloers maakt. Als hij zich overal ervan overtuigd zal hebben dat hij bedrogen
is, zal hij zonder meer naar mij toekomen en mij alsnog graag een hoge
baanprijs betalen als ik mijn baan maar voor hem wil openstellen.
5 Kijk
daar, een vierde baanchef, die heimelijk en sluw naar zijn buurman omkijkt,
zijn hoofd schudt en tenslotte zegt: vooruit maar! Wie het laatste lacht, lacht
het best! Ik zeg jullie, mijn helpers, laat al deze muurgasten met rust. Laat
die dwazen maar doen wat ze willen; wij nodigen niemand uit. Gaan jullie maar
over de muur naar buiten, vang ze daar op en breng ze hier. Zodra deze
domkoppen van buiten hierheen zijn gebracht, kunnen wij er zo goed als zeker
van zijn dat ze geen andere baan zullen zoeken en geen andere zullen betreden
dan de onze. We plaatsen alleen een spandoek met het opschrift: `Enige juiste
baan naar het doel!', maken daarbij zo min mogelijk drukte en de vette vissen
zijn allemaal voor ons.
6 Maar
kijk verder! Hiernaast is alweer een andere, heel smalle baan, die er armoedig uitziet.
De baanchef zit echt zorgelijk bij de ingang en lijkt zich om niemand te
bekommeren. Zijn weinige helpers volgen zijn voorbeeld. Zie hoc verscheidene
gasten naar deze baanchef toe gaan en hem heel heimelijk vragen: hoc staat het
met jouw baan? Hij zegt daarop niets anders dan slechts deze woorden: mijn haan
spreekt voor zichzelf. Wie haar wil bewandelen, zal zich ervan overtuigen of ze
hem al dan niet naar zijn doel zal brengen. Deze eigenaardige en geheimzinnige
woorden doen velen verbaasd staan en vrij veel baangasten beginnen zich bij hem
aan te sluiten.
7 Als
ze naar de prijs vragen, zegt hij: hier is geen prijs, maar wie deze baan wil
betreden, die geve alles wat hij heeft, want hij zal ook alles terugvinden. Ik
heb voor mijzelf echter niets nodig. Van deze voorwaarde kijken de baanliefhebbers
dan weer vreemd op en de een na de ander trekt zich weer op de muur terug.
8 Maar
kijk, ernaast ligt weer een andere baan. Ze heeft een echt oude kniesoor als
baanchef. Deze heeft een complete kassa voor de baan opgesteld. Hij nodigt
weliswaar niemand uit maar als er iemand naar hem toekomt en vraagt: wat is dit
voor baan en leidt ze wel tot in de tent? Dan zegt de baanchef heel zachtjes
en geheimzinnig tegen hem: vriend, er was nog geen baan zoals deze; deze alleen
is de oudste en zij staat in verbinding met de poort van tic tent. Wil je haar
bewandelen, dan zul je er geen spijt van krijgen. Alleen moet je het baangeld,
dat zo en zoveel bedraagt, in fijne klinkende munt betalen. Daarvoor krijg je
dan een wissel van dezelfde waarde. Als je de baan goed doorloopt en je
onderweg niet door een of andere laat verleiden, kom je zonder meer in de tent
en win je daardoor de hoofdprijs. Mocht je echter toch verdwalen dan is nog
niet alles verloren, want met deze wissel in handen zul je voor de jouw hier
ingelegde klinkende munten toch nog altijd zo en zoveel aan rente terugkrijgen.
Zoals jullie zien, heeft deze baanchef een leer aanzienlijke toeloop van groot
en klein, maar niet vanwege de baan, maar enkel en alleen vanwege zijn
geldzaken. Vandaar dat hij barst van het goud, zilver en allerhande edelstenen.
Wat de tent betreft, daarom bekommert hij, de baanchef, zich zo te zeggen niet
in het minst meer, want zijn zaken zijn slechts geldzaken. Zodoende maken ook zijn
baanwandelaars zich er niet erg druk om of ze de tent goed bereiken of niet,
want ze hebben immers hun wissel in handen.
9 Maar
kijk nog verder; daar liggen nog verscheiden, weinig betreden banen. Hun
baanchefs worden door de hoofdbaanchefs slechts tot op zekere hoogte geduld.
Daarom zitten deze ook heel rustig bij hun banen. Komt er een bedevaartganger
bij de een of de ander, dan is dat goed; komt er echter niemand dan krijgen ze
er ook geen grijze haren van. Ze zijn in zekere zin niet op de opbrengst van de
baan aangewezen maar ze voorzien in hun onderhoud uit de bescheiden inkomsten
van allerlei kraampjes, die ze bij hun banen hebben opgesteld. Worden zij
heimelijk door iemand gevraagd: is jouw baan de juiste? Dan zeggen ze
totaal-onverschillig: als deze de juiste niet is, welke zal het dan zijn? Zie,
zo is dit ringbaanterrein belegerd door louter baanchefs, grote, roepende, zich
beklagende, zwijgende en geheimzinnigdoende. Met uitzondering van één enkele
baan, namelijk de smalste, vinden jullie overal wandelaars en zoekenden. Maar
omdat aan het eind alle banen afgerasterd zijn, lopen al deze baanwandelaars
tenslotte tegen de wand van de tent op. De deur bereikt niemand, want zoveel
als jullie er haastig heen zien lopen, evenzoveel zullen er bij de steile wand
teleurgesteld worden, omkeren en weer de vrijheid zoeken, daar ze met hun
inspanning niets hebben bereikt. Iedereen verdringt zich om de baanchef die
tegen klinkende munten wissels uitreikt. En zie, zelfs alle andere baanchefs
sturen ongemerkt hun helpers met zakken vol zilver en goud en laten zich door
hem ervoor wissels uitreiken.
10
Alleen naar onze armzalige baanchef die aan de ingang van de smalste baan rust,
begeeft zich niemand. Daarom heeft ook alleen deze weinig te doen en als er al
iemand naar hem toe wil gaan, wordt hij ofwel uitgelachen of er door de andere
baanchefs met geweld van afgehouden.
11
Maar kijk nu nog eens goed, hoe zich op de muur een aanzienlijke menigte
bekwame verkenners heeft opgesteld, die met hun ogen de smalle, geheel onbetreden
baan volgen. Enkelen onder hen zeggen: kijk eens, één baan leidt werkelijk naar
de deur. Maar als alle banen hier rondom enkel naar de blinde wand leiden, wie
weet of dan niet juist deze smalle baan naar de deur leidt?
12
Kijk, een menigte loopt reeds rondom over de muur en volgt de baan met haar
ogen. De baanchefs begrijpen niet, wat dit rondwandelen betekent, maar wee hen
allen als deze gelukkige spionnen de juiste richting van de smalle baan ontdekt
zullen hebben. Dan zal het hen slecht vergaan, want zij zullen ter
verantwoording worden geroepen. Al hun banen zullen worden vernietigd en
gelijkgemaakt aan de smalle baan en de onaanzienlijke baanchef zal de hele
handel naar zich toe trekken. 13 Verwonderen jullie je daarom niet dat er op de
ringmuur al herhaaldelijk gelach te horen is, vooral om de baanchefs die het
hardst schreeuwen. Dit gelach heeft zijn goede reden en jullie kunnen het
geloven: al deze huidige hoofdbanen moeten met hoongelach bestookt worden; al
hun leringen en grote beloften moeten te schande worden gemaakt wanneer de
hoofdlijn gevonden wordt! Geloof het maar, zoals deze geestelijke
verschijningsvorm jullie leert, is het in werkelijkheid ook.
14 Er
zijn reeds vele scherpspiedende baanverkenners op de muur en zij hebben nog
slechts de laatste halve cirkel van de spiraalbaan te onderzoeken. Noch enkele
blikken en schreden en jullie zullen zien dat de smalle haan heel druk
bewandeld zal worden. Haar bewandelaars zullen onfeilbaar bij de deur en in de
tent aankomen, zullen daar de grote schatten opnemen en deze aan alle gasten
tonen.
15 Als
dat zal gebeuren, zal het ook afgelopen zijn met alle andere banen. De gasten
zullen zich op alle banen storten, alle omheiningen neerhalen en zo van alle
kanten de deur van de tent naderen!
16 Er
hoeft nauwelijks nader te worden aangegeven dat de eerst besproken baan het
hiërarchendom (Katholicisme.), de tweede de Griekse kerk, de derde de
protestantse, de vierde de Engelse kerk, en dat de andere kleinere banen nog
verschillende andere sekten voorstellen. Als jullie dit nu weten, dan weten
jullie daardoor ook wat dit beeld betekent. Wanneer jullie dit goed in je
opnemen, zal jullie weer veel van hetgeen jullie in de sfeer van de zesde geest
hebben gezien, duidelijk worden. De volgende keer het vierde beeld, maar nu
genoeg voor vandaag.
15.
Het bassin met het liggende
schoepenrad.
De profetische sfeer van Daniël
1 Als
jullie het vierde beeld vanaf het begin goed hebben bekeken dan moet bij jullie
toch de volgende voor de hand liggende vraag zijn opgekomen: waarom wordt in
dit ronde waterbassin het water met behulp van een in het midden van het bassin
aangebracht schoepenrad toch voortdurend rondgedraaid? Ten eerste ligt in deze
vraag al een veelbetekenend antwoord besloten, namelijk opdat geen zeevaarder
met zijn roeiboot dichtbij het raderwerk kan komen en ten tweede: opdat door
deze gedwongen beweging van het wateroppervlak alles wat het centrum van het
waterbassin wil naderen, door de van het centrum uitgaande draaibeweging van
het water, ondanks alle inspanning, weer naar de buitenkant wordt gedreven.
2 Een
roeier kan nog zoveel moeite doen, hij kan het raderwerk toch niet bereiken om
het stil te zetten en het water daardoor tot rust te brengen, waardoor het voor
elke zeevaarder mogelijk zou worden bij het centrum te komen, het hele
raderwerk beet te pakken en het met vereende krachten uit het bassin te
verwijderen, zodat het hele mooie rustige wateroppervlak voor het algemeen
welzijn vrijgegeven zou kunnen worden.
3 Nu
komt er weer een andere vraag naar boven, namelijk: wat is er dan zo bijzonder
aan het centrum van dit waterbassin? Ook al is het wiel er dan, desondanks
blijft er omheen toch een heel ruim wateroppervlak over. Wie zin heeft om met
zijn bootje op het water rond te varen, kan dat toch nog steeds naar hartelust
doen en heeft het middelpunt daar niet voor nodig.
4
Alles goed en wel zolang men niet weet wat het middelpunt, waarboven het
waterrad is aangebracht, verborgen houdt. Pas wanneer men dat weet, kan men ook
bij zichzelf de uitdrukkelijke wens uitspreken en zeggen: weg met dat wiel met
zijn vele schoepen! Het heeft voor ons geen enkel nut. De verklaring dat het
water, doordat het voortdurend door het rad in beweging wordt gebracht, niet
bederft, is volkomen zinloos als men de schade, ja de grote schade, afweegt
tegen het nut dat deze plek waarboven het waterrad is aangebracht, zou kunnen
hebben. Welk nut zou deze plek dan kunnen hebben? Dat kan pas volkomen worden
begrepen als uitgelegd wordt wat het voor een plek is waarboven het schoepenrad
is aangebracht. Opdat jullie je daarover niet te lang het hoofd breken, zeg Ik
het jullie meteen ronduit.
5 Deze
plek is een bron vol levend water. Maar deze bron is goed dichtgestopt en als
het ware met lood afgedicht; er kan dan ook niet één druppel opborrelen. Maar
toch zeggen alle pocherige waterradbelanghebbenden dat al het water in het
bassin een zuiver levend water is en dat het leven van dit water alleen van hen
afhankelijk is. Zij hebben de macht om het water te laten leven of het te
doden. Het rad zou hen door God gegeven zijn en het vermogen hebben het water
tot leven te brengen zolang het door hen wordt aangedreven. Wordt het water
echter niet door hen aangedreven, dan zal het daardoor dood worden en niemand
meer tot leven dienen. Zij zeggen ook: alleen dit ene waterbassin is onder de
vele andere gelijksoortige die zich er nog omheen bevinden, het enige bassin
dat het waarachtige levende water bevat. In alle andere is het water dood en de
beweging daarvan, die lijkt op die van dit levende water, is niets anders dan
pure na-aperij, dus puur bedrog. Wie zich ook maar laat verleiden om zijn
roeiboot in een van die andere waterbassins te leggen, gaat zonder meer ten
onder.
6 Dat
alleen dit het enige ware en echte, met levend water gevulde bassin is, bewijst
ten eerste zijn ouderdom en ten tweede de buitengewone pracht en verhevenheid
van de opgestelde stellage die het machtige levende rad dient. Ten derde
bewijst zijn uitzonderlijke grootte, dat dit bassin alleen liet enige echte is.
Het vierde bewijs is zijn openbaarheid, die is op te maken uit het feit dat
zich op de oppervlakte van het levende water steeds het ;allergrootste aantal
roeiers bevindt. En het vijfde, dat alle andere waterbassins tilt dit ene zijn
voortgekomen, hetgeen bewezen wordt door hun tamelijk grote gelijkenis met dit
enige waarachtige levende waterbassin.
7 Kijk
nu weer eens verder. Meer dan tweederde van de steeds naar de oever
teruggedreven roeiers zijn hun eentonige en nutteloze tocht op het water reeds
lang beu en stappen daarom uit hun bootjes. Zij stappen totaal verslagen en
teleurgesteld aan wal, keren deze weldra de rug toe en zeggen: hadden we niet
wat beters kunnen doen, dan ons zo langdurig laten foppen met dat levende
water? Men heeft ons gezegd: volhouden maar en zo en zoveel keer rondvaren,
daarbij echter oppassen dat men de juiste kracht blijft aanwenden, zodat men
ten eerste niet te dicht bij het rad komt en ten tweede ook niet te dicht bij
de oever, maar voortdurend de ruimte van het water tussen het rad en de oever
gebruikt. Het al te dicht naderen van het raderwerk zou de kracht van de mens
spoedig verlammen. Ten gevolge van deze toestand zou hij dan onherroepelijk ten
dode zijn opgeschreven.
8 Nu
zijn wij wijselijk weer op de oever beland; en wat een wonder dat we nog leven!
En verder zeggen zij die uit hun roeiboten zijn gestapt: dat het toch ook bij
de anderen mag opkomen om eens naar de oever te kijken, zodat ze zouden zien
dat het daar veel levendiger toegaat dan op dat domme wateroppervlak. Ze zouden
zeker heel vlug al hun boten naar deze veel gelukkiger makende oever sturen en
zich niets meer aantrekken van de machtige grootspraak van degenen die zich op
de rand van het waterrad bevinden.
9 Ze
spreken verder en zeggen: de Heer zij alle lof en eer dat Hij ons dit heeft
ingegeven! Maar de vraag is: waar zullen we nu ander, beter water vandaan
halen? 10 En verscheidene van hen zeggen: kijk daar in de richting van de
morgen, niet al te ver hiervandaan liggen bergen; wie van ons weet niet dat
bergen altijd goede bronnen hebben? Laten we daar dus recht op af gaan, dan
zullen we zeker zuiverder levend water aantreffen dan deze oude, door het
waterrad heen en weer gezwiepte levende soep. En kijk hoe daar een hele menigte
zich vanaf het grote bassin heimelijk uit de voeten maakt en in de richting van
de bergen trekt. Dit is al een gunstig teken. Desondanks willen wij toch nog
bij ons waterbassin blijven en kijken wat zich daar nog allemaal afspeelt.
11
Valt het jullie niet op dat er zich onder de gasten op de oever een heleboel
bevinden die van flinke verrekijkers voorzien zijn? Zij bekijken van alle
kanten het rad en zien dat zijn schoepen al behoorlijk rot en versleten zijn.
Meer dan de helft ervan ontbreekt al helemaal. Wat volgt daar wel uit? We zullen
eens gaan beluisteren wat onze waarnemers elkaar te vertellen hebben.
12
Kijk, daar staat juist een stel hele pientere; ze praten heel opgewekt. De een
zegt: wat heb ik je gezegd? Het moment is aangebroken; de grote schreeuwers
zitten nu met de handen in het haar! Ze kunnen het rad niet stoppen om er
nieuwe schoepen aan te zetten, want als ze dat zouden doen, zou het water in
het bassin ook stil blijven staan, zodat het voor elke dwaze roeier dan immers
spoedig voor de hand zou liggen dat het geen levend water is. Ze durven het rad
ook niet meer flink aan te drijven, want dan breken de enkele lekke schoepen
die er nog zijn ook nog af. Maar als dit zeer zeker zal gebeuren, zeg me dan
eens beste vriend, hoe zal het er daarna met het levende water uitzien? Want
het schoepenloze rad zal, al draait het nog zo hard, het water niet meer kunnen
rond bewegen en daaraan evenmin schijnbaar leven geven als aan de gedachten die
nog niet bij ons zijn opgekomen. 13 De tweede zegt: broeder, ik merk heel goed
waar de zaak op uitdraait. Als de roeiers zullen merken, hetgeen volgens mijn
waarneming nu reeds heel vaak het geval is, dat de beweging van het water
steeds trager wordt, zal een gedeelte van hen zich er van overtuigen dat het
met het zogenaamde levende water niet zo eenvoudig ligt, zodat men maar beter
bij de oever uit kan stappen! Een ander gedeelte zal echter tengevolge van de
geringe weerstand met weinig moeite het zogenaamde heiligdom van het raderwerk
naderen en zal daar in ieder geval met eigen ogen datgene zien wat wij hier
vanaf de oever duidelijk waarnemen, namelijk wat er met het uitdrukkelijk
aangeprezen machtige rad aan de hand is. Je weet, de hoogdravende
belanghebbenden zeggen erover, dat het nooit ofte nimmer stuk kan gaan en het
daarom steeds dezelfde kracht behoudt om het water levend te maken. Wat zullen
zij dan wel zeggen als ze de schoepen natellen en tot hun verbazing ontdekken
wat er ontbreekt en bovendien nog de bedenkelijke en aanzienlijke schade aan de
schoepen die nog aan het loze rad vastzitten, bemerken? Ben je het niet met mij
eens? Zij zullen hun bootjes vlug van het raderwerk afwenden en naar de oever
sturen.
14 En
de ander zegt: dat is toch zo klaar als een klontje; vooral wanneer het water
dat in de buurt van de oever nog maar weinig wordt bewogen, hun iets duidelijk
zal maken dat ongeveer zo luidt: luister schippers, scheer je vlug weg van mijn
oppervlakte, anders lopen jullie het gevaar om in plaats van over levend water
tenslotte over een flink stinkende modderpoel te varen!
15 Hoe
bevalt jullie deze dialoog? Ik ben van mening dat het geen slechte is. Maar aan
de oever staat nog een andere groep die met kleine stokken de diepte van het
bassin peilt, met lege bootjes naar alle richtingen vaart en doet alsof ze de
rechtmatige bevaarders van het levende water zijn. Kijk, daar stapt zojuist een
stel bassindieptepeilers uit en begint gewichtig met elkaar te praten. Gaan
jullie er maar heen en luister wat ze met elkaar bespreken.
16
Hoor wat de eerste zegt: ik heb het altijd wel gezegd, deze hele poel is een
ondiep zootje; het water is kunstmatig donker gekleurd maar heeft zelf nergens
ook maar enige diepte. Omdat zich in dit water iets bevindt dat gemakkelijk
tot verrotting overgaat, moest het wel vlijtig geroerd worden om zijn
uiterlijke frisse aanzien zo goed mogelijk te bewaren. Nu weten wij hoe de
zaken ervoor staan, en is ons alles ook volkomen duidelijk. Wat denken jullie,
op welke manier zouden we aan deze reeds te lang durende dwaasheid, een einde
kunnen maken?
17 Hoor,
een ander zegt: op twee manieren. Zoals jullie zien, zijn de waterradbelanghebbenden
toch al door duizend angsten bevangen en weten totaal niet meer hoe ze het
oude, vermolmde rad weer moeten opknappen. Wat is er nu gemakkelijker dan
stiekem een gang te maken en hun fantastische water op een subtiele manier naar
het laagland te laten weglopen. Wanneer hun bassin geen water meer zal
bevatten, dan kunnen ze hun rad ronddraaien zoveel ze willen, maar jullie
kunnen ervan verzekerd zijn dat alle roeiers die nu nog op het water rondvaren,
heel vlug op de veilige oever zullen aansturen, waar zij zich ervan kunnen
overtuigen dat er overal volop leven aanwezig is.
18 En
hoor, een derde zegt: hebben jullie nooit gehoord dat er zich op de plaats van
het rad werkelijk een bron met levend water zou bevinden? Als men die zou
kunnen bemachtigen, dan zou dat wel de grootste winst betekenen. En hoor
verder, een vierde zegt: ik krijg zojuist een heel goede inval! Wat zouden
jullie ervan vinden als we het aftappen van het water achterwege zouden laten
maar onze gang zonder veel moeite tot onder het rad zouden graven? Als de
levende bron zich daar bevindt, zullen we haar daardoor vast en zeker
tevoorschijn laten komen, zodat zij zich daarna met haar hele overvloed aan
leven over alle ver uitgestrekte dalen en vlakten als een zee kan uitbreiden.
Als dat gebeurt dan kunnen deze raddraaiers hun rad draaien zoveel ze willen,
en wij zijn er zeker van dat we de dwazen, die zich nog in de verrotte bootjes
op het vieze water laten lokken, op onze vingers kunnen tellen.
19 En
de eerste zegt: bravo broeder, dat noem ik nog eens een schrandere inval! Laten
we onmiddellijk de handen uit de mouwen steken, want ze hebben het rad niet
voor niets juist op die plek geplaatst. Wat daaronder zit wordt door hen heel
angstvallig verborgen gehouden. Zij vermoeden dat het vast en zeker hun
ondergang betekent en hebben het daarom zorgvuldig verborgen en vlijtig
dichtgestopt. Wij hebben het besluit genomen; derhalve ligt het in de hemel
besloten en nu wordt er begonnen met de aanleg van de onderaardse gang.
20 En
kijk nog verder: deze begeven zich met nog vele anderen naar het laagland en
ontdekken daar als goede bergdeskundigen reeds bij de eerste blik sporen van de
aanwezigheid van levend water. Ze steken de spade reeds in de grond en bij de
eerste stoot ontdekken ze een rijke bron die gelijk het licht van de zon met
geweldige stralen naar buiten stroomt. Zij graven verder, maken de gang groter
en daar ze niet op gesteenten stoten, maken ze snelle vorderingen.
21 Zie
hoe zich uit de vele reeds ontdekte bronnen een stralende beek heeft gevormd,
die door de dalen zijn weg zoekt. Velen die zich er niet ver vandaan bevinden,
lopen zo vlug mogelijk naar de beek, die zich daar op enige afstand al tot een
aanzienlijk meer heeft uitgebreid. Zijn aangename geur vult de hele wijde
omgeving en zijn oevers raken steeds meer bevolkt. Nu zijn onze ganggravers
nog slechts een paar meter van de hoofdbron verwijderd. Kijk naar binnen en zie
hoe zij in de sterk verlichte gang de hoofdbron steeds meer naderen.
22 En
kijk, nu geeft een van hen de beslissende slag; de bron ligt open! Zij draagt
de arbeiders naar buiten in de eeuwig oneindige vrijheid en beloont ze met het
eeuwige leven. Met grote kracht en overvloedige rijkdom stort ze zich over alle
dalen en vlakten; bergen sleurt ze met zich mee en alles wat dood was wordt
door haar water tot leven gebracht.
23
Maar zie, nu merken de waterradbelanghebbenden het ook en zij schreeuwen moord
en brand op hun waterradstellage! Maar het helpt niets. Ze draaien het oude
waterrad krachtig rond, maar de ene vermolmde schoep na de andere vliegt eraf.
Het wateroppervlak ligt aan de oevers vol met lege bootjes. Alles wat maar
voeten heeft probeert bij het grote levengevende water te komen. Alleen de
waterradbelanghebbenden zitten nu, zoals jullie gewoonlijk zeggen, in zak en
as! Enkelen pakken de slechte, afgebroken schoepen van het rad en zwemmen
zelfs zo goed en zo kwaad als het gaat, naar de gelukzalige oever. Alleen voor
de hoofdbelanghebbenden zal er tenslotte nauwelijks een reddingsmiddel over
blijven, want de bootjes zijn allemaal naar de oever gedreven en niemand wil er
een naar hen toe sturen, zodat ze zich zouden kunnen redden door naar de oever
te varen. Hun water begint geweldig te stinken en het levende water wil er niet
in binnenstromen.
24
Kijk, zo staan de zaken; en dat is ook de volledige ontknoping van liet akelige
beeld, dat we in zijn geheel in de sfeer van onze zevende geestelijke gastvrije
vriend hebben aanschouwd.
25
Jullie begrijpen nu deze beelden en dat is genoeg, want ook zoiets biedt ons de
aanblik van de geestelijke zon. Zoals jullie op de zon alle materiële
toestanden overeenstemmend met het betreffend hemellichaam hebben aangetroffen,
zo is het ook heel in het bijzonder met de geestelijke toestanden gesteld.
26 Wie
is nu deze zevende geest in wiens sfeer jullie dit hebben gezien? Kijk, het is
een oude geest speciaal bestemd voor deze tijd; het is de geest van de profeet
Daniël. Nu jullie dit weten kunnen jullie weer uit zijn sfeer treden en je voor
de volgende keer in de sfeer van de achtste geest begeven, die zojuist naar ons
toekomt. Dus nu weer genoeg voor vandaag.
16.
De sfeer van de achtste geest.
De wereldklok en de 'laatste tijd
Het nieuwe Jeruzalem' uit de sfeer van
Swedenborg
1 Onze
gastvrije vriend is reeds hier; treed dus maar binnen in zijn sfeer. Ook deze
geest zullen jullie weer zien in zijn sfeer, waarin jullie door hem wat worden
rondgeleid. Let weer goed op hetgeen hij jullie zal laten zien en wat hij
jullie zal zeggen, want daaruit zal jullie veel van wat jullie tot nu toe nog
niet goed hebben begrepen, duidelijk worden. Jullie bevinden je al in zijn
sfeer; vertrouw dus maar op hem want hij is een bekwame gids en in hem is veel wijsheid
uit Mij. Onderweg zullen jullie nog wel te weten komen wie deze geest eigenlijk
is. Luister dus nu naar hem en volg hem maar!
2 De
geest zegt zojuist tegen jullie: kom, kom geliefde broeders, zoals de Heer het
wil; ik zal jullie rondleiden in het rijk van waarheid en liefde!
3 Zie
daar naar de morgen toe dat buitengewoon majestueuze, mooie gebergte. Kijk hoe
de goddelijke zon, waarin de Heer is, al hoog boven het gebergte staat en zie
hoe prachtig haar stralen als die van een liefelijk morgenrood in de dalen en
andere diepten van de wereld vallen!
4 Kijk
bij deze gelegenheid ook eens achterom, dan zien jullie een grote zee, waarop
zich vele grote golven bewegen. Op de golven zien jullie veel schepen; sommige
zijn groot en andere klein. Jullie zien hoe de golven naar de oever toe dringen
om deze heerlijke zonnestralen in zich op te zuigen. De schepen op de grote zee
hebben ook hun zeilen zo gericht dat ze evenals de golven op de verlichte oever
afstevenen. Daaraan kunnen jullie de verborgen kracht van de stralen van die
goddelijke zon, waarin de Heer woont, herkennen.
5 Maar
nu begeven we ons naar dat gebergte. Daar zullen we dingen van een heel andere
aard aanschouwen en zien, hoe de goddelijke waarheid zich daar openbaart.
Jullie vragen en zeggen: maar lieve geestelijke vriend en broeder, dat
stralende gebergte lijkt nog heel ver weg te liggen, hoe kunnen we het zo vlug
bereiken? 0 lieve vrienden en broeders, maken jullie je daarover geen zorgen,
want onze eigen wil zal ons terstond daarheen brengen. Jullie willen het
evenals ik, en kijk, we zijn al ter plaatse!
6
Jullie zeggen: o lieve geestelijke vriend en broeder, hier is het verrukkelijk;
hier zouden we wel willen blijven, want zoiets prachtigs als het uitzicht vanaf
dit hoge gebergte is nog nooit, zelfs niet bij benadering voor ons geestesoog
verschenen.
7
Jullie zien daar naar de middag toe iets eigenaardigs en jullie weten niet wat
je ervan moet denken. Jullie zien aan een vanaf het hoge firmament hangende
gouden staaf een zon hangen die zich statig en langzaam heen en weer beweegt
als de slinger van een klok. Jullie zouden wel willen weten wat dat is. Ik zeg
jullie: laten we er maar naartoe gaan, dan zullen jullie er weldra achter
komen.
8 Zien
jullie daar achter deze indrukwekkende zonneslinger het buitengewoon grote
vierkante gebouw, dat zich trapsgewijs en piramidevormig met zijn punt ook tot
onder het hoge schijnbare hemelfirmament verheft? We zullen er naartoe gaan en
het gebouw wat nader bekijken. Het opschrift aan de ene kant zal ons vooreerst
de betekenis ervan duidelijk maken. Jullie willen het, en kijk, we zijn ook al
ter plaatse!
9 Kijk
daar eens naar boven. Op de tiende trede zien jullie twee grote lichtgevende
piramiden staan; lees maar wat er op elk van de twee geschreven staat. Jullie
zeggen: het schrift is ons onbekend. Wel, dan zal ik het jullie voorlezen. Op
de ene piramide aan de linkerzijde staat geschreven: `Dit is de grote tijdmeter
voor de geschapen dingen'. En op de andere piramide staat: `Enig juiste
beweging van alle dingen en gebeurtenissen volgens de goddelijke ordening'. Uit
deze twee opschriften kunnen jullie reeds gemakkelijk opmaken wat deze
verschijning wil zeggen.
10
Maar gaan jullie nu met mij omhoog, minstens tot op de halve hoogte van dit
gebouw. Daar zullen we de wijzerplaat van deze grote wereldklok aanschouwen,
waarop jullie heel gemakkelijk ](tinnen zien hoe laat het nu is.
11
Kijk, we zijn alweer op de plaats van bestemming. Jullie zijn verbaasd dat deze
wijzerplaat maar aan één kant, namelijk de linker, van cijfers is voorzien, en
wel evenals bij jullie klokken van een tot twaalf. De rechterkant, die naar de
morgen is gekeerd, is helemaal zonder cijfers. Dit komt, omdat hier de
avondzijde alleen het tijdelijke aangeeft, en de morgenzijde het eeuwige en dus
geestelijke.
12
Toen de gehele materiële schepping werd gerealiseerd, stond deze grote,
lichtgevende wijzer naar beneden op het cijfer één, dat jullie nog sterk zien
lichten.
13
Maar waar staat deze wijzer nu? Jullie zeggen: hij wijst al recht omhoog en
zelfs al bijna naar het einde van het laatste getal. Twee kleine puntjes moet
hij nog passeren en dan is zijn punt het cijferloze lichtveld binnengegaan.
Weten jullie wel wat dat betekent? Kijk, dat betekent de laatste tijd!
14 Maar
jullie vragen: zullen dan alle dingen ophouden te bestaan, wanneer de wijzer op
het vrije witte vlak zal uitkomen? Dat zal een volgende hogergeplaatste
wijzerplaat aangeven. Ga daarom met mij een paar treden hoger.
15
Kijk, daar is al een andere wijzerplaat. Wat zien jullie daarop? Jullie zeggen:
daar zien we juist het tegenovergestelde; de naar de avond toegekeerde zijde is
donker en zonder cijfers; de zijde naar de morgen toe is hier echter met
nieuwe, helder lichtende cijfers beschreven. Daar staat echter de één bovenaan
en het getal twaalf beneden. De grote wijzer raakt reeds de eerste punt van de
één, die straalt als een heldere morgenster. Elk cijfer dat vanaf de één de
grote kring naar beneden vormt, straalt steeds sterker en de glans van het laatste
getal is als die van de zon, die daar in de morgen zo buitengewoon heerlijk
straalt. Jullie hebben alles goed opgemerkt; maar wat wil het zeggen?
16 Dat
zullen jullie dadelijk vernemen. Kijk, zo gaat een oude, duistere tijd in een
nieuwe, verlichte over. Daarom zullen de dingen ook niet vergaan, maar er wordt
hun 'een nieuwe tijd' gegeven. Zoals de eerste tijd een tijd was van de
ondergang, een tijd van de nacht, zo zal deze komende tijd een tijd zijn van de
opkomst en een tijd van de dag! Nu begrijpen jullie wat dit grote uurwerk
betekent. Laten we onze blikken er dus weer van afwenden en de dingen die nog
in eindeloze, wonderbaarlijke overvloed om ons heen zijn, nader beschouwen.
17
Jullie zien daar naar de middag toe een buitengewoon groot vierkant gebouw dat
op een bijzonder grote kubus lijkt en bijna twaalfduizend klafter lang is;
breedte en hoogte zijn dus gelijk aan de lengte. Boven op de vier hoeken zien
jullie vier reusachtige mensengestalten met aan hun voeten vier verschillende
dieren. We zullen er meteen naartoe gaan en zien wat dit allemaal betekent.
Jullie willen het, en daarom zijn we ook al, zoals jullie zien, op het
glanzende oppervlak van deze grote kubus. Kijk eens, daar in het midden van dit
glanzende vlak staat nog een kleinere, heel sterk stralende kubus, waarop een
geheel ontzegeld boek ligt.
18 Het zevende zegel zien jullie
eveneens al ontzegeld en vanuit dit zegel zien jullie allerlei reusachtige
vormen opstijgen. Veel geesten in witte kleren en met grote bazuinen in hun
hand vluchten naar alle kanten. Kijk, daar blaast er een op de bazuin en uit de
bazuin komt van alles tevoorschijn zoals: oorlog, duurte, hongersnood en pest.
- Kijk, daar blaast een ander op zijn bazuin en daaruit komt een verterend
vuur. Waar het neerkomt verteert het alles en de hardste stenen laat het
wegsmelten als waterdruppels op een gloeiende plaat. Kijk nu daar weer, een
ander blaast op zijn bazuin en een grote watervloed vol met allerhande
ongedierte stroomt eruit; en kijk, daar beneden in de diepte de oude aarde, hoe
ze verdrinkt in deze vloed. En kijk daar, een vierde blaast op zijn bazuin en
een grote, vurige draak stort gebonden en gekneveld naar beneden daar waar
jullie in een eindeloze diepte een onmetelijke, kokende vuurzee zien.
19 Maar kijk nu naar de vier grote
reusachtige gestalten op de hoeken; ook zij zijn voorzien van grote bazuinen.
Zie, die in de richting van de middernacht blaast krachtig op zijn bazuin,
waaruit een geest tevoorschijn komt om met een grote gesel de aarde te
tuchtigen. En zie, die in de richting van de avond blaast eveneens op zijn
bazuin en daaruit komt een andere geest met een gloeiende en vurige bezem in
zijn hand om het vuil van het aardrijk te vegen. En zie, daar in de richting
van de middag blaast de grote geest eveneens op zijn bazuin waaruit een
heleboel geesten komen die voorzien zijn van allerlei korven met zaden om een
nieuwe vrucht in het schoongeveegde aardrijk te leggen. Maar kijk nu, de geest
in de richting van de morgen blaast eveneens op zijn bazuin en daaruit komt een
lichtende wolk. Daarop zien jullie talloze scharen. Boven deze wolk zien jullie
een stralend kruis en op het kruis staat een mens, zo zachtmoedig, zo mild als
een lam!
20 Zie, dit is het teken van de
Mensenzoon. Hiermee hebben we op deze plek ook alles gezien, wat jullie hier te
zien en te aanschouwen kan worden gegeven; en dit alles is het licht van de
waarheid, van waaruit jullie deze dingen aanschouwen. -
21 Jullie richten je blik zojuist naar
de morgen en zien tot je grote verbazing een buitengewoon prachtige, grote
stad, die straalt als de heerlijke zon boven haar. Jullie zouden graag willen
weten wat dit voor een stad is en zouden haar
ook nader willen bekijken. Jullie
willen het! - en kijk, de stad ligt ;ti voor ons.
22 Hoe bevalt het jullie hier? Jullie
zeggen: onuitsprekelijk fijn en goed, want hier ademen we toch louter liefde en
alles wat we zien, heeft een buitengewoon zacht, mild en liefde ademend
karakter. Verder zeggen jullie: hoc prachtig glanzen de muren van deze stad;
hoe buitengewoon verheven en prachtig zijn haar poorten en wat een
onbeschrijfelijk heerlijk licht straalt ons vanuit iedere poort tegemoet!
Talloze overgelukkige scharen engelgeesten wandelen daar in en uit! O, daar
moet het wel goed wonen zijn!
23 Jullie zeggen dat je ook graag
binnen in de stad zou willen rondkijken. Ook dat kunnen jullie nu doen. Maar ik
zeg jullie van tevoren: deze stad is zo oneindig groot dat we haar zelfs met de
grootst mogelijke gedachtesnelheid in geen eeuwigheden volledig zouden kunnen
doorkruisen; want deze stad wordt pas groot, ja steeds eindeloos groter en
groter naarmate iemand dieper in haar innerlijk doordringt. Daarom zullen we
ook slechts naar één poort toegaan en door die poort een blik in de stad
werpen.
24 Jullie zeggen nu: in de naam van de
almachtige Heer! Wat een eindeloze pracht en wat een onafzienbare rij huizen!
Aan deze straat die we hier zien, lijkt wel nooit een eind te komen. Ja, ik zeg
jullie ook: jullie zouden eeuwig door deze straat kunnen wandelen, maar nooit
zouden jullie bij een tegenovergesteld einde aankomen; en zulke straten en
pleinen zijn er zijn ontelbaar veel in deze stad. Willen jullie echter weten
hoe deze stad heet, lees dan maar het opschrift boven deze poort. Er staat: de
heilige stad Gods ofwel het nieuwe Jeruzalem.
25 Maar ik, die jullie hier nu heeft
rondgeleid, ben de geest van Swedenborg; en hiermee hebben jullie dan ook alles
gezien wat jullie door de Heer vergund was om in mijn sfeer te zien. Daarom
keren we dan ook weer terug. Kijk, we zijn al op de plek vanwaar we zijn
vertrokken. Treed nu uit mijn sfeer en ga naar Hem, die op jullie wacht en
wiens naam is: Heilig, heilig, heilig!!! - Wel, jullie zijn weer hier; hebben
jullie alles goed in je opgenomen?
26 Jullie antwoorden bevestigend, maar
Ik zeg jullie: wat jullie daarvan nog niet begrijpen zal jullie te zijner tijd
en wel in de sfeer van de volgende geest duidelijker worden. En dus genoeg voor
vandaag.
17.
De
sfeer van de negende geest (ev. Marcus).
Rondleiding
in de eigenlijke geestenwereld.
Hoe
het kwaad van de vleselijke liefde zichtbaar wordt in het hiernamaals
1 Ook deze negende geest zullen jullie
zien en spreken in zijn sfeer. Hij zal jullie naar verschillende plaatsen
leiden, waar jullie van alles wat je tot nu toe nog vreemd was, zullen zien en
begrijpen. Daaruit zullen jullie ook veel van hetgeen tot nu toe werd gezien,
in een helderder licht aanschouwen.
2 Kijk, onze nieuwe gastvrije vriend
staat er al; begeef je daarom terstond in zijn sfeer en volg zijn instructies
maar op.
3 Jullie bevinden je al in zijn sfeer.
Let dus op, wat deze nieuwe gids jullie gaat vertellen. Hij zegt: beste
vrienden en broeders, kom, kom met mij mee om te zien wat de oneindig grote
Vaderliefde allemaal bewerkstelligt en hoe mild zij overal is. Verheug je bovenmate
dat de Heer er behagen in schiep dergelijke dingen aan jullie geest te tonen;
want jullie zullen met eigen ogen aanschouwen, hoe ondoorgrondelijk de wegen
van de Heer zijn en hoe onnaspeurlijk de raadsbesluiten van Zijn oneindige
eeuwige wijsheid!
4 Kijk om je heen zo ver jullie
geestelijke ogen maar reiken en zeg me dan wat er allemaal voor jullie ogen
verschijnt. Ik zie wel dat jullie door de grootheid van het schouwspel in
verlegenheid gebracht worden, er geen raad mee weten en niet weten waar te
beginnen! Daarom zal ik alles wat jullie zien, duidelijk in woorden
beschrijven.
5 In de richting van de middernacht
zien jullie een tamelijk kale omgeving; hoge steile bergen stapelen zich achter
elkaar op en kijken als dreigende rechters neer op de prachtige vlakten. Hier
en daar tussen de bergen en op de kleinere heuvels ontdekken jullie gebouwen
die lijken op jullie woningen op aarde; hier en daar, meer in het laagland
staat ook een klein kerkje. In de hogere sferen van deze bergen zien jullie
grijze wolken voorbijtrekken en daarboven lijken de bergen uit louter sneeuw en
ijs te bestaan, ongeveer zoals de hoge gletsjers bij jullie op aarde. Verder
zien jullie dat deze hele noordelijke omgeving door een grote en brede rivier
is afgesneden van de streek waarin wij ons nu bevinden.
6 Wanneer jullie de loop van deze
rivier volgen, ontdekken jullie dat zij uit de omgeving tussen morgen en
middernacht tevoorschijn komt en bijna in de vorm van een halve cirkel tussen
avond en middernacht verder stroomt. Haar water wordt tot geweldige golven
opgestuwd; daarom is er slechts één enkele gierpont of liever gezegd een door
de stroming aangedreven schip, dat de overtocht mogelijk maakt voor de
bewoners, die aan de overkant van de rivier wonen.
7 Jullie zouden wel willen weten wat
dat voor bewoners zijn? Dat kunnen we gauw te weten komen. Kom maar met mij
mee; de boot ligt juist aan deze oever en we zullen de rivier vrijwel
moeiteloos kunnen oversteken. Jullie willen het en kijk, we zijn al aan de
oever van de rivier. Stap maar moedig in het bootje en wees niet bang voor de
schuimende golven, noch voor de donkere diepte van de rivier. We zullen de boot
zo goed sturen dat ook niet één druppel erin zal komen.
8 Welnu, jullie zitten in de boot.
Zie, de tocht gaat beter dan jullie dachten, want we zitten al midden op de
rivier. Schrik maar niet van de monsters die hun koppen boven de golven
uitsteken en hun muilen heel ver opensperren alsof ze hele werelden zouden
willen verslinden. Want kijk, we zijn er bijna en nu hebben we de overkant dan
ook helemaal bereikt. Stap maar voor mij aan land dan zal ik jullie volgen en
tevens de boot aan de oever vastleggen.
9 Kijk, we zijn nu aan land. Daar
tamelijk diep in een dal gelegen zien jullie een vervuild dorp. Laten we
daarheen gaan en kijken wat daar allemaal te zien is. We zijn er al; hoe bevalt
het jullie hier? Jullie krijgen er gewoonweg koude rillingen van. Ik zeg
jullie, het ziet er daar nog goed uit, maar het zal nog fraaier worden!
10 Jullie zeggen: beste vriend en
broeder! We zijn hiermee al tevreden, want de buitengewoon vieze huizen zien er
uit als die van een afgebrand dorp in een of andere duistere uithoek van de
aarde. De mensen die we hier zien, zien er zo haveloos uit dat men zich op
aarde moeilijk iets havelozer kan voorstellen. Daar komt zojuist een stel op
ons af; de man is halfnaakt. De blote delen van zijn lichaam zijn uitgeteerd en
vuil en op zijn borst lijkt hij een brandwond te hebben. Zijn haren zijn voor
meer dan de helft als door vuur verschroeid, ook de helft van zijn gezicht
lijkt te zijn verbrand. Zijn begeleider lijkt een vrouw te zijn. Heer, wat een
beklagenswaardige vrouwelijke gestalte! Zij ziet er uit alsof ze werkelijk
reeds drie jaar in de grond heeft gelegen. Alleen over haar schouders hangen
nog enkele vuile lompen, die er uitzien alsof ze zojuist uit een beerput zijn
gehaald. Haar blote voeten lijken op vleesloze beenderen en haar armen! De ene
is een halfverbrande skeletarm en de andere zit vol etter en zweren, en haar
hoofd, wat een gelaatsuitdrukking! Werkelijk, wie in staat is om daaruit een
andere karaktertrek dan die van de dood te halen, die moet een hoge graad van
wijsheid bezitten.
11 Ja, mijn beste vrienden en
broeders, laat je door deze aanblik niet van de wijs brengen, want zo zien de
bewoners van deze streek hier er nog het voordeligst uit en dit is nog maar
het eerste begin van de grote ellende die deze streek herbergt. Maar laten we
ons nu naar het dorp zelf begeven waar jullie echt wonderbaarlijke dingen
zullen zien.
12
Daar staat al het eerste huis. Kijk eens door dit lage raampje naar binnen; wat
zien jullie daar? O, jullie schrikken terug; wat is er dan? Ik weet het wel, er
zijn hier geen parfumerieën! Op de vloer van deze kamer zien jullie half
vergane menselijke wezens bij elkaar hokken en in hun stinkende, half van hun
beenderen afgevallen en verrotte vlees wroeten. Dat is weliswaar geen
prijzenswaardige aanblik, maar het is nu eenmaal niet anders, want zo uit zich
hier de vleselijke liefde.
13
Jullie vragen of deze wezens dan helemaal verloren zijn? Jullie weten toch hoe
groot de liefde en ontferming van de Heer is. Kijk, het vlees of beter gezegd
de vleselijke lust van al deze wezens moet helemaal op de meest weerzinwekkende
wijze worden opgeteerd voordat zij in een toestand kunnen komen waarin hulp
voor hen mogelijk wordt.
14
Denken jullie dat deze van jullie gezichtspunt uit bekeken hoogst ellendige
wezens zich ongelukkig voelen in deze toestand? 0 helemaal niet! Zouden ze zich
ongelukkig voelen, dan zouden ze ook graag snel willen vluchten, want ieder
heeft nog zoveel kracht dat hij kan opstaan en zich verder stroomopwaarts
begeven, want het water van de rivier heeft voor hen een zuiverende en
genezende kracht. Alleen het vleselijke genot is hun element en daarom knagen
ze zo lang aan hun vlees, totdat het helemaal verteerd is.
15
Jullie vragen: hebben deze mensen wel iets te eten en kunnen ze nog een of
ander voedsel tot zich nemen? Kom maar mee naar het tweede huis en kijk door
het raam naar binnen, dan krijgen jullie meteen een maaltijd te zien.
16
Wel, wat zien jullie daar? Maar jullie kunnen ook niet eens blijven kijken!
Waarom zijn jullie dan zo plotseling van het raam weggesprongen? Ja kijk, dat
brengt de vleselijke lust ook met zich mee. Op aarde hebben jullie een gezegde
dat luidt: zij zijn zo gek op elkaar dat ze elkaar wel kunnen opeten! Daarom
hoeven jullie ook niet zo ontdaan te zijn, als jullie gezien hebben hoe de
bewoners van dit huis elkaars weggerotte lappen vlees, die vol maden en wormen
zaten, opaten. Zo moet het vlees verteren, wil het vonkje van hun betere geest
ooit nog vrij komen.
17 Nu
vragen jullie weer of deze ongelukkige wezens niets te doen hebben. Ook dat
zullen we zien. Daar is alweer een ander huis. Kijk maar door dit halfvergane
raam naar binnen, dan zullen jullie meteen zien waarmee de bewoners van dit
huis bezig zijn. Maar jullie vluchten alweer weg van het raam. Wat is het dan
dat jullie zo vlug van het raam heeft verdreven? Is het dan zoiets bijzonders
als men in het juiste licht ziet hoe de bewoners van dit huis uit het stinkende
slijk op de grond halfvergane lappen vlees opvissen en deze om hun kale botten
wikkelen, en als ze dan een of ander geraamte tiet dergelijke veretterde lappen
vlees hebben omwikkeld, dadelijk weer aan de zinnelijke geslachtsgemeenschap
denken en alle mogelijke moeite doen om zich nog enig wellustig vleselijk genot
te verschaffen?
18
Waarom zijn jullie dan zo verbaasd over dit schouwspel? Gaat het er op aarde
dan beter toe? Jullie zouden zo menig teder vlees dat op aarde zoveel opzien
baart maar eens met geestelijke ogen moeten kunnen bekijken, dan zouden jullie
nog heel wat grotere wonderen aanschouwen dan hier!
19
Jullie vragen: hebben deze arme wezens dan helemaal geen begrip van de Heer en
ook helemaal geen verlangen naar Hem? Ga dan maar eens een stukje verder.
Kijk, daar staat iets op een heuvel dat lijkt op de smerige ruïne van een
bedehuis. We zullen erheen gaan; wie weet wat voor merkwaardigs we daarbinnen
zullen ontdekken! Kijk, hier achter tegen de berg is een reeds enigszins
vervallen poort. We hoeven maar naar binnen te kijken en we zullen op jullie
vraag onmiddellijk het passende antwoord krijgen. Wel, jullie slaan hier bijna
achterover van schrik! Wat voor wonderlijks hebben jullie dan ontdekt?
20
Jullie kunnen nauwelijks ademen, laat staan spreken! Jullie moeten niet steeds
zo reageren, anders zal deze wandeling niet zo snel ten einde zijn. Wat jullie
hier namelijk hebben gezien is niet meer en niet minder dan volkomen
natuurlijk. Denk maar eens na; de zinnelijke en begerige mens draagt zoiets
toch overal met zich mee. Ook wanneer hij een bedehuis binnengaat, kan hij zien
wat hij wil, en zijn zinnelijke liefde zal daarbij voortdurend actief zijn.
Ieder voorwerp wordt door haar gekleurd volgens haar geaardheid. En zo zal ook
aan ieder voorwerp, dat een op zinnelijkheid belust mens heeft bekeken, zo'n
weerzinwekkende liefde geestelijk te zien zijn. Op grond hiervan hebben jullie
in dit bedehuis op de plaats van het altaar ook niets anders dan louter geslachtsdelen
van beiderlei kunne gezien. Ook een daar geplaatst heel pover onooglijk
kruisbeeldje was aan alle kanten met zulke lustobjecten behangen en versierd.
Jullie hebben binnen zelfs enkele mensen gezien die zich als in een museum in
dit bedehuis voortsleepten en als het ware helemaal opgingen in de aanblik van
bovengenoemde kunstvoorwerpen en zich daarin verlustigden.
21
Vinden jullie dit soms overdreven? Ik zeg jullie: dit is niet in het minst
overdreven, maar het is de zuivere, nuchtere waarheid. Want er zijn bij jullie
op aarde toch heel veel mensen die zo nu en dan wel aan de Heer denken, vooral
wanneer ze een uit hout gesneden beeld van Hem zien dat Hem echter slechts grof
materieel voorstelt; maar hoe lang duurt zo'n herinnering? Slechts één blik op
een voor hem op de een of andere manier aantrekkelijk vrouwtje, en de
herinnering aan de Heer zal evenals Zijn beeld met allerlei bekoorlijke
lichaamsdelen behangen en verweven zijn! Op aarde wordt zoiets door de huid
verborgen, maar voor de geest is dit alles open en bloot te zien.
22
Jullie vragen: beste vriend, daar dieper in deze smerige vallei zijn nog heel
veel van dergelijke bedroevend fraaie onderkomens; is dat soms een voortzetting
van deze vleselijke lofwaardigheden?
23 Hebben jullie nog zin om het
volgende huis te bekijken? Jullie schudden je hoofd en daarom zal ik jullie dan
ook niet verder rondleiden, maar ik zeg jullie in het kort dat jullie geen
betere maar steeds slechts ergere dingen te zien zouden krijgen. Zo zouden
jullie bijvoorbeeld in het volgende huis reeds alle mogelijke manieren van
knapenschenderij zien. Zouden jullie nog verder gaan, dan zouden jullie zien
hoe jonge meisjes door zinnelijke mannen tot ontucht worden verleid en
gedwongen. Maar omdat de aanblik van verdere vleselijke gruwelen jullie echter
meer zou schaden dan baten, is het dan ook beter dat jullie zoiets niet zien!
24 Ik moet jullie wel zeggen dat, hoe
verder men daar binnendringt, men de mensen er qua uiterlijk in zekere zin steeds
gevulder en vollediger gevormd ziet dan die daar verder stroomopwaarts. Dat
komt omdat degenen die zich stroomopwaarts bevinden al meer ontmaskerd en van
hun vlees ontdaan zijn dan degenen die daar meer landinwaarts wonen.
25 Kijk daar eens, diep in dat vuile
dal, daar zien jullie zelfs meerdere huizen in brand staan. Jullie vragen: wat
betekent dat? Dat betekent dat daar deze vleselijke lust ontaardt in
kwaadaardigheid die lijkt op jaloezie bij jullie op aarde. In zo'n huis mogen
jullie niet naar binnen kijken, want een dergelijke aanblik zou jullie, als je
er niet op bent voorbereid, het leven kosten! Zodoende hebben we in dit ravijn
dan ook niets meer te zoeken en daarom zullen we de volgende keer naar een
ander dorp gaan. We zullen zien hoe het daar toegaat. Ik zeg jullie: verwacht
er maar niet te veel van, want daar zullen we nog heel andere dingen te zien
krijgen. En dus laten we het nu hierbij!
18.
Hoe
de woeker gestalte krijgt in het hiernamaals
1 Voor we ons naar het andere dal
begeven wil ik jullie nog in liet kort antwoord geven op een vraag die jullie
me gesteld hebben. Jullie zouden graag willen weten of hetgeen jullie voorheen
gezien hebben, soms de hel is. Ik kan jullie daarop noch met ja noch met nee
antwoorden, maar jullie alleen maar zeggen dat wat jullie gezien hebben, wel
hels van aard is maar niet de eigenlijke hel is. Want wat daar te zien is, is
niets anders dan een op zichzelf staande voorstelling van het kwaad,
voornamelijk met betrekking tot de begeerten van de mens daar. Waar jullie de
meest uitgeteerde wezens hebben gezien, daar is het kwaad ook reeds in een
soortgelijke toestand. Waar jullie echter wezens die nog meer met vlees omhuld
waren, bezig zagen, daar is door die begeerte de drang tot kwaaddoen naar
verhouding ook het meest actief. Op jullie aarde komt dat toch ook helder en
duidelijk tot uiting, want jullie hebben toch zeker wel eens mensen ontmoet die
door het veelvuldig zondigen hun zinnelijke natuur zo totaal hebben verwoest
dat zij zelfs met behulp van allerlei kunstmatige stimulerende middelen niet
meer in staat zijn om een volledig lichamelijk lustgevoel op te wekken. Kijk,
zulke mensen verschijnen hier op de voorgrond, omdat zij zo nu en dan toch een
gedachte in zich laten opkomen die hun de nietigheid en vergankelijkheid van
dergelijke genoegens laat inzien. Maar op de achtergrond hebben jullie diegenen
gezien bij wie de macht van de begeerte ook nog meer overeenstemt met de
daadkracht tot het kwaad. Kijk maar naar zulke mensen op aarde; hoe zij er als
het ware op los leven en op een schandalige manier met hun lichaam omgaan,
zolang zij deze kwalijke krachten nog in zich hebben.
2 Hieruit kunnen jullie opmaken dat
hetgeen jullie gezien hebben noch de hel noch de niet-hel, maar slechts de
zichtbaar geworden helse geaardheid van het kwaad is. Nu we dit weten, begeven
we ons dan ook met deze kennis naar het volgende eerder genoemde dal.
3 Kijk, het is slechts door een lage
en tamelijk vuile bergrug van het ons reeds bekende dal gescheiden. We hoeven
deze bergrug dus maar over te gaan en we zullen meteen de aard van het andere
dal aanschouwen. Jullie willen het, en we zijn al op de hoogvlakte van de
bergrug. Zie, daar beneden ligt het nieuwe dorp; hoe bevalt het jullie? Jullie
zeggen: van veraf ziet het er bijna beter uit dan het vorige; alleen gezien het
feit dat het meer in het avondgebied ligt, kunnen we er niet veel goeds van
verwachten. Ja, jullie hebben gelijk; zo zal het ook zijn.
4 Jullie vragen mij waarom de gebouwen
hier veel groter zijn en er over het algemeen veel respectabeler uitzien dan
die van het vorige dorp. Ik zeg jullie: laten we ons maar meteen naar beneden
naar het dorp begeven, dan zullen jullie spoedig het antwoord op je vraag
vinden. Wel, daar staan we al voor het eerste huis. Het heeft een naar voren
toe afgeronde, vuil witgekalkte muur; het heeft echter geen raam en ook geen
ingang aan de voorkant. Jullie vragen; waarom is dat zo? Omdat deze kant naar
de morgen toegekeerd is en deze is een gruwel voor de bewoners van dit dorp. Om
dus in zo'n woonhuis naar binnen te kunnen gluren moeten we ons dus naar de
achterkant van het gebouw begeven, die wel wat hoger tegen de berg op is
gelegen. Daar is al een groot raam; kijk eens naar binnen en vertel me, wat
jullie daar zien.
5 O, bij het eerste huis deinzen
jullie al meteen terug. Hoe zal het dan bij het volgende huis met jullie gaan?
Stomverbaasd zeggen jullie: om godswil, het is ongehoord, onmenselijk,
ondenkbaar! Op de achtergrond zat op een brede bank een menselijk monster. Het
was onmenselijk dik en had een afschuwelijke hangbuik die meer dan de helft van
de kamer in beslag nam. Aan zijn hals zat de ene smerige vetkwab op de andere.
Voor hem stond een aantal uitgemergelde skeletmensen die elkaar rond deze
afschuwelijke vetzak verdrongen en hem smeekten om hen op te vreten! Dit
monster had dan ook werkelijk verscheidene reeds helemaal afgekloven
mensengeraamten op een stevige tafel voor zich liggen. Maar enkelen op de
achtergrond vervloekten dit monster en wilden woedend op hem af stormen. Ze
werden echter tegengehouden door degenen aan wie het monster beloofd had om ook
wat van hun vlees te eten en het in zijn vet om te zetten.
6 Nu vragen jullie weliswaar: wat
heeft deze eigenaardige, gruwelijke voorstelling dan te betekenen? Wie kan, mag
het begrijpen, maar wij begrijpen er niets van! Maar ik zeg jullie, beste
broeders en vrienden, als jullie dat niet onmiddellijk begrijpen en doorzien,
moeten jullie toch op jullie aarde volslagen blind rondwandelen!
7 Is het niet een voortreffelijke
voorstelling van een woekeraar en heel in het bijzonder van een zelfzuchtige
industriemagnaat, die zich tot levensdoel heeft gesteld om alles wat hem binnen
zijn bereik maar rente kan opleveren, op te schrokken? Geef maar eens de grens
van verzadiging van zo'n woekeraar aan; gaan zijn begeerten niet tot in het
oneindige? Zou hij ook maar het geringste gewetensbezwaar hebben als hij in
staat zou zijn de schatten en rijkdommen van de hele wereld naar zich toe te
halen? Zou hij ook maar één traan laten als hij het leven van alle weduwen en
wezen op aarde naar zich toe zou kunnen trekken en opteren?
8 Ik zeg jullie: de armen komen nog in
drommen naar hem toe en offeren hem have en goed; zij teren al hun krachten op
door zich voor het armzaligste loon bijna totaal voor hem af te sloven. Anderen
brengen het beetje dat ze hebben naar hem toe en prijzen zich gelukkig als hij
het tegen een miserabele rente heeft aangenomen. Ja, veel bedrogenen gaan zelfs
zo ver, dat ze het onvermijdelijk vinden door hem te worden gedupeerd, omdat, uiteraard
buiten zijn schuld, de zaken nu eenmaal zo lopen.
9 Enkele eveneens hebzuchtige, maar
verder op werelds gebied toch domme, arme drommels, die de schurkenstreken van
deze rijke inzien, bedreigen hem met vernietiging en dood. Alleen de
belanghebbenden van onze woekeraar die inzien dat ze met diens dood nog eerder
ten onder gaan dan met zijn volkomen verzadiging, verhinderen zoveel mogelijk
een dergelijke aanslag.
10 Wel, wat zeggen jullie nu van dit
beeld? Is het niet voortreffelijk en toont het dit kwaad niet precies zoals het
is? Dit was nog maar een goedaardig begin. Laten we daarom naar het volgende,
iets grotere huis gaan en daar naar binnen kijken.
11 Kijk, we staan al bij het goede
raam. Jullie moeten echt scherp naar binnen kijken, want omdat het huis groter
is en het, zoals jullie zien, aan de achterkant slechts twee naar verhouding
kleine, vuile raampjes heeft, is het binnen behoorlijk donker. Hebben jullie al
gezien wat zich daarbinnen allemaal bevindt? Jullie schrikken bevend terug; dat
is voor mij al een duidelijk teken dat jullie het van binnen goed hebben
gezien. Maar jullie zijn niet in staat om te spreken. Dat wil ik ook heel graag
geloven, want dergelijke schouwspelen doen zelfs ons, sterke geesten, hevig
versteld staan, in het bijzonder omdat ze juist tegenwoordig steeds meer
voorkomen en alsmaar merkwaardiger worden. Ik zie hier wel dat het nodig zal
zijn dat ik vertel wat jullie gezien hebben, omdat jullie voor zo'n beeld niet
gemakkelijk de juiste woorden vinden.
12 Jullie zagen hier eveneens op de
achtergrond een afschuwelijk vetgemest wezen. Dit wezen had een ontzettend
opgezwollen buik; zijn kop leek op de grote muil van een hyena; zijn armen
leken op een paar krachtige reuzenslangen; zijn voeten leken op die van een
beer. Op zijn enorm grote buik was een soort altaar opgericht. Midden op dit
altaar was een tweesnijdende spies opgesteld. Jullie zagen dat er aan deze
spies een massa uitgeteerde menselijke wezens waren geregen. Eén slangenarm was
voortdurend bezig de wezens van de spies af te halen en ze in de muil van de
veelvraat te stoppen. De andere slangenarm greep naar alle kanten om zich heen
naar de armzalig en ongelukkige, naar dit huiveringwekkende vertrek verbannen
mensen en de eerste de beste die hij te pakken kreeg, drukte hij dood en
slingerde hem dan aan de spies van zijn buikaltaar. Het grote gejammer van de
ongelukkigen maakte zijn arm des te bedrijviger. Kijk, dat is het beeld dat
jullie hebben gezien.
13 Hoe bevalt het jullie? Jullie
zeggen: vreselijk! En verder: dat is toch al te kras! Op aarde gaat het wel
slecht toe, maar het lijkt ons, wat dit beeld betreft, toch kennelijk flink
overdreven!
14 Maar ik zeg jullie: hier is niet te
veel noch te weinig, maar altijd de zuivere waarheid uitgebeeld. Kijk maar eens
naar bepaalde grootindustriële helden op jullie aarde. Neem een meetlat en meet
daarmee de hebzuchtige muil van deze lieden. Onderzoek dan hoe het met zijn
armen is gesteld en jullie zullen vaststellen dat ze precies op de slangenarmen
lijken. De ene is bezig met steeds naar binnen te halen, de andere op alle
mogelijke manieren met sluwheid, list en geweld buit te maken. Wanneer hij iets
gevangen heeft, dan wordt dit dadelijk als offer van zijn hebzucht op het
jullie reeds bekende altaar gestoken.
15 Jullie vragen: waarom staat dit
altaar dan juist op de buik van dit monster? Omdat de buik het symbool is van
de allerergste soort hebzucht, zelfzucht en eigenliefde. De grote buik duidt op
de buitensporigheid van die liefde en het altaar op de buik duidt op het zogenaamde
wereldse eerzame en verhevene en dus op de trotse en hoogmoedige inborst van
zulke indrukwekkende industriebaronnen.
16 Wat betekent dan het op het altaar
opgestelde tweesnijdend zwaard of de spies? Dat zouden jullie toch onmiddellijk
moeten raden. Hebben jullie dan nog nooit van het handels- of wisselrecht
gehoord? Kijk, daar staat het op het altaar! Daarom hoeft zich maar een of
ander armzalig wezen te laten vangen of hij wordt gegrepen, zonder genade of
pardon op het recht gespietst en zo met dat recht meteen doodgestoken.
17 Jullie vragen nog: wie zijn dan die
vele armzalige wezens die daar vlijtig worden gevangen en waarom is de spies
tweesnijdend? De vele armzaligen zijn allerlei soorten mensen. Een deel, dat
het eerste wordt gevangen, bestaat uit detailhandelaars; een ander deel bestaat
uit degenen die hun producten noodgedwongen aan zo'n grootspeculant moeten
leveren; een derde deel bestaat uit allerlei arme buitenlandse volkeren die met
zo'n huis een handelsrelatie hebben; een vierde deel bestaat uit andere
kooplustige mensen; een vijfde deel uit elders gevestigde handelscompagnons;
een zesde deel uit degenen die bij dat huis in dienst zijn, en dan is er nog
een zevende deel dat bestaat uit degenen die in allerlei opzichten van zo'n
huis afhankelijk zijn. Voor al drie categorieën staat de tweesnijdende spies
steeds klaar. Maar we zouden bijna vergeten wat de twee snijkanten van de spies
betekenen.
18 Dat is toch ook heel voor de hand
liggend. De ene kant stelt de handels politiek van de kooplieden voor. Wat
betekent dan de tweede snijkant? Datgene waarop de handelspolitiek gebaseerd
is. En waarop is ze dan gebaseerd? Op het haar verleende recht om iedere tak
van haar handel zo in te richten dat deze haar de meeste woekerrente oplevert.
Begrijpen jullie dat? Zouden jullie dit niet goed begrijpen, zoek het dan maar
op en zeg me, waar voor het handelsleven de winst wettelijk is voorgeschreven.
Zo snijdt de speer aan twee kanten; aan de ene kant door de jullie welbekende
koopmanspolitiek en aan de andere kant door het grenzenloze winstbejag. Deze
beide snijkanten zijn zo nauw met het handelsrecht verbonden als de twee
snijkanten met een zwaard. Is dit beeld niet treffend en laat het, zoals ik
zei, niet meer en niet minder dan de zuivere waarheid zien?
19 Jullie zeggen nu: het beeld is
juist, maar er blijft ook geen twijfel meer over bestaan dat het in de onderste
hel thuishoort! In de grond van de zaak hebben jullie niet helemaal ongelijk,
toch blijft de eerdere uitspraak van kracht, want dit alles betekent alleen het
kwaad op zich, zonder te doelen op personen die zo'n kwaad werkelijk bedrijven.
Daarom is het hels van aard, maar niet de hel zelf. Want zouden jullie zoiets
in de werkelijke hel te zien krijgen, dan zou het jullie bij een aanblik van veraf
reeds heel anders vergaan dan hier, vlakbij het beeld van dat kwaad.
20 Kijk, er zijn nog heel veel van
zulke huizen in dit smerige ravijn. Maar omdat het kwaad van de hebzucht
daarbinnen steeds innerlijker en daardoor onuitsprekelijk gruwelijker wordt voorgesteld
en jullie de eerstvolgende aanblik al niet meer zouden verdragen, beëindigen we
deze zaak met het bekijken van deze twee huizen. Want als dit kwaad dan
overgaat in de sfeer van brandende, hebzuchtige jaloersheid, dan wordt het pas
echt hels en is daardoor niet geschikt voor jullie zwakke ogen. Daarom zullen
we ons de volgende keer liever naar een derde dal begeven. Daar zullen we weer
heel nieuwe verschijnselen te zien krijgen en dus laten we het voor vandaag
hierbij.
19.
Hoe
de heerszucht gestalte krijgt in het hiernamaals
1 Om dit derde dal te bereiken hoeven
we wederom niets anders te doen dan deze iets hogere bergketen over te gaan.
Jullie willen dat en kijk, we zijn al boven. Kijk maar naar beneden, meer naar
de avond toe, en het eerdergenoemde dorp kan niet aan jullie blikken ontgaan.
2 Jullie zeggen: beste vriend en
broeder, behalve enkele plompe hopen aarde kunnen we niets ontdekken dat op een
dorp lijkt. Toch zeg ik jullie: jullie hebben het goed gezien, want kijk maar
zover jullie kunnen in het steeds nauwer en duisterder wordend ravijn, dan
zullen jullie heel veel van dergelijke grote aardhopen ontdekken. Jullie
zeggen: daar kan toch niemand in wonen, in wat voor slechte omstandigheden dan
ook. Ik zeg jullie echter: wacht maar rustig af tot we de aardhopen helemaal
hebben bereikt, dan zal alles er meteen heel anders uitzien. Als jullie willen,
gaan we naar beneden.
3 Wel, we zijn al bij de eerste
aardhoop; wat zeggen jullie ervan? Jullie halen je schouders op, maar ik zeg
jullie: kom wat dichterbij, maar niet al te dichtbij, dan zullen jullie het
schouderophalen wel laten. Jullie vragen waarom je niet te dicht bij zo'n heel
onschuldig lijkende aardhoop mag komen. Ook daarop zullen jullie, als je op de
juiste afstand zult zijn, dadelijk het gepaste antwoord krijgen. Kom nu maar
wat dichterbij!
4 Waarom springen jullie zo verschrikt
achteruit? Ik heb je toch gezegd dat deze aardhopen niet zo leeg zijn als ze op
het eerste gezicht lijken. Jullie zeggen nu: in hemelsnaam! Wat is dat? Toen we
slechts een paar passen dichter bij deze aardhoop kwamen, staken onmiddellijk
een aantal van de ons bekende giftige slangen hun koppen door de kleine
onzichtbare gaten en sperden hun giftige bekken open. Werkelijk, als we niet zo
vlug waren weggesprongen, zouden ze zich zeker op ons hebben gestort en ons
kwaad hebben kunnen doen. Zijn deze aardhopen dan louter slangennesten? Is hier
nergens iets dat op mensen lijkt?
5 Ik zeg jullie: om daar achter te
komen moeten we de aardhoop vanaf de noordkant bekijken, van waaruit hij
evenwel op de meest gevaarlijke manier bereikbaar is. Daarom moeten jullie
achter mij aan lopen en heel heimelijk vanachter mijn rug toekijken, dan zullen
jullie wel het nodige te zien krijgen. Kom dus maar mee! Kijk, we zijn al op de
goede plaats. Let goed op, daar onder aan de aardhoop is een hol zoals het bij
jullie door een vos wordt gegraven. Kijk daar maar goed naar binnen, dan zullen
jullie dadelijk eens iets heel anders zien. Maar als jullie iets hebben gezien,
al is het nog zo afschuwelijk, dan moeten jullie je toch heel stil en rustig
houden, want ren te heftige beweging of een voortijdig angstgeschreeuw kan tot
gevolg hebben dat we allemaal haastig op de vlucht moeten slaan.
6 Wel, hebben jullie al naar binnen gekeken?
Jullie bevestigen het mat. Ja, zo is het wel genoeg. Voor we de zaak gaan
bespreken begeven we ons zo vlug mogelijk een flink eind van de hoop vandaan,
want in zijn nabijheid valt er niet goed over te praten, omdat deze aardhoop
vele duizenden oren heeft en op zijn hoede is. Daarom kan men alleen maar op
een flinke afstand over zijn hoedanigheid spreken. Vertel me nu maar wat jullie
gezien hebben.
7 Jullie zeggen: o beste vriend en
broeder, vreselijk, vreselijk! Ja, het was afschuwelijk om te zien! Op de
achtergrond zagen we een wezen gehurkt zitten. Dit zag er uit als een
allerafschuwelijkste en verschrikkelijkste draak. Deze draak had wel een
mensachtige kop, maar in plaats van haren was er een ontelbare hoeveelheid
giftige slangen te zien, die naar alle kanten kronkelden en met hun vurige ogen
rondkeken of er ook een buit of prooi in de buurt van hun huiveringwekkende
woning zou komen.
8 Meer op de voorgrond langs de wanden
zagen we weer vele ellendige menselijke gestalten, die aan handen en voeten
geketend waren. Een heleboel vrije slangen kropen om hen heen, beten hun aderen
open en zogen hun bloed op. Het afschuwelijke wezen op de achtergrond echter
had in zijn met een slang omwonden rechterhand een gloeiend zwaard en in de
andere hand een soort opgerold schriftstuk. Een slang, die om zijn linkerarm
zat gekronkeld, bladerde af en toe in die rol en ging met haar tong over de
vellen van het schriftstuk alsof ze het monster op de achtergrond op iets heel
bijzonders attent wilde maken. Na zo'n handeling zagen we hoe vanuit een
donkere achtergrond spoedig verscheidene zeer ongelukkig lijkende menselijke
wezens door een flink aantal slangen naar voren werd getrokken. Het op de
achtergrond zittende monster zwaaide weldra met zijn gloeiende zwaard boven hen,
sloeg enkelen in stukken en liet anderen door de slangen, die mensenarmen
hadden, weer ketenen en bij de anderen voegen. Dat hebben we gezien; niet meer
en niet minder.
9 Ik zeg jullie: jullie hebben heel
goed gekeken en alles goed in je opgenomen, maar jullie zeggen nu: beste vriend
en broeder, het kwaad dat met dit afschuwelijke beeld getoond wordt, kan op
aarde toch niet bestaan! Dan zeg ik jullie: er bestaan, met betrekking tot dit
kwaad, op aarde nog onbegrijpelijk ergere dingen dan die welke door dit beeld
worden getoond! Raad maar eens welk kwaad er achter dit beeld schuilgaat. Kijk,
dit beeld stemt overeen met de wereldse tirannieke politiek van de heerszucht.
Alles wat op heerszucht begint te lijken, komt innerlijk ook helemaal met het
karakter van dit beeld overeen. Jullie moeten daaronder echter niet de wijze
staatsmanskunst van rechtvaardige, door God gezalfde koningen en regenten
verstaan, die vanzelfsprekend hun volkeren moeten bewaken, opdat zij elkaar
door hun wederzijdse kwaadaardigheid niet al te zeer schade toebrengen of zelfs
geheel te gronde richten. Onder dit beeld wordt alleen die helse sluwheid
verstaan waarmee mensen van welke rang of stand ook, zich door middel van de
meest schandelijke kruiperij een of andere heerserspositie proberen te
verschaffen. Hebben zij er een bemachtigd, dan verschuilen ze zich weldra voor
de buitenwereld achter een bedrieglijke deemoed, soberheid en bescheidenheid.
Maar hun woning is vol loerende slangen, die op kruiperige, geslepen, geheime
spionnen lijken, die met gespannen aandacht naar buiten kijken of er ook iets
gevaarlijks op die zogenaamde bescheidenheid afkomt. Komt er iets in de buurt,
dan wordt het meteen gegrepen en heimelijk en onopvallend naar de zogenaamde
bescheiden eigenaar van dit huis gesleept. Dat het de buit in zo'n bescheiden
woning niet al te best vergaat, hebben jullie aan de hand van dit beeld gezien.
De slangen op zijn hoofd in plaats van haren betekenen het rusteloze streven
naar steeds grotere macht. Het gloeiende zwaard in zijn hand, die door een
slang is omwonden, betekent een listig verkregen machtspositie, d.w.z. een of
ander ambt of vak dat zo'n heerszuchtig iemand het recht geeft om de hem
toevertrouwde macht uit te oefenen. Dat het zwaard gloeiend is geeft de
onverbiddelijke strengheid of het wezen van de tirannie aan. Dat zijn hand met
een slang is omwonden, wil zeggen dat zo'n zwaard met grote sluwheid wordt
gehanteerd. De rol in zijn linkerhand, die eveneens' door een slang omwonden
is, typeert de sluwheid van zo'n heerszuchtig iemand, in wiens plannen niemand
inzage mag hebben behalve zijn eigen grote sluwheid.
10 Dat jullie vanuit de achtergrond
mensen door slangen naar voren hebben zien slepen, betekent dat de veelzijdige
sluwheid van de tiran hen gevangengenomen heeft. De grote slangen met
mensenarmen, die de gevangenen in ketenen slaan, zijn de ingehuurde handlangers
van de tiran. De ketenen echter getuigen van de volslagen slaafse toestand van
degenen die onder het gezag van zo iemand staan.
11 Nu hebben we alles ontraadseld.
Jullie zeggen: het beeld is wel juist, maar alles bij elkaar genomen lijkt het
toch wat al te overdreven. Maar ik wil jullie slechts opmerkzaam maken op
enkele voorbeelden die vooral in jullie huidige tijd in ruime mate op aarde
aanwezig zijn. Daaruit kunnen jullie heel gemakkelijk opmaken of dit beeld
overdreven is.
12 Opdat jullie niet te lang hoeven na
te denken maak ik jullie in de eerste plaats attent op al de boosaardige
volksopruiers die meestal uitgaan van een hoog ideaal, maar na het uitvoeren
van hun boze plannen de grootste boe ven van de mensheid zijn geworden.
Robespierre is nog lang niet de ergste onder de talloos velen die de arme
mensheid van de aarde vaak lichamelijk en geestelijk in een onnoemlijk ongeluk
hebben gestort. En juist de werkelijk hels-satanische politiek van dat soort
mensen wordt door dit beeld maar oppervlakkig weergegeven.
13 Als het raadzaam zou zijn om jullie
deze in de dieper liggende aardhopen te laten zien, werkelijk, jullie kunnen me
geloven, bij de eerste de beste hoop zou ook de koelbloedigste van jullie niet
in staat zijn om ook maar een letter op papier te zetten. Dit soort zaken hoort
tot de alleronderste en dus ook boosaardigste hel. Vanaf de bergrug hebben
jullie gezien welk een enorme massa van zulke aardhopen dit afschuwwekkende
ravijn bevat. Daarover kan ik jullie alleen maar zeggen dat het in elk van die
aardhopen tien keer erger toegaat dan in een van de vorige.
14 En dat is voldoende. Ik moet.
jullie eerlijk bekennen; alleen de allermachtigste engelgeesten, die door de
Heer met alle mogelijke kracht speciaal daartoe zijn toegerust, kunnen
onbeschadigd door dit dal gaan. Maar met jullie zou ik niet eens tot bij de
derde aardhoop willen gaan. Zolang een dergelijke heerszucht enkel wereldse
zaken op het oog heeft, zoals jullie in deze eerste aardhoop hebben gezien,
zolang is het met inachtneming van de nodige voorzichtigheid voor het
geestelijke ook niet schadelijk. Wanneer echter, wat bij de tweede aardhoop al
tamelijk sterk het geval is, deze heerszucht haar slangenarmen ook uitstrekt
naar het geestelijke, dan moet elke geest zich ook al heel goed in acht nemen,
wanneer hij zo'n aardhoop zou naderen! - Daarom willen we ons tevredenstellen
met hetgeen we in dit dal hebben gezien. De volgende keer zal ik jullie op een
veilige en gunstig gelegen heuvel brengen van waaraf we een algemeen overzicht
van de veelvoudige situaties van speciaal deze noordelijke streek zullen
krijgen. En dus genoeg voor vandaag.
20.
Gang naar de hel
1 Om
op deze gunstige heuvel te komen zullen we ons naar de morgenzijde van deze
algehele noordelijke streek begeven en van daaruit pas onze hoogte beklimmen.
De meer noordelijke streek is te afschuwwekkend om daar verder door te kunnen
reizen en bovendien zullen we haar toch vanaf de hoogte kunnen overzien. Ga
dus met mij mee; we zullen op geestelijke manier zo vlug mogelijk ter plaatse
zijn.
2 We
zijn reeds bij het eerste dal en kijk nu eens naar de rivier; daar zullen
jullie het echtpaar zien dat we al eerder hebben ontmoet. Kijk hoe zij zich in
het water van de rivier reinigen en er ten dele ook al opmerkelijk beter uitzien.
Jullie vragen wat dat betekent?
3 Dat
geeft de toestand van een mens weer, waarin hij meer dan genoeg heeft van de vleselijk
ondeugd, waarbij hij dan een rouwmoedig verlangen krijgt om zich te beteren,
volledig af te zien van dergelijke zonden en zich dan zo goed mogelijk te
zuiveren van al het kwaad van de zonde. Jullie zien hoe moeilijk zo'n reiniging
is. Deze rivier heeft maar weinig inhammen die voor zulke, zoals jullie zeggen,
afgeleefde zondaars toegankelijk zijn. En zij mogen zich daarin ook niet te ver
wagen. Om te beginnen is de stroming in de rivier te sterk en tevens is ze vol
van verschijnselen die zulke boetelingen dreigen te verslinden.
4 Als
ze echter dapper in hun inham volharden, worden ze alsmaar sterker en gezonder,
krijgen steeds meer moed en als ze geheel op krachten zijn gekomen, kunnen ze
zich stroomopwaarts begeven in de richting tussen morgen en middernacht waar de
rivier vandaan komt. Als zij bij de plaats zijn gekomen waar jullie in de
verte aan beide zijden van de rivier een heuvel zien, dan hebben ze de enige
brug over de rivier bereikt waarover ze op de andere oever kunnen komen, waar
zij dan de omgeving van de avond kunnen bereiken.
5 Hoe
het verder met het gebied aan de avondzijde gesteld is, zullen we heel goed
zien wanneer we daar na de noordelijke streek doorheen zullen reizen. Laten we
ons, nu jullie dit weten, meteen naar de door ons afgesproken hoogte begeven om
van daaraf deze noordelijke streek nader te bekijken.
6
Jullie vragen alweer of men van daaraf deze heuvel niet kan zien? O ja, kijk
maar daar naar boven, naar die tamelijk verafgelegen hoogste witgrijze bergtop,
dat is de door ons afgesproken standplaats. Jullie griezelen wel een beetje
van zo'n steile en duizelingwekkend hoge bergtop. Maar dat doet er niet toe,
want we zullen hem net zo gemakkelijk beklimmen als de plek waarop we nu staan.
Als jullie willen gaan we op weg. Jullie willen het en we zijn al ter plaatse.
Kijk, er is tamelijk veel plaats op deze top, maar jullie moeten niet al te
dicht bij een of andere rand komen en zeker niet bij die diepere, die. zoals
jullie zien, naar het pikdonkere noorden is gekeerd.
7 Kom
dan nu bij me staan en kijk naar beneden. Zien jullie die drie valleien
tamelijk in de verte daar in de richting van de avond? Dat zijn de ons reeds
bekende. Maar achter deze drie zien jullie er nog zeven en als jullie heel goed
kijken, zullen jullie zien dat ze vol gaten zitten waaruit donkergrijze rook
opstijgt. Jullie vragen wat dat betekent?
8 Dat
schetst de toestand van een mens tijdens zijn aardse leven, waarin hij het
goede kent, maar opzettelijk voor het slechte kiest en dan vanuit zijn innerlijke
verdorvenheid tegen beter weten in handelt. De gaten, die naar het invallende
licht van de middag gericht zijn, betekenen het kennen van de werkelijke
waarheid; de opstijgende rook uit deze gaten echter betekent het vrij en
eigenmachtig veranderen van de goddelijke waarheid in ijdel bedrog. Het
verborgen vuur waaruit de rook opstijgt, is de verborgen verdorvenheid die een
gevolg is van de hoogste graad van eigenliefde en de daaruit voortkomende
heerszucht. Vanuit deze verdorvenheid wordt al het goede zaad van het licht
veranderd in het zaad van het onkruid. Het onkruid wordt dan door het vuur
aangestoken, het verbrandt en lost op in deze voor jullie zichtbare rook.
9
Jullie zien hoe deze zeven dalen door bergketens van elkaar zijn gescheiden en
dat elke bergketen uit tien heuvels bestaat. Elke heuvel is met een soort kapel
versierd. Wat betekent dat wel? Deze tien heuvels stellen de verheven wetten
van Mozes voor. De kapellen op de heuvels duiden op de wijsheid van die wetten.
De zeven dalen, die deze heuvelrijen van elkaar scheiden, geven nog eens de
zeven geboden van de naastenliefde aan.
10 Nu
zien jullie in deze dalen onder elke heuvel een dampend gat. De betekenis
daarvan is het ondergraven van de goddelijke geboden en het totale verduisteren
en te gronde richten van de naastenliefde, wat alles bij elkaar genomen de
grote ontucht van Babel wordt genoemd. Deze rook echter is erger dan de pest.
Wie hem eenmaal heeft ingeademd, wordt spoedig dermate bedwelmd en verblind
dat hij niet alleen in het dal zelf geen vrij plekje kan vinden, maar hij kan,
hoe hij zich ook wendt of keert, de plaats waarop hij door de rook verpest
werd, niet verlaten.
11
Jullie vragen: wat gebeurt er dan met zo iemand? Kijk maar wat nauwkeuriger
naar beneden dan zullen jullie gemakkelijk kunnen zien hoe uit de overigens
goed gesloten kapellen reddende wezens naar beneden snellen, naar zulke
bedwelmde wezens toe gaan om hen van de plek weg te trekken naar vrijere
plaatsen. Zoals jullie echter ook zien, zijn er maar weinigen die zich verder
laten brengen. De meeste blijven heel eigenzinnig op hun standpunt staan en
laten zich liever door de zwarte boden, die uit de openingen opstijgen, in deze
gaten trekken dan zich door de steeds wakende bewoners van deze kapellen te
laten redden.
12 Kijk, dat is het eigenlijke beeld
van jullie tegenwoordige wereld en het tekent het wezen van alle verdorvenheid
van de mensen tijdens hun leven op aarde.
13 Jullie zien dat deze hoge bergketen
dit middernachtelijke voorgebied oneindig ver gescheiden houdt van de
werkelijke duistere middernacht, die jullie achter onze rug in zijn meest
huiveringwekkende en verschrikkelijke gedaante kunnen aanschouwen.
14 Voordat we een blik op deze
achtergrond werpen, zullen we eerst nog onze blikken naar de kant van de
ochtend richten.
15 Kijk, daar zien jullie na onze
reeds bekende drie middendalen, dat wil zeggen de drie die we persoonlijk
hebben bezocht, nog zeven dalen. Zoals jullie zien liggen deze, vergeleken met
de door ons eerder bekeken dalen in de avondlijke omgeving, aanzienlijk hoger
en er bevinden zich daar overal talrijke dorpen. Met slechts een beetje
inspanning zien jullie ook gemakkelijk dat daar nergens echt orde te vinden is.
Er is nergens een beetje leven te zien. Jullie zien dat de akkers grotendeels
braak liggen en waar nog een tarweof ander korenveld is, steekt overal meer dan
voor driekwart onkruid boven het edele graan uit. Alleen in het laatste dal
naar de morgen toe ziet het er wat beter uit; maar zelfs daar is meer wanorde
dan orde te zien.
16 Tevens zien jullie op dezelfde
soort heuvels als tussen de dalen naar de avond toe kapellen, maar als jullie
echt goed kijken, zien jullie slechts heel weinig mensen ernaartoe wandelen. De
welwillende kapelwachters hebben weliswaar overal zoveel mogelijk heel
gemakkelijk begaanbare wegen aangelegd, maar zelfs deze zijn voor de bewoners
van deze dorpen nog veel te ongemakkelijk en te bezwaarlijk En zoals jullie
zien, de mooie tuinen rondom de kapelletjes, helemaal beplant met goede
fruitbomen en het mooie uitzicht vanaf deze heuvels over de rivier naar de
gelukkige streken van de eeuwige morgen, zijn niet in staat deze trage
zevenslapers ertoe te bewegen om uit hun slaaphoeken op te staan en naar boven
naar deze kapelletjes te wandelen.
17 Jullie zeggen: dat is allemaal goed
en wel en we zien het met eigen ogen, maar wat betekent dat?
18 Beste broeders en vrienden, ik ben
van mening dat jullie dit toch bij de eerste oogopslag moeten doorzien. Daarom
wil ik jullie daarover niets anders zeggen dan wat de Heer tegen Johannes heeft
gezegd met betrekking tot dc gemeente van Sardes toen Hij zei: `Omdat jullie
warm noch koud maar lauw zijn, zal Ik jullie uit Mijn mond spuwen.' Meer hoef
ik werkelijk niet te zeggen; vergelijk slechts jullie zogenaamde goede of betere
wereld met dit beeld en jullie zullen letterlijk bevestigd krijgen, dat het
waar is.
19 Wordt er op aarde niet gezegd: ik
doe toch niets verkeerds; wat gaan de zogenaamde goddelijke geboden mij dan nog
aan? Als ik me rustig houd en niemand benadeel, wat wil men dan nog meer van
mij? Kijk, met dit principe heeft de hele bevolking van deze streek zich in
slaap gesust en bekommert de een zich niet om de ander. Als er daar iemand om
hulp roept, komt niemand hem te hulp, of iemand mompelt uit een of andere slaaphoek
tegen hem: help jezelf zo goed je kunt, ik zal mezelf ook helpen als mij iets
mankeert. Ik heb met jou niets te maken en jij niet met mij; ieder zorgt maar
voor zichzelf!
20 Kijk, daarin kunnen jullie je
wereld zeker heel goed herkennen; maar waar bevindt zij zich? Ten eerste zien
jullie dat zij evenals de andere erg slechte gebieden, door deze noodlottige
rivier is afgescheiden van alle gelukkige gebieden en ten tweede, dat dit
gebied evenals dat wat we naar de avond toe hebben gezien, heel dicht tegen dit
grensgebergte tussen deze en gene zijde aan ligt. Zoals jullie zien, lopen
tenslotte al deze dalen bij deze hoge bergwand uit in een duistere, zogenaamde
tunnel of onderaardse gang die rechtstreeks naar die buitengewoon duistere
andere wereld leidt, die zich nu achter onze rug bevindt.
21 Jullie vragen: wat is dit? Maar ik
zeg jullie: nadat we dit voorgebied hebben bekeken, keren we ons enigszins om
en kijken naar dat gebied aan de tegenoverliggend zijde. Drie vluchtige blikken
zullen jullie meer zeggen dan jullie zouden willen weten.
22 Wel, jullie hebben je omgekeerd;
wat hebben jullie daar gezien? Jullie zeggen: tot nu toe niets anders dan een
steeds dichter en dichter wordend nachtelijk duister. Kijk nog eens; wat zien
jullie nu?
23 O, nu roepen jullie: vreselijk,
vreselijk, ellende en nog eens ellende! We zien niets anders dan vuur en nog
eens vuur en gloeiende slangen die zich in de vlammen kronkelen. Goed, maar
kijk nog eens; wat zien jullie nu? [)oor dit schouwspel zijn jullie, zoals ik zie,
met stomheid geslagen en nu zeg ik jullie: wat zich bij jullie derde blik voor
jullie ogen heeft afgespeeld, is de eerste graad van de werkelijke liet! Er is
nog een tweede en een derde. Maar die kunnen jullie niet aanschouwen, want een
kortstondige blik zou jullie al het leven kosten, omdat daar al de meest
intense dood woont. Ik heb jullie dit laten zien om jullie duidelijk te maken
waar de ondergrondse gangen vanuit al deze dalen onherroepelijk naartoe leiden.
24 Hoe
zwaar voor de geest, ja voor de materiële boosaardige zware geest de terugweg
wordt, kunnen jullie heel gemakkelijk opmaken uit de onmetelijke diepte die
zich vanaf deze bergketen steil naar beneden tot in een eeuwig duistere afgrond
uitstrekt. Meer hoeven jullie hierover voorlopig niet te weten.
25
Deze standplaats echter waarop wij ons bevinden, is die vrije hoogte van een
mens tijdens zijn aardse leven, van waaruit hij in gelijke mate het ware en het
valse, het goede en het kwade heel goed in zichzelf onderscheid.
26 Wie
op deze hoogte staat, heeft de ware betekenis van het leven gevonden en kan
nooit meer verloren gaan, tenzij hij zich vanaf deze hoogte als een waanzinnige
naar beneden in de afgrond zou storten. Maar zoiets zal hij wel laten! Laten we
nu weer vanaf deze hoogte naar beneden gaan waar het bootje op ons wacht;
jullie willen het, en kijk, we zijn alweer op de plaats van bestemming.
27
Stap maar vlug in; dan zal ik hem losmaken en jullie weer naar de gelukkige
oever aan de overkant brengen. Jullie zitten erin, de boot is losgemaakt en de
tocht begint.
28
Kijk, ditmaal duiken er nog meer monsters op, die ons dreigen te verslinden,
dan bij de eerdere overtocht. Daar is trouwens de veilige oever al; nu mogen ze
hun tanden in de boot zetten, wij zijn op het droge! Van hieraf zullen we ons
dan naar het gebied van de avond wenden en dit bezichtigen. We zullen echter
onze schreden in deze betere streek pas de volgende keer vervolgen en dus
genoeg voor vandaag!
21.
Bezoek aan de avondlijke streek
1 Kijk,
daar loopt al een hele goede weg; daar zullen we op ons gemak overheen
wandelen. Als jullie naar links kijken, zien jullie als begrenzing van een
uitgestrekte vlakte tamelijk hoge maar tevens toch zacht afgeronde bergketens,
die heel mooi begroeid zijn met ceders en allerlei andere prachtige bomen. De
kruinen zijn overal vrij en elk daarvan is met een piramide versierd en op de
top van elke piramide schittert een heldere ster. Als jullie vanaf hier recht
vooruit kijken, zien jullie een brede vallei, die zich rechtdoor ver uitstrekt
en er overal, zover jullie oog reikt, heel vruchtbaar uitziet. Op verschillende
plaatsen in dit dal zien jullie ook liefelijke mooie gebouwen, waar mensen
vlijtig in- en uitgaan. Verder zien jullie ook dat er velen druk bezig zijn met
het bewerken van het land. Is het niet bijna alsof jullie op aarde in een mooie
vallei zouden rondwandelen, waarin eveneens vreedzame landlieden hun land heel
vlijtig bebouwen en bewerken?
2 Als
jullie je blikken naar rechts richten, zien jullie eveneens een verre, ja
onafzienbaar uitgestrekte bergketen, waarvan de lagere gebieden eveneens met
mooie bomen begroeid zijn, terwijl hier en daar tussen de bomen een landelijk
huisje te zien is. Boven de beboste gedeelten verheft zich een buitengewoon
steil rotsgebergte waarvan de bovenste toppen met eeuwige sneeuw en ijs zijn
bedekt.
3
Jullie zeggen: deze omgeving is wonderbaarlijk mooi, alleen ontbreekt er hier
en daar een meertje of een of andere mooie brede rivier. Als die daar ook nog
zouden zijn, kon men zich nauwelijks een lieflijker en tevens romantisch
mooiere streek voorstellen dan deze.
4 Ik
zeg jullie echter: lieve broeders en vrienden, heb nog een beetje geduld; we
zullen ook die dingen in rijke overvloed aantreffen, want we gaan heel vlug en
zijn in deze avondlijke streek zo ver doorgedrongen dat dit jullie begrip
totaal te boven gaat. Kijk maar eens achterom en schat eens aan de linkerkant
de lengte van de zachte, met piramiden getooide bergketen, dan zullen jullie
dadelijk merken, hoe ver we hier al zijn doorgedrongen.
5
Jullie zeggen: hoe is dat nu mogelijk? We kunnen inderdaad het einde van deze
bergketen niet meer zien en het lijkt ons toe alsof hij zich ook achter ons
oneindig ver uitstrekt. De mooie sterren boven de piramiden zien we heel in de
verte alleen nog maar als verlichte zonnestofjes glanzen. Ja, beste broeders en
vrienden, in dit land reist men buitengewoon snel, zonder dat men iets van de
snelle voortbeweging merkt. Hoewel we nu, zoals jullie zien, heel rustig stap
voor stap wandelen, bewegen we ons toch zo buitengewoon snel voort, dat niemand
op aarde zich van deze snelheid een begrip kan vormen. Jullie kunnen het
geloven: als het jullie mogelijk zou zijn om je met je aardse lichaam zo snel
te verplaatsen, dan zouden jullie daarmee in één ogenblik door vele miljarden
zonnewereldgebieden flitsen. Maar hoe zoiets mogelijk is, daarover zullen we
nog wel een woordje wisselen.
6 Nu richten we onze blikken weer
vooruit en zetten onze reis weer heel rustig voort. Jullie vragen mij: wat is
dan daar ver op de achtergrond die glinsterende vlakte waarboven, nog verder
weg, aan een enigszins avondlijk, donker firmament een grote hoeveelheid
sterren heel helder schitteren? Heb nog wat geduld; we zullen er wel komen.
Maar kijk eens wat naar rechts en zeg me wat jullie daar van vinden. Ik lees
goedkeuring in jullie ogen. Is dat niet een meer zoals het hoort te zijn?
7 Kijk eens naar al die mooie eilanden
die zich boven het rustige en zuivere wateroppervlak verheffen, hoe ze allemaal
bebouwd zijn en hoe elk eiland bovendien nog met een schattig huis is gesierd.
Zie eens die vele mooie boten op het water, die heel goed bemand zijn en van
het ene eiland naar het andere varen. Jullie zijn verbaasd; jullie zien nog
niet het honderdste deel; hoe verder we zullen gaan, des te uitgestrekter wordt
het meer.
8 Maar zoals jullie zien, vormt de
linkeroever nog steeds een brede vallei tot aan de linker bergketen en we
moeten nog een hele poos wandelen voordat we deze vallei smaller, maar
daarentegen het meer breder zullen zien. Daar op een mooie groene heuvel aan
onze linkerkant bevindt zich een hele mooie tempel met een gouden dak. Zoals
jullie zien, bevindt zich in deze open tempel ook een menigte mensen die witte
kleren dragen. Jullie zouden wel willen weten wat ze daar doen?
9 Kijk maar eens naar de nabijgelegen
oever van het meer; daar stapt zojuist uit een mooie boot een gezelschap, dat
zich eveneens naar deze tempel zal begeven. Vraag hun maar, en we zullen
terstond vernemen wat hen naar deze tempel trekt. Als jullie het echter niet
durven, wil ik het ook wel doen; let dus goed op! Ik zal iemand aanspreken.
10 Luister beste vriend en broeder in
de Heer! Wat trekt jullie naar de tempel die daar op de top van de groene
heuvel is gebouwd? Hij antwoordt: vriend en broeder in de Heer, zoals je zegt,
waar kom jij vandaan dat je dit niet weet? Ik antwoord: waarom kijk je daarheen
vanwaar ik kom? Hij antwoordt: ik kijk naar de morgen. Ik zeg: goed, als je
naar de morgen kijkt, vanwaar ik kom, hoe kun je me dan vragen waar ik vandaan
kom? Maar ik wil omwille van degenen die bij me zijn, dat je open en eerlijk
met mij zult spreken.
11 De gevraagde buigt en zegt:
machtige bode van de Heer! Een wijze vanuit de morgen, zeker een u goedbekende
broeder, onderricht hier de liefde van de Heer. Om die hoge wijsheid te horen
gaan we ernaartoe. Ik vraag hem: hoe lang zijn jullie reeds onsterfelijke
bewoners van deze eilanden? Hij zegt: machtige bode van de Heer! Volgens aardse
begrippen bewonen we deze streek al meer dan honderd jaar. Ik antwoord: zouden
jullie dan niet graag wat meer naar de morgen toe willen gaan?
12 Hij zegt: we weten de weg niet,
maar dit eiland werd ons toegewezen ooi ii er te wonen en om in ons onderhoud
te voorzien. Er kwam niemand die ons verder bracht en het ontbrak ons steeds
aan moed om uit eigen beweging een ons zo'n eindeloos lang lijkende reis te
kunnen ondernemen. De meer wijzen onder ons zeggen dat de morgen, waarvan we
het licht van hieraf goed zien, eindeloos ver weg ligt. Daarom denken we dat
dit met onze krachten nooit te bereiken is en er blijft ons dus niets anders
over dan ons grote verlangen daarheen zoveel mogelijk te temperen. Maar
bovendien vinden we nog dat hetgeen we hier bezitten, al veel te veel voor ons
is en dat dit alles pure genade en ontferming is van de Heer. Daarom zijn we er
ook heel dankbaar voor en tevreden mee. Slechts één ding zouden we eens willen
meemaken, dan zouden we voor eeuwig oneindig gelukkig zijn, en dat ene is dat
we slechts eenmaal de Heer te zien zouden krijgen!
13 Ik antwoord: ga dan maar naar de
tempel waar de liefde voor de Heer wordt onderwezen. Zij is de weg waarlangs de
Heer naar jullie toe zal komen. Kijk, het gezelschap haast zich al over de
mooie velden naar de tempel.
14 Jullie vragen mij: wat voor soort
mensen waren zij dan tijdens hun aardse leven? Ik zeg jullie: dat zijn de
zogenaamde gelovige christenen die hun rechtvaardiging enkel in het geloof
zochten en de liefde niet werkelijk wilden aanvaarden, alsof deze voor het
eeuwige leven geen waarde zou hebben. Voor hen telde alleen het geloof. Zo'n
overtuiging houdt hen hier vast. Het meer betekent de ontoegankelijkheid van
diegenen die de een of andere overtuiging hebben. De eilanden echter betekenen
dat de overtuiging is voortgekomen uit het woord van de Heer. Omdat de waarheid
niet in verbinding staat met de liefde, of anders gezegd, het ware van het
geloof niet in de ware hemelse echt is verbonden met het goede van de liefde,
zijn de landstreken die door deze volkeren bewoond worden overal door
tussenliggend water gescheiden. De vaartuigen die jullie op het meer zien,
duiden op de vriendelijke en goede handelwijze van zulke mensen op aarde. Deze
handelwijze brengt, zoals jullie zien, deze eilandbewoners met elkaar in
contact.
15 In deze streek aan de linkerzijde
verblijven zij die vanuit de geloofswaarheden langzamerhand zijn begonnen hun
liefde in goede daden om te zetten en daarom dan ook geloven in de liefde van
de Heer, maar het blijft meer bij het geloof dan bij de liefde. Dit wordt aangeduid
door de overal aanwezige hoge en sterke bomen, die evenwel geen eetbare
vruchten dragen; vandaar dat de levensmiddelen, zoals jullie zien, slechts laag
bij de grond groeien maar toch behoorlijk rijkelijk voorkomen. Zo betekenen ook
de piramiden op de ronde bergruggen aan de linkerkant, met de schitterenden
sterren boven de toppen, dat `het geloof het hoogste principe is van deze
mensen en tevens hun enige licht. Het rijk met ceders begroeide overige deel
van deze bergen betekent de macht van het geloof
16 Dat ze echter geen eetbare vruchten
dragen, wil zeggen dat het geloof alleen het leven niet opwekt. En hoewel in
het geloof op zich al geestelijk leven werkzaam is, geeft het echter toch maar
weinig vruchten die, wanneer ze gegeten worden, het leven nauwelijks tot een
hogere potentie zouden kunnen brengen.
17 De omgeving aan onze rechterzijde
met het steile gebergte grenst allereerst aan het noorden. Vandaar dat dit
gebergte ook zo ontoegankelijk en hoog is en de grenslijn vormt tussen avond en
noorden.
18 Jullie vragen of deze omgeving ook
bewoond is. O ja, maar hoofdzakelijk door goedmoedige heidenen, en ook door
mensen die door beeldenverering hun harten behoed hebben voor het kwaad en
daarbij overigens rechtschapen wereldburgers waren. De tempels die jullie aan
de overkant hier en daar boven de bossen zien uitsteken, zijn eveneens plaatsen
van onderricht, waarin zulke mensen bevrijd kunnen worden van hun dwalingen,
als ze ernstig willen!
19 Zolang dat niet het geval is,
worden ze gelaten zoals ze zijn en wordt hun geen dwang opgelegd. Daar we dit
nu weten, kunnen we gevoeglijk onze weg weer vervolgen.
20 Jullie vragen alweer: wat staat dan
daar aan de linkerzijde, waar het meer breder en het land aan de linkerzijde
smaller wordt, voor buitengewoon hoge zuil? Laten we er maar naarstig op af
gaan; dan zullen we haar spoedig bereiken. Kijk, ze komt alsmaar dichterbij en
zoals jullie zien, zijn we er al. Lees eens wat daarboven staat. Jullie lezen
goed want er staat: `Grenspaal tussen het rijk van de kinderen en het voorrijk;
hetgeen een woonplaats is voor hen die nog niet in staat zijn om de overgang te
maken.
21 En kijken jullie nu verder voor je,
waar een onafzienbaar grote zee zich uitstrekt en waarin jullie nergens een of
ander land kunnen bespeuren. Dat is die bewuste glinsterende vlakte die we
eerder heel in de verte zagen liggen. Kijk maar daarginds voor je, helemaal op
de achtergrond kunnen jullie ook de sterren zien. Voor vandaag zullen we bij
deze zuil uitrusten en de volgende keer pas aan onze zeereis naar de verre, met
sterren bezaaide achtergrond beginnen. En dus genoeg voor vandaag.
22.
De
voorgrens van het kinderrijk
1 Jullie vragen: beste vriend en
broeder, hoe zullen we dan over dit enorme zeeoppervlak komen, terwijl er nergens
een boot of een schip te bekennen is waarvan we gebruik kunnen maken of dat ons
kan meenemen? Ik zeg jullie: die zullen we ook niet nodig hebben. Het ligt nu
aan jullie of jullie door dit water willen wandelen zoals eens het Israëlische
volk door de Rode Zee of zoals Petrus eens met de Heer over het wateroppervlak
heeft gewandeld. Het kan op beide manieren, en het zal gebeuren zoals jullie
het willen. Jullie zeggen dat ik maar moet beslissen en aangeven wat het beste
is.
2 Wat mij betreft wil ik liever de
Heer volgen dan Mozes. Probeer dus met mij het wateroppervlak te betreden en
heb niet de minste angst, want we zullen even gemakkelijk over het water lopen
als over het land. Kijk, we staan al op het water; hoe vinden jullie deze
bodem? Jullie zeggen: men loopt hier bijzonder goed. Overal waar we lopen is de
bodem heel fijntjes, maar toch veerkrachtig en laat zich niet indrukken. Het
water is heel helder en lijkt ook bijzonder diep te zijn. Maar het boezemt ons
toch geen vrees in omdat we elkaar overtuigen dat het stevig genoeg is om ons
te dragen.
3 Dat is juist, beste vrienden en
broeders, zolang men nog dicht bij de oever staat, nog een heleboel voorwerpen
en het vaste land om zich heen ziet en het wateroppervlak spiegelglad is. Maar
wanneer men een heel eind verder is gekomen en het water steeds meer gaat
golven, moet men goed oppassen om geen watervrees te krijgen en daarbij zijn
evenwicht te verliezen. Maar zo stevig als het water hier is, blijft het
overal; daarom proberen we onze reis te vervolgen. Houden jullie je maar stevig
aan mij vast en zet geen angstige maar flinke stevige stappen, want met
voorzichtige stappen zouden jullie niet veel bereiken. Zoals jullie zien is het
wateroppervlak bijzonder glad en als men zijn voeten daar niet stevig op zet,
kan men gemakkelijk uitglijden en vallen, en dan kost het heel veel moeite om
op deze gladde bodem weer overeind te komen. Welnu, we staan stevig op onze
voeten en zoals ik zie, maken jullie goede vorderingen.
4 Dus maar recht vooruit totdat we de
tamelijk sterk golvende plek bereiken die daar aan de verre horizon te zien is.
Kijk, we gaan heel goed vooruit. Hier en daar schommelt de bodem weliswaar
tengevolge van de algehele beweging van de zee, maar zoals jullie zien, worden
onze schreden daardoor niet in het minst beïnvloed.
5 Maar waarom kijken jullie zo
gespannen in het water? Hebben jullie er misschien iets in laten vallen dat in
de diepte is gezonken? Jullie zeggen: beste vriend, helemaal niet. We kijken
alleen omlaag of er zich onder ons in het water nergens vissen of andere
waterdieren bevinden. Ik zeg jullie: maak je daarover geen zorgen, er is hier
geen sprake van watermonsters, maar kleine edele visjes zijn er in groten
getale. Jullie zouden er graag wat willen zien? Zo ja, dan moeten jullie je een
beetje omdraaien, dan zullen jullie meteen zien hoe ze vanaf de morgen naar de
avond trekken. Wel, jullie hebben je omgedraaid. Kijk eens wat een enorme
hoeveelheid mooie glanzende vissen vanuit de omgeving van de morgen dit hele
onafzienbare water verlevendigt! Lijken ze niet op de goudvisjes bij jullie op
aarde? Jullie zeggen: o ja, alleen glanzen ze veel sterker.
6 Jullie zouden wel graag willen
weten, wat deze visjes hier te betekenen hebben? Deze visjes betekenen het van
de eeuwige morgen uitstromende leven, dat dit element door en door doet opleven
en vervolgens als vrij leven naar buiten treedt in alle oneindige ruimten van
Gods eeuwige scheppingen.
7 Aangezien we nu toch even halt
hebben gehouden, kijk dan ook even naar het oppervlak van dit grote water. Wel,
jullie schrikken en zeggen: in godsnaam, de hele oneindigheid lijkt wel te zijn
gevuld met dit water, want nergens valt er nog iets van land te ontdekken. Zo
ver het oog reikt, ziet het in de verste verten niets anders dan de golvende en
witachtig glanzende oppervlakte van een eindeloze zee. Ik zeg jullie echter:
maak je daar niet druk om maar bedenk dat het ons met dit enorme wateroppervlak
om ons heen toch niet zo slecht vergaat als eens Christoffel Columbus, toen hij
met zijn slechte vaartuigen midden op de Atlantische Oceaan voer en daar
angstig om zich heen keek of hij ergens land kon ontdekken.
8 Laten we onze reis maar weer
vervolgen. We zijn de golven al tamelijk dicht genaderd. Als we er zijn, moeten
jullie je maar goed aan mij vasthouden, want we zullen daar diepe waterdalen en
hoge waterbergen moeten passeren.
9 Kijk nu, de golven komen steeds
dichterbij. Houd je nu vast, nog een paar passen volgens onze geestelijke
manier van voortbewegen en we zijn bij de golven. Wel, daar is al de eerste
golfrand. Kijk, wat een diep waterdal en zie eens hoe het water in dit dal naar
beneden stort; en kijk hoe daar een waterberg met schuimende golven zich bijna
tot aan het firmament lijkt te verheffen.
10 Jullie zeggen: o, beste vriend en
broeder het zal wel onmogelijk zijn om daar overheen te komen, want het ziet er
hier toch wel angstaanjagend uit! Daar slaan een paar hemelhoge golven over
elkaar. En daar vormt zich een
waterkloof zo diep alsof men vanaf een
hoge berg in een huiveringwekkende diepte kijkt!
11 Maar ik zeg jullie: hier zal het
ons best goed vergaan, want zoals jullie zien, stroomt het waterravijn alweer
vol; daarom kunnen we nu onze weg heel gemakkelijk vervolgen. Voordat we deze
voor ons zwevende waterberg zullen bereiken, zal het water ook daar weer
geëffend zijn. Kijk, hij is alweer omlaag gekomen; nu is onze weg weer
geëffend. Maar daar is alweer een groot waterravijn; wild schuimend storten de
natte wanden in de diepte. Laten we maar even geduld hebben. Dit ravijn zal spoedig
weer een effen bodem worden. Kijk, de wanden hebben zich alweer samengevoegd en
wij kunnen onze weg verder vervolgen. Daar komt alweer een enorme waterberg op
ons af en achter ons heeft zich zojuist alweer een nieuwe watervallei gevormd.
Jullie zeggen: deze enorme waterberg zal ons zeker meesleuren in het
waterravijn. Maak je geen zorgen; de berg zal het ravijn alleen maar opvullen
en wij zullen weer een vlakke weg krijgen. 12 Kijk nou, na onweer en regen komt
zonneschijn. Met deze waterberg zijn we ook de hele golvenpartij van deze zee
al gepasseerd en we hebben alweer rustig water voor ons. Maar daar heel in de
verte, waar jullie een massa sterren boven het water zien, komt nog een
gevaarlijke plek met grote draaikolken. Ook daarover hoeven jullie je geen
zorgen te maken; zij zullen ons evenmin schaden als de golven. Kijk eens, na
onze versnelde reis zijn we ook al bij deze kolken. We moeten hier steeds over
de rand van de kolken verder lopen, dan kunnen ze ons niet deren. Schrik niet
van het donderend geraas van deze kolken en kijk omhoog naar het firmament, hoe
we ons reeds onder de sterren bevinden die we kortgeleden nog zo van veraf
zagen. Spannen jullie je ogen nu nog eens goed in en kijk recht vooruit. Wat
zien jullie?
13 Jullie roepen: land, land! Welnu,
dan was deze zee toch niet zo eindeloos als jullie je nog kort geleden hebben
voorgesteld. Kijk, daar op een landtong, die tamelijk ver in zee uitloopt,
staat alweer een zuil. Jullie vragen wat deze betekent? We zullen er dadelijk
zijn en jullie kunnen het opschrift zelf lezen. Nog maar een paar stappen en we
zijn alweer op het droge. Kijk, daar is de zuil ook al!
14 Wat staat er op geschreven?
`Voorgrens van het kinderrijk: Nu weten jullie waar we ons bevinden. Jullie
zeggen: maar in hemelsnaam, dat is toch wel een ontzettend bergachtige streek!
Moeten we ons soms ook nog dieper in dit bergland begeven? O ja, dat is juist
de hoofdzaak; daarvoor hebben we de verre reis naar hier gemaakt. Dat moeten
jullie zien want pas hier wordt de ware betekenis van de avond bekend gemaakt.
Daarom zullen we ons de volgende keer in deze bergstreken wagen. En dus rusten
we vandaag bij deze zuil weer uit.
23.
Wie
spaarzaam zaait zal mager oogsten
1 Nu we hier behoorlijk van onze reis
zijn uitgerust en ondertussen menigmaal uitgebreid onze blik hebben kunnen
laten gaan over het gebied waar we vandaan gekomen zijn, zal de voortzetting
van de reis ons zeker geen al te grote moeilijkheden meer bezorgen. Kijk, daar
strekt zich al een tamelijk breed dal, waarin zich een kleine zee-inham
bevindt, landinwaarts uit. Laten we onze weg aan de rechterkant van de baai
vervolgen. Hier kunnen jullie alweer vrijer wandelen, want nu hebben we vaste
grond onder onze voeten. Kijk daar eens voor je in de diepte van het dal waar
het heel smal wordt. Daar moeten we vlug naartoe en onze eerste kleine
tussenstop maken. Dus maar monter eropaf, dan zullen we spoedig ter plaatse
zijn. Kijk hoe het dal steeds nauwer wordt en er aan alle kanten
angstaanjagende rotsen van een hooggebergte zo sterk afhangen, als konden ze
ieder ogenblik naar beneden vallen. Maar laat je daardoor niet afschrikken;
niemand zal ook maar een haar gekrenkt worden.
2 Kijk, daar zijn we al bij onze
smalle kloof; hoe bevalt het jullie hier? Jullie zeggen: niet bepaald goed! Dat
doet echter niet ter zake; als we maar eerst een scherpere blik op deze
omgeving zullen werpen, zal ze jullie wel wat beter bevallen dan nu. Zie, daar
naast de kloof loopt aan de linkerkant eveneens een nauwe langgerekte kloof die
naar de middag toe doorloopt. Wat zien jullie daar? Jullie vertellen wat jullie
zien: we zien naar beneden glooiende bergweiden met hier en daar een schaarse
akker. Hier en daar, meer in de laagvlakte, is een klein huisje als tegen de
berg aangedrukt gebouwd. Wederom hier en daar zien we grote en enorm hoge
watervallen omlaag storten; bomen en struiken staan er hier en daar ook. Dit
dal is dus zeer nauw door bergen omsloten, zoals dat op aarde in Zwitserland te
zien is.
3 Zien jullie geen mensen? Jullie
zeggen: tot nu toe hebben we nog niemand gezien, maar naar het ons voorkomt,
zien we zojuist daar uit de eerste boerenhut enkele heel armzalige landlieden
naar buiten komen. Ze zijn, precies als op aarde, in grijze, loden jassen
gekleed. Ook daar verderop zien we landlieden die er net zo uitzien en die op
hun akkers bezig lijken te zijn wat onkruid uit het betere koren te wieden, en
als we ons niet vergissen, zien wc daar, op een meer op de achtergrond gelegen
bergweide een wat mager uitziende kudde koeien. Dat, beste vriend en broeder,
is zoals je jezelf kunt overtuigen dan ook alles wat we hier aan levende wezens
zien. Loopt dit dal nog verder door of eindigt het bij hetgeen we nu gezien
hebben?
4 Beste broeders en vrienden, dit dal
loopt nog heel ver door, wordt geleidelijk steeds breder en vriendelijker, maar
is toch niet te vergelijken met de streken die we voor de eerste zuil hebben
gezien. Jullie vragen: wat is wel de betekenis van dit dal? Ik zeg jullie: dit
dal en nog heel veel gelijksoortige dalen zijn niets anders dan een volledige
onthulling van die tekst uit de schrift die als volgt luidt: `Wie spaarzaam
zaait, zal ook karig oogsten.' Jullie vragen mij nogmaals: wie waren dan deze
mensen op aarde? Ik zeg jullie: het waren op aarde zeer welgestelde mensen, die
in hoog aanzien stonden en de arme, behoeftige mensheid veel goeds deden. Toch
waren zij voor zichzelf de grootste weldoeners.
5 Zo was de eigenaar van de eerste hut
die jullie daar op de voorgrond zien, een zeer rijk man. Deze man heeft bij
iedere gelegenheid de armen soms heel aanzienlijke toelagen geschonken, maar al
deze toelagen tezamen maakten niet het tienduizendste deel van. zijn vermogen
uit. Kijk nu, deze man had wel naastenliefde; maar als je zijn naastenliefde
afweegt tegen zijn sterk overheersende eigenliefde, dan zullen jullie al gauw
begrijpen, waarom hij hier nu zo'n heel schamele landman is. Jullie zeggen: we
begrijpen het wel ongeveer maar nog niet helemaal. Goed, ik zal het jullie
dadelijk nog eens heel duidelijk uitleggen, maar jullie moeten vooreerst weten
dat men hier in het rijk van de geest ook buitengewoon veel verstand heeft van
kapitaal- en renteberekening, en wel met een zodanige precisie dat er zelfs
rekening wordt gehouden met de kleinste deeltjes van de renteopbrengsten.
6 Let nu goed op: deze schamele
landman hier bezat op aarde een vermogen van rond de twee miljoen zilveren
guldens. Volgens jullie wettelijke rentevoet bracht dit aanzienlijke kapitaal
hem jaarlijks honderdduizend zilveren guldens aan rente op. Van dit kapitaal
heeft deze man op aarde zo'n volle dertig jaar lang de vruchten geplukt.
Daardoor is zijn oorspronkelijke vermogen nog met drie miljoen zilveren guldens
toegenomen. De kosten van zijn huishouding bestreed hij met de samengestelde
interest. Van deze samengestelde interest, die eveneens heel aanzienlijk was,
deed hij ook allerlei uitgaven voor liefdadige doeleinden, die aan het eind van
zijn leven bij elkaar opgeteld zo'n vijftigduizend gulden bedroegen. Hoe
verhoudt zich deze som tot zijn basiskapitaal en de jaarlijkse rente die dit
kapitaal opbrengt? Het is een vijfde deel van zijn jaarlijkse hoofdinkomen. Hij
ontvangt echter jaarlijks, nadat zijn kapitaal tot vijf miljoen is gestegen,
het vijfvoudige bedrag aan basisrente, terwijl de som van vijftigduizend gulden
die hij aan liefdadige doeleinden besteedt, over zijn hele leven is verdeeld.
Deze som wordt bij ons nauwkeurig over die dertig jaar verdeeld en het
jaarbedrag wat daar dan uitkomt wordt als kapitaal aanvaard. Over dit kapitaal
krijgt hij nu rente vergoed. Dit kapitaal maakt nu zijn hele bedrijf uit en de
opbrengst van dit bedrijf stemt precies overeen met de wettige rente. De twee
personen die zich aan zijn zijde bevinden, zijn z'n vrouw en een overleden
zoon. Deze hebben in zekere zin in de geest van hun vader meegewerkt; daardoor
hebben zij helemaal geen eigen kapitaal, maar moeten alle drie van de
renteopbrengst van dit boerenbedrijf leven.
7 Jullie vragen: kunnen deze mensen
hun bezit nooit vergroten? De mogelijkheid is wel voorhanden, maar zoiets gaat
hier nog veel moeilijker dan bij jullie op aarde. Jullie weten echter hoe
moeilijk het voor iemand is om zich met een kapitaal van zo'n duizend gulden
langs de wettelijke weg van de rente op te werken tot miljonair. Kijk, nog
moeilijker is het hier om zijn bezit te vergroten, want wat deze magere grond
opbrengt is nauwelijks voldoende om deze drie personen het hoogstnodige voor
hun levensonderhoud te verschaffen. Daarom komt men hier met sparen niet veel
verder.
8 Er is maar één mogelijkheid voor de
arme bewoners van deze streek om zich geleidelijk aan op te werken en die doet
zich als volgt voor: er komen van tijd tot tijd verschrikkelijk arme pelgrims
door dit nauwe ravijn binnen. Deze zijn gewoonlijk naakt en bijna uitgehongerd.
Als deze pelgrims die huisjes zien, beginnen ze meteen te bedelen. Als zo'n
landman in al zijn armoede zo'n bedelaar dan toch met open armen tegemoet
treedt, hem in zijn schamele hut brengt, hem daar van de nodige kleding
voorziet en zijn karige maal broederlijk met hem deelt, dan wordt door zo'n
hulp zijn kapitaal met de helft vermeerderd, maar zo, dat hij zich er niet van
bewust is. Doet hij zoiets vaker of neemt hij de zorg van zo'n heel armzalige
op zich door tegen hem te zeggen: beste broeder, kijk, ik ben arm en heb niet
veel, blijf echter toch maar hier dan zal ik dit weinige altijd broederlijk met
jou delen zolang ik nog wat heb. En als we samen alles hebben opgemaakt wat ik
heb, dan zal ik daarna met jou zonder meer naar de bedelstaf grijpen.
9 Als dat het geval is, wordt dadelijk
het kapitaal van zo'n landman heimelijk verhonderdvoudigd. En mochten er bij
zo'n gelegenheid nog meer behoeftigen bij hem komen die hij ook liefdevol
opneemt en zo goed mogelijk verzorgt, zodat
hij als hij daartoe niet meer in staat is, bijvoorbeeld met de pelgrims
naar de andere buren gaat om daar voor hen onderdak en zo mogelijk verzorging
te vragen, dan wordt zijn kapitaal verduizendvoudigd; evenwel buiten zijn weten
om.
10 Als het dan zover komt dat hij zich
ten gevolge van zijn naastenliefde zo van zijn hebben en houden heeft ontdaan
dat hij dan werkelijk met zijn pelgrim naar de bedelstaf grijpt, dan wordt hij
enige tijd in die situatie gelaten zodat hij moet bedelen voor het
levensonderhoud, ten eerste voor zijn opgenomen arme medemens en daarnaast pas
voor zichzelf; maar voor zichzelf dan zo, dat hij steeds het grootste deel aan
zijn arme broeder geeft. Dan gebeurt het, dat de Heer een engelgeest, die hij
niet als zodanig herkent, naar hem toestuurt; deze informeert naar zijn situatie,
waarop hij dan zegt: beste vriend, je ziet dat ik arm ben; deze armoede is me
evenwel niet tot last, maar ik ga er het meest onder gebukt dat ik mijn broeder
hier niet meer kan helpen. Wat denken jullie dat er dan gebeurt? Nu keert de
arme broeder zich om en zegt tegen hem: ik kwam naakt naar je toe en jij hebt
mij gekleed; je hebt mij, hongerige en dorstige te eten en te drinken gegeven
en je sloeg geen acht op jouw gaven zodat je zelfs met mij naar de bedelstaf
moest grijpen en overal brood voor mij zocht. Kijk, daarom ben Ik nu echter ook
jouw grote beloning want Ik, jouw arme broeder, ben de enige Heer van de hemel
en alle werelden en Ik kwam bij je om je te helpen.
11 Toen je op aarde was, heb je
weliswaar spaarzaam gezaaid en een magere oogst moest daarom noodgedwongen jouw
aandeel zijn, maar met jouw magere oogst heb je niet meer gewoekerd; omdat jouw
hart milder is geworden kon je geen arme aan jouw hut voorbij zien gaan zonder
je karige oogst met hem te delen. Dat heeft jou geholpen en je tot een rijke
bewoner van de hemel gemaakt. Kijk, deze broeder die je hier tegemoet kwam, zal
je binnenleiden in jouw nieuwe bezittingen.
12 Nu verdwijnt de Heer en de
uitgezonden bode brengt de liefdadige, arme bewoner van deze streek over naar
de gouden middag waar een nieuw eigendom, dat nauwkeurig is afgemeten naar het
kapitaal van zijn liefdadigheid, op hem wacht.
13 Dan zegt de verblijde landman tegen
de bode: beste vriend en broeder, ik ben eindeloos gelukkig omdat de oneindige
genade en ontferming van de Heer mij zoiets heeft geschonken. Ik weet dat dit
nieuwe bezit zeker heel mooi en overvloedig zal zijn. Maar zie, er zijn hier
nog andere arme broeders, ik sta dit voor mij bestemde landgoed aan hen af.
Laat mij maar weer teruggaan naar mijn armelijke hut, want het zou toch kunnen
gebeuren dat onder de vele armen die mijn arme hut zullen bezoeken, de Heer
weer eens zal verschijnen. Daarom wil ik teruggaan en in mijn hut iedere arme
broeder met nog honderd keer meer liefde tegemoet treden dan tot nu toe het
geval was. Werkelijk, ik kan je zeggen, als zo'n geluk mij in mijn arme hut nog
eens ten deel mag vallen, dan zal ik daar in alle eeuwigheid gelukkiger zijn
dan wanneer je me de grootste en prachtigste goederen zou geven in het
allermooiste gedeelte van de hemel! Laat me daarom maar weer teruggaan.
14
Vervolgens gebeurt het ook dat de geest de arme landman met zijn kleine
familie terug laat gaan. Als deze dan in zijn armelijke hut aankomt, wacht daar
de Heer hem ook al met open armen op en maakt hem zelfs tot burger van de
eeuwige morgen!
15
Kijk, dergelijke taferelen vinden hier vaker plaats, maar het is nauwelijks te
geloven wat een hoge graad van zelfverloochening daarvoor nodig is. Want met
armoede is maar al te vaak automatisch de eigenliefde bijna onverbrekelijk
verbonden. Daarom vraagt een arme dan ook alleen hulp voor zichzelf. Heeft hij
dan een kleinigheid bij elkaar gebedeld, dan is dat nauwelijks genoeg voor zijn
eigen behoeften en zijn nood en armoede stellen hem nauwelijks in staat om zijn
zeer karige bezit met een andere arme broeder te delen. Om die redenen vindt
men op aarde onder de arme klasse dan ook vaak de afschuwelijkste afgunst.
Daaruit volgt echter dat dergelijke arme bewoners van dit dal zich zoveel
mogelijk voor de bedelaars verbergen. Om die reden zien jullie ook maar weinig
mensen buiten hun huizen; maar degenen die jullie buiten zien, hebben al een
goede gezindheid.
16 De
volgende keer zullen we het zeer ontoegankelijke dal rechts van ons, naar het
noorden toe, bekijken. En dus genoeg voor vandaag.
24.
De plaats en omstandigheden van stoïcijnen in het hiernamaals
1
Keren jullie je nu maar naar rechts, kijk naar het eerdergenoemde dal en vertel
me dan wat jullie ervan vinden. Jullie zeggen: beste vriend en broeder, het ziet
er verschrikkelijk woest en verlaten uit. We zien wel hier en daar tegen de
bergwanden een soort kreupelhout groeien en meer in de diepte van dit bijzonder
nauwe dal zien we hier en daar doornhagen, waaraan enkele ons bekende bessen
groeien. Nog dieper in het dal zien we allerlei soorten distelachtig onkruid
nogal rijkelijk groeien. De noordelijke, avondlijke berghelling ziet er
bijzonder kaal uit; bijna niets dan rotswanden en nog eens rotswanden stapelen
zich op en tussen de rotskloven stort zich hier en daar een machtige beek in de
diepte. Alleen de naar de morgen gelegen bergwand ziet er wat vriendelijker uit
en is hier en daar met een onaanzienlijke alpenhut gesierd. Maar bewoners zijn
er niet te zien. Misschien bevinden ze zich dieper in het dal. Daar op de
voorgrond is geen levende ziel te zien.
2 Ja,
jullie hebben gelijk. Vanaf de plaats waar we ons nu bevinden, is dat ook niet
goed mogelijk. Daarom zullen we ons wat verder in het dal begeven, dan zullen
we spoedig iets levends tegenkomen. Kijk maar daar naar boven waarop een met
mos begroeide, vooruitstekende rots de eerste voor ons bereikbare woonhut
staat. Daar zullen we naartoe gaan. We zijn er reeds vlak bij; kijk daarom goed
en let op wat daar gaat gebeuren. Wel, jullie hebben mijn raad opgevolgd. Zeg
me dan ook wat jullie gezien hebben.
3
Jullie zeggen alweer: maar om godswil, dat zijn toch geen mensen. Want deze
wezens zien er uit als levende skeletten en zijn bovendien zo klein als
dwergen. We zouden ze eerder tot de apen kunnen rekenen dan tot een of ander
mensenras. Wat is er toch met deze arme wezens aan de hand? Zo armzalig,
uitgehongerd en volkomen naakt; nee, deze wezens lijken er helemaal niet goed
voor te staan.
4 Aan
de ene kant hebben jullie wel gelijk maar aan de andere kant weer niet. Want
deze wezens, hoe armzalig ze voor jullie ook mogen lijken, zijn dat op hun
manier, dat wil zeggen zoals zij zichzelf zien, helemaal niet. Hier wonen
namelijk de zogenaamde stoïcijnen, of met andere woorden, mensen die aan
zichzelf helemaal genoeg hebben. Zij handelden tijdens hun aardse leven
rechtschapen, echter niet uit liefde tot de naaste en nog minder uit een of
andere liefde tot God, maar uitsluitend omdat ze daarin de overwinning van hun
verstand herkenden. Ze zeiden: de mens heeft niets nodig, hemel noch hel noch
een God, maar alleen zichzelf en het hem leidende verstand als hoogste principe
voor zijn handelen en hij zal zo handelen dat hij door zijn handelwijze niemand
benadeelt, en daarom kan hij dat ook van zijn medemens verwachten.
5
Want, zeggen ze verder nog, als ik mij tengevolge van het hoogste principe van
mijn verstand boven alle wereldse nietigheden verhef en van de wereld niets
anders verlang dan een karige voeding voor mijn maag en eenvoudige kleding voor
mijn lichaam, dan ben ik daarover niemand iets verschuldigd. Wat mijn maag
verteert, geef ik weer aan de aarde terug en de kleding van mijn lichaam kan
mettertijd de aarde bemesten. Ik ben tussen deze twee behoeften een mijzelf
leidende en volkomen beheersende god en ik ben zodoende een onbeperkte heer
over mijn eigen wezen!
6
Verder zeggen ze nog: mocht er al ergens een God bestaan, wat kan Hij mij geven
of nemen als ik groot ben in mezelf en met verachting neerkijk op alles wat Hij
mij wil geven of nemen? Wat echter zou een God mij ook geven of nemen? Het
hoogste zou dit matte leven zijn dat ik met mijn verstand reeds lang diep heb
leren verachten. Of is het niet aan mij zo lang te leven als ik wil? Als ik zou
vinden dat het met het hoogste principe van mijn verstand te verenigen zou zijn
mijzelf het leven te ontnemen, dan zou ik dat ook doen. Maar de door mijzelf
erkende rechtschapenheid leert me, dat zoiets tegen het principe van het
hoogste verstand zou indruisen. Wie mij het leven heeft gegeven, moet ook het
recht hebben het mij weer af te nemen. De natuur heeft toch het recht de
voeding die ik van haar heb gekregen, langs de natuurlijke weg terug te
vorderen; de bekleding van mijn lichaam is een eigendom van de tijd en hij
neemt dit pand eveneens weer terug. Dat moet het zuivere verstand goedkeuren;
het moet zeggen en het zegt ook: ieder het zijne! Maar juist doordat de mens
verstandelijk nog niet één zonnestofje het zijne noemt, is hij het meest
verheven wezen, ja zelfs verheven boven iedere God, boven iedere hemel en is
hij steeds meester over alles wat hel is. Als alle mensen zo dachten, zou
iedereen genoeg hebben en niemand zou een ander ooit tot last zijn. Iedere vorm
van hebzucht, afgunst, gierigheid, hoogmoed, heerszucht, vraatzucht en
brasserij, ontucht, leugen en bedrog zou ons vreemd zijn. Waar leeft een God
die, mocht hij het hoogste principe van het verstand zijn, tegen zulke
grondbeginselen van het leven iets heeft in te brengen? Heeft hij er echter
iets tegenin te brengen, dan is hij geen God en staat hij ver beneden het
verheven menselijke verstand.
7
Kijk, deze mensen hebben op aarde zo geleefd dat ze geen vlieg ooit kwaad
hebben gedaan. Zij zijn nooit iemand tot last geweest, hebben ook nooit iemand
ook maar in het minst beledigd. Zij waren ook steeds boven iedere vorm van
hartstocht hoog verheven. Vroeg iemand hen om een of andere gunst of dienst,
dan weigerden ze die nooit, mits deze niet in strijd was met hun verstandelijke
rechtsprincipes; ook verlangden zij er nooit een tegenprestatie voor. Wilde men
hun een hoge functie of een ereambt aanbieden, dan namen zij deze nooit aan,
maar wezen voor zo'n gunstverlener met twee vingers op hun voorhoofd en zeiden
tot hem: vriend, daar woont de hoogste functie en het hoogste ambt van een
mens!
8 Als
jullie nu deze mensen bekijken, oordeel dan zelf of zij een tuchtiging verdiend
hebben. Jullie moeten zeggen: dat zeker niet! Volgende vraag: ver
dienen
ze een beloning? Dan is het de vraag, welke beloning moeten zij dan krijgen? De
hemel verachten zij en ze willen ook niet erkennen dat God boven hun verstand
staat. Daarom is het toch het meest billijk dat ze het loon mogen behouden, dat
hun eigen verstand hun oplevert.
9 Maar
jullie vragen: valt deze armzalige wezens hun beklagenswaardige situatie niet
op? O nee, dat is juist hun grootste triomf, want op aarde vonden zij de
gelukzaligheid van een mug al hoogst benijdenswaardig en zeiden: kijk, voor dit
diertje is een nauwelijks zichtbare dauwdruppel op een blad een buitengewoon
heerlijke maaltijd. De lichaamsbouw van dit diertje schijnt maar zeer geringe
behoeften te hebben. Als wij daarentegen onze buitengewoon verkwistende
lichaamsbouw beschouwen, dan kan het verstand deze alleen maar met het volste
recht afkeuren. Daarom moet ik een grote buik hebben om veel te eten en daarna
veel ontlasting te hebben. Een ander doel vindt het verstand hier niet, en wel
omdat het graag met het kleinste genoegen zou willen nemen wanneer de hoogst
oneconomisch ingerichte bouw van zijn nutteloze lichaam het hem zou toestaan.
10 Ze
bekritiseren verder het vele vlees aan hun voeten, aan hun zitvlak, op hun
handen en overal waar het zich bevindt en zeggen: een mug heeft niets van dat
alles en is daardoor al veel gelukkiger dan de plompe en oneconomisch gevormde
mens.
11 Nu jullie
dit weten, zal de kleine skeletgestalte van deze mensen jullie ook niet meer zo
beklagenswaardig en armzalig voorkomen als bij de eerste aanblik, want ze komt
zoveel mogelijk met hun verstandelijke principes overeen. Jullie zeggen nu: dat
is allemaal juist en we zien nu ook duidelijk in dat het hier dus niet anders
kan en dat deze mensen zich in een andere gestalte en onder andere
omstandigheden ongelukkiger zouden voelen dan juist in deze, welke hun het
meest bevalt. Maar er is nog een andere vraag op de achtergrond, beste vriend!
12 Is
er dan geen enkele andere mogelijkheid om deze mensen op een betere weg te
brengen?
13
Beste vrienden en broeders, iets moeilijkers dan dat bestaat er bijna niet! Ze
hebben slechts één enkele toegankelijke zijde en dat is de weg van de
wetenschap! Er is echter een eindeloos geduld en uithoudingsvermogen voor nodig
om deze verstandsmensen langs deze weg iets zó voor te stellen dat ze het als
juist erkennen en het niet in tegenspraak met hun verstand is. Zij zeggen; er
kan heel veel wetenschappelijk volkomen juist zijn, maar of het ook volkomen
overeenstemt met de principes van het verstand, is een andere vraag. Om deze
uitspraak volledig te bekrachtigen noemen ze een heleboel wetenschappelijke
feiten op, die op zich volkomen juist zijn maar toch de hoogste principes van
het verstand totaal tegenspreken. Ik zal jullie slechts enkele voorbeelden
geven.
14 Ze zeggen bijvoorbeeld: de
berekening van een verduistering is wetenschappelijk volkomen juist; maar vraag
het vernuft en zijn handlanger het verstand waartoe die toevallige
verduistering dient en wat de hele mensheid door de wetenschap daarbij aan
belangrijks heeft gewonnen? - Zo is het ook wetenschappelijk juist dat de mens
van het tot zich genomen voedsel een bepaald deel voor het onderhoud van zijn
lichaamsdelen opneemt en het overtollige weer afgeeft. Wanneer jullie echter
het vernuft vragen, dan kan het slechts lachen om zo'n slechte en ondoelmatig
berekende verhouding. - Verder is het wetenschappelijk juist, dat water en ook
andere beweeglijke stoffen door hun eigen gewicht naar de diepte worden
gedreven. Wat zegt het vernuft daarop als het zijn blik langs kale bergwanden
laat gaan, waarop niet eens een mosplantje kan gedijen omdat zulke hoog gelegen
delen van de aarde de constant benodigde voedende vochtigheid moeten ontberen.
- Kijk, uit deze enkele voorbeelden kunnen jullie voldoende opmaken hoe
moeilijk het is om zulke kritische verstandsmensen een wetenschappelijk
voorbeeld voor te houden dat door hen als volkomen in overeenstemming met het
verstand wordt erkend. Opdat jullie echter de manier waarop zo'n bekering tot
stand komt helemaal mogen doorzien en begrijpen, zullen we er de volgende keer
een bijwonen. En hiermee is het genoeg voor vandaag.
25.
Een
bekeringstocht naar de betere stoïcijnen
1 Kijk, daar beneden in het dal gaan
juist drie uitgezonden boden op zo'n vangst uit. We zullen hen volgen en met
een open oor naar de uitvoering van hun opdracht luisteren. Ze trekken verder
het dal in en van hieraf gezien bij de derde hut, die jullie eveneens op een
afgeronde, met mos begroeide rots zien liggen, zullen ze de stoïcijnen
aanspreken. Kijk maar hoe ze heel behoedzaam de hut naderen en zich daarbij zo
klein mogelijk maken. Daarom gaan wij er nu snel naar toe opdat ook de eerste
ontvangst ons niet ontgaat. We zijn al ter plaatse; dus opgelet!
2 De aanvoerder begroet het zogenaamde
hoofd van dit huisje, dat wil zeggen de allerverstandigste en tevens de leider
en leraar van de andere tien personen die jullie in zijn gezelschap zien. Hoe
luidt de begroeting? Luister: zeer wijze heer, jij die de zaken vanuit het
juiste standpunt beziet en niet jouw scherpe verstand precies onderscheidt wat
recht en onrecht, billijk en onbillijk, goedgeordend en ongeordend is. We hebben
al van verre vernomen wat een wijs man jij bent, en daarom zijn we hierheen
gekomen om jou over menige zaak een goede raad te vragen.
3 De verstandspreses zegt daarop: in
dat geval zijn jullie mij helemaal welkom. Voor zover het in mijn vermogen ligt,
wil ik jullie graag helpen, maar niet waar het mijn vermogen te boven gaat.
Jullie zullen wel gehoord hebben en weten dat mijn schatten niet uit goud en
zilver en allerlei edelstenen bestaan; ook worden bij mij geen maaltijden en
geen van goedsmakende spijzen voorziene tafels aangeboden. Maar wat ik heb,
namelijk de overwinning van het heldere verstand, daaruit mogen jullie putten
zoveel je wilt. Jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat deze schatten jullie
gelukkiger zullen maken dan wanneer jullie alle gedroomde zogenaamde hemelse
heerlijkheden zouden bezitten, die op zich niets anders zijn dan heimelijk
uitgesproken behoeften van een geest die niet tevreden is met wat hem gegeven
is. Jullie weten dat de ruimte oneindig is, en dat de mens in deze ruimte denkt.
Wie zijn gedachten tot in het oneindige laat gaan, vergeet ten eerste dat
hijzelf slechts een eindig wezen is; ten tweede bedenkt hij niet en wordt hij
dus niet gewaar dat voor hem tenslotte uit zulke gedachten niets anders dan
voortdurende ontevredenheid ontstaat. Daaruit volgt een steeds groter verlangen
naar onbereikbare goederen, waaruit uiteindelijk ook een voortdurende onzalige
situatie groeit, waardoor de menselijke dwaasheid alleen nog maar blindelings
door onbereikbare en grootse, maar lege verwachtingen verzadigd kan worden.
Bijgevolg is de hemel dan ook niets anders dan zo'n gedroomd goed, dat enkel
dient ter bevrediging van de verbeeldingskracht van geesten die ontevreden zijn
met wat hun werd gegeven.
4 Alleen het heldere verstand bepaalt
de werkelijke grenzen van de behoeften van zijn subjectieve wezen en dat
verlangt dan in alle objectiviteit slechts de juiste mate van haar eigen
beperktheid, en deze maat heet: volle tevredenheid. Wie tevreden is met hetgeen
hij langs de weg van zijn heldere verstand als de juiste maatstaf van zijn
eigen beperktheid erkent, heeft de ware hemel gevonden en zal zich zeker eeuwig
geen andere wensen, omdat hij duidelijk zal inzien, dat voor de maatstaf van
zijn eigen beperktheid niets anders deugt dan juist datgene wat daarmee
volkomen overeenstemt.
5 Na deze wijze woorden zegt de
aanvoerder (de bode): we merken uit jouw korte inleiding al, dat jij je de
overwinning van het heldere verstand volkomen hebt eigengemaakt; daarom wagen
we het ook om met grootste vertrouwen in jouw wijsheid, jou ons probleem voor
te leggen. De verstandsvertegenwoordiger zegt: alles waarmee ik jullie maar
van dienst kan zijn is mij welkom, leg daarom geheel vrijmoedig en zonder
voorbehoud jullie probleem aan mij voor! De aanvoerder (de bode) zegt: luister
dan! In het gezelschap waardoor wij werden afgevaardigd om bij jou goede raad
te halen, is een grote strijd ontstaan over de noodzaak of overbodigheid van
het licht. De redenen voor de noodzaak van het licht zijn net zo steekhoudend
als de argumenten ertegen, daarom kunnen we absoluut niet beslissen, welke
partij gelijk heeft. De verstandsvertegenwoordiger zegt: laat enkele van jullie
argumenten en tegenargumenten horen en jullie kunnen ervan verzekerd zijn dat
ik met mijn oordeel de spijker op de kop zal slaan.
6 De
aanvoerder zegt: luister maar! Een reden die vóór het licht spreekt luidt als
volgt: wat zouden alle dingen zijn zonder licht? Zij zouden er zo goed als niet
zijn. Verder is het licht het grondprincipe van iedere werking en dus ook van
ieder denken, want zonder het licht als de alles bewegende en opwekkende
kracht zou nooit iets zijn ontstaan, dus ook geen verstandig denkend wezen. Het
licht is immers ook het grondprincipe van het verstand en is in de zuiverste
geestelijke toestand het heldere verstand zelf. Kijk, dat is de reden die vóór
het licht spreekt.
7 Het
tegenargument echter luidt: nadat het licht kennelijk is voortgekomen uit de
duisternis, en dus vóór het licht slechts een totaal lichtloze toestand de hele
oneindigheid doordrong, is het de vraag of de oneindigheid in lichtloze
toestand minder oneindig was dan nu in het volle licht. Verder luidt het
tegenargument: het is iedereen bekend dat het binnenste van de hemellichamen
meestal volkomen lichtloos is en toch is de materie in zo'n lichtloze toestand
evengoed en zelfs nog intensiever aanwezig dan op de oppervlakte van een
hemellichaam, dat baadt in het licht. Als echter het hele hemellichaam, wat het
inwendige betreft, heel goed kan bestaan zonder licht, dan lijkt het licht voor
de dingen in de natuur toch zuiver een luxe te zijn. Verder luidt dit
tegenargument: iedereen weet dat hij in de nacht van het moederlichaam werd
verwekt en juist in deze nacht het leven heeft ontvangen. Om welke reden moet
dan datgene wat in de nacht levend is geworden, aan het licht treden? Wie
hierover ook maar een beetje nadenkt, moet vanaf het eerste moment inzien, dat
het licht niet alleen totaal overbodig is, maar ook schadelijk voor de dingen
omdat zij eraan wennen en vervolgens kennelijk ongelukkig worden als ze het
door een of ander toeval verliezen. Bovendien zeggen ze nog: wanneer de mensen
totaal blind geboren zouden worden, dan hoefden zij zich ook nooit zorgen te
maken over het verlies van het licht; want het is voor een oog dat aan het
licht gewend is toch het grootste ongeluk om blind te worden. Daar brengen de
tegenstanders weliswaar weer het volgende tegenin: in zo'n blinde, gelukkige
toestand zou er dan toch helemaal geen verschil zijn tussen een mens en een poliep
diep op de zeebodem. Als een mens namelijk geen dingen zou zien, zou hij zich
ook nooit een of ander denkbeeld kunnen vormen. Bij gebrek aan denkbeelden zou
zich dan echter een grote vraag voordoen, namelijk hoe het er dan met het
denken voor mag staan bij gebrek aan alle begrippen en vormen. Over het verlies
van het gezichtsvermogen ten gevolge van een ongeluk zeggen de verdedigers van
het licht: als men het als een ongeluk wil beschouwen en dit mede als argument
gebruikt tegen het licht, kan men dat immers ook doen met betrekking tot de
andere zintuigen die niet van het licht afhankelijk zijn. Om daarom ieder
ongeluk te voorkomen zou de mens zonder enig zintuig in de duisternis geboren
moeten worden. Hoe zich dan het denken van een mens zonder zintuigen kan
ontwikkelen, zou men het beste aan een steen kunnen vragen! Kijk, zeer wijze
man, tussen zo'n wirwar van gedachten wordt ons grote gezelschap heen en weer
geslingerd. Wij hopen vol vertrouwen dat jij deze knoop zult ontwarren.
8 De
verstandsvertegenwoordiger zegt: luister geachte vrienden, dit is een
buitengewoon kritiek geval want hier heeft iedere partij het gelijk aan zijn
kant. Omdat er volgens het inzicht van het heldere verstand maar één gelijk en
geen twee gelijken bestaan, wordt het hier tamelijk moeilijk om tussen deze
twee het juiste gelijk te bepalen. Dit zal alleen mogelijk zijn als we ons
eigen individuele wezen binnen de perken houden; dus luister goed! We zullen
hier grondregels opstellen en dan uit deze grondregels de juiste gevolgtrekking
maken. Maar om dit te kunnen, moeten we eerst een niet-bestaan, een consumerend
bestaan en een vrijdenkend bestaan vooropstellen. Een niet-bestaan heeft ook
niets nodig; dus geen consumptie. Bij een slechts natuurlijk consumerend
bestaan wordt ervan uitgegaan dat het alleen kan bestaan als de daarvoor
benodigde consumptie aanwezig is. Een dergelijk bestaan heeft de gehele
materie, die zowel in de nacht als in het licht kan bestaan. Omdat de mens
echter een denkend wezen is dat voor zichzelf vrij kan beslissen, veronderstelt
een dergelijk hoger bestaan ook een consumptie die met dit bestaan overeenkomt,
waarbij de te consumeren stof niets anders kan zijn dan - het licht! Daarom
heeft het niet-bestaan helemaal niets nodig; een enkel consumerend bestaan als
een product van de nacht, heeft ook niets anders nodig dan de met zijn bestaan
volkomen overeenstemmende kost; en een helder vrijdenkend bestaan heeft dan ook
noodzakelijk die kost nodig, die het principe van zijn bestaan is. Zo is elk
principe voldoende voor zijn product en moet daarvoor noodzakelijk aanwezig
zijn. Dientengevolge ontstaat uit het niet-bestaan een niet-bestaan, uit het
bestaan van de nacht een nachtelijk bestaan en uit het bestaan van het licht
een bestaan dat met het licht verwant is. Naargelang de mens dan door middel
van zijn zuivere verstand inziet dat hij noodzakelijkerwijs uit het licht
afkomstig is, moet hij dan ook inzien dat het licht in dit opzicht een voor hem
noodzakelijk substraat is. Voor zover hij zich echter slechts als een dierlijke
consument beschouwt en voor zichzelf een hoger vrijdenkend leven kan ontkennen,
en zich dan bovendien weer kan omvormen tot een embryo in het moederlichaam,
heeft hij het licht niet nodig. Een niet-bestaan heeft noch het een noch het
ander nodig. Kijk nu, beste vrienden, hiermee is de onomstotelijke noodzaak
voor de aanwezigheid van het licht zo duidelijk mogelijk voor jullie ogen en
oren uiteengezet.
9 De aanvoerder zegt: luister wijze
man, we hebben uit jouw uiteenzetting goed kunnen opmaken dat je een uitmuntend
verstand bezit en weten nu precies waar we aan toe zijn. Er is echter nog één
punt dat ons nog niet volledig duidelijk is. Het gaat namelijk om het volgende:
waarom hebben op de hemellichamen al die talloze vegetatieve producten inclusief
de soorten van het dierenrijk vóór alles het licht nodig voor hun vegetatie en
hun dierlijke ontwikkeling? Het is alle natuurgeleerden maar al te goed bekend
dat in een totaal lichtloze ruimte bijna geen vegetatie plaatsvindt en dat
dieren in een totaal lichtloze ruimte heel vlug ziek worden en helemaal ten
onder gaan. Toch schijnen ze volgens jouw uitspraak geen noodzakelijke
lichtconsumenten te zijn, daar ze helemaal geen denkende wezens zijn en,
volgens het resultaat van een grondig onderzoek, dat ook niet kunnen zijn. Deze
bedenking maken we echt niet omdat we jouw heldere inzicht in twijfel zouden
willen trekken, maar om onszelf voor iedere eventueel te verwachten valstrik te
vrijwaren.
10 De verstandspreses zegt: deze
bedenking is me zeer welkom. We zullen haar meteen voor de rechterstoel van het
zuivere verstand slepen; luister dus! Krachtens de noodzakelijke stomheid
betreffende het eigen bestaan zouden deze dingen evenmin licht nodig hebben als
het donkere middelpunt van een hemellichaam dat heeft. Omdat naast hen ook wij
bestaan als producten van het licht, kunnen we toch onmogelijk de omgekeerde
conclusie trekken, dat wij bestaan omwille van hun, evenmin als een mens kan
zeggen: ik besta opdat dit huis door mij bewoond wordt en ik het verzorg. Het
huis is er voor de mens maar niet de mens voor het huis. Als het licht ons dus
heeft voortgebracht, dan moest het toch noodzakelijkerwijs eerst uit zichzelf
die voer waarden scheppen, die voor ons lichtverwante bestaan noodzakelijk
Daarom is voor de door jullie genoemde dingen het licht ook onontbeerlijk,
opdat ze als consumptie kunnen dienen voor onze lichtverwante behoeften. Ik
bedoel hier echter niet de consumptie van de dierlijke maag, die ook in een
donkere ruimte kan worden verzadigd, maar de hogere consumptie van de geest,
die zich alleen kan verzadigen aan begrippen en vormen die net als hijzelf uit
het licht voortkomen. Een boom in het middelpunt van de aarde zal met al zijn
vruchten de geest geen verzadiging bieden zolang hij niet zelf in het licht
wordt gebracht en aan het licht verwant wordt. Kijk, mijn lieve vrienden,
hiermee is jullie twijfelachtige kwestie opgelost. Mocht er voor jullie nog
iets duister zijn, deel het dan heel openhartig mee.
11 De aanvoerder zegt: geachte zeer
wijze man, nadat je zeer juist jouw mening over het licht hebt uitgesproken,
zul je mij zeker ook welwillend een vraag die jou zelf betreft toestaan. Deze
vraag luidt: wat is dan wel de reden dat jij als zeer wijze lichtverdediger een
woning in deze, geheel van het licht afgezonderde hoek hebt gekozen?
12 De verstandsvertegenwoordiger zegt:
de reden is wijzer dan jij kunt bevatten. Als we de dingen in het licht willen
zien en zuiver belicht van elkaar willen onderscheiden, dan moeten we volgens
de juiste wiskundige regels van de optiek, zelf niet in het licht gaan staan,
maar op een plaats die voldoende in de schaduw ligt. Daardoor wordt ons
gezichtsvermogen versterkt en zullen we de tegenoverliggende voorwerpen
scherpomlijnd zien. Maar als je de ogen naar het licht toewendt, dan worden ze
erdoor verblind en je zult de voorwerpen wazig en onduidelijk zien en steeds
genoegen moeten nemen met hun schaduwzijde. En daarom ligt mijn woning wel van
het lichtgevende voorwerp maar niet van het praktische licht afgewend. Daaruit
kun je opmaken dat mijn woning niet afzijdig van het licht staat, maar wel naar
het dienstbare licht goedberekend staat toegekeerd. Als je nog andere bezwaren
vindt, zul je in mij altijd de onvermoeibare bereidwilligste man aantreffen,
die je in alles wat maar in zijn vermogen ligt, tevreden zal stellen.
13 De aanvoerder heeft nog een vraag
aan de verstandspreses en zegt: ik zie nu weer hoe jij volgens de door jou
goedberekende principes over alles denkt, spreekt en handelt. Daarom zou ik nog
graag van jou willen vernemen, waarom jij je als verdediger van de lichtvoeding
hebt gevestigd in zo'n onherbergzame streek, die voor de dierlijke maag evenmin
als voor de geestelijke iets te bieden heeft. Is het niet erg jammer voor jou
dat jij je niet in een rijkere streek hebt gevestigd, tot ware zegen van veel
mensen die nog echt weinig verstand hebben? Daar zou je zelf meer voeding voor
jouw geest vinden, waardoor je ook voor zwakke geesten een krachtige kost zou
kunnen bereiden uit de veelheid van lichtstralen die jouw geest tegemoet komen.
14 Mijn lieve vrienden, over deze
vraag zal jullie dadelijk voldoende licht gegeven worden.
26.
Vervolg
van het bezoek bij de stoïcijnen
1 De verstandspreses: hoe bekijken jullie
jezelf met betrekking tot het oneindige? Jullie zeggen: niet anders dan eindig
en begrensd. Kijk, jullie geven met dit antwoord zelf al de algemene reden aan
waarom ik voor mij deze streek als verblijfplaats heb gekozen. Daarom zeg ik
jullie: werkelijk wijs is slechts hij, die de grenzen van zijn verstand heeft
gevonden en dan met dit verstand inziet hoeveel er nodig is voor de verzadiging
van zijn geest. Deze omgeving komt volkomen overeen met de door mijn verstand
bepaalde grenzen en het devies van dat verstand luidt daarom: wees altijd
tevreden met hetgeen overeenkomt met je beperktheid, ga nooit buiten de kring
van je inzichten en ken en vind jezelf in deze kring; dan heb je het geluk van
je leven in de meest volmaakte en jouw meest aansprekende vorm gevonden. Kijk,
om die reden is deze omgeving, die jullie zeer onherbergzaam vinden, voor mij
volkomen geschikt omdat ze niet meer biedt dan juist zoveel als overeenkomt met
de grenzen van mijn verstand. Als ik derhalve iemand ergens mee van dienst kan
zijn, dan kan ik dat toch alleen maar binnen de horizon van mijn inzichten;
daarbuiten zou ik een leek zijn en niet in staat iemand ook maar de geringste
dienst te bewijzen. Hieruit kunnen jullie opmaken waarom ik juist deze omgeving
en geen andere heb gekozen om er te wonen. Mochten jullie echter denken dat ik
mij door mijn wijsheid wellicht tot ijdelheid zou laten verleiden om voor
anderen als een licht te stralen, dan zouden jullie je zeer in mij vergissen.
Want mijn onwankelbare grondbeginsel luidt als volgt: als je iemand van dienst
wilt zijn, ken dan goed de hele sfeer waarin je hem van dienst wilt zijn. Ken
je die sfeer niet, blijf dan mooi thuis met je filantropie, want wie meer wil
geven dan hij heeft, is of een dwaas of een bedrieger.
2 De aanvoerder zegt: zeer
gewaardeerde vriend, je hebt alweer heel wijs gesproken en we kunnen er
helemaal geen bezwaren tegenin brengen. Slechts voor één kwestie hebben wij nog
wat opheldering nodig. En omdat je tot nn toe zo vriendelijk was ons te
corrigeren en onze vragen volledig op te helderen, zul je ook wel zo goed zijn
om ons in dit geval ook een goede raad te geven.
3 De verstandspreses zegt: beste
vrienden, zolang jullie je hier op mijn territorium bevinden, kunnen jullie mij
elke vraag stellen en ervan verzekerd zijn dat ik in staat ben over iedere
kwestie die mijn gebied betreft een volwaardige opheldering te geven. Vertel me
dus de kwestie waarover jullie nog twijfelen.
4 De aanvoerder zegt: je hebt bij je
wijze uiteenzetting gesproken over een bepaalde limiet van de horizon van jouw
kennis en dat het heel onverstandig zou zijn zich buiten deze horizon te
begeven. Dit laatste begrijpen we, want werkelijk, niemand kan iets doen dat
zijn krachten te boven gaat, en wil hij dat toch, dan is hij zeker een dwaas in
zoverre hij zijn grenzen wil overschrijden. Maar kijk, toen je geboren werd,
had jouw verstand zeker niet zo'n uitgestrekte horizon als nu het geval is. Je
hebt dus kennelijk de kleine horizon van je inzichten steeds meer en meer
vergroot, zodat je door dit vergroten die horizon tot de tegenwoordige
verbazingwekkende omvang hebt gebracht. Het is dus de vraag of zo'n horizon als
reeds volkomen gefixeerd moet worden beschouwd of dat hij nog tot verdere
uitbreiding in staat is. Ik voor mij ben van mening: ook al breidt het
begrensde zijn horizon nog zo ver uit, het zal desondanks nog steeds zijn
begrenzing houden en nooit het gevaar lopen de oneindigheid te vullen.
5 De verstandspreses zegt: beste
vrienden, jullie hebben aan de ene kant gelijk, aan de andere kant weer
ongelijk. Als de mens zichzelf zou hebben geschapen, dan kon hij zichzelf ook
zoveel geven als hij maar wilde, want hij zou in de oneindigheid geen gebrek
hebben gevonden en dus was het ook aan hemzelf, de horizon van zijn inzichten
naar believen voortdurend te vergroten. Daar de mens echter niet uit zichzelf
is ontstaan, maar hem het leven gegeven is, is hem ook zijn horizon gegeven.
Als jullie op aarde bijvoorbeeld een appel bekijken, dan zul je zien dat hij
vanaf zijn ontstaan direct na het afvallen van de bloesem zijn horizon steeds
verder uitbreidt. Is hij eenmaal tot volle rijpheid gekomen, dan kunnen jullie
de appel vertellen wat je wilt, hij zal over zijn toestand niets anders kunnen
zeggen dan: tot hier en niet verder, want mijn maat is vol! Maar waarom zou de
appel jullie een dergelijk antwoord geven? Omdat hij eveneens een gegeven iets,
maar niet een zichzelf scheppend iets is. Zouden jullie de appel nu nog verder
willen laten uitdijen, dan is het toch duidelijk dat jullie hem stuk moeten
maken. Kijk, bij de mens is het precies zo. Hij is een gegeven iets en niet een
door zichzelf geschapen iets; daarom heeft hij ook zijn ontwikkelingsgebied
gekregen. Wie dit gebied bereikt en dan voor zichzelf weet dat dit het hem
toebedeelde gebied is, die is geheel zichzelf en wel zo volmaakt mogelijk.
Blijft hij binnen dit gebied en benut hij dat niet geheel, dan is hij de
stumperige slaaf van zichzelf en zal hij niet eens voor zichzelf bekwaam genoeg
zijn. Wie zichzelf echter zodanig wil opblazen dat hij buiten zijn gebied komt,
is een hoogmoedige dwaas die zichzelf te gronde richt. Het zal hem vergaan als
een holle kogel die met kruit gevuld wordt aangestoken, waardoor dan het
oppervlak van de kogel uit elkaar wordt gereten en de delen daarvan naar een
verre horizon worden verplaatst. Maar vraag je eens af hoe het daarna met de
totaliteit van de kogel staat.
6 De aanvoerder zegt: we hebben tegen
jouw uitspraak in feite weer niets in te brengen want ze is op zich volkomen
juist. Maar jij, beste vriend, geeft jouw antwoorden duidelijk altijd
opzettelijk op zo'n wijze manier dat wij daarin steeds een nieuw
aanknopingspunt vinden waarover we bij jou opnieuw raad menen te moeten
inwinnen. Zo heb je bij deze wijze uiteenzetting gezegd dat de mens net als al
het andere begrensde, een gegeven en niet een zichzelf scheppend iets is. Als
dit zeker het geval is, rijst al gauw de vraag wie dan de gever is; want bij
het gegevene wordt evenzeer een gever verondersteld als bij een of ander
verschijnsel de daarmee overeenstemmende oorzaak. Daarom willen wij graag aan
jou over de gever een nadere opheldering vragen.
7 De verstandspreses zegt: beste
vrienden, wat de gever betreft, deze staat boven de horizon van onze kennis en
we hebben alles gedaan als we onszelf herkend hebben als een gegeven iets.
Willen we echter de gever bestuderen, dan doen we niets anders dan wanneer we
met een passer in de hand de omtrek van de oneindigheid zouden willen opmeten.
Dat is zeker waar, omdat zich boven een bepaalde cirkel tot in het oneindige
grotere cirkels laten denken, waarmee de kleinste cirkel gelijkenis vertoont.
Maar wanneer deze kleinste cirkel volkomen gelijk zou willen worden aan een
grotere boven hemzelf, dan zou hij eerst uit elkaar getrokken moeten worden,
zijn veel kortere omlijning naar de ronding van de grotere cirkel moeten
uitstrekken om dan daarmee gelijk te gaan lopen. Dat is wel te doen, maar de
ervaring zal Ieren dat de op deze manier uitgestrekte lijn van de kleinste
cirkel misschien nauwelijks met het duizendste deel van een aanzienlijk grotere
cirkellijn in aanraking zal komen. En zo zal ook slechts dit deel gelijk met
haar opgaan; alle andere duizendste delen zullen echter voor deze veel kortere
lijn toch eeuwig onbereikbaar blijven. Kijk, in dit voorbeeld hebben slechts
twee begrensde cirkels met elkaar te maken. Neem nu eens deze kleinste cirkel
en meet met zijn uitgestrekte cirkellijn de oneindige, onbegrensde cirkel en
vraag je daarna af, hoe zo'n werk of onderneming, verstandelijk gezien,
beoordeeld zou moeten worden. Ik denk dat er in de menselijke hersenen geen
grotere dwaasheid kan worden uitgedacht; zo is het ook als wij van de oneindige
Gever zouden willen doorgronden wie Hij is. Daarom is het, zoals ik al eerder
heb gezegd, voor ieder mens voldoende als hij zichzelf als een bepaald gegeven
erkent, en dus ook het afgegrensde gebied van zijn inzichten. Wat de Gever
betreft, deze gaat de gegevene in het minst niet aan, daar Hij kennelijk
oneindig verheven moet zijn boven al het gegevene. Wat kan een appel nog worden
wanneer hij volledig gerijpt is? Wat een cirkel, wanneer de van een bepaald
punt uitgaande lijn zichzelf weer heeft bereikt? Laat hem blijven wat hij is,
dan zal hij volmaakt zijn zoals hij gegeven werd. 8 De aanvoerder zegt: je hebt
ons nu over alles een goed antwoord gegeven. Maar desondanks hebben we nog één
vraag en deze luidt als volgt: in de streek waar wij vandaan komen, wordt door
een zo te zeggen betere groep voortdurend de liefde tot God gepredikt, maar wij
weten niet hoe we dat, uitgaande van jouw wijze inzichten, moeten opvatten.
Want wij verstaan onder liefde een vastgrijpen en een tot zich trekken. Maar
hoe kan een begrensd wezen of een begrensde kracht een onbegrensde kracht
vastgrijpen en naar zich toetrekken?
27.
De
overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn
1 De verstandspreses zegt: beste
vrienden, alvorens op deze vraag een deugdelijk antwoord te kunnen geven, is
het noodzakelijk om verschillende zaken goed van elkaar te onderscheiden.
Vooreerst moet het begrip `liefde' volkomen verstandelijk uiteengezet worden;
pas dan zal men daaruit kunnen opmaken hoe ze zich verhoudt tot zichzelf en tot
alles wat haar omgeeft. Het begrip `liefde' is niets anders en kan onmogelijk
iets anders zijn dan een behoefte die zich uit en waarvan de oorzaak kennelijk
niets anders kan zijn dan een gebrek aan datgene waarnaar de behoefte uitgaat.
De behoefte lijkt op honger. Wanneer een mens een stevige honger heeft, dan
heeft hij zo'n enorme eetlust dat hij er als het ware van overtuigd is dat hij op
zijn minst een wereld moet opeten voordat zijn honger gestild zal zijn. Maar
wat zegt de werkelijke ervaring over deze fantastische voorstelling? Niets
anders dan: jij hongerige mens, eet maar een enkel pond brood en je zult
voldoende verzadigd zijn! Kijk, precies hetzelfde is het geval met de meer
geestelijke behoefte van het begrip `liefde'. De naar liefde hongerende mens is
van mening dat hij de maag van zijn hart met de hele oneindigheid moet vullen
voordat hij behoorlijk verzadigd wordt. Wat is echter de oorzaak van dit
onzinnige verlangen? Deze is nergens anders te vinden dan in het niet verzadigd
zijn van de horizon van eigen inzichten, waardoor dan noodgedwongen de ene
leegte op de andere volgt; het ene gemis volgt op het andere en bijgevolg de ene
behoefte op de andere. Liefde begeert verzadiging. Daar dit vermogen tot
begeren echter een puur mechanische eigenschap van de geest is, woont in haar
ook niet het vermogen om te beoordelen wat ze voor haar verzadiging moet
verlangen. Omdat juist door dit vermogen tot begeren een leegte in het inzicht
tot uiting komt, kan dit gebrek aan inzicht, wat hetzelfde is als helemaal geen
inzicht, de voor zijn verzadiging noodzakelijke voeding dan ook niet
beoordelen. Bij zo'n gelegenheid keren zulke leeghoofden zich dan met hun
blinde vermogen om te begeren inderdaad naar het gebied van het oneindige en
zijn dan van mening dat hen uit deze eeuwige hoorn van overvloed het
ontbrekende als zogenaamde gebraden vogels in de mond zal vliegen. - Hoe ijdel
zo'n echt waanidee eigenlijk is, ligt toch voor de hand, omdat zulke
`oneindigheidliefhebbers' in plaats van een of andere volledige verzadiging
slechts een steeds grotere honger krijgen. Dat is ook heel vanzelfsprekend en
aan de hand van een natuurgetrouw voorbeeld ook goed te begrijpen. Stel je eens
een gewoon hongerig mens voor met naast zich een korf met brood, terwijl hij
zijn mond naar de oneindige ruimte toe steeds verder openspert, alsof hij de
gehele aarde, de zon en de maan en de hele sterrenhemel zou willen verslinden,
maar naar het brood naast zich niet omkijkt. Dan is het toch duidelijk dat hij
met zijn honger naar de oneindigheid van uur tot uur hongeriger wordt en als
hij niet spoedig naar de korf grijpt, tenslotte aan de hongerdood zal zijn
overgeleverd. Hieruit kunnen jullie, geachte vrienden, toch zonder verdere
uitleg gemakkelijk opmaken hoe het staat met de zogenaamde `liefde voor God'.
De ware liefde voor God kan bijgevolg immers niets anders zijn en uit niets
anders bestaan dan dat ieder willekeurig mens zijn inzichten tot aan de hem
gegeven horizon moet naleven. -
Deze verwezenlijking kan echter pas op
gang komen wanneer de mens zich zelf en dus het hem gegeven domein heeft
onderkend. Maar om dat te kun nen moet de mens heel zorgvuldig alle hindernissen
uit de weg ruimen, zich van alle uiterlijke onbelangrijke behoeften bevrijden,
en zich dan in zijcc eigen middelpunt begeven van waaruit het hem pas mogelijk
wordt zijti hele horizon te overzien en zijn domein dan op te vullen met
datgene wat hem is gegeven. Heeft hij dat met volharding en grote
zelfverloochening tot stand gebracht, dan heeft hij ook zijn liefde of zijn
begeren volkomen verzadigd. Wat hij van dit alles zal verteren, zal hij
gemakkelijk meteen uit zijn eigen hem gegeven overvloed aanvullen. Dat is dan,
vanuit het standpunt van het zuivere verstand bezien, een volledige en
verzadigde liefde, die niet meer als honger maar steeds als een verblijdende
verzadiging tot uitdrukking komt. Kijk, dat is nu voor mijn horizon de meest
duidelijke opvatting. Kunnen jullie hier echter iets tegenin brengen dan kunnen
jullie dat, zoals gezegd, even onbevangen doen als het mij vrij staat om te
reageren op iedere tegenwerping.
2 De aanvoerder zegt: beste vriend, je
hebt jouw antwoord goed doordacht en we kunnen er in wezen niets tegenin
brengen. Daar je ons hebt toegestaan verder te spreken, willen we met jou nog
graag een uiterst belangrijke zaak behandelen. Wees dus zo goed om naar ons te
luisteren.
3 Kijk, bij ons wordt nog
hoofdzakelijk iets anders geleerd en niemand wil tegen deze leer ingaan.
Desondanks weten we evenwel vanuit jouw zienswijze bekeken niet wat we daarvan
moeten denken. Deze leer bestaat namelijk uit het volgende:
4 God, of het allesomvattende kracht-
en machtsprincipe, zou zichzelf op Zijn centrum hebben gericht, daarin een
culminatiepunt van heel Zijn oneindige kracht en macht hebben gevormd en juist
als culminatiepunt van heel het goddelijke Wezen in menselijke gedaante, en wel
in de persoon van een zekere Jezus Christus, op de planeet aarde zijn
opgetreden. Hij zou daar zelf hebben onderwezen, zou de mens als Zijn
schepselen, als een broeder zijn tegemoet getreden om tenslotte uit
allergrootste liefde voor Zijn schepselen, Zijn door Hem aangenomen lichaam
door hen te laten doden!
5 Als bewijs van Zijn goddelijkheid
verrichtte Hij dingen en daden die voor geen mens mogelijk zijn, wekte Zichzelf
na drie dagen op uit de lichamelijke dood en keerde toen ten aanschouwen van
velen weer in Zijn goddelijke centrum terug!
6 Hij leerde in de wereld of beter
gezegd op de planeet aarde de mensen niets anders dan dat ze Hem boven alles
moesten liefhebben en beloofde aan hen die dit doen, Zijn rijk, dat zou bestaan
uit een steeds diepere kennis van God, uit een steeds groeiende liefde voor Hem
en uit de uit deze kennis en liefde ontspringende onuitsprekelijke
gelukzaligheid, die het eeuwige leven in God wordt genoemd.
7 Zie, deze zaak is niet zo
onbeduidend als je denkt. In de omgeving waar wij vandaan komen, woont deze
Christus, en we hebben ons er nog steeds zeer duidelijk en levendig van kunnen
overtuigen dat alle schepselen in de hele oneindigheid Hem gehoorzamen. Van
Zijn kant is één enkele wenk voldoende en talloze legers van werelden houden op
te bestaan en weer een wenk, en talloze legers vullen weer de eindeloze diepten
van de eeuwig oneindige ruimte. Wat zeg je nu over ons probleem, dat wij je
hier in jouw sfeer hebben voorgelegd?
8 De verstandspreses zegt: als jullie
hele verhaal geen hersenschim is, dan is wat betreft het zich concentreren van de
oneindige macht en kracht in een of ander centrum, bepaald niets onmogelijks
gelegen, omdat uitgaande van elk gegeven punt, oneindig veel lijnen denkbaar
zijn. Wat de menswording van dit goddelijke kracht- en machtscentrum betreft,
daar is wel het een en ander tegenin te brengen alhoewel het zuivere verstand
zoiets juist niet als een volkomen tegenstrijdigheid kan aannemen. Dat echter
dit Wezen dan hoofdzakelijk de liefde tot Hemzelf heeft geleerd, komt de
zuivere denker voor als puur egoïsme van de kant van het goddelijke Wezen.
Aanvaarden we bij het Goddelijk Wezen of bij de in zichzelf geconcentreerde
oerkracht echter de egoïstische behoefte, dan houdt ze om te beginnen op
absoluut te zijn; en zou men dit kunnen betwisten, dan staat al het bestaande een
totale vernietiging te wachten.
9 Het moet derhalve met deze liefde
anders gesteld zijn, en dan kan het goddelijke centrum zich heel goed in een
menselijke vorm openbaren. Wanneer deze door jullie beschreven liefde echter
alleen een hongerige is, dan moet het voor jullie toch voor de hand liggen, in
welke handen het wezenlijke van alle dingen zich zou moeten bevinden als de
oneindige macht en kracht zich als het ware noodgedwongen met hen moest
verzadigen.
10 Daar jullie mij echter over deze
Christus verder nog hebben verklaard, dat Hij in zekere zin op grond van Zijn
belofte Zich als de zich altijd openbarende almacht en oerkracht werkzaam onder
jullie zou bevinden, dan moeten jullie toch duidelijk inzien dat ik vanuit deze
mij gegeven sfeer niets kan zeggen, noch ervoor noch ertegen. Het komt bij
dergelijke zaken altijd op eigen ervaring aan.
11 Zou ik deze Christus of het
vermenselijkte goddelijke centrum, zelf-kunnen aanschouwen, dan zou ik ook heel
zeker weten in hoeverre het waar is. Maar zo, geachte vrienden, moeten jullie
genoegen nemen met wat ik heb gezegd. Maar kunnen jullie deze Christus hier bij
me brengen, dan kunnen jullie ervan verzekerd zijn dat ik zijn Wezen, voorzover
het in mijn sfeer ligt, niet onverstandig zal beoordelen, maar er mag niets
boven mijn sfeer uit gaan!
12 De aanvoerder zegt: stel dat deze
Christus als het meest liefdevolle Wezen hiernaartoe zou komen en je zou
gebieden Hem te volgen, wat zou je dan doen?
13 De verstandspreses zegt: als Hij dat
is en ik Hem erken als datgene wat jullie over Hem hebben verteld, dan valt er
toch niets beters te bedenken dan dat de oneindig kleinere potentie de oneindig
grotere, noodgedwongen door zichzelf gedreven moet volgen, omdat er dan geen
uitweg mogelijk en denkbaar is. Ligt de zaak niet zo, dan is het toch ook
duidelijk dat ik niet eigenmachtig uit mijn sfeer kan treden omdat ik met mijn
sfeer, zoals ik al voldoende heb uitgelegd, een gegeven iets, maar niet een
zichzelf scheppend iets ben.
14 De aanvoerder zegt: kijk dan naar
Mij, Ik ben Christus, wat wil je nu van Mij?
15 De verstandspreses zegt: als jij
Christus bent, laat mij dat dan zien en ik zal je volgen.
16 En Christus als de aanvoerder zegt:
het worde licht in deze sfeer en jij, kale streek, worde tot een paradijs!
17 Kijk nu, de verstandspreses valt
voor de Heer neer, aanbidt Hem en zegt: het is dus waar dat voor God alle
dingen mogelijk zijn! Heer, omdat U mij armzalige, door zichzelf verbannene, zo
genadig was, vraag ik U mij op te nemen in Uw sfeer!
18 Maar laat mij in Uw genadesfeer de
allergeringste zijn! Ik weet dat U mijn horizon kunt verwijden, net zoals U
mijzelf zoals ik ben, uit Uzelf hebt gegeven; ik ben aan deze sfeer als de
meest bekrompene van alle levende sferen gewend geraakt, laat me dan ook als de
allergeringste onder al degenen die U voor Uw genade waardig hebt bevonden, in
deze sfeer blijven. Geloof me, o Heer, en zie het in mijn geheel van u
uitgegane wezen, dat mijn geest nooit in staat was zich voor te stellen dat ik
U, oneindige Gever, ooit in Uw Oerwezen zou aanschouwen. Omdat ik U nu zo heb
aanschouwd, zijn door deze aanblik ook alle grootste levensvoorwaarden van mijn
geest vervuld.
19 En de Heer zegt: volg Mij dus en je
zult daar waar Ik onder Mijn kinderen verblijf, zeker niet de geringste zijn!
Maar niet hier, eerst daar zul je in Mij de meeste liefdevolle heilige Vader
erkennen!
20 Kijk, beste vrienden, dit is nog
een van de allerbeste manieren om zo'n pure verstandsgeest uit zijn sfeer te
verlossen. Maar er zijn in deze voor jullie zichtbare omgeving nog heel veel
van zulke geesten, bij wie het niet zo gemakkelijk gaat als bij deze. Dat is in
het bijzonder het geval, wanneer zulke stoïcijnse verstandsgeesten daarbij als
gevolg van hun geleerdheid ook nog een aanzienlijke graad van hoogmoed in zich
hebben, wat nu juist niet zelden voorkomt. Het zou voor jullie niet goed zijn
om zo'n bekeringsproces bij te wonen, want jullie kunnen gevoeglijk aannemen
dat er niet zelden honderden pogingen mislukken. Zodoende zullen we ook deze
streek weer verlaten en ons dieper in het middelste ravijn begeven. En daarmee
genoeg voor vandaag.
28.
De
dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen
1 Kijk, daar zijn we alweer op onze
eerste standplaats. Jullie zijn er wel wat huiverig voor om je daarin te
begeven, maar het ravijn heeft tussen de steile rotswanden nog steeds zoveel
ruimte, dat we heel gemakkelijk over de wat rotsachtige weg kunnen trekken. Op
weg daarheen zullen jullie links en rechts veel nauwe, diepe ravijnen ontdekken.
Aan de linker- of middagzijde hebben deze dalen volkomen dezelfde betekenis als
die, welke we gezien hebben in het eerste dal links, waar de rijken van de
aarde wonen. Het verschil bestaat alleen hieruit, dat de bewoners van deze
dieperliggende dalen steeds armer zijn aan weldaden, alhoewel ze op aarde des
te rijker waren aan aards vermogen.
2 In de dalen rechts bevindt zich het
woongebied van allerlei geleerden, vernuft- en verstandsmensen. Hoe dieper en
verder afgelegen het dal is waarin zulke zielen wonen, des te verder stonden
zij met hun wetenschap op aarde van de Heer af. Nu jullie dit weten, kunnen we
onze weg dan ook goed voorbereid beginnen en ons naar die streek begeven, waar
jullie buitengewoon belangrijke zaken zullen leren kennen. Daar gaan we dan!
3 Jullie vragen waar al dat water
eigenlijk vandaan komt, dat zich van weerskanten vanuit dalen in dit nauwe
ravijn stort en er als een woeste bergbeek doorheen stroomt tot in de baai van
de grote zee? Dit water betekent de kennis en de daaruit voortvloeiende nuttige
toepassingen die zulke mensen door middel van hun verstand en vernuft langs
proefondervindelijke weg hebben ontleend aan de natuurkundige eigenschappen van
de dingen. Het water dat van rechts komt is, zoals jullie zien, veel troebeler.
Dat stelt het vele onware voor dat in al die geleerde kennis voorhanden is, en
het iets minder troebele dat van de linkerkant komt, betekent dat de rijken van
de wereld met hu n geringe wetenschappelijke rijkdom toch beter wisten te
rekenen dan de eigenlijke pure geleerden. Dat het water hier in dit ravijn
samenkomt, betekent dat het vermogen van de wetenschap en het vermogen aan
wereldse schatten altijd samengaan en tenslotte op hetzelfde neerkomen. Want de
geleerde zoekt de wetenschap om door haar rijk te worden aan wereldse schatten;
maar degene die rijk is aan wereldse schatten, zoekt de wetenschap om met
behulp daarvan zijn vermogen nog groter te maken. Dat is de reden dat jullie
het water van links ook lang niet zo sterk zien bruisen als dat van rechts. Dat
betekent bovendien dat degene die rijk is aan wereldse schatten zich steeds op
een politieke manier onder de geleerden weet te bewegen om van hun geleerdheid
het een of het ander voor zijn speculatieve behoefte te bemachtigen. Dit weten
we nu ook en daarom kunnen we onze reis weer vervolgen.
4 Kijk, ginds nog tamelijk ver op de
achtergrond rijst een rechte hoge stenen muur op. Daar houdt ons dal links en
rechts ook op. Soms opent zich deze muur en er ontstaat een ruime kloof. Als
men er op dat moment is, kan men daarin doordringen, maar als men zo'n moment
niet treft, dan is daar geen doorgang mogelijk. Jullie vragen: ook niet op de
manier waarop wij ons in de noordelijke omgeving op de bergen hebben
verplaatst? Ik zeg jullie: hier ook niet op die manier, en wel omdat jullie nog
iets aards in je hebben. Wij zullen echter toch het moment aantreffen waarop de
muur zich zal openen. En omdat zich meteen achter de muur een hele grote vlakte
uitstrekt, zullen we tot aan het moment dat de wand zich weer sluit gemakkelijk
door de tamelijk brede spleet komen. Kijk, nu zijn we reeds bij de muur; heb
maar wat geduld, hij zal weldra opengaan. Ik zeg nu: open je! En de machtige
muur wijkt al uiteen. Nu is de spleet groot genoeg; dus maar vlug erdoorheen!
We zijn de spleet gelukkig gepasseerd en kijk nu eens om, de muur is alweer
stevig gesloten.
5 Kijk nu maar eens voor je uit in de
omgeving waarin we ons nu bevinden; hoe bevalt ze jullie? Jullie zeggen: wat
een vraag! Hoe zou deze omgeving ons bevallen, het is hier zo donker dat we
eigenlijk meer tasten dan zien. We moeten ons aan jou vasthouden, anders zijn
we kennelijk verloren, want we zien niet eens de grond waarop we staan. We
weten dus niet waarop we lopen; is het steen, zand, modder of water. Want zoals
gezegd, we zien hier niets; niet eens jou of onszelf.
6 Ja lieve vrienden, hier is het nu
eenmaal zo. Jullie vragen mij, of er in deze streek misschien ook levende
wezens bestaan? Ik zeg jullie: je vindt niet gauw een streek die zo
dichtbevolkt is als deze, want hier kan men werkelijk zeggen: op deze markt der
duisternis wemelt het van de mensen.
7 Jullie zouden wel graag wat licht
willen hebben, zodat we plaatselijk toch wat konden waarnemen? Maar ik zeg
jullie: het zou ons niet goed bekomen als we ons hier van licht zouden
bedienen, want we zouden dan dadelijk door de bewoners van deze streek bijna zo
omringd zijn als een wormpje dat op een mierenhoop valt. Heb nog maar wat
geduld; onze ogen zullen zich spoedig zo verwijden dat we evenals een nachtuil
ook in dit duister wat te zien zullen krijgen. Laten we daarom nog iets verder
lopen. Wel, zien jullie al iets? Jullie zeggen: heel zwak beginnen we al waar
te nemen dat de grond waarop we staan overwegend uit louter zand bestaat; en
daar voor ons lijkt zich iets te bewegen.
8 Ja, jullie hebben gelijk. Laten we
er dus maar op af gaan, dan zal het jullie spoedig duidelijk worden wat zich
daar beweegt. Kijk nu, het bewegende komt naar ons toe: het is een
ineengedoken, armzalig uitziende mensengestalte. Willen jullie haar vragen, wie
zij is? Jullie durven niet; dan zal ik het doen. Luister maar, ik zal de
gestalte aanspreken.
9 Wat doe jij hier, armzalig wezen?
Waar kom je vandaan? De gestalte zegt: ik ben al ongeveer drie aardjaren in
deze omgeving, loop rond als een wild dier maar vindt niets, waarmee ik mijn
grote honger kan stillen. Waarom ik na mijn sterven op aarde in zo'n miserabele
omgeving moest belanden, weet ik echt niet. Ik was op aarde een vooraanstaande
heer en bekleedde een hoge functie. Deze functie heb ik steeds als een
rechtschapen en trouwe ambtenaar uitgeoefend. Ik liet me door niets omkopen,
maar handelde streng volgens de wet, vervulde zodoende mijn plicht en werd door
iedereen geacht. Ik werd zelfs door mijn koning gewaardeerd en onderscheiden.
Ik deed met mijn verdiende salaris vrijwillig veel goeds en leefde in ieder
opzicht voorbeeldig, hetgeen navolging verdiende. Toen ik tenslotte het
tijdelijke verliet, kwam ik in deze afschuwelijke omgeving terecht, waarin ik,
zoals gezegd, reeds ongeveer drie jaar lang rondzwerf, en nergens is een uitweg
te vinden.
10 En ik, jullie gids, vraag hem
verder: mijn beste vriend, dat mag dan wel waar zijn, maar heb je bij het
uitoefenen van je functie wel ooit eens aan Christus de Heer gedacht en
geloofd? Heb je ooit uit liefde voor Hem iets gedaan? Heb je wel alle nog zo
eenvoudige mensen als jouw broeders beschouwd? Zeg eens, hoe staat het daarmee?
De armzalige zegt: hoe kan een ontwikkeld man in zo'n oudewijven-Christus
geloven? Desondanks heb ik echter om niemand in politiek opzicht te ergeren,
aan alle christelijke dwaasheden deelgenomen. Wie kan zo dwaas zijn om van een
man die een hoge staatspost bekleedt, te verlangen dat hij de ruwe
straatlummels als zijn broeders beschouwt? En om iets uit liefde voor de
oudewijven-Christus te doen, zou men toch werkelijk eerst zo dwaas moeten
worden om aan zo'n Christus te geloven om pas dan te zien of men uit een zekere
liefde voor Hem iets zou kunnen doen. Desondanks geloofde ik toch in een God en
dacht vaak bij mezelf: als deze God rechtvaardig is, wat Hij toch kennelijk
moet zijn, dan moet Hij, indien er na de dood een leven is, een rechtvaardig
man als ik ook volle gerechtigheid laten wedervaren. Dat er leven is na de dood
ondervind ik al drie afschuwelijke jaren lang; want zo lang zal het wel zijn
dat ik hier rondzwerf als een wild dier. Maar helaas moet ik in deze toestand
ondervinden dat er geen God bestaat; want zou er een of andere God bestaan, dan
zou Hij mij even goed moeten behandelen als mijn koning dat heeft gedaan. Daar
echter zeker alles het werk van het blinde toeval is, ben ik dan ook weer in
dit blinde toeval teruggevallen en moet nu maar afwachten wat dit weer van mij
zal maken. Hebben jullie soms iets voor mijn maag, geef me dan iets te eten,
want ik ben buitengewoon hongerig en heb behalve een toevallig gevonden
mosplantje geen voedsel.
11 En ik, jullie gids, zeg tegen hem:
luister vriend, er bestaat een God die rechtvaardig is en deze God is niemand
anders dan jouw oudewijvenChristus! Laat dit een genadestraal voor jou zijn,
opdat je zult weten tot wie jij je moet wenden als het je nog slechter zou
vergaan dan nu.
12 Kijk, al wat jij hebt gedaan, al
was het op zichzelf nog zo rechtvaardig, heb je allemaal uitsluitend uit
eigenliefde gedaan. Want jouw liefde was jouw rechtschapen aanzien en verder
het algemeen bemind zijn en de hoge waardering van de wereld. Daarom heb je ook
niets anders meegebracht dan jouw eigenliefde, die sindsdien geen licht heeft
omdat haar het licht van de wereld werd afgenomen. Het licht van de geest en
zijn gerechtigheid echter is Christus! Wend je in je hart tot Hem, dan zul je,
naargelang de mate van je ommekeer, licht en brood ontvangen. Maar verlaat ons
nu.
13 Kijk, hoe hij nu nadenkend
wegsluipt; en merken jullie hoe de zwarte wolk boven hem wat grijzer wordt? Dat
komt doordat hij nu over Christus begint na te denken. Maar laten wij verder
gaan; er zullen zich nog heel veel interessantere gevallen voordoen.
29.
In
het rijk van de duisternis van het ongeloof
1 Kijk, niet ver van ons vandaan
beweegt weer iets; zien jullie het? Jullie zeggen: o ja, als onze ogen ons niet
bedriegen, zijn het ditmaal twee bijzonder lange, magere en totaal tot op de
botten weggeteerde mannelijke wezens. Jullie hebben gelijk; laten we ons daarom
maar wat voortbewegen, dan zullen we hen spoedig hebben ingehaald. Kijk, daar
zijn ze al. Nog merken ze niets van onze aanwezigheid en dat is voorlopig ook
goed, want zo kunnen we hen afluisteren en horen wat ze met elkaar bespreken.
We zullen ons aan deze twee ook niet laten zien, maar uiteindelijk slechts met
een influistering zo op hun gevoel inwerken, dat de een of de ander
mogelijkerwijs tot andere gedachten komt. Open dus jullie oren en luister, want
zo dadelijk zullen ze over hun belangrijkste probleem met elkaar van gedachten
gaan wisselen.
2 A zegt: het vergaat jou, geachte
vriend, dus ook al niet beter dan mij. Hoe lang verblijf jij al op deze plaats?
B zegt: geachte vriend, naar mijn gevoel kunnen het nauwelijks enkele weken
zijn; maar hoe lang ben jij al hier? A zegt: geachte vriend, naar mijn gevoel
zeker wel zo'n twintig jaar. B zegt: het is mij totaal onbegrijpelijk hoe ik
hier terecht ben gekomen; je kunt me geloven, want toen jij al een grijsaard
was heb je mij als een actieve jongeman van zo'n twintig jaar nog heel goed
gekend. Ik heb altijd geleefd zoals ik het volgens mijn inzichten voor
rechtschapen en redelijk hield. Ik vervulde heel trouw mijn geestelijke ambt,
en heb nooit, wat de bepalingen van de kerk betreft, ook maar één letter
verzuimd. Ik preekte altijd volkomen in de geest van de alleenzaligmakende
kerk. Zoveel als maar mogelijk was ondersteunde ik naar vermogen degenen die ik
werkelijk als behoeftig beschouwde, dat wil zeggen die buiten hun schuld tot
armoede vervallen waren. In het heilige misoffer gaf ik toch elke dag God de
eer en ik kan me tot aan mijn laatste uur geen dag herinneren waarop ik het
brevier zou hebben verwaarloosd. Ik voegde mij naar alle verordeningen van de
kerkelijke overheid en zou in staat zijn geweest op leven en dood te vechten
voor de rechten van de heilige kerk. Ik was streng in de biechtstoel en meen
ook heel veel zielen voor de hemel te hebben gewonnen. Naar de geest van de
leer van Christus heb ik de armen bedeeld, de hongerigen gespijzigd, de
dorstigen gelaafd, de naakten gekleed en de gevangenen verlost, en daarom
verwachtte ik na mijn sterven, vooral omdat ik me bovendien verzekerd had van
een volle aflaat van zijne heiligheid de paus, heel zeker in de hemel te komen.
3 Maar hoe het gesteld is met de door
mij zo zeker verwachte hemel, dat zie jij hier even goed als ik! Weet je, beste
vriend, ik heb heimelijk wel vaak gedacht maar nooit openlijk uitgesproken, dat
het christendom inclusief' Christus niets anders is dan een gecultiveerd heidendom
en heb daarom ook in Christus en de drie-eenheid weinig vertrouwen gehad.
Daarom is het voor mij nu heel duidelijk hoezeer ik met mijn heimelijk
wantrouwen gelijk had. Wel, wat zeg jij daarop?
4 A zegt: ja, mijn beste,
achtenswaardige vriend, wat moet ik daarop zeggen? Ik was geen priester maar
leefde toch, men kan wel zeggen, bijna even streng, zoals mij de,
vanzelfsprekend betere priesters dat onderwezen hebben. Ik had in zekere zin
ook wel heel wat twijfels, maar ik dacht bij mezelf, het mag zijn zoals het is,
ik leef heel rustig zoals de priesters het mij geleerd hebben; dat kan voor mij
toch onmogelijk verkeerd zijn. Want ik dacht bij mezelf: is hun leer verkeerd
en onzinnig, dan is dat hun verantwoording maar ik was mijn handen in onschuld!
En mocht God werkelijk zo'n rechtvaardige rechter zijn, als alle priesters op
de preekstoel over Hem hebben gepreekt, dan moet Hij mij belonen, vooropgesteld
dat Hij werkelijk bestaat. Bestaat er echter geen God, dan is het toch zonder
meer allemaal om het even hoe men leeft. Bestaat er een leven aan gene zijde.,
dan moet dit toch zeker overeenkomen met het al dan niet eerlijke karakter van
de mens. Bestaat er geen leven na de lichamelijke dood, dan zal er zeker ook
weinig van afhangen hoe iemand op aarde geleefd heeft. Daaruit kun je nu zien
dat ik op aarde als een volkomen eerlijke, verstandige en steeds gehoorzame man
heb geleefd. Nu ben ik al zo lang hier, en dit is nu de beloning!
5 Niets dan een bijna ondoordringbare
buitengewoon ijzige nacht, door geen nog zo droevige dag meer afgewisseld, geen
voedsel behalve wat zanderig mos en dit alles moet stroken met de door jullie
priesters vaak gepreekte liefde, barmhartigheid en rechtvaardigheid van God?!
Ik denk er nu al meer dan twintig jaar over na of er een God bestaat of niet,
en als ik eens iemand ontmoet en met hem over dit onderwerp spreek, dan weet
tenslotte toch niemand iets meer dan ik. Daarom verbaast het mij des te meer
dat jij als gewezen priester, die toch steeds voor het zogenaamde rijk Gods hebt
gewerkt, met precies hetzelfde lot bedeeld bent als ik. Ik denk dat we allemaal
met Christus voor de gek gehouden zijn, want het is me vaak raadselachtig
voorgekomen dat een God zich heeft kunnen laten doden! De oude, wijze Hebreeërs
kenden Christus zeker beter dan wij en wisten Hem dan ook als een Joodse
piëtistische dweper naar behoren uit de weg te ruimen om Hem daarna heel netjes
de vroeger gelukkige Romeinen als een gezouten premie in de schoot te werpen
omdat zij hun koningsstad hadden verwoest. Zij bleven bij hun oude God die toch
kennelijk een veel goddelijker aanzien had dan onze gekruisigde. Alleen moesten
wij naderhand ten gevolge van die geniale Joodse streek de God aannemen, die
het door hen meest versmade wezen was. Ik denk dat dit laatste wel begrijpelijk
is, want zou Christus werkelijk iets te betekenen hebben, dan moest hier in
deze, ik kan je zeggen, eindeloos grote wereldsfeer toch iemand iets reëels
over Hem weten. Maar je kunt er duizenden ontmoeten, die allen als louter
nuchtere en bescheiden mensen zijn te beschouwen, maar niet één weet ook maar
iets van Hem af. Ik kan je zeggen: ik heb al mensen ontmoet die zich reeds een-
tot tweeduizend jaar in deze streek bevinden en ook al helemaal aan het mos
eten gewend zijn. Deze waren toch tegelijk met Christus op aarde, als er onder
ons gezegd ooit een Christus bestaan heeft, en toch weten zij evenmin iets van
Hem af als wij. Sommigen van hen beweren zelfs deze naam nooit te hebben
gehoord. Kijk, dat zijn zo mijn ideeën die ik mij in de loop van mijn verblijf
hier en zo nu en dan ook al tijdens mijn aardse leven mij heel heimelijk heb
gevormd. Hoe bevallen ze jou?
6 B zegt: gewaardeerde vriend, ik moet
openlijk bekennen dat er voor jouw ideeën veel te zeggen valt. Aan de andere
kant kan ik van de verstandige Joden, die de kennis van de ware God bezaten,
toch weer niet volkomen als waarheid aannemen dat het hun erom te doen was, uit
wraak tegen een grote natie zoals die van de Romeinen, hen met een quasi
galgenaas als God op te schepen. Er waren juist in die tijd onder de Romeinen
ook heel wijze mannen en het zou daarom niet erg verstandig geweest zijn, deze
grote en wijze natie voor zo dom te houden dat ze haar geprezen en veelbezongen
betekenisvolle goden voor zo'n erbarmelijke zouden hebben ingeruild.
7 Daar je mij echter in dit opzicht
jouw mening al hebt kenbaar gemaakt, wil ik jou ook openhartig vertellen wat ik
tijdens mijn aardse leven zo vaak bij mezelf heb gedacht, en deze gedachte
luidt als volgt: de Romeinen, met name de Romeinse priesterstand, hadden
gaandeweg gemerkt dat het op den duur met al hun goden spaak zou lopen.
Zodoende zochten zij langzamerhand voor het steeds zinnelijker geworden volk
naar een meer aanschouwelijke mythe en ze deden het voorkomen alsof de opperste
god Jupiter zich zeer over de mensheid had ontfermd. Omdat onder alle
volksstammen de Joodse natie het verst van het echte godendom afstond, zou
Jupiter zelf zijn neergedaald en in de gedaante van een jood het volk de
waarheid over de juiste godenleer van Rome hebben geleerd. Zo'n leer was voor
de joden een gruwel, vooral omdat hen in die tijd de Romeinen heel zwaar op de
maag lagen. Zij deden dus alles om deze ware god Jupiter in menselijke gedaante
verdacht te maken. Pilatus zou heel goed geweten hebben wie Christus werkelijk
was; daarom heeft hij Hem ook zoveel mogelijk verdedigd. Omdat de Joden zich
echter helemaal niet tot bedaren lieten brengen en Pilatus zelfs als mederebel
bij de keizer dreigden aan te klagen, dacht Pilatus bij zichzelf: ik lever de
Almachtige aan jullie uit; Hij zal zeker beter weten dan ik, wat Hij met zich
zal laten doen. Deze heeft zich toen pro forma op Romeinse wijze door de Joden
laten kruisigen, stond toen echter als Jupiter heel gemakkelijk weer uit de
dood op en liet toen de hogepriesters te Rome berichten, wat zij nu te doen
hadden. Voor deze priesters was dit koren op hun molen en ze onderwezen het
volk dan ook zoals ze zich deze mythe met goedkeuring van de Romeinen in het
jodenland hadden voorgesteld. Ze verzonnen er mettertijd nog een menigte
martelaars bij, hebben misschien met goedkeuring van de keizers wel enkele
echte of loze gruweldaden uitgevoerd, waarmee ze het domme volk bij dergelijke
gelegenheden een heleboel wondertekenen op de mouw speldden. Zo ging het oude,
reeds verwaterde heidendom onder hetzelfde pontificaat op ons over en wij zijn
noodgedwongen onnozel genoeg geweest, zo'n echte kleinburgerlijke streek als
klinkende munt aan te nemen. Daarvoor wordt ons nu volgens mij ook de rekening
van ons nieuw gecreëerde heidendom gepresenteerd.
8 A zegt: mijn gewaardeerde vriend, ik
moet je openhartig bekennen dat kennelijk meer te zeggen is voor jouw mening
dan voor de mijne. Alleen begrijp ik dan niet hoe men bij zo'n sluwe
onderneming het nieuw gecreëerde heidendom op het jodendom heeft kunnen
baseren. Naar mijn weten, voor zover mij uit het zogenaamde evangelie bekend
is, beroept Christus zich uitsluitend op de zogenaamde profeten van de joden,
daarom is het dan ook niet erg aannemelijk dat de trotse, wijze Romeinen zich
van de religie van de voor hen zeer verachtelijke joden zouden hebben bediend
voor het creëren van een rendabele religie. Verder moet ik je heel openlijk
bekennen dat de absolute leer van Christus, op enkele onbeduidende
wonderdwaasheden na, op zichzelf een hele menselijke, wijze leer is, die naar
mijn mening helemaal niet voor de maar al te bekende Romeinse hebzucht deugt.
Om die reden valt niet gemakkelijk te bewijzen dat ze een werk van de Romeinse
priesterstand is, maar het is beslist wel een werk van de joden, want uit de
geschiedenis weet men maar al te goed hoe de Romeinen zich tegen de opkomst van
deze leer hebben verzet.
9 B zegt: mijn geachte vriend, in dit
opzicht ben je veel te weinig ingewijd in de geheime sluipwegen van liet
priesterdom. Je hebt in de geschiedenis wel gelezen dat verschillende Romeinse
keizers zich daadkrachtig tegen het invoeren van deze religie hebben verzet,
maar noem mij ook eens een Romeinse pontifex die zich met name daartegen zou
hebben verzet! Kijk, zo was de zaak fijn bekokstoofd en deze nieuw gecreëerde
religie had nooit een betere ingang gevonden dan juist door de schijnbaar
noodzakelijke wrede tegenwerking van de Romeinse keizers. Dat deze nieuw
gecreëerde religie op het jodendom gebaseerd werd, heeft de volgende voor de hand
liggende reden: omdat de Romeinse wijzen door hun veelzijdige veroveringen
voldoende gelegenheid hadden om met veel religies bekend te raken, konden zij
heel gemakkelijk tot de conclusie komen dat een nieuw te creëren religie op
geen betere gebaseerd zou kunnen worden dan juist op deze joodse. Daarom hebben
zij ook hun mens geworden Zeus om goede redenen in het Jodenland laten
optreden, want zij wisten precies dat alle andere religies er nog slechter aan
toe waren dan de hunne.
10 A zegt: ja beste vriend, nu komt
jouw zaak inderdaad in een heel ander licht te staan en ik kan er nu niet meer
omheen, mij helemaal bij jouw mening aan te sluiten. Ja, ja, als het niet zo
was, vanwaar kwam dan deze goud- en zilverzucht van het tegenwoordige roomse
pontificaat? Desondanks moet ik hierbij toch nog bekennen dat de eigenlijke
zuivere zedenleer van Christus, waar ze ook vandaan mag komen, boven alle
kritiek verheven en goed is. Dat heeft mij ook nog het meest aan het
christendom gebonden. Dat zich mettertijd menige zelfzuchtige parasiet op deze
zuivere boom heeft vastgezet, dat, sta me toe, is ook onmiskenbaar; maar ik
moet je zeggen, en dat idee komt juist bij me op: als ik mogelijkerwijs ooit
ergens zo'n zuivere Christus zou ontmoeten, werkelijk, ik zou Hem onmogelijk
vijandig gezind kunnen zijn!
11 En B merkt op: ja, als Hij zou
bestaan, dan denk ik er ook zo over; maar daar ligt nu juist de hond begraven.3
En A merkt op: weet je wat, laten we het graf van deze hond gaan zoeken, en
hebben we het gevonden, dan hebben we toch op z'n minst een zinnebeeld van
trouw gevonden! - Kijk, boven A wordt het al wat lichter, maar boven B nog lang
niet. Omdat we hier niets meer te doen hebben, begeven we ons nu weer op pad.
30.
Een
geestelijk filosoof en een kwezel
1 Kijk, als jullie iets kunnen
onderscheiden, kunnen jullie zo'n vijftig normale passen van ons vandaan weer
een ander stel zien. Laten we er recht op af gaan, dan zullen we hen dadelijk
bereiken. Ook dit stel hoeft ons niet te zien. We vinden wel een plekje voor ons
doel, dus gaan we er maar monter op af, zodat we weer iets nieuws te horen
krijgen. Wel, we zijn al bij hen en zoals jullie zien, is er deze keer bij dit
paar een verschil in geslacht vast te stellen. Een bijzonder magere vrouw, die
er uitgeput uitziet en een man, die bijna tot op de laatste druppel bloed
uitgeteerd is, en nauwelijks nog genoeg kracht lijkt te hebben om zich moeizaam
voort te slepen. Kijk, zij reikt hem de hand en verwelkomt hem.
2 Luister nu, wat deze twee allemaal
met elkaar zullen bespreken. Zij zegt: de lieve hemel moge u groeten! Het
verheugt mij van ganser harte dat het lieve toeval ons eindelijk eens bij
elkaar heeft gebracht. Toch moet ik u bekennen dat ik nooit had gedacht u op
zo'n plaats te ontmoeten, want ik heb altijd gedacht dat u, God weet hoe zalig,
al in de hemel bent omdat u, voor zover ik me kan herinneren, op aarde toch
zo'n vroom en rechtschapen man was. U was toch een zeer geleerde professor voor
de geestelijkheid en er zijn door u zo veel brave en waardige geestelijken in
de zielzorg gegaan. En nu, lieve hemel, moet ik u hier op deze miserabele
plaats zo ellendig aantreffen, waarin ik, de lieve God weet waarom, twee
maanden geleden ook terecht ben gekomen.
3 En hij zegt: ja geachte vriendin,
het spijt me echt dat u zich ook hier bevindt, maar het is nu eenmaal zo. U
bent hier evenals ik als een bedrogene. De hemel (als hij bestaat) weet, hoe we
op aarde gouden verwachtingen hebben gekoesterd over een gelukkig leven in het
hiernamaals. Maar hoe gelukkig dit leven is en wat het loon is voor al onze
goede daden op aarde, ervaar ik nu reeds verscheidene jaren en u, geachte
vriendin, volgens uw zeggen ook al twee maanden lang.
4 Zij zegt: nee, mijn lieve hemel, als
ik er aan terugdenk wat een streng leven u hebt geleid en hoe u op aarde
helemaal geen bezittingen hebt gehad. Wanneer u preekte zaten alle mensen in de
kerk toch maar te zuchten en te wenen en wat voor mooie lessen en vermaningen
hebt u in de biechtstoel gegeven. Hoc aandachtig hebt u het heilig misoffer
opgedragen; daarom kan ik werkelijk niet begrijpen, hoe ti hier terecht bent
gekomen. Voor mensen zoals wij is dat wel te begrijpen, want men heeft
misschien menige zonde in de biecht verzwegen omdat men zich deze ondanks alle
gewetensonderzoek niet meer kon herinneren. Maar hoe u, die dat toch allemaal
wel heeft gekund en zijn leven met al zijn doen en laten zeker grondig heeft
onderzocht, hier terecht bent gekomen, dat zal zoals gezegd, de lieve hemel
weten, als er al een mocht bestaan. Hebt u dan helemaal geen vermoeden waarom u
hier terecht bent gekomen?
5 Hij zegt: o geachte vriendin, ik heb
maar al te veel vermoedens, maar mijn vermoedens hierover zult u niet
gemakkelijk begrijpen. Zij zegt: o, ik smeek u, vertel me daar maar vrijmoedig
iets over; wie weet of me dat niet van nut kan zijn. Hij zegt: welnu, ik zal u
er het een en ander over vertellen, maar het is niet mijn schuld als u er niets
aan hebt. Daarom zal ik u ronduit zeggen wat mijn vermoeden is.
6 Ik vermoed dat er noch een God noch
een of andere hemel bestaat en ik vermoed om gegronde redenen dat wij mensen
niets anders zijn dan werken van de natuur. Wanneer de grove materie als een
huls van de natuurlijke levenskracht wegvalt, blijft de natuurlijke
levenskracht nog een tijd lang bestaan. Maar ook zij sterft geleidelijk aan af;
de kracht verspreidt zich in de ruimte zoals de kracht van het buskruit buiten
de loop van een kanon, en dan is het met de mensen die zoveel hoopten en
verwachtten voor eeuwig gedaan. Als u mij goed aankijkt en ziet hoe ik nu reeds
de uiteindelijke totale ontbinding en vernietiging nader, zal mijn vermoeden u
zelfs in deze stikdonkere nacht nog helderder worden dan op aarde de zon op een
heldere middag.
7 Zij zegt: och mijn lieve hemel, als
hij bestaat, zoals u zegt! Dat is toch verschrikkelijk! Ja, ja, u moet het toch
beter weten dan ik. Op aarde heb ik namelijk ook soms gedacht, zoals mij eens
een echt geleerde en voorname heer heeft gezegd, dat er niets meer is na de
dood. Nu zie ik pas in dat die heer de waarheid heeft gesproken; daarom zal het
mij mettertijd ook vergaan zoals het u nu vergaat. Op aarde heb ik, als het
echt slecht met me ging, toch altijd nog kunnen zeggen: mijn God en mijn Heer,
verlaat mij niet! Maar wat kan ik nu doen, als er geen God bestaat? Zou u mij,
geachte vriend, dan ook nog willen zeggen hoe het er vervolgens met Christus en
Zijn moeder, de maagd Maria, die allerzaligst zou zijn, voorstaat? Waarom
hebben we dan op aarde zoveel rozenkransen tot hen beiden moeten bidden, en
waarom hebt u zo aandachtig zovele missen gelezen, als het allemaal is zoals u
me nu hebt gezegd?
8 Hij zegt: ja lieve vriendin, dat is
mij ook hier pas echt duidelijk geworden. De hoge heren op aarde hadden het gewone
volk immers niet in toom kunnen houden als ze niet een of andere God en dus een
of andere religie voor hen hadden uitgevonden. Met religie echter hebben zij
gemakkelijk spel bij het in bedwang houden van het domme gepeupel. Dat werkt
dan echt ijverig voor hen, zodat zij zich zonder zich om een of ander werk te
bekommeren in hun paleizen en burchten op zachte bedden en stoelen onbekommerd
kunnen vetmesten. Daarom worden ook overal geestelijken en leraren aangesteld
die zelf behoorlijk dom worden gehouden om dan op hun beurt ook het gewone volk
weer dom te houden. Wanneer echter zulke geestelijken dan toch hun verstand
gaan gebruiken, worden zij gauw bevorderd, waardoor ze dan ook een goed leven
kunnen leiden zodat hun verstand geen gevaar oplevert voor de hoge heren. Maar
om zo'n religie, die op zichzelf niets betekent, een meer betekenisvol tintje
te geven, moet ze met allerlei mystieke, dat wil zeggen nietszeggende
ceremoniën worden opgesierd, anders zou ze op het gewone volk niet de vereiste
uitwerking hebben. Ziet u, geachte vriendin, zo was het ook in mijn geval.
9 Op aarde heb ik heel goed ingezien
dat het met het leven in het hiernamaals heel anders gesteld moest zijn dan ik
zelf vanaf de kansel heb gepreekt. Ik heb me hierover, wel te verstaan, slechts
heel vertrouwelijk tegenover de grote machthebbende heren uitgelaten en om
opheldering gevraagd. Die opheldering heb ik echter nooit gekregen, maar in
plaats daarvan kreeg ik al spoedig, ik weet zelf niet hoe en waarom, een
belangrijke promotie: ik werd een goedbetaalde professor en tenslotte zelfs
rector van een seminarie. Ik denk echter dat de heren hebben ingezien dat ik
voor een lagere post te pienter was. Daarom gaven ze me een betere, zodat ik
met mijn pienterheid, uit eigenbelang enkel nuttig en niet schadelijk zou zijn.
Ik heb weliswaar altijd als een doodeerlijk man geleefd, maar wat dom van me
was en waar ik nu nog spijt van heb is, dat ik om te beginnen toch niet
helemaal heb ingezien dat ik met zo'n promotie werd bedrogen; en vervolgens dat
ik op mijn goedbetaalde post een, al was het maar ogenschijnlijk, dan toch voor
mijn eigen welzijn, te dwaas, geestelijk streng leven heb geleid. Ik heb
daarbij wel gedacht: zo'n leven van zelfverloochening zal me zeker binnenkort
een bisschoppelijke waardigheid bezorgen. Maar daarin heb ik me deerlijk
vergist, want de hoge heren hebben precies berekend dat ik voor de mij
toebedeelde post de juiste graad van domheid bezat, zodat ik voor hen niet meer
gevaarlijk Icon zijn. Daarom lieten ze mij ook onbezorgd op mijn plaats. Ziet
ti, geachte vriendin, zo staat het wat religie betreft met alles in de wereld.
Daarom zei ik ook in het begin al dat wij beiden bedrogen zijn.
10 Zij zegt: nee maar, nu gaat me in
een keer een licht op! Had ik dat op aarde maar geweten, wat had ik dan
plezierig kunnen leven! Want ik was zoals men zegt, een mooi en bovendien
welgesteld meisje. Hoeveel keurige jongemannen hebben niet naar mijn gunst
gedongen, maar uit louter religiositeit durfde ik nauwelijks iemand aan te
kijken en ben omwille van Onze Lieve Heer en de zalige maagd Maria een oude
vrijster gebleven en heb bovendien al tijdens mijn leven bijna mijn gehele
vermogen aan de kerk vermaakt.
11 O, wat was ik dom! Was ik maar een
vrolijke hoer geworden, dan had ik nog wat genoten! Nu is op mij het
spreekwoord: `Een bange hond wordt zelden vet', van toepassing. Nee, beste
vriend, als het werkelijk is zoals u daarnet hebt gezegd, dan zou ik wel alles
willen verwensen en vervloeken! Maar nee, dat zal ik niet doen. Als het me echt
slecht zal vergaan zal ik toch, al is het maar gewoontegetrouw, God en de
zalige maagd Maria aanroepen. Op aarde, dat kan ik me goed herinneren, heeft
het aanroepen van Christus en onze lieve vrouw mij toch enige malen geholpen;
daarom denk ik, ook al zouden zij niet bestaan, dat ik door dit aanroepen
misschien niets gewonnen maar toch ook niets verloren heb. Ik hoef me trouwens
echt geen verwijten te maken dat ik door mijn levenswandel bij wijze van straf
nu hier, in dit duistere oord moet zijn. Het enige is dat ik me misschien te
veel met de geestelijken heb opgehouden, hetgeen echter mijn eer en
zedelijkheid niet heeft aangetast, want op dat gebied heb ik me nooit iets
gegund. Wel heb ik vaak mensen die me slecht leken, zwartgemaakt en heb hen
soms, natuurlijk alleen maar bij de geestelijkheid, ook flink door het slijk
gehaald. Met hen heb ik ook alle lutheranen, joden, Turken en heidenen in Naam
van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest vervloekt; maar de geestelijke
heren hebben gezegd dat men dat als een rechtgelovige christin zeker moest
doen. Zij zeiden echter wel dat men daarnaast ook voor hen moest bidden, opdat
zij konden overgaan tot de ware religie. Dus heb ik ook dat gedaan en heb hen
eerst, zoals het betaamt, vervloekt en daarna voor hen gebeden. Alleen zal dat
misschien enigszins verkeerd geweest zijn; verder zou ik werkelijk niets weten.
Aan de armen heb ik ook gegeven; weliswaar niet zoveel, want ik gaf mijn
vermogen liever aan de kerk, omdat ik dacht dat de geestelijken het beter
konden verdelen dan ik. Zo ben ik, hoe meer ik over mezelf nadenk, echt
`volkomen onschuldig' hier terechtgekomen. Maar natuurlijk, als het is zoals u
eerder zei, dan heeft mij het ene evenmin als het andere geschaad nog
gebaat.
12 Maar zoals gezegd, ik blijf hij het
aanroepen van God en onze lieve vrouw en zal me dan ook op deze plaats
voortslepen zolang het gaat. Misschien kom ik mettertijd iemand anders tegen
die me wat beters weet te vertellen dan u, mijn overigens zeer gewaardeerde
vriend. En dus vaarwel, want ik zie wel in dat ik in uw gezelschap niet
gelukkiger word. Het was me ook veel liever geweest, naar ik nu voel, dat ik u
helemaal niet had ontmoet! Want nu zie ik pas duidelijk in dat domheid
gelukkiger maakt dan een nog zo scherpzinnig verstand.
13 Ik ben maar blij dat ik niet in het
door mij zo vaak gevreesde `vagevuur' of zelfs in de hel ben terechtgekomen.
Want eigenlijk gaat het mij helemaal nog niet zo slecht, omdat ik behalve
honger geen pijn heb. Die honger moet ik weliswaar stillen met gras, wat hier
nog volop voorhanden is. Als het maar niet erger wordt zal ik aan deze kost
best wel wennen. Dus vaarwel!
14 Hij zegt: ja, ja, u ook vaarwel en
zorg maar dat u van uw gras eten goed aankomt. Ik wens u in ieder geval een
goede eetlust! Overigens had ik nog niet het geluk op overvloedig grasland te
komen, maar mos en wel heel schaars was tot nu toe mijn enige voedsel.
15 Kijk, beiden verwijderen zich; hij
meer in noordelijke richting, zij echter meer in de richting van de middag.
16 Jullie zeggen: waarom zij zich hier
in deze omgeving bevindt, zien wij eigenlijk niet zo goed in. Wat hem betreft
lijkt dat, naar zijn uitlatingen te oordelen, gegronde redenen te hebben.
17 Mijn lieve vrienden! Dat zouden
jullie toch op het eerste gezicht moeten zien. Hoe is het dan met de liefde
gesteld van iemand die bepaalde dingen doet waarvan hij of zij zelf vindt dat
ze goed zijn, maar dan vooral omwille van het loon dat daar onmiddellijk of in
de toekomst op volgt? Is dat geen eigenliefde? Want wie het goede en juiste doet
uit wat voor eigenbelang dan ook, houdt teveel van zichzelf en doet alles om
zichzelf zo goed mogelijk te verzorgen. Zo was het haar ook enkel om de hemel
te doen, waarvoor ze haar hele have en goed heeft weggegeven, zoals een ander
met zijn vermogen een of ander aards goed koopt. Van waarachtige liefde voor
Christus, die altijd hoogst onbaatzuchtig moet zijn, had ze echter geen flauw
idee! Daarom moet hier haar honger naar beloning ook helemaal worden
uitgedreven en moet zij genoodzaakt worden God omwille van Hem Zelf te zoeken
en naar Hem te verlangen. Pas dan zal het voor haar mogelijk zijn om dichter
bij de ware liefde en genade van de Heer te komen. - Zo moet ook hij zich eerst
gevoelsmatig als volkomen vernietigd beschouwen eer hij in staat is om een
hogere genade te ontvangen.
18 Toch moeten jullie niemand als
zijnde totaal verloren beschouwen, maar weet
wel dat er voor menigeen volgens
jullie tijdrekening honderd, duizend en nog eens duizendjaar kunnen vergaan,
voordat hij in staat is om een hogere genade te ontvangen.
19 Opdat jullie echter nog nader
ervaren om welke verschillende redenen heel veel mensen hier belanden, zullen
we ons nog verder voorwaarts begeven. Pas wanneer we hele gezelschappen zullen
ontmoeten, zal jullie nog een veel groter licht opgaan en dan zullen jullie
zien, met welke talrijke dwaasheden de tegenwoordig op aarde levende zogenaamde
`betere mensheid' in wezen behept is en dat ze haar goede daden vooral uit
eigenbelang verricht. En daarbij laten we het voor vandaag.
31.
Oord
van duisternis.
Daar
is geween en tandengeknars
1 Kijk, daar tamelijk ver van ons
vandaan, waar een heel mat roodachtig grijs licht te zien is, bevindt zich
reeds een gezelschap van zo'n dertig mensen van beiderlei kunne. Laten we er
met frisse moed op af gaan, dan zullen we hen spoedig hebben ingehaald. Wel,
kunnen jullie al iets onderscheiden? Jullie zeggen: o ja, het lijkt daar een
bont gewirwar te zijn; het komt ons voor alsof dit gezelschap in een handgemeen
is verwikkeld. Ik zeg jullie: dat hebben jullie niet verkeerd gezien, maar
zoiets is slechts een schijnwerkelijkheid'. Op enige afstand ziet een
geestelijk dispuut eruit alsof het een handgemeen is. Laten we daarom nog wat
dichterbij gaan, dan zal de situatie er al meteen heel anders uitzien. Kijk
maar, hoe dichter we bij dit gezelschap komen, des te rustiger worden hun
handen; maar in de plaats daarvan horen we van alle kanten een soort geknars
als van een korenmolen bij jullie. Af en toe horen jullie ook stemmen die iets
weg hebben van gehuil.
2 Jullie zeggen: het lijkt bijna alsof
hier bewaarheid wordt wat de Heer tegen de kinderen van het licht zei over
degenen die in de uiterste duisternis zullen worden uitgestoten: daar zal
`geween en tandengeknars' hun lot zijn! Ja, ja, beste vrienden, dat wordt daar
ook mee bedoeld en het heeft helemaal dezelfde betekenis. Wat echter geestelijk
gezien onder het huilen en tandenknarsen en liet uitgestoten worden in de
buitenste duisternis wordt verstaan, zullen jullie dadelijk niet eigen oren en
ogen ervaren. Nog enkele schreden en kijk, we zijn al waar we willen zijn.
3 Wat zien jullie hier? Jullie zeggen:
de aanblik is zo slecht nog niet; afgezien van de zeer uitgeteerde gezichten
waaraan we hier reeds gewend zijn, ziet dit gezelschap er heel dragelijk uit.
Het staat rondom een spreker die juist aanstalten maakt om een voordracht te
houden.
4 Lieve vrienden, jullie hebben
gelijk. Juist voor deze redevoering heb ik jullie hierheen geleid. Jullie
zeggen echter: aangezien dit hele rijk van de nacht slechts een eindeloos
vlakke zandbodem lijkt te zijn en we hier nergens een verhoging hebben
gevonden, zouden wij wel eens willen weten hoe het deze spreker mogelijk is om
zich een flink stuk boven zijn toehoorders te plaatsen. Het is goed dat jullie
dit vragen, want hier heeft het meest onbeduidende een grote betekenis. Deze
spreker heeft van zand een heuveltje opgeworpen en aangestampt, maar zoals de
samenstelling van zijn sprekerspodium is, zo zal ook zijn toespraak zijn.
Zolang de spreker op zijn zandpodium rustig blijft, zal deze hem wel dragen.
Als hij echter daarop wat meer houvast zoekt, zal de zandheuvel ineenzakken en
zal hij vanaf zijn hoogte omlaag komen tot op dezelfde bodem waarop zijn
toehoorders zich bevinden. Nu heeft hij een teken gegeven dat hij zal spreken;
dus zullen we in het verborgene ook heel goed naar hem luisteren.
5 Kijk, hij begint; dus luister maar.
Geachte vrienden en vriendinnen, ik heb van jullie allen persoonlijk vernomen
hoe jullie op aarde allemaal en ieder afzonderlijk, de een op het ene, de ander
op een ander gebied, als volkomen rechtschapen en eerlijke burgers hebben
geleefd en gehandeld. (Instemming van alle kanten.) Als `goede christenen'
waren jullie ook in juiste mate weldoeners voor de noodlijdende mensheid. Bij
alle ongelukkige gebeurtenissen stonden jullie namen bij de hoogste giften met
grote letters in alle kranten. Dat was ook niet meer dan billijk, want zelfs
een blinde en dove moet inzien, dat er met betrekking tot een ondersteuning
niets bestaat wat lof- en prijzenswaardiger is dan het bekendmaken van de namen
van die mensen, die altijd liefdadigheid hebben beoefend. Ten eerste weet de
arme mensheid door zo'n openbare bekendmaking, tot wie ze zich in tijden van
nood moet wenden en ten tweede worden daardoor duidelijk toch nog anderen
aangemoedigd om toe te treden tot de aangename menslievende kringen van de
bekende grote weldoeners der mensheid. (Luide bijval van alle kanten.)
6 Ja, jullie waren er altijd bij als
het ging om het stichten van liefdadige instellingen en ik kan met diepe
ontroering in mijn hart zeggen, dat jullie in de ware zin van het woord ware,
edele en eerbiedwaardige burgers van de aarde waren. (Buitengewone bijval van
alle kanten en men hoort de toehoorders met grote ontroering zeggen: heerlijke,
goddelijke spreker, goddelijke man!)
7 Jullie hebben de kunsten en
wetenschappen altijd gesteund, jullie hebben de staat als voorbeeldige burgers
trouw gediend, ja, men kan van jullie zeggen dat jullie volkomen volgens de zin
van het evangelie hebben geleefd, want jullie hebben, zoals iedereen kan weten,
altijd God gegeven wat van God is en de keizer wat des keizers is. Nooit waren
eer- en roemzucht de beweegredenen van jullie nobele daden, maar altijd was de
absolute noodzaak de drijfveer voor al het grote en prachtige dat jullie tot
stand hebben gebracht. (Weer bijzonder veel bijval vermengd met tranen, zuchten
en wenen!) Zodoende was jullie leven onberispelijk als de zon aan de meest
heldere hemel, dat wil zeggen geachte toehoorders, zoals het was op de aarde
waar we hebben geleefd; want hier is van een zon geen spoor te bekennen. Maar,
geachte toehoorders, sta me nu toe een grote en belangrijke vraag te stellen:
8 Wat is nu jullie beloning voor zulke
voortreffelijke en eervolle handelingen? Waar is de hooggeprezen hemel die
beloofd was aan degenen die zich steeds als zuivere en voorbeeldige christenen
hebben waargemaakt? (Zeer grote instemming van alle kanten en verscheidene
stemmen zeggen nog klagend na: ja, waar is de bedrieglijke hemel waarvoor we om
die te verwerven zoveel offers hebben gebracht?)
9 Geachte toehoorders, deze zandgrond
hier, deze meer dan `Egyptische duisternis' en onze geprezen karige 'moskost'
zijn de beloning en de hemel die de priesters ons zo buitengewoon fraai hebben
afgeschilderd! (Weer bijzondere bijval.)
10 Waar is de rechtvaardige God voor
wie jullie zo veel edele daden hebben verricht? Want er staat immers in het
evangelie: wat jullie voor de armen zullen doen, dat hebben jullie voor Mij
gedaan en jullie zullen daarvoor in de hemel een grote schat ontvangen. Verder
staat er: met de maat waarmee jullie meten, zal ook voor jullie in overvloed
gemeten worden. Welnu geëerde toehoorders, dat hebben jullie allemaal gedaan;
jullie hebben duizend armen ondersteund en waren altijd bijzonder rechtvaardig
naar maat en gewicht.
11 Maar waar is nu de schat in de
hemel en waar de rijkelijk teruggegeven maat van alle weldaden die jullie als
waarachtige christenen hebben gedaan? (Er klinkt nog na: ja, waar is dat alles?)
12 Hier hebben we het: de hemelse
schat is deze duisternis en de hooggeprezen beloning die in de hemelen
overvloedig over ons uitgestort zou worden, bestaat uit het schaarse mos dat op
aarde hoogstens door de eland wordt
gevreten, maar waarmee wij ons nu
moeten verzadigen als een hooggeprezen hemels loon.
13 Hoe vaak hebben we op aarde bij
verschillende bijzondere gelegenheden het `Te Deum laudamus' ingezet en hebben
de priesters ons van alle kansels toegeschreeuwd: daar in het lichte rijk der
hemelen zullen jullie pas het grote en eeuwige Te Deum laudamus inzetten.
Geëerde toehoorders, veroorloof mij hier een vraag te stellen en die luidt als
volgt:
14 Hoe zit het nu hier in dit
prachtige hemelrijk met het zo hooggeprezen Te Deum laudamus? Jullie halen je
schouders op; werkelijk, ik zou niet alleen met mijn schouders willen
protesteren maar met mijn hele lichaam, als ik niet zou moeten vrezen dat
daardoor mijn zeer wankele sprekerspodium mij van mijn hoge standplaats zou
laten vallen. Ik denk, zonder voorbij te willen gaan aan iemands mogelijk goede
mening, dat onze kelen door deze buitengewoon vette kost voor deze verheven
hymne nauwelijks een klankvolle stem zullen krijgen; nu doet zich in deze
helder verlichte hemel toch nog een heel gewichtige vraag voor, namelijk:
15 Bestaat er eigenlijk wel een of
andere God? En het `met Abraham en Isaäk plaatsnemen aan een met hemelse
spijzen welvoorziene tafel' lijkt hier ook niet vanzelfsprekend te zijn! Als ik
nu op aarde zou zijn, kon ik me erop beroemen een van de meest steekhoudende
uitleggingen over dergelijke veelbelovende schriftteksten te kunnen
samenstellen. Zo zou ik 'Abraham en Isaäk' als duisternis en zand voorstellen
en de welvoorziene tafel als het mooie IJslandse mos, een werkelijk waardige
kost voor rendieren en elanden! En aan degene die ons kan zeggen dat wij er
beter aan toe zijn dan deze armzalige dieren van het met ijs bedekte noorden,
zal ik ogenblikkelijk mijn wankele podium afstaan. Ik denk echter dat we, om
dat in te zien, slechts aan onze buik hoeven te voelen om te vernemen, hoe deze
zwaar te verteren kost er nog als dor stro in rondbruist. Als we bovendien nog
één blik op deze goed verlichte grond werpen, dan is het bewijs voor ons eland-
en rendierschap meer dan duidelijk geleverd.
16 De goede wereldverlosser Christus
heeft waarschijnlijk ook niet goed geweten hoe het hemelrijk waarover Hij
preekte er uit ziet, want had Hij dat geweten, dan had Hij zich zeker niet aan
het kruis laten slaan. Als Zijn geprezen God-Vader Hem na de kruisiging,
evenals ons, heeft laten zitten, dan zal deze in wezen werkelijk
eerbiedwaardige man heel verbaasd hebben staan kijken, toen Hij tenslotte het
door Hem ingestelde heilige avondmaal veranderd zag in deze mooie mosvlakte. Om
deze te zien moeten wij zeker niet minder moeite doen dan de parelvissers om de
parels te zien op de boden van de zee. Dat dit allemaal werkelijk zo is, hoeft
verder helemaal niet meer te worden bewezen. Maar nu, geëerde toehoorders, stel
ik jullie een andere belangrijke vraag en deze luidt als volgt:
17 We zijn nu eenmaal hier, dat staat
buiten kijf; maar hoe lang moeten we in dit sobere rijk blijven wonen? Zal het
met ons bestaan ooit nog eens goed aflopen? Of zullen we het allerzaligste
genoegen hebben misschien voor eeuwig rond te moeten dolen in deze met
zegeningen overspoelde landouwen? Kijk, dat is een buitengewoon belangrijke
vraag; maar juist deze belangrijke vraag roept om iemand die haar zou willen
beantwoorden. Geëerde toehoorders, wat dat betreft kunnen jullie ervan verzekerd
zijn dat jullie eerder van een steen een antwoord krijgen dan van mij. Ik wil
niemand bij voorbaat uitsluiten, want zoveel hoofden zoveel zinnen. Ik denk
echter dat bij deze buitengewone verlichting van ons grote toneel, iemand
hierover amper iets zinnigs aan het `daglicht' kan brengen, want om iets in een
helder licht te stellen moet er ook licht voorhanden zijn en voor daglicht is
zon nodig.
18 Hier echter iets duidelijk aan het
licht brengen betekent met andere woorden niets anders dan zichzelf en alle
anderen voor gek verklaren. Ook is het waar dat de grote geleerden van de aarde
hier heel veel tijd om na te denken zullen krijgen. Gelukkig zijn ze, als ze
veel materiaal meebrengen, want met deze drie elementen: duisternis, zand en
mos, zullen ze heel gauw klaar zijn. Microscopen en andere kijkinstrumenten
kunnen ze gevoeglijk op aarde achterlaten, want ze mogen blij zijn als ze met
het blote oog op de zanderige bodem een schraal mosveld ontdekken. En ook voor
astronomen is hier belachelijk slecht gezorgd. Geleerden en zeer belezen
bibliothecarissen zullen zich ook ontzettend vervelen, want op dat gebied
zullen ze hier niets vinden. Ook voor grote artiesten en virtuozen is het hier
slecht zakendoen, want ze zullen allemaal letterlijk niet in het gras, maar in
het mos moeten bijten! Hier begrijp ik het gezegde: `in het gras bijten' ook
pas volkomen en zie in dat het zeker van veel oudere oorsprong moet zijn dan
menig auteur en geschiedschrijver had kunnen dromen. Dit spreekwoord moet
afkomstig zijn van de oeroude Egyptische wijzen, die zeker wel iets afwisten
van het heerlijke lot dat de stervelingen hier wacht.
19 Zeer geëerde toehoorders, als
trouwens alle op aarde levende mensen een lot wacht zoals wij nu hebben, wat ik
bepaald niet wil betwijfelen, dan ben ik van mening dat de eerlijke Mozes en de
doodeerlijke Christus in dit opzicht met hun wetgeving een zeer wankele en
zinloze weg zijn ingeslagen. Zouden zij, en heel in het bijzonder Mozes met
zijn wonderstaf, in plaats daarvan op de aarde hebben geslagen en daarbij
hebben gezegd: zon verduister, we hebben voor onze domheid genoeg aan
sterrenlicht, en jij aarde moge tot een zandwoestijn worden waarop niets anders
dan hier en daar echt IJslands mos zal groeien, dan had de hele strenge
wetgeving van donder en bliksem mooi achterwege kunnen blijven. Want onder die
omstandigheden moet het zondigen toch vanzelf een grotere zeldzaamheid worden
dan echte diamanten in Groenland, Spitsbergen of Nova Zembla. Ik zou wel eens
willen zien wie hier zou kunnen roven of stelen en wie hier met deze vette kost
en ons bekoorlijk skeletachtige uiterlijk nog wellustig kan zijn. Ook een
leugenaar zou ik hier, als ik het had, met goud willen betalen; en wat zou
iemand hier tot moord kunnen aanzetten? Om daar achter te komen, zou voor ons
met al onze schatten en rijkdommen, zeker nog veel moeilijker zijn dan voor
astronomen met hun optische instrumenten, het ontdekken van planeten van andere
zonnen. Om kort te gaan, we kunnen doen en praten wat we willen, toch ben ik
ervan overtuigd dat we ons lot geen zier zullen verbeteren! Ik heb hier reeds
reizen ondernomen, verder dan die van Christoffel Columbus, en deze zee van
zand en duisternis in alle richtingen doorkruist, maar mij is het geluk niet
ten deel gevallen om: land, land! te kunnen uitroepen maar alleen: nacht, mos
en zand! Daarom besluit ik mijn redevoering met de volgende mening:
20 Onder alle mensen die ooit de aarde
betraden, houd ik Christus voor de allereerlijkste. Hij heeft de uitvoerige wet
van Mozes, die een sterk tiranniek karakter heeft, in zekere zin opgeheven en
in plaats daarvan de enige wet van de naastenliefde gepredikt. Omdat onder deze
wet, men kan hem bekijken zoals men wil, intelligente wezens onder welke
omstandigheden dan ook, toch het gelukkigst kunnen leven, ben ik er voor dat
ook wij hier, omwille van het goede, trouw blijven aan deze wet, Christus als
een waarachtig achtenswaardige man in gedachten houden en dan onder deze
omstandigheden met ons inderdaad zware lot zo tevreden mogelijk zijn. Ik denk dat
daardoor ons lot, hoelang het ook mag duren, zo dragelijk mogelijk zal zijn.
21 Toch vraag ik jullie, geachte
toehoorders, mijn wens niet zonder meer als een vaste wet te beschouwen, want
zoals ik al zei, moeten mijn slotwoorden slechts als een welgemeende wens
worden opgevat. Als we ons echter steeds meer sociaal gaan gedragen, denk ik
dat we juist daardoor met vereende krachten ons lot veel gemakkelijker zullen
dragen dan wanneer iedereen dat alleen maar voor zichzelf doet. Ik van mijn
kant zal altijd bereid zijn, zoveel liet maar in mijn vermogen ligt, jullie met
mijn woorden intensief ter zijde te staan. Met deze wens en deze verzekering
besluit ik mijn toespraak. (Algemene luide bijval van alle kanten.)
22 Zoals jullie zien, komt de spreker
heel behoedzaam van zijn wankele sprekerspodium en wordt door het hele
gezelschap heel vriendelijk onthaald. Velen drukken hem de hand en zeggen: in
gezelschap van een man die het hart op de juiste plaats heeft, is het overal
goed toeven. Daarom zijn we heel blij, jou, lieve en dierbare vriend, te hebben
gevonden en willen we je heel graag in alles volgen, wat er ook gebeurt.
23 Kijk nu, hoe het boven dit
gezelschap iets lichter wordt, hoe de spreker en het hele gezelschap zich
daarover beginnen te verbazen en hoe de spreker zich nog eenmaal laat horen en
zegt: ja, ja, zoals ik al dacht, als de doodeerlijke Christus met Zijn
menslievende leer ons geen licht brengt, dan blijven we eeuwig gasten van de
nacht!
24 Kijk nu, het wordt alweer
aanmerkelijk lichter en kijk eens achterom, hoe vanuit de morgenzijde twee door
de Heer gezonden boden zich haasten om nog veel meer licht onder dit gezelschap
te brengen. We zullen daarom nog wat afwachten en zien wat er hier verder zal
gebeuren.
32.
Geboorte
vanuit de duisternis.
In
een eerste graad van het levenslicht
1 Kijk, het gezelschap ziet deze twee
boden ook al. Onze belangrijkste redenaar gaat hen vriendelijk tegemoet om hen
even vriendelijk op te nemen. Zoals jullie het bijna zelf kunnen horen, zegt
hij tegen hen:
2 Wees mij en ons allen duizendmaal
welkom! Ik ken jullie weliswaar niet, maar ik zie wel dat jullie, mensen zoals
wij, of zojuist van de aarde hier zijn aangekomen of ergens een betere weide
moeten hebben gevonden dan wij, want jullie zien er onvergelijkelijk beter uit
dan wij met ons allen bij elkaar. Zijn jullie pas van de aarde aangekomen, dan
maak ik jullie er meteen op attent, dat de zogenaamde Robinsons op aarde er
stukken beter aan toe zijn dan wij. Voor deze bewering hebben jullie geen ander
bewijs nodig dan ons enkel van top tot teen te bekijken. Ons onmenselijk goede
uiterlijk zal jullie dan op het eerste gezicht zelfs in deze nog zeer
aanzienlijke duisternis heel duidelijk tonen, hoe het er hier met het goede
leven voorstaat. Daarbij kan ik jullie wel verzekeren, dat er hier helemaal
geen ziektes voorkomen, want wat kan er hij ons nog ziek worden? We kunnen
hoogstens die ziekten krijgen die eventueel de stenen kunnen krijgen, want ik
denk, wanneer men bijna al zijn levenssappen kwijt is, men dan ook alle ziekten
kwijt is. Het enige euvel dat iemand hooguit in het begin gaat plagen is
honger, een maagklacht dus. Maar zoals gewoonlijk de honger de beste kok is, zo
is er dan ook voor hem al gauw een kost waarmee hij zijn kookkunst buitengewoon
op de proef kan stellen. Kijk, daar aan onze voeten op het zand is zo'n
probeerseltje voor onze maag te zien. Het is mos; men zou kunnen zeggen, echt
IJslands en Siberisch mos. De schaarse dauwdruppels die tussen de blaadjes
zitten, zijn bovendien ook het enige dorstlessende middel dat in deze enorme
zandwoestijn te vinden is. Trek je er dus niets van aan als deze situatie
misschien wel eeuwig zal duren, want geduld en gewoonte maken voor iemand
tenslotte alles dragelijk. We zouden allen heel blij zijn als jullie met je
enigszins fosforescerende gewaden bij ons willen blijven, want ik kan jullie
verzekeren dat men eerder aan alles kan wennen dan aan deze duisternis. Daarom
kunnen jullie je wel voorstellen dat jullie fosforescerende schijnsel ons allen
als een zon voorkomt! - Maar nu lieve vrienden, zouden jullie misschien zo
vriendelijk willen zijn om te vertellen wat de reden is dat jullie van de aarde
naar hier zijn gekomen of, als jullie van een betere weidegrond komen, mij mee
te delen wat jullie ertoe gebracht heeft deze te verlaten en je hierheen te
begeven?
3 De een zegt: arme vriend, je vergist
je ten zeerste in ons, want we zijn noch van de aarde noch van een of andere
betere weidegrond in deze streek naar jullie toegekomen, maar wij komen van de Heer,
die Christus heet en die jij slechts als een doodeerlijke man beschouwt,
terwijl Hij toch de enige Heer van hemel en aarde is. Hij heeft ons naar jullie
toe gestuurd om je te tonen wat de reden is dat jullie al zo lang totaal
onbeholpen in deze streek ronddolen.
4 Wanneer jullie je afvragen: hoe
hebben we op aarde geleefd, dan zal jullie heldere en duidelijke herinnering je
zeggen: wij allen hebben altijd eerlijk en redelijk gehandeld en geleefd. Maar
vragen jullie je verder af: waarom hebben we zo geleefd en gehandeld, dan
zullen jullie niets anders kunnen zeggen dan: we hebben voornamelijk alleen
maar voor ons eigen welzijn geleefd. Wereldse eer, werelds lof en het daarop
gebaseerde aanzien bij andere mensen waren de voornaamste beweegredenen van al onze
nobele daden. We waren steeds trouwe leden van staat en kerk. Waarom dan?
Misschien uit liefde voor God? Hoe zou dat mogelijk zijn terwijl we God toch in
het geheel niet kenden en dus ook niet wisten wat Zijn heilige wil kon zijn.
Ons trouwe lidmaatschap van staat en kerk was er ten eerste op gebaseerd om
juist daardoor heel gemakkelijk veel meer voordelen te kunnen bemachtigen dan
anderen die hij staat en kerk niet in zo'n gunstig aanzien stonden als wij.
Verder lag aan deze geestelijk blinde
trouw aan staat en kerk deze gedachte ten grondslag: is er volgens de leer van
de priesters en andere verkondigers van onsterfelijkheid aan gene zijde een of
ander leven na de dood, dan kunnen wij bij een dergelijke handelwijze toch niet
te gronde gaan. Is er zo'n leven niet, dan zal de door onze daden verworven
roem tenminste op aarde bij onze kinderen en kleinkinderen toch blijven
voortleven en men zal misschien over honderden jaren nog over ons spreken en
zeggen: dat waren mannen en dat waren tijden, waarin zulke mannen hebben
geleefd!
5 Kijk, zoals gezegd, moet jullie
innerlijk je zoiets ook zeggen. Zodoende zijn jullie toch kennelijk zonder enig
innerlijk begrip uit het aardse leven in dit geestelijke leven overgegaan en
jullie wisten absoluut niet wat er voor het geestelijke leven nodig is, nog
minder hoe het geaard is en waaruit het bestaat. Wat was derhalve
vanzelfsprekender dan dat jullie in dit geestelijke leven niets anders konden
aantreffen dan slechts datgene wat jullie van je stoffelijke leven naar hier
hebben meegebracht, namelijk een hoogst beklagenswaardige, magere gestalte van
jullie wezenlijke karakter en een volslagen duisternis over de begrippen van
het geestelijke leven. Met andere woorden: jullie kwamen als het ware hier
zoals een embryo bij de natuurlijke verwekking van de mens in het moederlichaam
komt, waar ook alom volslagen duisternis heerst. Het embryo voedt zich in
zekere zin slechts met het afval uit het bloed van de moeder, totdat het met
zo'n toch wel uiterst magere en onsmakelijke kost de natuurlijke kracht bereikt
waarmee het zich uit dit duistere ontstaansoord bevrijdt. Zo bevonden ook
jullie je hier in zekere zin in een `moederlichaam' en hebben jullie je ook met
de steeds gelijksoortige afval daarvan moeten voeden.
6 Maar omdat zich in jullie nog een
levende vonk voor het eeuwige leven bevond, namelijk jullie geringe liefde en
hoogachting voor Christus, heeft deze vonk jullie geestelijke embryo's gerijpt
voor de geboorte uit jullie eigen duistere sfeer. Het zal jullie vergaan zoals
jij aan het slot van je toespraak tegen jouw gezelschap hebt gezegd: als ons
met Christus nergens een licht opgaat, kunnen we er zeker van zijn dat deze
duisternis voor eeuwig ons eigendom zal blijven.
7 Derhalve hebben jullie in Christus
het licht gevonden. En jullie zullen dan ook ervaren wat de Heer tot een van
Zijn leerlingen heeft gezegd, namelijk, dat niemand het eeuwige leven en dus
het Rijk Gods ten deel kan vallen, die n let wedergeboren wordt. Dit zei de
Heer inde nacht tegen Zijn leerling om hem daarmee aan te tonen dat elke
niet-wedergeboren geest zich in een nacht bevindt zoal, een embryo in het
moederlichaam, en dat de Heer ook in de nacht naar de
nog niet wedergeboren geest komt om
hem uit deze nacht in het licht van het eeuwige leven tot wedergeboorte te
brengen.
8 Omdat nu, tengevolge van jullie
ontwaakte maar nog geringe liefde voor de Heer, de tijd van de nieuwe geboorte
is aangebroken, zijn wij hierheen gestuurd om jullie uit je geestelijke
geboorteplaats te halen en jullie naar een plaats te brengen waar jullie als
kinderen zullen worden verzorgd. Daardoor zullen jullie weer nieuwe
levenskracht kunnen vergaren om met deze krachten, naarmate ze meer of minder
ontwikkeld zullen zijn, in een sfeer te komen die door de Heer precies aan
jullie krachten zal zijn aangepast.
9 Denk echter nooit aan een hemel
alsof het een oord van beloning is voor de goede werken die de mens op aarde
heeft volbracht, maar bedenk dat de hemel uit niets anders bestaat dan uit
jullie eigen liefde voor de Heer!
10 Hoe meer jullie de Heer met liefde
zullen omvatten en hoe deemoediger jullie ten opzichte van Hem en al jullie
broeders zullen zijn, des te meer zul je van de waarachtige hemel in je dragen.
Scharen jullie je dus achter ons en volg ons!
11 Kijk eens hoe het hele gezelschap
zich verheugt en deze twee boden volgt.
12 Jullie vragen waarheen ze dit
gezelschap wel zullen brengen. Keer je maar eens om en kijk, daarginds al
behoorlijk ver achter ons, zie je de bekende geopende hoge wand; merken jullie
nog niets? Ziet dat er niet bijna zo uit als het opengaan van de moederschoot
bij de geboorte van een kind?
13 Jullie zeggen: inderdaad, als bij
toverslag begrijpen we dit nu als een wonderbaarlijke overeenkomst. Maar als
het gezelschap door deze kloof is gegaan, waar komt het dan terecht? - Wat
gebeurt er met het kind vlak na de geboorte? Jullie zeggen: het wordt in zachte
windsels gewikkeld en dan in een wieg gelegd; het bevindt zich dus nog steeds
in zeer beperkte levensomstandigheden. Jullie hebben toch, toen we aan de
andere kant vanaf de morgen deze wand naderden, de vele dalen links en rechts
gezien? Kijk, dat zijn die windselen en dat is de wieg. In deze dalen worden
deze mensen dus geplaatst. Het gaat er daar ongeveer toe zoals jullie het heel
in het begin in enkele van zulke dalen links en rechts hebben leren kennen.
14 Zoals een pasgeboren kind niet van
vandaag op morgen tot man wordt, gaat ook een wedergeboren geest, vooral in het
rijk van de geesten, slechts langzaam vooruit. Nu weten jullie in welke
omgeving jullie je bevinden. Daarom mag het jullie ook niet verbazen dat jullie
onder de velen die zich hier voortbewegen nagenoeg geen hogere leraren
aantreffen, want dat zou hier even nutteloos zijn als wanneer iemand op aarde
al onderricht zou willen geven aan een kind dat zich nog in de moederschoot
bevindt.
15 Wanneer voor een kind de geschikte
tijd is aangebroken om het te onderrichten, weten jullie zonder meer. Daarom
zijn deze boden hier ook niet als leraren, maar als waarachtige geestelijke
`verloskundigen' te beschouwen! Daar we dit nu weten kunnen we ons weer wat
verderop begeven waar zich een heel nieuw tafereel aan ons zal voordoen. En dus
genoeg voor vandaag!
33.
Over
geestelijke verschijningsvormen
1 Als jullie eens heel goed willen
kijken, dan zullen jullie wat meer naar rechts iets gewaarworden dat op een
soort stofwolk lijkt. Jullie bevestigen dat je het ziet; dat is goed. Laten we
ons daarom maar heel vlug naar deze stofwolk begeven, dan zullen we er spoedig
dichterbij komen en haar gedetailleerder beschouwen. Jullie vragen: wat
betekent hier zo'n stofwolk eigenlijk? Ik zeg jullie: niet bepaald veel; jullie
hebben op aarde vaak iets gehoord over de zogenaamde grootdoeners, en kijk, dit
is een overeenkomstig beeld van hen. Waarom en op welke manier, daarvan kunnen
jullie je in de nabijheid van dit verschijnsel spoedig overtuigen. Daarom nog
maar enkele schreden en we zijn bij het verschijnsel.
2 Kijk nu, daar zijn we al; wat zien
jullie? Jullie zeggen: we zien nu geen stofwolk meer maar in plaats daarvan een
groot gezelschap van dwergachtig verkommerde mensen van beiderlei kunne. Deze
dwergmensen bluffen tegen elkaar, gaan op hun tenen staan en de een wil nog
groter zijn dan de ander. De kleinsten nemen zelfs zand in hun hand, werpen het
boven zich omhoog en lijken daardoor de anderen te willen aanduiden wat voor
reuzen zij zijn. Jullie hebben het goed gezien, want zo komt de aard van hun
gezindheid tot uitdrukking.
3 Nu gaan we heel dicht bij hen staan
en dit gezelschap zal zich meteen weer heel anders voordoen. Kijk, nu zijn we
hen heel dicht genaderd. Wat zien jullie nu? Jullie zeggen: nu komen ze ons wat
groter voor, kijken elkaar uiterst voorkomend en vriendelijk aan en gedragen
zich tegenover elkaar als kokette vrouwspersonen in een gezelschap. Jullie
hebben het weer goed gezien, maar jullie vragen nu waaraan het ligt dat men
zo'n gezelschap vanuit verschillende posities ook steeds anders ziet. Dat komt
omdat het op aarde ook zo is. Van dichtbij durft niemand een machtige de
waarheid in het gezicht te zeggen en zelfs de machtigen onder elkaar vermijden
dat; vandaar dat allen elkaar het hof maken.
4 Wanneer zo'n gezelschap uiteengaat,
verheft zich eenieder voor zich boven de anderen en heeft overal wat op aan te
merken. Zo wil iedereen zich dus boven de ander verheffen; maar niemand waagt
het nog om hardop iets bepaalds uit te spreken, maar maakt slechts vage
toespelingen. Alleen voor zichzelf weet hij alles als het ware vanuit het
hoogste standpunt te beoordelen; dat is de betekenis is van het `zand boven
zich omhoog gooien' of met andere woorden, zijn verstand boven dat van alle
anderen verheffen. Ver van zo'n gezelschap verwijderd wordt alles met de
scherpste ogen bekeken; het hele gezelschap wordt veroordeeld en alle
gesprekken en al haar doen en laten voor niets dan zinloos geklets of loze
opschepperij gehouden.
5 Wanneer jullie nu deze twee gegeven
situaties naast elkaar zetten, kunnen jullie daaruit de volgende conclusie
trekken: van veraf bezien treedt het werkelijke aanzicht van een zaak naar
voren; dichterbij gaat het totaalaanzicht al meer en meer verloren en in plaats
daarvan komen de afzonderlijke delen meer naar voren. Van heel dichtbij gezien
is van het oorspronkelijke aanzicht helemaal niets meer te ontdekken; in plaats
daarvan springen de details des te duidelijker in het oog.
6 Wie dit nog niet helemaal begrijpt,
maak ik opmerkzaam op een natuurlijk verschijnsel in de materiële wereld.
Wanneer hij zich bijvoorbeeld op zo'n tien uur gaans verwijderd van een
aanzienlijk gebergte bevindt, dan overziet hij dat geheel, en het ligt als een
bepaalde afbeelding voor hem. Nadert hij het gebergte dan tot op een uur gaans,
dan zal het beeld als het ware in delen uiteenvallen en hij zal nu verscheidene
voorgebergten en dalen ontdekken die van veraf slechts een geheel met de
hoofdberg leken te vormen. Klimt hij nu echter de berg zelf op, dan vergaat het
hem als iemand die door de bomen het bos niet meer ziet, want dan is er van de
eerste aanblik geen spoor meer te bekennen. Ik denk dat, door dit voorbeeld
enigszins aandachtig te beschouwen, de betekenis van de drie
verschijningsvormen van ons gezelschap volkomen duidelijk voor ons zal worden.
Maar nu vragen jullie en zeggen: dat is allemaal heel duidelijk maar hoe is het
verder nog met dit gezelschap gesteld? Wat voor mentaliteit heeft het? We
kunnen het niet opmaken uit het gedrag van deze wezens, want hun hele doen en
laten en hun taal lijken meer op een pantomime dan op een of andere conversatie
met verstaanbare woorden.
7 Ik zeg jullie: dat is toch volkomen
duidelijk. Jullie moeten werkelijk nog heel blind zijn als jullie niet kunnen
raden waar het vandaan komt en waar het naar toe gaat. Kijk, dit is een
gezelschap van louter grote, wereldse en egoïstische zogenaamde
rijksambtenaren, die hun ambt enkel uitoefenden voor hun eigen belang maar niet
voor dat van de hele staat en zijn burgers.
8 Op aarde gingen deze mensen
bijzonder hoffelijk en vriendschappelijk met elkaar om, maar desalniettemin wist
een ieder van hen zich op een hele slimme manier tegenover de ander te doen
gelden. Niemand vertrouwde de ander en vond het daarom nodig hem langs allerlei
slinkse wegen zo te manipuleren dat de ander niet veel geheimen voor zijn
buurman kon hebben. Wat is echter zo'n zelfzuchtige vriendschap en zo'n heel
doelbewuste hofmakerij anders dan een brutale behaagzucht, die op zich niets
anders is dan een wortel of een zaadje van de eigenlijke ontucht. Zo werpt
namelijk ook een hebzuchtige en wellustige hoer een man vriendelijke en
veelzeggende blikken toe om hem in haar val te lokken en daarna iets van hem
los te krijgen. Zo draagt ook een gier een schildpad omhoog om daarna, door
haar te laten vallen, een lekker hapje te bemachtigen.
9 Zulke mensen zijn dan van weinig nut
voor het algemeen belang en komen er daarbij zelf door de nog grotere
listigheid van de anderen ook niet al te best vanaf. Ja, zulke mensen lijken
nog het meest op spelers die elkaar 's avonds vriendelijk en broederlijk
opzoeken en heel aardig zijn tegen elkaar. Zitten zij echter eenmaal aan de
speeltafel, dan kan het niemand ook maar iets schelen wanneer zijn speelgenoot
huis en hof aan hem zou verspelen.
10 Jullie zeggen nu: maar beste
vriend, dat zijn toch kennelijk slechte mensen. Hoe komen zij dan hier terecht;
zijn ze dan toch niet verloren? Ik zeg jullie: jullie oordelen hier te streng.
Kunnen jullie dan geen onderscheid maken tussen de gewelddadige dieven en de
zogenaamde arme gelegenheidsdieven? Kijk, daaruit bestaat ook ons gezelschap.
Door hun positie op aarde hebben zij in zekere zin van overheidswege een
politiek recht verkregen om zo te handelen en ze zijn er ook van overtuigd dat
ze helemaal volgens de regels van hun beroep hebben gehandeld.
11 Maar hier in het rijk van de geesten
wordt een mens voor een handeling nooit veroordeeld wanneer hij deze heeft
uitgevoerd met een rechtvaardigheidsgevoel dat zijn geweten niet verontrustte
en dat was ook bij deze mensen het geval. Voor hen is niets volle
werkelijkheid, noch het goede noch het kwade, maar alles is in zekere zin
slechts een politieke, min of meer slimme komedie. Om die reden zijn ze ook
hier, opdat al het ijdele en valse in hen mag worden verteerd. Wanneer dat, al
gaat het uiterst langzaam, tot stand is gebracht, worden ze pas uit deze
omgeving herboren en komen in de dalen rechts op de achtergrond terecht, waar
we onze stoïcijnen hebben leren kennen.
34.
Wederzijdse
beïnvloeding van echtgenoten in het hiernamaals
1 Jullie zeggen: dat is volkomen juist
en we begrijpen het. Maar omdat we in het gezelschap ook vrouwen hebben gezien,
die toch geen openbare functie te vervullen hadden, is het de vraag wat zij
hier doen en waarom ze in zekere zin met dit gezelschap tot een eenheid
versmolten zijn.
2 Mijn beste vrienden, jullie zouden
je over jezelf moeten verbazen dat jullie dit niet ogenblikkelijk begrijpen.
3 Is het dan niet van oudsher zo dat
de in ieder opzicht veel zwakkere vrouw niets hartstochtelijker wil en begeert
dan juist datgene waartegen ze het minst is opgewassen, namelijk heersen en
regeren. Wanneer mannen een of andere functie bekleden en trouwen of reeds
getrouwd zijn, dan is het vast en zeker altijd het geval dat de vrouw tenslotte
meer regeert dan de eigenlijk tot regeren bevoegde man.
4 Om hun plannen te kunnen doorvoeren
gebruiken ze al hun vrouwelijke listen en de man moet wel heel standvastig
zijn, wil hij niet door zijn `Eva beetgenomen worden.
5 Jullie vragen weer: ja, maar wat is
dan de reden dat de vrouw met haar listen gewoonlijk de overwinning behaalt? Ik
zeg jullie: de reden is heel natuurlijk en daarom ook heel begrijpelijk. Als
jullie bedenken dat de vrouw eigenlijk de wortel is van de man, dan zal jullie
daardoor al het andere gemakkelijk te verklaren zijn.
6 De stam van een boom staat weliswaar
met zijn takken in het licht van de hemel, zuigt etherische kost uit de stralen
van de zon op en niemand merkt dat hij desondanks zijn hoofdvoedsel
voornamelijk van zijn wortels krijgt. Als nu de wortels tegen de boom zouden
samenzweren en zich tengevolge daarvan van hem zouden losmaken, wat zou er dan
heel spoedig met de boom gebeuren? Hij zou verdorren en tenslotte geen vruchten
meer dragen.
7 Kijk, dat weet de vrouw in haar hart
en ze voelt heel goed aan hoezeer de man haar nodig heeft. Als ze echter slecht
is opgevoed en daardoor een verdorven gemoed heeft, doet ze hetzelfde wat niet
zelden de wortels van een boom doen; ze laten namelijk uit de aarde nieuwe
loten opschieten, voeden deze, en daardoor wordt aan de boom de hem toekomende
voeding onttrokken. Uit zulke wortelscheuten zal zeker nooit een krachtige en
vruchtdragende boom groeien, maar in plaats daarvan een op de boom gelijkend
struikgewas. Als de boon niet de hogere kost uit de hemel een dergelijk
misbruik van de wortels niet krachtig tegengaat door zijn takken en twijgen
flink uit te breiden en de kwalijke wortelscheuten met zijn sterke schaduw laat
verwelken om ze tenslotte tijdens een gunstig jaargetijde of met behulp van de
winter te verstikken, dan is dat duidelijk zeer nadelig voor zijn eigen bestaan
en werkterrein.
8 Zo gaat het ook met een man die een
heerszuchtige vrouw heeft die in alles wil imponeren. Als hij niet in staat is
haar met zijn mannelijkheid krachtig tegen te werken, zal de vrouw hem spoedig
helemaal hebben omsingeld met haar wilde scheuten en zal hij steeds zwakker
worden, tenslotte wegkwijnen en al zijn kracht zien opgaan in de
onoverwinnelijke zich mannelijk gedragende worteluitwassen van zijn vrouw. Dat
is dan de vrouwelijke heers- en regelzucht!
9 Een ander voorbeeld zien jullie bij
je kinderen, die in hun zwakheid vaak sterker zijn dan de allergrootste held,
voor wie duizenden en nog eens duizenden sidderen. Laten we aannemen dat de
held een vader is die een klein kind heeft dat nog nauwelijks in staat is iets
verstaanbaars te brabbelen. Er mogen duizenden naar deze held toekomen om hem
van een idee af te houden, toch zullen ze zeker niets bereiken. Maar dit kind
hoeft hem maar aan te kijken, hem toe te lachen en dan tegen hem te zeggen:
papa, blijf bij me, ga ditmaal niet weg, want ik ben zo bang dat je ongelukkig
wordt; en de held wordt teergevoelig en luistert naar zijn kind.
10 Na dit voorbeeld keren we weer
terug naar de vrouwen. Zoals jullie weten krijgt de stem van de man in zijn
jongelingsjaren reeds een krachtige mannelijke klank; die van de vrouw behoudt
de klank van het kind. Kijk, zoals de vrouw deze klank behoudt, zo behoudt zij
ook voortdurend in zekere zin min of meer het hele kinderlijke wezen in zich.
Tengevolge van dit vermogen bezit ze dan ook de kinderlijke macht die, zoals
gezegd, niet zelden groter is dan de wilskracht van een nog zo groot
wereldbeheersende veldheer.
11 Tengevolge van dit vermogen kan de
vrouw dan ook vanuit de wortel op de man inwerken. Ziet zij dat er langs de weg
van gewone `vrouwelijke politiek' bij de man niets te bereiken valt, dan grijpt
de vrouw al gauw naar de voor haar kenmerkende zwak lijkende kinderlijkheid,
waarmee ze dan ook meestal de krachtige man overwint.
12 Ik denk dat door dit voorbeeld
alles nog duidelijker voor jullie wordt, zodat jullie daaruit zonder veel
moeite kunnen opmaken waarom er in dit gezelschap ook vrouwelijke wezens zijn
opgenomen. Jullie moeten echter nog weten dat de vrouw in de geestelijke wereld
bij de man blijft zolang deze zich niet volkomen van alle ballast van de wereld
heeft gezuiverd.
13 Menige man zou eerder, ja zelfs
veel eerder tot geestelijke zuiverheid geraken, als hem zijn altijd in dezelfde
omstandigheden meer zinnelijke vrouw daarin niet zou hinderen. Daarom zou ons
gezelschap voor wat de mannen betreft, er reeds lang veel beter aan toe zijn
als zich daarin geen vrouwen zouden bevinden.
14 Zo vaak een of andere man een goed
voornemen heeft en in zijn hart een betere weg wil inslaan, weet zijn vrouw hem
door haar heerszucht daar altijd vanaf te houden en hem een andere weg te
wijzen. Met andere woorden: een man die een dergelijke vrouw heeft, komt in de
geestelijke wereld nog veel moeilijker van haar af dan op aarde. Ook al wil hij
zich van haar losmaken, toch weet zij hem door haar smeekbeden en allerlei
kinderlijke aanstellerij weer te bewegen om bij haar te blijven en laat hem op
alle mogelijke manieren beloven haar nooit te zullen verlaten.
15 Ja, het is zelfs vaak het geval dat
mannen met een goed hart in dit oord aankomen met vrouwen die zichzelf
eigenlijk helemaal rijp hebben gemaakt voor de hel. Zulke vrouwen zijn de
gevaarlijkste en tevens ook de hardnekkigste, want hun hart hangt aan datgene
wat de hel toebehoort, maar ook om verschillende baatzuchtige en heerszuchtige
overwegingen aan hun man.
16 Daar echter haar gezindheid
kennelijk naar de hel trekt en de betere man niet voldoende kracht bezit om
zich van haar los te maken en zich bijgevolg overgeeft aan de ogenschijnlijke
zwakheid van zijn vrouw, trekt zij hem geleidelijk aan over de grenzen van dit
gebied en over de al aan jullie bekende stroom met zich mee op de, zoals jullie
plegen te zeggen, meest onschuldige manier de hel in. Het kost dan zelfs de
krachtigste engel het allergrootste geduld en de grootste moeite om zo'n man uit
handen van zijn helse vrouw te bevrijden. Volgens jullie tijdrekening kan zo'n
karwei vaak honderden jaren duren. En kijk, ook in dit gezelschap bevinden zich
enkele van zulke vrouwen.
17 Jullie zeggen nu wel: maar hier zou
de Heer toch kunnen ingrijpen en een geweldige streep door de rekening van
zulke vrouwen halen. - Voor een dergelijke interventie is wel iets te zeggen
zolang iemand niet bekend is met de hogere wegen van de goddelijke ordening.
Maar wie deze kent weet maar al te goed dat zoiets met het oog op het behoud
van het leven van de geest zo goed als onmogelijk is.
18 Jullie moeten weten dat de liefde
van een mens zijn leven is en dit leven draagt hij in zich. Maar hoe komt het
dat een man zich door een vrouw heeft laten overwinnen? Doordat hij haar te
zeer in zijn liefde heeft opgenomen. De man moet hij zichzelf te rade gaan en
de liefde voor zijn vrouw en die voor de Heer op een uiterst gevoelige
weegschaal leggen; deze beide soorten liefde dan met angstvallige
zorgvuldigheid afwegen en er goed op letten, waar het overgewicht aan het licht
komt. Hij moet daarbij heel goed bij zichzelf nagaan welk verlies voor hem
dragelijker zou zijn: het verlies van zijn geliefde vrouw waarbij ook alle
voordelen van deze verbintenis voor hem wegvallen, of de liefde van de Heer.
19 Maar zoiets moet, zoals gezegd,
niet bij een oppervlakkige opmerking blijven, waarbij iemand bijvoorbeeld zou
zeggen: ik offer voor de liefde van de Heer niet een, maar wel tien vrouwen op.
Nee, deze levensvraag moet altijd met volle overtuiging beantwoord worden.
20 Nemen wij het geval waarbij de Heer
zo'n man, die met woorden beweert dat hij de Heer tienmaal meer liefheeft dan
zijn vrouw, zijn vrouw zou wegnemen, namelijk door de dood van het lichaam.
21 Wanneer de man dan in zichzelf in
alle ernst en met volle overtuiging kan zeggen: Heer, ik dank U dat U mij dit
hebt aangedaan, want ik weet immers dankzij mijn liefde voor U, dat alles wat U
doet het allerbeste is. Wanneer voor zo'n man bovendien de liefde tot de Heer
echt een meer dan voldoende vergoeding zou zijn voor het verlies van zijn
vrouw, dan is de liefde tot de Heer in hem werkelijk groter dan die voor zijn
vrouw.
22 Wordt hij echter treurig over die
handelwijze van de Heer en zegt hij: Heer, kijk, ik heb U zo lief; waarom hebt
U mij zo'n verdriet en zo'n leed aangedaan? Waarlijk, jullie kunnen het
geloven, zo'n man houdt meer van zijn vrouw dan van de Heer!
23 Wanneer zo'n man zijn vrouw ook nog
verscheidene jaren overleeft, haar mettertijd vergeet en zich helemaal naar de
Heer heeft toegewend, dan heeft hij desondanks zo'n liefde toch niet volkomen
uit zijn hart verbannen. Want mocht zijn vrouw dan na tien jaar weer terugkomen
dan zou hij als betoverd zijn en zijn vrouw weer met de grootste liefde
opnemen, zeker wanneer ze hem bovendien als het ware geestelijk verjongd
tegemoet zou treden.
24 Jullie vragen nu weliswaar weer:
hoe is dat dan mogelijk als toch in zo'n geval een weduwnaar zich zo geheel aan
de Heer heeft overgegeven? Maar ik vraag jullie: was deze overgave vrijwillig
of veeleer slechts noodgedwongen? Zou hij dit gedaan hebben wanneer de Heer hem
zijn vrouw niet had afgenomen? Bij de Heer echter telt alleen de vrije wil en
dientengevolge de volledige zelfverloochening in alles.
25 Deze man treurde over het verlies
van zijn vrouw. Daarom wendde hij zich tot dc Heer om hij Hem de nodige troost,
geruststelling en volledige genezing van rijn gebroken hart te vinden.
26 Wat betekende in dit opzicht dan de
Heer voor hem? Was Hij wel de centrale liefde in het hart van zo'n man of was
Hij niet veeleer slechts een kalmeringsmiddel, een dekmantel voor de geleden
pijn en dus ook een genezende pleister daarvoor? Nu kunnen jullie zeker niets
anders zeggen dan dat de Heer hier slechts het tweede was, namelijk middel,
dekmantel en pleister. Maar wie kan zeggen dat een liefde uit dankbaarheid
gelijkwaardig is aan de fundamentele liefde van het hart?
27 Is dit onderscheid niet ook te
maken tussen de liefde die een gelukkig gemaakt mens voor zijn weldoener voelt,
en de liefde voor het geluk zelf dat hem ten deel gevallen is? Ik denk dat er
tussen deze twee soorten liefde een heel groot verschil bestaat, want de liefde
voor de weldoener is slechts een gevolg van de fundamentele liefde die in de
ontvangen gelukzaligheid woont en is zodoende geen fundamentele, maar een
ondergeschikte liefde.
28 Wat stelt zij echter voor met
betrekking tot de Heer, aangezien de mens zijn allergrootste geluk toch alleen
van de Heer mag verwachten? Zo bezien moet al het andere voor Hem van nul en
gener waarde, en dus voor eeuwig overbodig zijn. Hij zou toch in zichzelf
oprecht moeten kunnen zeggen: als ik de Heer maar heb vraag ik noch naar een
hemel noch naar een aarde en dus nog veel minder naar een vrouw.
29 Hieruit kunnen jullie heel goed
begrijpen waarom ik jullie er zeer indringend opmerkzaam op heb gemaakt, hoe
buitengewoon grondig een man zijn liefde voor de Heer en die voor zijn vrouw
moet onderzoeken, want de Heer zegt immers Zelf: wie zijn vader, zijn moeder,
zijn vrouw, zijn broeder en zijn kinderen meer liefheeft dan Mij, is Mij niet
waardig!
30 Nu vragen jullie weer: is zo'n man
dan tengevolge van zijn ondergeschikte liefde voor de Heer verloren? Dat zeker
niet, maar hij kan niet tot de Heer komen voordat hij de eigenlijke grond van
zijn liefde voorgoed vaarwel heeft gezegd en zijn ondergeschikte liefde tot
hoofdliefde heeft gemaakt.
31 Wat voor moeilijkheden dat in dit
geestelijke rijk vaak met zich meebrengt, hebben we ten dele bij dit gezelschap
kunnen zien. We zullen dit uiterst belangrijke punt bij een volgende scène
echter nog veel duidelijker en grondiger in de praktijk aanschouwen. Dan zullen
jullie zien hoe vaak zo'n ogenschijnlijk helemaal uitgedoofde, verkeerde
echtelijke liefde weer opnieuw oplaait wanneer zulke echtgenoten in de
geestenwereld weer bij elkaar komen. Daarom laten we dit gezelschap ongestoord
zijn weg vervolgen en begeven we ons weer wat verder.
35.
Een echtpaar in het hiernamaals
1
Kijk, niet ver van ons vandaan zullen jullie een paar menselijke wezens zien.
Het zijn een man en een vrouw en wel juist in een situatie die we heel goed
voor ons doel kunnen gebruiken. Daarom gaan we er nu vlug naar toe zodat we hen
dadelijk inhalen. Jullie vragen hoe de relatie is tussen die beiden. Ik zeg
jullie: voor ons doel kon ze niet beter zijn dan ze is. Het is een relatie
waarbij de vrouw slechts zes jaar eerder dan haar man overleden is. De man
heeft veel om haar getreurd, maar heeft zich na verloop van een paar jaar
helemaal in de armen van de religie geworpen en trouw naar zijn verworven
inzichten geleefd. Maar nu is ook hij van de aarde weggeroepen en pas kortgeleden
hier aangekomen. Deze inleiding is voorlopig voldoende; de bijzonderheden
zullen jullie in de geest aan de hand van de praktijk ervaren.
2 Nu
we bij deze gelegenheid, zoals jullie zien, ons paartje gelukkig hebben
ingehaald, hoeven jullie niets anders te doen dan te letten op hun gesprek dat
dadelijk zal beginnen en waaruit jullie al het nodige zullen kunnen opmaken.
Luister nu! Zij begint zojuist haar man een vraag te stellen en zegt:
3 Ik
ben bijzonder blij dat ik jou na zo'n lange tijd eindelijk weer eens zie en ook
geloof ik dat van nu af aan geen dood ons meer zal scheiden. Maar vertel me nu
ook voor zover je kunt, of mijn laatste wilsbeschikking nauwkeurig werd
nagekomen, want dat gaat me bijzonder ter harte.
4 De
man zegt: mijn boven alles geliefde vrouw, opdat je ziet hoe punctueel jouw
laatste wilsbeschikking werd nagekomen, kan ik je slechts zeggen dat ik zelf in
mijn laatste wilsbeschikking niets anders heb gedaan dan de jouwe weer opnieuw
bevestigen. In mijn laatste wilsbeschikking heb ik mij dus precies aan die van
jou gehouden, enkele onbeduidende legaten daargelaten. Verder is ons gehele
vermogen, dat door mij nog met enkele duizenden is vermeerderd aan onze
kinderen vermaakt. Ben je daarmee tevreden?
5 De
vrouw zegt: mijn steeds geliefde echtgenoot, op de legaten na volkomen! Zeg me
daarom, hoeveel mogen deze wel bedragen, en aan wie zijn ze vermaakt? Lieve
vrouw, zegt hij, de legaten bedragen bij elkaar niet meer dan tweeduizend
gulden, zijn in vijven verdeeld en op één na aan vier verwanten van jou
vermaakt. Slechts één deel moest ik fatsoenshalve aan de bedeling vermaken. Ik
zou zoiets ook niet hebben gedaan als jij niet soms al tijdens jouw leven had
aangegeven om deze verwanten van jou te gedenken. Maar wint de armen betreft,
weet je toch dat men ten eerste al iets moet doen vanwege de buitenwereld en
daarna ook iets omwille van God, omdat we toch christenen zijn en geen
heidenen. Overigens betekent deze aalmoes van tweeduizend gulden toch niets
vergeleken met ons achtergelaten grote vermogen, want zoals ik tenslotte heb
berekend, krijgt elk van onze achtergebleven zeven kinderen een rond bedrag van
honderdvijftigduizend gulden. Bovendien hebben alle kinderen geleerd om zuinig
met geld om te gaan en kun jij dus evenals ik heel gerust zijn over jouw
achtergelaten vermogen. Aan mijn zijde kun je nu samen met mij op zoek gaan
naar een ander vermogen dat ons hier op z'n minst in een overeenkomstig
gelukkige situatie kan brengen waarin we kunnen leven zoals we althans op
aarde hebben geleefd.
6 Zij
zegt: ik wil daarmee wel tevreden zijn als onze kinderen maar goed verzorgd
zijn. Wel zou elk kind met die tweeduizend gulden wat kleingeld in handen
hebben gehad en had het daarmee voorlopig kunnen beginnen zonder direct de
interest van het grote kapitaal te moeten aanspreken. Omdat het nu eenmaal zo
is en we er niets meer aan kunnen veranderen, moet ik me er wel bij neerleggen.
7 Wat
je echter zegt over een ander, hier bruikbaar kapitaal, vraag ik je als je
steeds trouwe liefhebbende echtgenote, al jouw simpele gedachten wat dit
betreft toch van je af te zetten; want er zijn reeds zes jaar verstreken waarin
ik in grote angst en zorg door deze duistere en eenzame woestenij ronddwaal,
terwijl het enige wat ik hier door verschrikkelijke hongersnood gedreven aan
eetbaars kon vinden, een soort mos is. Af en toe is er hier en daar ook een
soort heel dor gras te vinden waarmee men tenslotte zijn maag kan vullen. Zou
je niet toevallig vanaf de aarde met nog wat schemerlicht juist op deze plek
zijn aangekomen, dan zouden we elkaar in alle eeuwigheid moeilijk ooit hebben
kunnen treffen.
8 Hij
zegt: maar mijn geliefde vrouw, heb je er dan helemaal geen vermoeden van om
welke redenen je op deze donkere plaats terecht bent gekomen? Ik denk toch dat
jouw te wereldse gezindheid je hier heeft gebracht. Je was wel een heel
spaarzame en in onze wereldse verhoudingen zeer eerzame vrouw en je was verder
ook buitengewoon verstandig; alleen was de leer van het ware christendom jou
vaak een doorn in het oog. Je hebt je er soms niet zo gunstig over uitgelaten
en hield je meer aan de wijsheid en de filosofie van de wereld. Ik heb je vaak
gezegd, lieve vrouw, als er in het hiernamaals een leven bestaat, dan denk ik
dat men daarin aan alle wereldwijsheid niet genoeg heeft; daarom zou het beter
zijn zich aan Gods woord te houden, want het tijdelijke duurt maar kort. Als er
echter een eeuwigheid bestaat, zullen we niet onze tijdelijke wijsheid zoals
gezegd, heel moeilijk onze weg vinden. Kijk lieve vrouw, dat zijn letterlijk de
woorden die ik heel vaak in vertrouwen tot je heb gesproken en zoals ik nu tot
mijn grootste en betreurenswaardigste verbazing merk, zijn deze jammer genoeg
maar al te goed uitgekomen. Daarom, denk ik nu, lieve vrouw, dat het voor ons
de allerhoogste tijd is, als men dat hier zo kan zeggen, om ons helemaal vrij
te maken van alle wereldse herinneringen en ons voor genade en ontferming tot
onze Heer Jezus Christus te wenden. Want als Hij ons niet helpt zijn we voor
eeuwig verloren; omdat ik in mezelf heel zeker weet en aanvoel dat er voor ons
buiten Christus in de hele oneindigheid geen God en geen helper meer is. Helpt
Hij ons dan zijn we geholpen; helpt Hij ons niet dan zijn we voor eeuwig
reddeloos verloren! Nu zou ik willen dat ik ons hele vermogen aan de bedelaars
had vermaakt en dat onze kinderen daardoor bedelaars zouden zijn geworden. Dat
zou ons hier zeker meer zegen gebracht hebben dan al onze wereldwijze zorg voor
het materiële welzijn van onze kinderen. Omdat we onze wereldse dwaasheid nu
niet meer kunnen veranderen, blijft ons, lieve vrouw, zoals gezegd niets anders
meer over dan dat we ons in alle ernst met uitsluiting van alle andere
gedachten of wensen, alleen tot Christus wenden opdat Hij voor ons, ondanks
onze grote dwaasheid, genadig en barmhartig mag zijn en juist deze dwaasheid
door Zijn oneindige genade en erbarmen aan onze kinderen mag goedmaken.
9 De
vrouw zegt: ik heb altijd wel gedacht dat jij je religieuze, dweperige
dwaasheid ook naar deze wereld zou meebrengen. Wat hebben ik en jij op aarde
dan ooit voor kwaad gedaan? Waren we dan niet altijd rechtvaardig tegenover
iedereen? Zijn we ooit iemand iets schuldig gebleven of hebben we ooit een
huisbediende het overeengekomene niet gegeven? Als er een of andere God zou
bestaan of volgens jouw mening een of andere `Christus', dan zou het toch de
grootste onrechtvaardigheid zijn dat Hij mensen zoals wij zou belonen met
hetgeen we hier voor ons zien. Welke God zou het een mens dan ook maar in het
minst kwalijk kunnen nemen dat hij geen geloof heeft kunnen hechten aan een
`oude sage' die vol zit met onzin en belachelijke zaken. Ik geloof namelijk, en
dat kan toch een blinde zien, dat als een God iets aan het menselijk geslacht
gelegen zou zijn, vooropgezet dát er een God bestaat, de mens zich toch niets
onrechtvaardigers zou kunnen dromen dan dat deze God slechts eenmaal
persoonlijk, toegerust met algehele wondermacht, tot de mensen zou zijn
gekomen, en dan alleen tot de mensen van een heel klein gebied terwijl de
gehele aarde toch bevolkt was.
10 Zeg
me daarom, kan God dan zonder meer verlangen dat die mensen en volkeren die
niet in hetzelfde gebied en vooral niet in dezelfde tijd met Hem hebben
geleefd, onvoorwaardelijk moeten aannemen dat Hij het was die deze leer heeft
gesticht? Kan God, als Hij bestaat en rechtvaardig is, hen kwalijk nemen dat
ze dat niet kunnen? Of kunnen de mensen en volkeren niet tegen God, mocht Hij
misschien bestaan, optreden en zeggen: hoe wilt u oogsten, als U niet hebt
gezaaid? Hoe wilt U over ons rechtspreken als U een onrechtvaardige God bent?
Wilt U echter rechtvaardig rechtspreken, oordeel dan degenen die U hebben gezien
en tot wie U hebt gepreekt. Maar laat ons met rust, want we hebben U nooit
gezien en hebben ons nooit van Uw bestaan kunnen overtuigen. Het woord dat ons
is overgeleverd en van U afkomstig zou zijn, kan ons nooit oordelen, omdat het
evengoed verzonnen als waar kan zijn en nog veel eerder verzonnen dan waar.
Zolang we op aarde hebben geleefd, hebben we slechts de oude natuur gezien; van
U echter geen enkel spoor. We zijn op de wereld gekomen als zuivere kinderen
van de natuurkrachten. De mensen en wereldse leraren hebben ons pas kennis bijgebracht.
Ons hele leven lang was er van U geen spoor te bekennen. Waarom wilt U dan over
ons rechtspreken, terwijl U ons nooit een bewijs dat van Uw bestaan en
geaardheid zou getuigen, wilde geven?
11
Kijk, lieve man, dat is toch zo duidelijk als op aarde de zon op een heldere
middag. Je ziet dit alleen nog niet in, omdat je nog veel te kort hier bent.
Wanneer je zo lang hier zult zijn als ik dan zal het je zelfs in deze dichte
duisternis volkomen helder worden. Als bewijs van mijn liefde en trouw zeg ik
ook nog dat je hier aan de zijde van de jou boven alles liefhebbende vrouw je
zogenaamde God-Christus zo lang en zo krachtig je maar wilt mag aanroepen;
toch sta ik met mijn liefde en trouw er voor in dat je na jarenlang roepen tot
het duidelijke inzicht zult komen dat ik, jouw altijd trouw liefhebbende
vrouw, met mijn natuurlijke verstand helderder zie dan jij met al jouw
zogenaamde godgeleerdheid.
12 Een
oud spreekwoord zegt over de bijbel: o bijbel, o bijbel, je bent voor de mens
een euvel! En kijk, dat spreekwoord heeft gelijk. Zouden de mensen op aarde de
moed hebben om deze oude joodse onzin met wortel en tak uit te roeien en
daarvoor in de plaats het zuiver menselijke verstand te stellen, dan zou de
wereld wat haar cultuur betreft reeds honderden jaren verder zijn. Nu echter
moet deze oude onzin, om welke redenen dan ook, nog steeds behouden blijven
waardoor de meest eerzame en rechtschapen mensen de handen voor het fijnere
werk vaak gebonden worden. Wat is het gevolg? Denk eens na met je anders toch
goede verstand! Waar vindt men de meest liederlijke, slechte en arme mensen?
Zeker nergens anders dan juist daar waar overwegend de bijbel en vooral de
nieuwe christelijke leer thuis is. Ga naar Rome, ga naar Spanje, ga naar
Engeland en je zult mijn woorden bevestigd vinden.
13 De mensen verlaten zich op een God
en beginnen in afwachting van Zijn hulp, te luieren! Maar de hulp komt niet,
dus het natuurlijke gevolg is dat dergelijke mensen verarmen en al worden het
niet allemaal slechte kerels, toch worden ze tenslotte de vlijtige en nijvere
mensen tot last. Men roept alom en zegt: God is oneindig goed, hoogst liefdevol
en buitengewoon barmhartig; maar Hij zou desondanks toch zeker iedere bedelaar
laten verhongeren als deze niet door zijn werklustige medemensen zou worden
verzorgd.
14 Kijk, lieve echtgenoot, voor
eerlijke, vlijtige en daardoor welgestelde mensen is het voor de luie
geestelijkheid makkelijk preken over een oneindig goede en barmhartige God.
Maar laten we deze mensen buiten beschouwing, dan zullen we spoedig zien welk
een treurig einde zulke preken nemen. Zouden deze zwarte of witte schreeuwers
op aarde weten hoe het met het leven in het hiernamaals gesteld is, dan zouden
ze zeker anders preken of in plaats daarvan de ploeg die gewin opbrengt ter
hand nemen. Er kan best een God bestaan als oerkracht die het hele universum
leidt, maar een God zoals de joodse bijbel leert, bestaat zeker niet.
15 Hij zegt: o geliefde vrouw, je bent
met je gedachten op een verschrikkelijk dwaalspoor, want ik heb juist bij
beroemde theologische schrijvers gelezen dat zuiver helse geesten precies zo
praten als jij. Ik kan je verzekeren dat dit ook de enige geldige reden is
waarom jij je hier in deze eeuwige nacht bevindt. Werkelijk waar, ik word echt
verschrikkelijk bang om jou! Want met zulke principes zie ik je onherroepelijk
voor eeuwig verloren gaan! Als je absoluut geen andere principes wilt
aanvaarden dan voel ik me noodgedwongen verplicht je voor altijd te verlaten.
16 Zij zegt: en jij zou in staat zijn
om mij, jouw trouwe, jou eeuwig liefhebbende vrouw zoiets aan te doen? Ik zeg
je dat ik zoiets niet zou kunnen, al was je werkelijk tot de hel verdoemd! Ik
zou je in het vuur niet willen verlaten en jij wilt mij vanwege mijn verstandige
woorden verlaten? Het staat ook jou vrij om mij jouw mening op een verstandige
manier uiteen te zetten, maar het mag geen onzin zijn, want ik houd te veel van
je om je op dwaalwegen te laten belanden. Volg mij maar, ik wil je naar een
andere plaats brengen waar het beter zal zijn dan hier en waar jij pas in een
groter gezelschap gevoeglijk zult ervaren, hoe men er hier aan toe is.
17 Hij zegt: mijn lieve vrouw, ik wil
je immers niet verlaten, want daarvoor houd ik te veel van je en daarom zal ik je
ook volgen waarheen je me maar wilt brengen, omdat ik zie dat je hij al je
onwetendheid aangaande de ware
religie toch steeds even eerlijk van
hart bent. Jij bent nog steeds mijn goede vrouw waarop ik verder niets heb aan
te merken, behalve dat ze mijn inzichten niet kan delen. Als je dan ook in dit
rijk der duisternis een of andere betere plaats weet, breng me er dan maar
heen, dan zullen we wel zien wat daar allemaal te doen valt. Kijk, ze pakt zijn
arm en leidt hem verder. Maar wij zullen dit interessante paar volgen om
getuige te zijn van het welslagen van deze verhouding. Zij gaan, dus gaan wij
hen achterna.
36.
Het
echtpaar en een leugengeest
1 Jullie moeten je er niets van
aantrekken als jullie ogen deze keer wat meer op de proef worden gesteld, want
onze weg loopt meer naar het noorden en daar wordt het steeds donkerder.
Desondanks zullen we voor onszelf nog altijd zoveel licht hebben, dat ons bij
deze gelegenheid niets zal ontgaan.
2 Horen jullie nog niets vanuit de
verte? Jullie zeggen: we horen wel iets, maar het is heel wat anders dan een
menselijke stem; het klinkt eerder alsof men van tamelijk veraf het geratel van
veel wagens hoort. Ook klinkt het af en toe als het donderend geraas van een
grote, veraf gelegen waterval. Jullie vragen wat dat te betekenen heeft. Laten
we ons paar maar achterna gaan, dan zullen we daar spoedig achter komen.
3 Kunnen jullie daarginds nog niet
iets vaag roods onderscheiden, een schijnsel als van een stuk matgloeiend
ijzer? Kijk in die richting, want daar wacht ons een belangrijke vertoning.
4 Luister, het komt steeds dichterbij
en het eigenaardige lawaaierige geratel verandert steeds meer in natuurlijke
rauwe menselijke stemmen. Maar nu blijven we staan, want de massa begeeft zich
rechtstreeks hiernaartoe en zoals jullie zien, heeft ook onze elkaar zeer
liefhebbende voorhoede pas op de plaats gemaakt.
5 Kijk eens hoe hij bang hij is voor
hetgeen er komen gaat en uit grote angst en vrees achteruitdeinst. Zij grijpt
hem echter bij de arm en smeekt hem bij alles wat haar dierbaar is om slechts
voor deze ene keer naar haar te luisteren en te blijven, omdat dit nu juist het
geluk is dat zij hem voorspeld heeft en dat hij moet leren kennen om zich ervan
te overtuigen in hoeverre zij gelijk of ongelijk had.
6 Hij vraagt haar wat hetgeen hen
nadert en hem zo huiveringwekkend voorkomt dan wel mag zijn. En zij zegt tegen
hem: wat dat is, wat dat is?! Louter diep nadenkende mensen zijn het, wat je
spoedig met eigen ogen duidelijk zult zien en met eigen oren duidelijk zult horen.
7 En kijk nu, hij stelt zich daarmee
tevreden en wacht op de dichterbij komende diep nadenkende groep. Zie, het
tamelijk grote gezelschap is er bijna. Ons paar gaat hen beleefdheidshalve
tegemoet. Ook wij moeten, al is het niet uit beleefdheid maar met een ander
doel, hetzelfde doen.
8 Kijk, nu komen ze bij elkaar en
begroeten elkaar met de grootst mogelijke hoffelijkheid. Daarom gaan wij ook
nog wat dichterbij opdat ons niets ontgaat.
9 Zoals jullie zien, komt er uit het
midden van het gezelschap een knokige en uitgeteerde mannelijke gestalte, die
zich naar ons paar begeeft. De vrouw ontvangt hem bijzonder liefdevol en
welwillend. Ook de man van de vrouw maakt een diepe buiging voor deze
mannelijke gestalte.
10 De mannelijke gestalte zegt: zeer
geachte dame, het doet me buitengewoon veel genoegen dat mij het bijzondere
geluk ten deel is gevallen u weer de onze te mogen noemen, want met uw verstand
en uw verdere buitengewoon innemende gedrag bewijst u ons gezelschap een grote
eer en geeft u ons werkelijk het mooiste sieraad. Wel mijn lieve dame, mocht u
iets op uw tedere hart hebben, dan zou het voor mij de grootste zaligheid zijn
als u mij zo'n zoete hartenwens zou willen toevertrouwen.
11 Zij zegt: mijn hooggewaardeerde en
bovenal zeer geëerde vriend, ziet u, deze man hier aan mijn zijde is mijn teder
geliefde aardse echtgenoot. Hij heeft zich op aarde bij al zijn handelwijzen
buitengewoon rechtvaardig, goed en profijtelijk gedragen, zodat ik in alle
ernst moet bekennen dat ons huwelijk heel gelukkig was. Want wat kan een vrouw
zich voor een gelukkiger huwelijk wensen, dan wanneer ze een man heeft die aan
alle verlangens van het vrouwelijk hart tegemoet komt? Wat dat betreft zou ik,
op enkele onbeduidende kleinigheden na, niets aan te merken hebben.
12 Maar nu komt er een belangrijke
kwestie waarover we het nooit eens konden worden en waardoor er dan ook
regelmatig enige ergernis tussen ons beiden was. Ik zal u de reden van deze
ergernis zo goed als het voor een vrouw maar mogelijk is uitleggen en u, mijn
zeer geëerde vriend, zult dan zeker zo goed willen zijn om mijn man daarover
een paar woordjes toe te fluisteren die hem beslist volkomen zullen genezen.
13 De gestalte zegt: ik smeek u mijn
zeer geachte dame, u bent veel te goed! Ik geef u de verzekering dat het voor
mij een grote eer en een heel bijzonde~
re gelukzaligheid zal zijn als ik tot
mezelf zal kunnen zeggen dat ik een zo lieftallige dame met mijn persoontje heb
mogen dienen. Daarom vraag ik u mij de kwestie die u op uw hart hebt toe te
vertrouwen. Zij zegt: ach, mijn zeer gewaardeerde vriend, u bent veel te goed
en te bescheiden en juist deze grote goedheid en bescheidenheid boezemen mij
zoveel vertrouwen in, dat ik niets voor u achter zal houden; wees dus zo goed
om naar mij te luisteren.
14 Ziet u, wat deze fatale kwestie
betreft kan ik ronduit zeggen, dat mijn overigens brave, goede en beminnelijke
man een bijbel- en dus ook een Christusfanaat is. De reden echter waarom hij
zich in de armen van deze belachelijke sekte heeft geworpen is, dat hij van
arme afkomst is. Daarom werd hem, zoals het in het algemeen bij de arme klasse
het geval is, deze oude bedelfilosofie reeds vanaf de wieg ingeprent. Maar hoe
moeilijk het naderhand is zo'n met de moedermelk ingezogen en dus tot eigen
vlees geworden onzin eruit te krijgen, weet u, zeer geëerde vriend, zeker beter
dan ik. Met deze bedelfilosofie is mijn trouwens zeer gewaardeerde man nu ook
hier beland in het rijk waar de oerkrachten van de natuur heersen, zoals u ons
al vaak allervriendelijkst hebt uitgelegd. Maar dat wil er bij hem niet in! Hij
is nog verknocht aan zijn Christus en wil zich zelfs van mij losmaken om deze
zeker nergens aanwezige Christus op te zoeken. Nu heb ik u, mijn geleerde en
zeer geëerde vriend, heel in het kort mijn probleem voorgelegd, en daarom vraag
ik u of u zich over mijn in dit opzicht arme man zou willen ontfermen.
15 De gestalte zegt: o, als het anders
niets is, zullen we dat hier in het rijk van de naakte waarheid wel vlug en
makkelijk voor elkaar krijgen. Nu wendt de gestalte zich tot de man, reikt hem
vriendelijk de hand en zegt: beste vriend, is datgene waarover uw beminnelijke
echtgenote zich zojuist bij mij heeft beklaagd u werkelijk ernst?
16 De man zegt: geachte vriend, ik
moet u eerlijk bekennen dat ik beslist niet geloof dat wij het, hoe bijzonder
lief en dierbaar mijn echtgenote me ook is, over deze kwestie ooit eens zullen
worden. Want hoe het ook moge gaan, ik ben vast besloten om eeuwig aan mijn
geloof in Christus vast te houden! En ik ben er ook vast van overtuigd dat deze
naam mij steeds veel troost heeft gegeven en ook steeds mijn onfeilbare,
gelukkige en leidende ster was. Ben ik ooit op een dwaalweg geraakt, dan zeker
alleen doordat ik me niet standvastig aan Christus heb gehouden. Als ik me dan
echter weer tot Christus had gewend, werd ik vaak weer als bij toverslag
geholpen!
17 U als denkend en wijs man zult dus
zelf inzien dat het van mijn kant zeer onbillijk zou zijn, mij van ver zo'n
weldoener te verwijderen, vooral nu ik Hem, naar het mij voorkomt, het meest
nodig heb. Daarom geachte vriend, doet u voor mij in dit opzicht vooral geen
moeite, want ik geef u openhartig de verzekering dat u bij mij niets zult
bereiken. Ik was lang genoeg een dwaze slaaf van de charmes van mijn vrouw. Ik
heb na haar overlijden in Christus mijn Heer geleerd om deze te kunnen ontberen
en ik hoop dat ze me hier niet meer zullen beïnvloeden, vooral omdat door de
dood van mijn lichaam de huwelijksband met mijn vroegere vrouw heeft opgehouden
te bestaan. Wil zij mij echter volgen dan zal ze mij ook altijd waardevol en
dierbaar zijn. Maar mijn Christus opgeven voor haar zal ik nooit doen, al trok
ze me ook met alle geweld naar het middelpunt van een of andere hel! Is ze
ermee tevreden dat ik tenminste ongehinderd met mijn Christus bij haar kan
zijn, dan wil ik mijn oude liefdesbanden met haar niet verbreken, maar is ze
dat niet, dan heb ik bij deze mijn laatste woord in haar aanwezigheid
gesproken.
18 De
gestalte zegt tegen de man: beste vriend, ik heb u van begin tot eind geduldig
aangehoord en kan over uw uitlatingen alleen maar in alle ernst zeggen dat ik
deze ten zeerste betreur. Opdat u evenwel weet met wie u te doen hebt (nu neemt
de gestalte zijn toevlucht tot een leugen) zeg ik u dat ik de grote leraar
Melanchthon ben, over wie u op aarde zeker wel iets hebt gehoord. De man zegt:
o ja, maar wat wilt u daarmee zeggen? De gestalte zegt: geachte vriend, niets
anders dan dat ik zeker beter weet wat Christus is dan u, want ik heb tot aan
het laatste uur van mijn aardse bestaan met uitzonderlijke ijver in de
zogenaamde christelijke wijngaard gewerkt en ik zou voorwaar zelfs zonodig voor
Christus de dood zijn ingegaan. Ik heb niet alleen de roomse maar ook de meer
zuivere leer van Luther van alle overbodige ballast gezuiverd; ik leefde
letterlijk volgens de zin van deze leer en wat was het gevolg? Dat hoef ik u,
geachte vriend, niet met veel woorden uit te leggen, want één blik van u op
mijn hele wezen zal u het resultaat van mijn leven volgens de zogenaamde
kwintessens van het christendom laten zien. Meer hoef ik u niet te zeggen. Laat
het dus maar op het oude 'experientia docet' ( Al doende leert men.) aankomen,
dan ben ik ervan overtuigd dat we elkaar, als alles goed gaat, na verloop van
honderd jaar precies zoals we nu tegenover elkaar staan weer zullen ontmoeten.
U mijn vriend, bent hier nog een volslagen nieuweling en weet niet hoe men
leeft in het rijk van de centrale oerkrachten. Wanneer u echter enkele
tientallen jaren door deze eeuwige nacht zult zijn opgejaagd en daardoor danig
uitgehongerd zult zijn, zullen zeker ook meer solide en praktische inzichten in
uw, van alle wereldse dwaasheden bevrijde hoofd, een ruimere plaats vinden dan
nu.
19 De man zegt tegen de gestalte: zeer
geachte vriend, als ti op dit gebied zo'n goed gefundeerde kennis bezit, laat
me dat dan eens horen. Ik ben er echt niet afkerig van om naar u te luisteren,
maar zal desondanks bij mijn mening blijven als de uwe mij niet volkomen
overtuigd heeft.
20 De gestalte zegt: goed mijn vriend,
ik wil u er eerst eens opmerkzaam op maken, wat voor vruchten het christendom
welbeschouwd op aarde heeft afgeworpen. De Romeinen waren een groot volk zolang
ze bij hun goddelijke verstandsleer bleven. Al hun werken waren groots en vol
wijze betekenis. Hun rechtsprincipes zijn tot nu toe nog de basis voor alle
staats- en volkenrechtelijke wetten. Maar toen het christendom was
binnengeslopen, sloop ook de dood voor het grote Romeinse volk binnen. Nu
verblijven op de plaats waar eens het grootste en heldhaftigste volk woonde,
luie, nietsdoende priesters, een hoeveelheid ellendig gepeupel, en een groot
aantal dieven en rovers liggen met de rozenkrans in de hand langs de wegen op
de loer, waardoor geen voetreiziger meer zeker is van zijn leven. Ziet u, dat
is een vrucht uit de tuin van het christendom! Reis eens door het prachtige
Spanje, bekijk deze natie uit oude tijden en ga daarna naar de christelijke
Middeleeuwen; dan zal het aan uw blikken niet ontgaan hoe door louter
christelijke zegen duizenden en nog eens duizenden bloeden, en duizenden en nog
eens duizenden boven vlammende brandstapels tot as verbrandend, vertwijfeld hun
laatste adem uitblazen! Kijk eens naar de aandoenlijke invoering van het
christendom onder Karel de Grote, hoe hij met deze zegen duizenden en nog eens
duizenden over de kling heeft laten jagen! Reis van daar naar Amerika; sla de
geschiedenis er op na en ze zal u talloze meest beklagenswaardige en
jammerlijke voorbeelden tonen van de christelijke zegeningen die daar hebben
plaatsgevonden! Ga van daar naar mijn tijd en bekijk de zegenbrengende gruwelen
van de dertigjarige godsdienstoorlog. U kunt de oergeschiedenis van alle
volkeren kritisch bekijken, en mocht u in staat zijn mij daarin gelijksoortige
gruwelscènes aan te tonen, dan verplicht ik mij u eeuwig in mijn armen rond te
dragen.
21 Ik wil u verder niet opmerkzaam
maken op de veelvuldige zegeningen van het christendom die elders en op andere
tijden plaatsvonden, maar laat u in plaats daarvan slechts de toestand zien van
de tegenwoordige volkeren die het christendom nog niet kennen, zoals de bijna
eeuwig vreedzame Chinezen en nog andere aanzienlijke volkeren in Azië en die op
de nog niet ontdekte eilanden. U moet wel volslagen blind zijn als u nu niet
met één oogopslag het verschil ziet tussen het christendom en de ware wijsheid
van nog oudere, meer ervaren en vreedzame volkeren. Toch zeg ik u, dat al deze
grote, schadelijke gebreken van liet christendom of veeleer van liet nieuwe
jodendom nog goed te praten zouden zijn als iemand zou zeggen: deze historische
feiten zijn allemaal wel waar, maar Christus heeft ze nooit geleerd en Hij kan
dus onmogelijk de schuld dragen van al het onheil dat de verbreiding van Zijn
leer met zich mee heeft gebracht, want Zijn leer was immers zuiver en bijzonder
menslievend. Beste vriend, dat klinkt allemaal heel mooi en daarom was ikzelf
ook tijdens mijn hele leven op aarde een vurig verdediger van het christendom.
Pas hier zag ik in deze leer het eigenlijke gif voor de volkeren en dat is de
duidelijke verwijzing naar luiheid en nietsdoen. De mens, die toch al een
aangeboren neiging tot luiheid heeft, vindt in deze leer de beste verdediger
van deze neiging, omdat hem kennelijk gezegd is niets anders te doen dan een
zeker geestelijk rijk te zoeken, waardoor de gebraden vogels hem dan zonder
meer in de mond zullen vliegen. Ziet u, verscheiden wijze mannen hadden niet
veel tijd nodig om zich ervan te overtuigen dat het met deze gebraden vogels op
niets zou uitlopen. Daarom grepen ze naar andere middelen, namelijk het oude
vertrouwde zwaard, lieten het eenmaal gekerstende volk bij zijn blindheid en
verschaften zich dan de gebraden vogels met het zwaard in de hand. Vriend, denk
hierover zoals u wilt, toch zult u wat het christendom betreft, onmogelijk tot
een andere conclusie komen, ongeacht alle hogere, geestelijke ervaringen die
men hier in gelouterde toestand, zoals in mijn geval, na verloop van
verscheidene eeuwen heeft opgedaan. Waarde vriend, ik ben nu uitgesproken en u
kunt doen wat u wilt. Wees overigens steeds verzekerd van mijn hoogachting en
mijn vriendschap; het zal mij ook een groot genoegen zijn als we elkaar over
een paar eeuwen weer zullen ont moeten. - Kijk, de ander gaat weg en trekt met
zijn hele gezelschap weer verder, ons paar alleen achterlatend. Over het effect
van deze `prachtige redevoering' en dit bijzonder mensvriendelijke onderricht
zullen we pas de vol
gende keer meer ervaren. En dus genoeg
voor vandaag.
37.
De
zwakheid van de man.
De
gang van de vrouw naar de hel
1 Kijk, het gezelschap is al helemaal
verdwenen, maar ons paartje staat nog in gedachten op dezelfde plek. Zij vraagt
hem: wel geliefde echtgenoot, wat zeg je daar nu op? Hij bezint zich even en
zegt: mijn lieve vrouw, hier valt in ieder geval niet meer veel op te zeggen.
Ofwel de spreker heeft gelijk, dan is de zaak inderdaad beslist en hoeft
niemand er meer iets over te zeggen, of hij heeft ongelijk, dan blijf ik bij
mijn principes en dan valt er ook niet veel te zeggen. Of hij gelijk of
ongelijk heeft, is niet zo vlug vast te stellen, maar dat moet mijn eigen
ervaring mij eerst na verloop van tijd leren.
2 Zij zegt: maar beste man, houd je
mij, je trouwe vrouw en deze waardige man dan voor leugenaars omdat je zijn
overtuigende woorden niet dadelijk wilt geloven? Kijk, mensen zijn pas geneigd te
liegen en elkaar te bedriegen als ze daarmee zelf voordeel kunnen behalen. Maar
zeg me eens welk voordeel kunnen leugen en bedrog iemand hier opleveren? Hier
is immers niets te winnen noch te verliezen; maar één ding is zeker: een
gezelschap is er wat de verzadiging van zijn maag betreft altijd slechter aan
toe dan iemand die alleen door deze eindeloze streek dwaalt. Een enkeling vindt
al gauw nog voldoende eetbaar mos of gras om in geval van nood zijn maag mee te
kunnen vullen, maar zijn er meer bij elkaar, dan zijn zij met zo'n plekje mos
zeker slechter af dan een enkeling.
3 Je vraagt mij wat ik daarmee wil
zeggen? Mijn allerliefste man, niets anders dan dat ik, noch deze verstandige
man, jou omwille van eigen voordeel willen overreden om van jouw oude
bijbelgeloof af te zien. Want als wij ieder voor onszelf verdergaan, hebben we
daar toch beiden profijt van omdat ieder afzonderlijk zich er op deze karige
bodem altijd gemakkelijker doorheen kan slaan dan twee of meer bij elkaar. Als
we je dus hadden willen beliegen of bedriegen dan hadden we jou toch zeker bij
je principes gelaten en je zou als consument ten gevolge van je principes van
ons weg zijn gegaan. Wij wilden jou beslist niet beliegen of bedriegen, maar we
hebben je alleen de zuivere waarheid getoond, waarvan op aarde geen sterveling
zou kunnen dromen, en allerminst zo'n verstokte bijbel- en Christusfanaat als
jij. Waar wil) e dan nog over nadenken? Kom toch eens tot bezinning en volg
mij, je eeuwig liefhebbende vrouw. Zo je dan op aarde niet naar mij hebt willen
luisteren, doe dat dan tenminste hier in het rijk van de naakte waarheid, waar
ik nu al zes jaar meer ervaring heb dan jij. Kijk, op aarde is er niets dan
bedrog, omdat iedereen daardoor iets wint of tenminste denkt iets te winnen,
maar hier is aan al het winnen een einde gekomen; daarom vallen leugen en
bedrog vanzelf weg. Geloof me, mij bindt niets anders aan jou dan mijn liefde;
dat is nog de enige winst die ik door jou heb. Maar als jij steeds dwaas aan
oude, onbeduidende principes vasthoudt, valt voor mij ook dit gewin weg. Wij
kunnen daarom alleen maar gelukkig zijn als onze inzichten en ons gevoel
volledig met elkaar in overeenstemming zijn. Kunnen we deze harmonie niet tot
stand brengen, dan zal ik je eerlijk moeten bekennen dat ik zonder jou,
gelukkiger zal zijn dan met jou, leeghoofd, aan mijn zijde. Ik ben nu niet meer
in staat nog meer ten gunste van jou aan te voeren, behalve het volgende: omdat
ik je oprecht liefheb en altijd heb liefgehad, heb ik hier dan ook al het
mogelijke gedaan om je mijn eeuwige, plechtig beloofde liefde en trouw te
bewijzen. Maar jij, die mij nooit hebt liefgehad, bent bereid om mij voor
altijd uit liefde voor je dwaasheid te verlaten. Oordeel nu, wat je wilt doen.
4 Kijk, de man begint zich achter de
oren te krabben en zegt na een poosje tegen zijn vrouw: mijn lieve vrouw, ik
heb uit jouw woorden opgemaakt dat je me werkelijk liefhebt. Dat kan ik
onmogelijk ontkennen. Maar ik zie alleen niet in, dat wanneer in deze donkere
geestenwereld noch met waarheid noch met leugen en bedrog iets te winnen of te
verliezen valt, waarom wil jij mij dan volkomen zinloos een zekere waarheid
opdringen, waarmee tenslotte evenmin iets te winnen valt als met mijn
zogenaamde door jou en de geleerde man bewezen dwaalleer? Daarom ben ik van
mening dat, als jouw liefde voor mij werkelijk zo intens is als je me daarnet
hebt aangetoond, je mij dan evengoed kunt volgen als ik jou, tenzij je op de
weg van jouw waarheid reeds iets beters hebt gevonden. In dat geval wil ik jou
wel volgen om me van de betere realiteit van jouw waarheid te overtuigen. Is
dat niet het geval dan is het toch om het even waar we naartoe gaan.
5 Ik denk altijd maar: we hebben op
aarde wel zogenaamd als christenen geleefd, hebben ook het evangelie gelezen
maar er in wezen nooit naar geleefd. We leefden en handelden volgens onze eigen
inzichten en voor ons eigen voordeel, maar van het daadwerkelijk uitoefenen van
de leer van Christus was noch bij mij en nog veel minder bij jou ooit sprake.
6 Kijk, die leer zegt: `Heb God lief
boven alles en je naaste als jezelf.' Hebben we dit ooit gedaan? Als ik mijn
hart vraag dan antwoordt het mij nu geestelijk oprecht dat de liefde voor God
hem volkomen vreemd is gebleven. Maar jij geloofde nooit in een God, dus moet
jouw hart nog meer van deze belangrijke liefde verstoken zijn dan het mijne.
7 Verder staat er in het woord van het
evangelie: `Wie met Mij het leven wil binnengaan, neme zijn kruis op en volge
Mij!' Zeg eens, mijn lieve vrouw, wanneer hebben wij zoiets gedaan op aarde? Ik
heb nooit een kruis gedragen en jij nog veel minder; ons hele kruis bestond
enkel uit louter wereldse geldzorgen.
8 Verder staat er in het evangelie dat
de Heer tegen de rijke jongeling zegt: `Verkoop al je aardse goederen, verdeel
de opbrengst onder de armen en volg Mij, clan zul je het eeuwige leven
bezitten.' Maar wat zegt de grote Leraar tegen de jongeling of eigenlijk tegen
Zijn apostelen toen deze zich na zo'n verkondiging wenend van de Heer
verwijderde? Kijk, die woorden waren vol bijzondere betekenis en naar het me
voorkomt, ondergaan wij nu juist de treurige betekenis van deze woorden die als
volgt luiden: `Het is voor een kameel gemakkelijker om door het oog van een
naald te gaan dan voor een rijke door de poort van het hemelrijk.'
9 Verder staat er nog in de Schrift
dat de Heer vele gasten voor een feestmaal liet uitnodigen en dat de genodigden
vanwege hun wereldse zaken geen tijd hadden om te verschijnen. Zeg eens, zijn
wij niet keer op keer uitgenodigd en hebben we gevolg gegeven aan deze
uitnodiging? Wel, mijn lieve vrouw, we hebben het geheel en al aan onszelf te
danken, dat het ons nu zo vergaat en dat we ons nu op deze plaats van uiterste
duisternis bevinden waar gehuil en tandengeknars is en waarvan de Heer eveneens
gezegd heeft dat met name mensen zoals wij in die uiterste duisternis zullen
worden geworpen.
10 Omdat hier geen geloof in de Heer
te vinden is en jouw eerbiedwaardige gezelschap evenals jij ontkennend over Hem
heeft gesproken, ben ik van mening dat het zich om dezelfde reden hier bevindt
als wij beiden. Als de grote liefde en barmhartigheid van Christus ons allen
niet helpt, ben ik ervan overtuigd dat alle eeuwigheden die geheel met
melanchthonische waarheden gevuld zouden zijn, ons bitter weinig kunnen helpen.
11 Overigens, als jij met de door jouw
vermeende waarheid ergens al iets beters hebt gevonden, dan wil ik jou, zoals
gezegd, daarheen volgen om je daarmee te tonen dat ik jou ook liefheb en dat ik
je niets van mijn principes zal opdringen zoals jij mij jouw zogenaamde
waarheid hebt opgedrongen.
12 De vrouw zegt: praat maar zoveel je
wilt, ik heb nu eenmaal gelijk. Ik kan je weliswaar niet de verzekering geven
nu al iets beters te hebben gevonden, maar desalniettemin ben ik van mening
dat, wanneer je mij wilt volgen, we binnen niet al te lange tijd een plaats
kunnen vinden waar licht in overvloed zou kunnen zijn. Want kijk, hier aan onze
rechterkant ben ik eens, afgaande op mijn innerlijke gevoel, lange tijd
rechtdoor gelopen, waarna ik uiteindelijk bij een brede stroom uitkwam. Aan de
overkant van de stroom zag ik een machtig gebergte en achter het gebergte kwam
er licht op als het gloren van het vroege morgenrood. Zou men maar op de een of
andere manier de stroom kunnen oversteken, dan zou men naar mijn overtuiging in
een lichtere omgeving dan deze moeten komen.
13 De man zegt: welnu, ik zal je
volgen; leid me er maar heen. Maar nu gaan ook wij, want jullie moeten dit tot
aan de ontknoping mee aanzien!
38.
In
de eerste graad van de hel
1 Jullie zeggen: beste vriend, wij
volgen dit paar zoals het voor ons uit gaat al geruime tijd even blind en
stilzwijgend als deze nacht is, en kijk, er is nog nergens iets te zien van het
morgenrood achter de bergen waarover de vrouw sprak. Waar is het dan? Zou de
vrouw werkelijk haar man betogen hebben? Ik zeg jullie: heb nog even geduld,
dan zullen jullie dit lofwaardige morgenrood nog vroeg genoeg te zien krijgen.
Let maar op ons paar, hoe de vrouw steeds vrolijker, de man daarentegen steeds
bedroefder en somberder wordt.
2 Jullie vragen: waarom? Het antwoord
ligt voor de hand: zij nadert het element waarnaar haar liefde uitgaat; daarom
wordt ze ook blijmoediger. Maar bij hem is het tegenovergestelde het geval. Hij
nadert een hem niet verwant element, wordt niet door zijn liefde getrokken maar
veeleer door de liefde voor zijn vrouw in hem meegesleurd.
3 Het vergaat hem bijna als de minnaar
in de verhalen van de ouden, die over de liefde van de schone Sirenen gaan.
Zolang de minnaar vanuit zijn sfeer de hem betoverende Sirene aanschouwde, was
hij vol verrukking. Een omhelzing van zo'n geliefde leek hem het toppunt van
geluk te zijn. Toen hij echter zijn geliefde naderde en deze hem in haar zachte
armen sluitend naar beneden in haar element begon te trekken, ging de aanvankelijke
fantastische bekoring verloren en kwamen hevige schrik en doodsangst daarvoor
in de plaats.
4 Kijk, precies zo gaat het ook hier.
De man merkt dat het gaandeweg steeds duisterder wordt. Zo'n steeds
ondoordringbaarder wordende nacht is niet zijn element, maar de vrouw voelt
zich des te behaaglijker naar mate het donkerder wordt, omdat de meest
volslagen duisternis het element van haar liefde en dus ook van haar leven is.
Maar nu kunnen jullie reeds vanuit de verte een dof geraas horen, ongeveer als
van een verafgelegen grote waterval.
5 Jullie vragen wat dat betekent? Ik
zeg jullie: niets anders dan dat we tamelijk dicht bij de grensrivier komen die
we reeds leerden kennen bij ons bezoek aan de noordelijke streek. Daarom maar
dapper er op af, dan zullen we de oever spoedig bereiken. Jullie vragen nu
alweer naar het eerdergenoemde morgenrood achter de bergen, dat nog steeds niet
te zien is. Heb nog maar wat geduld. Wanneer we de oever van de rivier bereikt
hebben, waar we nu al heel dichtbij zijn, hetgeen jullie uit het steeds sterker
wordende geraas kunnen opmaken, zal het morgenrood in de verte achter de bergen
zeker te zien zijn. Let nu goed op en kijk goed naar de grond, want we hoeven
nog maar enkele schreden te gaan, dan is de oever bereikt.
6 Stop nu; we zijn al bij ons doel en
kijk daar langs de rivier, daar ver op de achtergrond is een vrij sterke, rode
gloed te zien, net als bij een verre grote brand. Maar let nu weer op het
gesprek van ons paar. Zij zegt: wel mijn lieve echtgenoot, wat zeg je nu, had
ik gelijk of niet? Kijk daar wat een prachtig morgenrood, en hier is de brede
rivier. Wat zullen we nu doen om in die verlichte streek te komen? Kijk, we
kunnen de rivier niet over maar we kunnen wel met de stroom mee langs deze
oever lopen. Het wordt steeds lichter zoals je met eigen ogen kunt zien en
mettertijd zullen we ook zeker de gehele lichte streek bereiken.
7 De man zegt: mijn lieve zeer
gewaardeerde vrouw, het lijkt me dat er met dit licht iets niet in de haak is.
Wat die rode gloed betreft, die lijkt met een echt morgenrood absoluut geen
verwantschap te hebben. In mijn ogen lijkt ze niet op een gloed die van de zon
afkomstig is, maar veelmeer op die van een brandende stad achter de bergen. Of
daar een stad in brand staat wil ik nog betwijfelen, maar dat er brand is, dat
staat zeker buiten kijf. Ik wil daarom ook zover met je meegaan totdat we van
dit vuur een tamelijk sterk licht krijgen, maar verder zal ik niet gaan. Want
men kan toch niet weten waar het vandaan komt, en daarom is het altijd verstandiger
om er ver vandaan te blijven, want een mens kan beter uit de buurt blijven van
de dingen die hij niet kent en die helemaal niet aan zijn natuur verwant zijn.
8 Zij zegt: nee maar, wat praat jij
toch een onzin! Nu ziet men pas hoe dom je eigenlijk bent; maar waardoor komt
dat? Ik zeg je, enkel en alleen doordat jij je op aarde ten eerste maar weinig
hebt bekommerd om de eigenlijke uitwerkingen van de oerkrachten van de natuur,
waardoor je nu dan ook niet goed in staat bent dergelijke verschijnselen te
verklaren. Ten tweede ben je nog veel te kort hier en heb je nog veel te weinig
gelegenheid gehad om zulke verschijnselen te observeren en je daarover te laten
onderrichten door de wijzen van deze streek. Maar kijk, daar langs de oever
komen zojuist twee mannen aanlopen. Laten we hen tegemoet gaan; ik ben ervan
overtuigd dat je er veel profijt van zult hebben als je met hen een gesprek
zult beginnen. De man zegt: ja, lieve vrouw, ik was toch altijd al een grote
vriend van mannen die veel kennis bezaten; waarom zou ik dat dan nu niet zijn?
9 Maar nu zeg ik jullie: let vooral
goed op. De man begroet de grotere en imposantere zeer hoffelijk. Deze maakt
een koele buiging en vraagt aan de man van de vrouw: wat heeft jullie,
nachtgespuis, de weg uit het duister naar die domeinen van het licht gewezen?
10 De man zegt: zeer achtenswaardige
vriend, ik ben pas enkele dagen geleden hier in deze diepe nacht aangekomen,
maar mijn vrouw bevindt zich reeds zo'n zes jaar in deze streek. Zij wist van
deze lichtdomeinen af; ik wist niets maar voelde slechts een grote drang naar
licht zodat me dus niets anders overbleef dan me als geheel onervaren persoon
door mijn meer ervaren vrouw naar hier te laten leiden. Daarom zult u mij,
achtenswaardige vriend, dit toch niet als een fout willen aanrekenen? Heeft
iemand met deze stap verkeerd gehandeld, dan was het kennelijk alleen mijn
vrouw.
11 De vreemdeling zegt: en zoiets durf
jij als man hier te bekennen? Werkelijk, je lijkt me ook niet veel bijzonders
te zijn, want mannen die de leiding van hun vrouw nodig hebben, staan bij ons
in hetzelfde aanzien als de apen. Hierop wendt de vreemdeling zich tot de vrouw
en zegt tegen haar: is dat werkelijk uw werk geweest, mijn allerbeminnelijkste,
liefste dame? Zij zegt: o achtenswaardige vriend, ik moet helaas tot mijn
schande bekennen dat deze, mijn overigens echt lieve man, zeker liever honderd
en nog eens honderd jaar uit louter domme en onbenullige liefde voor de u
welbekende Joodse filosoof in de dichtste duisternis mos en dor gras zou willen
eten, dan dat hij de weg van het licht zou willen bewandelen, hetgeen hem niet
alleen door mij, maar ook door de bijzonder wijze u welbekende geleerde die
zich Melanchthon noemt, is aangeraden.
12 De vreemdeling zegt: o zeer
achtenswaardige, beminnelijke dame, ik heb werkelijk oprecht medelijden met u,
maar daarentegen bewonder ik toch ook weer uw sterke innerlijke kracht waarmee
u zo onvermoeibaar bezig bent om zo'n onhandige man op het rechte pad te
brengen. Allerliefste achtenswaardige dame, u moet mij maar niet kwalijk nemen
dat ik, wanneer ik in dit verlichte en steeds helderder wordende tijdperk ook
maar iets hoor over de oude christelijk-joodse filosofie, van louter ergernis
uit mijn vel zou kunnen springen. Ja, deze komt me nog veel dommer en onnozeler
voor dan wanneer iemand zich zou voornemen om trouw te blijven aan een
vreselijk ouderwetse, meer dan duizend jaar oude klederdracht, terwijl de hele
wereld rondom hem reeds lang de grotere voordelen van de nieuwe kleding heeft
ingezien en deze dus ook zonder meer heeft geaccepteerd.
13 Nu wendt de vreemdeling zich tot de
man en zegt tegen hem: is het echt waar, wat jouw werkelijk zeer verstandige
vrouw over je heeft gezegd?
14 Kijk, de man is wat verbouwereerd
en weet niet onmiddellijk wat hij deze man, die hem zeer geleerd voorkomt, moet
antwoorden. Christus wil hij niet loslaten, en iets over Hem zeggen lijkt hem
in het bijzijn van deze hem zeer machtig en geleerd voorkomende man niet erg
raadzaam. Daarom zwijgt hij.
15 Maar de geleerde vreemdeling wendt
zich opnieuw tot hem en zegt: ja mijn beste vriend, als het met jou zo is
gesteld, dan kom je volgens mij aan de kost zonder te betalen. Begrijp je me?
De man zegt: nee, ik begrijp niet wat je bedoelt. De vreemdeling zegt: dat
verbaast me nu niet meer. Wat dat `zonder te betalen' betreft, was het reeds
bij de oude wijze Romeinen en Grieken gebruikelijk dat men gekken en dwazen
overal gratis de kost gaf. Zelfs in deze tijd verleent men mannen zoals jij
kosteloos het eervolle gekkendiploma, waarmee ze dan gemakkelijk in een goed
ingericht gekkenhuis kunnen worden opgenomen. Dat zal jou toch zeker niet
onbekend zijn, want naar ik weet was jij op aarde toch vertrouwd met
bestuurlijke en staatkundige zaken. Begrijp je nu wat ik bedoel?
16 De man zegt: helaas moet ik het wel
begrijpen, maar sta mij nu ook toe jou een vraag te stellen. Wie geeft jou met
al je geleerdheid eigenlijk het recht om mij, nadat ik jou toch bijzonder
hoffelijk tegemoet kwam, zo grof te behandelen, zoals op aarde een vreselijk
pedante schoolmeester dat met een domme armlastige leerling doet? De
vreemdeling zegt: luister beste vriend, dat ik je wat bars bejegende was
slechts een bijzondere onderscheiding van mijn kant, die je uitsluitend aan
jouw degelijke vrouw te danken hebt. Anders had ik zo'n domme Christuslummel
heel anders bejegend, en zo'n bejegening zou jou zeker voor eeuwig het
verlangen naar een lichte streek hebben ontnomen. Maar wanneer je voor rede
vatbaar bent, de zijde van je vrouw kiest en me de verzekering kunt geven dat
je spijt hebt van je oude wereldse domheid, waardoor je eigenlijk in deze
duisternis beland bent, dan zal ik jou (begrijp wel, enkel omwille van je
vrouw) in de buurt van gindse lichte plaats naar een onderwijsinstelling
brengen waar je, als je niet al te traag van begrip bent, tot een beter inzicht
zult komen.
17 De man zegt heel deemoedig en
verbluft: beste geachte vriend, als dat zo is dan vraag ik jou me daarheen te
brengen. Op aarde behoorde ik als student toch altijd tot de besten en zal in jouw
school zeker ook niet de slechtste zijn.
18 De vreemdeling zegt: goed, ik zal
je aannemen maar denk er om, met slechte resultaten zul je het hoge college
weer meteen moeten verlaten en teruggestuurd worden naar je oorspronkelijke nacht.
Maar ben je een uitstekende student dan zal jou een rechtvaardige
onderscheiding ook niet worden onthouden. Maar wat jouw oude christelijk-joodse
filosofie betreft, raad ik je bij voorbaat aan om er in de hogeschool niet veel
over te spreken, anders loop je het gevaar ronduit te worden uitgelachen.
Zoiets is een ongunstig teken, want dwepers zijn niet geschikt voor de studie
van serieuze, hoge wetenschappen; daarvoor kan men slechts nuchtere en
beheerste denkers gebruiken.
19 Nu
valt de vrouw voor de geleerde op haar knieën en dankt hem al vooraf met de
meest vleiende woorden voor zo'n buitengewone gunst. En de geleerde geeft haar
ten antwoord: ja, ja, mijn geachte liefste dame, u bent de enige van de
duizenden, ja miljoenen bewoners van deze nachtelijke streek aan wie hij dat te
danken heeft. Volg mij dus maar!
20
Kijk, de vrouw grijpt de arm van haar man, volgt de geleerde en zegt onder het
lopen tegen hem: wel, wat zeg je nu? Ik hoop dat je nu toch inziet dat de
verhoudingen hier heel anders liggen dan jij op aarde gedroomd hebt. De man
zegt: lieve vrouw, dat is een duidelijke zaak, maar of deze verhoudingen goed
en nuttig zijn, zal de toekomst leren. Onder ons gezegd, mij komt de hele
geschiedenis nog altijd heel bedenkelijk voor, maar zoals gezegd, de tijd zal
uitwijzen wat ervan terechtkomt.
21 In
een tekst van de eerbiedwaardige apostel Paulus staat: `Onderzoek alles en
behoud het goede'. Dat zal ik ook hier doen, maar diep in mijn hart denk ik dat
van deze eigenaardige beproeving helemaal niets of toch maar bitter weinig
goeds te verwachten is. Dit steeds feller wordende licht, dat me voorkomt
alsof men steeds dichter een stad nadert die in lichterlaaie staat, lijkt me
namelijk voor het belichten van het goede absoluut niet geschikt te zijn. Maar
zoals gezegd, het komt allemaal slechts op de proef aan. Kijk maar eens wat
verder langs deze rivier; daar ver op de achtergrond wordt hij bijna gloeiend
en het lijkt alsof de golven zich in een gloeiende nevel oplossen. Het is alsof
we een vuurzee naderen, die deze rivier opschrokt.
22 De
vrouw zegt: ja mijn lieve man, hier is het zaak de werkende krachten tot in hun
diepste wezen te leren kennen en dat geeft wel een wat grootser aanblik dan
wanneer men op aarde een armzalige student ziet, die bij het treurige licht van
een schemerlampje een Romeinse schrijver bestudeert.
23
Kijk, hier is een boot aan de oever vastgelegd. De bootsman zegt: als jullie
me willen volgen, je grootste geluk tegemoet, stap dan in deze boot waarmee we
stroomafwaarts varen naar de verheven contreien van het licht.
24 De
vrouw stapt heel vlug in de boot, maar de man krabt zich bedenkelijk achter de
oren en weet niet wat hij moet doen. Om echter niet alleen achter te blijven en
ook in zekere zin fatsoenshalve stapt hij in de boot. Nu wordt de boot
losgemaakt en zie eens hoe hij als een pijl uit de boog stroomafwaarts
wegschiet. Maar nu gaan wij ook snel, want zo vlug als dit vaartuig is, zijn
ook wij en als het nodig is ook nog wat vlugger.
25 Nu
hebben we de hoot reeds bereikt. Kijk hoe het water er onder steeds meer begint
te gloeien tot daar, waar de rivier in een bergspleet uitmondt. Laten we daarom
vlug een voorsprong tot over dit gebergte nemen en onze boot bij de monding van
de rivier opwachten. Schrik maar niet want ook hier zijn wij onschendbaar; ons
zullen al deze verschrikkingen die jullie daar zullen zien, niet deren.
26
Kijk, we zijn er al. Jullie schrikken nu omdat jullie de rivier als een brede
gloeiende waterval in een verschrikkelijke, onafzienbare diepe vlammenzee
donderend naar beneden zien storten en jullie vragen wat dit dan wel betekent.
27 Ik
zeg jullie: dit is de eerdergenoemde `hogeschool', waarin onze arme man de
fundamentele werking van de oerkrachten leert kennen, of beter gezegd: dit is
de eerste graad van de hel!
28
Maar kijk nu weer naar de rivier; zojuist komt onze boot aan. De man staat
handenwringend met zijn armen omhoog en wil uit het bootje springen, maar de
vrouw slaat haar armen om hem heen, houdt hem vast en kijk, nu stort de boot
met het viertal omlaag rechtstreeks de hogeschool binnen!
29
Jullie vragen: moeten wij daar soms ook nog in afdalen? Ik zeg en zei immers
toch al van tevoren dat jullie de hele ontwikkeling tot aan het einde mee
moeten aanzien, omdat jullie anders maar de helft zouden weten van hetgeen de
binding van zo'n dubbele liefde in een hart wil zeggen. Wees maar niet bevreesd
voor deze vlammen, want ze zijn slechts een verschijningsvorm van het helse.
Ter plekke echter zal alles er weer heel anders uitzien. Volg me dus zonder
angst!
39.
Waar bevinden zich hemel en hel?
1
Jullie zeggen: wat gaat het daar steil naar beneden en de weg loopt over zoveel
klippen en steile hellingen! Ja, ja, beste vrienden, dat lijkt alleen maar zo
voor jullie; maar degenen van wie het gemoed met deze plaats overeenstemt,
hebben er een brede en goed begaanbare weg. Laten we daarom maar dapper verder
gaan; het zal niet lang duren voordat we de zichtbaar geworden vlammenzee
bereikt hebben.
2 Kijk hoe daar beneden de vlammen
langzamerhand beginnen te verdwijnen, zodat jullie heel veel gloeiende plaatsen
zonder vlammen erboven zien. Maar jullie vragen: moeten wij daar soms overheen
lopen? Ik zeg jullie: maak je daarover geen zorgen want dit zijn allemaal maar
verschijningsvormen, die de gemoedstoestand weergeven van degenen die daar
beneden wonen. De `vlam' betekent de werkzaamheid van het kwaad, de boven de
vlammen opstijgende `walm' komt overeen met het totaal verkeerde, en de `gloed'
verwijst naar de volkomen eigenliefde en dientengevolge de verkeerd gerichte
ijver en de slecht geworden wil van diegenen die zich in zo'n eigenliefde
bevinden. Maar hoe dit alles zich ter plaatse in details ontwikkelt, zullen
jullie dadelijk met eigen ogen zien.
3 Kijk nu nog eens naar beneden; wat
zien jullie nu? Jullie zeggen: de vlammen zijn helemaal verdwenen en de gloed
heeft zich tot hopen verzameld; maar tussen de hopen zien we stikdonkere nacht.
Jullie vragen nog eens: waar is toch de rivier die we eerder helemaal gloeiend
omlaag zagen storten? Deze rivier is eveneens slechts een verschijningsvorm en
duidt op de gang van het verkeerde zoals dat uitmondt in het kwaad. Zo geeft
deze afgrond ook de diepte van het kwaad aan en hoe dit eveneens sluwe en
goeddoordachte plannen smeedt om zijn slechte voornemens uit te voeren.
4 Omdat jullie dit nu weten zullen we
er moedig op af gaan om zo vlug mogelijk bij ons doel en dus ook bij ons
gezelschap te komen. Nog maar enkele passen en kijk, we zijn reeds in de vlakte
en dus ook helemaal in de diepte. Jullie zien hier nu helemaal niets, want de
duisternis is zo diep dat jullie met het licht van je ogen nooit iets zouden
kunnen zien. Daarom is het nodig dat we ons voldoende licht verschaffen om hier
iets te kunnen onderscheiden. Toch mag niemand van de hier aanwezigen iets van
ons licht merken. Daarom moeten jullie je stevig aan mij vasthouden en de sfeer
van een geest niet dichter naderen dan jullie door mij wordt toegestaan. 5 En
kijk eens, we hebben nu al zoveel licht als nodig is om dit oord nader in
ogenschouw te nemen. Wat merken jullie hier op? Jullie zeggen enigszins
opgewonden: om Gods almachtige en allerbarmhartigste wil, wat is dit toch voor
een huiveringwekkend oord! We zien niets anders dan zwart zand en zwart
gesteente en dat is het enige, waaruit de bodem van deze streek bestaat. En
tussen het zand en het gesteente stijgt hier en daar damp op zoals we dat vaker
op aarde hebben gezien wanneer er kolen verbrand worden. Verder vragen jullie:
waar zijn hier dan wezens te zien? Deze streek lijkt wel helemaal uitgestorven.
Ja, mijn lieve vrienden, dat is ook maar een verschijningsvorm en deze stelt de
`dood' voor! Maar maak je geen zorgen over de afwezigheid van wezens in dit
oord, want jullie zullen er spoedig meer dan genoeg te zien krijgen.
6 Kijk, daar niet ver van ons vandaan
is iets te zien dat lijkt op een tamelijk grote brandstapel bij jullie op
aarde. We zullen deze stapel eens van dichtbij bekijken, dan zullen jullie je
er spoedig van kunnen overtuigen uit welk materiaal hij bestaat. Wel, we zijn
al op de juiste afstand; bekijk hem nu maar wat beter. Wat zien jullie? Jullie
zeggen alweer: maar in Gods almachtige Naam, wat is dat toch? Dat zijn toch
louter mensen, die als haringen op elkaar gepakt en bovendien nog met hele
sterke ketenen zodanig aan de grond bevestigd zijn, dat het zeker voor niemand
mogelijk is zich in deze toestand ook maar het minst te bewegen. Wanneer dit
hier echt zo is dan ziet het er met de eeuwigdurende vrijheid van de geest
bijzonder merkwaardig uit.
7 Ja, ja, beste vrienden, bekijken we
het vanuit ons hemelse licht dan ziet het er op het eerste gezicht inderdaad zo
uit. Daarom is het echter slechts een `verschijningsvorm' die met de ware
situatie overeen komt. In diepste wezen geeft deze verschijningsvorm eigenlijk
weer, hoe een gezelschap gevangen wordt gehouden door haar eigen totaal
verkeerde instelling en het daaruit voortvloeiende kwaad. Laten we nu echter
deze stapel verlaten en verdergaan. Kijk, daar voor ons is alweer een nog
grotere hoop. We zijn er al dichtbij, zeg me nu wat jullie daar zien. Jullie
zeggen: beste vriend, we zien hier hetzelfde als voorheen, alleen is de hoop
kegelvormig en zijn er een massa ketenen overheen geworpen waarmee deze wezens
stevig lijken te zijn samengeperst, zodat hun lichamen als het ware zijn platgedrukt.
Alleen kunnen we nergens ontdekken hoe hun gezichten eruitzien, want deze
wezens liggen allemaal met hun gezicht naar beneden gericht. Jullie vragen:
vriend, bevindt ons vroegere viertal zich misschien ook in deze hoop? Nee
vrienden, we zullen nog wel bij hen komen. Nu we hier alles gezien hebben gaan
we weer wat verder.
8 Kijk, vrij ver van ons verwijderd is
een echte berg te zien, en omdat we alweer op de juiste afstand zijn, kunnen
jullie hem wat nader bekijken. Wat zien jullie? Jullie zeggen alweer: maar om
Gods almachtige en rechtvaardige wil, wat is dat nu weer! Dat zijn eveneens
louter menselijke wezens die zijn opgestapeld onder kettingen en ijzeren
roosters. Tussen hen bevinden zich ook een heleboel slangen en adders die met
hun afschuwelijke ogen naar alle richtingen kijken en hun tong vlug in en uit
laten schieten. Wat wil dit zeggen? Het wil zeggen dat dit een gezelschap is
dat al meer en meer vanuit zijn verkeerde instelling tot het Kwaad is
overgegaan. Laten wc nu van hieraf maar weer verder gaan. Kijk, daar niet ver
van ons vandaan is een heel gebergte dat jullie niet zo gemakkelijk in één
oogopslag kunnen overzien. Dat is ook niet nodig, want één plek spreekt voor
het geheel. Hier is al de voet van een van de uitlopers van dit gebergte;
bekijk hem wat beter en zeg me wat jullie zien. Jullie zeggen: we zien er niets
anders dan allerlei soorten gevelde en geknevelde gedrochten; slechts hier en
daar steekt er nog een platgedrukt geraamte van een menselijk kadaver
tussenuit. Wat betekent dat nu weer? Het stelt de reinste eigenliefde voor en
het is de verschijningsvorm van wereldse macht, grootheid en rijkdom, die
ontstaat wanneer deze attributen op aarde voor egoïstische en slechte doelen
worden gebruikt.
9
Jullie vragen alweer en zeggen: maar beste vriend, we weten nog heel goed dat
we ons in jouw sfeer en in wezen op de geestelijke zon bevinden, waar we
eigenlijk niets dan hemelse zaken verwachtten; hoe komt het dan dat we hier ook
de complete hel aantreffen? Ja, mijn lieve vrienden, is jullie bij je overgang
naar de geestelijke zon dan niet tegelijkertijd door de Heer Zelf uitgelegd dat
het geestelijke het meest innerlijke, het allesdoordringende en allesomvattende
is? Als het geestelijke zo geaard is, dan doordringt het immers alle planeten
en de hele sfeer, zover als het licht van de natuurlijke zon doordringt; maar
zuiver geestelijk genomen nog oneindig veel verder. Bijgevolg bevinden jullie
je nu niet in de sfeer van de eigenlijke zon, maar in de specifieke sfeer van
jullie planeet. Zoals alle planeten hun licht en hun warmte van de eigenlijke
zon ontvangen en haar werking al deze planeten doordringt, zo is dat ook het
geval met de geestelijke zon, daar we op de trillingen van haar geestelijke
stralen ook het geestelijke van haar planeten doorschouwen. Omdat we dit nu
beter begrijpen zal het jullie hopelijk toch ook duidelijk zijn dat men langs
deze geestelijke weg ook het geestelijke wezen van de hel, voor wat jullie
planeet betreft, heel duidelijk kunnen doorschouwen.
10
jullie moeten je de hemel en de hel niet materieel ruimtelijk, als van elkaar
verwijderd voorstellen, maar enkel als toestand. Ruimtelijk kunnen hemel en hel
zich dus naast elkaar bevinden, zoals een hemelse goede mens naast een helse,
slechte kan lopen en zelfs met hem op één bank kan zitten. De een heeft de
volmaakte hemel in zich en de ander de volkomen hel. Als bewijs hiervan kan ik
jullie ogenblikkelijk in mijn eigen sfeer laten zien dat zich hier even goed de
hemel als de nu door jullie aanschouwde hel kan bevinden, want jullie zien dit
alles toch zonder meer in mijn sfeer en jullie hoeven slechts één stap buiten
mijn sfeer te zetten of jullie zullen je weer op dezelfde plaats bevinden
vanwaar jullie oorspronkelijk in mijn sfeer zijn binnengetreden.
Daar
jullie dit nu weten kunnen we dit gebergte weer verlaten en dit alles ook in
een ander licht bezien.
11 Let
nu op, het licht is veranderd. Hoe zien jullie deze bergen nu? Jullie verbazen je
erover dat je nu in plaats van de berg ineens helemaal vrij rondwandelende
groepen ziet en zelfs allerlei woningen, die ten dele op smerige kroegen, ten
dele op oude zwarte ridderburchten lijken en zie, dit alles zelfs in een
roodachtig schemerlicht.
12
Maar kijk, niet ver voor ons staat een oude ridderburcht, die tegen een
rotsgebergte lijkt te zijn gebouwd. Daar zullen we naartoe gaan. Kijk, we zijn
er al; de poort staat open. We zijn hier onzichtbaar, daarom gaan we deze
burcht binnen, dan zullen we zien hoe het er daar toegaat. Welnu, daar is de
eerste zaal al. De wanden zijn behangen met allerlei moord- en folterwerktuigen.
Daar op de achtergrond zit op een troon de zogenaamde kasteelheer. Hij overlegt
met zijn krijgsmakkers op welke manier ze de goederen en schatten van de
eigenaar van een naburige, gelijksoortige burcht kunnen bemachtigen. Luister
hoe hij hun opdraagt om de burcht waarop ze het gemunt hebben in alle stilte
te overvallen, alles wat er leeft meedogenloos neer te sabelen en vervolgens
naar de schatten te grijpen. Degene die zich hardnekkig verzet, moet, zoals al
vaker is gebeurd, meegenomen worden, waarna zo'n gevangene zich dan de
allerpijnlijkste folteringen moet laten welgevallen. Welnu, het besluit is
genomen en het beraad wordt beëindigd. Allen grijpen naar de wapens en rennen
naar buiten. Omdat we hier niets meer te doen hebben, rennen ook wij hen
achterna.
13
Kijk, daar voor ons, niet ver hier vandaan ligt reeds de genoemde burcht. Hij
wordt omsingeld en let nu op, de vreselijke slachting begint. De boosaardige
wezens vechten verwoed tegen elkaar, waarbij de bewoners van de tweede burcht
in stukken worden gehakt. En kijk verder; daar wordt zojuist het ons bekende
viertal door de krijgsmakkers van onze vorige burchtbezitter gekneveld en wel
opgebracht. Laten we ons bij hen aansluiten en de dialoog tijdens de tocht
eens aanhoren. Hoor, de man zegt tegen de vrouw: o jij ellendige slang, nu heb
ik je door! Mijn angstige vermoeden heeft me altijd heimelijk toegefluisterd
dat jij van een slechte geest doortrokken bent! Dat is nu de hogeschool en jouw
erbarmelijke licht waarover je op een listige manier als een zogenaamd
geestelijk wezen vol ervaring hebt gehuicheld en mij hebt voorgelogen. Deze nu
eveneens geknevelde boosaardige professor van deze hogeschool zit nu ook met
ons in deze afschuwelijke gevangenschap, waarin ons zeker een
allerafschuwelijkst lot te wachten staat.
14 De
vrouw zegt: hoe kun je nu zo over mij denken? Wie kan er iets doen aan een
onvoorzien ongeluk? Ik heb het met jou toch alleen maar goed bedoeld. De man
zegt: zwijg, jij ellendige slang! Aan jou alleen heb ik het te danken dat ik me
nu kennelijk in de hel bevind. Tussen mij en jou zal nu iedere band voor eeuwig
verbroken zijn. En U, mijn Jezus, op wie ik me altijd heb beroepen, help mij
uit deze verschrikkelijke gevangenschap. Ik wil liever als het Uw
allerheiligste wil is, vele duizenden jaren in dat duistere oord ronddolen om
daar voor al mijn gebreken te boeten, dan hier nog één ogenblik langer in dit oord
van verschrikking, dat voor eeuwig totaal van Uw genade en erbarming lijkt te
zijn uitgesloten, te verblijven! 0 Jezus, help mij! O Jezus, red mij!
15 Kijk nu, twee vermomden komen
zojuist haastig op deze stoet af. Kijk, ze zijn er al. Ze leggen hun vermomming
af en zoals jullie zien, zijn het twee straffende engelen van de Heer. Elk van
hen heeft een vlammend zwaard in de hand. De een zwaait ermee over de
overwonnen burcht, waardoor de verscheurde en in stukken geslagen wezens zich
weer tot hele gestalten samenvoegen die beginnen te weeklagen over het geleden
onrecht. De andere engel zwaait met zijn zwaard over de eerste beruchte burcht,
waardoor deze, zoals jullie zien, in lichterlaaie komt te staan. Brandende en
huilende gestalten storten zich overal uit de openingen, ramen en deuren naar
buiten en vervloeken deze twee wrekende engelen.
16 Kijk verder; een engel slaat met
zijn vlammende zwaard midden tussen ons viertal. De ketenen zijn verbroken. De
man valt voor de beide engelen neer en smeekt hen om genadige redding. En de
ene engel grijpt hem vast en trekt hem met zich mee, maar de vrouw grijpt hem
ook vast en schreeuwt tot haar man om genade en erbarming en om haar toch
vooral niet te verlaten. Kijk, hoelang zij zich met haar man door de engelgeest
laat voortslepen! Kijk nu, de beide engelen bewegen zich omhoog en de ene
draagt de man, terwijl de vrouw zich laat meedragen en de man niet los laat.
Pas nu, al op grote hoogte, maakt de andere engel door een slag met zijn zwaard
de vrouw met veel moeite los van de man. Abrupt valt ze nu huilend in haar
element terug en de man wordt naar de grens van het kinderrijk gebracht, waar
het er echter nog heel schraal en donker uitziet.
17 Nu hebben jullie zo'n bevrijding
gezien en nog wel een van de beste. Er zijn echter nog talloze en veel
verschrikkelijker en hardnekkiger soorten, waarvan jullie de aanblik, zelfs in
woorden uitgedrukt, maar moeilijk zouden verdragen. Daarom zullen we nu weer
naar onze oorspronkelijke plek teruggaan en vandaar dan overstappen naar de
omgeving van de middag. Dus genoeg voor vandaag.
40.
Waar
bevinden de heidenen zich aan gene zijde?
1 Dat er in het jullie nu al
welbekende avondlijke nachtgebied nog vele, ja talloos vele situaties bestaan
zoals we die tot nu toe leerden kennen, hoeft nauwelijks nog te worden vermeld.
2 Mocht iemand vragen: waar zijn dan
de hier nieuw aangekomen heidenen? Dan zeg ik jullie dat ook zij meestal in
deze omgeving belanden, maar dat desondanks zulke plaatsen van aankomst hier
streng van elkaar gescheiden zijn, zodat een heiden onder deze omstandigheden
niet in de buurt kan komen van plaatsen waar gelovige christenen van welke
sekte dan ook terechtkomen.
3 Dat onderscheid wordt zelfs in de
hel gemaakt en nergens wordt, zoals jullie misschien denken, alles zonder enige
orde dooreen geworpen. Zo'n onderscheid is namelijk absoluut noodzakelijk, want
zouden zulke geesten bij elkaar gelaten worden dan zouden ze elkaar tengevolge
van hun innerlijke kwaadaardigheid dermate te gronde richten dat ze langs geen
enkele weg, behalve langs die van totale vernietiging, meer te bereiken zouden
zijn.
4 Jullie moeten je dat als volgt
voorstellen: zoals er op aarde verschillende elementen bestaan die elkaar
voortdurend vijandig bejegenen en vernietigen, zo bestaan er in de geestelijke
sferen eveneens zulke basiselementen die niet met elkaar in aanraking mogen
komen. Zouden ze wel met elkaar in aanraking komen, dan zouden er in de
geestelijke sferen soortgelijke effecten tevoorschijn komen als men op aarde
zou krijgen wanneer men vuur en droog stro of vuur en buskruit bij elkaar zou
brengen of wanneer men water over een uit leem opgetrokken gebouw zou laten
stromen. Daarom is in de geestenwereld, waar voor geen geest enige
terughoudendheid meer mogelijk is, zo'n onderscheid strikt noodzakelijk.
5 Wanneer iemand zou vragen: hoe ziet
het er dan eigenlijk op die aankomstplaats van heidense geesten uit? Dan moge
hem gezegd zijn dat het voor een christelijke geest niet veilig is om met wat
voor geest dan ook zulke plaatsen te bezoeken.
6 Alleen de Heer Zelf zou iemand
moeten brengen en begeleiden, anders zou het voor iedereen eerder gevaarlijk
dan nuttig zijn om zulke plaatsen te bezoeken.
7 Maar voor we ons naar de omgeving
van de middag begeven zullen we eerst nog eens kijken wat onze geredde man
doet, en in welke omstandigheden hij nu verkeert. Kijk, onze rotswand staat
alweer open, daarom zullen we terstond van deze gelegenheid gebruikmaken en ons
door de spleet naar de uiterste grens van het kinderrijk begeven. Kijk, we zijn
er al. De wand heeft zich weer achter ons gesloten en we zullen ons nu in het
zeer nauwe dal dat langs de wand naar de middag loopt, begeven. Kom dus vlug
met me mee! 8 Kijk, daar ver op de achtergrond is een moerassige, vochtige hoek
te zien en daar helemaal achterin staat een eenvoudige houten hut waaromheen
het tamelijk donker is, omdat deze hoek door hoge rotsen wordt ingesloten. Daar
zullen we naartoe gaan, want daar is onze man nu geplaatst.
9 Jullie vragen: waarom dan in zo'n
eenzame woestenij en bovendien nog in zo'n moerassige, vochtige uithoek? Beste
vrienden, met zulke moeizaam uit de hel geredde geesten kan men in het begin
onmogelijk anders handelen, omdat zulke mensen toch altijd iets van die hel in
zich hebben opgenomen, dat overeenkomt met het vuur uit die hel. Dat uit zich
steeds min of meer door een noodgedwongen zelfzuchtige begerigheid, want het is
zoals bekend, eigen aan elke noodsituatie, dat ze de zelfzucht in zekere mate
als permanente begeleidster heeft. Wie zich in gevaar bevindt, vergeet
gewoonlijk alles en is enkel op eigen redding bedacht. De arme bedelt alleen
voor zichzelf en de zieke zoekt slechts voor zichzelf een geneesmiddel. Wie in
het water valt probeert zich te redden en wie de vlammen reeds boven zijn hoofd
ziet uitkomen, denkt gewoonlijk alleen aan zichzelf en probeert aan het
verwoestende element te ontkomen. Pas wanneer hijzelf in veiligheid is denkt
hij aan de anderen die hetzelfde lot met hem deelden.
10 Daarom is deze plaats heel
doelmatig voor onze man. De vochtige bodem is geschikt om zijn zelfzuchtige
vuur te doven en de tamelijk grote duisternis zal ook heel heilzaam zijn voor
zijn ogen die aan de dichte duisternis gewend waren. Een plotseling sterk licht
zou even funest voor hem zijn als de felle zonnestralen voor de ogen van een
pasgeboren kind. Bovendien komt zijn hele hebben en houden hier ook precies
overeen met de renteberekening van het kapitaal, dat hij als christen uit
geloof en liefde voor de Heer aan de echte armen heeft gegeven. Jullie moeten
daaronder niet verstaan de jullie al bekende legaten die hij vóór zijn overgang
van de aarde naar het geestenrijk had opgesteld, maar alleen de giften die hij
als gelovige christen helemaal in het geheim vanuit zijn eigen gevoel van
medelijden aan de armen heeft verstrekt. Dat kapitaal kan echter alles bij
elkaar nauwelijks iets meer dan zo'n tweehonderd gulden in zilvermunten hebben
bedragen. Wanneer jullie dit kapitaal, dat hij eigenlijk uit liefde tot de Heer
aan de armen heeft gegeven, vergelijken niet liet grote kapitaal dat hij de
zijnen naliet, dan rillen jullie
ook de mathematisch juiste
vergelijking vinden tussen zijn eigenliefde en zijn liefde voor de Heer.
11 Ook zo'n overdreven zorg voor de
kinderen is eigenliefde, want wie de Heer meer zou liefhebben dan zichzelf in
zijn kinderen, zou ook naar verhouding de Heer meer gegeven hebben dan zichzelf
in zijn kinderen. Jullie vragen: waarom dan? Omdat de Heer hem daardoor het
inzicht zou verlenen waardoor hij zonneklaar zou hebben ingezien dat de Heer
oneindig veel beter voor zijn kinderen kan zorgen en hen ook beter zou
verzorgen dan dat hij zichzelf en zijn kinderen uit eigenliefde heeft verzorgd.
De Heer heeft namelijk niet gezegd: wat jullie voor je eigen kinderen zullen
doen, dat heb je voor Mij gedaan, maar Hij heeft alleen aan de armen, naakten,
hongerigen, dorstigen en gevangenen gedacht en toen gezegd: `Wat jullie voor
hen hebben gedaan dat heb je voor Mij gedaan.'
12 Hij heeft ook niet gezegd: als
jullie in Mijn Naam je eigen kinderen opnemen, dan hebben jullie Mij opgenomen,
maar Hij heeft bij een gelegenheid waarbij veel armen hun nog armere kinderen
bij Hem brachten alleen gezegd: `Waarlijk, wie zo'n arm kind heeft opgenomen in
Mijn Naam, die heeft Mij opgenomen'.
13 En verder zegt de Heer nog: `Wie
zijn vader, zijn moeder, zijn vrouw, zijn broeder en zijn kinderen meer
liefheeft dan Mij, is Mij niet waardig:
14 Hier zou menigeen willen zeggen:
dit alles heeft toch slechts een diepe geestelijke betekenis. O ja, zeg ik, de
allerdiepste, omdat het een allerzuiverst en rechtstreeks woord is van God.
Maar daarop vraag ik: waarom zoeken jullie het goud niet aan de oppervlakte van
de aarde maar graven jullie diepe schachten en uitgestrekte mijngangen? Jullie
vragen: hoe moeten we dat opvatten? Ik zeg jullie: niets is gemakkelijker dan
dat; wie bij het goud wil komen moet ook aandacht besteden aan de bovenlaag van
de aarde, want die moet hij doorbreken om uiteindelijk door die buitenste
aardkorst heen bij de inwendig gelegen goudlagen te komen. Zo moet ook eerst de
letterlijke betekenis van Gods woord geheel in acht worden genomen vóór men de
geestelijke kan begrijpen, weliswaar in zijn juiste en doelmatige betekenis.
15 Wanneer jullie nu onze man bekijken,
dan zullen jullie ontdekken dat hij meer dan een miljoen eigenliefde en slechts
iets meer dan tweehonderd gulden liefde voor de Heer heeft meegebracht. Dit is
wel een zeer treurige situatie. Zijn behuizing is echter, zoals jullie zien,
precies aangepast aan de rente van dit kapitaal. Het komt er dus nu op aan, hoe
hij dit kapitaal zal gebruiken. Het zal niet uitblijven dat hem van de
tegenovergestelde kant heel armzalige wezens zullen bezoeken, die om hulp
zullen smeken. Gaat hij al zijn krachten inzetten om zulke arme broeders zoveel
hem maar mogelijk is met het allernoodzakelijkste te verzorgen, dan zal zijn
kleine kapitaal al gauw vertienvoudigd, ja verhonderdvoudigd worden, waardoor
hij dan in betere oorden zal worden geplaatst. Hij zal echter niet langs de
aangegeven weg tot de Heer komen voordat zijn hier verworven kapitaal tienmaal
groter is geworden dan dat wat hij zijn kinderen of zijn eigenliefde heeft
nagelaten. Toch zijn ook hier uitzonderlijke gevallen mogelijk, maar deze
moeten van dusdanige aard zijn als jullie heel in het begin als voorbeeld
hebben gezien; dat wil zeggen als iemand alles wat hij heeft weggeeft en
bovendien nog met al zijn krachten zijn broeders ondersteunt, is bij zo'n
gelegenheid ook een heel spoedige en volkomen verlossing uit deze plaats
mogelijk is. In dat geval lijkt zo'n mensengeest dan op de vrouw die in de
tempel offerde terwijl ook anderen offerden. De vrouw gaf weliswaar met de
anderen vergeleken het kleinste offer, maar toen de Heer vroeg, wie van allen
het meest geofferd had, zei men: kijk deze, en die daar! Maar Hij antwoordde:
deze vrouw heeft het grootste offer gebracht, want zij gaf alles wat ze bezat.
16 Zoals jullie zien is het hier dus
een volkomen rechtvaardige, op de grote liefde en ontferming van de Heer
gegronde louteringsschool voor het eeuwige leven.
17 Daar we nu al deze zaken die door
iedereen goed in acht moeten worden genomen, hebben leren kennen, kunnen we
deze streek gevoeglijk verlaten en ons naar de middag begeven. Jullie vragen
weliswaar naar de weg, maar ik zeg jullie: maak je daarover geen zorgen, we
zullen bij deze overgang niet zoveel tijd nodig hebben als op de weg
hiernaartoe. Maar we zullen ons waarachtig geestelijk op weg begeven en dan ook
meteen daar zijn, waar we willen zijn. Op de weg daarheen moet er weliswaar nog
met veel tussenstadia rekening worden gehouden, maar daar ze volkomen lijken op
die welke we reeds achter ons hebben, hoeven jullie je alleen maar alles wat je
tot nu toe gezien hebt echt goed te herinneren, dan zullen jullie je al deze
overgangen die van deze streek naar de middag leiden, gemakkelijk kunnen
voorstellen.
18 Het uitgestrekte water vormt de
voornaamste scheidingslijn, die men langs de gebruikelijke weg niet kan
overschrijden, want dit grote water duidt op de hoge graad van wijsheid die
nodig is om in de middag te komen. Daarom moeten zij die overgaan naar de
middag heel sterk worden in het vuur van de liefde, opdat ze een overeenkomende
graad van wijsheid verkrijgen zoals die door dit uitgestrekte water wordt
aangegeven. Daar we nu ook dit weten, zullen we ons de volgende keer zoals
gezegd, zonder verder om te zien ineens naar de stralende middag begeven. Dus
genoeg voor vandaag.
41.
Bezoek
aan de middag.
De
werking van waarachtig geloof en daadwerkelijke liefde
1 Kijk nu, zoals ik heb gezegd en nog
voordat jullie erop bedacht zijn, zijn we ook al waar we willen zijn. We zijn
dus al in de middag. Zeg me eerst hoe het jullie hier bevalt en wat jullie
allemaal zien.
2 Jullie zeggen: het bevalt ons hier uitstekend;
toch moeten we bekennen dat we hier nog meer verwachtten dan we nu voor ons
zien. Deze streek lijkt op een bekoorlijk mooi landschap, zoals er op aarde
zeker heel veel zijn; maar iets bovenaards verheven moois kunnen we hier niet
herkennen.
3 Ja lieve vrienden, jullie hebben in
wezen wel gelijk; er schijnt hier, zoals jullie zien, eveneens een zon en ze
staat in deze streek precies op het hoogste punt. Verder ziet de hemel er ook
lieflijk blauw uit, net als bij jullie op aarde. Rondom zien jullie een rijke
verscheidenheid van vruchtbare velden en heuvels begroeid met fruitbomen; zelfs
wijngaarden in jullie stijl ontbreken niet. Hier en daar zien jullie ook heel
aanzienlijke bergen boven de kleinere heuvels uitsteken; jullie zien eveneens
hier en daar aardig gebouwde huisjes waar mensen in- en uitgaan; ook op de
velden zien jullie hier en daar sommige mensen bezig met het verzamelen en
bewerken van de vruchten.
4 Het is waar, oppervlakkig gezien
heeft alles hier een frappante gelijkenis met de mooie landschappen op aarde.
Maar ik zeg jullie, als we een van deze woningen wat dichter naderen, zal de
inrichting daarvan jullie meteen wat anders leren. Kijk, juist aan deze straat
die tussen een dubbele rij fruitbomen doorloopt, ligt, zoals jullie zien, een
echt schattig huisje. Daar zullen we naar toe gaan en zien hoe het er vanbinnen
uitziet.
5 Wel, we zijn reeds bij ons doel.
Kijk, de eigenaar van dit huis staat juist bij de ingang maar kan ons niet
zien, want voor de bewoners van de middag zijn wij nog onzichtbaar. Toch voelt
hij aan dat er zich meer innerlijke wezens in zijn nabijheid bevinden. Daarom
luistert hij in zichzelf en zoals jullie zien lijkt hij daardoor op iemand die
plotseling diep in gedachten verzonken is. We zullen ons dan ook meteen in zijn
woning begeven.
6 Kijk, we zijn al in het inwendige
van dit huis; hoe bevalt het jullie? Jullie slaan de handen in elkaar van
verbazing en zeggen: maar in hemelsnaam, hoe is zoiets nu mogelijk?! We zien
dat het huis vanbinnen buitengewoon prachtig versierd is en ook lijkt het huis
vanbinnen onvergelijkelijk veel groter dan vanbuiten. Als we door een of ander
raam naar buiten kijken, zien we van de vroegere omgeving niet het geringste
spoor meer, maar alles is heel anders en weergaloos grootser. Overal zien we
wonderbaarlijke, indrukwekkende paleizen en tempels; de verafgelegen bergen
schitteren als waren ze met de lichtmaterie van de zon zelf overgoten en een
wijde vlakte strekt zich voor ons uit. Op deze vlakte staan talloze paleizen
van een onvoorstelbaar wonderbaarlijke en indrukwekkende schoonheid. In het
midden stroomt een rivier; haar golven glinsteren alsof de allermooist geslepen
diamanten door elkaar worden gerold terwijl de oevers begroeid zijn met
reusachtig grote bomen. Dergelijke bomen hebben we ook wel op de natuurlijke
zon gezien, maar deze zijn nog duizendmaal prachtiger, want ze lijken allemaal
doorzichtig en hun gebladerte schittert naar alle kanten als een levendig deel
van een regenboog. Hoe prachtig is toch ook het inwendige van dit gebouw!
Zoiets hebben we in natuurlijk opzicht alleen op de middengordel van de zon
gezien, maar met dit vergeleken was alles daar maar plomp en onvolmaakt, want
hier is alles toch met zo'n, men zou kunnen zeggen oneindig verregaande
zuiverheid en precisie uitgebeeld, dat men wel jarenlang vol grootste verbazing
zou kunnen blijven stilstaan bij een klein detail. De eindeloze kleurenpracht
die overal heerlijk en passend verdeeld is, is op zich al zo hemels
aantrekkelijk, dat we met recht niet meer kunnen besluiten dit woonhuis te
verlaten.
7 Ja, ja, lieve vrienden, zo is het;
het inwendige krijgt hier reeds zijn waarde. De waarde is nog wel te meten maar
toch al zo groot dat ze jullie begrippen te boven gaat, want zij is de werking
van het licht uit de wijsheid die ontspringt uit het ware geloof in de Heer, en
door dit ware geloof, dan ook naar evenredige verhouding uit de daadwerkelijke
liefde, die een lagere rangorde is van de eigenlijke liefde voor de Heer.
8 Jullie vragen: wordt zo'n huis hier
dan door slechts één enkele zalige mensengeest bewoond? O nee, laten we ons
maar van dit eerste vertrek naar het tegenoverliggende begeven, dan zullen
jullie daar verscheidene gelukkige mensengeesten, en wel van beiderlei kunne,
aanschouwen. Kijk, daar op de achtergrond bevinden zich zo'n dertig wezens. Het
zijn allemaal bewoners van dit huis en de man die we bij de ingang zagen, is
een dienaar van allen die er wonen. Hij doet zijn uiterste best om allen van al
het mogelijke te voorzien. Daarom is hij ook de grootste onder hen en op den
duur geheel de eigenaar van dit huis.
9 Zien jullie niet hoe buitengewoon
prachtig deze dertig bewoners gekleed zijn? Sommigen dragen zelfs stralende
kronen op hun hoofd, zijn overgelukkig; en in hun gelukzalige gevoel prijzen
zij de Heer.
10 Maar kijk nu eens naar onze man die
nog bij de deur staat, hoe eenvoudig ziet hij eruit. Een wit gewaad dat door
een eenvoudige ceintuur om zijn middel bijeengehouden wordt, is alles wat hij
van deze hemelse pracht voor zichzelf heeft genomen. Hij zou zich weliswaar
heel mooi kunnen tooien, maar daarin schept hij geen genoegen. Zijn zaligheid
bestaat slechts daarin, dat hij zijn broeders en zusters zo gelukkig maakt als
maar in zijn vermogen ligt. Wat hij verkrijgt door de liefde en genade van de Heer,
draagt hij meteen over aan zijn vrienden en als het hun grote vreugde geeft, is
hijzelf tot tranen toe geroerd. En als hij alles heeft weggegeven is hij het
gelukkigst!
11 Maar jullie vragen: waarom is hij
dan niet bij het gezelschap? Dat kunnen jullie gemakkelijk uit zijn
gelaatsuitdrukking opmaken. Hij is vol van grootse gedachten en denkt erover
na, wat hij weer voor zijn gezelschap zou kunnen doen om hen een nieuwe
zaligheid te bereiden. Kijk, hij heeft al iets gevonden. Ik heb jullie immers
vooraf gezegd dat hij ons niet ziet maar wel een vermoeden van ons heeft.
Daarom keert hij steeds meer in zichzelf om ons gewaar te worden en probeert al
op voorhand iets voor zijn gezelschap van ons te verkrijgen. Ook spiedt hij om
zich heen of hij niet ergens een pas gearriveerde kan ontdekken die nog geen
onderkomen heeft, opdat hij hem dadelijk tegemoet kan gaan om hem in zijn
woning op te nemen.
12 Zolang wij in het huis verblijven
zal hij ons niet zien, maar als we weer naar buiten gaan dan zal hij ons zien.
Dan zullen jullie ook zijn onnoemelijke vreugde zien en in hem een bijzonder
liefdevolle en gastvrije man ontdekken. Laten we dus naar buiten gaan.
13 Kijk nu, hij ziet ons, valt meteen
voor ons op zijn knieën en zegt: o, mij nog onbekende hogere vrienden van de
Heer, ik heb jullie aanwezigheid wel gevoeld maar was niet in staat jullie te
zien. Daar mij nu echter de genade ten deel valt jullie te zien, verzoek ik
jullie omwille van de oneindige liefde van de almachtige Heer, om mij toch niet
zo snel weer te verlaten. Ga liever nog eenmaal met mij mijn woning binnen,
opdat ik mijn kleine gezelschap met jullie aanwezigheid nog veel gelukkiger kan
maken, want jullie zullen zeker iets meer weten over de Heer, onze liefdevolle
Vader. Vertel het ons, want één woord van Hem is ons heel wat meer waard dan
alle heerlijkheden die we hier in onnoemlijke overvloed bezitten.
14 Nu zeg ik tegen hem: Gemaniël, sta
op, dan zullen we met jou je huis binnengaan. Kijk, hij staat op, strekt zijn
armen naar ons uit en gebaart deemoedig, daarbij vriendschappelijk en liefdevol
glimlachend, dat we hem voor mogen gaan. Kom dus met me mee, want nu zal ook
het hele gezelschap ons te zien krijgen.
15 Zie hoe het hele gezelschap opstaat
en ons blij tegemoet komt. Luister nu hoe Gemaniël ons bij het gezelschap zal
introduceren. Hij zegt: zien jullie wel, mijn innig geliefde broeders en
zusters, ik heb jullie immers gezegd dat de algoede Heer en Vader ons zeker
heel spoedig een groot geluk ten deel zal laten vallen door een van zijn verheven
vrienden naar ons toe te zenden, opdat wij van hem een woord van de Vader mogen
vernemen! En kijk, de algoede Vader is al aan onze innigste wens
tegemoetgekomen, want nog eer we er op bedacht waren traden deze verheven
vrienden ons huis al binnen.
16 In het begin konden onze
ongezegende ogen hen weliswaar vanwege hun grote heerlijkheid nog niet
aanschouwen, maar de grote genade van de Heer heeft onze ogen gezegend,
waardoor we hen tot onze grote zaligheid nu in ons midden zien. We weten nog
niet wie zij zijn en hoe ze heten, maar we begrijpen dat ze grote, innige
vrienden van de Heer zijn en dat is al onze grootste zaligheid!
17 Kijk, nu wendt hij zich tot ons en
vraagt bescheiden om een woord van de Vader, terwijl hij zegt: verheven
vrienden van de Heer, ik weet wel dat een woord van de Vader, zelfs door jullie
mond uitgesproken, te heilig is om door ons op een waardige manier te worden
aangehoord; maar onze liefde voor Hem, de oneindig goede Vader, laat ons geen
rust; daarom vragen we jullie er heel deemoedig om!
18 Nu zal ik hun dan ook een woord van
de Vader geven. Luister dus: luister beste Gemaniël en ook jullie, zijn
huisgenoten, broeders en zusters, zo spreekt de Heer: `Laat de kleinen tot Mij komen
want aan hen is het hemelrijk!' Kijk hoe allen nu stralend neerzinken terwijl
Gemaniël zuchtend van liefde zegt: ja, ja, dat is waarlijk het woord en de stem
van de Vader; wie niet klein is en gelijk aan de kindertjes, zal het hemelrijk
niet binnengaan! O lieve broeders en vrienden, laat deze allerheiligste woorden
tot hoogste sier en grootste rijkdom van ons huis worden.
19 Daarom willen we voor eeuwig en
altijd klein zijn, opdat ons daardoor misschien ook eens de grote genade ten
deel zal vallen, dat de Heer onze streek zal bezoeken, zodat wij naar Hem toe
kunnen gaan; en mochten Zijn verheven vrienden ons dat willen beletten, dat Hij
dan ook allergenadigst tegen ons moge zeggen: `Laat de kleinen tot Mij komen en
hinder hen daaraan niet, want aan hen behoort het hemelrijk.'
20 Nu hebben jullie gezien hoe het
hier toegaat. Jullie vragen mij heimelijk: deze geesten zijn toch kennelijk
reeds in de hemel; hoe kunnen ze dan zo spreken alsof nog niemand van hen de
Heer had gezien? Maar ik zeg jullie: zij vier weliswaar de Heer voortdurend
zoals jullie op aarde de zon zien; dat betekent zoveel als: het licht van God
is boven hun hoofden, hetgeen duidt op de sfeer van de wijsheid.
21 Daar echter het menselijke van de
Heer de allerzuiverste liefde uitbeeldt, een liefde die nog heel anders geaard
moet zijn dan ze hier is, zijn zij ook nog niet in staat om het menselijke van
de Heer te aanschouwen en zodoende kunnen ze dus steeds verder vervolmaakt
worden. Het gebeurt ook, hoewel maar zelden, dat de Heer deze streek ofwel
rechtstreeks of door een hogere engelgeest bezoekt. Dan worden ook altijd de
kleinsten van deze streek aangenomen en naar de morgen geleid.
22 Maar nu zullen wij ook dit huis
zegenend verlaten en in deze streek verder trekken; we gaan over de hoge bergen
die jullie daar in de verte zien. Daar zullen we weer een ander gedeelte van de
middag leren kennen. Daarom genoeg voor vandaag.
42.
Verschil
in snelheid van reizen in het hiernamaals
1 Jullie vragen: maar beste vriend,
zullen we niet eerst afscheid nemen van de vriendelijke bewoners van dit huis
en hen bedanken voor hun liefdevolle ontvangst? Lieve vrienden, het spijt me
echt dat jullie me daar niet eerder aan hebben herinnerd, want nu bevinden we
ons al op de top van een van de bergen die we eerder in de verte zagen, terwijl
ons huisje al ver achter ons ligt! Dat verbaast jullie enigszins en daarom
zeggen jullie: maar beste vriend, hoe kan het toch dat we hier zo snel als de
gedachten wandelen, terwijl we in de noordelijke en avondlijke omgeving, op
enkele zeldzame uitzonderingen na, duidelijk slechts stap voor stap hebben
gelopen? Uit vroegere ervaringen weten we weliswaar dat men in de geest zo snel
als de gedachte vooruit kan gaan. Dat is dus niet zo vreemd. Maar dat we juist
in die streek, die op zich heel arm aan verschijnselen was die men tot de mooie
en heerlijke kan rekenen, stap voor stap zijn gegaan, maar daarentegen in deze
hemelse streek al dat heerlijke bijna onopgemerkt vlug voorbijschieten, dat is
het wat ons bevreemdt.
2 Lieve vrienden, jullie oordelen wel
heel juist volgens jullie wijsheid, maar niet volgens de geestelijke wijsheid.
Wanneer we ons in dit grote rijk van de geesten in die streken bewegen waar de
omstandigheden natuurlijk geaard zijn, dan is juist daar alles vertraagd, en
ons langzame voortgaan in zulke streken geeft dan ook heel wezenlijk en
aanschouwelijk de moeizame vooruitgang van de geest weer. Hoe dieper we in
dergelijke streken waren doorgedrongen, des te moeizamer en langzamer werd ook
onze gang. Maar hier, waar de geest al zijn volle vrijheid geniet, is hij van
zulke ketenen bevrijd, waardoor zijn voortschrijden veel minder gehinderd en
dus ook sneller wordt.
3 Jullie zeggen nu: beste vriend, dat
is allemaal juist, goed en waar, maar we herinneren ons dat we in het begin in
de noordelijke streek toch eens een snelle bergtocht hebben gemaakt, toen we
vanuit de hel eveneens bijzonder vlug terug waren in het kinderrijk en onze
reis van het kinderrijk naar hier ook slechts één ogenblik duurde. Hoe moet men
dat nu begrijpen? - Beste vrienden, het verbaast me werkelijk zeer dat jullie
zoiets nog niet begrijpen, terwijl jullie precies hetzelfde toch al vaak op
aarde hebben ervaren bij de ontwikkeling van jullie geest. Ik zal jullie dit
aan de hand van slechts één voorbeeld duidelijk maken, dan zullen jullie deze
drie, voor jullie onverklaarbare verschijningsvormen van snelreizen meteen
grondig doorzien en volkomen begrijpen.
4 Wanneer jullie bijvoorbeeld in de
wiskunde of in een of andere wetenschap onderwezen werden en jullie moesten je
bij dat onderwijs de een of andere moeilijk te begrijpen hoofdstelling
analytisch aantoonbaar eigen maken, omdat bijna het hele complex van die
wetenschap met het volledige begrip van die stelling samenhangt, dan heeft het
jullie zeker echt veel moeite gekost om zo'n stelling volkomen te begrijpen.
Ja, jullie moesten daarbij van punt tot punt stapje voor stapje vooruitgaan.
Wat gebeurde er nu als jullie zo'n hoofdstelling volkomen hadden begrepen?
Heeft jullie geest niet juist daardoor een snelle vlucht genomen en zich dan
met grote snelheid een inzicht verworven, waarmee hij datgene wat hij vroeger
zo moeizaam doorvorste en onderzocht in een oogopslag overzag? Maar dat is niet
alles; hij trok uit deze door hem nu begrepen stelling ook nog andere
conclusies die hem eerst totaal vreemd waren en werd dus tengevolge van zo'n
snelle vlucht zelf een ziener, een onderzoeker, een uitvinder en zelfs een
schepper van toekomstige waarheden! Begrijpen jullie nu zo'n snelle vlucht?
5 Kijk, precies zo is het ook met de
geest; want wat jullie op aarde het werk van de geest of van de gedachten
noemden, is hier in het rijk van de geest pure werkelijkheid. We gingen dan ook
weer met langzame schreden naar de avond toe, leerden langs deze weg allerlei
toestanden kennen en kwamen via onze leerzame weg zelfs in de onderste voor
jullie geest bereikbare diepte.
Alles moest voor jullie tot het
uiterste ontleed worden. Wat heeft jullie geest daarmee gedaan? Hij heeft een
tweede belangrijke stelling geleerd. Door het leren van deze belangrijke
stelling was dan weer een tweede snelle opwaartse vlucht mogelijk.
6 We kwamen bij het kinderrijk aan en
wel bij de uiterste grens. Daar moesten we nog een derde belangrijke
tussenstelling bestuderen die met al het voorafgaande een heel belangrijke
verbinding vormde en als een goede voorbode voor het vervolg in de middag
diende. Daar jullie zo'n belangrijke tussenstelling vlug en gemakkelijk
begrepen hebben, was ook de daarop volgende snelle opwaartse vlucht van de
geest in deze lichtstreek even vanzelfsprekend als alle andere.
7 We zijn nu in de omgeving van het
hogere licht. Hoe kan het jullie verbazen, dat we met onze al veel rijpere en
meer geoefende geest daar sneller voortgaan dan in de twee vorige streken? Maar
ik zeg jullie: hier maken we slechts kleine, hoewel snelle stappen, maar gaan
in deze omgeving niet verder dan het oog van onze geest reikt.
8 Wanneer we echter vanuit deze
omgeving de morgen zullen naderen, zullen we nog oneindig grotere en snellere
bewegingen maken. En kijk, dat is geestelijk weer heel natuurlijk. Iets
dergelijks is immers eveneens al duidelijk te zien bij de meer gewekte geesten
op een hemellichaam, waar een geoefende denker een voorwerp dat men hem ter
beoordeling voorlegt, heel vlug zal doorzien en in al zijn delen degelijk en
grondig zal ontleden. Wel moet hij nog altijd een voorwerp voor zich hebben,
want zonder zo'n voorwerp houdt de activiteit van zijn geest op.
9 Zo kunnen ook wij de ruimten die we
hier zien zeer snel doorlopen. Maar wanneer de geest in een nog veel vrijere en
meer ongebonden toestand terechtkomt, houdt hij zich niet meer bezig met het
ontleden van gegeven objecten, maar omdat hij al overal in die materie de
potentie van het oneindige heeft gevonden, wordt zijn blik oneindig veel dieper
en zijn snelheid of zijn voortgang veel volmaakter. Begrijpen jullie dit
allemaal goed? Jullie bevestigen het en ik zeg: dat is goed en daarom kunnen we
onze blik van deze mooie hoogten weer meteen op de nog veel mooiere omgeving
die voor ons ligt richten.
10 Jullie verbazen je erover dat we
vanaf dit mooie hooggebergte, dat we eerder vanuit het ons al bekende huisje in
de verte zagen liggen, nu niet in een dal kijken, maar in plaats daarvan over
de mooiste, wijd uitgestrekte en vruchtbare velden, die zich vanaf onze
standplaats, en op gelijke hoogte daarvan geheel vlak voor ons uitstrekken.
Maar jullie verbazen je er nog meer over hoe de rivier, die jullie al eerder
gezien hebben, daar buitengewoon mooi en breed, vrij en open tegen het gebergte
opstroomt.
11 Jullie zeggen: maar beste vriend,
dat is toch kennelijk heel onnatuurlijk! Jullie hebben gelijk zolang jullie
zo'n fenomeen met wereldse ogen bekijken, maar geestelijk gezien is dat heel
anders, en toch even natuurlijk als het op een ander hemellichaam natuurlijk
is, dat het water van boven naar beneden stroomt.
12 Jullie vragen: hoezo dan? Dat
kunnen we niet goed begrijpen. Dat dacht ik wel, maar toch zouden jullie al
zover moeten zijn dat jullie ook dit verschijnsel uit jezelf zouden kunnen begrijpen.
Vertel me eens: waarom stroomt dan op de hemellichamen het water naar beneden?
Jullie zeggen: door zijn eigen gewicht. Wat bepaalt dan het gewicht van het
water? Jullie zeggen: de aantrekkingskracht van het centrale zwaartepunt van de
aarde of van een ander hemellichaam. Goed geantwoord! Als het centrale
zwaartepunt van de aarde het gewicht en dus ook het naar beneden stromen van
het water bewerkstelligt, wat kennen jullie in deze geestelijke omgeving dan in
zo'n centraal, alles naar zich toe trekkend gravitatiepunt? Is het niet de
Heer, die woont in de allerhoogste hoogte?! Kijk, om die reden is het stromen
van het water tegen de bergen op hier ook even geestelijk natuurlijk als het op
de hemellichamen natuurlijk is dat het water naar beneden stroomt. Dat
begrijpen jullie nu; hopelijk kunnen jullie dan ook begrijpen wat dit gebergte
en het zich op gelijke hoogte daarachter uitstrekkende land betekent.
13 Jullie zeggen weliswaar: we hebben
wel een vaag vermoeden, maar heel beslist kunnen we ons daar nog niet over
uitspreken. Maar ik zeg jullie dat zoiets juist uit jullie mond heel
eigenaardig klinkt, want waarom hebben jullie dan in een huis met verscheidene
verdiepingen trappen aangebracht en waar dienen die voor? Jullie glimlachen en
zeggen: dat spreekt toch vanzelf. Hoe kan men anders van een lagere naar een
hogere verdieping komen? Men zou zich met veel moeite met een touw omhoog
moeten laten trekken. - Goed, omdat jullie de huizen op aarde al zo comfortabel
inrichten, kunnen jullie toch niet denken dat de grote Bouwmeester misschien
minder goede inzichten zal hebben dan jullie?
14 Hebben jullie nooit gehoord hoe
eens de oude Jacob droomde over een ladder waarlangs engelgeesten op en af
gingen, terwijl de Heer zelf zich bovenaan de ladder bevond? Kijk, hier hebben
we al een sport of trede van juist deze hemelladder. Daar echter elke trede van
deze hemelladder beduidend meer te betekenen heeft dan een trede van een trap
in jullie huizen, zien we op deze eerste trede dan ook talloze, wonderbaarlijke
en heerlijke dingen, die we echter pas bij de volgende gelegenheid nader zullen
bezien, en dus is het weer genoeg voor vandaag.
43.
Merkwaardige
omgeving en woning van zalige geesten
1 Wanneer jullie op deze heerlijke plek
wat rondkijken, wat zien jullie dan en wat valt jullie het meest op? Jullie
zeggen: beste vriend, het zou gemakkelijk praten zijn als men maar woorden zou
hebben om de talloze dingen die we hier zien te beschrijven! Wanneer men echter
de woorden daarvoor niet heeft, blijft er niets anders over dan hoogstens met
een vinger te wijzen naar datgene wat ons het meest opvalt.
2 Wat onze ogen daar aanschouwen, kan
noch een gebouw noch een boom noch een berg genoemd worden. Het is in zekere
zin een samengevoegd geheel van de meest verschillende, maar op zich genomen,
volmaakte bestanddelen. Ja, ja, jullie zouden aan de ene kant wel gelijk kunnen
hebben, maar als jullie wat scherper kijken, dan zullen jullie de voorwerpen
wel duidelijker kunnen onderscheiden.
3 We zullen het eens proberen. Wat
zien jullie daar recht voor ons aan de rechterkant van de rivier? Jullie
zeggen: we zien een enigszins kegelvormige heuvel die aan de onderkant door een
soort ringmuur is omgeven. Deze ringmuur lijkt meer op een levende tuinhaag dan
op een eigenlijke muur, maar het gebladerte lijkt toch weer uit een soort muur
te groeien.
4 De muur zelf is hier en daar
doorzichtig gekleurd, ongeveer zoals een regenboog; zijn hoogte zal nauwelijks
een klafter bedragen. Boven de muur zijn bogen als van glas aangebracht. Boven
de bogen loopt een soort goot als van goud en in deze goot bewegen voortdurend
allerlei gekleurde, stralende bollen die een doorsnee van ongeveer twee
handbreedten hebben, terwijl de afstand tussen de bollen een halve klafter
bedraagt. De laatste top van deze enigszins kegelvormige heuvel is met een
soort tempel versierd. De zuilen zien eruit zoals slanke populieren bij ons op
aarde. Toch ziet het dak eruit alsof het van gepolijst goud is en het lijkt
alsof het meer vrij boven de zuilen zweeft dan dat het er op de een of andere
manier mee verbonden is. Boven op het dak bevindt zich weer een doorzichtige,
stralende bol.
5 Kijk, beste vriend, dat is het nu,
wat wij hier in eerste instantie op de rechteroever van deze prachtige rivier
zien. Het lijkt echter of dit alles één geheel is. Onze ogen hebben nog nooit
zoiets gezien en een mens kan zich zoiets ook nauwelijks voorstellen. Daarom
weten we ook niet wat het is, waarvoor het dient en welke naam het heeft. Het
biedt het oog weliswaar een buitengewoon merkwaardig en prachtig schouwspel,
maar dat is ook het enige reële dat we er tot nu toe uit kunnen opmaken.
6 Wel, geliefde vrienden, jullie
hebben alles goed bekeken en dus kan ik jullie al zeggen dat dit hier dan ook
een woning van zalige geesten is. Jullie zeggen weliswaar: dat zal wel zijn,
maar tot nu toe kunnen we nog niets ontdekken van de bewoners van zo'n
merkwaardig woonhuis. Maar ik zeg jullie: laten we maar wat dichter naar deze
merkwaardige woning toe gaan, dan zullen jullie de bewoners spoedig te zien
krijgen. Kijk, we zijn reeds vlak bij de muur en hier is ook een toegangsdeur.
Laten we door deze deur gaan, dan zullen we dadelijk bij de bewoners van dit
gebouw komen.
7 We zijn nu in het gebouw; kijk eens
rond en zeg me wat jullie er nu van vinden. Jullie zetten grote ogen op en
zeggen: ja maar, wat is dat nu weer voor een voor-de-gek-houderij!? We zijn
nauwelijks door de eigenaardige ringmuur die we daarnet zagen, of de ringmuur
is er al niet meer, de heuvel is weg, dus is ook de merkwaardige tempel
verdwenen, en het hele land, zover ons oog reikt, ziet er nu heel anders uit
dan eerst. Eerder zagen we op de vlakten, op soortgelijke hogere of kleinere
heuvels een groot aantal van zulke zonderlinge woongebouwen. In plaats daarvan
zien we nu een heleboel indrukwekkende paleizen in schitterende stijl gebouwd
en aan de oever van de rivier, die als enige nog is overgebleven, zelfs
aanzienlijk grote steden. Lieve vriend, wat heeft deze metamorfose nu weer te
betekenen? Waarom konden we dan niet even goed de merkwaardige woning, die we
eerder van buitenaf al zagen, ook vanbinnen als dezelfde herkennen?
8 Ja beste vrienden, naar aardse
maatstaven zou dat inderdaad vanzelfsprekend juist zijn, maar naar geestelijke
maatstaven gaat dat absoluut niet op. Jullie zeggen: heeft de geest zijn ogen
dan niet om de dingen te zien zoals ze zijn? Waarom hoeft hij een voorwerp dan
slechts van één kant te bekijken om te weten hoe het er uitziet, maar is het
voor hem verdwenen en als het ware niet meer aanwezig, zodra hij het van een
andere kant wil bekijken.
9 Ja lieve vrienden, wanneer jullie op
aarde een voorwerp met je stoffelijke ogen bekijken, zal dit voorwerp steeds
constant blijven en niet veranderen, en jullie zullen het als zodanig altijd
aan zijn uiterlijke vorm herkennen. Stel nu eens dat iemand er niet meer genoeg
aan heeft om steeds weer dezelfde uiterlijke vorm te bekijken, maar graag het
wezen van het gehele voorwerp zou willen leren kennen en wel vooreerst door het
mechanisch te ontleden. Heeft hij het voorwerp in een voldoende aantal
onderdelen opgedeeld en deze afzonderlijk bekeken, dan zal hij vervolgens nog
zijn toevlucht nemen tot de scheikunde en het ontlede voorwerp in allerlei
oersubstanties doen uiteenvallen, waarna hij in plaats van het oorspronkelijke
voorwerp enkel en alleen grondstoffen krijgt waaruit het voorwerp als vorm
heeft bestaan.
10 Zou ik jullie nu ook niet kunnen
vragen: waarom is na zo'n scheikundige ontleding de vroegere vorm van het
onderzochte voorwerp niet meer te zien? Jullie zeggen: beste vriend, dat is
toch heel natuurlijk want door het ontleden van het voorwerp moest toch
onvermijdelijk de vroegere grove uiterlijke vorm verloren gaan. Goed, zeg ik,
maar wat was de aanleiding of de oorzaak dat de delen, die voorheen een heel
bepaalde vorm uitbeeldden, zo moesten worden opgelost? Jullie halen de
schouders op en zitten om een deugdelijk antwoord verlegen. Welnu, dan zal ik
jullie daar een antwoord op geven. De oorzaak was de geest, die dieper wilde doordringen
in het meer inwendige van de materie. Hij heeft die wegen bewandeld en is tot
het inwendige van de materie doorgedrongen, maar daardoor is toch duidelijk de
oorspronkelijke vorm zo goed als totaal verdwenen.
11 Kijk nu, wat op aarde nog altijd
meer mechanisch wordt gedaan om aan de behoeften van de geest tegemoet te
komen, manifesteert zich hier in de geest als mooiste, harmonische
werkelijkheid. Want als jullie hier een af ander ding dat jullie eerst van
buiten hebben gezien, binnengaan, dan wil dat zeggen: jullie gaan binnen in de
innerlijke betekenis en dus ook in de totale ontleding en oplossing ervan,
anders gezegd, jullie dringen door tot het wezen van het aanschouwde. Daarom
hoeft men dan ook hier van binnenuit de van buitenaf geziene vorm niet meer
waar te nemen, maar wel de diepere betekenis die geestelijk met de uiterlijke
vorm overeenkomt.
12 Om jullie dit nog duidelijker te
laten zien, zal ik jullie uitleggen wat de overeenstemming is tussen datgene
wat jullie van buitenaf gezien hebben en hetgeen jullie nu binnen zien. De
`stroom' of rivier betekent hier het voortdurende en ook altijd zichtbare
geestelijk leven op zich, bestaande uit de liefde en de wijsheid, of wat
identiek is, uit het ware van het geloof en het goede van de liefde. De `heuvel'
die we het eerst op de rechteroever van de rivier zagen, betekent eigenlijk het
omhoog streven van de wijsheid; het zachte glooien van de heuvel wil zeggen dat
de wijsheid uit de liefde voortkomt. De 'ringmuur' die de heuvel omsluit
betekent dat de wijsheid zich nog steeds binnen een bepaalde vorm beweegt. Dat
de ringmuur rondom de heuvel loopt, betekent dat de wijsheidsvorm door de
liefde wordt verzacht; dat er bladeren uit de muur groeien wil zeggen dat de
wijsheidscirkel vol leven is en dat dit leven eveneens liefde is. Deze muur is
hier en daar doorzichtig gekleurd, hetgeen duidt op de eenwording van liefde en
wijsheid. De `bogen' boven deze ringmuur geven de orde van de wijsheid aan
wanneer ze met de liefde is verenigd. De `goot' die boven de bogen loopt stelt
een open opnamevat voor, dat een weg is van het licht. De in deze goot zich
voortbewegende en stralende 'bollen' betekenen het echte leven dat voortkomt
uit de wijsheid wanneer deze met de liefde verenigd is.
13 De `tempel' op de heuvel, waarvan
de zuilen op levende populieren lijken waarboven zich een zwevend gouden dak
bevindt dat helemaal bovenaan voorzien is van een stralende bol, geeft aan dat
zo'n wijsheid door liefde voor de Heer tot leven wordt gebracht; vandaar de
levende zuilen. Het `zwevende dak van goud' staat voor de rijkdom van de
goddelijke genade van uit zo'n liefde; de `stralende bol' boven het dak
betekent de levendige hoge wijsheid in de goddelijke zaken. Kijk, dat is nu
eenmaal onze vorm.
14 Wanneer we er nu binnengaan, is hij
ook verdwenen, maar in plaats daarvan zien jullie dan de jullie getoonde
verheven werkelijkheid die in zo'n sfeer, waarin de wijsheid met de liefde voor
de Heer verbonden is, tot uitdrukking komt. Al deze paleizen, gebouwen en
steden komen wat hun doelmatigheid betreft dan ook overeen met het goede van de
liefde en de alom prachtige vorm van de stralende wijsheid.
15 Zodoende hebben we ons deze
belangrijke zaken weer eigen gemaakt en kunnen we ons in deze streek dan ook
verder begeven en de heerlijkheden in ogenschouw nemen. We zullen evenwel
nergens zo'n gebouw binnengaan, want daarin zouden we weer heel andere dingen
te zien krijgen; daar zou dan weer veel uit te leggen en te bespreken zijn en
er zou immers geen eind aan komen. Zullen jullie echter eenmaal zelf zuiver
geestelijk zijn en je dus in een totaal geestelijke toestand bevinden, dan
zullen jullie de eindeloze verscheidenheid en wonderbaarlijke veelvuldigheid
zonder meer eeuwig te zien en te beschouwen krijgen. Voor ons is het echter
zaak hier te doorgronden hoe al het geestelijke zich ontwikkelt. Nu kunnen
jullie je ogen dan ook de kost geven en in alle richtingen de grote
wonderbaarlijke heerlijkheden naar hartelust bekijken, en dan zullen we de
volgende keer alles wat jullie gezien hebben resumeren en daarna weer
verdergaan. En hiermee is het genoeg voor vandaag.
44.
Schoonheid
en pracht van de middag.
Onderricht
over het wezen van liefde en wijsheid
1 Wel, jullie hebben naar alle kanten
rondgekeken en ontelbare en omvangrijke heerlijkheden van allerlei soort
gezien. Zeg me nu wat jullie van het vele wat jullie gezien hebben het meest
heeft aangesproken. Jullie zeggen: beste vriend, ook jou is het gegeven om in
ons innerlijk te zien; wees daarom zo goed en resumeer voor ons het beste en mooiste
dat we gezien hebben. Goed dan, dat wil ik wel doen, want ik lees in jullie
ogen en van jullie gezichten, wat je van al het aanschouwde het beste beviel.
2 Het waren niet de eindeloos grote,
buitengewoon prachtige, blinkende paleizen die jullie het beste bevielen. Ook
de steden die aan de rivier liggen wekten niet jullie verdere belangstelling.
Maar daar, meer op de achtergrond aan de overkant van de rivier naar de morgen
toe, zagen jullie liefelijke heuvels waarop kleine, enigszins armoedige huisjes
staan. Daar hebben jullie het meest naar staan kijken.
3 Ik zeg jullie, als men hier op
wereldse wijze naar uiterlijke schoonheid zou oordelen, dan zou men kunnen
zeggen: lieve vrienden, jullie hebben een slechte smaak. Maar wanneer we
geestelijk oordelen dan moet ik jullie zeggen: lieve vrienden, jullie hebben
een fijne neus en daarom is jullie vermoeden heel juist dat er achter deze
klein lijkende nederzettingen nog iets veel verheveners schuilgaat dan hier zo
op het eerste oog te zien is.
4 Daarom zeggen jullie ook heimelijk
bij jezelf: beste vriend en broeder, als we moesten kiezen, dan zouden we wel
honderd van die prachtige paleizen die we hier zien willen inruilen voor één
zo'n huisje.
5 Jullie hebben zeker geen ongelijk,
maar desalniettemin verdient zo'n grandioos paleis hier in deze omgeving toch
ook onze aandacht. Bekijk er maar eens een heel goed, en zie hoe het is
opgetrokken uit een glanzend wit gesteente en precies zeven verdiepingen telt,
waarvan elk een hoogte heeft van dertig el. Elk paleis heeft vier complete
voorgevels; in elke gevel zitten zeventig grote ramen, die onderling zeven el
uit elkaar liggen. Uit elk raam straalt licht als dat van de zon, terwijl elke
gevel rondom voor de stralende ramen langs, en dat bij alle verdiepingen,
versierd is met een zuilengang die straalt alsof hij van zuiver gepolijst,
doorzichtig goud is. Het dak van zo'n paleis ziet eruit alsof het met grote
diamanten platen bedekt is. Rondom dit grote paleis is bovendien nog een
evenredig grote, prachtige tuin aangelegd waarin jullie duizenden prachtige,
wonderbaarlijke bloemen en nog eens duizenden van alle mogelijke soorten
heerlijke fruitbomen zien. Tussen de bloemen en de fruitbomen zien jullie
piramiden die blinken in alle kleuren. Jullie zien dat de toppen van de
piramiden versierd zijn met grote, sterk stralende bollen. Boven op deze bollen
zien jullie zoiets als een kroon, die punten heeft waaruit bronnen ontspringen
en waarvan het water in de stralende lucht omhoog spuit zover jullie oog reikt.
In deze stralenlucht worden deze kleine druppeltjes groter, waarna zij dan in
allerlei kleuren en in de mooiste ordening weer majestueus langzaam in de tuin
vallen, om daar in talrijke heerlijke hemelse geuren op te lossen.
6 Als jullie je ogen nog eens wat meer
inspannen zien jullie ook in zo'n tuin heel veel bijzonder mooie, heerlijke
zalige mensen van beiderlei kunne rondwandelen. Kijk, daar dicht bij de ingang
van deze prachtige tuin staat een man. Hij is gekleed in wit byssus en draagt
een blinkende kroon op zijn hoofd. Zijn gezicht is wit als sneeuw, zijn haar is
gekleurd alsof het van goud was. Kijk eens hoe prachtig dit alles is!
7 Zijn huidskleur komt heel mooi uit
tegen de stralend rode garnering van zijn gewaad en de gordel om zijn lendenen,
glinstert hij niet alsof hij uit vele sterretjes bestond? En kijk nu, daar komt
juist een vrouwelijke geest naar de ingang van de tuin; hoe bevalt jullie deze
wel?
8 Jullie zeggen: vriend, bij de
aanblik van dit wezen raakt men geheel buiten zinnen; werkelijk, zoiets
volmaakts kan een sterfelijk mens zonder acuut gevaar voor zijn leven niet eens
aanschouwen, laat staan bedenken! De bijna meer dan hemelse schoonheid van dit
vrouwelijke geestwezen gaat werkelijk alle menselijke begrippen te boven! Wat
een eindeloos verheven zoete vriendelijkheid op haar gezicht; welke onmetelijke
zachte vormen en wat een prachtige gelaatskleur! Het glanzende, weelderig
lichtblonde haar, op het bovennatuurlijk mooie hoofd een schitterende kroon als
van de prachtigste diamanten, het glanzende hemelsblauwe gewaad met zachtrode
garnering; ach hoe harmonisch en mooi is dit toch allemaal! We zien ook de ene
arm waarboven dit prachtige gewaad door middel van een allermooiste sierspeld
in plooien bijeen wordt gehouden. Wat een ronding en harmonie in deze arm! Hij
lijkt zo zacht als een milde zucht van het mooiste morgenrood in de lente! En,
o beste vriend, behalve haar arm zien we van deze engelenvrouw ook nog haar
voet en haar been tot boven de knie. Waarlijk, zo'n schouwspel is zelfs voor
een geestelijk oog te veel, want de harmonische zachtheid en volmaaktheid is
immers met geen pen te beschrijven. Waarlijk, alleen voor God is liet mogelijk
om zo'n onuitsprekelijke harmonie te scheppen! Bovendien beste vriend, zien we
op de lichte achtergrond nog een heleboel van zulke hemelse heerlijkheden.
Werkelijk, in zo'n gezelschap een gelukkige medebroeder te zijn, zou toch wat
al te veel zaligheid zijn!
9 Ja, lieve vrienden, er zijn hier
eindeloos veel van zulke heerlijkheden; daarom vraag ik jullie nog eens: hoe
bevalt jullie nu zo'n paleis? Jullie krabben je wat achter de oren, wat volgens
mij wil zeggen: beste vriend, bij nader inzien hebben we eigenlijk niets meer
op zo'n paleis tegen als we het vergelijken met die huisjes daar op de heuvel aan
de overkant van de rivier! We zouden met zo'n zaligheid, vanzelfsprekend in de
zuiver geestelijke toestand die daarvoor noodzakelijk is, in alle eeuwigheid
tevreden zijn, vooral als ons zo nu en dan ook de genade ten deel zou vallen de
Heer te zien. Als dat echter niet het geval zou zijn, dan zouden we zeker op
onze woorden terugkomen.
10 Ja geliefde vrienden, zoals het
jullie nu vergaat bij de aanblik van al deze heerlijkheden, is het al velen
vergaan. Het verschil ligt alleen hierin, dat jullie hier vrijblijvend langs
komen. Maar geesten die hier werkelijk aankomen staat hier nog een hele zware
beproeving te wachten waarin zij zich, zichzelf verloochenend, moeten
waarmaken, wanneer ze van hier over de rivier in het heuvelland met de
eenvoudige huisjes willen komen.
11 Jullie vragen, wie zijn eigenlijk
deze zalige geesten die dit paleis bewonen en waar komen ze vandaan? Het zijn
geesten ten dele van arme, en ten dele ook van rijke families op aarde, die
mettertijd vanuit de jullie reeds bekende avond hier zijn aangekomen. Een
gedeelte van hen is echter ook hier ten gevolge van hun op het geloof aan de
Heer gebaseerde streng geregelde en rechtschapen levenswijze op aarde. Verder
dieper in de middag zouden jullie ook zalige heidense geesten aantreffen die op
aarde trouw volgens hun geloof hebben geleefd en in de geestenwereld het geloof
in de Heer bereidwillig hebben aangenomen.
12 In het paleis hier voor ons wonen
zielen die al van oorsprong gelovige christenen waren en wel uit de sekte van
de calvinisten. Drie van hen waren op aarde rijk; zij zijn hier juist niet de
rijksten maar behoren meer tot de dietiende klasse. De beide eersten die jullie
bij de poort hebben gezien en daar nog zien, waren op aarde heel arm. Hij was
alpenherder in Zwitserland en zij was eveneens een heel onaanzienlijke
koehoedster. Mettertijd leerde deze vrome herder de goede christelijke
eigenschappen van het meisje kennen en hij heeft haar toen volgens zijn
confessie tot vrouw genomen. Dit paar leeftic hun hele leven lang heel kuis met
elkaar. Ze hadden ook enkele kinderen; deze werden volgens hun christelijke
geloofsovertuiging streng opgevoed en deze principes werden dan door vijf
opeenvolgende geslachten trouw in acht genomen. Zo zien jullie hier dus iets
wat zelden voorkomt, een zalige familie bloedverwanten, bestaande uit ouders,
kinderen en kleinkinderen. De beiden die jullie zien zijn dus de stamouders van
de hele familie. De drie ondergeschikten in dit gezelschap zijn weliswaar ook
verwanten van deze familie, maar zij waren mensen die zich door gelukkige
aardse omstandigheden op werelds gebied hebben opgewerkt en daardoor voornaam
en rijk zijn geworden. Door zo'n aardse rijkdom en aards aanzien hebben ze
tijdens hun aardse leven ook veel voordeel en comfort genoten, wat de andere arm
gebleven familieleden vreemd is gebleven. Daarom moeten zij hier nu juist ook
veel dingen ontberen waarvan de armere familieleden nu ten volle kunnen
genieten. Desalniettemin zijn ze hier ook voor jullie zo te zien toch
onuitsprekelijk gelukkig, omdat ze hun wereldse aanzien en hun rijkdom
merendeels voor goede doelen gebruikt hebben.
13 Wij willen echter, daar we nu
eenmaal hier zijn, de beiden voor hun tuinpoort toch een kort bezoek brengen,
zodat jullie enigszins kunnen zien welke geestelijke gezindheid zij hebben.
Laten we er daarom maar eens naartoe gaan. Kijk, ze hebben ons al gezien en
haasten zich naar ons toe; maar zoals jullie zien blijven ze nu plotseling
staan. Wat mag daarvan de oorzaak wel zijn? Ze vermoeden nog iets zinnelijks in
jullie; daarom willen ze liever afwachten tot wij naar hen toekomen. Kijk nu,
we zijn bij hen en de bijzonder mooie man ontvangt ons met de volgende woorden:
wees gegroet met de zuiverheid van het woord van de Heer! Mag ik, de geringste
dienaar van dit huis, jullie vragen welke zuivere en goede bedoeling jullie
hierheen heeft geleid?
14 Omdat jullie hier niet in staat
zijn te spreken moet ik in jullie plaats wel het woord voeren. Lieve vriend,
jouw vraag is rechtvaardig en uit de toon van je woorden klinkt de zuivere
wijsheid van de hemelen maar kijk, een ding ontbreekt eraan en dat ene is de
liefde! Je hebt weliswaar je huishouding heel goed op orde en je hele,
prachtige bezit komt voort uit jouw zuivere wijsheid; maar kijk, één
zandkorreltje in het rijk van de liefde van de Heer overtreft al veelvuldig al
deze heerlijkheden! Kijk, zij die hier bij mij zijn, zijn leerlingen in de
liefde en ik ben uit allerhoogste liefde voor hen een leider in naam van de
Heer. Erken en begrijp ons vanuit dit gezichtspunt. Zie, reinheid van zeden is
een prachtige deugd en de rechtvaardige is een vriend van de Heer, maar als een
zondaar boete doet uit liefde voor de Heer, dan is Hem die liever dan
negenennegentig mensen zoals jij, die met alle reinheid van zeden er nooit
behoefte aan heeft om boete te doen.
15 En jij, reine vrouw van deze reine
man, jouw levenswandel was werkelijk
als die van een allerreinste ster, en
een nooit geschonden kuisheid was jouw weg naar dit heerlijke rijk! Maar in de
eeuwige morgen wonen zeer veel vrouwen die maar al te vaak tegen hun vlees
gezondigd hebben. Maar deze zondaressen hebben hun schuld ingezien,
verdeemoedigden zich berouwvol voor de Heer en ontbrandden toen in grote liefde
voor Hem, zodat ze niets anders meer zochten dan zoveel genade van Hem te ontvangen
dat Hij zich over hen zou mogen ontfermen, en hen na hun dood zou mogen opnemen
bij de allerminsten onder hen die zich mogen verheugen over Zijn oneindige
erbarming! En kijk, zij wonen nu in de eeuwige morgen allerzaligst en
voortdurend in gezelschap van de Heer! Waarlijk, heerlijk en buitengewoon
schitterend is hier alles, maar de allerkleinste strohut in het rijk waar de
Heer woont, heeft oneindig meer waarde dan al deze pracht!
16 Kijk eens, hoe dit paar nu met de
hand op het hart eenstemmig zegt: o machtige vrienden van de Heer, jullie
hebben ons met weinig woorden oneindig veel gezegd. We hebben weliswaar al heel
lang het vermoeden gehad dat er nog iets hogers en verheveners moet zijn dan
dit hier, maar we wisten de weg niet, want onze wijsheid was in staat hier het
meest verhevene tot stand te brengen. Nu weten we dat dit alles slechts werd
toegelaten, opdat we daaruit steeds meer de liefde zouden mogen erkennen. Zeg
ons daarom wat we moeten doen om slechts één druppel van de echte, waarachtige
liefde waardig te worden.
17 Nu zeg ik tegen hen: lieve vriend
en jij lieve vriendin, hebben jullie nooit gehoord wat de Heer tegen de rijke
jongeling heeft gezegd: `Geef alles weg en volg Mij!' En hebben jullie in het
Boek niet gelezen waarin de Heer een eeuwig geldende vergelijking heeft
getrokken, toen vooraan in de tempel een rechtvaardige farizeeër aan de Heer
zijn daden, volkomen volgens de wet van Mozes, kenbaar maakte, terwijl
tegelijkertijd helemaal achter in de tempel een arme zondaar zich van berouw op
zijn borst sloeg en zei: `O Heer, ik ben niet waardig mijn ogen naar Uw
heiligdom op te heffen!' Wie van beiden heeft de Heer hier gerechtvaardigd?
Jullie zeggen: de deemoedige zondaar. Kijk, hieruit kunnen jullie nu heel
gemakkelijk de eigenlijke weg naar de Heer vinden. Handel dus ook zo want het
woord van de Heer geldt ook ten volle in de hemelen en wel voor alle
eeuwigheden!
18 En verder: voor Hem bestaat er
niets wat rein is of rechtvaardig, want Hij alleen is rein, rechtvaardig, goed
en barmhartig! Houden jullie je niet voor volmaakt maar doe wat de zondaar in
de tempel deed en wat een jullie welbekende medegekruisigde van de Heer deed,
en dan pas zullen jullie de ware rechtvaardiging vinden die bestaat uit de
enige liefde tot de Heer. Word arm, ja wordt volkomen arm, opdat jullie rijk
mogen worden in de liefde van de Heer!
19 Kijk, nu staat het paar op en keert
wenend terug. En zie hoe allen zich voor het paleis verzamelen en aandachtig
naar dit stamouderpaar luisteren. Kijk hoe ze allen hun sieraden afleggen en
ook hun prachtige kleren verwisselen voor heel armoedige kleding en hoe het
stamouderpaar al deze heerlijkheden aan de drie armsten overdraagt. Zoals
jullie zien haast zich nu een groot gezelschap van honderden mensen naar buiten
naar ons toe.
20 Jullie vragen: maar beste vriend,
wat zullen we met hen doen? Maar ik zeg jullie: maak je daarover maar geen
zorgen; jullie zullen bij deze gelegenheid een waarlijk hemels schouwspel te
zien krijgen, waarbij je zoals jullie plegen te zeggen, bijna horen en zien
zullen vergaan! Maar zo'n schouwspel zullen we pas de volgende keer te zien
krijgen. En hiermee is het genoeg voor vandaag.
45.
De
overeenstemmende betekenis van eten en drinken van de hemelse geesten.
Het
hemelse huwelijk
1 Kijk nu, het tamelijk grote
gezelschap is al dicht bij ons. Kijk eens naar die lieve kinderen, hoe het ene
nog hemels mooier is dan het andere! De aanblik van elk van hen toont jullie
weer een andere schoonheid. De mannelijke engelen hebben een jeugdige kracht en
hun gezichtsuitdrukking is buitengewoon zacht en ernstig. Hun ogen zijn groot,
hetgeen betekent dat ze rijk aan licht zijn; hun neuzen zijn fraai gevormd en
heel gevoelig, hetgeen wil zeggen dat ze teergevoelig zijn en een scherp
aanvoelingsvermogen hebben. Hun mond is zacht en meestal gesloten, wat betekent
dat de wijsheid discreet is. Hun kin is eveneens zacht en zonder baard. Dat wat
wil zeggen dat de eigenlijke wijsheid open is en niet wordt omhuld met een
wildgroei van mystiek. Glad en rond is hun hals, hetgeen betekent dat de
waarheid principieel beschouwd heel vanzelfsprekend en een op zich afgerond
geheel is. Zie verder de zachtheid van hun handen; dat betekent dat de wijsheid
alles met goed overleg aanpakt en niets onvolmaakts wil aanraken.
2 Jullie zeggen nu: het is merkwaardig
dat het mannelijke wezen zich hier bijna in dezelfde mooie ronde vormen
vertoont als het vrouwelijke, en wel op een manier dat men tenslotte nauwelijks
nog weet waarin men als mannelijke geest een groter welbehagen zou scheppen, in
de buitengewoon prachtige mannelijke gestalte of in de vrouwelijke. Dat heeft,
mijn lieve vrienden, zijn reden in het waarachtige hemelse huwelijk, en wel
omdat er in de Schrift staat dat man en vrouw één vlees zullen zijn. Daarom
verschillen ze hier ook maar weinig en zijn, zoals de Heer gezegd heeft, allen
gelijk aan de engelen van God!
3 Jullie vragen of er hier bij de
geesten geen verschil in geslacht bestaat. Ik zeg jullie: dat is hier net zo goed
het geval als op de hemellichamen, en de geesten eten en drinken hier ook en
verrichten dus ook hun noodzakelijke behoefte. Verder genieten deze hemelse
echtelieden ook de `echtelijke genoegens' zoals op aarde; maar dat alles heeft
hier een heel andere betekenis dan op de hemellichamen.
4 Het eten en drinken wil zeggen: het
opnemen van het goddelijk goede en goddelijk ware, en wat jullie onder de
zinnelijke geslachtsdaad verstaan, betekent hier de vereniging van het goede
van de liefde en het ware van het geloof tot een liefdevolle ontplooiing. Dit
alles verhoudt zich hier als oorzaak, werking en doel. Wie aldus wil werken,
moet immers eerst het werkende principe dat daaraan ten grondslag ligt in zich
opnemen en dat is hier hetgeen onder het opnemen van voedsel wordt verstaan.
5 Het verteren van deze voeding
bewerkstelligt en ondersteunt het voortdurende leven van de geesten. Het leven
wil en kan echter niet een geïsoleerd opzichzelfstaand iets zijn, maar het
grijpt het object dat hem aantrekt en met hem overeenstemt vast en schenkt
daaraan zijn vertrouwen, zodat daardoor als het ware uit twee levens een
volkomen eenheid ontstaat. Dit kan men beschouwen als het doel. Het doel wordt
dan zinvol omdat een verenigd leven in alle opzichten een krachtiger werking
heeft dan een opzichzelfstaand leven, wat niet als een volmaakt leven kan
worden beschouwd omdat daarin geen enkel doel en dus ook geen groei tot
uitdrukking komt. Begrijpen jullie dat?
6 Jullie zeggen: beste vriend, ten
dele wel maar geheel duidelijk is het ons nog niet. Welnu, ik zal het nog eens
wat nader belichten. Jullie hebben ook op aarde reeds een overeenkomstige daad
die lijkt op de geslachtsdaad van de geesten.
7 Wat gebeurt er eigenlijk als een
levenskrachtige man een of andere vrouw zogenaamd magnetisch behandelt? Hier
gebeurt niets anders dan dat de man met zijn krachtige geest de zwakkere geest
van de vrouw binnendringt, deze daardoor opwekt en met zijn kracht ondersteunt,
doordat hij zich met haar voor een bepaalde tijd magnetisch verbindt en
gedeeltelijk fijnstoffelijk verenigt of anders gezegd met haar een `geestelijke
echtverbintenis' aangaat.
8 Wat
is de uitwerking van deze verbintenis? Als jullie maar enigszins de veelvuldige
verschijnselen op dit gebied beschouwen dan kunnen jullie onmogelijk wat
anders zeggen dan: de kracht van de zwakke vrouwelijke geest is door de daarmee
verenigde kracht van de mannelijke geest zeer verhoogd en kan in zo'n toestand
dingen tot stand brengen die een geïsoleerde geest in zijn natuurlijke toestand
toch hoogst zelden en dan nog slechts heel moeizaam tot stand kan brengen.
Helderziendheid, het in zichzelf en anderen inzicht krijgen en, kort gezegd,
het krachtige, helder geestelijke doordringen in anders ondoorgrondelijke
diepten van de schepping, is het gevolg van zo'n vereniging.
9
Welnu, precies zo is geestelijk de zogenaamde geslachtsdaad geaard. Het is een
elkaar vastgrijpen van twee innig verwante geestelijke potenties en het gevolg
daarvan stemt dan ook overeen met de jullie bekende handeling die we zojuist
hebben besproken. Nu zeggen jullie wel dat het allemaal duidelijk is, maar
jullie vragen nog op welke manier deze handeling hier wordt verricht. Ik zeg
jullie: zo'n handeling wordt op dezelfde manier verricht als bij echtelieden
maar er is daarbij van een of andere vorm van zinnelijkheid geen enkel spoor te
bekennen.
10 In
de eerste Kerk, de Adamitische, werd de geslachtsdaad bij de mensen, die
toentertijd voortdurend met de hemel in contact stonden, eveneens veel meer op
een geestelijke dan op een zinnelijke manier verricht. Bij gelegenheid van zo'n
daad werden de beide echtgenoten meer dan anders door de goddelijke Geest
doordrongen, raakten daardoor lichamelijk in slaap, ontwaakten spoedig uit
deze natuurlijke slaap en werden dan één in de geest en daardoor ook volkomen
in hemelse vervoering gebracht. Eerst in die toestand verrichtten ze de
geslachtsdaad en werden al spoedig daarna weer gescheiden en lichamelijk in de
natuurlijke sfeer teruggeplaatst.
11 Om
deze reden werd deze daad toentertijd ook `éénslaap', `medeslaap' of ook
`bijslaap' genoemd. Daar de mensen mettertijd echter door allerlei wereldse
genoegens aardser en zinnelijker werden, begonnen ze ook zonder geestelijke
voorbereiding in hun aardse sfeer de vrouwen zuiver lichamelijk te beslapen,
raakten daarbij niet meer in een geestelijke slaap of beter gezegd in een
natuurlijke slaap opdat de geest vrij zou worden. Daardoor werden de vruchten
als resultaat van oorzaak en werking dan ook zoals de oorzaak en de werking
zelf waren. Jullie zeggen immers zelf: `Ex trunco non fit Mercurius'.( Uit een
boomstronk ontstaat niets goddelijks.) Hoe is het derhalve dan mogelijk om
langs zuiver dierlijk natuurlijke weg vruchten van de geest te verwekken? Ik
ben van mening dat, als jullie slechts enigszins acht slaan op deze
belangrijke, oudhistorische, volkomen ware beschrijving, jullie je nu ook de
zuiver hemelse geslachtsdaad juister en waardiger kunnen voorstellen dan
jullie anders mogelijk zou zijn geweest, terwijl jullie deze daad, door zijn
tegenwoordige, puur zinnelijke verschijningsvorm, op grond waarvan de wetten
van Mozes met betrekking tot de onkuisheid werden gegeven, noodgedwongen als
onzuiver en dus ook onheilig moesten beschouwen.
12 Dit
weten jullie nu. Maar wat betekent dan de geestelijke `verrichting van de
noodzakelijke behoefte', die met de natuurlijke overeenkomt? Wat betekent dan
de natuurlijke? Niets anders dan het wegwerken van de uiterlijke vorm, nadat
deze als draagster van levenbevattende substanties, deze substanties heeft
afgegeven. Kijk, het leven kan zich onmogelijk anders manifesteren en uiten
dan slechts in een met haar overeenkomende vorm. Deze vorm komt overeen met
alle uiterlijke vliesachtige omkledingen van de dingen. Ook al zijn de vruchten
die jullie hier zien, niets anders dan louter levende overeenstemmende vormen,
voortgekomen uit de liefde en de wijsheid van de Heer, maar dan zoals hier
zichtbaar wordt, ook als overeenkomstige vormen van waarachtig geloof en
daadkrachtige liefde, kunnen ze toch niet zonder een uiterlijke vorm worden
voorgesteld, evenmin als een gedachte zich kan manifesteren zonder woorden.
13 Als
jullie dus woorden horen, dan eten jullie geestelijke vruchten. De woorden als
vormen worden door jullie weer heel vlug geestelijk weggewerkt, maar de
betekenis van de woorden blijft in jullie. Kijk, dit stemt volkomen overeen met
deze geestelijke verrichting van de noodzakelijke behoeften. 14 De vormen zijn
de dragers van het levende. Daar het levende echter puur goddelijk en dus het
meest innerlijke en allerzuiverst geestelijke is, kan het ook door geen
uiterlijke geest volkomen zuiver worden opgenomen. Daarom schept de Heer dan
overeenstemmende liefdevormen, die dan dragers van Zijn leven zijn. Willen we
derhalve dit leven in ons opnemen, dan moeten we het samen met de vorm opnemen.
Pas in ons wordt de vorm als levensdrager vernietigd; het leven wordt daardoor
vrij en verenigt zich al spoedig met het eveneens goddelijke leven in ons,
sterkt het en houdt het levendig. De vorm zelf, als vernietigde huls, wordt dan
volgens de ordening van de Schepper uit ons gehele levende wezen verwijderd.
15 Bij
jullie op aarde noemt men zoiets het `afval' maar hier wordt dat de scheiding
genoemd. Bij jullie is de vorm grofstoffelijk, bij ons is het eveneens geestelijk,
dus onmiddellijk vervluchtigend en geheel verdwijnend. Daar jullie dit nu
allemaal weten zullen we weer terugkeren naar ons grote, wondermooie
gezelschap.
16 Kijk, ons vroegere stamouderpaar
staat reeds bij ons. Hij komt naar mij toe en zegt: machtige bewoner van de
eeuwige morgen en toch zeker een heel geliefde vriend van de Heer, zie, we
hebben nu alles verlaten en ons gehele bezit en onze kostbaarheden op jouw
aanraden weggegeven. Je ziet dat we met velen zijn en toch is er niet één onder
ons die anders gezind zou zijn dan ik ben. We staan hier nu deemoedig voor je;
zeg jij, die hier in Naam van de Heer bent, maar wat je wilt en wat de wil van
de Heer is, dan zullen wij het doen!
17 Nu zeg ik tegen hen: geliefde
broeders en zusters, heb geen spijt dat jullie gekozen hebben voor de liefde
voor de Heer en volg ons in Zijn Naam! Kijk daarginds, aan de andere kant van
de rivier waar jullie op min of meer onherbergzaam lijkende heuvels op gepaste
afstand van elkaar kleine onaanzienlijke huisjes zien liggen, daar zal ik
jullie naartoe brengen en ieder zijn eigen woning geven. Jullie zullen daar
weliswaar niet zo aangenaam en mooi wonen als hier in dit prachtige paleis,
maar daaraan zullen jullie moeten wennen, want in de eeuwige morgen in
voortdurende tegenwoordigheid van de Heer woont men niet in zulke paleizen,
maar in heel eenvoudige kleine hutten. Ook is men daar niet zo schitterend
gekleed als hier maar de waarachtige kinderen van de Heer lopen bijna geheel
naakt rond. Daar mag niemand werkeloos zijn, want de Heer weet zijn kinderen
voortdurend volop bezig te houden.
18 Hier hadden jullie `zalige rust' en
genoten heerlijk en vredig van alles wat jullie in zo'n rijke overvloed
bezaten; daar wordt men echter niet zo onderhouden. Men moet er werkelijk ijverig
werken om zijn dagelijks brood te verdienen.
19 Hier hoefden jullie nergens om te
vragen of voor te danken, want de Heer gaf jullie alles vrij uit Zichzelf in de
grootste overvloed, maar daar zullen jullie altijd de Heer en de Vader moeten
vragen en danken.
20 Hier had iedereen als zelfstandig
heer zijn eigen tafel en kon eten en drinken naar eigen welgevallen. Daar heeft
niemand een eigen tafel, maar moeten allen bij de Vader aan tafel komen.
21 Hier kunnen jullie eten wat je
wilt, maar daar is de regel: eet wat jullie op tafel wordt voorgezet.
22 Als jullie met deze ruil tevreden
zijn, volg me dan! Daardoor zal evenwel jullie wil niet het geringste geweld
worden aangedaan.
23 Luister, nu zegt het hele
gezelschap: o grote lieve vriend van de Heer, al bezaten we hier duizend van
zulke paleizen, dan zouden we deze toch verlaten als we dicht bij de woning van
onze grote heilige Vader mogen zijn als de slechts allerlaatste en
allergeringste dienaren! Alle voorwaarden die je ons hebt gesteld, zijn toch te
groot en te verheven voor ons. Als we maar waardig worden bevonden de
broodkruimels van de tafel van de Heer te mogen ontvangen, dan zouden we
daardoor reeds onuitsprekelijk gelukkiger zijn dan hier, omdat we bij al deze
grote pracht precies datgene moeten ontberen wat enkel en alleen voor alle
engelen de allerhoogste zaligheid uitmaakt, namelijk het aanschouwen van de
Heer, die vooral een voortreffelijke, heilige Vader is voor hen die bij Hem in
de morgen wonen.
24 We worden de Heer hier ook wel
gewaar in de heilige genadezon boven ons, maar de Vader te midden van Zijn
kinderen kunnen wij niet aanschouwen!
25 Breng ons dus maar waarheen je wilt
en geef ons een plaats volgens jouw hemelse inzicht. Wij zullen je volgen!
26 Nu zeg ik: volg me dan over deze
rivier naar het gindse heuvelland. Laat je niet afschrikken door de golven die
jullie eerder niet konden dragen, omdat jullie grondbeginsel niet de eigenlijke
`grondslag van het leven' was, namelijk de liefde voor de Heer. Maar nu is deze
liefde jullie basis geworden, zodat het water van deze rivier jullie zal
dragen, want dat vertegenwoordigt immers jullie basis. Kijk hoe allen ons nu
volgen en hoe het water van de rivier hen draagt als een stevige bodem!
27 Zodoende zullen we ons gezamenlijk
naar het heuvelland daarginds begeven en ons gezelschap daar installeren.
Daarna kijken we nog wat zich daar allemaal zal afspelen en hoe tevreden het
gezelschap daar zal zijn.
46.
In
het heuvelland van de eeuwige morgen. Een klein liefde-examen.
Hoe
stellen jullie je de Heer voor?
1 Kijk, met de ons reeds bekende
manier van snelreizen zijn we ook al ter plaatse. Daar juist voor ons staat al
zo'n huisje. Ziet het er niet bijna uit zoals bij jullie op aarde een echt
lieflijk alpenhuisje in Zwitserland? Jullie zeggen: ja inderdaad, zo ziet het
er werkelijk uit. Er is weliswaar een groot verschil tussen zo'n huisje en een
paleis of zelfs een grote stad zoals we die eerder meer beneden in de
laagvlakte zagen, maar desondanks zouden we dat huisje liever bewonen dan zo'n
paleis.
2 Goed, we zullen nu zo'n huis
binnengaan, de inrichting bekijken en ook de eventuele bewoners zien. Kijk, we
zijn al binnen. Jullie vragen nu: maar beste vriend, hoe komt het dat dit huis
inwendig niet verandert op de gebruikelijke geestelijke manier, maar een
onveranderlijk huis is waar het inwendige volkomen met het uitwendige
overeenkomt?
3 Lieve vrienden, dat zullen jullie
gaandeweg in de omgang met de bewoners van deze streek precies leren begrijpen
en wel in de loop van de geleidelijke ontwikkeling van onze zienswijze, en hoe
de bewoners zich in de omgang met hen aan ons zullen voordoen.
4 Zien jullie hier ook niet allerlei
landbouwwerktuigen? Er zijn sikkels, houwelen, harken, klemhaken en
pikhouwelen; zelfs de ploeg en de eg ontbreken niet en als jullie goed
rondkijken, zien jullie achter het huis zelfs een schuurtje en een stal voor
een of twee paar ossen. En daar zien jullie weer een keuken, hier een kamer
voor het personeel en daar vooraan een echt smaakvol ingerichte kamer voor de
eigenaars van dit huis. Wat zeggen jullie daarvan?
5 Het verbaast jullie wel enigszins,
zoals ik zie, want jullie zeggen bij jezelf: werkelijk, het lijkt ons allemaal
heel gezellig en we zouden hier inderdaad zonder meer graag willen blijven,
maar toch maakt deze totaal aardse inrichting in deze blijkbaar echte hemel een
wat vreemde indruk.
6 Mijn lieve vrienden, ik heb wel
gedacht dat jullie zoiets een beetje vreemd zouden vinden. Maar het zou heel
wat verstarde aartspapen, die zich de hemel voorstellen als een eeuwig
nietsdoen, waarschijnlijk nog meer bevreemden. Hoe het dergelijke mensen hier
echter vergaat, zullen we tijdens de voortzetting van onze wandeling door de
omgeving van de middag nog voldoende te weten komen.
7 Opdat jullie zullen weten waarom
jullie hier al deze landbouwwerktuigen net zo hebben aangetroffen als op aarde,
zeg ik jullie voorlopig slechts dat dit soort gereedschap onmogelijk ooit op
aarde zou zijn uitgevonden als het niet eerst in volkomen overeenstemmende
wijze en vorm in alle hemelen voorhanden zou zijn geweest.
8 Daarom hoeft het jullie niet te
verbazen dat jullie hier in het geestelijke rijk van de hemel de meest
oorspronkelijke vinden, want al dit gereedschap duidt het werken uit liefde aan
en het staat hier ter beschikking als middel voor het voortbrengen van het
goede en vruchtbare. Meer hoeven we voorlopig niet te weten.
9 Kijk, daar komt zojuist de eigenaar
van dit huis terug van zijn akker. Wc zullen naar hem toegaan, hem groeten en
hem onze vraag voorleggen. Hij heeft ons al gezien en komt ons met open armen
tegemoet. Hoe bevalt jullie zijn kledij? Jullie zeggen: beste vriend, voorwaar
niet slecht, want we zijn gewend zulke kledij te zien. Hij ziet eruit als een
echt godvruchtige, ijverige landman op onze aarde. We zien dat hij een gewoon,
niet al te fijn overhemd aanheeft en een broek die eveneens van hetzelfde
linnen is vervaardigd. Dat is dan ook alles wat we aan deze goede man
ontdekken. Als hij geen rode gordel om zijn middel zou dragen, zou hij
nauwelijks van een landarbeider te onderscheiden zijn.
10 Ja mijn lieve vrienden, hier gaat
het er al niet meer zo luisterrijk aan toe als daar in de paleizen. Jullie
vragen nu wel en zeggen: beste vriend, zou dit dan wel een hogere graad van
zaligheid zijn dan die daar beneden in de eindeloze vlakte, welke overgoten is
met talloze heerlijkheden en onuitsprekelijke pracht? Ik zeg jullie: de graad
van zaligheid is hier des te hoger naarmate hij in uiterlijke heerlijkheid en
pracht achterblijft. Het waarom zal jullie spoedig duidelijk worden. Kijk, onze
man is er al en dus zullen we hem dan ook dadelijk ontvangen.
11 Luister, hij zegt: wees duizendmaal
welkom, geliefde broeders. Ik zie dat jullie nog een aanzienlijk gezelschap
hebben meegebracht. Ik weet wel wat zij hier zoeken. Ik zeg jullie echter ook
meteen, dat het deze lieve goede mensen nog heel wat inspanning en
zelfverloochening zal kosten eer zij aan dit hogere leven gewend zullen zijn,
en zelfs dan zal het hun nog meer moeite en aanzienlijke inspanning kosten voordat
zij zich dit hogere leven volkomen eigen hebben gemaakt. Maar jij, mijn beste
broeder, weet immers dat met liefde en geduld alle moeilijkheden overwonnen
kunnen worden.
12 Daarom zal ik dan ook niet nalaten
om al het nodige voor de waarachtige, eeuwige, levende verzorging van deze
lieve broeders en zusters te doen.
13 Nu lieve vrienden, zullen we mijn
woning binnengaan en het stamouderpaar van dit gezelschap meenemen om met hen
de nodige voorbereidingen te treffen, zodat zij al spoedig volgens de eeuwige
liefdesordening kunnen worden ondergebracht. Laten we dus gaan!
14 Kijk, onze gastheer wenkt dit paar
al en het begeeft zich op deze wenk heel verheugd samen met ons in zijn woning.
We zijn reeds in de kamer; let dus goed op alles wat zich hier zal afspelen.
15 Onze gastheer zegt tegen het
echtpaar: lieve vrienden, ik heet jullie welkom uit het diepst van mijn hart;
zeg mij frank en vrij wat je bewogen heeft jullie grote heerlijkheid te
verlaten om hier op de heuvels, waar geen pracht, rijkdom en overvloed aanwezig
zijn, jullie verdere vooruitgang te zoeken.
16 De man antwoordt: hemelse vriend,
ik ken je nog niet, weet niet wie je in wezen bent, maar omdat jij me vanuit
jouw diepste wezen vraagt naar de beweegreden van onze onderneming, zeg ik je
dat de Heer de enige beweegreden van mijn en dus ons aller onderneming is.
17 De gastheer zegt: dit van jullie te
vernemen is de grootste vreugde van mijn hart. Maar de Heer heeft jullie toch
al een onmetelijk grote beloning geschonken; willen jullie dan nog meer? Ik ben
namelijk van mening dat het toch voldoende moet zijn als de Heer jullie alles
heeft gegeven wat jullie in het diepst van je hart maar kunnen bedenken en
daarom vind ik dan ook dat jullie onderneming bijna op ondank lijkt.
18 De man zegt: lieve vriend,
oppervlakkig bekeken kan het er wel op lijken, maar volgens ons innerlijk niet.
Kijk eens, wat zou jij dan in mijn plaats doen, als je heerlijkheden zou
bezitten die nog duizendmaal mooier zouden zijn om te zien dan de mijne, maar
bij al die onuitsprekelijke heerlijkheden de heilige Gever toch nooit echt te
zien zou krijgen? In jouw grote liefde tot de Heer zou je zeker liever alles
verlaten, om daardoor zo mogelijk steeds nader tot de Heer te komen.
19 De gastheer zegt: lieve vrienden,
dat zie ik heel goed in en ik weet ook waarom je dit tegen mij hebt gezegd.
Maar weet je ook heel zeker dat je de Heer hier te zien krijgt en wanneer? Weet
je zeker dat dit een van de streken is waar de Heer werkelijk persoonlijk
verschijnt?
20 De man zegt: lieve vriend, dat weet
ik weliswaar niet zeker, maar zoveel weet ik wel, dat de Heer het kleine liever
heeft dan het grote, want Hij heeft Zelf gezegd: `Laat de kleinen tot Mij
komen!' Daarom geloof ik niet dat ik mij op een dwaalweg bevind nu ik hier voor
jou sta, nadat ik uit liefde tot de Heer al mijn pracht verlaten heb en de
eenvoud en nederigheid van deze heuvels heb gezocht.
21 Onze gastheer zegt: lieve vriend,
je hebt me goed geantwoord, alleen denk ik dat jouw antwoord hier misplaatst
is, want de Heer zegt zoiets immers alleen voor de wereld daar Hij toch
duidelijk verkondigt dat alle wereldse grootheid Hem een gruwel is en verder
zegt Hij: `Wie op aarde de geringste is, die is voor Mij of in de hemelen de
grootste.' Je bent nu echter niet meer op aarde maar je bent in de hemel. Op
aarde was je klein, ja, je was een onopvallende herder in de Alpen en daarom
heeft de Heer jou in de hemel groot gemaakt. Vraag je dus eens af, wat je
zoekt.
22 De man zegt: beste vriend, ik besef
echt wel dat jij me in wijsheid uit de Heer oneindig ver overtreft, maar ik
weet ook dat ik in de loop van mijn langdurige grote zaligheid de Heer toch
nooit anders heb gezien dan enkel in lijn heilige genadezon.
23 De gastheer zegt: wat wil je dan
nog meer? Heb je dan nooit gelezen: `De Heer God Jehova woont in het
ontoegankelijke licht'? Wil je Hem dan meer naderen dan voor jou mogelijk is?
24 De man zegt: beste vriend, dat is
waar maar de Heer God Jehova was op aarde ook een mens en heeft dus onze natuur
aangenomen en als mens de zijnen toegezegd, dat ze eeuwig bij Hem zullen wonen.
Hij heeft zelfs tot de medegekruisigde misdadiger gezegd: `Heden nog zul je met
Mij in het paradijs zijn!' Ook de apostel Paulus verheugde zich erop bij de
Heer te komen. Daarom geloof ook ik dat het in Gods hemelen ergens mogelijk
moet zijn de Vader in Christus menselijk te ontmoeten en Hem met een hart
boordevol liefde en met een allerzaligste blik in de ogen te aanschouwen!
25 De gastheer zegt: goed, omdat jij
het zo gelooft mag je hier blijven, want wat de Heer op aarde heeft gezegd, is
waarlijk in gelijke mate ook gesproken voor alle hemelen en wel omdat juist
alle hemelen gemaakt zijn uit het woord dat de Heer op aarde heeft gesproken.
Maar nu, mijn lieve vriend, komt er iets anders.
26 Kijk, daar beneden was je een heer
in jouw luisterrijke, grote grondbezit en je hele gezelschap was dat eveneens.
Maar hier zullen jullie moeten dienen en brood en voedsel met het werk van
eigen handen verdienen. Zoals je ziet moet ik zelf ook werken en de grond hier
bebouwen opdat ik kan oogsten en in mijn onderhoud voorzien.
27 De grond is weliswaar door de Heer
zeer gezegend en brengt meer dan honderdvoudige vrucht op, maar desondanks moet
hij vlijtig bewerkt worden anders laat de Heer Zijn zegen er niet op gedijen.
Daarom zullen jullie hier moeten ploegen en de velden met allerlei
landbouwgereedschappen moeten bewerken, met sikkels het veld opgaan om koren te
maaien, het in schoven binden, in de schuren brengen en daarna dorsen. En dat zullen
jullie allemaal als knechten en niet als eigenaren van een of ander stuk grond
moeten doen. Ja, jullie moeten daarbij zelfs veel vlijt aan de dag leggen, want
men zal niet dulden dat iemand van jullie lui rondloopt!
28 Denk er goed over na, en vinden jullie
dit voor jezelf raadzaam, blijf dan hier, want aan arbeid is hier geen gebrek,
maar vaak wel aan arbeiders. Staan deze onherroepelijke voorwaarden jullie
echter niet aan, dan kunnen jullie gerust weer naar jullie heerlijkheden
teruggaan.
29 De man zegt: o lieve vriend, maak
je daarover geen zorgen. We zijn wel sinds lange tijd aan het luie leven
gewend, maar de gezegende arbeid daarom nog niet ontwend. Want wat wij allemaal
op aarde deden uit eigenbelang, dat zullen we hier zeker nog duizendmaal liever
doen uit liefde voor de Heer en vanuit deze liefde ook uit liefde voor jou, jij
die zeker een belangrijke vriend van de Heer bent!
30 De gastheer zegt: wel, als dat zo
is, blijf dan maar hier. De man zegt: maar lieve vriend, we zijn met ruim
honderd man; hoe wil je ons allemaal in jouw bescheiden huisje onderbrengen? De
gastheer zegt: lieve vriend, maak je daarover geen zorgen! Heb je dan nooit
gehoord wat de Heer als mens op aarde heeft gezegd? Heeft Hij niet gezegd: `In
het huis van Mijn Vader zijn vele woningen'? Kijk daar bij die heuvels, zover
jullie oog reikt in de omgeving van de morgen, en zie eens hoeveel eendere
huizen daar staan. Daar zullen jullie allemaal wel een plekje vinden. Jullie
vragen van wie al deze woningen wel zijn? Ik zeg jullie: deze woningen behoren
allemaal slechts aan één eigenaar toe en daarom zal ik jullie daar onderbrengen
en jullie allen het werk aanwijzen. Jullie vragen of ik een bevoegd beheerder
voor de eigenaar van al deze woningen ben? Lieve vrienden, als ik dat niet zou
zijn, hoe zou ik dan hier zo tegen jullie kunnen spreken? En hoe zou ik het mij
kunnen veroorloven jullie met andermans wil lastig te vallen als ik niet
bevoegd zou zijn daarover rechtmatig en naar eigen welgevallen liefdevol te
beschikken?
31 Jij en je vrouw kunnen hier in mijn
woning verblijven, maar jouw geliefde gezelschap zal ik in mijn naaste omgeving
verdelen. Ga dus maar naar buiten en vertel het hun!
32 Het echtpaar gaat naar buiten en
deelt met een vriendelijk gezicht het nieuws mee aan het angstig wachtende
gezelschap. Kijk nu hoe het hele gezelschap dankbaar op de knieën valt en de
Heer ervoor dankt, dat Hij zo genadig voor hen was en hun allen dit onderkomen,
waar zij zich vreugdevol dienstbaar kunnen maken heeft laten vinden.
33 Nu gaat onze gastheer naar buiten,
legt allen zijn handen op en wijst hun de woningen aan waarheen ze zich moeten
begeven.
34 Zie nu eens hoe de vroegere vormen
van ons gezelschap na de handoplegging veranderd zijn. Hun vroegere witte kleur
ging over in een natuurlijke roodachtige kleur en hun buitengewoon subtiele,
tere wezen is echt stevig geworden. En kijk hoe opgewekt, monter en vergenoegd
ze er nu uitzien, terwijl er vroeger in hun gelaatsuitdrukking een
geheimzinnige, wijze ernst lag.
35 Ze gaan uit elkaar en bij iedere
hun aangewezen woning wachten de bewoners hen al met open armen op.
36 Maar nu komt onze gastheer met het
stamouderpaar van dit gezelschap weer binnen en hij vraagt hun zojuist: lieve
vrienden, hoe stellen jullie je de {-leer eigenlijk voor; zouden jullie Hem als
Hij eens voor je zou staan wel herkennen?
37 De man zegt: o mijn vriend, die ons
in Naam van de Heer zo liefdevol hebt opgenomen, dat is een vraag die
buitengewoon moeilijk te beantwoorden is! Want in onze religie op aarde hebben
we ons nooit met het menselijke, visuele uiterlijk van de Heer beziggehouden,
maar slechts met Zijn woord en we dachten daarbij: in deze wereld zal de Heer
zich zonder meer meteen aan ons te kennen geven en we zullen Hem aan Zijn stem
en uit Zijn woorden herkennen. Maar nu zie ik pas in dat de waarachtige liefde
voor de Heer naast Zijn woorden ook de gestalte van Zijn wezen wil omvatten.
Dat is voor haar echter niet gemakkelijk omdat ze daar nooit aandacht aan
besteedde en dus ook niet in zich heeft opgenomen. Dus zul jij, lieve vriend,
nu ook wel zo goed willen zijn om ons de gestalte van de Heer te beschrijven.
38 De gastheer zegt: welnu, omdat
jullie dat levendig uit de grond van je hart wensen zeg Ik jullie: kijk naar
Mij, want precies zoals Ik eruit zie, zo ziet ook de Heer in Zijn menselijke
gestalte eruit.
39 De man zegt: ach lieve vriend, dat
is voor mij een grote troost en een grote vreugde en ik ben reeds overgelukkig
zo'n volkomen evenbeeld van de Heer voor mij te zien. Maar wat een zaligheid
zal het dan zijn als ik de Heer Zelf mag aanschouwen!
40 De gastheer zegt: waarlijk, jouw
liefde voor de Heer is groot geworden; verheug je daarom ten volle want zie, Ik
ben de Heer, en jij zult nu eeuwig bij Mij wonen!
41 Kijk hoe alles plotseling is
veranderd; en hoe er nu niets meer te zien is van de omgeving van de middag.
Toch is de vroegere eenvoud van deze omgeving gebleven en zij is de alleen
waarachtige, eeuwige, allerhoogste morgen van de Heer! Voor ons is het echter
nog geen tijd om hier te verblijven, maar om ons volgens de wil van de Heer nog
verder in de middag te begeven. Laten we daarom verdergaan!
47.
De
'rooms-katholieke' hemel.
In
de uiterste middag
1 Zoals jullie zien is de omgeving die
wij zagen alweer verdwenen. Van de heuvels en de gebouwen op de heuvels is
niets meer te zien; we bevinden ons midden in de middag. Dat kunnen jullie
opmaken uit de in haar hoogste punt staande zon en uit de grote pracht van deze
streek evenals uit de ons reeds bekende rivier die van hieruit naar de morgen
stroomt. Jullie vragen: maar beste vriend, hoe is het toch mogelijk dat deze
eindeloos allerzaligste morgenstreek nu helemaal voor onze ogen verdwenen is?
2 Lieve vrienden, begrijpen jullie dan
nog niet dat de 'morgen' de daadwerkelijke liefde' en de `middag' de
onderzoekende wijsheid' betekent? We zijn echter nu weer `in het onderzoeken',
dus op de weg van de wijsheid en zodoende in de middag en deze ligt buiten de
liefde.
3 Jullie zeggen nu wel: we bevonden
ons eerst ook in de middag en konden van daaruit toch de streek van de morgen
zien. Waarom kan dat nu dan niet? Waren we toen dan niet buiten het gebied van
de daadwerkelijke liefde?
4 Lieve vrienden, we waren toen ook
wel in de middag, maar we bevonden ons aan de oever van de rivier en deze geeft
aan, hoe liefde en wijsheid in elkaar grijpen en in het eeuwige leven overgaan.
Toen waren we dus in het centrum tussen liefde en wijsheid en daarom konden we
ook beide streken tegelijkertijd heel goed overzien. Omdat we toen werkelijk in
de morgen zijn overgegaan, konden we ook van daaruit de streek van middag
eindeloos ver overzien; waarom? Omdat de wijsheid uit de liefde voortkomt! Het
is precies zo, als wanneer iemand het grondbeginsel van iets kent en daardoor
ook zeker de werking daarvan zal zien en begrijpen. Maar wie alleen de werking
ziet, kan van haar uit niet zo licht het grondbeginsel zien, behalve wanneer
hij van het punt uitgaat waar oorzaak en gevolg in elkaar overgaan. Nu jullie
dit zeker zullen inzien, zullen we ons dan ook ongehinderd naar buiten in de
uiterste middag begeven, waar jullie dingen zullen zien die jullie zeer
aangaan.
5 Kijk, we zijn al op de plaats van
bestemming. Maar nu zeggen jullie: beste vriend, daar voor ons zien we alweer
een eindeloos ver uitgestrekte zee en aan de uiterste horizon zien we voor de
eerste keer in deze geestelijke wereld wolken zoals we die op aarde op mooie
heldere dagen aan de hemel hebben zien opkomen. Het lijkt ons ook dat de zon
hier niet meer recht in het zenit staat, maar zich meer achter ons bevindt
zodat we al een schaduw voor ons zien. Moeten we hier soms ook weer over het
oppervlak van de zee wandelen?
6 Mijn lieve vrienden, deze zee staat
in verbinding met de zee die we al eerder in de avondlijke omgeving tegen zijn
gekomen. Zij strekt zich. ook eindeloos ver uit in de richting van de avond
tussen middag en morgen. Maar recht hiertegenover waar jullie de wolken zien,
is zij begrensd door een oever, waarachter zich dan weer een voor jullie
begrippen eindeloos groot landschap uitstrekt. Dit gebied wordt `de uiterste
middag' genoemd, en daarheen zullen we ons dan ook begeven.
7 Jullie vragen alweer hoe we hier
over die zee zullen komen? Daartoe zullen we weer op onze gebruikelijke snelle
manier reizen en zeggen: hier en daar, en we zullen zijn waar we willen zijn!
Kijk eens om, we zijn reeds waar we willen zijn! Het gehele zeeoppervlak ligt
al achter ons en kijk eens omhoog, we bevinden ons al onder de witte wolken.
Jullie zeggen nu: beste vriend, de wolken stralen hier werkelijk heel mooi,
maar de zon is niet meer te bekennen; waar is die dan gebleven?
8 Vrienden, de zon schijnt hier ook
wel, maar haar wezen wordt steeds zo door de wolken bedekt dat men haar licht
slechts in gebroken toestand en de zon zelf maar zelden door de wolken heen
ziet. Jullie vragen: wat is dit dan voor een omgeving en wat heeft zij te
betekenen?
9 Kijk, dit is de zogenaamde
rooms-katholieke hemel, waarin de meeste vrome rooms-katholieken komen als zij
liefdevol en nauwgezet naar hun geloof hebben geleefd. Daarom is deze hemel
veeleer een `proefhemel' dan een echte blijvende. Hoe zich dit allemaal ten
opzichte van elkaar verhoudt zullen we in de loop van de nadere beschouwing van
deze hemel nog duidelijk te zien krijgen.
10 Richt je blik maar eens wat
landinwaarts, dan zullen jullie weldra een groot aantal van de jullie
welbekende roomse kerken en kloosters aanschouwen. Daar, niet ver van ons
vandaan staat op een vlakte al een heel statige kerk; we zullen zien wat zich
daarbinnen afspeelt. Horen jullie het klokgelui? Jullie zeggen: waarlijk beste
vriend, dat klinkt precies zoals we het zo vaak op aarde hebben gehoord.
Luister nu nog wat oplettender; jullie zullen zelfs orgelklanken horen. Jullie
vragen wat er nu eigenlijk in de kerk te doen is.
11 Ik zeg jullie: we zullen juist op
tijd zijn voor de eerste zegen. We zijn al bij de ingang van de kerk en zien
het hoogaltaar waarop een heleboel kaarsen branden. Kijk nu hoe de geestelijke
de monstrans pakt en op dezelfde manier als op aarde de vele aanwezigen de
zegen geeft. Omdat we hiermee de zegen hebben ontvangen zullen we ook de mis
bijwonen.
12 Kijk, de hele ceremonie verloopt
net als bij jullie op aarde en jullie zien dat de hele ceremonie van de mis
onder begeleiding van het gebruikelijke orgelspel ten einde loopt en zojuist de
tweede zegening begint. Jullie vragen: beste vriend, welke heilige wordt er dan
op het hoogaltaar vereerd? We kunnen niet zien wat die afbeelding voorstelt.
13 Laten we wat dichterbij gaan; kijk,
zij is heel duidelijk en ook heel mooi geschilderd `de heilige drievuldigheid'.
Het enige verschil is dan ook, dat hier in deze proefhemel op het hoogaltaar
geen andere afbeelding mag voorkomen. Van de heide zijaltaren echter stelt het
rechter de gekruisigde Heiland en het linker de Heilige Geest in de gedaante van
een duif voor. Ook op deze zijaltaren mag niets anders voorkomen. Dat gebeurt
opdat de hier aangekomenen niet tot een of andere afgoderij zullen worden
verleid, waardoor ze een `zogenaamde heilige' dezelfde eer zouden bewijzen die
volgens hun begrippen alleen aan God toekomt.
14 Om die reden worden ook de
zogenaamde heiligen met inbegrip van de pausen altijd ver gehouden van deze
streek; en mochten hier al pausen aankomen, dan mogen ze toch niet als zodanig
maar slechts als heel eenvoudige priesters worden beschouwd. Maar jullie
zeggen: beste vriend, hoe ziet het er dan vervolgens uit met de zogenaamde
`hemel', waarin de `drie goddelijke personen' op een lichte wolk bij elkaar
zitten en alle zaligen met de engelen, eveneens op lichte wolken, rondom deze drie-eenheid
knielen en zo God van aangezicht tot aangezicht aanschouwen en aanbidden?
15 Wacht maar even totdat deze
`godsdienst' afgelopen is, dan zullen we dadelijk de zogenaamde hemelbestijging
door de geesten die nu deze eredienst bijwonen in ogenschouw nemen. Zoals
jullie horen verkondigt de priester nu juist aan zijn kerkgangers de direct na
de dienst op handen zijnde `hemelvaart'. Dus gaan ook wij de kerk uit en
wachten buiten de gebeurtenissen af.
48.
Processie
bij een zogenaamde hemelbestijging
1 Kijk, we zijn al buiten en nu
stromen ook de goed op de hemelvaart voorbereide en van palmtakken voorziene
geesten de kerk uit. De priester volgt hen in vol ornaat met de monstrans in de
hand. Boven hem zien jullie nog een zogenaamde `hemel', die gedragen wordt door
vier in het wit geklede mannelijke geesten, terwijl alle geesten zich in rijen
voor hem opstellen en een jullie welbekend processievaandel volgen. Nu begint
de processie met de gebruikelijke processieceremoniën. Zelfs de belletjes
ontbreken niet; een kruisbeeld wordt voor de hemel uitgedragen, en het jullie
welbekende `Heilig, heilig, heilig is onze Heer God Zebaoth' wordt door het
hele processiegezelschap gezongen en gebeden.
2 Kijk, nu begeeft zich de processie
naar een kleine heuvel. Ook wij zullen de stoet daarheen volgen. Deze heuvel is
zeer misleidend, want hij kan niet
zo gemakkelijk worden beklommen als
men op het eerste gezicht zou denken.
3 De weg die daar naar boven loopt is
de eigenlijke `katholieke hemelweg'. Als men daarlangs op de eerste, voor ons
zichtbare hoogte aankomt, ziet men pas een tweede die weer hoger ligt. Is men
op deze tweede hoogte beland, dan ontdekt men pas weer een derde en dat gaat zo
verder al naargelang de gemoedstoestand van de `hemelvaarders'. Soms moeten ze meer
dan duizend van zulke hoogten bestijgen eer ze bij de zogenaamde `hemelse
wolkenregionen' aankomen.
4 Het gebeurt dan ook bij zo'n
hemelbestijging niet zelden dat menigeen schoon genoeg krijgt van de te lange
weg. Men wendt zich bij zo'n gelegenheid dan tot de geestelijke en vraagt hem
hoelang de reis nog wel mag duren. De geestelijke geeft hun dan altijd de
schrifttekst ten antwoord, die als volgt luidt: `Wie volhardt tot het einde zal
zalig worden'. Na zo'n antwoord gaat de stoet dan weer verder.
5 Hebben ze weer zo'n vijftig hoogten
overwonnen, dan wordt aan de geestelijke gevraagd of men na zo'n lange reis
niet wat mag uitrusten. Dan geeft de geestelijke hun het volgende antwoord:
`Bid zonder ophouden'. In de geestelijke wereld betekent dat, dat men nooit mag
rusten als men eenmaal op weg is naar de hemel. Want men moet heel goed weten
dat de trage en de lauwe door de mond Gods wordt uitgespuwd en niet wordt
binnengelaten in het hemelrijk. Daarom moeten ze maar al hun krachten
verzamelen en verder gaan totdat ze gelukzalig de poort van de hemel hebben
bereikt. Na zulke vermanende woorden trekt de stoet weer verder. 6 Wanneer na
de volgende vijftig beklimmingen de geestelijke zelf moe wordt en ook zijn hele
gezelschap nauwelijks nog tot klimmen in staat is, zegt de geestelijke dan ook:
luister, schapen van mijn kudde, hier zijn we halverwege. Nu zullen we God de
eer geven en Hem danken dat Hij ons dit punt heeft laten bereiken.
7 Op zo'n plek wordt dan halt
gehouden, men knielt neer en dankt God zoals de geestelijke voorstelt, en wel
eerst God de Vader, dan de Zoon en ten slotte God de Heilige Geest.
8 Als het hele gezelschap op deze
manier wat is bijgekomen, gaat de stoet weer verder. Maar daar de geestelijke
aan zijn eigen voeten merkt dat hij bij eventueel verdere heuvels niet zo
gemakkelijk meer een mars zonder te rusten zal kunnen volhouden, kondigt hij nu
meteen aan dat bij het beklimmen van elke volgende hoogte een 'kruiswegstatie'
wordt gebeden. Bij die gelegenheden ritst hij dan zelf uit. Wanneer de twaalf
of in het ongunstigste geval de veertien staties ten einde zijn en de elkaar
opvolgende, steeds iets steiler wordende hoogten nog niet ophouden, wordt na de
laatste statie gelast de rozenkrans te nemen en deze eveneens op de eventuele
nog volgende hoogten in gedeelten te bidden. Is de rozenkrans op deze manier
ook uitgebeden en komt er nog steeds geen einde aan de alsmaar steiler
wordende hoogten, dan wenden allen zich tot de priester en vragen hem wat het
toch betekent dat er met al zijn verordeningen toch geen eind komt aan deze
hoogten.
9 Dan
zegt de geestelijke: ja, lieve schapen van mijn kudde, hier is pas het moment
gekomen, dat er voor het hemelrijk geweld nodig is; zij die het met geweld naar
zich toetrekken zullen het bezitten. Tevens verordent de geestelijke nog dat
men van nu af aan bij elke nieuw te beklimmen hoogte een psalm van David moet
bidden. En zo gaat de stoet dan met veel moeite weer voorwaarts.
10
Daar onze stoet al deze lotgevallen echter ook meemaakt en aan den lijve ondervindt,
zullen we hem vanaf deze laatste rozenkranspauze tot aan het einde op de voet
volgen.
11
Kijk, de volgende hoogte is al heel steil en het vraagt enorme inspanningen om
haar te beklimmen. Na lang en moeizaam klimmen heeft ons gezelschap de hoogte
bereikt. Kijk eens hoe allen meteen op de kleine vlakte gaan liggen; de
geestelijke haalt zelf een kleine psalmbundel tevoorschijn, plaatst de
monstrans intussen naast zich en begint de eerste psalm zo langzaam mogelijk te
lezen, opdat hij en het hele gezelschap wat meer rust krijgen.
12 Nu
is de eerste psalm gelezen en onze geestelijke neemt de monstrans weer op maar
zegt tegen de vier hemeldragers dat zij, omdat ze toch al heel dicht bij de
ware hemel zijn, deze kleine erehemel gevoeglijk ter plaatse kunnen laten
staan.
13 Na
deze aanwijzing staan allen weer op en beginnen ook dadelijk aan de moeizame
bestijging van de volgende hoogte. Zoals jullie zien wordt deze beklimming
nagenoeg op handen en voeten uitgevoerd en onze geestelijke, de vaandeldrager
en de kruisdrager begint het steeds slechter te vergaan. Daarom laat de
geestelijke zich dan ook zo goed als het gaat door enkele ervaren
bergbeklimmers omhoog trekken; de vaandel- en kruisdragers echter gebruiken hun
hemelse insignes als bergstok.
14 Met
veel moeite en inspanning is er weer een hoogte beklommen. De vlakte daarboven
is zo krap, dat ons gezelschap maar ternauwernood een rustplaats kan vinden.
Nadat iedereen is gaan liggen, begint de priester de tweede psalm te lezen.
Maar zoals jullie zien, wordt hij nu zelf ook geweldig bang, want voor zich
ziet hij weer een nog steilere hoogte en als hij omlaag kijkt, begint het hem
vreselijk te duizelen.
15 Wat
moet hij nu doen? Hij wordt hierover door zijn medehemelbestijgers met vragen
bestormd; tevens wordt hem ook gevraagd waar dan de treden naar de hemel zijn.
En de priester zegt: ik denk dat deze geweldige bergterrassen de treden zijn,
vandaar dat jullie nu zelf ervaren hoe gezuiverd van elke zonde men moet zijn,
wil men er op deze enorme hemeltreden niet door belast worden. Verder zegt hij
nog: we zullen ons hier moeten opsplitsen, want het zou wel eens kunnen zijn,
dat we op de volgende trede, omdat de ruimte steeds krapper lijkt te worden,
niet meer allemaal een plaats kunnen vinden om daar tijdens het lof voor de
Heer en de goddelijke drie-eenheid uit te rusten. Daarom gaan jullie, die het
dapperst zijn, vooruit. Rust boven zolang uit totdat jullie zien dat wij hier
opbreken en beklim dan onmiddellijk de volgende trap, als er nog een mocht zijn.
16
Zoals jullie zelf met je innerlijke ogen kunnen zien, staat de helft van het
gezelschap op en beklimt weer op handen en voeten de wel heel steile hoogte.
Sommigen komen bovenaan, maar anderen die minder kracht hebben, glijden weer
naar beneden. De geestelijke vraagt aan degenen die al boven zijn of er nog een
hoogte komt. Zij roepen terug: victorie!!! Er is geen hoogte meer; we staan
aan het begin van een uitgestrekte vlakte. Heel in de verte zien we ook al het
hemelse wolkendek en in het midden een sterk licht. We kunnen alleen nog niet
ontwaren wat het is.
17
Kijk nu, iedereen staat op en zet al zijn krachten in om naar boven te komen.
De geestelijke bindt de monstrans op zijn rug en klimt eveneens zo goed en zo
kwaad als het gaat op handen en voeten naar boven.
18
Eindelijk na veel moeite en inspanning hebben gelukkig allen deze laatste
hoogte beklommen, loven nu de geestelijke en zeggen: dit is toch een duidelijk
bewijs dat niemand zonder zo'n geestelijke leidsman in de hemel kan komen. Maar
de geestelijke zegt: ja, geliefde kinderen, dat is wel waar omdat God het Zelf
zo heeft bepaald, maar niet mij, alleen God komt de eer toe! Want als ik naar
mezelf kijk dan heb ik jullie in zekere zin eerder door vroom bedrog dan door
mijn inzicht naar hier gebracht. Daar echter de Heer Zijn apostelen zelfs heeft
aangeraden om slim te zijn, ben ik daardoor voor jullie gerechtvaardigd en het
welslagen van mijn leiding toont jullie nu aan, dat ik jullie volgens de leer
van onze alleenzaligmakende kerk volkomen redelijk en getrouw heb geleid. Laten
we ons hier dus weer in de bekende volgorde opstellen en op weg gaan naar het
eeuwige doel.
19
Opnieuw gesterkt begint men aan de tocht over deze uitgestrekte hoogvlakte en
zie eens hoe bijzonder vlug onze stoet zich hier nu voortbeweegt. De hemelse
wolken komen alsmaar dichterbij en we bevinden ons reeds onder het hemelse
wolkendek. Jullie zien daar een hoge muur met daarin een gouden poort, die
echter gesloten is. De geestelijke treedt naar voren en zegt: lieve kinderen,
we hebben gevraagd en ons werd gegeven; we hebben gezocht en hebben gevonden.
Nu komt het op het kloppen aan. Dus mag de drager van het kruis daarmee het
eerst aankloppen en wel drie keer: in de naam van de Vader, de Zoon en de
Heilige Geest, dan zal de poort zeker worden opengedaan.
20 Het gebeurt zoals de geestelijke
gezegd heeft. En werkelijk, als hij de derde keer klopt gaat de deur open en
Petrus met de aartsengel Michaël verschijnen, onderzoeken ons gezelschap nog en
laten het dan ook zonder uitzondering de hemel binnengaan. Alleen de specifieke
attributen van Petrus en de aartsengel Michaël worden weggelaten opdat
tenminste de eerste al te materiële vonk in hen die de hemel binnengaan, wordt
uitgedoofd.
21 Jullie zouden graag willen weten of
het werkelijk Petrus en de aartsengel Michaël zijn? Ik zeg jullie: dit alles is
slechts een verschijningsvorm die in naam van de Heer door engelgeesten tot
stand wordt gebracht. Zo is ook deze hele hemel ontstaan en dat moet allemaal
ook zo zijn, want anders zou het niet mogelijk zijn om vat te krijgen op
geesten die zich hebben gebaseerd op iets dat onjuist is.
22 Daarom treft iedereen de
geestelijke wereld en de hemel aan, zoals hij zich deze, gebaseerd op zijn
geloof, in de geest heeft geschapen, met als enige uitzondering het vagevuur.
Dit laat de Heer niet toe omdat daardoor grote schade toegebracht zou kunnen
worden aan de geesten, als deze zich in zo'n beklagenswaardige toestand dan in
plaats van tot de Heer slechts des te krachtiger tot de heiligen zouden wenden,
of hulp van misoffers op aarde zouden verwachten. Dit alles zou de geest
mettertijd geheel en al doden omdat de geest in dit opzicht helemaal zou afzien
van eigen werkzaamheid en zijn zaligheid slechts zou zoeken in de directe of
indirecte barmhartigheid van God, hetgeen met andere woorden gezegd niets
anders zou betekenen dan het begaan van een geestelijke moord aan zichzelf!
23 Jullie vragen nu: hoezo dan? Dat is
toch gemakkelijk te begrijpen! Het leven van de geest bestaat immers enkel en
alleen bij de gratie van de daarin aanwezige liefde en de juist met deze liefde
overeenkomende werkzaamheid.
24 Wat gebeurt er op aarde met iemand
die zich aan elke activiteit onttrekt? Hij wordt tenslotte totaal krachteloos
en zo zwak dat hij zich nauwelijks nog tegen een vlieg kan verzetten. Als hij
dan tengevolge van zijn totale inactiviteit onontkoombaar in de grootste
ellende geraakt, dan leert de ervaring op aarde maar al te vaak dat zo'n
toestand voor de mens meestal de oorzaak van zelfdoding is. In de geestelijke
wereld zou daardoor eveneens een geestelijke zelfmoord plaatsvinden, omdat
zulke lijdende geesten ondanks het aanroepen van heiligen geen verlossing
ervaren, waardoor zij dan totaal ongelovig en wanhopig zouden worden, wat de
ware geestelijke dood tot gevolg heeft!
25 Waarom dan? Omdat geestelijke
wanhoop zoveel wil zeggen als een volkomen gewelddadige afscheiding van de
Heer. Om die reden wordt zo'n toestand zelfs in de hel niet toegelaten. Wanneer
het kwaad daar al te actief wordt, laat de Heer dit kwaad ook bestraffen en wel
uitermate gevoelig. Wordt het kwaad daardoor weer beëindigd dan houden ook
straf en pijn op.
26 Wat echter deze (katholieke) hemel
betreft, hij is geen belemmering voor het leven van de geest en kan hier als
een goede, levendige school worden beschouwd waarin de geesten de ware hemel
pas beginnen te herkennen. Hoe dat echter in deze hemel in zijn werk gaat,
zullen we bij de volgende gelegenheid zo grondig mogelijk in de geest
beschouwen. Hiermee genoeg voor vandaag.
49.
Aan
Abrahams tafel bij het aanschouwen van de heilige drievuldigheid
1 Omdat ons gehele gezelschap al werd
binnengelaten, proberen ook wij door deze gouden poort te komen. Om die reden
hebben `Petrus' en 'Michaël' de poort ook opengelaten want ze weten wel, wat
wij hier komen doen.
2 Jullie kennen de velerlei
voorstellingen van de hemel die vooral in de katholieke kerk gangbaar zijn.
Zouden jullie niet volledig in die voorstellingen zijn ingewijd, dan worden
jullie dat hier wel degelijk. Kijk dus naar voren; ons talrijke gezelschap
volgend, naderen we al de eerste scène.
3 Wat zien jullie daar niet ver voor
ons? Jullie zeggen: we zien op de uitgestrekte achtergrond een buitengewoon
prachtig paleis waarboven een uit lichte wolken samengestelde tekst te lezen
is. Als we het goed zien, staat er geschreven: `Woning van Abraham'.
4 Goed, zeg ik; wat zien jullie nog
meer? Jullie zeggen: wij zien rondom dit grote gebouw een zeer grote en
uitgestrekte tuin die al enkele stappen van ons vandaan lijkt te beginnen.
5 Het is werkelijk wonderbaarlijk; we
zien een bijna onafzienbare tafel die van de meest kostelijke spijzen voorzien
lijkt te zijn en als we goed kijken, ontdekken we aan beide zijden een groot
aantal gasten, die zich al flink tegoed doen. Ook zien we een heleboel
bedrijvige wezens die de gasten ijverig bedienen, en ook nog dat menige gast
zich heel belangstellend met deze dienende geesten over het een of andere
onderwerp onderhoudt.
6 Ik zeg jullie: dat zien jullie heel
goed. Daarom zullen we ons terstond met ons gezelschap, dat juist op de tafel
afstevent, in deze tuin begeven en alles wat er bij de tafel gebeurt in
ogenschouw nemen.
7 Kijk, Petrus en Michaël wijzen nu
een ieder van het gezelschap een plaats aan en zeggen tegen hen: nemen jullie
in het hemelrijk nu plaats aan de tafel van Abraham, Isaäk en Jacob en geniet
daar in bovenaardse overvloed van de vruchten van de aardse werken die jullie
altijd onverdroten uit grote liefde voor de hemel en ter ere van God hebben
volbracht. Met stralende gezichten gaat ons gezelschap aan tafel en begint al
spoedig heel monter de spijzen en dranken te nuttigen. We laten ons gezelschap
nu echter ongestoord en welgemoed zijn honger stillen en gaan weer wat verder.
8 Kijk, ginds aan het eind van deze
bijna onafzienbaar lange tafel zitten in volle glorie Abraham, Isaäk en Jacob
en daar vlak voor ons is een gast met een hemelse tafeldienaar in gesprek. Wat
zouden die met elkaar bespreken? Laten we wat dichterbij gaan dan zullen we het
wel horen.
9 Hoor maar, daar vraagt een reeds
oververzadigde gast, die volgens jullie tijdrekening al ongeveer vier weken aan
deze tafel zit te eten, aan de tafeldienaar: beste vriend, hoe lang zal deze
heerlijke maaltijd nog duren? Waarop de bediende aan de gast vraagt: allerbeste
vriend, waarom vraag je me dat? De gast zegt wat verlegen: goede vriend, ik zou
het je niet vragen - ja, als ik op aarde zou zijn, dan zou ik zeker denken dat
ik met zo'n vraag een zonde zou begaan, maar omdat ik nu in de hemel ben, waar
men niet meer kan zondigen, weet ik ook dat zo'n vraag geen zonde is.
10 De eigenlijke reden voor mijn vraag
is deze: kijk, voor God altijd alle lof en eer! Het is weliswaar
onbeschrijfelijk heerlijk om hier te zijn en de spijzen en dranken smaken
werkelijk hemels voortreffelijk, maar desondanks moet ik je eerlijk bekennen
dat deze voortdurende eentonigheid me wat begint te vervelen. Daarom heb ik je
gevraagd hoelang deze maaltijd nog zal duren.
11 De tafeldienaar zegt: wel beste
vriend, heb je op aarde dan nooit gehoord dat de hemelse vreugden eeuwig en
onveranderlijk voortduren? Hoe kun je mij dan vragen hoelang deze maaltijd nog
zal duren? Kijk, zo'n maaltijd duurt toch eeuwig.
12 Kijk, nu schrikt onze gast en zegt
tegen de tafeldienaar: ja beste vriend, dat zie ik wel in, maar ik heb op aarde
ook horen spreken over het eeuwige aanschouwen van God. Ik zie daar ver op de
achtergrond wel Abraham, Isaäk en Jacob, maar van God de Vader, God de Zoon en
God de Heilige Geest is nergens iets te bespeuren.
13 De bediende zegt: mijn beste vriend,
denk je dan dat de Goddelijke drieeenheid vlak voor je neus moet zitten? Kijk
eens omhoog daar boven Abraham, Isaäk en Jacob, dan zul je dadelijk God in Zijn
drievuldigheid in het ontoegankelijke licht aanschouwen. Je zult toch op aarde
vaker hebben gehoord dat God in de hemel woont, waar alle zaligen Hem van
aangezicht tot aangezicht kunnen zien, dat wil zeggen van het aangezicht van de
Vader tot aan het aangezicht van de Heilige Geest, maar eigenlijk woont de
Goddelijke drie-eenheid in het ontoegankelijke licht! Wel beste vriend, wil je
misschien een nog volmaaktere hemel?
14 Onze gast zegt: o beste vriend, ik
zeg je, geenszins; ik ben volkomen tevreden als ik tenminste maar een dienaar
zoals jij zou mogen zijn, om op die manier toch wat beweging te hebben. Of als
het geoorloofd zou zijn om tenminste zo nu en dan in deze mooie tuin wat rond
te wandelen; dat zou dan naar mijn mening deze hemelse zaligheid aanzienlijk
verhogen!
15 De tafeldienaar zegt: lieve vriend,
wat hoor ik daar uit jouw mond? Het lijkt wel of jij ontevreden bent over
hetgeen God jou in de hemel heeft toebedeeld. Je praat over bewegen en
rondwandelen in deze tuin; heb je dan zelf niet altijd gebeden: God, geef hun
de eeuwige rust en de eeuwige vrede? Heb je hier geen eeuwige rust en geen
eeuwige vrede? Wat wil je hier dan voor beweging?!
16 De gast wordt helemaal verlegen en
zegt tenslotte tegen de tafeldienaar: lieve vriend, ik erken dat dit allemaal
juist is en dat het hemelrijk hier waarachtig in letterlijke zin tot
uitdrukking komt en ik zie ook in dat het ten gevolge van de voor eeuwig
uitgesproken waarheid niet anders kan zijn. Wanneer ik daarentegen bedenk dat
ik hier op deze plek eeuwig moet blijven zitten, werkelijk, beste vriend, dan
lopen de koude rillingen over m'n rug; bovendien moet ik met betrekking tot de
hemelse zaligheid en vreugde, eerlijk bekennen dat ik als armzalige landman op
aarde beduidend gelukkiger was dan hier bij dit eeuwige vooruitzicht in de
hemel! Daar ik nu echter eenmaal in de hemel ben, zij alles aan God opgeofferd!
Het beste is hier nog, dat men niet kan zondigen.
17 De tafeldienaar zegt: ik zie wel,
dat je ontevreden bent met de hemel. Maar wat moet ik met je beginnen? Omwille
van jou kan de hemelse orde toch niet verstoord worden!
18 De gast zegt: beste vriend, ik heb
ooit eens op aarde gehoord en ook op schilderijen gezien dat de zaligen,
knielend op wolken, God onafgebroken aanschouwen, maar hier is slechts een
tuin; waar zijn dan de wolken? De dienaar zegt: lieve vriend, bekijk de bodem
maar eens wat nauwkeuriger, dan zul je heel gauw de losse ondergrond ontdekken.
Denk je soms dat dit een aardrijk is? Kijk maar, ik zal met mijn hand de bodem
wat loswoelen, dan zul jij je er terstond van kunnen overtuigen, dat we ons
allemaal op `hemelse wolken' bevinden.
19 Kijk, de dienaar schuift het gras
wat opzij en onze gast ziet tot zijn niet geringe verbazing dat de ondergrond
werkelijk slechts uit lichte wolken bestaat. Na zich ervan te hebben overtuigd,
wendt hij zich meteen weer met de volgende vraag tot de bediende: beste vriend,
als de bodem hier zo vreselijk losjes is, is het dan ook mogelijk dat iemand er
bij een wat ondoordachte, onhandige beweging doorheen kan vallen? En als dat
mogelijk is, waar valt hij dan in? Er zal zich hier onder ons toch niet het
vagevuur bevinden?
20 De tafeldienaar zegt: beste vriend,
daar hoef je helemaal niet bang voor te zijn, want je bent nu immers een
buitengewoon lichte geest en deze bodem is voor jou even stevig als ooit het
aardrijk was voor jouw lichaam.
21 De gast zegt verder: beste vriend,
sta me nog één vraag toe: is deze bodem alleen hier in de omgeving van deze
tafel zo stevig, of is hij overal zo? De bediende zegt: vriend, waarom vraag je
naar dingen die je niet aangaan? Hier, waar jij jouw zaligheid geniet, zie je
heel goed dat de bodem voor eeuwigheden stevig genoeg is. De uitgestrekte tuin
hoef je bovendien niet te betreden; waarom zou jij je om zijn stevigheid
bekommeren. Omdat je mij echter gevraagd hebt, wil ik je wel zeggen dat de tuin
overal dezelfde stevige ondergrond heeft, anders zou hij ons immers niet dragen
als we voortdurend overal de overvloedige vruchten voor deze eeuwige tafel
verzamelen en ze hiernaartoe brengen.
22 De gast is nu eindelijk tevreden en
de tafeldienaar wil zich verwijderen, maar onze gast schiet juist weer iets te
binnen. Daarom zegt hij nog het volgende tegen de tafeldienaar: beste vriend,
daar we nu eenmaal al over zoveel van gedachten hebben gewisseld, zou ik je
toch nog één ding willen vragen, maar wel helemaal onder ons. Wat zou er met
iemand gebeuren, als hij, omdat hij schoon genoeg heeft van het lange zitten,
wellicht toch eens zou opstaan en daar over die prachtige velden een kleine
wandeling ging maken?
23 De tafeldienaar zegt: gebeuren zou
er niets, maar je weet toch dat God niet graag ziet dat een zalige geest niet
met Zijn voorschriften tevreden zou zijn. Wat er dus met jou zou kunnen
gebeuren kan ik je niet goed uitleggen, maar zoveel is zeker, dat jouw lege
plaats direct zou worden ingenomen en dat jij dan verder weer onderaan zou
moeten aanschuiven. Trouwens, mijn lieve vriend, ik zie dat jij tijdens ons
hele gesprek nauwelijks één keer naar de drie-eenheid hebt opgekeken, terwijl
er gezegd is dat jullie onafgebroken God zullen aanschouwen!
24 De gast zegt: beste vriend, dat is
allemaal goed en wel, maar kijk, mijn hele wezen snakt naar meer vrijheid en
indien mogelijk ook naar een of andere bezigheid, want bij God, ik moet je
zeggen: zoals het nu is, houd ik het geen moment meer uit, laat staan een
eeuwigheid! 25 Kijk nu, onze gast staat op en loopt weg zo hard hij kan en
zoals jullie goed kunnen zien, vindt zijn voorbeeld navolging. De tafeldienaren
zitten hen achterna en als ze hen hebben ingehaald zullen ook wij hen inhalen
en dan onze verdere beschouwingen houden en zien hoe deze geschiedenis zal
aflopen. Maar nu genoeg voor vandaag.
50.
Onhoudbaarheid
van deze materiële voorstelling van de hemel
1 Kijk, we zijn al bij elkaar en kijk nu
verder; het weggelopen gezelschap is bij de grens van de grote tuin aangekomen.
Deze is daar omgeven door een doorzichtige muur die, zoals jullie je er
innerlijk van kunnen overtuigen, ogenschijnlijk wel een hele mooie versiering
voor deze tuin is; maar omdat hij doorzichtig is, heeft hij de fatale
eigenschap dat men daardoorheen voorbij de tuin in een verschrikkelijke afgrond
kijkt. Onze gasten zouden nog graag een poging doen om nog verder te komen en
zouden ook zonder veel moeite over de muur kunnen klimmen, maar de fatale ons
reeds bekende situatie verhindert zo'n onderneming. We zien ons hele gezelschap
dan ook totaal verbluft bij de muur staan en geen van de gasten weet nu wat hij
verder zal doen. Zoals jullie tevens zien, komen er al verscheidene tafeldienaren
op hen af terwijl een aanvoerder van de dienaren naar het wat schuchtere
gezelschap toe gaat en hen als volgt aanspreekt: lieve vrienden en broeders,
wat hebben jullie nu gedaan? Het gezelschap antwoordt: vergeef ons beste
vrienden, we deden niets anders dan datgene wat wij in ons als een noodzakelijke
levensbehoefte voelden. We kunnen jou vanuit onze meest innerlijke levensdrang
verzekeren dat deze hemel, waarvan de gesteldheid ons nu maar al te goed bekend
is, onmogelijk de echte kan zijn en daarom hebben we ook een poging gedaan om
in beweging te komen.
2 De
eerste tafeldienaar zegt: ik begrijp wel dat het lange zitten en het voortdurende
eten evenals het alsmaar saaie aanschouwen van jullie goddelijke drievuldigheid
jullie begon te vervelen, maar als jullie weer terugdenken aan jullie leven,
dan hebben jullie toch werkelijk tot aan je laatste uur voor niets anders
gebeden dan voor `de eeuwige rust' en voor `een eeuwig stralend licht', en
bovendien dat jullie ook aan de `tafel van Abraham, Isaäk en Jacob in het
hemelrijk verzadigd mochten worden' en aldaar God, die `in het eeuwige
ontoegankelijk licht woont', van aangezicht tot aangezicht mochten aanschouwen.
Wanneer jullie dat nu allemaal letterlijk en getrouw hebben gekregen, waarom
konden jullie er dan niet tevreden mee zijn?
3 De
gast die het woord voert zegt daarop: beste vriend, ik zal je in naam van het
hele gezelschap antwoorden; wees dus zo goed om naar ons te luisteren. Op aarde
geloofden we vast en zeker aan alles wat onze kerk ons te geloven voorhield. We
dachten bij onszelf: wanneer we redelijkerwijs streng volgens de leer van de
kerk leven, werkzaam in het geloof volgens de liefde die het geloof tot leven
brengt, dan kan het met ons in geen geval misgaan. Er werd ons immers steeds
gepreekt dat deze kerk niet kan dwalen of falen omdat ze voortdurend in het
bezit van de Heilige Geest zou zijn. Welnu, we hebben werkelijk wel alles
bereikt wat de kerk ons heeft geleerd en waaraan we ook altijd vast hebben
geloofd.
4 Maar
helaas ging ons pas bij het bereiken van al wat we geloofden een ander licht op
en ten gevolge van dit licht hebben we ook het vermoeden gekregen dat er ergens
een ander soort hemel zou moeten zijn, want de hemel waarin we ons nu bevinden
is immers letterlijk en figuurlijk gesproken niets anders dan je reinste
gevangenschap. Waartoe dient een eeuwig goedvoorziene tafel, waartoe de
eeuwige aanschouwing van de drie goddelijke personen als er door de eeuwen heen
nooit eens een weldadige verandering optreedt? En dan, neem me niet kwalijk
beste vriend, dat eeuwig moeten zitten! Deze gedachte moet mettertijd toch
elke nog zo beschroomde geest tot wanhoop brengen!
5 We
moeten wel toegeven dat het zitten geen pijn veroorzaakt zoals op aarde het
geval was. Ook is het bepaald niet onaangenaam om zich voortdurend in een heel
prettig en vroom gezelschap te bevinden; ook ons oog wordt bij het aanschouwen
van de goddelijke drie-eenheid altijd zeer aangenaam getroffen. De spijzen en
dranken zijn zo smakelijk dat ze ons gehemelte en onze maag niet gaan
tegenstaan. Zo nu en dan hoort men van de vele gasten aan tafel ook hele
liefelijke, aangename gezangen die heel prettig in de oren klinken.
6
Kijk, dat zou allemaal wel in orde zijn, maar als je bedenkt beste vriend, dat
daar die verschrikkelijke eeuwigheid nog eens bijkomt, dan moet je toch, als je
tenminste een beetje levendig, menselijk gevoel in je hebt, zelf ook tot in het
diepst van je ziel huiveren. Want zoals men op aarde gewoonlijk zegt, is het
logisch en juist dat het leven een vrije bewegende kracht is. Kijk, deze kracht
voelen we in onszelf, maar we moeten ondanks dit levendige gevoel eeuwig aan
tafel zitten! Is dat niet duidelijk in tegenspraak met het begrip leven?
7 Bovendien
moet ik hier op grond van mijn ervaringen die ik op aarde heb opgedaan, nog een
opmerking aan toevoegen en ik geloof dat je daaruit gemakkelijk kunt opmaken
hoe onnatuurlijk deze hemel met betrekking tot het menselijke gevoel is. Toen
ik destijds op aarde een jonge levenskrachtige man van ongeveer dertig jaar
was, ontmoette ik als vrijgezel bij toeval eens een meisje, dat ik zo hemels
mooi. vond dat ik in mijn hart zei: mijn God en mijn Heer, als U mij dit meisje
tot vrouw geeft zal ik daar gelukkiger mee zijn dan wanneer U mij dadelijk
vrije toegang tot de hemel zou geven! Ik heb ook direct in mijn hart gezworen
dat deze hemelse engel mijn vrouw moest worden. Na zo'n eed deed ik dan ook al
het mogelijke om haar tot de mijne te maken. Dat kostte me heel wat moeite en
inspanning, maar hoe harder ik voor deze aardse engel moest vechten, des te
gelukkiger dacht ik, zou ik mij voelen als ik haar eenmaal zou bezitten. Ja, in
mijn fantasie ging ik werkelijk zo ver dat ik me voorstelde dat, wanneer deze
vrouwelijke engel voor altijd voor me zou staan en ik haar steeds van top tot
teen zou kunnen bekijken, ik daar onmogelijk ooit genoeg van zou krijgen.
8 En
zie, na een bijna twee jaar durende bittere strijd werd deze engel werkelijk
mijn vrouw. Voorwaar, de eerste tijd geloofde ik zelf nauwelijks dat ik echt de
gelukkige was die nu met het volste recht tegen deze engel kon zeggen: mijn
liefste vrouw! Ik was overgelukkig! Maar kijk, na ongeveer twee jaar was deze
engel voor mij zoiets gewoons geworden dat het me vaak behoorlijk veel
zelfverloochening kostte om tenminste fatsoenshalve en eershalve bij haar
thuis te blijven. In het begin was ik in mijn hart ook zo jaloers dat ik op een
echte engel uit de hemel kwaad zou zijn geworden als die het had gewaagd om in
de huurt van mijn hemelse ideaal te komen. Maar na twee jaar, moet ik je tot
mijn eigen schande eerlijk bekennen, was ik vaak echt blij als mijn hemelse
ideaal zo nu en dan eens bezoek kreeg, zodat ik tijd vond om wat in de vrije,
goddelijke natuur te wandelen.
9 En kijk, toen al dacht ik bij
mezelf: mijn God en mijn Heer, als het later met de hemel ook zo gesteld is,
dan zal deze niet bepaald aan de behoeften van de mens voldoen. Toch dacht ik
daarnaast: mocht de hemel ook zo'n eeuwige eentonigheid zijn, dan zal God de
gevoelens van een onsterfelijke geest wel zo veranderen dat hem de eeuwige
eentonigheid toch een eeuwig onuitsprekelijke zaligheid zal bereiden. Nu heb ik
dan de werkelijke hemel geproefd en ik zeg je, het gaat me geen haar beter;
integendeel, nog aanzienlijk slechter dan het mij in mijn aardse hemel is
vergaan. Wanneer de Heer dat fatale gevoel van verveling, vooral bij het
vooruitzicht op de eeuwige eentonigheid niet uit mijn lichaam verwijdert, zou
ik werkelijk veel liever voor eeuwig op aarde houthakker willen zijn. Want,
beste vriend, ik zeg je nog eens, het idee dat alles wat men hier geniet,
zonder de minste afwisseling eeuwig zal duren, is iets verschrikkelijks!
10 Oordeel nu zelf over hetgeen ik in
mijn wanhoop heb gezegd en doe met ons wat je wilt. Naar die tafel laat ik me
echter niet meer brengen, al doe je nog zoveel moeite! Nog liever wil ik eeuwig
in deze tuin rondzwerven en als ik honger krijg, zelf iets te eten van de bomen
proberen te bemachtigen; maar zoals gezegd: ik ga niet meer terug naar de
tafel!
11 Ik moet je ook zeggen dat de
herinneringen aan mijn werkzame aardse leven mij hier werkelijk een nog groter
genoegen verschaffen dan de hele hemelse tafel, met uitzondering
vanzelfsprekend van de aanschouwing van de goddelijke drie-eenheid. Daarover
zou weliswaar ook nog het een en ander te zeggen zijn, maar dat thema is te
heilig en wij zijn niet waardig om ons daarover nader uit te spreken. Beoordeel
daarom slechts dit en handel ernaar.
51.
De
ware drie-eenheid.
De
zonde tegen de Heilige Geest
1 De tafeldienaar zegt: lieve vriend,
ik begrijp heel goed wat je mij wilt zeggen, maar ik begrijp niet waarom je
tijdens je aardse leven je geen andere voorstelling van de hemel hebt gemaakt,
terwijl je toch vaak de brieven van Paulus hebt gelezen. Zeg eens, wat dacht je
daarbij dan als je las: 'Zoals de boom valt, blijft hij liggen'? Je haalt de
schouders op en weet niet wat je mij moet antwoorden. Maar ik zeg je, dat de
boom nu juist jouw geloof voorstelt en met andere woorden niets anders betekent
als: zoals je gelooft, zo zal het voor je worden! Zoals namelijk het geloof is,
zo is ook het inzicht; uit het inzicht komt ook de aansporing tot handelen
voort; zoals de aansporing tot handelen is, zo is ook de liefde die toch het meest
eigenlijke leven van de geest is.
2 Kijk, zo hebben jullie allemaal in
een hemel geloofd, zoals die nu voor jullie ligt en jullie handelden ook
redelijk goed om deze hemel te verwerven. Zoals de boom in het aardse leven na
het vellen volgens jullie innerlijke beleving in het geestelijke is gevallen,
zo ligt hij nu ook. Ik kan jullie onmogelijk een andere hemel geven dan die,
welke jullie jezelf hebben gegeven, want er staat toch in de Schrift: `Het rijk
Gods komt niet met uiterlijk vertoon, maar het is binnen in jullie.' Daarom is
deze nu aanwezige hemel een product dat voortgekomen is uit jullie innerlijke
geloofsovertuiging. Wat willen jullie nu doen? Kunnen jullie afstand doen van
je geloof? Kunnen jullie misschien luthers of zelfs zuiver evangelisch worden?
3 De gast zegt: beste vriend, daarvoor
moge ons de heilige drie-eenheid bewaren, want dat zou ons tenslotte nog in de
hel kunnen brengen.
4 De tafeldienaar zegt: wat willen
jullie dan eigenlijk? Er blijft voor jullie derhalve niets anders over dan voor
eeuwig hier te blijven in de meest volkomen rust.
5 De gast zegt: beste vriend, wat denk
je, zouden we misschien weer terug mogen keren naar de plaats waar we meteen na
onze dood zijn aangekomen? Daar zou ik veel liever willen zijn en alles willen
doen, wat mij ook zou worden aangeraden. Kort en goed, voor een sobere kost zou
ik alle werkzaamheden willen verrichten, die voor anderen nuttig zijn. Dat zou
me, naar mijn gevoel, oneindig veel liever zijn dan het eeuwige zitten hier!
6 De dienaar zegt: ja, ja, lieve
vriend, ik begrijp dat allemaal evengoed als jij; alleen begrijp ik niet, zoals
ik je al eerder heb gezegd, waarom jij op aarde niet tot een betere
voorstelling van de hemel wilde komen, terwijl je je toch vaak tijdens een
langdurige mis ontzettend zat te vervelen en vaak vurig verlangend zat te
wachten op het 'Ite missa est'.
7 De gast zegt: o, beste vriend, ik
geef toe dat je het precies geraden hebt; zo is het me heel vaak vergaan. Ik
heb die fout ook altijd trouw gebiecht maar kon hem toch niet van mij
afbiechten! De geestelijke heeft me uitgelegd dat dit het kwaadaardige werk van
de duivel was, waarna ik met veel zelfverloochening probeerde me het heilige
misoffer zo aangenaam mogelijk voor te stellen, maar jammer genoeg was al mijn
moeite vergeefs. Ik bad wel uit een goed missaal alle gebeden mee en hield me
dus tijdens de mis zo goed en aandachtig mogelijk bezig, maar ik kon het niet
zover brengen dat het me uiteindelijk speet dat het misoffer was afgelopen. Ik
was eigenlijk innerlijk altijd heel blij als ik weer uit de kerk was. 's
Zomers, als het niet al te warm was en bovendien het misoffer door goede
koormuziek werd begeleid, ging het nog wel, maar 's winters, beste vriend, ik
moet je eerlijk bekennen, heb ik het vaak beschouwd als een soort vagevuur dat
ons zuivert van onze zonden, dus allerminst als een voorspel van de hemel. Dat
ik op aarde zo'n monotonie accepteerde en mij ook daarom de monotonie van de
hemel, zoals ik me die voorstelde en zoals die ons werd geleerd, verdraaglijk
leek, komt doordat ik me met dergelijke monotone voorstellingen toch in een
wereld bevond die door allerlei gebeurtenissen en eigen activiteiten steeds vol
afwisseling was.
8 Maar hier, waar iedere afwisseling
in één klap verdwenen is, hier, waar geen nacht meer is, niets te doen, eeuwige
lediggang, voortdurend hetzelfde uitzicht, kijk, hier merkt men pas hoe
vreselijk vervelend dat is. Daarom vraag ik je, praat jij eens voor ons met
Abraham, Isaäk en Jacob, en vraag, of zij ons iets te doen willen geven of, zoals
eerder gezegd, ons weer willen laten afdalen naar de lagere streek waar we
misschien toch wat te doen kunnen krijgen, want hier houden we het in geen
geval uit!
9 De tafeldienaar zegt: maar wat
verlang je dan?! Wat wil je hier dan doen? Wat beneden? Hebben jullie op aarde
al niet geloofd en gezegd: de Heer God Zebaoth is een almachtige God en heeft
geen hulp van mensen nodig? Alleen op aarde laat Hij hen uit barmhartigheid
werken zodat zij de hemel kunnen verdienen. Hier in Zijn Rijk echter, zou het met
alle werk gedaan zijn! Kijk, dat was eveneens jullie geloof, maar wat wil je
hier naast de goddelijke almacht doen? Zou deze jouw dienst wel nodig hebben?
10 De gast zegt: o, beste vriend,
geloof me, ik zie mijn enorme vergissing nu in en geef openlijk toe, dat we ons
hier met z'n allen letterlijk in een strafhemel bevinden, want door jouw vraag
ben ik me daarvan volkomen bewust geworden. Als de Heer ons uit louter
erbarming heeft laten werken om de hemel te verdienen, dan zie ik werkelijk
niet in waarom Zijn barmhartigheid, Zijn oneindige liefde en goedheid juist in
de hemel zouden ophouden.
11 Beste vriend, ik kan van je gezicht
aflezen dat je iets anders in petto hebt. Daarom vragen we je allemaal
dringend, hou ons niet langer in onzekerheid en zeg ons, wat de waarachtige wil
van God is. We willen immers alles doen en ons in alles schikken, maar breng
ons niet meer terug naar deze, in de letterlijke zin van liet woord, lange en
daardoor ook bijzonder saaie tafel; want werkelijk, ikzelf zou als het mogelijk
was liever sterven en dus ophouden te bestaan, dan me een vraatzuchtige poliep
te wanen op de bodem van deze onmetelijke lichtzee!
12 De tafeldienaar zegt: lieve vriend
en broeder, kijk, nu pas ben je rijp en kan ik jou en jullie allen de waarheid meedelen.
Luister dus:
13 De hemel die jullie hier zien, is
niets anders dan een verschijningsvorm van jullie onjuiste geloof, de
drie-eenheid die jullie zien, stelt het toppunt van jullie dwaling voor.
14 Hoe hebben jullie ooit kunnen
denken dat drie goden tenslotte toch één God kunnen zijne Dat elk van deze drie
goden iets anders zou verrichten en deze drie toch volkomen één in wezen en
natuur zouden zijn? Voorts, hoe hebben jullie je een nietsdoende God kunnen
voorstellen, terwijl Hij toch in alle eeuwigheid het meest actieve wezen is?
Kijk, op grond hiervan hebben jullie je dan ook een eeuwig werkeloos leven
voorgesteld zonder te bedenken dat het leven een energie is, die God vanuit
Zijn eeuwige energie al Zijn levende schepselen heeft ingeblazen.
15 Heeft de Heer op aarde niet geleerd
dat Hij en de Vader volkomen één zijn? Heeft Hij niet gezegd: `Wie Mij ziet,
ziet de Vader'? Heeft Hij niet ook gezegd: `Geloven jullie, dat Ik in de vader
ben en de Vader in Mij is?' Kijk, dat alles had jullie toch best op de gedachte
kunnen brengen dat de Heer slechts Eén is en dus ook maar één persoon; maar
geen driegod, zoals jullie je Hem hebben voorgesteld.
16 Jullie zeggen nu wel: beste vriend,
je weet toch hoe ons geloof aan banden werd gelegd. We konden toch onmogelijk
iets anders weten dan hetgeen de kerk ons, enerzijds onder allerlei
bedreigingen van eeuwige straffen in de hel en anderzijds door de steeds
onduidelijke aanprijzingen van de hemel, heeft geleerd en waaraan ze altijd nog
heeft toegevoegd: `Geen oog heeft ooit gezien, geen oor heeft ooit gehoord en
in geen mensenhart is opgekomen wat God bereid heeft voor hen die Hem
liefhebben!'
17 O vrienden en broeders, ik weet
maar al te goed, dat jullie bedrogen en geweldig misleid zijn. Daarom is nu ook
het verlossende ogenblik aangebroken waarop jullie de ware God en de ware hemel
zullen leren kennen.
18 Jullie hebben in het woord van de
Heer gelezen met welke uiterlijke vormen Hij het hemelrijk heeft vergeleken.
Als jullie, welke vorm dan ook, slechts enigszins nauwkeurig beschouwen, moet
het je toch in één flits duidelijk worden dat de Heer nooit een inactief, maar
een in allerlei vormen zeer actief hemelrijk heeft verkondigd.
19 Wenden jullie je dan nu ook tot de
enige Heer Jezus Christus, want Hij alleen is God van hemelen aarde. Wend je
echter in je liefde tot Hem; dan zullen jullie meteen in Hem en uit Hem in
jezelf de ware bestemming van het eeuwige leven vinden en dan ook heel
duidelijk aanschouwen.
20 Deze (onjuiste) drie-eenheid echter
moet in jullie ten onder gaan, opdat jullie de ware drie-eenheid, die de
liefde, de wijsheid en de daaruit voortkomende daadkracht in de enige Heer
Jezus is, mogen leren kennen.
21 Denk niet dat er bij de doop van
Christus een goddelijke driepersoonlijkheid geopenbaard werd, want wat daar
gebeurde was slechts een verschijningsvorm, door de Heer toegelaten, opdat de
mensen daardoor in de ene Heer de volle almacht en de volle goddelijkheid
zouden herkennen. Toen heeft namelijk de wijsheid van God, die als Zijn eeuwige
Woord uit de liefde voortkomt, het vlees aangenomen en heette Gods Zoon,
hetgeen zoveel wil zeggen als: de wijsheid is de vrucht van de liefde en komt
uit haar voort zoals het licht uit de warmte. De zichtbare gestalte van Gods
geest boven de Zoon betekende slechts dat de eeuwige, oneindige kracht van God
weliswaar evenals de wijsheid voortkomt uit de liefde, maar toch door de
wijsheid werkt, zoals de warmte van de zon in het voortgeplante licht de
uitwerkingen teweegbrengt.
22 Wanneer jullie dit allemaal nu
inzien, zullen jullie ook gemakkelijk begrijpen dat, omdat in de Heer het
totale oneindige licht der wijsheid voorhanden was, in Hem dus ook de totale
oneindige liefde, evenals de uit beide voortkomende oneindige, goddelijke
daadkracht voorhanden moest zijn.
23 Johannes zegt immers ook: `In
Christus woont de volheid van God' en hij zegt ook: `In het begin was God; en
God was het Woord en het Woord was bij God; het Woord is vlees geworden en
heeft onder ons gewoond.' Jullie zeggen weliswaar dat er geschreven staat: `In
het begin was het Woord, God was het Woord, want het Woord was bij God en God
was in het Woord.' Dat betekent hetzelfde, want God en Woord is een en
hetzelfde als Zoon en Vader. Of wanneer jullie zeggen: Woord en God, wat
eveneens hetzelfde is als Zoon en Vader, is het ene niet eerder dan het andere,
want Vader en Zoon of God en het Woord, of liefde en wijsheid zijn vanaf alle
eeuwigheid volkomen één. Daarom mogen jullie de tekst uit Johannes ook draaien
zoals jullie willen, zijn getuigenis heeft steeds dezelfde betekenis, namelijk
dat de Heer Eén is, zowel als Vader, als Zoon en als Geest!
24 Jullie vragen hoe men het dan moet
begrijpen dat de Heer zegt, dat de zonde tegen de Vader en de Zoon vergeeflijk
is, maar de zonde tegen de Heilige Geest' niet. Dat is toch heel begrijpelijk;
wie strijdt tegen de goddelijke liefde wordt door de goddelijke liefde gegrepen
en geheeld; wie strijdt tegen de goddelijke wijsheid wordt door de goddelijke
wijsheid eender behandeld. Maar zeg zelf eens, als er een dwaas zou zijn die
werkelijk tegen de oneindige goddelijke macht en kracht in opstand zou willen
komen, wat kan hem anders te wachten staan dan dat de oneindige goddelijke
kracht hem eveneens aangrijpt, maar hem dan weg blaast de oneindigheid in,
vanwaar hij een hopeloos lange terugweg zal hebben te gaan om mogelijkerwijze
weer dichter bij Gods liefde en erbarming te komen.
25 Kijk, dit allemaal doet immers
steeds een en dezelfde Heer, die zich aan ieder mens openbaart naargelang de
mens wil. Wie het derhalve tegen zijn kracht wil opnemen, hem zal de Heer ook
laten proeven hoe Zijn almacht smaakt vergeleken met de onmacht van een
schepsel! Maar denk vooral niet dat de Heer zo'n dwaze strijder zal verdoemen
of vernietigen, want de Heer doet alles vanuit Zijn oneindige liefde, opdat
niemand verloren zal gaan. Overdenk dit allemaal in jullie harten; daarna zal
ik terugkomen en jullie leiden naar hetgeen jullie in jezelf gevonden en erkend
zullen hebben.
52.
De
ware armoede van de geest.
Het
gevaar van de blinde twijfelzucht
1 Kijk nu eens! De tafelbedienden
verwijderen zich en ons gezelschap steekt de koppen bij elkaar. In het
geestelijke betekent dat: één van zin worden. Waar hebben ze het nu over? Een
beetje geduld maar, dan zullen we het spoedig gewaarworden. Degene die eerst
het meest met de tafeldienaar heeft gesproken en eens op aarde een landman was,
zal nu spoedig op de voorgrond treden en het hele gezelschap een voorstel doen.
Jullie zouden het al graag willen horen, maar ik zeg jullie: in de geest kan
dat niet zo plotseling plaatsvinden. Het opnamevermogen van een geest in zijn
meest zuivere en volmaakte toestand werkt volgens jullie begrippen weliswaar
ongelooflijk snel, maar dat van een meer onvolmaakte geest daarentegen des te
moeizamer en langzamer. Jullie vragen: waarom is dat zo? Dat is toch
gemakkelijk te begrijpen, omdat de geest niets heeft waarop hij terug kan
vallen; zijn enige bezit is slechts zijn innerlijk.
2 De volmaakte geest heeft het
volmaakt goede en ware in eindeloos grote overvloed in zich; daarom kan hij het
geestelijk reëel ware en goede zo ongelooflijk snel opnemen. De meer
onvolmaakte geest heeft echter niets anders dan misvattingen in zich. Als hij
nu met het goede en volkomen ware vooruitgang wil boeken, dan moet hij eerst
zijn misvattingen als zodanig erkennen, deze uit zichzelf verwijderen en
daardoor in grote armoede vervallen, opdat hij een waarachtig arme van geest
wordt. Pas door deze armoede of volslagen geestelijke leegte komt de
goddelijke vonk, die het liefdevolle goede is, dan vrij, begint zich steeds
meer uit te breiden en vult dientengevolge de vroegere geestelijke leegte met
nieuw licht op. Pas in dit licht wordt het opnamevermogen van de geest steeds
volmaakter. En zo zien jullie dat het ons gezelschap nogal wat moeite kost om
dit aanschouwelijk voorgestelde beeld van de hemel kwijt te raken.
3 Zij
zien nog steeds alles wat ze in het begin hebben gezien. Dat getuigt ervan dat
hun innerlijke bewustwording van het ware en goede nog niet veel is veranderd.
Jullie zouden nu wel graag willen weten wat daarvan de oorzaak is, daar de
tafeldienaar dit hele gezelschap de waarheid toch danig onder de neus heeft
gewreven, zoals jullie plegen te zeggen.
4 Ik
zeg jullie, daar is vaak maar één reden voor aan te wijzen: al deze katholieke
hemelhelden zijn in wezen niets anders dan blinde sceptici. Scepsis is echter
voor de mens wat de houtkever is voor de bomen: er hoeft maar één enkel puntje
niet helemaal steekhoudend te zijn of het zal zich ontwikkelen tot een zich
rijkelijk reproducerend, schadelijk waarheidsinsect, dat tenslotte grote bossen
met bomen vol van leven en kennis te gronde richt.
5
Jullie vragen nu: beste vriend, wat is dan dit gevaarlijke punt bij dit gezelschap?
Ik zeg jullie: dit punt op zich verdient nauwelijks aandacht, maar de
scepticus, die aan alle vezels van de boom van leven en kennis knaagt, plaatst
dit onbeduidende puntje onder een sterk vergrotende microscoop en ontdekt dan
in dit onopvallende punt hele bergen van oneffenheden, die zich dan niet meer
met het natuurlijke beeld van het oppervlak van het levende hout laten
verenigen.
6 De
oorzaak is te vinden in het feit dat deze sceptici met hun verstandelijke
microscoop steeds op dit onbeduidende punt gefixeerd blijven, waarbij geen van
hen op het idee komt om de microscoop van hun verstand over de grenzen van dit
punt heen te richten, waardoor zij zouden zien, hoe dit hun zo oneffen
voorkomende punt met het andere levenshout verbonden is.
7 Opdat
jullie nu zien waaruit dit punt bestaat, maak ik jullie erop attent dat de
tafelbediende de aangehaalde schriftteksten, oppervlakkig gezien, wat door
elkaar heeft gegooid. De correctie hebben jullie tijdens het gesprek meteen
gehoord. De tafelbediende heeft ogenschijnlijk een tekst van Paulus genomen en
hem Johannes in de mond gelegd. Omdat de woordvoerder en nog enkele anderen van
dit gezelschap tamelijk goed thuis zijn in de Schrift, is hun dit opgevallen en
dat is dan ook hoofdzakelijk de reden waarom ze de koppen bij elkaar hebben
gestoken.
8 Onze
spreker heeft hen er meteen heimelijk op gewezen en gezegd: mijn lieve, zalige
vrienden, als deze tafelbediende echt thuis zou zijn in de goddelijke
waarheid, dan zou hij Paulus toch niet zomaar met Johannes hebben verwisseld.
Zo heeft hij kennelijk Johannes iets in de mond gelegd, wat alleen Paulus heeft
gezegd, en dat is voor mij genoeg om aan te nemen dat deze dienaar in de
eigenlijke goddelijke waarheid niet thuis is. Daarom hoeft alles wat hij heeft
gezegd waarschijnlijk niet al te serieus worden genomen.
9 Ik
ben van mening dat deze hemel weliswaar een ware en volmaakte hemel is, maar
het verhaal en de belering over die tafelgevangenschap berust volgens mij
slechts op een vermoeden van de tafeldienaar, die ons daarmee behoorlijk om de
tuin heeft geleid. Wij zijn vrij en kunnen aan tafel gaan wanneer wij willen,
maar als we willen kunnen we ook in deze grote tuin gaan wandelen. Ik ben ook
van mening dat het ons vrij staat om dat grote, prachtige paleis daar achter
die grote lange tafel te bezichtigen en misschien zelfs wel te bewonen, want de
Heer heeft toch gezegd: `In het Rijk van Mijn Vader zijn vele woningen'! Daarom
kunnen er in dit buitengewoon grote paleis immers een heleboel woningen zijn. Het
is ook best mogelijk dat er verderop nog een enorm aantal van zulke paleizen
voorhanden is. Daarom denk ik dat we niet meer op onze niet bepaald bijbelvaste
tafeldienaar moeten wachten, maar ons dadelijk naar eigen goeddunken en
genoegen naar het grote paleis kunnen begeven. We zijn hier namelijk niet meer
in staat om te zondigen; daarom kunnen we ook doen wat we willen!
10 Het
is toch zeker beter om met een helder bewustzijn in de hemel te zijn, dan
volgens de wat vergezochte mening van onze tafeldienaar in een waarachtige
boerenhemel te komen. Zou dit niet de echte hemel zijn, dan kunnen wij daar
ook niets aan doen, aangezien ons op aarde nooit een andere werd voorgehouden.
En als het er, zoals we op aarde hebben geleerd, hier uitermate rechtvaardig
toegaat, wat ook ongetwijfeld het geval zal zijn, dan zou ik wel eens willen
weten waarom wij een tijdlang met een valse hemel moeten worden gefopt. We
hebben toch altijd in een echte en waarachtige hemel geloofd maar niet in een
fop- of schijnhemel. Het zou toch werkelijk infaam van ons zijn als we God
ervan zouden verdenken dat Hij ons met deze hemel slechts voor de gek wil
houden. Laten we daarom dapper voorwaarts gaan!
11
Zien jullie nu hoe dit punt als een houtkever het hele vroegere bos van goede inzichten
heeft aangetast; onze sceptici zijn weer helemaal tot hun oude dwalingen
vervallen. Jullie vragen nu wel: ja, waarom heeft de tafeldienaar dat dan
gedaan? Ik zeg jullie: de dienaar heeft in geestelijke zin juist gesproken,
maar onze door dwalingen bevooroordeelde sceptici hebben hun
verstandsmicroscoop niet over de grens van het punt van twijfel heen gericht,
waardoor ze de goede nevenverbindingen hadden kunnen ontdekken.
12
Jullie zullen wel hebben gemerkt dat de dienaar de tekst van de apostel Paulus
niet volledig heeft uitgesproken en het begrip `wezenlijk' of ook `lichamelijk'
of `stoffelijk' heeft weggelaten. Kijk, dat is een heel belangrijk
verbindingspunt. Dit verbindingspunt is nu juist datgene wat dit gezelschap
mist, want zo'n verbindingspunt betekent nu juist de daadkrachtige liefde
vanuit het zuivere geloof in de Heer.
13
Kijk nu verder; het gehele evangelie van Johannes, dat het innerlijke, levende
woord of de liefde voor de Heer weergeeft, is in hemelse zin samengevat in de
door de dienaar uitgesproken tekst en geeft, wat de Heer betreft, enkel en
alleen het juiste licht.
14
Maar Paulus neemt dit licht, dat bij Johannes de liefde van de Heer is,
levendig in zich op. Op grond daarvan zegt Paulus dan ook: `Nu leef ik niet
meer, maar Christus leeft in mij!' Daarom is de door de tafeldienaar aangehaalde
tekst helemaal van Johannes en kan niet van Paulus zijn, omdat het dit hele
gezelschap nog ontbreekt aan het wezenlijke van de liefde voor de Heer. Het
verdere verloop van deze belangrijke ontwikkeling zullen we in de nabijheid van
dit gezelschap spoedig kunnen aanschouwen.
53.
Verrassingen in de schijnhemel
1 Kijk
nu, het hele gezelschap brengt zijn voornemen ten uitvoer en begeeft zich langs
de muur richting paleis. Maar let nu op, zo meteen zal zich een beslissende
scène voordoen, want het gezelschap zal spoedig voor een kloof komen te staan
die tot aan de tafel doorloopt. Niemand zal in staat zijn om een voet over de
kloof te zetten en als iemand omlaag kijkt, zal hem een ontzettend diepe kloof
aangapen.
2 Zie,
het gezelschap komt op de bewuste plaats aan; de welbespraakte aanvoerder als
eerste. Nog enkele schreden en hij deinst al terug en schreeuwt: maar in
godsnaam, wat is dat nu?! Hier, kont eens kijken, dat is een afgrond die lijnrecht
de hel in lijkt te gaan! Nee, als ik onze tafeldienaar weer eens tegenkom, zal
ik hem toch eens duidelijk te verstaan geven hoe grondig hij thuis is in deze
hemelse geografie. Heeft hij eerder niet gezegd, toen hij aan tafel achter mij
de wolkenbodem iets heeft losgewoeld, dat de grond van deze grote tuin overal
even stevig is? En nu zien we hier tot onze grootste verbazing deze
verschrikkelijke klooft
3 Een
ander uit het gezelschap gaat naar de spreker toe en zegt heel gewichtig:
broeder, niet zo luid, want anders zou de tafeldienaar ook wel eens tegen jou
kunnen zeggen dat jij niet goed thuis bent in de Heilige Schrift. Kijk, nu weet
ik toch beter raad te verschaffen. Dit is zeker de kloof waardoor indertijd de
rijke vrek in de hel met Abraham in de hemel heeft gesproken en hem om een
druppel water en nog meer heeft gesmeekt. Deze kloof is daarom zeker als eeuwig
gedenkteken bewaard gebleven. En aangezien we niet over de kloof heen kunnen,
wat voor ons `zalige geesten' wel wat zonderling klinkt, gaan we maar weer onze
weg terug en sluipen heel ongemerkt weer aan tafel.
4 De
eerste spreker zegt: broeder, je hebt gelijk, het zal zeker zo zijn. Daarom heb
ik, evenals alle anderen, besloten jouw raad op te volgen. Welnu, het
gezelschap maakt rechtsomkeer en gaat de weg terug. Maar kijk, andermaal doet
zich een heel fataal probleem voor: ook achter hen heeft zich een kloof gevormd
en zodoende staat ons arme gezelschap nu als tussen twee vuren en heeft een
nauwelijks enkele meters brede landtong waarlangs het naar de tafel kan gaan.
5 Maar
luister nu naar wat onze woordvoerder zegt als hij de tweede kloof ziet. Zijn
woorden luiden: oho, om 's Heren wil! Wat is dat voor een hemelse
schurkenstreek? Gaat het zo toe in de hemel? Dit is toch niets anders dan een
stiekeme streek van onze lofwaardige tafeldienaar. Die zal vanuit een of andere
geheime schuilplaats ons gesprek hebben afgeluisterd, en heeft toen door middel
van de hem ten dienste staande geestelijke tovermiddelen deze afgronden
gevormd, en nu staan wij hier ten einde raad. Hij laat zich ook helemaal niet
zien; ik denk dat hij wat onze toestand betreft, toch al van verre lont moet
ruiken. Werkelijk, als die lummel nu zou komen opdagen, zou ik mij zelfs met
mijn hemelse armen aan hem kunnen vergrijpen. Deze twee afgronden hier; het is
toch iets verschrikkelijks. Als we niet zo voorzichtig waren, dan zou de een of
ander zeker al God weet waar daar beneden liggen! Hij zegt verder: lieve
vrienden, en nu mijn hemelse broeders en zusters, ik heb aanvankelijk gezegd,
en ik blijf erbij, dat deze hele hemel niets anders is dan fopperij. De
tafeldienaar heeft ons allemaal bedot; niet onze wandeltocht zijn we
beetgenomen en daardoor zijn al onze aardse verwachtingen van de hemel in rook
vervlogen. Het enige dat nog ontbreekt is nog zo'n kleine afgrond overdwars en
we zitten allemaal mooi hemels in de knoei!
6 Een
ander zegt tegen hem: broeder, broeder praat niet zo luid! Heb je op aarde
nooit het oude spreekwoord gehoord: als je van de duivel spreekt trap je hem op
zijn staart? Nu onze dienaar het zich heeft gepermitteerd deze dubbele grap met
ons uit te halen, zou hij wellicht ook op het idee kunnen komen om nog een
streep door onze tafelrekening te halen. Daarom denk ik dat we heel rustig en
bescheiden over deze landtong naar de tafel moeten gaan, anders zou het kunnen
gebeuren dat we met z'n allen hier een kleine hemelse hongerkuur moeten
ondergaan. Ik ben van mening: als men in de hemel eigenlijk niet kan zondigen,
dan is dat eigenmachtig handelen misschien ook niet helemaal juist. Het zou
best mogelijk zijn dat er in de hemel voor ongehoorzame hemelse geesten ook een
soort hemelse straf bestaat. Daar weet weliswaar geen sterveling iets vanaf,
maar zoals jij en jullie allemaal weten, konden wij op aarde nooit iets
concreets over de hemel te weten komen en daarom kunnen wij pas hier wat meer
met de daarvoor geldende regels vertrouwd raken. Ik ben van mening dat we hier
met de allerheiligste drie-eenheid voor ogen wat berouw moeten tonen, opdat ons
onze misstap vergeven moge worden.
7 De
woordvoerder zegt: beste broeder, ik kan je geen ongelijk geven, maar mij komt
het voor dat de omstandigheden hier lijken op die in de verdichtsels van de
oude Romeinen over een zogenaamd Scylla en Charybdis, daarom ben ik van mening dat
er bij deze vormgeving van de hemel van geen enkele kant veel te winnen zal
zijn. Moeten we hier blijven, dan staat ons kennelijk eeuwige honger te
wachten; komen we bij de tafel, dan wil dat weer zeggen eeuwig blijven zitten
en eeuwig eten en drinken. Ik zou zeggen, wie van jullie zin heeft om weer
terug te gaan naar de tafel, laat die in ieder geval zijn geluk beproeven, mits
hij niet bij een kloof overdwars uitkomt. Ik blijf hier en ga geen stap verder
voordat de tafeldienaar terug komt, zoals hij heeft beloofd, en mij een
bevredigende verklaring over het ontstaan van deze kloven geeft.
8 Kijk
nu, een groep gaat via de landtong en loopt zonder problemen door. Bij nader
inzien echter wil onze woordvoerder nu toch liever de groep achterna gaan. Hij
begeeft zich nu ook met het bij hem achtergebleven gezelschap op weg. Maar
kijk, hij vindt inderdaad op zijn pad de van tevoren vermoede dwarse uitloper
waar hij niet overheen kan springen. Luister, hoe deze hemelbewoner in
krachtige bewoordingen over deze hemelse inrichting begint uit te varen en
zegt: nou, daar heb je het! Zoals ik al dacht; dat is me toch een hemel, je zou
je geen betere kunnen wensen! Lieve broeders en vrienden, dat zijn nu de
zogenaamde hemelse vreugden! Ik moet eerlijk bekennen dat ik me niet kan
herinneren, dat ik mij ooit zolang ik op aarde heb geleefd, in een grotere en
fatalere verlegenheid heb bevonden dan in dit oord van zaligheid.
9 Als
ik nu nog terugdenk aan alles wat ik op aarde heb gedaan om deze hemel te
verdienen! Hoe vaak ik wel heb gevast; hoeveel honderden, ja duizenden
rozenkransen ik heb gebeden; hoeveel missen ik heb betaald en bij hoeveel ik
zelf met volle aandacht aanwezig ben geweest; hoeveel armen ik mijn hele leven
lang te eten heb gegeven, terwijl ik zelf een arme boer was...! Ja, ik moet
oprecht bekennen dat ik mij op aarde voor deze hemel gewoonweg het vel over de
oren heb laten halen. En nu geniet ik, en jullie allemaal, het veelbelovende
loon en wel op dit door drie afgronden begrensde vierkante plekje, vanwaar we
de heilige drie-eenheid weliswaar kunnen aanschouwen tot onze ogen het begeven,
maar waarbij we ons niet mogen verroeren, omdat we anders al gauw daar beneden
liggen, God weet waar! Het ontbreekt er nog maar aan, dat dit kleine vierkante
stukje hemelland langzamerhand in de afgrond begint te zakken. Dan zou ons bij
God toch niets anders overblijven dan op goed geluk mee naar beneden te zakken,
God weet waarheen, of we zouden ons tegen wil en dank op de muur moeten begeven
en daarop tussen twee afgronden moeten balanceren, mits de muur niet ook nog
mee naar beneden zakt. Nee, beste vrienden, als ik nu denk aan de werkelijk
moeizame weg waarlangs de priester ons op een volgens mij enigszins verdachte
manier heeft geleid, nadat we in de geestelijke wereld waren aangekomen, en wat
een inspanning het ons heeft gekost voordat we de gouden hemelpoort hadden
bereikt, dan kan ik van louter ergernis wel uit elkaar ploffen, want daar
beneden is het ons toch heel wat beter vergaan dan hier!
10
Kijk, een ander stoot onze spreker aan, wijst met zijn vinger naar de
dwarskloof en maakt hem erop attent hoe er zojuist een flink stuk naar beneden
is gezonken. Onze woordvoerder trekt zich wat terug en zegt heel bedremmeld:
Nou, wat heb ik gezegd, we zullen zeker nog als ruiters op de muur komen te
zitten. Werkelijk, als ik vanuit mijn rotsvaste geloof niet zeker zou weten dat
men vanuit de hemel toch zeker niet meer in de hel kan worden geworpen, dan zou
ik bij dit armzalige hemelse leven moeten beweren dat hier alles voor zo'n
prijzenswaardige rit doeltreffend is voorbereid. Ik denk dat we beter meteen op
de muur af kunnen gaan, want men kan niet weten hoeveel ruimte er na een
eventuele tweede breuk overblijft. Zijn we echter eenmaal op de muur dan laten
we ons daar achterwaarts afglijden totdat we buiten dit fatale vierkant zijn,
vervolgens proberen we bij de uitgangspoort van de hemel te komen, waarna we
dan over de ons reeds bekende lange, moeizame weg weer teruggaan. God geve ons
slechts zoveel erbarmen en geluk dat de muur ons niet fataal wordt. Ik ben van
mening dat we op die manier wel in staat zijn om heelhuids uit deze hachelijke
situatie te komen.
11
Kijk, na deze woorden gaat iedereen vlug naar de muur. De muur is bereikt, maar
deze is helaas wat te hoog om er op te kunnen klimmen. Daarom vormt ons
gezelschap nu levende ladders en neemt de muur als het ware stormenderhand.
12 Ze
hebben zich uiteindelijk naar boven gewerkt, maar als de laatste man naar boven
getrokken is, begint de muur om te buigen en onze eerste woordvoerder zegt:
beste vrienden, de moed niet verliezen! God de Heer zij alle eer; nu maar zien
waar we terechtkomen! Het is me allemaal om het even, want het is nu duidelijk
dat, met uitzondering van de goddelijke drie-eenheid, die we nog steeds zien,
deze hemel puur bedrog is. Onze achtenswaardige tafeldienaar laat zich helemaal
niet meer zien en hoewel hij ons stellig heeft beloofd terug te komen, laat hij
ons in deze allerhoogste hemelse nood lelijk zitten. En kijk nu, ons
halfhangende stuk muur is nu afgebroken en wij gaan mee omlaag, God weet
waarheen!
13 Nu
gaan ook wij mee en luisteren al tijdens de tocht naar onze spreker. Zijn
gezelschap ziet er wanhopig uit; alleen onze spreker laat de moed niet zakken.
Hij troost zijn lotgenoten zo goed hij kan en zegt: lieve broeders, zit er maar
niet over in; de Heer wil toch steeds het allerbeste voor de mens. Wij kunnen
niet weten waar deze reis goed voor is. Misschien gaan wij nu bij deze
gelegenheid een waarachtige, geestelijke, buitengewoon interessante hemelreis
maken en nader kennismaken met de zeker veel lager liggende sterrenhemel, en
misschien komt het zo uit dat we zelfs in een vreemde, mooie wereld
terechtkomen. Ik zeg maar: 's Heren wil geschiede! Doodgaan kunnen we niet; het
zal ons wellicht beter gaan dan in de hemel daarboven. Het zou wel heel beroerd
zijn als we de hele eeuwigheid door zo moesten blijven vallen, maar dat is toch
nauwelijks aan te nemen, want dan moest zelfs de voor ons allemaal noch steeds
zichtbare drie-eenheid slechts een geestelijk meteorologisch verschijnsel zijn.
We moeten echter al heel diep beneden zijn, want het hele beeld van de
drie-eenheid wordt uiterst klein. Nee, beste vrienden, het mag dan zijn zoals
het is, maar ik ben toch ontzettend benieuwd waar we na deze geestelijke
luchtreis terecht zullen komen.
14
Kijk, iemand uit het gezelschap maakt de spreker erop attent dat hij beneden,
heel in de diepte een geweldig groot water ziet. De spreker ziet het nu ook en
zegt: voor zo'n onderlaag zal ons stuk muur zeker geen bescherming van
betekenis bieden, maar het maakt me nu allemaal niets meer uit, want onder
zulke omstandigheden heb ik werkelijk genoeg van het leven! En zo mag komen wat
wil, water of geen water, het is me allemaal om het even! En kijk nu, het hele
gezelschap bereikt het wateroppervlak; hun stukje muur verandert in een bootje,
waarin zich het hele gezelschap nu ongedeerd bevindt. Het begint te waaien en
het bootje vaart over de golven.
15 In
de richting tussen morgen en middag duikt zojuist, alsof het uit het water
omhoog stijgt, een prachtig, uitgestrekt land op en onze spreker zegt tot zijn
gezelschap: ik heb jullie toch gezegd dat we aan de vorige hemel niet veel
verloren hebben. God de Heer zij alle lof en dank voor deze wonderbare redding!
Ook onze fraaie tafeldienaar zij alles vergeven; maar als ik hem weer eens
tegenkom, zal ik hem toch eens goed de les lezen! Kijk nu, het bootje nadert
het land, maar kijk nog eens beter, daar aan de oever staat onze welbekende
tafeldienaar ons snelvarende gezelschap op te wachten. Ook onze spreker moet
hem nu wel herkennen, want hij kijkt stomverbaasd naar de oever. Wat er verder
gaat gebeuren zullen we de volgende keer in ogenschouw nemen.
54.
Bevrijding uit de schijnhemel
1 Kijk
nu, naargelang het vaartuig de oever nadert, herkent onze woordvoerder zijn
tafeldienaar, die hij zich nog goed herinnert, ook steeds beter. Daarom wendt
hij zich tot zijn gezelschap en zegt: kijk daar eens, als dat niet onze fraaie
tafeldienaar is, dan is onze natte ondergrond geen water. O, hij is het; zijn
hele manier van doen, zijn gezicht, zijn lange blonde haren; kort en goed, hoe
dichter we bij hem komen des te beter herken ik hem! Had ik nu maar een klein
beetje almacht, dan zou ik graag een kleine donderbui op hem afsturen.
Aangezien ik dat niet kan, zullen hem toch tenminste als we bij elkaar zijn,
enkele goedgekozen, scherpe woorden uit mijn mond treffen. Ik kan toch niet
geloven dat er in dit geestenrijk, dat wil zeggen daarboven in die verdachte
hemel en hier beneden in dit land, twee geesten te vinden zijn die als twee
druppels water op elkaar lijken. We zullen daarom ook niet doen alsof we hem al
eerder hadden gezien, maar afwachten wat hij zelf wellicht gaat zeggen als we
allemaal aan land zijn. Zegt hij echter niets, dan zal ik wel een gesprek met
hem aanknopen en zeker te weten komen of hij de tafeldienaar is of niet! Een
ander uit het gezelschap zegt tegen de woordvoerder: luister vriend, stel dat
deze geest, die kennelijk op ons staat te wachten, de ons bekende tafeldienaar
is, dan denk ik heel anders over de manier waarop we met hem moeten omgaan dan
jij, beste vriend en broeder. Kijk, het was toch zonder meer jouw en ons aller
wil om uit de vorige zit-, eet- en gaaphemel weg te komen. De dienaar heeft jou
dat bij mijn weten ook toegezegd. Dat hij juist daarboven niet meer naar ons
toe is gekomen, verbaast me helemaal niet, want, sta me toe, ten eerste ben jij
meteen na zijn vertrek vanwege de verkeerde tekst tegen hem van leer getrokken
en ten tweede heeft niemand van ons, juist om die reden, zijn raad met
betrekking tot onze gedragsregels in acht genomen. Dat hij ons daarom min of
meer aan ons lot heeft overgelaten en ons inderdaad in grote verlegenheid heeft
gebracht vind ik, in aanmerking genomen dat we hem werkelijk bruut behandeld
hebben, zonder meer volkomen terecht. Omdat we zo wonderbaarlijk werden gered
en ongedeerd zijn gebleven, en dat zeker alleen aan hem te danken hebben, ben
ik van mening dat we onze donderbui, onze scherpe woorden en slimme
benaderingswijze beter achterwege kunnen laten. Anders zou hij misschien op het
idee kunnen komen ons nog eens te vergeten en dit land dat nu zo dichtbij is,
eveneens zo losjes te maken als dat daarboven in de hemel.
2 De
woordvoerder zegt: zeer geachte vriend en broeder, goedbeschouwd heb je gelijk;
ik was wat heetgebakerd, maar jou woorden hebben me nu volkomen nuchter
gemaakt. Deze dienaar kon wel eens een vermomde engel zijn, hoewel ik bij hem
nog geen vleugels heb gezien, maar die kan hij best onder zijn gewaad verborgen
hebben. En als dat zo is - de heilige drie-eenheid sta me bij - dan zouden we
toch aan het kortste eind trekken, want zo'n engel moet ontzettend sterk zijn.
Ik heb me eens door een echt vrome geestelijke laten vertellen dat zo'n engel
met zijn enorme kracht heel gemakkelijk met één slag van zijn grote, vlammende
zwaard de hele aarde in tweeën kan slaan. Als we hem hier dus wat al te grof
bejegenen zou best eens kunnen blijken dat hij onder zijn gewaad behalve zijn
vleugelpaar ook een goed gevormd, vlammend zwaard verbergt. Ik wil verder niet
spreken over wat hij daarmee, gezien onze ontzettende zwakheid, allemaal zou
kunnen doen.
3 Ik
ander zegt: ja, ja, beste vriend en broeder, op dit punt heb jij weer gelijk.
Ook al lijkt hij niet zo goed thuis te zijn in de Heilige Schrift, daarom kan
hij toch wel een echte engel zijn; en dus zullen wij hem dan ook heel deemoedig
tegemoet treden.
4 Een
derde uit het gezelschap merkt op: luister broeders, zes ogen zien meer dan
twee! Ik ben van mening dat wij ook met betrekking tot de Heilige Schrift en de
tekstverwisseling, of beter gezegd de naamsverwisseling beslist geen ophef
moeten maken. Hoe kunnen wij eigenlijk weten welke plaats het goddelijke woord
bij hemelse geesten en in het bijzonder bij engelen inneemt, hoe zij het lezen
en hoe zij het begrijpen? Het is ook heel goed mogelijk dat Johannes deze
uitspraak over Christus wel heeft gedaan, maar deze niet zelf heeft
opgeschreven; ook kan zij door de vele overleveringen, evenals bij mijn weten
een hele brief van Paulus, voor de wereld verloren zijn gegaan. In de hemel
zullen dergelijke zaken zeker niet verloren gaan. Daarom denk ik, zoals reeds
gezegd, dat wij wat dat betreft ons in onze onwetendheid wat bescheidener moeten
opstellen. Zoals jullie weten was ik op aarde zelf een geestelijke en zelfs
doctor in de theologie en heb als zodanig in het heilige boek ook wel menig
hiaat gevonden. Maar ik heb me getroost met de gedachte dat als dergelijke
verdwenen passages voor het heil van de mensen onontbeerlijk zouden zijn, de
Heer het ook nooit zou hebben toegelaten dat ze verloren zouden gaan. En verder
dacht ik nog dat dergelijke passages eens in de hemel voor een hoger geestelijk
doel in zuiverste vorm aanwezig zullen zijn. Kijk, de woordvoerder en ook alle
anderen zijn met dit voorstel volkomen tevreden.
5
Inmiddels is ons vaartuig bij de oever aangekomen en het hele gezelschap, meer
dan honderd man sterk, begeeft zich aan land, waar de tafeldienaar die hen
staat op te wachten, hen met open armen tegemoet gaat. Onze woordvoerder gaat
heel eerbiedig naar hem toe en zegt: ben je het, of ben je het niet? De
tafeldienaar zegt: ja, ik ben het! En we zijn hier weer samengekomen, zoals ik
je boven al te kennen heb gegeven. Je hebt je met jouw gezelschap niet aan de
door mij gestelde voorwaarden gehouden, en naarmate je hiervan bent afgeweken,
heb ik de mijne ook moeten bijstellen. Toch wilde ik je van jouw schijnhemel
bevrijden. Daarom moest ik aan de hand van jouw veranderde maatstaf ook een
andere weg bewandelen om jou en dit hele gezelschap uit de schijnhemel te
halen.
6 Je
vraagt mij nu wat de hoogst wonderbaarlijke betekenis van zo'n eigenaardige weg
is en je vraagt verder nog wat de kennelijke tegenspraak tussen de door mij aan
tafel getoonde stevigheid en de daarna toch spoedig volgende plaatselijke,
complete instorting van die hemel betekent. Want in zijn natuurlijke betekenis
zou zoiets flagrante oplichterij zijn. Ik zeg je: dat heeft allemaal een
betekenis die volkomen met jullie innerlijk overeenstemt, want toen ik je, nog
aan tafel, de stevigheid van jouw hemel liet zien, toonde ik jou niets anders
dan de nog stevige grondvesten van jouw op misvattingen berustende hemel.
7 Toen
jij echter in mijn nabijheid de onvolmaaktheid en weerzinwekkende dwaasheid van
jouw hemel begon te voelen, verhief je je uit het centrum van jouw dwaling en
vluchtte met velen die, heimelijk ook door mij aangespoord, jouw inzichten
deelden. Op de uiterste grens van jouw dwaling toonde ik jou alles wat jou nog
aan je dwaze hemel bond. Daar had je aandacht aan moeten schenken, maar zelfs
aan de grens van jouw dwaling bleef je daar nog aan vasthouden en wilde je maar
niet inzien wat ik tegen je gezegd had. Daarom wilde je dan ook in je dwaling
verdergaan. Niet ik, maar het woord dat ik tot je heb gesproken, heeft ondanks
jouw wil om je eigen weg te volgen, jouw dwaling losgeweekt, zodat er op menige
plaats een scheur ontstond waardoor je heel gemakkelijk de geheel verkeerde
basis van je schijnhemel vermocht in te zien. Ja, tenslotte heeft mijn woord
jou helemaal gevangengenomen. Zij die nog te zwak waren, werden daardoor door
een nieuwe kloof van jou gescheiden en zo werd jij, zoals gezegd, volkomen
gevangen.
8
Omdat daardoor jouw dwaling steeds meer begon in te zakken, vluchtte jij met
jouw gezelschap op de muur. Deze muur was het goddelijke Woord, dat weliswaar
in jou is blijven hangen, maar in al zijn fragmenten voor jou nog totaal
onbegrijpelijk was. Daarom had hij voor jou en jouw gezelschap ook geen
draagkracht. Hij leek uiteen te wijken en viel met jullie in de diepte, dat wil
zeggen het Woord, dat tot dan toe alleen jullie verstand bezighield, viel voor
een klein deel in de levende diepte van jullie harten. Al spoedig zagen jullie
een groot water onder je, dat jullie dreigde te verslinden. Maar dit water was
niets anders dan de zichtbare wijsheid van inzicht, die in dit geringe fragment
van het Woord, dat in jouw diepte viel, verborgen is. Met deze 'woordmuur' in
jouw hart bereikte je al gauw de grote, lichte zee van inzicht en het Woord
werd voor jou en jullie allemaal een zekere drager over de oneindige stromen
van goddelijke wijsheid, die ook in dit kleine Woordfragment verborgen ligt.
Toen je heimelijk het Woord steeds meer in je opnam, droeg het jou naarmate je
opnamevermogen groeide, steeds dichter naar een vaste levensoever toe. En je
kon deze niet bereiken voordat dit woord volkomen zou zegevieren over de
eigendunk van jouw hart. Het Woord heeft echter gezegevierd en daarom ben je
daarmee ook op de vaste oever beland.
9 Denk
maar eens terug aan al die belachelijke kletspraatjes, die trouwens allemaal
een product van jouw goedmoedige oppervlakkigheid zijn; dan zul je gemakkelijk
inzien hoe onhoudbaar en leeg al jouw begrippen over God en hemel zijn. Nu pas
bevind je je op de eerste ware grond van het Woord; zoek daarom ook op deze
grond, dan zul je, evenals jouw gezelschap, God en de hemel vanuit een heel
ander gezichtspunt leren kennen.
10
Kijk daar, tussen morgen en middag staat een groot paleis. Daarheen moeten
jullie je begeven. Jullie zullen daar alles vinden wat je nodig hebt.
11
Onze woordvoerder zegt: o, lieve hemelse hooggewaardeerde vriend, wil je dan
niet zo goed zijn om ons daarheen te begeleiden? De vermeende tafeldienaar
zegt: dat is niet nodig, want jullie zullen de weg daarheen niet missen, maar
ik zal zo snel als een gedachte vooruitgaan en jullie daar ontvangen en
introduceren. Daar pas zullen we enkele woorden over Johannes en Paulus nader
belichten, dan zullen we wel zien wie van ons op het gebied van het Woord het
meest kundig is. Volg mijn raad dus op en ga daarheen. Amen! Kijk, de vermeende
tafeldienaar is plotseling verdwenen en ons nogal verblufte gezelschap begint
de aangegeven weg op te gaan. Wij zullen hen weer volgen en getuige zijn van al
het gedenkwaardige dat zich nog zal voordoen.
55.
Eerste solide woonplaats na de
schijnhemel.
Onbegrijpelijke drie-eenheid.
De evangelische Christus
1 Onze
woordvoerder zegt tegen zijn gezelschap: nee maar, dat is toch merkwaardig! Tot
nu toe heb ik altijd geloofd dat geesten alleen voor de mensen op aarde zo
plotseling onzichtbaar kunnen worden, maar dat geesten ook voor geesten
onzichtbaar kunnen worden is voor mij iets spiksplinternieuws. Wie mij kan
zeggen hoe deze geest, die ongetwijfeld een engel moet zijn, zo vlug voor onze
ogen kon verdwijnen, nou, die weet meer dan ik. Bij mijn arme leven: ik ben van
mening dat men op aarde eerder in de maan kan bijten dan op deze vraag een
antwoord vinden. Een ander geeft hem ten antwoord: beste vriend, kijk, dat vind
ik nu weer niet zo vreemd, want op aarde heb ik vaker gehoord dat
engelengeesten bliksemsnel kunnen reizen. Omdat deze echte engelengeest dus zo
vlug voor onze ogen verdween, is dit niets anders dan een duidelijke
bevestiging van hetgeen we op aarde al zo vaak hebben gehoord.
2 Een
derde zegt: beste vrienden, alles goed en wel wat betreft het engel-zijn van
onze tafeldienaar, maar voor zo'n snelle vlucht zou hij toch eerst zijn
vleugels in beweging moeten zetten. Zolang ik bij een engel geen vleugels zie,
geloof ik nog niet dat het een engel is, want alle vrome mensen op aarde zouden
altijd de engelen met vleugels hebben gezien, hetgeen echter alleen maar
mogelijk was in een toestand van zogenaamde geestelijke vervoering, dus altijd
slechts met geestelijke ogen. Als vrome mensen de engelen Gods echter altijd
met vleugels hebben gezien, waarom wij, die nu toch zelf geheel geest zijn, dan
niet?
3 De
eerste woordvoerder zegt: beste vriend, wat dat betreft moet ik je openlijk
zeggen dat dit verlangen voortkomt uit een zeer zwakke geestesgesteldheid.
Iedereen weet toch dat deze vleugels slechts op grote snelheid duiden en dus
enkel een zinnebeeld zijn. Daarom kan zo'n geest heel goed een engel zijn
zonder dat hij een paar zichtbare vleugels heeft. Het opvallende is alleen,
zoals ik al zei, dat de ene geest voor de andere onzichtbaar kan worden. Het
brengt me zelfs niet van de wijs dat wij als geesten niet in staat zijn zo snel
vooruit te gaan als onze tafeldienaar, want daar zal ook wel een zekere
oefening voor nodig zijn; al doende leert men! Maar zoals ik zeg, dat
onzichtbaar worden laat me niet los. Genoeg hierover. Als we hem weer eens
zullen ontmoeten, zoals hij heeft gezegd, dan zal hij het ons wel uitleggen.
4
Bekijk liever eens deze echt wondermooie omgeving; werkelijk, deze is me wel
duizendmaal liever dan onze vroegere verheven hemel. Hier zou ik wel willen
wonen en ergens daar op de bergen zo'n echt gemoedelijke landman worden. Kijk
toch eens naar dat weelderige gras, de wondermooie bloemen, die mooie lanen met
bomen, die naar het lijkt de edelste soorten vruchten dragen; en dan de kleine
beekjes. En kijk eens daar voor ons, hoe deze grote, prachtige vlakte omgeven
is door een schitterend gebergte en hoe deze bergen zonder uitzondering gesierd
zijn met wondermooie paleisachtige gebouwen. Als mijn ogen me niet bedriegen,
dan zie ik op de dichtstbijzijnde bergen ook in het wit geklede levende wezens
die voor de paleizen wandelen. Dat bevalt mij goed! Deze omgeving lijkt toch
veel meer op een hemel dan die waarin we als eeuwige vraatzuchtige poliepen
maar moesten blijven zitten.
5 Ja,
het is buitengewoon prachtig. Men ziet hier weliswaar niets van de drieeenheid,
maar daarentegen wordt deze omgeving door een schitterende zon verlicht. En als
ik het eerlijk mag zeggen, moet ik jullie bekennen dat ik bij het aanschouwen
van al deze pracht de aanblik van de heilige drie-eenheid hier even goed kan
missen als destijds op aarde; maar in plaats daarvan komt er een ,ander idee
bij mij op.
6 Als
we hier ergens Christus de Heer eens konden ontmoeten, en wel zoals Hij eens op
aarde heeft geleefd en Zijn apostelen heeft onderricht, dan zou dat voor mij
bij al dit moois wel het allerhoogste genot zijn. Want één ding moet ik jullie
nog eerlijk bekennen: de aanblik van de goddelijke drie-eenheid is op zich wel
heel verheven, maar ik zou mij werkelijk in het diepst van mijn hart een infame
leugenaar voelen als ik zou beweren dat deze aanblik mij ook maar enigszins een
warm gevoel van liefde zou hebben gegeven. Ik heb mij daar wel zoveel mogelijk
toe gedwongen, maar het is me niet gelukt om de drie personen in gelijke mate
met liefde te omvatten. Want hield ik van de Vader, dan kon ik niet
tegelijkertijd ook van de Zoon houden. Toen ik mij daarvan bewust werd, kwam de
gedachte bij mij op dat de Vader evenals de Zoon dit wel eens ongunstig konden
opvatten. Wilde ik alleen van de Zoon houden, dan vroeg ik me af of de Vader
daar wel tevreden mee zou zijn.
7 Ook
moet ik oprecht bekennen, dat mijn innerlijke strijd om de Heilige Geest in de
vorm van een duif lief te hebben, tevergeefs was. In dat geval had ik even goed
een stuk hout kunnen liefhebben als deze derde goddelijke hoogst onpersoonlijke
persoon. De Heilige Geest werd met mijn liefde dus het minst bedacht en wel
omdat ik het nooit zover heb kunnen brengen om zijn wezen te doorgronden en mij
daarbij iets voor te stellen. Vader en Zoon lagen mij steeds nader aan het
hart; als het er maar geen twee waren geweest, maar alleen óf de een óf de
ander, dan zou ik in staat zijn geweest heel veel hetzij van de ene of van de
andere te houden.
8 Ik
heb weliswaar vaak heimelijk gedacht: als Christus zich maar eens vanaf Zijn
hoge troon ergens heen had begeven waar ik Hem heel alleen te pakken had kunnen
krijgen, dan had ik Hem waarlijk uit het diepst van mijn hart kunnen
liefhebben, maar met mijn veel te geringe liefde voor dit ontoegankelijke
licht, heb ik, zoals gezegd, de Vader noch de Zoon in hun ontoegankelijke licht
kunnen naderen. Ik vind het trouwens volkomen tegennatuurlijk om liefde, of het
nu een geestelijke of een lichamelijke betreft, op iets in de oneindigheid te
richten, want liefde verlangt een bereikbaar object, iets onbereikbaars
liefhebben vind ik klinkklare onzin.
9 Toen
ik nog op aarde was, heb ik eens geprobeerd of ik niet verliefd kon worden op
zo'n echt mooie ster. Voor dat doel bekeek ik zo'n ster langdurig en dwong mijn
hart zo goed ik maar kon; maar denken jullie dat ik in staat was echte liefde
voor die ster in mij op te wekken, zoals voor een goede vriend of een
sympathieke vriendin? O, daartoe was ik nimmer in staat!
10 Zo
verging het mij niet veel beter niet mijn liefde voor de drie-eenheid en voor
het heiligste altaarsacrament; want zo vaak ik ter communie ben gegaan en
daarna mijzelf afvroeg of mijn hart meer naar het sacrament of meer naar mijn
vrouw en kinderen trok, moest ik tot mijn schande bekennen dat mijn liefde voor
vrouw en kinderen heel wat sterker was dan die voor het heilige sacrament. Zo
kon ik de drie-eenheid evenals het heilige altaarsacrament nooit echt in mijn
hart sluiten, maar het slechts met een zeker geheimzinnig, heilig ontzag
benaderen. Ja, ik ging tenslotte zo ver met mijn heilig ontzag, dat ik de
natuurlijke liefde van het hart voor God letterlijk als zonde beschouwde.
11
Alleen met Christus was het anders. Als ik Zijn heilige evangeliën las, stelde
ik me Hem steeds als aanwezig voor en tijdens mijn armzalige leven heb ik
daarbij altijd gedacht: als ik de genade zou hebben die de apostelen ten deel
is gevallen, werkelijk, dan was ik zelf een apostel geworden en zou zonder de
minste moeite, uit louter liefde voor Hem, vrouw en kinderen hebben verlaten!
Ja, ik moet jullie ook zeggen dat ik eigenlijk, als ik er goed over nadenk, alles
slechts uit liefde voor de evangelische Christus heb gedaan, waartoe mij
bovenal enkele gelukzalige dromen over Hem het meest liefdevol hebben
aangespoord.
12 Met
de heilige drie-eenheid en het heilige altaarsacrament bleef ik steeds
onwillekeurig voortdurend innerlijk worstelen. Want voor deze te mysterieuze,
onbegrijpelijke, goddelijke verhevenheden was mijn hart als het ware omgeven
door eeuwig noordpoolijs. Vrienden, ik wil met deze bekentenis niemand iets
opdringen; ik heb alleen maar in deze vrije omgeving mijn hart eens flink
gelucht. Jullie kunnen hetzelfde doen, want voordat we het aangeduide paleis
zullen hebben bereikt zal er nog enige tijd verstrijken.
13
Verscheidene uit het gezelschap melden zich en zeggen: vriend en broeder, wij
kunnen jouw oprecht verzekeren dat het ons in dit opzicht nooit een haar beter
is vergaan. Wij geloofden alles wel plichtmatig, maar we waren vaak vervuld van
een geheimzinnig, heilig ontzag, waardoor we volkomen afgestompt raakten, maar
dan in de evangelische Christus weer geheel onze rust terugvonden. Om die reden
ontvlamde niet zelden in ons hart een grotere liefde voor de allerzaligste
moeder van God en ook voor menig andere heilige dan voor de allerhoogste,
goddelijke Verhevenheid, die we wel vreesden, en dat vaak tot in een zekere
mate van vertwijfeling. Om liefde op te brengen voor datgene wat we zo
erbarmelijk vreesden, is echter wel iets meer nodig.
14 Het
is ook de vraag of we in deze omgeving ook de zalige maagd Maria of' een andere
heilige te zien zullen Krijgen, want in de hemel waar we ons bevonden, was
daarvan zelfs met de grootste oplettendheid geen spoor te bekennen. Vriend, jij
die anders steeds de beste invallen hebt, kunt ons hierover misschien ook wel
wat vertellen.
15 De
woordvoerder zegt: lieve vrienden, over deze kwestie moeten we, denk ik, niet
te veel vragen, maar ons uitsluitend beijveren om ten eerste zo vlug mogelijk
het ons aangewezen paleis te bereiken om daar de beloofde opheldering te
krijgen over het door mij en ons allen niet begrepen woord van God, vooral dat
bij Paulus en Johannes, en ten tweede kunnen we ons, aangezien de goddelijke
drie-eenheid voor ons onzichtbaar is geworden, maar beter weer aan onze
evangelische Christus houden. Volgens Zijn uitspraak: `In het Rijk van Mijn Vader
zijn vele woningen' lijkt deze plaats hier toch heel wat meer op een hemel dan
die daarboven, waar we maar één enkele woning zagen. Nu genoeg hierover, want
kijk, onze vermeende tafeldienaar komt ons alweer tegemoet. Laten ook wij hem
dan maar heel stil en rustig tegemoet gaan.
56.
Op weg naar Christus
1
Kijk, ze zijn samengekomen en onze vermeende `tafeldienaar' vraagt onze
woordvoerder al hoe de reis naar hier hun is bevallen en wat voor opmerkingen
ze zoal hebben gemaakt. Onze woordvoerder zegt: lieve vriend en broeder van
zeker bijzonder hoge geaardheid, ik zeg je, een oud spreekwoord zegt: `Veel
geschreeuw en weinig wol!' Zo was het ook met ons. We hebben onder elkaar over
veel onbeduidende dingen gekletst, die bij elkaar genomen maar weinig gewicht
in de schaal der waarheid zouden hebben gelegd. Daarom zal het mijns inziens
niet nodig zijn om voor jou onze dwaasheden, die je al van onze gezichten kunt
aflezen, te herhalen. Behalve een onderwerp dat weliswaar niet belangrijk is
omdat ik het heb uitgesproken, maar omdat het op zich belangrijk kan zijn.
2 De
vermeende tafeldienaar vraagt de woordvoerder: waaruit zal dit betekenisvolle
onderwerp dan wel bestaan? Kijk, we hebben tot het paleis nog een flink stuk te
gaan; daarom kun je het mij immers wel vertellen. Onze woordvoerder zegt: beste
vriend en broeder, als je mij geduldig wilt aanhoren wil ik jou heel graag
vertellen waaruit dit zowel voor mij als voor liet hele gezelschap meest
belangrijke onderwerp bestaat. Je geeft me een wenk en zegt dat ik kan spreken;
dus zal ik ook alles wat ik maar in mezelf kan vinden openhartig naar voren
brengen. Op aarde had ik heel heimelijk ook al wel zulke denkbeelden, maar
eigenlijk waren ze niets anders dan vluchtig voorbijtrekkende fantasieën die
altijd weer, zoals het betaamde, plaats moesten maken voor mijn katholieke
geloof. Mijn fantasieën bestonden en bestaan nu nog meer dan destijds uit het
volgende: nummer één was voor mij altijd de zo hooggeplaatste, onbegrijpelijke
drie-eenheid, tot Wie ik nooit de liefde van mijn hart geheel en al kon
verheffen, wat ik ook maar deed of wilde. Ik had wel een erbarmelijke vrees,
die samenging met een ongelofelijk heilig ontzag. Dat was dan ook alles wat ik
voor dit allerhoogste, drievuldige Wezen voelde. Meer kon ik van mijn hart
onmogelijk gedaan krijgen.
3 Als
ik erover nadacht dat men God moet liefhebben boven alles en wel met al zijn
levenskracht en mij daarbij afvroeg: is dat bij jou wel het geval, of hou je
eigenlijk van je vrouw, kinderen en allerlei vrienden diep in je hart niet
duidelijk meer dan van de allerheiligste drie-eenheid? - dan kwam altijd het
ondubbelzinnige antwoord bij mij op, dat ik aanzienlijk meer van mijn vrouw,
kinderen en menige vriend hield dan van de heilige drie-eenheid. Ja, ik moet er
eerlijkheidshalve nog aan toevoegen dat ik eigenlijk niet kon begrijpen hoe het
een mens mogelijk kon zijn, deze drie-eenheid lief te hebben. Hoe meer ik
namelijk mijn liefde op het grootse begon te richten, des te meer werd ik mij
ervan bewust dat een mens niet eens in staat is om voor het al te grote, liefde
op te brengen. Ik heb dat ook door middel van allerlei fantasievoorbeelden bij
mijzelf uitgeprobeerd.
4 Eens
dacht ik bij mezelf: zou je wel een heel mooie vrouw kunnen liefhebben als zij
ongeveer twee keer zo groot zou zijn als een kerktoren? In mijn fantasie stelde
ik mij zo'n vrouw dan ook zo levendig mogelijk voor en - de hemel mag weten hoe
het gebeurde - heeft mijn verbeeldingskracht dit gedaan of een of andere geest,
hoe het ook zij, ik zag werkelijk een verschijning van zo'n immens grote
vrouwelijke gestalte. Voorzover ik me kan herinneren, kon men deze gestalte
werkelijk mooi noemen, maar in plaats van dat er in mijn hart iets van liefde
ontwaakte, heeft zich enkel een helse schrik van mij meester gemaakt. Daardoor
werd het mij duidelijk dat het menselijk hart niet in staat is al te grote
dingen lief te hebben, maar dat het door iets dergelijks ontsteld raakt als een
schuchter kind dat voor het eerst een gepantserde held ziet.
5 Zo
heb ik mijn hart ook gevraagd of ik wel in staat zou zijn om een berg of de
gehele aarde lief' te hebben. Ik probeerde ook daarvoor liefde in mijn hart op
te wekken, maar het verging me daarbij als een niet al te sterk en krachtig
mens, die een buitengewoon zware last moet optillen. Ik stelde me bij deze
liefdespoging zo menig grote held voor en dacht dan bij mezelf: zij moeten de
aarde toch vurig hebben liefgehad als ze zo verwoed hebben gevochten om haar te
bezitten. Maar dan zei mijn hart mij: deze helden hebben niet de aarde
liefgehad, maar alleen zichzelf; zij wilden geen vaders, maar slechts heren en
heersers op aarde zijn. Toen ik dat ontdekte, vond ik mijn principe nog meer
bevestigd en ik zag nog duidelijker in, dat een mens nooit het voor hem al te
grote in liefde kan omvatten. Zo wilde ik ook eens verliefd worden op een ster.
Ook dat ging niet, want hij was te ver weg en ik voelde me bij deze liefde als
een vis op het droge, die wel voortdurend naar water hapt maar desondanks geen
druppel in zijn keel krijgt. Met dergelijke vreemde liefdesvoorbeelden heb ik
mijn hart vaak op de proef gesteld, maar het liep altijd op niets uit.
6 Zo
verging het mij dan ook, zoals gezegd, met mijn liefde voor de allerheiligste
drie-eenheid geen haar beter, integendeel nog veel slechter. Want voor de tot
nu toe genoemde liefdesproeven was ik, behalve voor die reusachtige
vrouwenverschijning, niet bang. Voor de drie-eenheid was ik echter altijd
onuitsprekelijk bang, omdat ik door mijn geloof dit allerhoogste Wezen slechts
als een onverbiddelijke, strenge rechter kende, die de mensen tijdens hun korte
leven op aarde eigenlijk alleen maar genadig is op grond van een leven van
voortdurende strenge boetedoening. Is de mens eenmaal gestorven, dan houdt deze
schaarse genade voor eeuwig op en wacht de zondaar niets anders dan eeuwige
verdoemenis en in het gunstigste geval het verschrikkelijke vagevuur. Van een
hemel is vóór het laatste oordeel al helemaal geen sprake. Wanneer dat
eventueel zal plaatsvinden, daarover worden zelfs alle engelen door de wijsheid
in de steek gelaten. Er wordt weliswaar achteraf een lange zaligheid beloofd,
maar wel een zoals wij die onlangs hebben geproefd.
7 Als
je dit, beste vriend, allemaal samenvat en wel ten eerste het heel
merkwaardige, geheimzinnige, onbegrijpelijke Wezen van Gods drie-eenheid, ten
tweede de onuitsprekelijke en onverbiddelijke strengheid van dit Wezen als
rechter, ten derde de hel, het vagevuur, het laatste oordeel en daarbij ten
vierde nog de eeuwige gaap- en eethemel vergezeld van een eeuwige rust, dan zou
ik het hart willen kennen dat zelfs met de grootste inspanning zo'n Godswezen
met vurige liefde zou kunnen omvatten.
8 Met
nummer één ben ik klaar; maar beste vriend, nu komt er een niet veel beter mininier
twee, en dat is liet niet minder mysterieuze allerheiligste altaarsacrament. Ik
wil jouw bij deze gelegenheid slechts op één domme gedachte van mij attent
maken. Kijk, onze leer toont ons in de hostie onfeilbaar en onweerlegbaar de
volmaakte Godheid. Nu zijn er toch vele kerken en in elke kerk vele hosties.
Wanneer bijvoorbeeld verscheidene priesters tegelijkertijd de mis hebben
gelezen en zij niet zelden bijna allemaal tegelijk consacreerden, vriend, dan
kostte het mij vaak een hele strijd om mij onder elke hostie het eigenlijke
Goddelijke Wezen voor te stellen en wel volmaakt en ongedeeld. Maar hoe verging
het mij bij deze voorstelling? Waarlijk, ik kon de gedachte aan verscheidene
goden niet van mij afzetten, vooral als ik daarbij nog bedacht en tevens met
eigen ogen het uitgestalde allerheiligste zag, waarin de volmaakte God aanwezig
was; dan nog een even volmaakte God, die bij de gedaanteverandering door
verscheidene priesters werd getoond, waarbij ik me onvermijdelijk ook nog een
volle communieciborie met meer dan honderd goden moest voorstellen.
9 Stel
je nu eens voor hoe het me dan heel vaak te moede was, vooral als ik deze
hostie met mijn liefde wilde omvatten. Bij de aanblik van de vele kon ik me er
toch onmogelijk één voorstellen; en daarom was ik eigenlijk genoodzaakt er niet
een lief te hebben. Het beste voelde ik me altijd nog bij die in de monstrans,
want die hield nog het langste stand. Dit is nog het minst domme van mij, maar
een andere gedachte maakte zich dan altijd van mij meester en die kon ik
onmogelijk verwerken. Ik verzoek je echter mij niet uit te lachen, als ik je
die ga vertellen.
10
Kijk, dit probleem bestond uit het volgende: als ik zo'n volmaakte godhostie
bekeek, dan kwam vaak deze vertwijfelde gedachte bij mij op waarin ik mij
afvroeg: als dit de volmaakte, ware God is zoals het geloof me leert, hoe ziet
het er dan met de eigenlijke God in de hemel uit? Moet Hij dan altijd helemaal
naar beneden komen, of blijft de Vader in de hemel terwijl de Zoon naar beneden
komt, of vervult de Heilige Geest deze dienst?
11 Ik
heb daar zelf enkele keren navraag naar gedaan, maar kreeg nooit een ander
antwoord dan dat dit een ondoorgrondelijk goddelijk mysterie is en het bijna
een van de grootste zonden is om daarover na te denken en dat dit heel
gemakkelijk tot een zonde tegen de Heilige Geest kan leiden.
12 Op
zo'n antwoord moest ik mijn domme gedachten dan ook zo veel mogelijk
verdringen, want ik zag maar al te goed in dat men daarover op aarde nooit tot
klaarheid zou komen, waarom ik mij dan maar altijd met de geestelijke wereld
heb getroost. Ik heb daarbij weliswaar over de woorden van Christus nagedacht,
die gezegd heeft dat dit Zijn lichaam is, maar niet Zijn Godheid. Maar ook dat
heeft mij weinig geholpen. Het beste gevoel had lk nog als ik mij daaronder
levend brood uit de hemel voorstelde, dat voor de gelovige mens een spijs voor
het eeuwige leven kan zijn en ik leefde met dit geloof zo goed als het maar kon
tot aan het einde van mijn aardse leven.
13 Dat
was nu, beste vriend, mijn fantasie nummer twee. Bij nummer drie had ik nog een
andere en wel over de Christus uit het evangelie. Nu moet ik je wel oprecht
bekennen, dat ik op deze werkelijk voortdurend net als een Magdalena verliefd
was. Als ik over Hem droomde en zo menige scène uit Zijn levensloop voor mij
zag, dan, moet ik je zeggen, stond mijn hart steeds in vuur en vlam. Ik weet
ook niet hoe het kwam en ik kon doen wat ik wou, toch was ik ondanks de
katholieke leer niet in staat Hem als een onverbiddelijke rechter te beschouwen.
Want de scène met de moordenaar aan het kruis en de manier waarop Hij stervend
aan het kruis voor zijn beledigers de Vader om vergeving vroeg, verder het
verhaal van de verloren zoon, van de barmhartige Samaritaan, van de tollenaar
en de farizeeër in de tempel en dat van de echtbreekster en nog vele andere,
waren altijd als een sterke muur waartegen mijn gehele katholieke
rechtersgeloof niet was opgewassen. En zo stelde ik mij dan ook op mijn manier
de hemel voor en wel als volgt:
14 Als
de hemel nu eens als een heel mooi aards landschap zou zijn, waar men dan ook
het onuitsprekelijke geluk zou hebben Christus alleen te ontmoeten, door Hem te
worden onderricht en als leerling van Hem ook een liefdadig en vruchtbaar
liefdewerk te doen kreeg, dan zou dat toch een hemel zijn zoals geen sterveling
zich mooier, zaliger en verhevener zou kunnen voorstellen.
15 Ik
heb ook vaak bij mezelf gedacht: als het mogelijk zou zijn om op deze manier
bij Christus te zijn, al was het maar af en toe, dan was de allereenvoudigste
hut voor mij de hoogste hemel! Ja, ik heb ook niet zelden gedacht: als ik U,
allerliefste Christus, maar zou hebben, dan zou ik niet meer vragen om een
hemel noch om een gelukzalige aarde! Kijk beste vriend en broeder, dat zijn zo
mijn fantasieën. Gedachten zijn toch vrij en daarom kan alles nog zijn zoals
God het wil! Je kunt daarover denken zoals je wilt; vind je dat we hier iets
van kunnen leren, dan is het goed, zo niet, dan geschiede zo als altijd de wil
van de almachtige, drie-enige God! 16 De vermeende tafeldienaar kijkt onze
woordvoerder glimlachend aan en zegt tegen hem: luister mijn lieve vriend, jouw
fantasieën zijn beter dan je denkt; vooral jouw derde fantasie, die is
onbetwistbaar de beste. Het is waar, in de Godheid liggen weliswaar eeuwig
ondoorgrondelijke dingen, verhoudingen, wegen en raadsbesluiten besloten die
nooit door een geschapen wezen begrepen kunnen worden, maar niet betrekking tot
jouw liefde voor Christus zal je spoedig een helder licht opgaan. Ik kan je al
bij voorbaat zeggen, dat jou en je hele gezelschap deze fantasiehemel zeker
weldra ten deel zal vallen! Daar we nu reeds voor de deur van het paleis staan,
gaan we er binnen, alwaar je nadere bijzonderheden zult ervaren.
57.
Het levenspaleis van het gezelschap.
Het zaad voor het hemelrijk, Gods
Woord
1
Kijk, ons gezelschap kijkt vol verwondering naar de poort, want deze is van
blinkend goud en de omlijsting is bezet met diamanten en robijnen. De
woordvoerder zegt dadelijk tegen de vermeende tafeldienaar: maar beste vriend,
dat is toch wat al te veel van het goede; als ik het goed zie, zou ik bijna
kunnen beweren dat de waarde van deze poort naar aardse maatstaven waarachtig
alle schatten en rijkdommen van de gehele aarde overtreffen. Want om te
beginnen is de poort op z'n minst al zo'n drie klafter hoog en bovendien
helemaal massief. Ik laat de waarde van het goud nog buiten beschouwing, maar
die vuistgrote diamanten en robijnen, o hemelse goedheid!
2 De
rijkste keizer zou er niet één kunnen aanschaffen, maar hier zitten er maar
liefst verscheidene honderden in! Waartoe dient hier eigenlijk zo'n
verkwisting? De vermeende tafeldienaar zegt: beste vriend, het is goed zo. Bij
God vindt geen verkwisting plaats. Heb je ooit de sterren aan de hemel geteld,
die allemaal schitteren met hun eigen licht en stuk voor stuk meer dan een
miljoen maal groter zijn dan de aarde die jij hebt bewoond? Zou je dan ook niet
willen zeggen: waartoe zo'n verkwisting van zonnen in dit onmetelijke heelal?
3
Kijk, de Heer is rijk genoeg en Zijn schatten zijn onmetelijk, daarom is deze
kleine versiering hier ook niet in het minst als verkwisting aan te merken. De
versiering van deze toegangspoort is namelijk heel doelmatig en betekenisvol en
laat jou zien, hoeveel waar geloof en goede liefde er in jou is. De `gouden
poort' betekent echter jouw levenswandel, die het gevolg is van je ware geloof
en daadkrachtige liefde. Laten we nu door de poort het paleis binnengaan.
4 Let
op, nu gaan ze naar binnen. Laten ook wij meegaan, zodat we er bij dijn als
zich zo dadelijk een belangrijk tafereel gaat afspelen. Kijk nu eens naar onze
woordvoerder; hij staat met zijn hele gezelschap heel verbluft om zich heen te
kijken. Waarom dan? - Jullie kunnen het gemakkelijk raden, omdat onze brave
woordvoerder niets meer van het hele paleis ziet, want hij bevindt zich nu aan
de zijde van de vermeende tafeldienaar in een grote, tienzuilige tempel. De
zuilen bestaan uit louter diamanten, de voetstukken zijn van goud, de kapitelen
van doorzichtig goud, het dak van robijnen en de vloer van louter amethisten
tegels. Als men vanaf de tempel naar alle richtingen kijkt, ziet men rondom een
eindeloos uitgestrekte vlakte, die hier en daar onderbroken wordt door heuvels,
die met gelijksoortige tempels versierd zijn. De vlakte zelf is echter overal
begroeid met prachtige fruitbomen van allerlei soort. Alles is zo mooi geordend
als was het door een heel beroemde tuinarchitect aangelegd.
5
Laten we nu echter eens luisteren naar hetgeen onze woordvoerder gaat zeggen en
wat voor antwoord hij geeft wanneer de vermeende tafeldienaar hem vraagt hoe
hem het paleis bevalt. Zijn antwoord luidt: maar beste vriend en broeder, wat
is dat nu weer voor een nieuwe, hemelse fopperij? Ik heb mij in mijn fantasie
reeds de mooiste kamers van het paleis voorgesteld, maar nauwelijks door de
poort naar binnen getreden, was het hele paleis als weggeblazen! Op de plaats
van het paleis staat hier nu inderdaad deze onuitsprekelijk prachtige tempel en
er omheen eindeloos ver naar alle richtingen ziet men in plaats van de door mij
gefantaseerde paleiskamers, dit landschap van onuitsprekelijke schoonheid. Nee,
dit lijkt me alweer onverklaarbaar! Wie zoiets kan verklaren, moet minstens
tienduizend jaar voor Adam geboren zijn, want van Adams kinderen is er
waarschijnlijk niet één tegen deze verschijning opgewassen. Zeg me eens, beste
vriend en broeder, kun jij daar iets van begrijpen?
6 De
vermeende tafeldienaar zegt: maak je daarover geen zorgen; ik zal je slechts
één gelijkenis geven, waardoor je alles gemakkelijk zult begrijpen. Let dus
goed op! Als je, toen je nog op aarde leefde, ooit een zaadkorrel hebt bekeken,
dan heb je hem altijd in zijn eenvoudige vorm gezien. Je nam die zaadkorrel en
legde hem in de aarde. Al gauw verging de zaadkorrel, en in plaats daarvan
groeide er uit de aarde een mooie plant, die bijna jouw gehele aandacht in
beslag nam. Toen zei je: mijn God, hoe is dat toch mogelijk? Was dat dan
allemaal al in de vroegere zaadkorrel aanwezig, vroeg je je af. Jouw gevoel en
verstand zeiden dan: hoe zou deze zaadkorrel zich zo hebben kunnen ontwikkelen
als niet alles al in zijn kiem aanwezig was geweest? Toen vond je dat de
innerlijke pracht van de zaadkorrel heel wat groter was dan de eerdere
uiterlijke naakte vorm daarvan.
7
Welnu beste vriend, heeft de grote Leraar van de mensheid het hemelrijk niet
ook eens vergeleken met een mosterdzaadje? Je zegt: o ja, dat weet ik heel
goed. Let nu op, het mosterdzaadje is het Woord in zijn uiterlijke ofwel
letterlijke vorm, maar wanneer dit Woord in de aarde van het hart wordt gelegd,
dan schiet het omhoog en wordt als het ware een boom waarin de vogels van de
hemel wonen. Wat betekent dan wel de boom? De boom betekent het innerlijke,
geestelijke van het uiterlijke Woord en de vogels betekenen het hemelse, dus de
oerstaat vanwaar het Woord gekomen is.
8 Zo
betekent het hele wezen van de boom de wijsheid, die uit de liefde voortkomt en
alleen die wijsheid is in staat het hemelse te herkennen. Zal de boom, wanneer
hij tot rijpheid komt, dan niet een duizendvoudige rijkdom aan zaden opbrengen?
Wanneer je nu echter zo'n rijkdom aan zaden opnieuw in jouw aardrijk
uitstrooit, zal dat dan voor jou, omdat je nu in plaats van één, duizend bomen
aan jouw aarde ziet ontspruiten, niet al een grote oogst opbrengen? Je zegt:
ja, dat zal zeker zo zijn; maar is jou in de eerste, eenvoudige zaadkorrel zo'n
onvoorstelbare rijkdom opgevallen? Kijk, zo is het ook met de hemel gesteld.
9 Je
kunt niet zomaar ergens in een hemel komen, maar jij moet jouw eigen hemel zelf
maken. Het zaad voor het hemelrijk is het Woord Gods; wie dat in zich opneemt
en er naar handelt heeft deze hemelse zaadkorrel in zijn aardrijk gelegd,
waardoor de hemel als een boom daaruit zal opgroeien.
10
Luister nu verder! Toen we bij de poort van het paleis kwamen, zag je dat deze
versierd was met diamanten omdat jij het Woord in jezelf hebt opgenomen, en met
robijnen omdat je naar het Woord hebt gehandeld. Dat waren dus nog louter
uiterlijke zaadkorrels. Het gehele paleis stelde jouw totale leven voor en de
poort met de diamanten en robijnen geeft derhalve aan, dat jij je de toegang
tot jezelf door middel van Gods Woord hebt verschaft.
11 We
gingen door de poort; wat wil dat zeggen? Kijk, niets anders dan: we zijn het
innerlijk van jou en van jullie allen binnengegaan, ofwel we zijn de innerlijke
betekenis van het Woord binnengegaan. Het Woord is echter niet zomaar een leeg
woord, en het is niet waar op dezelfde manier als wanneer iemand zegt: een en
een is twee, maar het Woord is wezenlijk waar! En alles wat je hier ziet en nog
oneindig veel meer en diepere dingen zijn in het god-delijke Woord reeds zo
geschapen aanwezig, als talloze planten of bomen met hun vruchten reeds in één
enkele zaadkorrel aanwezig zijn. Het enige verschil is, dat een zaadkorrel
voortdurend hetzelfde voortbrengt wat al in aanleg aanwezig is, zonder
bijzondere verandering van vorm, terwijl het Woord van God zich als zaad uit de
hemel in een onnoemelijke verscheidenheid uit.
Waarom?
Omdat het Woord van God een volmaakt zaad is. Ik denk, beste vriend, dat je, wanneer
je hier goed over nadenkt, deze nu aanwezige verschijningsvorm zeker zonder
enige moeite zult begrijpen.
12
Onze woordvoerder zegt: goede vriend, voor mij en voor ons allen begint er nu een
geweldig en volkomen nieuw licht op te gaan. Als ik nu terugdenk aan mijn
vroegere ideeën over de hemel, dan lijken deze precies op een droomgezicht van
de nacht, waaraan ik op aarde soms op klaarlichte dag terugdacht. Welk een
rijkdom moet er in het gehele Woord van de Heer wel zijn als de eerste scheut
uit het mosterdzaadje ons al zoveel moois toont! Ja, nu begrijp ik ook de tekst
die luidt:
13
`Het rijk Gods komt niet met uiterlijk vertoon, maar het is binnen in jullie.'
Ja, nu wordt me heel veel duidelijk. Ik begin nu ook te begrijpen om welke
reden jij daarboven in de schijnhemel een tekst van de apostel Paulus
ogenschijnlijk aan Johannes toeschreef. Paulus is weliswaar ook een poort
waarop de zaadkorrels van Gods Woord in grote, volle pracht zijn aangebracht,
maar bij Johannes, ja, bij de gehele Johannes straalt nu de volheid van de
Godheid in Christus wezenlijk naar buiten! Ik bedoel: Paulus zegt dat wel in
een of andere tekst, maar dat lijkt me meer een zaadkorrel. Bij Johannes komt
het in volle rijkdom tot uiting en dat is al een plant. Heb ik gelijk?
14 De
vermeende tafeldienaar zegt: ja, je hebt gelijk en kijk, wat je ziet is slechts
de eerste scheut. Wil je de ontwikkeling van deze eerst scheut aanschouwen,
verdiep je dan steeds meer in jouw derde fantasie, dan zul je weldra de
vruchten van deze heerlijke beplanting in volle rijpheid oogsten!
15
Onze woordvoerder zegt: ja lieve vriend, ja, je hebt volkomen gelijk; er
ontbreekt mij hier werkelijk niets anders dan alleen mijn boven alles geliefde
Christus! Als ik Hem toch eens bij mij kon hebben, dan zou ik mijn hart willen
luchten op een manier die men zich nauwelijks kan voorstellen.
16 De
vermeende tafeldienaar zegt: blijf maar in deze gemoedsgesteldheid, want ik zeg
je, je bent dichter bij dit luchten van je hart dan je denkt! Waarlijk, als je
Christus echt vastgrijpt, dan is Hij ook bij je!
58.
Vurig verlangen naar de Heer.
Een examen in liefde.
Het heilige doel
1 Onze
woordvoerder zegt: lieve vriend en broeder, jou laatste woorden klinken
bijzonder troostvol. Toch wil ik daarbij opmerken dat het met het echte
vastgrijpen van Christus zeker een wat twijfelachtige zaak blijft, zolang Hij
niet voor mij staat. Wat mijn hart betreft heb ik Hem, evenals dit hele
gezelschap, allang opgenomen, maar ondanks dat wilde de goede Christus zich
door ons niet wezenlijk laten vastgrijpen. En zo branden wij nu ook allemaal
van liefde voor Hem en we zouden Hem graag willen vasthouden en Hem dan uit
louter overgrote liefde nooit meer willen loslaten! Alleen ontbreekt ons voor
deze allerzaligste onderneming niets meer en niets minder dan juist de
belangrijkste persoon in kwestie.
2 Het
zou goed zijn, beste vriend, ja, buitengewoon goed, Christus met alle kracht
vast te houden. Ja, mijn hele wezen en mijn handen verlangen daar vurig naar;
maar Hij moet er wel zijn of zich tenminste in deze omgeving ergens laten
vinden. Werkelijk, als het erop aankomt, zou het mij niets kunnen schelen om
uit liefde voor Christus nog uit duizend van dergelijke hemelen te worden geworpen,
en met de bovenste hemel zal dat toch wel heel anders liggen. Als ik maar zeker
wist dat ik iedere keer precies voor de voeten van Christus zou belanden; maar
zolang ik daar niet helemaal zeker van ben, lijkt mijn liefde voor Christus nog
steeds min of meer op een tevergeefs happen naar deze allerzaligste
levenslucht, alsof men zich in een atmosfeer bevindt waarin geen of slechts
heel weinig levenslucht voorhanden is.
3 De
vermeende tafeldienaar zegt: heb je hier dan te weinig lucht om te ademen? Je spreekt
alsof je hier naar levenslucht moet happen.
4 Onze
woordvoerder antwoordt: lieve vriend en broeder, ik hoop toch niet dat je me
verkeerd begrijpt, want er bestaan naar mijn mening namelijk twee soorten
levenslucht. Een levenslucht die hier rijkelijk beschikbaar is, is die voor de
levensbehoeften van de longen; maar deze bedoel ik niet. Het hart is echter ook
een hoger, ademend wezen, hetgeen volgens mij betekent dat het liefde uitademt
en daarom ook weer liefde wil inademen.
5
Kijk, toen ik nog als mens op aarde leefde, werd ik, zoals reeds gezegd, hevig
verliefd op een vrouw. Voor mijn longen had ik in deze toestand genoeg lucht om
te ademen. Bevond ik mij echter niet in de buurt van mijn geliefde, dan kreeg
ik ondanks de overvloed aan lucht voor mijn longen, toch een verstikkend
gevoel. Bevond ik me weer in dc nabijheid van mijn geliefde (neem me niet
kwalijk als ik nu misschien een onfatsoenlijke uitdrukking gebruik) dan zou
zelfs de lucht van een toilet bij gebrek aan beter voor mij tot een welriekende
geur worden.
6
Kijk, precies zo vergaat het mij ook hier en het hele gezelschap vergaat het
zeker geen haar beter dan mij. Ik zeg je, ruim al deze hemelse heerlijkheden op
en zet op de plaats waar zich nu deze prachtige tempel bevindt een heel eenvoudig
boerderijtje neer. Geef me in plaats van deze prachtige zachte kleren een
ordinaire boerenkiel; laat al deze weelderige fruitbomenlanen plaatsmaken voor
wat armzalige bomen en een karig rogge- en tarweveld; geef me daarbij Christus;
dan zul je mij gelukkiger maken dan wanneer je voor mij nog duizend eindeloos
mooiere gebieden aan dit uitzicht zou toevoegen.
7 Ja,
ik zal je nog meer over mijn hart vertellen. Als het mogelijk zou zijn om met
Christus in de armzaligste uithoek van de aarde samen te zijn, al zag die er
uit als een voorportaal van de hel of als de hel zelf, dan zou ik toch
onuitsprekelijk gelukkiger en zaliger zijn dan zonder Zijn zichtbare, echt
menselijke aanwezigheid in de meest verheven en wondermooiste hemel! Ik denk,
beste vriend en broeder, dat dit nu toch duidelijk genoeg gezegd is.
8 Onze
vermeende tafeldienaar zegt: mijn lieve vriend, ik heb jou heel goed begrepen,
maar het lijkt mij dat je jouw liefde voor Christus op één lijn plaatst met
jouw zinnelijke, aardse liefde. Ik ben echter van mening dat de liefde voor de
Heer heel anders geaard moet zijn dan die voor een aanstaande bruid. En dan
denk ik dat je, zolang je deze liefdes in jouw hart niet van elkaar kunt
onderscheiden, Christus ook niet echt kunt liefhebben. Zolang je Hem echter
niet echt kunt liefhebben, denk ik dat Christus zich ook nog zal bedenken
voordat Hij aan jou zal verschijnen of echt naar jou toe zal komen.
9 Onze
woordvoerder zegt: vriend, dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Leg in mijn
hart nog een tweede liefde, die de Heer zeker waardiger zal zijn dan deze
waarin ik nu leef, dan zal ik deze terstond laten varen. Maar ik denk, wanneer
ik nu al mijn liefde in mijn hart heb verenigd, ook die welke ik eens voor mijn
vrouw voelde, en deze verenigde liefde reeds heel lang heimelijk op de Heer heb
gericht, en wel zodanig dat ik nu uit de grond van mijn hart kan zeggen: ik heb
voor Christus alles wat ik maar had, gegeven, dan kan ik voorlopig toch niet
méér doen. Wanneer echter al deze liefde de Heer onwaardig is, dan wil ik haar,
zoals ik al zei, op elk moment aanbieden in ruil voor een andere, die de Heer
waardiger is. Maar ik kan nauwelijks geloven dat de Heer door ons met een
andere liefde bemind wil worden dan niet die, welke Hijzelf in ons hart heeft
gelegd.
10
Wanneer ik terugdenk aan al die lievelingen van de Heer tijdens Zijn aardse
leven, dan had Hij toch diegenen die Hem met de heel gewone kinderlijke liefde
van hun hart tegemoet traden, het meest lief. Zo was Johannes, die de Heer
zeker vaak links en rechts gekust heeft en zich zelfs bij het laatste avondmaal
uit liefde letterlijk tegen Zijn borst heeft aangevleid, Zijn lieveling.
Hetzelfde was ook het geval met Maria, een zuster van Martha en niet minder met
Magdalena, die toch werkelijk verliefd op Hem was. Juist ten gevolge van deze
grote liefde was zij het, die Hem het eerst zag na Zijn verrijzenis.
11 Het
meest aanschouwelijke en tastbare voorbeeld heeft de lieve Heer Christus
gegeven bij de gelegenheid toen men de kleine kindertjes bij Hem bracht en Hij
zei: `Laat de kleinen bij Mij komen, en verhinder hun niet, want aan hen is het
hemelrijk!' Kijk, de kindertjes wisten zeker niets van een hogere, de Heer meer
waardige liefde, maar met een geheel kinderlijke, natuurlijke liefde omhelsden
zij de almachtige Heer van hemel en aarde. En toch zei de Heer daarop tegen
Zijn apostelen en volgelingen: Als gij niet wordt als deze kinderen, zult gij
het rijk der hemelen niet binnengaan!'
12
Kijk, beste vriend, dit geeft mij nou de moed om de Heer met mijn natuurlijk-kinderlijke
liefde of kinderachtige liefde lief te hebben, en wie weet of Hem deze hoogst
eenvoudige liefde toch niet aangenamer zou zijn dan wanneer ik Hem zou
liefhebben met de allerzuiverste liefde van een serafijn. Ik zou Hem ook wel
willen liefhebben met een serafijnse liefde, als ik die zou hebben! Waarlijk,
in dit opzicht zou ik van mijn hart zeker geen moordkuil maken; maar nu moet ik
toch met de beste apostel Petrus uitroepen: `Mijn liefste Christus, zie, goud
en zilver heb ik natuurlijk niet in mijn hart, maar wat ik heb wil ik U
allemaal graag geven, als ik U maar zou hebben!'
13
Onze vermeende tafeldienaar opent zijn armen, spreidt ze wijd uit en zegt tegen
onze woordvoerder en via hem tevens tegen het hele gezelschap: geliefde vriend
en broeder, ik heb je immers gezegd: neem Christus maar goed in je op, dan is
Hij ook aanwezig! Je hebt Hem opgenomen en daarom is ook gebeurd wat ik je
gezegd heb, want Christus is naar jou toegekomen en je zult voortaan nooit meer
zonder Zijn gezelschap zijn, - en zo mag jij jouw Christus dan naar hartelust
omhelzen!
14
Onze woordvoerder, wiens gemoed van liefde zeer bewogen is, vraagt aan de nog
steeds vermeende tafeldienaar: beste vriend, waar, waar is Hij dan, opdat ik
met heel mijn gezelschap aan Zijn voeten kan neerzinken?
15 En
de vermeende tafeldienaar zegt: vrienden, broeders, hier staat Hij voor jullie;
Ik hen het, die jullie in jullie harten hebben gezocht! Maar lk was reeds
lang van
tevoren bij jullie, heb jullie gezocht en hier gebracht. Kom dus bij Mij, dan
zal Ik jullie daar brengen waar Ik woon temidden van degenen die Mij evenzo
liefhebben als jullie Mij liefhebben; want waarlijk, Ik vraag niet naar goud en
zilver, maar naar de kinderlijke liefde tot Mij vraag Ik! Wil Ik pracht en
praal, lieve vrienden en broeders, dan ben Ik zeker eeuwig bij machte om de
gehele oneindigheid daarmee wondermooi te sieren.
16 Ik
ben echter een ware Vader voor jullie, Mijn lieve kindertjes, en daarom zijn
jullie harten in al hun kinderlijke eenvoud Mij ook meer waard dan alle pracht
van de hemelen! Kom dus maar met Mij mee!
17
Kijk, hoe nu alles plotseling veranderd is. Ons hele gezelschap omvat nu de
Heer, liefkoost Hem en vleit zich tegen de Vader aan zoals kinderen doen als ze
hun goede ouders een tijdlang niet hebben gezien. En de Heer leidt hen als een
goede Vader en leert hen Zelf onderweg Zijn wonderen kennen. Kijk, welk een
zaligheid er nu van de gezichten van ons gezelschap straalt! Onze woordvoerder
roept nog uit: o, wat een reis; onze heilige Vader leidt Zijn kinderden naar
waar Hij woont!
59.
Aankomst in de eeuwige morgen.
Beperking van de goddelijke macht bij
de opvoeding van het menselijk gemoed
1
Jullie vragen nu of we ons nog verder bij deze stoet zullen aansluiten. Ik zeg
jullie, ook dat is noodzakelijk. Jullie moeten dit eveneens van begin tot einde
zien, want nu is ons gezelschap buitengewoon blij verrast en te zeer in beslag
genomen door de liefde van de Heer. Eerst ter plaatse zal deze eerste opwelling
van hun liefdesgevoel geordend worden en daar, bij de beste bron, zal onze
woordvoerder nog heel wat te vragen hebben.
2 Het
is namelijk alle betere rooms-katholieken eigen, dat zij buitengewoon
verlangend naar licht in het rijk der geesten en dus ook nu in de waarachtige
hemel aankomen. Daarom vragen ze ook honderduit om zich licht te verschaffen in
alle verborgen hoeken, die tijdens hun aardse leven steeds in grote duisternis
werden gehouden.
3
Kijk, we zijn reeds tamelijk dicht hij de juiste plaats. Ons welbekende
heuvellandschap Lacht ons alweer tegemoet; de zon staat laag aan de hemel en
straalt met een wondermooi roodachtig licht. Ook ons gezelschap merkt dat op en
verbaast zich over de eenvoud van de omgeving die voor hen ligt.
4 Wel,
daar staat het ons bekende huisje en ook zijn bewoners zijn ons al bekend. Kijk
hoe zij vol vreugde de Vader en het Hem volgende gezelschap tegemoet snellen.
5 De
Vader ontvangt hen eveneens met open armen en zegt tegen hen: kijk eens, hoeveel
rijker Ik alweer ben geworden! Iedere arbeider is zijn loon waard; kijk, zo heb
ook Ik gewerkt en breng Mijn loon mee. Nieuwe broeders en zusters breng Ik hier
en zij zullen evenals jullie om Mij heen zijn, opdat Mijn Woord: `Waar Ik ben,
daar zullen ook Mijn dienaren zijn; en zij, die Mij liefhebben, zullen bij Mij
wonen!' eeuwig in vervulling mag gaan.
6 Nu
wendt de Heer zich tot onze vroegere woordvoerder en zegt tegen hem: wel Mijn
geliefde vriend, broeder en zoon, kijk, hier is nu Mijn lievelingsplekje; hoe
bevalt het jou? Onze woordvoerder vermant zich en zegt: o Heer, hoe kunt U mij
zoiets vragen? Dan zou ik eerder U kunnen vragen, hoe het U hier bevalt, want
wat mij betreft zal het mij wel eeuwig het allerbeste bevallen waar U bent en
woont en waar het U het allerbeste bevalt.
7
Werkelijk, hier ziet het er bijna zo uit als het er bij ons arme
plattelandslieden op aarde uitgezien heeft. Wat een prachtig uitzicht heeft men
hier! Daar beneden, die eindeloos ver uitgestrekte vlakte; met welk een onuitsprekelijke
pracht is zij getooid! Steden en ongelooflijk mooie paleizen liggen er in
onbegrijpelijk grote aantallen, en aan dat prachtige heuvellandschap met zijn
vriendelijke woonhuisjes daar voor ons, lijkt ook eeuwig geen einde te willen
komen.
8 Maar
hoe komt het toch dat het laagland daar beneden zo onuitsprekelijk mooier lijkt
dan dit heuvellandschap? Ach, ik ben nog een armzalige sukkel; ik merk nu pas
dat ik me alweer in duizend vragen verlies. Vergeef het mij maar!
9 De
Vader neemt onze woordvoerder bij de hand en zegt tegen hem: kijk, in die
streek daar beneden wonen doorgaans mensen, die enkel door hun geloof een
rechtschapen leven hebben geleid. Daaronder bevinden zich overwegend de
zogenaamde protestanten en nog andere christelijke sekten. Verder op de
achtergrond wonen heidenen die op aarde volgens hun geloof een rechtschapen
leven hebben geleid en pas hier het geloof in Mij hebben aangenomen. Daar, nog
meer op de achtergrond, het gedeelte dat zich uitstrekt tussen middag en avond,
ligt het woongebied van katholieke christenen, die zich deels rooms- deels
grieks-katholiek noemen, maar zich hier zonder beschadiging van hun leven en
hun vrijheid niet volledig van hun dwalingen hebben kunnen zuiveren. Zij zijn
daarom geenszins ongelukkig, maar genieten eveneens een grote zaligheid. Ook
zijn ze beslist niet aan hun omgeving gebonden maar kunnen na een diepere
bewustwording van de eigenlijke waarheid ook verder vooruitkomen.
10 Je
zou graag willen weten, waaruit zo'n dwaling bestaat? Kijk, zo'n dwaling berust
op het volgende: wanneer iemand uit vrees voor God het geloof als een
verplichting aanneemt en dan trouw leeft volgens dit geloof, kan hij God nooit
zo echt vol liefde omvatten, omdat hij Hem te zeer vreest. Deze overdreven
vrees voor God is dus zo'n kleine dwaling en deze is er zonder beschadiging van
leven en vrijheid niet zo gemakkelijk uit te krijgen. Je denkt weliswaar: hoe
kan de Almachtige zoiets zeggen? Maar waar het om de volledige vrijheid van een
wezen gaat, moet Ikzelf Mijn almacht mooi thuis laten. Want zou Ik die
gebruiken, dan was het met zo iemand ogenblikkelijk gedaan en Ik zou dan in
plaats van kinderen die vrij leven, denken, werken en handelen, louter gerichte
machines hebben, die zich steeds onverbiddelijk gedwongen, maar nooit vrijwillig
volgens Mijn wil zouden bewegen. Daarom kan Ik alleen van Mijn almacht
gebruikmaken wanneer dat hoogst noodzakelijk is en bovendien de vrije geest
daardoor nooit in zijn denken en handelen beperkt wordt.
11
Daarom zal Ik je nu een voorbeeld geven, dat aantoont op welke manier Ik van
Mijn almacht gebruik maak.
12 De
natuurlijke wereld en de vormgeving van alle schepselen in het algemeen zijn
werken van Mijn almacht. Wanneer vrije geesten dan op grond van Mijn Woord en
de daarnaar geleide levenswandel het leven uit Mij in zich hebben opgenomen,
dan bewerkstelligt Mijn almacht dat de vrij geworden levende geesten alles wat
zij als nuttig, goed en waar in zichzelf erkennen, ook onmiddellijk reëel en in
rijke mate kunnen aanschouwen en daar ook meteen vrij gebruik van kunnen maken.
13
Deze omgeving hier beneden is hoofdzakelijk zo'n werk van Mijn almacht en stemt
in alles overeen met datgene wat er in deze geesten aan geloofswaarheden
aanwezig is en wat zij aan daaruit voortvloeiende goede werken hebben verricht.
Zo is dit overal het geval, waarheen je je ogen maar wilt wenden, of het nu
over de hele eindeloze middag, over de hele avond of over het gehele noorden
is.
14 Je
vraagt je nu af: is dat dan niet ook het geval met deze eeuwige morgen? Nee,
deze bevindt zich in een heel andere toestand en is in al zijn onderdelen
volkomen onveranderlijk vast, dus zoals iedere natuurlijke wereld vast is. En
de onwrikbare vastheid van de morgen staat als inwendige, eeuwige grondslag
tegenover de uiterlijke natuurlijke vastheid. De reden daarvan is ten eerste,
dat Ikzelf in Mijn willen eeuwig onveranderlijk ben. Wat Ik eenmaal een
bepaalde vorm heb gegeven, blijft ook eeuwig onveranderlijk en bestendig,
evenals Ikzelf in Mijn eeuwige willen onveranderlijk en bestendig ben.
15 Ten
tweede is deze omgeving onveranderlijk vast, omdat Mijn kinderen die hier naar
Mij toekomen, als gevolg van hun grote liefde voor Mij in hun willen en in hun
inzichten volkomen één zijn met Mij, of met andere woorden gezegd, omdat zij
zich volkomen tot op de laatste druppel hebben verdeemoedigd en ten gevolge van
hun liefde voor Mij, hun eigen wil totaal hebben opgegeven en in plaats daarvan
Mijn eeuwige levende wil in zich hebben opgenomen.
16
Daarom willen ze hier ook niets anders dan wat Ik wil. Mijn wil is echter een
allerduidelijkste, voor eeuwig vastgestelde voorstelling van het goede en het
ware. Daarom is dan ook deze omgeving waarin Ik met de Mijnen woon, volkomen
onveranderlijk vast en berust er niets op illusie. Wat je hier ziet, is van
binnen ook volkomen hetzelfde als van buiten. Alle planten, bomen, vruchten en
korenvelden zijn hier niet slechts zichtbare overeenstemmingen, maar volmaakte,
vastgelegde realiteiten. Wanneer je hier van de ene plaats naar de andere gaat,
zul je zien, als je je passen telt, dat de afstand heen en terug hetzelfde is.
17 Je
vraagt Mij nu, of deze vastheid iets gemeen heeft met de vastheid van de aarde.
De vastheid van deze hemelwereld heeft helemaal niets te maken met de vastheid
van de materiële wereld, want de vastheid van die wereld is maar schijn, en
duurt voor een bepaalde geest slechts zolang als hij een bewoner van de materie
is. Heeft hij de materie echter verlaten, dan verdwijnt voor hem ook haar
vastheid. Maar zo is dat hier niet, want deze vastheid is een waarachtige
vastheid en zij is voor alle eeuwen der eeuwen onveranderlijk en
onverwoestbaar, omdat zij een volmaakte uitdrukking van Mijn eeuwige
Vaderliefde is!
18 Je
vraagt, hoe ver deze streek zich wel uitstrekt. Mijn lieve vriend, broeder en
zoon, deze streek zoals je haar naar de morgen toe ziet liggen, heeft verder
eeuwig geen einde en is zo groot, dat wanneer alle mensen die door de eeuwen
heen op alle hemellichamen geboren zouden worden, naar deze streek zouden komen,
deze naar verloop van duizend eeuwen, in verhouding tot de grootte van deze
omgeving niet meer ruimte zouden innemen dan een zandkorreltje in de
oneindigheid van de eeuwige ruimte.
19 Je
vraagt Mij nu, hoe Ik dat allemaal kan overzien en of degenen die van hieraf
gezien zo eindeloos ver weg, diep in de morgen wonen, Mij wel ooit te zien
krijgen? Lieve vriend, broeder en zoon, ook dat zal Ik jou vertellen, want Mijn
kinderen zal niets onthouden worden!
60.
De Oer-eigenlijke God-zon.
Uitleg over de persoonlijke,
wezenlijke alomtegenwoordigheid van de Heer.
Voorbereiding voor de maaltijd met de
Vader
1
Richt je blik eens omhoog en kijk naar de van hieruit gezien tamelijk laag
staande zon. In deze zon ben Ik van origine volkomen thuis. Deze zon bevindt
zich in het eeuwige, onwrikbare centrum van Mijn goddelijke Zijn. De stralen
die van deze zon uitgaan, vullen op hun eigen manier de gehele oneindigheid en
zijn op zich niets anders dan Mijn liefdewil en de daaruit eeuwig voortdurend
uitgaande wijsheid. Deze stralen zijn dus overal volkomen levend en overal
gelijk aan Mijn Wezen.
2
Overal waar zo'n straal derhalve dan ook maar op valt, ben Ikzelf, precies als
in de zon, geheel en al volkomen aanwezig; niet alleen werkzaam, maar ook
persoonlijk, en deze persoonlijkheid is bijgevolg ook overal een en dezelfde.
Waarheen je hier ook zult gaan, je zult Mij overal volmaakt thuis aantreffen.
Betreedt naar eigen willekeur een van deze woonhuisjes die je hier ziet, en je
kunt ervan verzekerd zijn dat je Mij in elk daarvan als een volmaakte Heer des
huizes zult aantreffen.
3 Je
zegt nu weliswaar dat Ik op deze manier dan toch niet de eigenlijke, echte
Christus ben die op aarde heeft gewandeld en onderwezen, maar slechts een
levend en volmaakt evenbeeld van Hem en dat Ik toch eigenlijk in het
ontoegankelijke licht woon. Verder zeg je nog: als het allemaal zo is, dan komt
er toch duidelijk een veelgodendom om de hoek kijken.
4
Luister, geliefde vriend, broeder en zoon, je denkt in dit opzicht nog
natuurlijk, maar pas wanneer je volkomen innerlijk, geestelijk zult denken, zal
deze zaak je heel anders voorkomen. Opdat je echter vanuit jouw natuurlijke
denken des te gemakkelijker in het geestelijke zult overgaan, zal Ik jou door
middel van natuurlijke voorbeelden daarheen leiden.
5
Kijk, op aarde zag je slechts één zon, maar wanneer je een spiegel voor de zon
hield, was dezelfde zon ook in de spiegel en je kunt onmogelijk beweren dat de
zon in de spiegel een andere was dan die, welke aan dc hemel scheen.
6 Je
zegt dat dat inderdaad het geval moet zijn. Maar Ik zal je een nog duidelijker
voorbeeld geven.
7 Je
zult op aarde wel vaker van de werking van een zogenaamde grote holle spiegel
hebben gehoord. Je zegt, o ja, ik heb er zelf ooit een gehad. Als je de stralen
van de zon met zo'n spiegel opvangt, dan worden ze bij het terugstralen vanuit
de spiegel vaak meer dan duizendmaal sterker dan de oorspronkelijke stralen van
de echte, natuurlijke zon.
8 Al
stel je van dergelijke spiegels er ook een paar duizend voor de zon op, dan zul
je bij die gelegenheid bij elk afzonderlijk dezelfde sterke werking waarnemen.
Dat is zeker en volkomen waar.
9 Wat
werkt er dan vanuit al deze spiegels? Kijk, niets anders dan steeds een en
dezelfde zon, die jij met dit aanzienlijke aantal spiegels vermenigvuldigd
hebt.
10
Maar nu vraag Ik jou: is door deze vermenigvuldiging de zon werkelijk
vermenigvuldigd of alleen haar werking? Jij zegt nu: inderdaad, alleen de
werking! Goed, zeg Ik, maar hoeveel zonnen had je dus in jouw spiegels? Jij
zegt: vanuit de spiegel gezien evenveel als er spiegels waren, maar wat de zon
betreft had ik steeds maar een en dezelfde.
11
Welnu, wat dit natuurlijke voorbeeld aantoont, zie je hier in de allergrootste
levende werkelijkheid en volheid voor je.
12 Je
zegt nu wel bij jezelf: dat zie ik wel in, maar wanneer men desondanks iedere
spiegelzon zou willen onderzoeken en benaderen om het karakteristieke wezen van
de zon te leren kennen, dan zal men aan al die spiegelzonnen niets hebben, want
het eigenlijke wezen van de zon blijft voor het onderzoekende oog toch volkomen
onbekend.
13 Dat
is juist, maar wat zouden jij en de hele aarde er beter op worden, als de echte
zon zo dicht bij de aarde en jou gekomen zou zijn, als jij haar door middel van
de spiegels genaderd bent? Kijk, dan was de gehele aarde met jou erbij
ogenblikkelijk als een waterdruppel op een gloeiende plaat opgelost. Waartoe
had de benadering van de werkelijke zon jou dan gediend?
14 En
dit is nog veel meer het geval met Mijn zon hier. Zij moet eeuwig in een
ontoegankelijk centrum staan, dat geen enkel wezen verder dan de vastgestelde
orde kan naderen, want elke benadering buiten deze orde zou het desbetreffende
wezen totaal vernietigen. Dat werd ook tegen Mozes gezegd toen hij Gods
aangezicht wilde aanschouwen, want onder `aanschouwen' moet men hier niet het
waarnemen met de ogen verstaan, maar het volledig benaderen van het diepste
wezen van de Godheid.
15 Let
op, als lk nu een en dezelfde hen als lk ook in de zon ben, maar voor
jou
zodanig dat je Mij volkomen kunt naderen zoals de ene broeder de andere, is dat
niet meer waard? Is dat dan niet meer liefde en erbarming dan wanneer je deze
zon werkelijk kon naderen maar daarbij dan volkomen vernietigd zou worden?
16 Bovendien
zouden jij en Ik toch niet volmaakt gelukkig zijn als het Mij niet mogelijk zou
zijn om Zelf als Vader overal, waar Mijn kinderen ook mogen zijn, met Mijn ware
hele persoonlijkheid aanwezig te zijn.
17
Zie, de hemel is oneindig! Zou zo'n wezenlijke, eindeloze verveelvoudiging,
zonder aantasting van Mijn volledige eenheid, niet mogelijk zijn, hoe verweesd
zouden dan Mijn kinderen zijn en hoe alleen zou Ikzelf staan temidden van hen?!
18 Dat
Ik echter volkomen Dezelfde ben met hetzelfde levende, goddelijke bewustzijn en
alle goddelijke liefde, wijsheid en macht, kun je opmaken uit het feit dat Ik
jou werkelijk persoonlijk naar hier heb geleid en jou op deze weg de macht van
Mijn liefde, wijsheid en volmaakt goddelijke wil heb getoond. Als dit allemaal
voor jou nog niet genoeg is, bedenk dan maar wat je wilt, dan wil Ik dat het
terstond volmaakt geschapen voor jou verschijnt.
19
Welnu, je wilde graag een voor jou bekende streek op aarde. Kijk maar eens voor
je. Ik heb haar al zichtbaar en tastbaar voor jou geschapen.
20 Jij
zegt nu: werkelijk, zoiets kan alleen de enige God doen! Goed, zeg Ik je, dan
zul je echter ook inzien dat Ik, zoals Ik hier voor jou sta en de wonderen van
Mijn Zijn ontsluier, volkomen dezelfde ben als die Ik van oorsprong eeuwig daar
in die zon ben!
21 Ja,
zeg je, dat geloof ik nu volkomen, maar wanneer ik nu naar een ander huis zou
gaan en U bleef hier, en ik zou daar dan een tweede wezen van dezelfde
oorsprong als de Uwe aantreffen, zal dat dan wel volkomen één zijn met U en zal
het in alles op U lijken?
22 Ik
zeg je: het is aan jou om dit uit te proberen. Ik zal zorgen dat jij je zo vlug
als de gedachte daarginds in de verte, bij een huis zoals dit zult bevinden. Ik
zal echter hier blijven en jouw gezelschap zal daarvan getuigen als je terug
bent; jij kunt Mij dan vertellen of je Mij ginds volkomen hebt teruggevonden of
niet. Welnu - wees daar!
23
Zie, lieve vriend, broeder en zoon, je bent hier nu diep in de morgen. Dat merk
je als je om je heen kijkt: je ziet niets anders meer, ook jouw gezelschap
niet, dan slechts de eindeloos ver uitgestrekte morgen met zijn woningen. Zeg
Mij nu, ben Ik hier niet helemaal dezelfde?
24 Zo
moet het ook zijn, en als het niet zo was dan zou er zelfs nooit iets geschapen
zijn en was het bestaan van een mens als zodanig ondenkbaar!
Want
het leven van ieder mens is toch niet meer en niet minder dan een volmaakt
evenbeeld van Mij. En als een mens naar Mijn woord heeft geleefd of als
miljoenen zo hebben geleefd, kan dan maar één van hen zeggen: Christus leeft in
mij, of kunnen dat niet al die talloze rechtvaardigen zeggen? Wanneer echter al
die rechtvaardigen dat kunnen zeggen, ben Ik daarom dan een gedeelde of een
eeuwig ongedeelde Christus in hen?
25 Ik
ben eeuwig een en dezelfde in het hart van ieder mens. Als miljoenen en nog
eens miljoenen harten van Mij vervuld zijn, en wel ieder voor zich volkomen,
dan heeft daarom niet iedereen een eigen, andere Christus, maar in ieders hart
woont een en dezelfde Christus volkomen! Wel, wat zeg je nu? Ben Ik hier niet
volkomen dezelfde als degene die je daarginds bij jouw gezelschap achterliet?
26 Je
zegt: ja Heer, U bent helemaal dezelfde en er is geen verschil noch in de
gestalte noch in het woord noch in Uw goddelijke wil en ik kan me niets anders
voorstellen dan dat U even vlug als ik hier bent gekomen! Ja, voor jou lijkt
het zo, maar zoals Ik al zei, zal jouw gezelschap bij je terugkeer van Mijn
voortdurende aanwezigheid daar getuigen. Dat zul je ook dadelijk ervaren.
Daarom zeg Ik tegen jou: wees weer daar! Kijk, nu ben je alweer hier. Zeg Me
eens, hoe vond je Mij daar?
27 Je
zegt: U was toch Zelf daar zoals U hier bent en er was niet het minste
verschil. Ik zeg je: dat is juist; maar vraag nu ook aan jouw gezelschap of Ik
Mij ondertussen van hier heb verwijderd. Het gezelschap zegt: absoluut niet; de
Heer heeft ons daarentegen verteld, hoe het jou daar verging. Kijk, je zet nu
grote ogen op en je verbaast je daarover. Ik zeg je echter dat dit helemaal
niet verbazingwekkend, maar volkomen in orde is.
28 Als
je op aarde een opticien was geweest, dan zou je je dit nog duidelijker kunnen
voorstellen. Hoe komt het dat verscheidene mensen, kijkend naar een en
hetzelfde voorwerp, dat voorwerp slechts zien als één ding, terwijl een ieder
afzonderlijk alleen het zijne ziet? Kijk, dat ligt aan het oog van de mens. Van
het voorwerp gaan naar alle richtingen stralen uit en eenieder neemt het
stralenbeeld in zijn oog op. Men ziet dan in zichzelf alleen dit opgenomen
stralenbeeld, dat in alles volkomen gelijk is aan het bekeken voorwerp.
29
Wordt het voorwerp dan vermenigvuldigd of in stukken gescheurd, als iedereen
het als zodanig in zichzelf ziet? Je zegt: volstrekt niet. Kijk, zo is hier
levende werkelijkheid, wat op aarde slechts een dode, natuurlijke
verschijningsvorm is.
30 Je
zult dit wonder echter nog dieper beschouwen, maar eerst moet je datgene wat
jou tot nu toe geopenbaard is, als waarachtig hemelbrood enigszins verteren.
31
Ondertussen zal Ik Mijn woning hier binnengaan, waar Ik door Mijn bedienden de
tafel zal laten dekken, zodat je samen met jouw hele gezelschap voor het eerst
echt met Mij aan tafel zult zitten om daar het brood van jouw ware hemelse
Vader te genieten. Wacht dus hier maar even totdat Ik terugkom en jou
binnenleid in Mijn huis!
61.
De maaltijd bij de Vader aan tafel.
Lam, brood en wijn
1
Jullie vragen nu: zullen wij ook deze uitnodiging afwachten? Dat is helemaal in
orde, want dit gebeurt hier immers allemaal om jullie te onderrichten. Daarom
moeten jullie dit tot het einde toe bijwonen. Onder `einde' moeten jullie hier
het volledige binnengaan in de goddelijke ordening verstaan. Maar kijk nu, de
Heer komt al uit zijn woning en wenkt ons gezelschap om te komen.
2
Jullie vragen: zal er in deze woning wel voor iedereen plaats zijn? Ik zeg
jullie: maak je daarover maar geen zorgen, want hier is jullie spreekwoord: `Er
gaan veel makke schapen in een hok' letterlijk van toepassing. Zo is er ook
voor goedgeordende zaken in een nauwe ruimte veel plaats. Het gezelschap
begeeft zich al in de woning, dus volgen wij hen.
3
Kijk, hoe allen heel gerieflijk, en zelfs in één kamer, zijn ondergebracht. En
de Heer, zoals jullie zien, heeft Zich een schort voorgebonden en treedt op als
tafelbediende! Wat wordt er eigenlijk opgediend?
4 We hebben
zowaar het avondmaal voor ons; er is een gebraden lam en brood en wijn. Kijk
nu, hoe de Heer ook hier het brood voor hen breekt en voor ieder een flink stuk
neerlegt. Jullie zien ook de wijn in één beker en allen drinken uit die ene
beker.
5 Kijk
nu ook eens hoe levenskrachtig ons gezelschap er begint uit te zien en welk een
dankbare, liefdevolle vreugde de Heer van alle gezichten tegemoet straalt.
Jullie plegen echter te zeggen: eten en drinken is geen ambacht; daarom wordt
er hier ook niet eeuwig getafeld. En de Heer zegt: wel lieve vrienden, broeders
en kinderen, jullie hebben je nu voor het eerst in Mijn rijk gesterkt; jullie
weten nu ook hoe lk voortdurend, zowel hier als overal, wezenlijk en machtig
thuis ben! Als jullie dan nu weer met Mij naar buiten gaan, zal Ik jullie
volledig opwekken voor jullie ware, eeuwige bestemming.
6 Wel,
we zijn hier nu voor het huis bijeen; luister dan nu naar Mijn wil:
7 Op
aarde hebben jullie reeds vernomen dat Mijn oogst groot is; maar er zijn nog
weinig arbeiders op Mijn grote oogstveld. Hier is dus de plaats waar jullie
Mijn waarachtige arbeiders en medewerkers voor het binnenbrengen van Mijn oogst
zullen worden, en wel op de manier zoals al veel van jullie broeders het
geworden zijn. Jullie zullen heel spoedig al het gereedschap dat bij een goed
huishouden hoort herkennen: een ploeg, een eg, een pikhouweel en hier zijn
sikkels en snoeimessen voor de wijngaard. Kijk ook eens om je heen naar de
grote akkers en gindse wijngaarden. Zie, daar meer naar de morgen een echt bos
van louter edele fruitbomen.
8 Dat
is het veld dat jullie hebben te bewerken, echter niet op de manier zoals
jullie dat op aarde hebben gedaan, maar in de meest innerlijke en dus
allerlevendigste betekenis. Jullie zullen hier ploegen noch eggen; jullie
zullen ook geen koren maaien, geen wijngaarden bewerken en geen vruchten
verzamelen, maar dit alles is hier slechts een waarachtig innerlijk
overeenstemmend beeld met het liefdewerk dat jullie van hieruit aan jullie
broeders op aarde zullen verrichten.
9 Maar
niet alleen aan de broeders op aarde, want hier wil Ik met jullie in de ruimste
zin van het woord spreken en daarom zeg Ik: Ik heb nog heel veel kudden die
niet in de schapenstal van de aarde wonen, maar die naargelang hun aard op
talloos vele andere aarden en hemellichamen leven. Zij moeten allemaal naar
deze schapenstal van het eeuwige leven worden geleid.
10
Daarom geef Ik jullie nu Mijn kracht in overvloed, zodat jullie daarmee overal
waarheen Ik jullie zal zenden zo volmaakt kunnen werken alsof Ikzelf werkte. Ik
zou wel alles Zelf kunnen doen, maar Ik draag jullie allen zulk werk op, opdat
daardoor jullie zaligheid aan Mijn zijde voortdurend van eeuwigheid tot
eeuwigheid zal toenemen!
11
Daarom moeten jullie, wanneer Ik deze of gene van jullie voor zo'n groot doel
hier of daar naartoe stuur, ook evenals Ik iedere nog zo uiterlijke,
natuurlijke wereld vanuit haar diepste wezen kunnen waarnemen. Jullie moeten
deze kunnen beschouwen vanuit hun diepste wezen tot aan de buitenste schors en
ook omgekeerd helemaal tot in de meest innerlijke kern. Van hetgeen jullie bij
zo'n zending te doen hebben, zullen jullie je altijd volkomen bewust worden.
12 Ik
heb jullie dus nu je hoge bestemming aangegeven, waarin jullie volgens Mijn
liefde, wijsheid en ordening volledig werkzaam kunnen zijn. En hiermee benoem
Ik jullie ook en maak jullie tot ware engelen van Mijn rijk en derhalve tot
ware bewoners van Mijn heilige stad, het eeuwige Jeruzalem! Zo zij dan jullie
innerlijke oog geopend, opdat jullie mogen zien hoe groot en hoe heerlijk Hij
is die nu met jullie spreekt en voor eeuwig bij jullie blijft! Kijk nu in de
richting van de morgen en zeg Mij wat jullie daar zien.
13 De
woordvoerder zegt: o Heer, mijn meest geliefde Jezus Christus, waarachtige,
eindeloos liefdevolle Vader, U bent heilig, hoogheilig! Wat zien mijn ogen?!
Welk een oneindige glorie! En in deze glorie een stad, die nergens een einde
lijkt te hebben; en de zon, die prachtige zon: zij staat stralend midden boven
de stad, en de stad... zij straalt net als de zon! Nu zie ik ook weer mijn oude
sterrenhemel en ik schouw, o mijn Heer, in de eindeloze diepten van Uw
scheppingen. Ja, dat noem ik nog eens een hemel! Hier is dan ook letterlijk
waar:
14 `In
geen mensenhart is ooit opgekomen wat U, o heilige Vader, bereid hebt voor hen
die U liefhebben!' Ja, in welke eindeloze zaligheden der zaligheden schouwt nu
mijn onsterfelijke oog! O liefdevolle, heilige Vader, mag ik U omarmen en U
liefhebben uit alle macht van mijn hart?
15 De
Heer zegt: lieve vriend, broeder en zoon, kijk, Ik sta hier toch voor je; heb
Mij maar lief zoals je kunt, want Ik heb jou immers geschapen om Mij zalig lief
te hebben en opdat je voor Mij een lief en dierbaar kind zou zijn, dat ik nu
ook vanuit Mijn goddelijke overvloed als Vader kan liefhebben!
16
Laten we nu Mijn stad binnengaan en vraag niet wat er met deze woningen zal
gebeuren, want deze woningen zijn overeenstemmingen van de ware deemoed die
voortvloeit uit de zuivere liefde voor Mij. Deze woningen zullen blijven en we
zullen hier zelfs heel vaak zijn; maar daar Ik Mijn `grote kanselarij' in de
stad heb, moeten Mijn engelen ook daar zijn, waar hun grote, belangrijkste
liefdadigheidsbestemming op hen wacht.
17
Jullie vragen Mij nu nog, wie deze hutten eigenlijk zullen gaan bewonen. Kijk,
lieve vrienden, broeders en kinderen, als op aarde de stadsbewoners voor hun
ontspanning vaak al een of meer buitenhuisjes hebben, waarom zouden wij er dan
geen hebben? Daarom zeg Ik jullie: wanneer we grote daden hebben verricht,
zullen we ons hier altijd de vereiste rust gunnen; maar nu gaan we naar de
stad!
18
Kijk, de Heer zelf leidt ons gezelschap de heilige stad binnen. En omdat men
zich hier gewoonlijk onverwacht vlug voorwaarts beweegt, naderen ook wij reeds
deze stad aller steden van de gehele oneindigheid.
19
Kijk, hoe door de poort van de heilige stad Gods een grote menigte de Heer,
dit. de stad nadert, tegenloet snelt! Voorop zien jullie de welbekende vrienden
van de Heer, namelijk Zijn apostelen, en vanaf Abraham ook alle aartsvaders en
profeten! Hoor het luide gejubel dat vanuit deze zalige schare de Heer tegemoet
klinkt en zie, hoe allen overgelukkig hun armen uitstrekken om de Heer met
vurige liefde te ontvangen; wat een vreugde over de nieuwgewonnen schare is er
op ieders gezicht te zien.
20 De
scharen hebben elkaar bereikt en worden nu gezamenlijk door een grote glorie
omgeven. Deze glorie gaat van de Heer uit en deelt zich aan allen mee. -
21 Wat
vinden jullie van deze scène? Maar laten we nu verder gaan. Kijk, de Heer laat
nu iedereen voor zich uit de stad binnengaan en Hij volgt Zijn kinderen als een
eenvoudige herder zijn lammeren! Nu zijn ook wij in de stad. Zie nu eens de
oneindige, met geen menselijke woorden te beschrijven majesteit en heerlijkheid
die we hier links en rechts langs deze straat aanschouwen. Alles wordt door de
glorie van de Heer omgeven. Heilige lucht waait door de straten en stegen en
deze lucht is het leven dat hier in eindeloze overvloed van de Heer uitgaat!
22 Nu
blijft de Heer voor een grote woning staan en zegt tegen ons gezelschap:
hierheen geliefde vrienden! Dit is ons huis en onze grote ambtswoning; hier
nemen we onze intrek!
23 Zij
gaan hier, de Heer weer volgend, naar binnen. Zie de vele grote en prachtige
vertrekken; ze zijn volkomen gereedgemaakt voor de ontvangst van
onze
nieuwe hemelvorsten!
24 Nu
zien jullie hoe de Heer hun een lichtend bord toont en zegt: op dit bord zullen
jullie altijd zien wat Mijn wil is. Nu legt de Heer hun Zijn handen op en
vervult hen volkomen met de almachtige Geest van Zijn liefde. Kijk, hoe zij nu
als de meest vertrouwde vrienden en broeders met elkaar spreken over de
oneindige, goddelijke verhoudingen der dingen!
25 Nu
hebben jullie gezien wat de ware bestemming is van de mens in de meest
eigenlijke, ware, volmaakte hemel, en jullie hebben ook gezien hoe het ons
gezelschap
is vergaan.
26
Toch moeten jullie nu niet denken dat dit altijd met iedereen gebeurt die zich
in de schijnhemel bevindt. Dat is slechts het geval met de weinigen die,
ondanks alle waanideeën die hun geleerd werden, enkel en alleen de Heer reeds
gedurende hun aardse leven in hun hart boven alles hebben liefgehad.
27 Hoe
het echter zo menig ander vergaat, zullen we, volgens de wil van de Heer, met
eigen ogen aanschouwen en daarom verlaten we nu deze heilige stad en begeven
ons snelreizend weer naar de rooms-katholieke, geestelijke, kerkelijke staat.
28
Kijk, nauwelijks heb ik het uitgesproken of we staan alweer vlak bij een
klooster. Jullie zeggen: lieve vriend, hoewel het ons verschrikkelijk spijt dat
we zo plotseling die prachtige stad Gods moesten verlaten, zouden we, daar we
ons nu alweer hier bevinden, toch willen vragen welke orde er in dit klooster
thuis hoort. Geliefde vrienden en broeders, hier zullen we eerst een
vrouwenklooster leren kennen en wel een van de karmelietessen. Hier zullen
jullie heel levendig ervaren hoe het met zo'n klooster gesteld is. Denken
jullie van tevoren echter zelf eens na over deze orde, zodat jullie dan des te
gemakkelijker inzien in hoeverre deze orde de Heer welgevallig of onwelgevallig
is. En zodoende laten we het hierbij voor vandaag.
62.
Bezoek aan de karmelietessen
1
Jullie vragen: zullen we wel worden binnengelaten? Want als het in deze orde hier
net zo toegaat als op aarde, dan zullen we niet veel bijzonders aan ervaring
opdoen. Lieve vrienden en broeders, het gaat hier nog precies zo als op aarde,
maar dat zal ons niet van de wijs brengen, want in dit opzicht winnen we het
nog van de parasietvliegen en kan niets ons tegenhouden om zonder meer overal
in de diepste geheimen onze neus te steken. En zo zullen we het hier ook doen:
we sluipen onzichtbaar dit klooster binnen en snuffelen overal rond. Kom maar
met me mee en maak je nergens zorgen over.
2 Voor
deze wezens zullen we nog lang volkomen onzichtbaar blijven. Want jullie moeten
weten dat engelengeesten, of deze nu uit de derde hemel zelf zijn of dat hun
wil overeenstemt met die van de derde hemel, voor geesten van lagere hemelen
zolang volkomen onzichtbaar blijven, totdat de geesten van de lagere hemelen
zelf innerlijk het wezenlijke van de liefde tot de Heer hebben opgenomen, en
wel eerst met betrekking tot het inzicht en dan tot het werken uit liefde.
Daarom kunnen ook wij zonder meer dit klooster binnengaan zonder dat iemand ons
zal zien. Mij niet, omdat ik een burger van de heilige stad ben en jullie niet,
omdat jullie in mijn sfeer zijn en derhalve overeenstemmen met de wil van de
opperste hemel, welke de wil van de Heer is.
3
Kijk, we zijn reeds in de zogenaamde refter of anders gezegd, we zijn in de
eetzaal. zojuist worden er enkele schalen met zogenaamde vastenkost opgediend.
De spijzen staan op tafel en nu komen onze zusters binnen. Zijn ze niet nog
precies zo gekleed als op aarde? Jullie zeggen: we hebben weliswaar nog nooit
de gelegenheid gehad zo'n kloosterzuster van dichtbij te bekijken, maar ze zijn
precies zo gekleed als wij het ons op aarde aan de hand van goede afbeeldingen
hadden voorgesteld.
4
Kijk, nu beginnen zij met het tafelgebed. Waaruit bestaat dat eigenlijk? Zoals
jullie duidelijk kunnen horen, uit een gehele rozenkrans en bovendien uit
enkele daarop volgende Latijnse uitspraken uit de psalmen en van de kerkvaders,
die echter door geen van deze zusters worden begrepen. Kijk, de overste gaat
aan tafel zitten. De anderen maken voor haar een buiging tot aan de grond,
staan dan weer op en gaan naast hun stoelen staan. De overste geeft het teken
om te gaan zitten. Kijk, ze heeft een belletje naast zich waarmee ze rinkelt en
dat is het teken dat de zusters nu mogen toetasten.
5 Maar
daar vooraan zien jullie nog iemand staan. Zij mag nu niet eten maar moet voor
de anderen de lijdensgeschiedenis van de Heer voorlezen. Nu hebben onze dames
hun maaltijd beëindigd en de overste luidt het belletje weer. Dat betekent dat
ze nu allemaal weer moeten opstaan. Ze staan op, buigen andermaal tot op de
grond voor de overste en knielen dan neer. Het dankgebed wordt uitgesproken,
dat bestaat weer uit een complete rozenkrans, die wordt gevolgd door honderd
stille weesgegroetjes. Zijn ook deze na verloop van zo'n drie kwartier
afgeraffeld, dan worden weer de Latijnse gebeden opgezegd. Zijn ze daarmee
klaar, dan gaan ze naar het kruisbeeld en gaan ervoor op de grond liggen. Dan
gaan ze naar de beeltenis van Maria, doen daar hetzelfde; dan naar de beeltenis
van Jozef, doen weer hetzelfde; daarop naar het beeld van hun stichteres
Theresia, doen nog eens hetzelfde en pas dan gaan ze naar de overste als de
belichaming van Theresia en doen nogmaals hetzelfde.
6 Nu
laat de overste hen allemaal opstaan en kondigt aan, dat zij zich moeten
gereedhouden voor het koorgebed dat over een uur begint. Intussen moeten ze in
hun cellen de hun toegewezen koorgebeden doorlezen zodat ze dan in het koor
zonder haperen verlopen, anders zou het aanleiding kunnen geven tot wat
ergernis en dus ook tot een kleine zonde. Want, voegt de overste er nog aan
toe, voor God zondigt de meest rechtvaardige zonder meer al zeven keer per dag;
hoezeer moet hij dan wel oppassen om niet acht keer of nog vaker te zondigen.
7 Maar
een van de zusters vraagt de overste nu toestemming om een woordje te mogen
spreken en omdat er juist nu geen groot silentium is voorgeschreven, staat de
overste het haar toe. (Vragen betekent in dit klooster echter zoveel als iets
vrijmoedig verzoeken.) Wat zal deze zuster wel vragen? Luister, ze zegt: zeer
eerwaarde bruid van Christus, zolang we lichamelijk op aarde leefden, was het
strenge kloosterleven wel dragelijk voor ons omdat dat nodig was om na de dood
de hemel te verdienen. Omdat we nu echter al geruime tijd geleden het aardse
met het eeuwige hebben verwisseld en wij ook in dit `eeuwige leven' nog steeds
het buitengewoon strenge kloosterleven verder leiden en van de hemel werkelijk
nog niets merken, is het de vraag of er hier aan dit kloosterleven ooit een
einde zal komen. Het zou toch iets verschrikkelijks zijn als we voor altijd in
deze strenge clausuur verblijven moesten.
8 De
overste zegt: o jij ongehoorzaam kind, hoe heb je je zo door de duivel in beslag
kunnen laten nemen, dat je het je nu veroorlooft om zo'n verschrikkelijke vraag
te stellen? Weet je dan niet dat niemand vóór de jongste dag in de hemel kan
komen en dat, op voorspraak van de heilige maagd Maria, van de heilige Theresia
en tussen hen in van de heilige Jozef, Christus de Heer onze orde van het
vagevuur heeft vrijgesteld omdat ze de allerstrengste is, en dat de Heer ons in
plaats daarvan voor onze volledige zuivering de genade heeft verleend om zelfs
na ons aardse leven voor de daarin begane kleine zonden en doodzonden onszelf
volkomen te zuiveren om aan Zijn allerhoogste gerechtigheid te kunnen voldoen.
Daarom moeten de regels van de orde van onze verheven stichteres hier
allerstrengst in acht worden genomen. Anders zou het kunnen gebeuren dat zo'n
ongehoorzaam kind als jij op de jongste dag voor de onverbiddelijke,
allerstrengste en rechtvaardige Rechter het oordeel te horen krijgt: ga weg van
Mij, vervloekte, want ik heb jou nooit als Mijn zuster erkend!
9 Kijk
nu, door de woorden van de overste is onze arme vraagster als door duizend
bliksems tegelijk getroffen. Zij valt voor haar neer en smeekt haar om een
gepaste kastijding, waarop de overste zegt: ja, een gepaste kastijding heb je
verdiend, maar ik zal je voor deze keer alleen maar met een tik op je wang en
een dag vasten terechtwijzen. Toch mag je niet verzuimen om onmiddellijk de
biechtvader te laten roepen en hem de duivelse en voor God hoogst verwerpelijke
woorden die je tot mij gericht hebt, nauwkeurig en heel berouwvol op te biechten.
Dan moet je de penitentie, die hij je zal opleggen ter ere van de heilige
drie-eenheid, ter ere van de vijf wonden van Jezus Christus, ter ere van Zijn
bittere lijden en sterven, ter ere van Zijn allerheiligste maagd en moeder
Maria, ter ere van de heilige Jozef en ter ere van de heilige Theresia,
tienmaal verrichten. Sta nu op om mijn tik op je wang in ontvangst te nemen.
10
Kijk, onze zuster staat op, keert terstond deemoedig de overste haar wang toe
en, zoals jullie zien, geeft deze haar om de duivel te verdrijven geen kinderachtige,
maar een geduchte, bijna duizeligmakende oorvijg. Onze dame begint daarop
bitter te huilen, dankt de overste voor deze kastijding en begeeft zich met de
andere zusters vanuit de refter naar haar cel. Wat er verder gaat gebeuren,
zullen we de volgende keer in ogenschouw nemen.
63.
De biechtende non en de ware biechtvader
1
Zodra zij (de non) in haar cel aankomt, geeft zij de portierster met een belletje
het teken om naar haar cel te komen. Wat mag ze haar wel te vertellen hebben?
Het gaat hier slechts om het ontbieden van de biechtvader, zodat ze zich nog
voor het koorgebed kan zuiveren van de zonde die zij tegenover de overste heeft
begaan. De portierster regelt deze zaak meteen en onze non begeeft zich naar
beneden naar de biechtstoel, knielt voor het rooster van de biechtstoel en
wacht op de biechtvader. Nu gaan wij erheen en zullen eens naar zo'n biecht
luisteren. Wat zij zal biechten, weten we, maar wat de biechtvader haar zal
antwoorden, weten we nog niet, maar we willen het graag horen.
2 De
biechtvader komt, gaat zitten en legt zijn oor tegen het rooster. Nu heeft zij
gebiecht en hij zegt tegen haar: luister mijn lieve biechtelinge, met de regel
van de orde zoals deze op aarde bestond, heb je door jouw uitlating kennelijk
gezondigd, maar niet tegen Gods orde, want die liet jou immers zo denken; maar
wel tegen de orde van het klooster, die jou verbiedt zoiets te denken. Voor de
fout die je tegen de orde van het klooster beging heb je dan ook van de overste
een gepaste kastijding gekregen en je hebt je daarna naar de verdere
verordeningen gevoegd. Hier gaat het om vergeving van jouw zonden van
goddelijke zijde. Maar God heeft in Zijn woord zo'n kloosterverordening nooit
tot wet gemaakt. Menselijke bepalingen, al waren ze ook duizenden jaren in
gebruik, heeft God nooit als de Zijne bekrachtigd. Hij kijkt er niet naar of
iemand in zekere zin noodgedwongen de wereldse bepalingen heeft overtreden en
daarom heb ik jou hier van goddelijke zijde ook niets te vergeven.
3 Onze
non zegt tegen de biechtvader: zeer eerwaarde priester, u, die hier
voor
mij op de stoel van de goddelijke gerechtigheid zit, hoe kunt u zeggen dat onze
kloosterorde en haar regel geen goddelijke maar een menselijke bepaling is?
Kijk, als ik dat aan mijn overste vertel, dan lopen we beiden het gevaar om op
een gevoelige manier bestraft te worden. Mij zal men als een door de duivel
bezetene behandelen, maar u als een echte ketter ofwel excommuniceren of zelfs
geheel in de kerkelijke ban doen. Leg me daarom duidelijker uit wat u bedoelt.
4 De
biechtvader zegt: luister mijn lieve zuster, wie Christus de Heer als de enig
ware God van hemel en aarde boven alles liefheeft, is niet bang voor een
excommunicatie noch voor een kerkelijke ban. Kijk, de mensen op aarde die aan
het wereldse hangen en van Christus nog weinig of helemaal niets afweten,
lachen tegenwoordig om zo'n kerkelijke eigenmachtigheid. Waarom lachen ze dan?
Omdat zij in deze eigenmachtigheid geen schade voor hun beroepsleven zien.
Waarom zouden zij die Christus waarachtig liefhebben dan niet lachen? Zij
hebben toch immers nog veel minder schade van deze eigenmachtigheid te duchten.
5 Heb
je nooit gehoord wat Christus eens in de tempel tegen de echtbreekster heeft
gezegd toen de Farizeeën en schriftgeleerden haar bij Hem brachten, omdat zij
volgens de wet van Mozes zou moeten worden gestenigd?
6 Onze
biechtelinge zegt: dat weet ik wel, maar wat wilt u daarmee zeggen?
7 Ik
wil daarmee niets anders zeggen, zegt de biechtvader, dan dat Christus in Zijn
oordeel heel wat milder is dan Zijn priesters en schriftgeleerden. Deze hebben
onze echtbreekster zonder de geringste genade en barmhartigheid zonder meer tot
een openbare steniging veroordeeld; maar Christus zei tegen hen: `Wie van
jullie zonder zonde is, werpe de eerste steen op haar!'
8
Kijk, door die uitspraak werden onze Farizeeën en schriftgeleerden als door de
bliksem getroffen, want er bestond nog een andere wet, volgens welke het
hoogste priesterschap vrij van zonden zou moeten zijn. De Farizeeën en
schriftgeleerden wisten net zo goed van deze wet als van de wet tegen overspelige
vrouwen, maar tevens wisten deze Farizeeën en schriftgeleerden dat zij de zonde
van de echtbreuk in ieder opzicht, zowel geestelijk als lichamelijk, zelf
hadden begaan. Daarom schrokken zij ook zozeer van dit buitengewoon
indringende antwoord, dat ze allemaal zonder uitzondering onze echtbreekster
totaal vergaten en zich vlug uit de voeten hebben gemaakt. Ze wilden Christus
deze keer niet verder irriteren omdat zij vreesden dat Hij hun schande bekend
zou maken aan de vele gelovige joden, die hen dan zouden grijpen en ook
behandelen zoals de wet van Mozes voor dit geval ten scherpste voorschreef.
Maar wat gebeurde er niet onze echtbreekster? Zij stond daar nu alleen. Heeft
de Heer haar soms veroordeeld? O nee, Hij vroeg haar: hebben zij die jou hier
brachten jou dan niet veroordeeld? En onze echtbreekster zegt: o nee Heer,
niemand heeft me veroordeeld. En Hij zegt tegen haar: `Ook Ik veroordeel jou
niet, maar ga heen en zondig voortaan niet meer!' Wel, wat zeg je van deze
handelwijze van de Heer?
9 Onze
zuster zegt: ik kan hier onmogelijk wat anders zeggen dan dat de Heer zeker
barmhartiger en genadiger is dan alle goede mensen op aarde bij elkaar. De
biechtvader zegt: goed, mijn lieve zuster, als je de Heer zo ziet dan zul je
ook wel inzien dat mijn raad volkomen deugdelijk is! Als de Heer zich door zijn
goedheid in het geval van de echtbreekster al niet aan de wet van Mozes hield,
die toch van Hem uitging, hoeveel minder zal Hij zich dan aan een kloosterregel
houden. Want zie, de Heer is volkomen vrij en kan doen wat Hij wil. Mocht
iemand Hem vragen: Heer, wat doet U?, dan zal Hij hem geen antwoord geven. Ik ben
hier als biechtvader geheel in Zijn naam naar jou toegestuurd en draag daarom
ook Zijn naam. Wanneer ik handel volgens en in deze naam, zeg mij, wie heb ik
dan te vrezen?
10 Je
zegt: de Heer zeker niet, wanneer u helemaal in Zijn naam handelt! Welnu, als ik
Hem niet hoef te vrezen, moet ik dan soms jouw klooster of de kerkelijke
eigenmachtigheid vrezen? O kijk, dat is bij mij geenszins het geval; daarom zeg
ik je dan ook: als je de Heer waarachtig liefhebt dan moetje ook vanuit deze
liefde iets wagen, namelijk dat je nu naar jouw overste gaat en haar vertelt
wat ik je gezegd heb. Zeg haar dan ook, dat ik wil dat zij zich met jou
dadelijk hierheen begeeft.
11
Onze non vraagt, wat voor penitentie ze dan als genoegdoening moet doen.
12 De
biechtvader zegt: niets anders dan hetgeen ik je zojuist gezegd heb.
13
Onze non staat nu op, maar omdat onze overste het nogal bedenkelijk begon te
vinden dat onze non zolang wegbleef, komt ze haar zelf al op de drempel van het
biechtkamertje tegemoet, waar onze zuster haar vertelt wat de biechtvader heeft
gezegd. Daarop slaat de overste bijna achterover van schrik en zegt tegen onze
zuster: zie toch eens, wat een zonde je hebt begaan! De genade Gods heeft zich
helemaal van jou teruggetrokken; een duivel heeft de gedaante van een
lichtengel aangenomen en heeft als biechtvader bezit genomen van de biechtstoel
om jou zo'n vervloekte leer te geven. Hij verlangt dat zelfs ik met hem zal
spreken zodat door mij, omdat ik de ziel van dit klooster ben, het hele
klooster in de eeuwige verdoemenis omlaag wordt getrokken. Ja, ik heb wel vaker
bij mezelf gedacht dat jij dit heilige godshuis nog eens ongeluk zou brengen.
Nu bestaat er geen ander reddingsmiddel meer dan ons heel krachtig te verenigen
en onze grote nood aan de allerzaligste maagd Maria, aan de heilige jozef en
aan de heilige Theresia voor te leggen. Verhoren zij ons niet, dan zijn we
verloren, want nu is er bij God geen genade en ontferming meer!
14
Onze zuster zegt tegen de waardige vrouw: zeer eerwaarde moeder, u kunt zeggen
wat u wilt, maar na de les van deze allereerbiedwaardigste biechtvader hecht
ik geen enkel geloof meer aan uw woorden en ben eerder bereid, als het hier nog
mogelijk zou zijn, nog eens te sterven dan ook maar de geringste twijfel aan de
lering van deze waardige biechtvader in mij te laten opkomen.
15 Nu
wil de waarde overste onze zuster uit louter kloosterlijke ijver een klap op
haar mond geven. Maar onze biechtvader is zo vermetel om het biechtrooster open
te breken, waartoe hij ook voldoende kracht bezit, en onttrekt onze zuster aan
zo'n mishandeling. Wat er verder gebeurt zullen we de volgende keer vernemen.
64.
Verlossing van de arme gevangenen.
Oordeel en jongste dag
1
Omdat de priores dat ziet gebeuren, maakt ze onmiddellijk het ene kruisteken
na het andere, neemt haar toevlucht tot een wijwaterbak en sprenkelt ijverig
wijwater naar onze biechtvader en onze non. Ook roept ze uit alle macht de
zusters om te komen helpen. Die komen ook dadelijk, staren de biechtvader aan,
maar kunnen helemaal niets duivels aan hem ontdekken. Nu maakt de overste een
groot kruisteken voor zich uit, gaat naar de biechtvader en de non toe, wil
zich met geweld van hen meester maken en zegt met een schelle luide stem: jij
afschuwelijke helse duivel, jij, die de vervloekte brutaliteit had door leugen
en bedrog in de gedaante van een lichtengel in ons heiligdom binnen te sluipen,
ik beveel jou in naam van de heilige drieeenheid, de allerzaligste maagd
Maria, de heilige Jozef en de heilige Theresia, dat je onmiddellijk van deze
heilige plaats verdwijnt en terugkeert naar jouw eeuwige verdoemenis en naar je
helse vuur om daar voor eeuwig te branden.
2 Kijk
nu, onze biechtvader laat zich door deze verschrikkelijke, exorcistische
banvloek niet in het minst van de wijs brengen en zegt: luister, blinde leidster
van deze arme kudde, je noemt mij een duivel en hebt mij bovendien ook nog
danig verdoemd; zeg eens of ik, als jouw vermeende duivel, met jou en met deze
zuster hier iets dergelijks heb gedaan?
3 Ik
heb deze zuster slechts gezegd wat hier in het rijk der geesten de volle
waarheid is, en jou door haar laten roepen om ook jou, als leidinggevende
verder in de goddelijke waarheid te onderrichten. In plaats van naar mij te
willen luisteren, heb je meteen het gloeiende zwaard van het oordeel gegrepen
om deze arme zuster ofwel, als het mogelijk zou zijn, met één slag dood te
slaan of haar zelfs dadelijk aan de hel uit te leveren.
4 Ik,
als jouw duivel, ontfermde me over deze arme zuster en redde haar met mijn
kracht van jouw woede; maar daarvoor heb jij mij exorcistisch in de helse
banvloek gedaan.
5 Als
we onze harten eens met elkaar vergelijken, dan valt er een grote en gewichtige
vraag te beantwoorden: in welk hart zou zich meer waarachtige naastenliefde
bevinden, in het jouwe, dat hemels wil zijn, of in het mijne, dat duivels zou
zijn?
6 Ik
zeg je: nu is het gedaan met jouw heerschappij over deze arme blinde kudde!
Theresia heeft op aarde deze orde weliswaar gesticht, maar in haar tijd was
waarachtige naastenliefde het fundament, en de belangrijkste kloosterregels die
Theresia in de gestichte orde invoerde waren de werken der liefde en de
noodzakelijke zuiverheid van het hart. Onder zulke omstandigheden was deze orde
de Heer dan ook welgevallig, maar jouw regels, in combinatie met de
allerstrengste clausuur en de vele, voor jullie meestal onbegrijpelijke,
lippengebeden zijn voor de Heer een gruwel en Hem op geen enkele manier
welgevallig, en al helemaal niet wanneer, zoals in jouw geval ware tirannieke,
despotische heerszucht, gepaard gaande met blinde waanideeën de orde is
binnengeslopen!
7
Hebben jullie op aarde ooit gehoord dat er na de dood van het lichaam in de
geestelijke wereld nog kloosters en clausuren bestaan? Voor zover ik weet
hebben jullie alleen geloofd dat jullie na de lichamelijke dood ofwel tot aan
het laatste oordeel in een zoete zielenslaap zouden overgaan of in het paradijs
of misschien rechtstreeks in de hemel zouden komen. Maar als jullie dit
ontegenzeggelijk geloofd hebben, hoe heeft dit klooster dan kunnen ontstaan?
8
Kijk, nu zijn jullie met stomheid geslagen, en weten mij op mijn vraag geen
antwoord te geven. Dezelfde vraag heeft deze arme zuster eerder ook aan jou,
overste, gesteld. Omdat je haar evenmin als mij een antwoord wist te geven,
ontstak je in hevige woede en gaf je de vragenstelster een klinkende oorvijg.
9 Nu
zal ik jou eens zeggen waar dit klooster vandaan komt. Het is ontstaan uit jouw
heerszuchtige karakter, waardoor jij tengevolge van je blinde waanideeën, door
leugen en bedrog geheel alleen voor jou en deze arme zusters ook hier in de
geestenwereld zo'n clausuur hebt gesticht. Daarom is deze clausuur ook slechts
een waanclausuur, die God de Heer zeker in geen enkel opzicht aangenaam is. Ik
heb de macht, alhoewel ik voor jou een ware Beëlzebub moet lijken, deze
clausuur voor al deze arme zusters op te heffen en hen allemaal vrij naar
buiten te brengen. Jou echter moet ik in deze clausuur achterlaten totdat je je
innerlijk berouwvol bewust wordt van je geestelijke dwaling en inziet dat zo'n clausuur
een dwaling is van de menselijke geest en niets waars of goeds bevat.
10
Opdat jij en al deze arme zusters mogen inzien dat ik de volle macht heb om zo
te handelen, en die macht heb ik niet van Beëlzebub, die jij, overste, met
wijwater heb besprenkeld, maar rechtstreeks van God, kondig ik om te beginnen
aan, dat deze door mij geredde zuster, Theresia zelf is, die door mij naar
jullie werd toegestuurd om jullie van je waanideeën te bevrijden. Vervolgens
kondig Ik jullie aan, dat Ikzelf degene ben die door Theresia zo innig werd
bemind! Willen jullie dit niet geloven, leg dan net als Thomas jullie handen op
Mijn wondtekenen!
11 En
let nu op, jij overste van dit klooster, jij hebt Mij in jouw grote blindheid
verdoemd. Kijk, ook Ik heb de macht om jou te verdoemen, maar opdat je mag zien
dat Ik beter ben dan jouw orde, verdoem Ik je niet; in plaats daarvan
onderricht Ik je en toon je de weg naar Mij. Nu kun je Mij nog niet volgen,
maar pas dan, wanneer je jouw schijnklooster tot aan de grond zult hebben afgebroken.
12
Kijk nu, alle zusters vallen voor de Heer op hun knieën, loven en prijzen Hem
om Zijn grote liefde en erbarming en smeken Hem om genade voor hun overste. En
de Heer zegt: het zij zo, maar de overste heeft nog haar vrije wil en zal die
eeuwig behouden. Wil ze het klooster afbreken, dan mag ze met jullie meegaan;
wil ze het behouden, dan zal Ik het haar ook geen seconde eerder afnemen dan
het moment dat zij het vrijwillig aan Mij zal afstaan.
13
Kijk, de overste staat als versteend voor de groep zusters en weet niet wat ze
nu moet doen, want voor zichzelf houdt ze deze scène nog steeds voor een
uitzonderlijk werk van de duivel. De Heer zegt tegen haar: wat denk je nu bij
jezelf? Was het bij jullie dan niet een geloofspunt dat de satan voor de naam
van Jezus Christus op de vlucht moest slaan en dat voor deze naam iedere knie
moet buigen, zowel in de hemel, als op aarde en onder de aarde? Wanneer de
satan echter zo'n geweldige vrees koestert voor de naam van Jezus, zal hij hem
dan zelf uitspreken of zich zelfs in Zijn gedaante veranderen? Zie, hoe groot
jouw dwaasheid is! Jij bent voor een zuiver licht nog niet rijp en je zult ook
nog niet rijp zijn, zolang je nog niet de laatste steen van dit klooster in
jezelf vernietigd zult hebben.
14 Bovendien
zeg Ik je nog, dat je je alleen maar tot Mij hoeft te wenden als je ooit uit
jouw clausuur bevrijd zou willen worden.
15 Op
jouw jongste dag' zul je tevergeefs wachten, want die is er voortdurend voor
alle mensen. Het is voor de liefdevolle rechtvaardigen een dag van opstanding
ten eeuwigen leven, hetgeen de volkomen wedergeboorte van de geest is. Maar
voor al diegenen die Mij niet in de geest en niet in de waarheid en dus niet
met alle liefde in zich op willen nemen, is het ook een dag des oordeels.
16 Nu
weet je waar je aan toe bent; richt je ernaar, dan zul je jouw jongste dag voor
het eeuwige leven hebben bereikt, maar anders zal de zon, die deze dag
verlicht, zeker eeuwigheden lang voor jou niet meer opgaan!
17 Nu
wendt de Heer zich tot de zusters en zegt hun, Hem te volgen. Zoals jullie in
de geest kunnen zien, werpt nu eindelijk ook de overste zich vertwijfeld voor
Hem neer en smeekt Hem, nu ze Hem herkend heeft, haar niet zo alleen achter te
laten. En de Heer zegt tegen haar: kijk, hier is Mijn lieve zuster Theresia; Ik
wil dat zij bij jou blijft en je helpt bij het afbreken van jouw klooster. En
zie, Theresia helpt dadelijk met alle liefde de overste overeind, brengt haar
terug en toont haar de ware wegen van de Heer.
18 De
Heer trekt met Zijn onschuldige lammeren naar de eeuwige morgen! Het zal niet
lang duren voordat onze lieve leerlinge van de Heer haar nog blinde zuster van
haar clausuur bevrijd zal hebben. Toch zal deze niet zo snel naar de morgen,
maar naar de middag of naar de tweede hemel worden gebracht.
19 Zo
hebben jullie weer een andere manier van bevrijden uit een verkeerd geestelijk
zaligheidsoord gezien, dat trouwens een van de betere was. Er zijn er echter
nog heel veel, waarbij het veel moeilijker gaat. De volgende keer zullen we een
soortgelijk mannenklooster onder de loep nemen. Het zal eveneens een van de
strengste zijn en jullie zullen zien met welke moeilijkheden het leven daar,
waar een vloed van valse beginselen het levenszaad totaal verstikt heeft, te
kampen heeft.
20
Daarom moet niemand zich ook ergens in vastbijten, maar de liefde voor de Heer
en zijn naaste als enig richtsnoer voor zijn leven aanhouden. Want de liefde is
een goede aarde waarin het zaad des levens uitstekend gedijt; maar wordt er in
deze aarde eerst onkruid gezaaid, dan zal het goede zaad slechts moeizaam
gedijen. Dat zullen we bij het volgende voorbeeld duidelijk zien. En zo is het
genoeg voor vandaag!
65.
Een monnikenklooster.
Augustijnen en hun geloofsopvatting
1 We
zullen dit vrouwenklooster verlaten en ons wat verderop begeven. Kijk, daar
meer tussen middag en avond ligt reeds een klooster dat al op het eerste
gezicht als zodanig te herkennen is. Kijk eens naar de pompeuze kerk met zijn
twee enorme klokkentorens en aan beide zijden van de kerk het kloostergebouw
met nogal kleine vensters. Zoals jullie verder zien, is het gehele klooster met
inbegrip van de kerk door een hoge muur omgeven. Jullie willen graag weten
welke orde zich daar bevindt. Ik zeg jullie, een van de strengste, namelijk de orde
van de zogenaamde ongeschoeide augustijnen.
2 Deze
orde was eens een echt gerenommeerde boeteorde volgens de regels van de
kerkleraar Augustinus die er, zoals bekend, veel aan gelegen was om het wezen
van de drie-eenheid als een geconfirmeerd begrip vast te leggen. Deze overigens
zeer ijverige christen is er zelfs door de Heer Zelf ernstig voor gewaarschuwd
om het onderzoek naar de drie-eenheid verder voort te zetten. Maar desondanks
stelde hij zich op één lijn met de roomse bisschop en stemde volkomen in met de
te Nicea uitgebroede leer van de uit drie personen bestaande drie-eenheid. Hij
probeerde dit beeld van de drie-eenheid door middel van zijn overigens grote
wereldwijsheid binnen de kerk zoveel mogelijk rechtsgeldigheid te geven, waarom
hij dan ook eervol tot kerkvader en kerkleraar werd verheven.
3 Het
was wel wat vreemd dat zulke kerkleraren zich ook kerkvaders lieten noemen,
terwijl ze toch het evangelie hadden, waarin Christus als de enige echte en
ware Vader van alle mensen en dus zeker ook van Zijn kerk wordt bestempeld.
Omdat Augustinus zijn onderzoek niet uit eigenbelang maar met eerlijke
bedoelingen deed, werd hem dit ook niet aangerekend. In de geestelijke wereld,
maar deels ook reeds voor zichzelf in de natuurlijke wereld, zag hij zijn dwaling
in en werd daarom door de Heer ook spoedig opgenomen en langs betere wegen
geleid. Ten gevolge van dit betere inzicht had hij al tijdens zijn aardse leven
heel in het geheim een kleine school gevormd met als doel een beter en dus
levendiger inzicht in de drie-enige God te verkrijgen. Te dien einde had
Augustinus ook kennis gemaakt met het innerlijke, levende woord en de weg leren
kennen waarlangs men dit kan bereiken.
4 Deze
weg was er een van diepe deemoed, het volkomen veronachtzamen van de wereld om
zodoende de leer met alle liefde te kunnen omvatten. Deze school oogstte
aanzienlijke bijval, alhoewel ze zoveel mogelijk geheim werd gehouden. Zelfs de
roomse bisschop kreeg er kennis van, was er openlijk niet tegen en sloot zich
zelfs bij die school aan. Hij zag al spoedig in dat de openbare leer niet met
die van de school overeenstemde, maar hij kon toch niet tegen de heersende
opvattingen ingaan. Opdat deze school, welke voor die tijd een zeer belangrijke
vondst was, niet ten onder zou gaan, verleende hij haar dan ook wat meer
bewegingsvrijheid en noemde haarde school voor ware priesters; die mettertijd
de naam scholastici kregen. Deze scholastici waren weliswaar niet identiek aan
de Oudegyptische scholastici, die zich bezig hielden met het toverachtige
mysticisme, maar zij waren veel meer scholastici naar de innerlijke betekenis
van het woord.
5 Zij
vormden zich daarom ook een ander beeld van de drie-eenheid, hetgeen bestond
uit een oog in een driehoek, dat zich in een zonvormige stralenkrans bevond. Al
was deze voorstelling ook niet helemaal juist, toch werd God daardoor als een
eenheid voorgesteld.
6 Het
oog stelde de zon van de Heer voor, waarin Hij zich in Zijn eeuwige liefde en
wijsheid bevindt, en wel omdat het menselijk oog deze beide in zich heeft; want
uit het oog straalt liefde en uit het oog komt ook het licht voort. De drie
hoeken van deze figuur, in het midden waarvan zich het oog bevond, stelden de
drie graden voor waarbinnen zich het goddelijke als het meest innerlijke
uitspreekt. Deze drie graden, die met de drie hoeken overeen kwamen, waren zo
verdeeld dat de onderste links met het natuurlijke, die rechts met het
geestelijke en de hoek boven met het hemelse overeenkomt. Door de uitstraling
van het oog naar deze drie hoeken werd het binnenstromen van de Heer in en door
alle drie graden aangegeven. Het licht dat over de afbeelding heen naar buiten
straalt, betekent de oneindige macht en de ondoorgrondelijkheid van het
goddelijke Wezen. Daarom was deze voorstelling als een tamelijk geslaagde hiëroglief
van het drie-enige goddelijke Wezen te beschouwen. Volgens deze regel was de
orde van de ongeschoeide augustijnen dan ook opgericht.
7
Jullie vragen waarom deze zogenaamde nieuw-scholastici zich het wezen van de
drie-enige God niet nog volmaakter voorstelden en waarom de Heer hun dat niet
heeft aangegeven. Dat komt omdat zij allemaal daarnaast als gevolg van de
vroegere uit drie personen bestaande goddelijke drie-eenheid, toch nog wat
verkeerde ideeën hadden. Een deel van deze scholastici kreeg later toch al een
beter inzicht en heeft zich daarom onder de bescherming van de Griekse kerk
geplaatst, waar zij zich toen tot een echte sekte ontwikkelden onder de naam
van `Unitariërs'. Maar onder de roomse bisschop bleef steeds de eerste regel
gehandhaafd en wel onder de strenge clausuur van het zwijgen. Dit zwijgen ging
mettertijd zo ver, dat zelfs de ingewijden slechts heel weinig woorden met
elkaar mochten wisselen. Ieder voor zich mocht wel in gesprek gaan met het
innerlijke woord, maar het was niet geoorloofd dit innerlijke woord aan iemand
anders mee te delen. Zo verkommerde mettertijd ook deze goede orde en ze stond
bij veel latere hiërarchen niet meer in hoog aanzien.
8 In
navolging van deze orde ontstonden er dan ook nog andere gelijksoortige orden,
die zich op dergelijke goede gronden streng van de wereld afzonderden. Ze
konden echter geen van allen iets bereiken, ten eerste omdat ze daarbij toch
door de uiterlijke kerkelijke ordening geremd werden en ten tweede omdat ze hun
regels wel achter gesloten deuren konden beoefenen, maar er in de hun
toegewezen pastorale zielzorg geen nuttig gebruik van mochten maken.
9 Zo
werden er nog vele orden gesticht, die aanvankelijk allemaal een goede
grondslag hadden en bijna allemaal min of meer aanhangers waren van de
innerlijke scholastiek. Maar mettertijd ging deze goede basis bijna helemaal
verloren en er bleef niets anders over dan de uiterlijke vorm. Omdat mettertijd
enkele orden ook zeer ten gunste van het roomse episcopaat begonnen te
handelen, verkregen deze van die zijde ook vele zeer aanzienlijke uiterlijke
gunsten. Daaruit ontstonden al gauw `seminaries voor mannen' en 'mannenorden'.
Omdat het met al deze orden beter ging dan met die welke zich meer aan hun
grondregels hielden, zette dat de kleine orden aan het denken. Zij begonnen
daarop eveneens meer ten gunste van Rome te handelen, hetgeen hen dan ook
steeds meer voordelen opleverde. Op die manier gingen alle innerlijke waarden
van de orde tot in deze tijd verloren en valse grondbeginselen kwamen ervoor in
de plaats.
10 We
zien hier een op zulke valse grondbeginselen gebaseerd klooster, dat enkel en
alleen nog de naam draagt van zijn oorspronkelijke stichter. Jullie zien dat
meteen aan de uit drie personen bestaande drie-eenheid, die zich vlak boven de
ingang van het hoofdportaal bevindt. Daaronder verschijnt, als het ware door de
wolken weggedrukt, het `oog van God', wat betekent dat de dwaling over de
waarheid heeft gezegevierd.
11
Deze (geest)-monniken lopen nog wel barrevoets rond en dragen nog dezelfde
kleding, maar wanneer jullie de innerlijke scholastiek willen zien, dan merk je
dat zij zich alleen naar buiten toe nog precies zo gedragen als destijds de
echte augustijnen. Als jullie aan de een of ander vragen waarom hij dat doet,
dan zul je geen antwoord krijgen, en als jullie al een antwoord krijgen, zal
dit als volgt luiden: wij doen dat als standvastige boetelingen omwille van de
hemel, omdat het hemelrijk slechts met geweld kan worden ingenomen, want wie
het niet met geweld inneemt, zal het niet verkrijgen. Hieruit kunnen jullie
echter gemakkelijk opmaken wat de eigenlijke motivatie voor zo'n streng leven
is. Ze doen alles omwille van de hemel; ook beminnen ze en vrezen ze de Heer,
maar niet om Hemzelf, maar alleen vanwege de hemel en de hel. Zou de Heer hen
de hel wegnemen en hun gedroomde werkeloze genot- en gaaphemel veranderen in
een werkhemel, dan zouden ze al heel gauw een groot kruis slaan over hun
strenge, boetvaardige leven.
12 Zo
vergaat het alle beter gezinde kloosterbewoners. Maar voor velen is het strenge
naleven van de orderegels slechts een politieke weg waarlangs zij belangrijke,
aardse voordelen voor zichzelf denken te kunnen bemachtigen. En dat is zelfs
een handelwijze van helse aard, die voor de Heer een gruwel is. Deze geaardheid
zullen we hier niet aantreffen, want die hoort ofwel diep in de avond, of in
het ergste geval zelfs in de hel thuis.
13
Daarom zullen we hier alleen gegadigden voor de hemel aantreffen, die de hemel
door het strenge naleven van hun orderegels als dagloners willen verdienen. Dat
het klooster ook hier als zodanig verschijnt is eveneens het gevolg van het
materiële geloof in het laatste oordeel. Jullie zullen als gevolg van zo'n
geloof ook allerlei afwijkingen in dit klooster aantreffen die voortvloeien uit
de onbegrepen oud-scholastieke en mystieke opvatting, dat de ziel na de dood
ofwel in de zogenaamde psychepanichia, dat is de algehele zielenslaap, of in
een passief paradijselijk leven, soms ook wel in een kort op de dood volgende
hemel zou voortleven. Hoe zich dit allemaal ontwikkelt, zullen we bij de
volgende beschouwing te zien krijgen. En dus genoeg voor vandaag.
66.
Uitleg over de inrichting van het
augustijnenklooster
1 Jullie
zeggen nu en vragen mij: beste vriend en broeder, kijk, het klooster is aan
alle kanten afgesloten; zullen we door gesloten deuren gaan of laten we de
deuren voor ons openen?
2
lieve vrienden en broeders, we zullen hier noch het een noch liet ander doen.
Het klooster lijkt alleen maar vanaf enige afstand gesloten en toont daarmee
aan, dat haar bewoners moeilijk te benaderen zijn. Daarom maakt dit gesloten
klooster juist de verstarde grondbeginselen van zulke geesten naar buiten toe
zichtbaar.
3
Wanneer we dichter bij dit klooster komen, in zijn sfeer treden en dus ook als
het ware de belevingswereld van zijn bewoners binnengaan, zullen we weldra zien
dat het open is. Laten we dus dichterbij gaan zodat jullie je van dit alles
zelf kunnen overtuigen. Kijk nu, we bevinden ons al in de sfeer van het
klooster en zijn poorten zijn voor ons geopend.
4
Jullie zeggen: beste vriend en broeder, we kunnen nog niet goed begrijpen hoe
zoiets in zijn werk gaat. Gebeurt dit door de wil van de inwonende geesten,
gebeurt dit door jouw wil of is er voor dit doel een of andere spookachtige
machine opgesteld waarmee alle deuren door een eenvoudige knopdruk plotseling
opengaan?
5
Beste vrienden en broeders, dat is hier geenszins het geval, maar om het voor
jullie begrijpelijk te maken, zal ik jullie aan de hand van een eenvoudig
voorbeeld inzicht verschaffen. In een gezelschap bevindt zich een zogenaamde
`wereldse wijsgeer' die door jullie een filosoof wordt genoemd. Deze man is
niet erg spraakzaam of hij , spreekt helemaal niet. Waarom? Omdat hij ten
eerste zijn parels niet voor de zwijnen wil werpen en ten tweede omdat hijzelf
veel van zijn ideeën nogal gewaagd vindt en er daarom niet mee voor de dag
durft te komen. Enerzijds om niets van zijn roem als geleerde lichtzinnig te
verspelen, anderzijds echter ook uit vrees voor een of ander hem nog onbekend
meeluisterend oor van gezaghebbende politieke instanties, waardoor hij zich
gemakkelijk aan heel wat narigheid zou kunnen blootstellen. Opdat onze man noch
door het een noch door het ander in moeilijkheden zal komen, sluit hij zich af,
begeeft zich als het ware in zijn zielenslaap of in zijn geestelijke
wijsheidsparadijs of in zijn stoïcijnse hemel, maar luistert in deze toestand
heel zorgvuldig of zich in het gezelschap misschien een aan hem verwante ziel
laat horen. Heeft hij zo iemand gevonden, dan wordt hij spoedig vertrouwelijk
en begint het ene na het andere poortje van zijn klooster te openen. Vindt hij
echter een of meer zielen die volledig in zijn ideeën zijn ingewijd en zich
deze ook hebben eigengemaakt, dan worden ineens alle poorten van zijn klooster
tegelijk opengedaan en onze man zal niet nalaten van het geestverwante en voor
zijn ideeën warmgelopen gezelschap de hem toekomende bijval in ontvangst te
nemen. Wij zijn liet hier weliswaar niet werkelijk met de ideeën en verkeerde
grondbeginselen van dit klooster eens, maar desalniettemin worden we toch als
gevolg van onze toenadering door de kloostergemeenschap wel als geestverwanten
beschouwd.
6
Jullie vragen of deze kloostergeesten ons wel zien. Ik zeg jullie: in wezen zou
het niet nodig zijn, omdat het er hier uitsluitend om gaat, jullie over de
verhoudingen hier wat inzicht te verschaffen en voor dat doel kunnen we overal
waar we maar willen, ongehinderd binnengaan, zodat we daar heimelijk al het
mogelijke kunnen beluisteren. Maar omdat het hier voor jullie om een wat
bewuster inzicht gaat, is het ook noodzakelijk dat we ons voor de bewoners van
dit klooster zichtbaar maken. Om die reden heeft het klooster ons dan ook zien
aankomen. De poorten staan voor ons open en we kunnen dus ongehinderd
binnengaan. We zullen eerst de kerk binnengaan en eens kijken wat daar allemaal
te zien is. Kijk, we zijn al in de kerk. Wat zien jullie?
7
Jullie zeggen: merkwaardig, dat is inderdaad een buitengewoon prachtige kerk.
De schitterende bouwstijl, de hoogte en de meesterlijke wandschilderingen zijn
werkelijk verbazingwekkend. Het hoogaltaar is een volmaakt meesterstuk van
beeldhouwkunst. Ook het grote schilderij van de drie-eenheid, dat bijzonder
opvalt door zijn verheven, zachtmoedige karakter, is meesterlijk uitgebeeld.
Werkelijk, deze trouwens op misverstanden berustende drie-eenheid hebben we nog
nooit zo meesterlijk geschilderd gezien als hier. Deze visuele voorstelling is
zo merkwaardig, omdat de Vader en de Zoon hun hoofden bijna geheel tegen elkaar
aanhouden, waardoor de hoofden zich dan ook in de licht gehouden driehoek
bevinden. Boven de beide hoofden in de bovenste hoek is de duivengestalte van
de Heilige Geest zo aangebracht, dat de duif in deze driehoek lijkt te zitten,
waarbij hij zijn kopje tussen de twee hoofden naar beneden buigt.
8
Verder is nog opmerkelijk dat onder de drie-eenheid scharen en nog eens scharen
op wolken geknield en biddend zijn afgebeeld. We zien onder deze zaligen alleen
maar de oude profeten, de apostelen van de Heer, vlak onder de drie-eenheid
Maria en jozef, dan vele ons welbekende martelaren, daarna echter louter
pausen, kardinalen, bisschoppen en prelaten, enkele beroemde monniken, keizers,
koningen, vorsten, graven en ridders en nog adellijke vrouwelijke gelukzaligen;
maar niet één zalige, eenvoudige landman is er onder hen te ontdekken.
9
Jullie zien het goed, maar toch hebben jullie nog niet alles gezien. Kijk maar
eens helemaal naar beneden, naar het onderste gedeelte van het tableau, raar
zien jullie de aardbodem afgebeeld, waarop een heleboel armzalige land-heren
hun handen smekend om help naar deze zaligen omhoog houden.
Nog
iets lager is zelfs het vagevuur te zien waarin talloze arme zielen de armen
boven de lekkende vlammen uit omhoog strekken en de heiligen in de hemel om
hulp smeken. Daar, aan de linkerkant van de afbeelding is vlak boven de aarde
een tamelijk donker gehouden wolk geschilderd en vanaf de aarde is er een
ladder tegenaan gezet. Aan het eind van deze ladder zien jullie een poort met
twee deuren naar de vorm van de stenen tafelen van Mozes; achter de poort staan
Petrus en de aartsengel Michaël en op de ladder zien jullie ook enkelen die
bezig zijn naar boven te klimmen, maar ook enkelen die boven aan de ladder
vanaf de wolk voorover naar beneden vallen. Op de achtergrond van deze donker
gehouden wolk zien jullie ook nog enkele knielende zaligen; dat zijn de
zogenaamde allerheiligen.
10
Kijk, er ontbreekt aan onze afbeelding dus alleen maar de hel. Omdat deze
echter in de gedachtewereld van dit gezelschap niet voorkomt, kan ze ook geen
deel uitmaken van deze afbeelding. We hebben nu de afbeelding op het hoogaltaar
van boven tot onder nauwkeurig bekeken. Wat valt jullie verder nog op? Jullie
zeggen: het mooie tabernakel, dat uitgebeeld wordt door een groepje kunstzinnig
samengevoegde serafijnenkopjes. Dan het tabernakelportaaltje, dat de verrezen
Christus voorstelt en als we goed kijken, is deze Christus enigszins
doorzichtig en ziet men aan de kant van het hart in plaats van Zijn hart een
prachtige monstrans met het allerheiligste doorschemeren. Ja, zo is het ook,
zowel visueel als daadwerkelijk. De liefde van Christus wordt hier uitgebeeld
door de liefde voor goud, zilver en edelstenen en het brood des levens heeft
zich met deze voornaamste aardse rijkdommen omkleed.
11 Als
jij ons nu, beste vriend en broeder, dit allemaal wat duidelijker zou willen
uitleggen, dan zou ons dat zeker niet schaden.
12 O
ja, dat kan ik wel doen. Vraag je eens af waar men hier doorheen zou moeten
gaan om bij het brood des levens te komen? Vooreerst door de edelstenen
Christus. Deze stelt echter niets anders voor dan het dode kerkgebouw. Wie niet
in deze kerk gedoopt en gevormd is, kan niet bij de kerkelijke, levende
genadeschatten komen, maar wie zich eenmaal in de gevestigde kerk bevindt, mag
dan zeker het goud en zilver niet vergeten, want van zilver en goud zijn de
sleutels van Petrus gemaakt. Brengt iemand zilver en goud mee, dan wordt hij
ook tot het brood des levens toegelaten.
13
Jullie moeten nu niet denken dat men voor de communie moet betalen, want
iedereen die ter communie gaat, krijgt deze kleine hostie, zo vaak hij maar wil
biechten, gratis. Wil iemand echter ook de volle werking van re grote hostie
voor zichzelf verkrijgen, dan moet hij betalen en bovendien nog een mis laten
lezen. Bovendien moet hij, als er na zijn dood nog regelmatig missen gelezen
moeten worden, een behoorlijk grote schenking doen. Wil hij de te lezen missen
nog meer kracht bijzetten, dan moeten deze bovendien nog voor geprivilegieerde
altaren worden gelezen. Ik denk dat jullie uit deze weinige gegevens zonder
veel moeite kunnen opmaken hoe men alleen door zilver, goud en edelstenen bij
het door ons aanschouwde allerheiligste kan komen. Op aarde betekenen goud,
zilver en edelstenen weliswaar een verering van God en heet: Omnia ad majorem
Dei gloriam! (Alles tot meerdere eer van God.)
Maar
hier wordt er iets anders onder verstaan en wordt het vertaald als: alles tot
groter aanzien van onszelf, tot onze verheerlijking en tot onze steeds
groeiende priesterlijke rijkdom, of nog duidelijker gezegd: laat ons heren zijn
op aarde, dan zal iedere keizer zijn hoofd tot op de grond voor ons buigen.
14 Men
zou zich hier toch echt moeten afvragen waar dan eigenlijk onder dat goud,
zilver en edelstenen de ware christelijke deemoed en verachting voor de wereld
te vinden zijn, en waar de naastenliefde, de zelfverloochening en het `neem uw
kruis op en volg mij'. Want onder dit aspect van goud, zilver en edelstenen zou
de Heer toch hebben moeten zeggen `neem je goud, zilver en edelstenen en volg
Mij zo prachtig rijk beladen na. Ook Petrus had niet moeten zeggen: `Goud en
zilver heb ik niet.' Eveneens had de Heer niet zo zuinig tegen de rijke jongeling
hoeven te spreken en tenslotte helemaal niet hoeven te zeggen dat een kameel
gemakkelijker door het oog van een naald gaat dan dat een rijke in de hemel
komt. Zo is dus alles verdraaid en vernietigd en de kerk die zich de
alleenzaligmakende noemt, heeft nauwelijks nog iets met het christendom te
maken.
15 Wie
zich in een getuigschrift of in een ander document alleen als 'katholiek'
opgeeft, hoeft het woord `christelijk' er niet bij te zetten, maar schrijft
iemand alleen `christen', dan wordt hij voor een soort ketter aangezien en kan
hij zich zelfs kleine onaangenaamheden op de hals halen. Niettemin laten we dit
nu allemaal rusten, want het gevolg van zulke grote dwalingen staat jullie nu
immers duidelijk voor ogen. Omdat jullie de ware hemel kennen, zal het jullie
nu zeker niet zwaar vallen de grote afstand tussen hier en daar op het eerste
gezicht te herkennen.
16
Jullie vragen nu waarom de Heer dan niet vlug en afdoende een eind maakt aan
zulke dwalingen en waarom Hij zoiets van begin af aan heeft toegelaten. Ik zeg
jullie echter dat de wegen van de Heer altijd ondoorgrondelijk zijn en Zijn
raadsbesluiten eeuwig onnaspeurlijk. Het moge voor jullie genoeg zijn te weten,
hoe oneindig goed, geduldig en barmhartig de Heer is, en hoe Hij als
allerhoogste liefde en wijsheid heel goed en onfeilbaar in staat is om alle
gewassen tot rijpheid te brengen. Als zij rijp zijn geworden, dan weet Hij hen
voor Zijn eeuwig liefdevolle en wijze doeleinden allerbekwaamst en opperbest te
gebruiken.
17
Jullie zouden even goed kunnen vragen waarom de Heer zoveel onkruid en wilde en
giftige dieren op aarde heeft geplaatst, hoewel jullie daarvan nergens het nut
inzien. Ik zeg jullie, wat dat betreft gaat de Heer altijd Zijn
ondoorgrondelijke wegen volgens Zijn eigen raadsbesluiten. Voor ons is het
voldoende om er heilig van overtuigd te zijn dat Hij een oneindig goede Vader
is. Als we die overtuiging hebben, weten we ook dat Hij niets voor een slecht
doel heeft geschapen, maar dat Hij alles ontegenzeggelijk naar het beste doel leidt
en ook eeuwig leiden zal! Jullie vragen of we nu ook de overige delen van de
kerk zullen bezoeken en bezichtigen. Dat is niet nodig; daarom begeven we ons
nu naar het eigenlijke klooster en doen daar onze waarnemingen. Kijk, daar komt
zojuist een vriendelijke augustijn uit de zogenaamde sacristie. Hij groet ons
en wenkt ons om naar hem toe te komen. Dus geven wij ook gevolg aan zijn wenk.
67.
Heeft Petrus de roomse kerk gesticht?
1 Wat zal
de augustijn ons dan wel vertellen en wat zal hij ons allemaal laten zien?
Niets anders dan hetgeen voor ons noodzakelijk is. Wij zijn bij hem; luister
dus naar wat hij tegen ons zegt en hoe hij ons ontvangt. Zijn woorden luiden
als volgt:
2 Wees
mij duizendmaal welkom, lieve vrienden en broeders, in naam van de mysterieuze
drie-eenheid, in naam van de zalige maagd Maria, van de heilige jozef en van de
patroon van onze kerk, de heilige Augustinus, die een ware apostel en navolger
van onze Heer Jezus Christus was! Mag ik, als jullie onderdanige dienaar,
jullie de vraag stellen welke vrome bedoeling jullie naar deze God alleen
welgevallige tempel heeft geleid? Zijn jullie misschien ook uit mijn orde als
nieuwelingen hier aangekomen of zijn jullie soms als vrome geestelijke
boetelingen hier gekomen voor de kwijtschelding van de dagelijkse zonden om
daardoor het vagevuur te ontlopen? Zoeken jullie hier misschien de eeuwige rust
en het eeuwige licht of het waarachtig geestelijke levende brood van de
engelen? Of wensen jullie eventueel zelfs in de hogere mysteries van de
drie-eenheid te worden ingewijd? Om kort te gaan, als het een of het ander
jullie hierheen heeft gebracht, dan kunnen jullie hier zowel voor het een als
voor het ander meer dan voldoende bevrediging vinden. Want jullie zullen zeker
wel weten dat er buiten deze kerk nergens heil en zaligheid te vinden is.
3 Toen
Christus de Heer zijn kerk heeft gesticht, heeft Hij alleen aan Petrus de
sleutels voor het hemelrijk overhandigd. Onze kerk is op de rots van Petrus
gebouwd, dus door Petrus gesticht en door hem is haar voor alle tijden der
tijden de macht verleend, zalig te maken of te verdoemen. Dat door Christus ook
het recht tot verdoemen aan de kerk is verleend, blijkt duidelijk uit de
teksten waar nu eenmaal staat: `Gij zult op rechterstoelen gezeten zijn en met
Mij de twaalf stammen van Israël oordelen', en verder staat er: `Wat gij op
aarde zult ontbinden, zal ook in de hemel ontbonden zijn, en wat gij op aarde
zult binden, zal ook in de hemel gebonden zijn'. En weer verder staat er:
`Ontvang de Heilige Geest, want aan wie gij de zonden zult vergeven, aan hen
zullen ze ook vergeven zijn in de hemel en aan wie gij de zonden niet zult
vergeven, aan hen zullen ze ook in de hemel niet vergeven zijn'. Zo staan er
nog een paar van zulke teksten waarin de Heer aan Petrus op aarde alle macht
over het menselijke geslacht heeft gegeven. Er kan dus niet de minste twijfel
over bestaan dat alleen de rooms-katholieke kerk, door Petrus zelf gesticht,
volgens de onveranderlijke raadsbesluiten van God de alleenzaligmakende is.
4
Wanneer jullie zonder enige twijfel ook tot deze kerk behoren, kunnen jullie
ook enkel en alleen hier de poort van de hemel vinden. Behoren jullie echter
niet tot deze kerk, dan zullen jullie daaruit gemakkelijk kunnen opmaken welk
lot jullie hier te wachten staat, want er staat eveneens in de Schrift: `Wie
namelijk niet in deze kerk gelooft en in haar gedoopt wordt, zal verdoemd
worden!'
5 Nu
zeg ik tegen hem: luister beste vriend, je hebt ons nu van alles gevraagd en
ons de belangrijkste op jullie kerk betrekking hebbende teksten uit de Schrift
meegedeeld. Desalniettemin moet ik jou vooraf al duidelijk maken dat wij ten
eerste met geen enkele op jouw vragen betrekking hebbende bedoelingen hiernaartoe
zijn gekomen en ten tweede, dat de door jou aangehaalde teksten ons niet in het
minst aangaan.
6 Je
zet nu wel een wat verbluft gezicht en denkt bij jezelf, wat komen zij hier dan
eigenlijk doen als ze zonder de door mij aangegeven bedoelingen hiernaartoe
zijn gekomen en zelfs van plan zijn de teksten die ik heb uitgesproken en die
duidelijk aangeven dat de kerk van Rome de alleenzaligmakende is, te negeren.
Maar kijk, het is nu eenmaal zo en niet anders.
7 Wat
denk je ervan, als we slechts uit zuiver wetenschappelijk oogpunt naar hier
waren gekomen om bij jullie het een en ander te ervaren en te zien? Zouden wij
met dat doel bij jou ook niet welkom zijn?
8 De
monnik zegt: zeer gewaardeerde vrienden, hebben jullie op aarde dan nooit
gehoord dat de wetenschap in de geestelijke wereld geen vruchten meer afwerpt,
maar dat alleen het rooms-katholieke geloof dat doet, wanneer dit levend was
door goede werken? Ik zeg: o ja, dat hebben we vaker gehoord, maar we hebben
ook gehoord dat men in de geestelijke wereld over alle aardse twijfels licht
krijgt. Zo'n licht kan men dan toch ook wel een geestelijke wetenschap noemen,
die een heldere bewustwording van de goddelijke mysteries is. Als er verder in
de geestelijke wereld, evenals vroeger in de natuurlijke, gemetselde kloosters
en kerken zijn die met allerlei kunstvoorwerpen versierd zijn, waarom zou er
dan in de geestelijke wereld geen wetenschap bestaan die op zich toch al op
aarde duidelijk geestelijker was dan het metselwerk van een klooster en van een
kerk met al haar beelden en houtsnijwerk?
9 De
monnik zegt: hoor eens, jullie! Zoals ik uit jullie woorden opmaak, lijken
jullie vervuld te zijn van ketterse en verwerpelijke ideeën. Want wie alles wat
tot de allerhoogste dienst van God behoort, niet zuiver geestelijk maar
materieel beschouwt, geeft openlijk te kennen dat hij in woord en daad voor
altijd een tot in de diepste hel verdoemde ketter is. Wanneer jullie hetgeen
jullie hier hebben gezegd, ernstig menen, zijn wij genoodzaakt jullie voor
eeuwig uit deze zuiverste tempel van God in de eeuwige verdoemenis te werpen.
Want er staat geschreven: `Een ketters mens zult gij mijden' en verder staat
er: `Zo'n ketter moeten jullie uit de gemeente verwijderen en hem, zoals Paulus
zegt, aan de duivel overleveren'. Weten jullie dan niet dat degene die afgeeft
op de gebruiken van de alleenzaligmakende kerk, de allergrootste zonde tegen de
Heilige Geest begaat, een zonde die eeuwig nooit kan worden vergeven? Verklaar
je daarom nader op deze heilige plaats, opdat de eeuwige verdoemenis jou niet
moge treffen. Want werkelijk, wij, zuivere dienaren van God, hebben liever dat
de hele wereld verdoemd wordt dan dat de heiligheid van de hemel ook maar door
de kleinste zondaar besmeurd zou worden. Hier houdt alle genade en barmhartigheid
op. Wie niet in de ware zin van de kerk zuiver is als de zon aan de hemel, zal
ook nooit ofte nimmer in het rijk Gods worden binnengelaten.
10 Nu
zeg ik tegen hem: vriend, je hebt het woord van God zeker niet op de meest
milde manier opgevat, maar wel op de meest strenge, oordelende manier. Nu zou
ik jou echter een vraag willen stellen en je kunt me daarop dan een antwoord
geven, alleen moet je mij vooraf verzekeren dat je mij het antwoord niet
schuldig blijft. De monnik zegt: als ze niet van zuiver duivelse aard is, wil
ik jou wel antwoord geven, maar je weet wel dat men de duivel geen antwoord
verschuldigd is. Ik zeg tegen hem: welnu dan, ik zal je een vraag voorleggen.
Kun je mij bewijzen dat deze van de duivel komt, dan hoef je niet met jouw antwoord
voor de dag te komen, maar kun je dat niet duidelijk bewijzen, dan kom je niet
weg van deze plaats vóór je me een antwoord hebt gegeven. Hoed je echter voor
iedere leugen, want die zal jou duur te staan komen. Mijn vraag luidt als
volgt:
11 Hoe
kun je mij aan de hand van de Heilige Schrift bewijzen dat de rooms-katholieke
kerk werkelijk door de apostel Petrus is gesticht? Bij mijn weten wordt daarvan
in de hedendaagse Heilige Schrift niet het minste gewag gemaakt. Dat Paulus in
Rome het evangelie van de Heer heeft onderricht en gepredikt is algemeen
bekend, maar dat Petrus in Rome werkelijk het pausdom zou hebben gesticht,
daarvan kan ik mij uit de gehele Heilige Schrift geen woord herinneren. Wil je
met mij twisten over jouw kerkelijk recht van verdoemenis, dan moet je mij
eerst bewijzen dat de kerk van Rome echt door Petrus is gesticht en dat de Heer
haar zo'n recht heeft verleend. Kun je dat, en wel vanuit de Heilige Schrift,
niet bewijzen, dan zul je aan mij een geduchte tegenstander hebben.
12 Kijk,
onze monnik zet een heel deerniswekkend gezicht en piekert zich suf om een of
ander deugdelijk antwoord te vinden. Daarom denkt hij nu aan een slimme
uitvlucht, maar die zal hem weinig baten. Hij gebaart ons naar hem te
luisteren, en dat zullen we dan ook doen. Hij (de monnik) zegt: o, jullie
afschuwelijke duivels, dat is toch de meest helse vraag en ze is zo ontzettend
ketters en zo tegen de Heilige Geest gericht, dat voor zo'n ketter duizend van
de meest afschuwelijke, diepste hellen met duizendvoudige, eeuwige verdoemenis
nog veel te goed zouden zijn! Moet ik op zo'n vraag antwoord geven, zodat alle
duivels tegelijk mij dan komen halen? Dat zal ik wel mooi achterwege laten.
13 De
roomse kerk zou niet door Petrus zijn gesticht? Hij heeft toch zelf drie volle
jaren in Rome onderricht en er zijn stoel gesticht, en is daar aan een
omgekeerd kruis de martelaarsdood gestorven! Bovendien bevindt zich zijn
onvergankelijk lichaam tot op de dag van vandaag nog in de heilige graftombe
van zijn kerk in Rome en zijn stoel is heden ten dage nog de machtige troon
van de paus! En jij, helse duivel, kunt mij zo'n vraag stellen en waagt het om
naij, een zuivere dienaar van God, een gezalfde priester, zo brutaal tegemoet
te treden? Ik gebied jou in naam van de drie-enige God, de zalige maagd Maria,
de heilige Jozef, en in naam van alle heilige apostelen, leerlingen,
martelaren, in naam van alle andere heiligen en in naam van de hele
rooms-katholieke alleenzaligmakende kerk, dat jij, afschuwelijke duivel, met je
helse, verdoemde gezelschap deze heilige plaats vliegensvlug verlaat! Anders
roep ik al mijn medebroeders, die hier rusten in het paradijs en die in de
hemel zijn, te hulp opdat ze jou en jouw doemwaardige gezellen met drie zeer
speciaal gewijde kruisbeelden en met andere speciaal gewijde kerkelijke
insignes opjagen en tergen totdat deze plaats voor jou een grotere kwelling
wordt dan de allerlaagste hel zelf. O, jij verdoemde duivel, jij afschuwelijke
duivel, jij onchristelijke duivel, jij bedrieger van alle mensen, jij
uitvaagsel van de zevende scheppingsdag, jij eeuwig verdoemde creatuur van God,
weg, weg, ga weg van hier!
68.
Twistgesprek met een augustijn. Petrus en Paulus
1 Nu
zeg ik: luister beste vriend, jouw buitengewoon onbarmhartige exorcisme heeft
kennelijk geen kerkelijk gezag; want zoals je ziet staan wij, jouw laagste
helleduivels, nog alle drie gezond en wel en volkomen ongedeerd voor je. Je
kunt er op voorhand van verzekerd zijn dat we ook voor jouw gehele convent,
voor duizend kruisbeelden en voor honderd emmers wijwater niet zullen vluchten.
Want zolang we van jou aan de hand van de Heilige Schrift niet het bewijs
krijgen dat jouw alleenzaligmakende kerk door Petrus is gesticht, zolang zullen
we ook geen duimbreed van hier wijken. We zijn in tegendeel zeer geneigd nog
verder in jouw klooster door te dringen en ons door geen exorcistisch gezag
daarvan te laten afhouden. Met het oog daarop nodig ik je zelfs uit ons een
dienst te bewijzen en ons naar de vertrekken van jouw al even dwaze medebroeders
te brengen.
2 De
monnik zegt, terwijl hij eerst drie kruistekens maakt: God sta me bij! Ik heb
vaak gehoord dat de aanvechtingen van de duivel in de geestelijke wereld nog
duizendmaal erger zijn dan in de natuurlijke en dat men in de geestelijke wereld
pas werkelijk het juiste begrip van de grote gewelddadigheid van de duivel
krijgt. War ik hierover heb gelezen in de heilige hoeken die door vrome en
godvruchtige mensen zijn geschreven, staat nu letterlijk voor me! Ik zeg jou
echter, eeuwig afschuwelijke duivel, jij voortdurende bedrieger van God en het
hele menselijke geslacht, denk jij soms dat God zich laat bedriegen? Dan vergis
je je deerlijk! Evenmin als God zich laat bedriegen, laat ik mij als altijd
trouwe dienaar van God door jou bedriegen. Eerder dan toe te geven, zal ik met
Gods hulp en met de hulp van de zalige maagd Maria zolang weerstand aan jou
bieden totdat al jouw geduld om nog langer met mij te twisten je verlaten zal
hebben. Daarom kun je doen wat je wilt, mij zul je niet van mijn kerk afvallig
maken!
3 Heb
je dan niet gehoord wat de kerk volgens het haar door Christus verleende gezag
verlangt? Namelijk dat men alles wat zij te geloven aanbiedt ook
onvoorwaardelijk geloven moet, zonder te vragen of dit ergens geschreven staat
of niet. Dit is ook een heel billijk verlangen van de kerk, want als de kerk in
het bezit is van de Heilige Geest en deze via de kerk spreekt, wie zou hem als
oprechte christen dan niet geloven? Wanneer men echter bij iedere uitspraak van
de kerk vragen gaat stellen zoals jij, dan zou men toch ook moeten vragen: waar
stond dan eertijds geschreven wat Mozes en de profeten van God hebben getuigd?
Kijk, jij gemene duivel, wat deze verklaard hebben ging uit van de Heilige
Geest en daarom is en blijft het een eeuwige waarheid.
4
Daarom heeft ook de kerk de Heilige Geest, maar deze is niet beperkt tot
datgene wat al eerder geschreven is; hij kan altijd vrij spreken en leren en de
kinderen van de kerk hebben dat als een altijd onweerlegbare waarheid te
aanvaarden.
5
Wanneer de kerk dus geschiedkundig meedeelt dat Petrus werkelijk in Rome heeft
gepredikt, daar zijn stoel heeft gesticht en daar ook de kruisdood is
gestorven, dan is dat immers een gegarandeerde waarheid, omdat de kerk, die in
het volledige bezit is van de Heilige Geest, het verkondigt. Daar heb je nu het
door jou verlangde bewijs. Houd je nu aan je woord en maak dat je wegkomt! Ik
had jou deze les weliswaar niet hoeven te geven, maar ik heb het toch gedaan om
jou daardoor een grotere verdoemenis te bezorgen.
6 Nu
zeg ik: goed, mijn vriend en werkelijk trieste en duistere broeder! Aangezien
je mij de kerkelijke Heilige Geest zo duidelijk hebt beschreven, vraag ik jou
hoe het mogelijk is dat de Heilige Geest, wat betreft de petrinische gegevens
bij de verschillende kerkelijke geschiedschrijvers, die toch zeker allemaal
volgens jouw zeggen 'vanuit de Heilige Geest' gesproken en geschreven hebben,
juist in deze geschiedkundige uitspraak over de aanwezigheid van Petrus in Rome
zich zo geweldig heeft kunnen vergissen. Jij hebt daarnet beweerd dat het
verblijf van Petrus in Rome drie jaar heeft geduurd, maar ik kan jou verzekeren
dat in dit opzicht geen letter die geschreven werd over de historie van Petrus
mij onbekend is.
7 Als je
overigens maar enigszins thuis bent in de kerkgeschiedenis, dan moet je de
varianten die tussen de vierentwintig jaar en jouw drie jaar liggen, toch zeker
ontdekt hebben. Zo wordt ook het sterfjaar van deze apostel te Rome totaal
verschillend aangegeven en men moet van geluk spreken wanneer men in deze
gegevens slechts één variant van één jaar ontdekt. Dat mijn verklaring juist
is, kun je bij de verschillende geschiedschrijvers terugvinden, want jullie
bibliotheek is gelukkig in het bezit van al deze uitspraken. Zeg me nu eens,
aan welke hecht jij uiteindelijk het meeste geloof?
8 De
monnik zegt: dat is alweer een duivelse strikvraag. Wat moet ik daarop voor
antwoord geven? Ik zeg je: de ware gehoorzame christen gelooft alles en vraagt
niet naar historisch onjuiste data. Maar de denker, die een ketter is, piekert
overal over. In de Heilige Schrift zijn toch ook dergelijke tegenstrijdigheden
te vinden. Moeten we er daarom geen geloof aan hechten? Als jij soms niet weet
hoe de Heilige Geest spreekt, dan zeg ik je dat deze altijd spreekt volgens de
innerlijke wijsheid en dat zulke uitspraken een heel andere betekenis hebben,
die weliswaar geen duivel begrijpt; wij godgeleerden begrijpen deze echter wel
en wij weten wat we geloven. En dus heb ik je ook op deze vraag antwoord
gegeven, opdat je daardoor ook des te meer verdoemd mag worden.
9 Nu
zeg ik: goed, mijn vriend, als dat juist is, dan zie ik echter volstrekt niet
in waarom het de Heilige Geest heeft behaagd om in de getrouw beschreven
handelingen der apostelen gewag te maken van de apostel Paulus, maar van de
heilige Petrus, zoals jij hem noemt, in dit opzicht niets weet te vermelden,
terwijl hij toch door Christus persoonlijk geroepen was om de kerk te stichten.
10
Paulus werd geroepen tot apostel voor de heidenen; over Petrus staat nergens
geschreven dat de Heer hem eveneens voor de heidenen zou hebben geroepen.
Bovendien kende Petrus de voortreffelijkheden van de apostel Paulus en zag hij
er de noodzaak niet van in, om achteraf als tweede apostel naar de plaats te
gaan waar Paulus al een christelijke gemeente had gesticht. Uit de Schrift
weten we wel, en nog wel van Paulus zelf, dat hij Petrus eenmaal heeft
terechtgewezen; maar een tegenovergesteld geval kennen we niet.
11
Daar echter Petrus als eerste erkende leider van de kerk al door Paulus op een
dwaling werd gewezen en daarover ter verantwoording werd geroepen - kennelijk
had de Heilige Geest hem niet de vereiste dienst verleend, of beter gezegd, hij
had zich tegenover de Heilige Geest wat vergeten - dan zou men toch ook kunnen
aannemen dat dergelijke zeer afwijkende geschiedkundige data ofwel totaal
eigenmachtig uit de lucht zijn gegrepen, of men zou ook hier de Heilige Geest
van ontrouw kunnen beschuldigen.
12
Maar ik weet dat Christus de Heer aan alle apostelen dezelfde macht heeft
verleend. Toen de Heer na Zijn opstanding, volgens een verklaring van Johannes,
Petrus eens gelastte Hem te volgen, volgde Hem ook de leerling Johannes. Toen
Petrus zich daaraan stoorde, berispte de Heer hem en sprak: `Wat gaat het jou
aan als Ik wil dat hij blijft?' Hetgeen zoveel wil zeggen als: dat hij evenals
jij Mij volgt. Waarom was dat? Omdat de Heer daardoor zeker heeft willen
aantonen dat deze leerling met zo'n gemoedsgesteldheid de Heer, evenals Petrus,
onwankelbaar en standvastig mocht volgen. Daarom moest hij, ondanks de
tegenwerping van Petrus, met deze instelling de Heer voortdurend blijven
volgen.
13
Verder weet ik ook, dat de apostelen zich eens beklaagden over een zekere
Johannes, die niet door de Heer geroepen was. Door hem te verdedigen bracht Hij
echter de gemoederen van Zijn jaloerse apostelen weer tot rust. Ook is er geen
syllabe te vinden over een aanbeveling van Christus aan een apostel om een of
andere tempel te bouwen, en van een opdracht achteraf van de Heilige Geest
weten we ook niets.
14
Christus heeft wel gezegd: `Verkondig Mijn leer overal'; maar dat Hij eveneens
zou hebben gezegd: bouw bedehuizen voor Mij, daarvan is nergens ook maar in het
allerminst gewag gemaakt. Wel weten we dat Hij tot de vrouw bij de Jacobsbron
heeft gesproken:
15 Er
komt een tijd, en deze is reeds aangebroken, waarin de ware aanbidders God
zullen aanbidden in geest en waarheid en daarvoor zal men noch de tempel te
Jeruzalem noch de berg Garizim nodig hebben, want men zal God overal kunnen
aanbidden in geest en waarheid' (Joh.4).
16 We
weten ook dat de Heer de biddende mensen heeft aanbevolen zich heel alleen in
hun kamertje te begeven; tegen de apostelen zei Hij echter niet: sluiten jullie
je op in kloosters, maar: `Ga uit over de hele wereld en verkondig het
evangelie aan alle schepselen!'
17
Wanneer jij echter jouw kerkelijk machtsvertoon met de Heilige Geest wilt
autoriseren, dan maak je van Christus kennelijk een leugenaar of een slechte
leraar, die tijdens Zijn leraarschap niet wist wat er allemaal voor Zijn leer
nodig was en deze pas naderhand in zekere zin op een verdachte manier heeft
moeten corrigeren op grond van louter elkaar tegensprekende historische data.
Hij heeft niet ingezien dat er ter verbreiding van Zijn leer kloosters en
kerken nodig zouden zijn; Hij heeft niet ingezien, dat Petrus in Rome zijn kerk
moest stichten en daar mettertijd een enorm bedehuis en een nog groter woonhuis
voor zijn opvolgers moest laten bouwen.
18 Zo
kan Christus ook niet hebben ingezien, dat er mettertijd hoge rangordes onder
het priesterschap van zijn kerk noodzakelijk zouden worden voor de verbreiding
van Zijn leer. Zou Hij dat tijdens Zijn leraarschap hebben ingezien, hoe zou
hij dan Zijn apostelen, toen zij Hem naar het leiderschap vroegen, een antwoord
hebben kunnen geven dat lijnrecht tegen de huidige kerkelijke structuur ingaat?
Hij zei immers: `Slechts één onder u is de Meester. Deze ben Ik; jullie zijn
echter allemaal broeders onder elkaar!'
19
Zijn onwetendheid gaat echter nog verder. Iedereen weet toch dat Hij zei:
`Niemand is goed dan God alleen; jullie zullen niemand vader noemen, want
slechts één in de hemel is jullie Vader. Daarom is ook niemand heilig dan God
alleen.' - Maar nu is elke apostel heilig en de opvolger van Petrus is zelfs
een `heilige vader'!
20 Als
jij hier goed over nadenkt, beste vriend, dan moet je, als je het met jouw
kerkelijke structuur eens bent, Christus ontegenzeggelijk van alle door mij
opgesomde zwakheden beschuldigen en, als jij aan Zijn Godheid gelooft, moet je
ook zeggen: God ziet ook, evenals een zwak mens, eerst geleidelijk aan in wat
beter is en is ook genoodzaakt voor Zijn schepselen te zwichten ten koste van
Zijn eeuwige waarheid en oneindige wijsheid.
21 Wel
weten wij dat de Heer door Mozes en de profeten de joodse kerk als
voorafbeelding en in alle onderdelen op de Heer betrekking hebbend, gesticht
heeft. Dat heeft Hij letterlijk door Mozes bekendgemaakt. Dat de Heer bij Zijn
komst in de allerhoogste persoon van Christus nog eens een ceremoniële kerk zou
hebben gesticht, daarover heeft Hij nooit ook maar het minste gezegd.
Integendeel, als fundament van Zijn leer stelde Hij enkel en alleen de
naastenliefde en wat daartoe onontbeerlijk op de voorgrond moest staan: de
liefde tot God. Want Hij zei uitdrukkelijk: `Heb elkaar lief zoals Ik jullie
heb liefgehad en nog liefheb, dan zal men daardoor erkennen dat jullie waarlijk
Mijn leerlingen zijn'.
22 Zo
zei Hij ook dat Zijn apostelen en leerlingen niemand moesten verdoemen en
oordelen, opdat zijzelf niet verdoemd en geoordeeld zouden worden. Ja, de Heer
zei zelfs van zichzelf dat Hij niet gekomen was om de wereld te oordelen, maar
om haar zalig te maken, en om te zoeken wat verloren was gegaan.
23 Hoe
hebben jullie jezelf dan in tegenspraak met deze buitengewoon duidelijke leer
van Christus als rechters kunnen opwerpen en jezelf het tijdelijke en eeuwige
recht tot verdoemen en doden toegeëigend?
24 Zou
in dit opzicht op jullie misschien de tekst van Christus van toepassing zijn
waarin Hij innerlijk bewogen tot diegenen sprak die tegen Hem wilden zeggen:
wij hebben in Uw naam gepredikt, geprofeteerd en duivels uitgedreven:
25 `Ga
weg van Mij, bedrijvers van onrecht, Ik heb jullie nooit gekend, want jullie
zijn het die de Geest altijd hebben tegengewerkt'!
26 Ik
zeg je derhalve, overweeg Mijn woorden aandachtig en geef Mij daarna een
antwoord. Pas wel op dat je mij niet weer met een exorcistische uitvlucht
aankomt, want dan zal ik je de macht van een ander exorcisme laten zien dat
jouw blinde ogen zal openen, zodat je de afgrond zult zien die je te wachten
staat wanneer je nog langer hardnekkig in jouw dwaasheid blijft volharden.
27
Zie, de Heer heeft zich over jullie ontfermd en mij hierheen gestuurd voor
jullie redding. Willen jullie naar mij luisteren, dan zullen jullie gered zijn;
zo niet, dan heb ik ook de macht jullie ijlings naar de plaats te werpen, die
de Heer als de juiste voor jullie heeft bestemd.
28
Kijk, de monnik staat nu helemaal versteld en weet zich geen raad meer. Daarom
keert hij om en gaat geschrokken naar zijn gezelschap terug. Laten wij hem dan
ook volgen, opdat jullie zelf kunnen zien, hoe dergelijke dwalingen zich in de
geestelijke wereld ontwikkelen.
69.
De augustijner monnik in beraad
1 Kijk,
hij gaat een aanzienlijk grote hal binnen en zoals jullie zien, komt hem ook al
een menigte medebroeders tegemoet. Verscheidene van hen zien ons en vragen hem
wie wij zijn en wat wij willen. En hij (de monnik) antwoord hen heel heimelijk:
vraag niets, want dat zijn verschrikkelijke wezens, die met bijzondere
toestemming onze zalige rust geweldig willen verstoren. Of de middelste Lucifer
zelf is of zijn belangrijkste handlanger, dat weet ik niet, maar één ding is
wel zeker: hij spotte met al mijn kerkelijk exorcistische middelen en dreigde
mij bovendien nog in bedekte termen met de hel als ik niet in staat zou zijn
hem aan de hand van de Heilige Schrift letterlijk te bewijzen dat Petrus de
kerk van Rome gesticht heeft.
2 Ja,
ik zeg jullie, ik heb al mijn wijsheid bij elkaar geraapt en hem de sterkste
bewijzen daarvoor aangereikt; alleen waren ze tegen zijn slimheid evenmin
steekhoudend en werkzaam als een druppel water bij het blussen van een brandend
huis. Wat kun je dan nog zeggen als iemand je vanuit de Schrift bijna haarfijn
bewijst dat, wanneer de kerk van Rome in haar bestaande orde door de Heilige
Geest geleid en behouden wordt, Christus dan ofwel een leugenaar was, ofwel een
dermate onvolkomen wezen, weliswaar van de Godheid afstammend, dat de Godheid
het nu noodzakelijk acht om alsnog door de Heilige Geest grote correcties aan
te brengen in de door Christus gevestigde leer?
3 Om
kort te gaan, hij bewijst haarfijn dat de leer van Christus van volmaakt
goddelijke oorsprong is, en dat bij de bestaande kerkelijke structuur onze
kerk, naast die leer niets anders is dan een eigenmachtig, duister heidendom;
maar als onze kerk goed is, dan is Christus zoveel als niets en als Christus
niets is dan heeft dit niets ook zijn weerslag op onze kerk. Dat is nu deze
vreselijke kwestie!
4
Hadden we hier in dit rijk maar de heilige inquisitie, dan konden we zulke
ketterse geesten folteren als lichamelijke mensen op aarde. We zouden hun voor
hun ketterij het vuur wel zo na aan de schenen leggen, dat de diepste hel zich
daarbij zou moeten schamen! Maar wat kan men hier doen, nu men geen macht meer
heeft? Men moet hier zo'n ontzettend kruis letterlijk op zijn schouders nemen
en Christus heel geduldig volgen.
5
Kijk, hij komt al met zijn handlangers de zaal binnen. Ik kan jullie geen
andere raad geven dan bij alles wat hij gaat zeggen heimelijk een kruisteken te
maken, niets te zeggen en hem vooral op geen enkele vraag een antwoord te
geven. Laten we ons daarom achter het kruis hier in de refter verschuilen en
ons daar heel rustig houden. Laat een van ons achter het kruis gaan staan en
zorgen dat er bloeddruppels uit de wonden van de gekruisigde druipen, dan zal
deze gast uit de hel ons zeker niets kunnen doen.
6
Kijk, het hele college, zo'n vijfhonderd man sterk, trekt zich achter het
kruisbeeld terug en zojuist begint ook het bloed formeel uit de wonden van het
beeld van de gekruisigde Christus te vloeien. De monniken houden zich slapende
en onze opper-oordeelveller bevindt zich het verst op de achtergrond.
7
Jullie zeggen nu: vriend, het lijkt ons dat hier alle moeite en arbeid
tevergeefs zijn; ja, we zijn heel sterk van mening dat zelfs de bemoste
zandgrond in het gebied van de uiterste, stikdonkere avond deze lieden niet op
het goede pad zal brengen. Het is ronduit vreselijk hoe deze wezens de meest
betekenisvolle woorden van de Heer voor woorden van de satan houden. Ja, al zou
de Heer persoonlijk verschijnen en hun onzin aan de kaak stellen, dan nog
zullen ze Hem voor niemand anders houden dan voor wie ze jou houden. Zelfs als
Hij door wonderwerken van Zijn ware wezen zou getuigen, zullen ze evenals de
Farizeeën zeggen: Hij doet dit allemaal met behulp van de opperste duivel.
8 Ja,
lieve vrienden, jullie opmerking is volkomen juist en het is met deze wezens
werkelijk zo gesteld als jullie gezegd hebben. Maar het is ook waar dat er voor
de Heer oneindig veel mogelijk is, waar wij met al onze wijsheid nooit op
kunnen komen. Daarom zullen we hier ook enkele experimenten uitvoeren, en dan
zal het wel duidelijk worden welke uitwerking dat op deze wezens zal hebben.
Dit bedrieglijke kruisbeeld is de voornaamste steun en bescherming voor hun
onzin. Dit zullen we het eerst aanpakken, het afbreken en voor onze voeten
vernietigen.
9 We
gaan er nu op af. Kijk, als we dichterbij komen wijkt de bloedmachinist al
terug en ik zeg: jij drogbeeld, dat ontstaan is uit de reeds lang voortdurende
verkeerde denkbeelden van deze wezens, houd op te bestaan! Want in de ogen van
de Heer bestaat er geen grotere gruwel dan een drogbeeld dat op Hem betrekking
heeft en waardoor duizenden en nog eens duizenden mensenharten vervuld worden
van de allerduisterste waanideeën en van het afzichtelijke vuil van de dood.
10
Kijk, het kruisbeeld ligt al totaal vernietigd als vuil kaf op de grond, en de
met stomheid geslagen monniken beginnen de een na de ander overeind te komen.
Uit ieder gelaat vonken ons woede en toorn tegemoet, maar toch waagt niemand
het ook maar een hand naar ons uit te steken. Ook wil niemand een woord zeggen.
Daarom zal ik een woordje zeggen tegen de ons reeds bekende, zich op de
achtergrond bevindende monnik. Ik zeg tegen hem:
11
Luister, jij duistere geest daar op de achtergrond! Kom naar voren en geef mij
antwoord op de vraag die ik je in de tempel heb gesteld! De monnik komt bevend
van angst naar voren en wil mij vanwege het vernielde kruisbeeld met een vloek
in plaats van met een antwoord tegemoet komen. Kijk nu eens, vlak voor hem
ontstaat er in de bodem een metersbrede kloof en - in de diepte ziet hij de
hel! Ik zeg tegen hem: kijk, duistere geest, dat is jouw christendom; jouw hart
is vervuld van hetgeen je hier ziet.
12 In
plaats van de bovenal milde liefde van Christus, die, nog bloedend aan het
kruis, voor de daders van het kwaad de Vader in Zichzelf om vergeving vroeg,
dragen jullie niets dan haat, sekte-ijver, verdoemenis, oordeel en vuur in je,
en daarom gaan jullie als verstokte antichristenen lijnrecht tegen de
grondbeginselen van Christus in. Jullie ontnemen al jullie volgelingen de
laatste levensdruppels en in plaats daarvan vullen jullie hun harten met de
dood.
13 In
plaats van het levende brood, dat het waarachtige levende woord van God is,
geven jullie hun gloeiende stenen te verteren opdat zij allen, evenals jullie,
vervuld worden van wraak, toorn, woede, oordeel en verdoeming tegenover al
degenen die de Vader Zelf heeft willen opvoeden en onderrichten. Ja, jullie
maken er geen gewetenszaak van om jullie heers- en gewinzuchtige onderdrukking
van het volk te versterken, het woord Gods zoveel mogelijk uit de gemeente te
weren en een eventuele bezitter ervan zelfs als ketter te vervloeken en te
verdoemen. In plaats van met het woord Gods, voeden jullie het volk met jullie
egoïsme en heerszucht, en jullie devies is ieder sprankje beter licht ver van
het volk te houden, terwijl Christus de Heer toch uitdrukkelijk heeft gezegd:
`Wees volmaakt zoals uw Vader in de hemel volmaakt is!'
14 Wat
moet ik met jullie beginnen? Jullie, die de kudde van de Heer hadden moeten
weiden, hebben je, de wolf schuwend, achter een zevenvoudige muur verscholen en
werden tenslotte in plaats van trouwe herders, zelf tot wolven. En buiten staan
vele duizenden en miljoenen, die de scherpte van jullie wolfstanden hebben
geproefd en jullie luid roepend aanklagen voor de rechterstoel van Christus!
15 Wat
moet ik met jullie beginnen? Jullie hebben altijd Gods woord met voeten
getreden omdat het niet deugde voor jullie onverzadigbare heers- en gewinzucht.
Wat moet ik met jullie beginnen, jullie, die vermetel genoeg tegenover het volk
durfden te beweren: de aarde ligt aan onze voeten en God dragen we in onze
handen?! Ik zeg jullie: een nadeliger en tevens treffender getuigenis dan juist
dit hadden jullie nooit kunnen bedenken. Waarlijk, jullie hebben waar het maar
mogelijk was, de volkeren met hun gezalfde keizers en koningen nog altijd met
jullie heers- en gewinzuchtige voeten getrapt en met God in jullie handen
dreven jullie handel als met slechte koopwaar. Daardoor was er niets goddelijks
in jullie harten, maar in plaats daarvan waren ze steeds vervuld van hetgeen
jij, duistere geest, nu in de gapende kloof aan je voeten ziet.
16 Wat
zal ik nu met jullie doen? Vraag mij wie ik ben, en ik zal jullie antwoorden:
ik ben een echte apostel van de Heer en ben naar hier gezonden om jullie in
Zijn naam op te wekken. Hoe zal ik jullie echter opwekken als jullie vervuld
zijn van het eeuwige gericht? Zodoende vraag ik jullie nog eens: wat willen
jullie doen? Spreek, of deze afgrond moge jullie verslinden.
17
Luister nu, wat onze monnik zegt: in naam van al mijn medebroeders vraag ik je,
wie je ook mag zijn, om ons deze harde beproeving te besparen. Zijn wij volgens
de leer van Christus onze Heer waarachtige bedriegers geworden, dan waren wij
dat toch niet uit eigen beweging maar omdat we moesten zijn zoals we zijn, en
omdat niemand van ons anders mocht spreken en handelen dan hem door de kerk was
toegestaan. Waren we wolven, dan moesten we dat zijn; en als je werkelijk een
hogere afgezant mocht zijn, zul je ook wel weten hoe het met ons gesteld was en
nog is. Wij zijn hier nog precies zo gevangen als op aarde. Daarom, als het jou
mogelijk is, maak ons dan vrij, dan zullen wij ook het zuivere woord van
Christus aannemen! Maar bedek toch deze verschrikkelijke afgrond hier voor ons.
18 Ik
zeg tegen hem: wil je over deze kloof heen, dan moet je in geest en waarheid
alles in jezelf verstikken wat je daar in de afgrond voor je ziet, want dat is
een verschijningsvorm van hetgeen in jouw eigen hart aanwezig is. Daarom,
onderzoek jezelf en doen jullie allen die hier aanwezig zijn, hetzelfde. Word
wakker uit jullie doodsslaap opdat ik, als ik terugkom, jullie gezuiverd en
levend moge vinden, zodat ik jullie weg kan leiden uit jullie gevangenis van de
dood! Er zijn er in dit klooster echter nog meer die ik eerst nog moet
vermanen. Als zij tot bezinning zijn gekomen, dan pas zal ik terugkomen en
jullie in naam van de Heer een nieuwe weg laten zien. Zie, hoe ze nu beginnen
te huilen en te jammeren. Wij zullen dit echter niet aanhoren, maar ons meteen
naar de `paradijsmonniken' begeven.
70.
Bij de paradijselijke augustijnen
1 Kijk
daar, aan de overkant van de binnenplaats van het klooster geeft een
openstaande deur toegang tot een tamelijk grote tuin. Daar zullen we naartoe
gaan en zien wat we allemaal in de tuin aantreffen. Wel, de tuin ligt reeds
uitgestrekt voor onze ogen. Hoe bevalt hij jullie? Jullie zeggen: vriend,
werkelijk, men moet een vijand zijn van iedere hoger gevoel voor schoonheid,
als men geen genoegen zou hebben aan deze tuin. Deze prachtige bogen langs de
hoge tuinmuren, deze fonteinen, de prachtige zuilentempels en dan de vele mooie
bloemen en ook nog de fruitbomen in de mooiste orde gerangschikt, - men moet
werkelijk zeggen: hier zijn kunst en voortreffelijke smaak verenigd. De natuur
is overal heel mooi en harmonisch afgestemd op de kunst. Daar, boven de
tuinmuur uit, verheft zich een mooi paleis dat wat zijn pracht betreft,
werkelijk niets te wensen overlaat. We zijn van mening dat als de geesten die
hier ergens in deze tuin wonen maar enigszins overeenstemmen met deze prachtige
aanleg, op zichzelf beschouwd dan toch geen totaal bedorven mentaliteit kunnen
hebben. Ja, geliefde vrienden en broeders, ik zeg jullie, dat lijkt wel zo,
maar jullie moeten daarbij de volgende regels niet vergeten:
2 Waar
onder mensen veelpracht is, daar is ook veel verkwisting; waar veel verkwisting
is, daar is ook veel heerszucht aanwezig; waar veel heerszucht is, daar is veel
eigenliefde; waar veel eigenliefde is, daar is ook veel eigenbelang. Vandaar
dat uiterlijke pracht nooit een gunstig teken is voor degene die er liefhebber
van is. Kijk maar eens terug op jullie aarde. Wie wonen er in grote prachtnolle
paleizen? Bijna uitsluitend de rijken en machtigen. Voor wie dient deze pracht?
Voor niemand anders dan alleen voor de eigenaar zelf. Hoe dient ze hem? Ze
dient hem op meerdere manieren. Om te beginnen is ze een uithangbord van zijn
welgesteldheid of van zijn staatkundig gezag, en stemt de voorbijtrekkende
mensen. tot respect en maakt hen schuchter, zodat ze het niet licht zullen
wagen om met wat voor aangelegenheid ook naar zo'n grandioze prachtwoning toe
te gaan. Ten tweede houdt zo'n pracht de arme mensen er voortdurend van af, de
eigenaar te benaderen om hem een milde gave te vragen. Ten derde is zo'n pracht
een onuitputtelijke bron voor het bestendig voeden van de hoogmoed en daardoor
ook van de voortdurende verachting van het armere volk. Ook is een dergelijke
pracht het beste middel om armere mensen aanhoudend behoorlijk dom te houden.
3 Jullie
vragen, waarom? Omdat de eenvoudige man van het volk de eigenaren van zo'n
grote pracht voor wezens van een andere soort houdt. Bij het zien van zo'n
overdreven pracht kan hij dat gevoel niet van zich af zetten. Ja, ik moet
jullie zeggen: waren de Sint Pieter en het pauselijk Vaticaan niet van een
pracht en grootte die de meeste menselijke begrippen te boven gaan, dan zou
menigeen het niet zo'n grote gunst vinden 4m allergenadigst te worden
toegelaten tot het kussen van de pantoffel van de paus. De waardeloze aflaten
zouden, indien uitgereikt vanuit een boerenhuisje, nooit zo'n winstgevende
uitwerking hebben gehad als die vanuit de aardse overvloedige pracht van het
Vaticaan. Maar jullie hebben altijd nog gezien dat welke godsdienst ook, als ze
in het uiterlijke, materiële overging, zijn toevlucht begon te nemen tot
uiterlijk prachtvertoon om van de onwetendheid van de mensen nog een tijdlang
te kunnen profiteren. Maar de vraag daarbij is of het imponeren van mensen ooit
enig nut had?
4
Zelfs de tempel van Salomo was in de grond niets anders dan een stille
voorbode, die door zijn aanwezigheid vanaf de tijd van Salomo het hele volk van
Israël aantoonde, hoe het van het geestelijke in het materiële is overgegaan en
hoe in de hele tempel ten slotte niets goeds of waars meer te vinden was. De
Heer getuigde tegenover de joden zelf over de tempel, dat ze het huis van gebed
tot een moordenaarshol hadden gemaakt! Ja, in deze tempel hebben gruwelen
zonder naam plaats gevonden. En de mensen werden door de tempel zo misleid, dat
ze de Heer der heerlijkheid niet hebben herkend en zelfs in de tempel hebben
besloten Hem te kruisigen. Ook judas is in de tempel met geld uitbetaald en
wierp dit bloedgeld ten slotte zelf weer terug in de tempel als een sterk
getuigenis dat de tempel reeds van oudsher een moordhol was van Gods Geest.
5
Wanneer jullie wat nadenken over wat hier gezegd is, dan zal deze pracht jullie
in een niet al te gunstig daglicht verschijnen. En hoe het daarmee gesteld is,
zullen we zo meteen proeven als we bij de eerste tuintempel komen.
6 Kijk
daar eens, twee in het wit geklede monniken komen ons reeds tegemoet. Jullie
vragen: zijn dat soms dominicanen of cisterciënzers? 0 nee, geliefde vrienden,
broeders, dat zijn enkel paradijselijke augustijnen, want in het paradijs
trekken ze hun zwarte togen uit en trekken daarvoor in de plaats witte aan. Wat
kijken jullie nu zo oplettend naar dat paleis daar? Ik weet al wat jullie
opvalt; de daar rondspringende engelen met de aan hun schouders aangebrachte
vleugels, gemaakt van witte veren. Jullie vragen wel of ze ook kunnen vliegen.
O nee, dat kunnen ze helemaal niet, want de vleugels zijn niet aan hen gegroeid
maar slechts, zoals jullie gewoon zijn te zeggen, kunstmatig aangebracht als
voor het theater. Dat springen moet de levendigheid van deze engelen
voorstellen en hoe deze bereid zijn om deze paradijsbewoners op hun wenken te
bedienen. Kijk, zo'n half dozijn komt de twee op ons afkomende paradijsbewoners
al achterna gerend en jullie zullen spoedig zien dat deze engelen zelfs van
knuppels en sabels voorzien zijn om eventuele ongevraagde gasten op een niet
erg paradijselijke manier uit het paradijs te verdrijven.
7
Jullie vragen wat zulke engelen eigelijk op aarde waren. Hebben jullie nog
nooit gehoord van zogenaamde lekenbroeders, of beter gezegd, kloosterknechten?
Ook hier zijn ze dienstwillige geesten van het klooster. Maar met de bedoeling
dat hun dienst hun beter zal bevallen, worden ze als engelen aangekleed. Dat
komt allemaal door de verkeerde denkbeelden die dergelijke mensen hadden toen
ze het tijdelijke voor het eeuwige verruilden. De grote liefde en ontferming
van de Heer laat deze wezens echter bij hun denkbeelden totdat ze zich zo
zachtjesaan bewust worden dat met dergelijke situaties iets mis moet zijn. Op
de eerste plaats omdat ze zich met al deze mooie vruchten nooit volkomen kunnen
verzadigen. Het eten en drinken komt hun bijna voor, alsof ze droomden dat ze
aten en dronken. Ten tweede zien ze hier boven zich wel voortdurend witte
wolken voorbijtrekken, maar waar deze wolken hun licht vandaan krijgen, kunnen
ze niet zien. En ten derde valt hun mettertijd op dat ze, wel wetend in de
geestelijke wereld te zijn, nergens een heilige te zien krijgen, ook niet de
Moeder Gods, Maria, dus ook geen Petrus en geen aartsengel Michaël. Een vierde
heel groot probleem voor hen is dat, wanneer ze over de tuinmuur kijken waar ze
gewoonlijk met ladders opklimmen, zij niets dan onvruchtbare steppen zien en
alleen maar hun tuin veel vruchten voortbrengt. Ten vijfde werkt ook de
omstandigheid dat hun kloosterkerk behalve door henzelf door niemand anders
bezocht wordt, eraan mee om hen geleidelijk wakker te schudden. En zo zijn er
nog meer van dergelijke duwtjes, waardoor de geest er op wordt gewezen dat er
met zijn paradijs iets mis moet zijn.
8 Deze
paradijsbewoners hebben wel nog de kloosterhemel voor ogen die we pas later
zullen leren kennen, maar over die hemel hebben ze nog aanzienlijke
bedenkingen. Daarom moeten deze hemelbewoners ook heel politiek zijn en de
bedenkelijke kanten van hun hemel zo goed mogelijk geheimhouden, want anders
zou het er met het paradijs, dat ook voor de hemel moet zorgen, gauw heel
beklagenswaardig uitzien en onze montere engelen zouden de aanzienlijk grote
tuin niet meer bewerken. Want jullie moeten weten dat de Heer om goede redenen
toelaat dat deze mensengeesten hier evengoed als op aarde door de vlijt van hun
handen en in het zweet van hun aanschijn hun brood moeten verdienen. Dus moeten
ze werken, willen ze te eten hebben.
9 Maar
kijk, onze paradijsbewoners komen naar ons toe. Laten we daarom stil zijn en
letten jullie op de ontvangst! Kijk, daar wenkt een paradijsman twee met
knuppels voorziene engelen om naast hem te komen lopen, zodat hij ons onder
veilige begeleiding kan naderen. De andere paradijsman vormt met vier van
sabels voorziene engelen de achteropkomende bescherming voor de voorhoede,
wanneer deze tegen de vijand te zwak mocht zijn.
10
Wel, de eerste paradijsman doet zijn mond al open en vraagt ons: waar komen
jullie vandaan, van boven of van beneden? Ik zeg: van boven. Hij vraagt ons:
waar is boven? Ik wijs met mijn hand naar mijn borst en zeg: hier in mijn hart,
uitsluitend in de liefde tot de Heer, is van boven! Hij zegt: wat klets jij
voor onzin? Weet je niet waar de hemel is, en weet je niet dat je je hier in
het paradijs van God bevindt? Ik zeg tot hem: ik weet waar de hemel is en ken
het paradijs heel goed. Maar dit paradijs hier en jouw hemel herken ik niet als
een paradijs of als een hemel. Maar ik herken zoiets slechts naar waarheid. En
deze hemel en dit paradijs zijn in waarheid niets anders dan een wanproduct van
jouw en jullie aller wereldse dwaasheid. Hij zegt: wat is dat voor taal? Zo
spreken zij die van boven komen? Nee, wacht eens even, we zullen je heel
tastbaar laten zien waar beneden is. Kom hier, jullie engelen van God, en stel
deze drie helse galgenbrokken meteen in verzekerde bewaring en breng ze
daarheen, jullie weten wel welke plaats ik bedoel, namelijk in de school waar
ze boven en onder leren onderscheiden.
11
Kijk, de `engelen' sluiten ons in en we zullen ons deze keer niet verweren,
maar ons door hen laten oppakken. Eerst wanneer ze over ons een heel
menslievend oordeel hebben geveld, zullen we ons wat gaan roeren, want dit
alles behoort bij de zaak. Zonder deze ervaring zouden jullie geen volkomen
inzicht hebben in deze geestelijke situatie, en langs een andere weg zouden we
deze geesten niet gauw benaderen en ze dan, voor hun eigen bestwil, van hun
waanideeën overtuigen. Daarom laten we ons, zoals gezegd, intussen heel
goedmoedig oppakken, opdat jullie daaruit ook mogen inzien op hoe ontelbaar
veel manieren de Heer Zijn dienaren aanhoudend vruchtbaar liefdewerk weet te
verschaffen.
71.
In ogenschijnlijke gevangenschap bij
de paradijselijke augustijnen.
Hun twijfel over de juistheid van hun
handelen
1 De
twee hemelse monniken (jullie moeten weten dat `hemel' hier zoveel wil zeggen
als `zijnde in het paradijs') gaan voorop en de engelen met hun knuppels en
sabels komen achter ons aan. Jullie vragen waar ze ons wel heen brengen. Kijk,
daar tamelijk noordwaarts in een hoek van de lage tuinmuur is een vervuilde
toren, voorzien van een zwarte deur. Daar gaan ze ons opbergen. Wat er verder
gaat gebeuren zal jullie eigen ervaring leren. Beluister onderweg maar wat de
twee monniken bespreken.
2 De
een zegt zojuist: wat denk jij, wanneer deze drie vagebonden toch eens
afgezanten
waren van een beter oord dan dit, waar wij nooit eens zoveel kunnen eten dat we
genoeg hebben? Moesten we ze in dat geval niet aanhoren en ons verder
informeren waar ze eigenlijk vandaan komen? Want onze vraag die we hun stelden,
of ze van boven of van beneden kwamen, was te voorbarig. We zijn, zoals men
gewoonlijk zegt, met de deur in huis gevallen. Neem aan dat ze in ernst van
boven komen en wij zouden hier in dit paradijs zeer onparadijselijk met hen
handelen, dan kon zoiets ons duur komen te staan. Daarom ben ik van mening dat
we in plaats van ze in de dwangtoren te stoppen, ze beter daar in de richting
van de middag naar de vrijheidstoren kunnen brengen, die overal naar buiten
openstaat en alleen naar binnen op slot is.
3 De
ander zegt: beste vriend en broeder, ik denk dat je hier in het paradijs toch
niet van plan bent om een ketter te worden? We weten wel dat de Heer op aarde
heeft geleefd zonder pracht en praal. Dat was ook het geval met de eerste
verkondigers en verbreiders van Zijn leer. Maar je weet toch dat de kerk van de
Heer in die tijd een behoeftige en lijdende kerk was. Na de grote
kerkvergadering van Nicea heeft ze echter over al de heidenen tot ver in de
omtrek gezegevierd. Vandaar dat ze dan ook ophield een behoeftige en lijdende
kerk te zijn en daarvoor in de plaats een zegevierende, een rijke kerk werd, ja
een kerk vol luister, pracht, aanzien, macht en gezag.
4
Wanneer de Heer Zijn kerk en Zijn dienaren op aarde met zo'n heerlijkheid
toerust, hoeveel te meer zal Hij dat hier in het rijk der zalige geesten doen.
Wanneer Hij dus hogere boden naar ons toe stuurt, dan kun je toch vol
vertrouwen verwachten dat dergelijke boden niet in de gedaante van zo'n echt
straattype zullen verschijnen, maar met grote praal en hemelse majesteit. Want
er staat toch in de Schrift dat de Heer met grote macht en heerlijkheid zal
rondtrekken op de wolken des hemels. Hoe kunnen dergelijke straattypen dan
afgezanten van God zijn? Vermomde boden van de hel, ja, maar geen hogere boden
van de hemel. Daarom maar recht vooruit met ze naar de dwangtoren, die gebouwd
is uit louter gewijde stenen. Het zal dan wel meteen duidelijk worden, van wat
voor gezindheid ze zijn. Want zo'n gewijde steen moet voor duivelen duizendmaal
erger branden dan de onderste hel.
5 De
eerste antwoordt: goed, doe jij maar wat je wilt, maar ik blijf bij mijn idee.
Als het uiteindelijk fout loopt, dan kun jij alles op je nemen. Doe dus wat je
wilt, ik wil je plannen niet tegenwerken. Kijk, de toren is reeds vlakbij.
Hier, ik overhandig je de sleutel, want ik wil volstrekt geen aandeel hebben in
deze onderneming. Ik heb echter reeds vaker bij mezelf overwogen dat wij in
onze roomse kerk altijd veel vlugger gereedstaan ons te verdoemen dan om te
zegenen. En dan denk ik vaak bij mezelf aan de tekst van de Heer, waarin Hij
Zijn apostelen en leerlingen nadrukkelijk waarschuwt voor het verdoemen en
veroordelen.
6 Om
die reden heb ik me dan ook heimelijk voorgenomen, niemand meer te verdoemen of
te veroordelen. En dus wil ik voor mij dit voornemen ook bij deze drie geheel
doen gelden en zeg je daarom nog eens: doe wat je wilt, maar ik wil helemaal
geen deel hebben aan jouw handelswijze.
7 De
ander zegt: dan neem ik de sleutel over en zal de goddelijke gerechtigheid
beoefenen. Want groot is de liefde van de Heer, maar Zijn gerechtigheid staat
nog hoger en eiste zelfs het bloed van Gods Zoon. Laat mij daarom gerechtigheid
beoefenen.
8 De
eerste geeft de gerechtigheidsbeoefenaar kortweg als antwoord: ik voor mij weet
uit de Schrift dat de Heer Zijn apostelen en leerlingen geen ander gebod heeft
gegeven dan dat van de liefde. Ik weet ook dat de Heer eens een onrechtvaardige
rentmeester aanhaalde als na te volgen voorbeeld. Ook zei Hij eens dat Hij meer
vreugde had over een berouwvolle zondaar dan over 99 rechtvaardigen. Maar ik
kan me helemaal geen belangrijke tekst herinneren waarin de Heer strenge
gerechtigheid echt evident benadrukt. De scène eindigt tenslotte verdedigend
voor de tollenaar en de wetsgetrouwe farizeeër wordt berispt! Als ik dat alles
overdenk, dan heeft een te strenge gerechtigheid van onze kant in mijn gemoed
heel veel van haar waarde verloren. Overigens, zoals gezegd, doe wat je wilt.
Hier is de toren, de drie staan ook hier. De sleutel heb je in handen; hiermee
trek ik me terug!
72.
Netelige vragen - eerlijk antwoord
1
Kijk, de monnikgeest met de sleutel doet als bewoner van dit hemels paradijs de
deur open en gelast ons binnen te gaan. Wat denken jullie, zullen we dit bevel
volgen of niet? Menig katholiek zou zeggen dat de gehoorzaamheid dat vereist.
Maar omdat een ander principe zegt dat men God meer moet gehoorzamen dan
mensen, zullen we deze wenk dan ook niet volgen maar fijn buiten blijven. En
bovendien zal ik nog de vrijheid nemen deze toren, door hem heel even aan te
raken met mijn rechterhand, ogenblikkelijk in nietig stof te veranderen. Maar
omdat de sleuteldrager ons niet de volgende woorden bedreigt: als jullie niet
ogenblikkelijk naar binnen gaan, zal ik dadelijk met geweld de hand aan jullie
doen slaan, moeten wij wel naar de toren toegaan en wel zo ver, dat ik hem met
mijn vinger kan aanraken. Nu zijn we bij de toren en zie, hij bestaat al niet
meer!
2 Maar
kijk nu ook eens naar de monnik die ons gevangen wil zetten, wat een
erbarmelijk verbaasd gezicht hij trekt. En de andere, beter gezinde, gaat naar
hem toe en zegt: wel, broeder, wat zeg je dan van dit gebeuren? Kan de duivel
zoiets teweegbrengen? De ander zegt: ja, broeder, deze zaak komt me uiterst
raadselachtig voor. Tot nu toe heeft geen satan ook maar enigszins vat op deze
toren gehad. Ja, hij stond daar als een waarachtig onoverwinnelijke burcht Gods
en al de ketters en dienaren van de duivel, die tegenstanders waren van de
alleenzaligmakende kerk, hebben daar hun vervloekte asiel gevonden. Geen duivel
heeft het ooit gewaagd in de buurt van deze toren te komen. En kijk nu, deze
booswicht of wat hij ook mag zijn, heeft de toren met een vinger aangeraakt en
op hetzelfde ogenblik is er geen spoor meer van te bekennen. Ik zie nu geen
ander middel dan deze drie zo goed en zo kwaad als het gaat buiten dit heilig
paradijs te brengen, want anders raken ze nog andere dingen aan en vernietigen
die net als de toren.
3 Ik
moet eerlijk bekennen, God, de Heer is werkelijk een raadselachtig wezen en
wanneer men denkt naar beste vermogen te hebben gehandeld, dan verijdelt Hij
weldra alles. Zo heeft Hij de ene kerk na de andere gesticht, en wanneer een
kerk echt uitgegroeid is om, zoals men wel zegt, aan Gods leiband te lopen, dan
komt Hij en snijdt als een heidense Spartaan de band middendoor. Dan valt de
hele kerkelijke kraam ondersteboven en blijft er niets van over dan hoogstens
een naam zoals bij de stad Babylon. Nu weet men niet eens meer de plaats te
vinden waar deze grote wereldstad eens lag. Ik, wat mij betreft, wil met deze
drie mannen niets meer te maken hebben. Wil jij je verder nog met hen
bezighouden, dan kun je dat doen. Maar of je iets met ze zult bereiken, dat
betwijfel ik ten zeerste. Volgens mij zou een algemeen concilie over dit
gebeuren het beste middel zijn. Maar hoe roep je het bij elkaar zolang deze
drie aanwezig zijn?
4 De
ander zegt: ik denk dat dat niet nodig is, want deze drie komen kennelijk van
boven. Waartoe zou dan een concilie dienen? Ze zullen ons concilie evengoed uit
elkaar blazen als deze toren. Het `van beneden komen' van deze drie laten we
voorlopig fijn buiten beschouwing, want er staat geschreven dat helse machten
de rots of de kerk van Petrus nooit zullen overwinnen. Maar hoe zou het aflopen
als wij in een concilie het oordeel zo zouden leiden dat deze drie afgezanten
van de hel zijn en zij toch, ondanks het getuigenis van Christus, een eind
hebben gemaakt aan deze toren? We zouden daarmee niets anders zeggen dan dat
onze alleenzaligmakende kerk helemaal niet door Petrus of Christus is gesticht.
En dat getuigenis zou toch zeker heel wat erger zijn dan het teniet gaan van
deze toren. Maar erkennen we daarentegen dat de Heer ons dit heeft aangedaan
ten gevolge van Zijn onmetelijke raadsbesluiten, dan berokkenen we ons daardoor
niet de minste schade. Het staat de Heer immers vrij te doen wat Hij wil en al
wat Hij doet is zeker welgedaan.
5 De
tegenstander zegt: je hebt gelijk en ik kan daar niets tegenin brengen. Maar
wat zullen onze zalige medebroeders en al de dienstwillige engelen van deze
geschiedenis zeggen, wanneer ze die zullen vernemen? Het lijkt me toch nodig ze
daar meteen over in te lichten, want anders komen wij bij hen in een vreemd
daglicht te staan.
6 De
ander zegt: daarover heb ik weer een heel andere mening. Laten we ons niet druk
maken over wat onze medebroeders zullen zeggen, maar laten we deze drie, zolang
ze nog hier zijn, in hemelsnaam laten doen wat hun goeddunkt en wij wassen
daarbij onze handen in onschuld. Onze medebroeders moeten zelf maar proberen
hoe het hun bevalt om tegen een onstuimige bergstroom op te zwemmen.
7 Nu
spreek ik de betere monnik aan en zeg: luister, geliefde vriend, jouw spreken
bevalt me en daarom ben je dichter bij het rijk Gods dan menig ander. Al heb je
ook weinig werken verricht die je naar hier zijn nagevolgd, je hebt toch heel
wat meer licht dan de anderen. Daarom krijg je nu de gelegenheid om de goede
daden die je ontbreken voor het rijk Gods, in te halen. Laat daarom meteen al
de schijnzaligen van dit paradijs hier bij elkaar komen.
8 Onze
betere monnik zegt: lieve vrienden, dat kan dadelijk geschieden, want door een
oproep en een wenk zullen allen zich aanstond hierheen begeven.
9 Ik
zeg: geef dus een wenk en laat je oproep luid klinken. Onze monnik doet dat en
een hele menigte komt reeds van alle kanten toegelopen. En kijk, hoe enkelen
hun handen in elkaar slaan omdat ze de toren niet meer zien. Van alle kanten
wordt gevraagd: in hemelsnaam, wat is hier gebeurd? Welke booswicht heeft dit
gedaan? Onze betere monnik antwoordt met luide stem: luister broeders, ik zeg
jullie, vraag daar niet naar, want de drie machtigen staan nog in ons midden.
De middelste, die wij ellendig genoeg in de toren wilden opsluiten, heeft deze
nauwelijks met één vinger aangeraakt en in een oogwenk was de toren vernietigd.
Wij weten echter dat de macht van satan dat nooit klaar krijgt; wees daarom
verstandig, opdat ons geen groter onheil mag treffen.
10
Kijk, de opperste leider van dit paradijselijk monnikencollege komt heel
voorzichtig naar ons toe en ondervraagt ons, zeggende: wij en alle goede
geesten loven God de Heer! Als jullie eveneens goede geesten zijn, zeg ons dan
wat jullie verlangen.
11 Ik
zeg: kijk, mijn verlangen is heel eenvoudig en bestaat nergens anders in, dan
dat je mij meedeelt bij welke gelegenheid Petrus de kerk van Rome heeft
gesticht en bij welke gelegenheid heel het monnikenwezen? Maar dat moet je me
bewijzen uit de Schrift, want elk ander bewijs wijs ik van de hand.
12
Kijk nu, hoe deze prior een heel erbarmelijk gezicht trekt en meteen heimelijk
een kruisteken maakt over zijn gezicht en heimelijk tegen zijn buurman zegt:
God sta ons bij! We staan oog in oog met de opperste drie-eenheid uit de hel;
dat zijn Lucifer, Satan en Leviathan! Dat is wel zeker! Maar ons is een vraag
gesteld; wat gaan we daarop antwoorden? Zwijgen we, dan vernielt deze
drie-eenheid - God sta ons bij - ons hele klooster, ons paradijs en ons
hemelrijk en stuurt ons tenslotte recht de hel in! Maar geven we hem antwoord,
dan hebben we ons zo goed als aan de hel overgeleverd. Werkelijk, Gods
beschikking neemt in deze wereld een vreemd karakter aan, zodat men zelfs in
het paradijs en in de hemel niet eens goed weet waar men aan toe is. Maar daar
ik uit de Schrift het apostolisch gezag van de roomse kerk helemaal niet kan
bewijzen, zal het het beste zijn dat ik hem zeg zoals het ook werkelijk is:
luister vriend, dat kan ik niet. Ik geloof wel dat de roomse kerk door Petrus
is gesticht en zag dat ook in vanuit een historische traditie. Volgens deze
traditie zou deze apostel meer dan twintig jaar in Rome hebben doorgebracht.
Maar of zo'n traditie wel of niet authentiek is, dat weet de Lieve Heer beter
dan ik.
13 Ik
was nu eenmaal rooms-katholiek en geloofde, leerde en handelde naar de geest
van deze kerk en ik denk daardoor niets verkeerds te hebben gedaan. Maar ligt
die zaak anders, dan kun je ons zelf daarover inlichten. Ik ben geneigd naar je
te luisteren; vertel dus maar op. Als je een goede geest bent, dan zul je niets
verkeerds willen. Maar als je een slechte geest bent, bedenk dan dat God nog
machtiger is dan jij. Dus zeg, wat je te zeggen hebt.
73.
Een vraag aan de prior van het
augustijnenklooster
1 Ik
zeg tegen hem: voor het moment heb je je er heel goed uit gered. En daar je
zelf inziet, geen antwoord te kunnen geven op mijn vraag, wil ik dit
niet-beantwoorden dan ook beschouwen als een antwoord. Maar let nu op, ik ga je
een tweede vraag stellen. Misschien vind je daar in jezelf antwoord op. Omdat
jij, goed op de hoogte van de Schrift, ook tijdens je leven op aarde niet hebt
kunnen achterhalen of de apostel Petrus ooit in Rome leefde en de kerk van Rome
heeft gesticht, zou ik van jou toch willen horen, om welke reden je tijdens je
leven op het idee bent gekomen, je met alle ijver in te zetten om prior te
worden van een klooster? En waarom heb je, toen je met behulp van allerlei
sluwe middelen het priorschap had bemachtigd, je zelfs enkele malen tot het hoofd
van de kerk gewend, om jou of tot generaal van je orde of als het mogelijk was,
tot bisschop te benoemen? Kijk, dat is een belangrijke vraag en daar kun je me
antwoord op geven omdat je dit allemaal in jezelf hebt ervaren en dit nog heel
levendig voor de ogen van je herinnering zweeft.
2 Kijk
nu, onze paradijselijke primus trekt een heel verbouwereerd gezicht, zoekt in
alle hoeken en gaten naar een slim antwoord en vindt in zichzelf, zoals jullie
licht uit zijn verlegen gelaatsuitdrukking kunnen opmaken, niets van dien aard.
Hij voelt zich heel sterk genoodzaakt tegen wil en dank met de waarheid voor de
dag te komen. Al zal die hem hoe dan ook op zijn tong branden als veel te heet
eten, het zal hem niet baten. Daarom besluit hij bij zichzelf de waarheid te
spreken, moge komen wat komt!
3
Kijk, hij doet zijn mond open; luister dus naar wat hij naar voren gaat
brengen. Hij, (de prior) zegt: geliefde vriend, waar je ook vandaan mag komen,
ik zeg je eerlijk dat ik dat allemaal letterlijk voor mezelf heb gedaan. En
waarom deed ik dat? Omdat ik met mijn goede kennis van de principes van de
rooms-katholieke kerk maar al te goed inzag waar het in hun christelijke
theorieën eigenlijk om ging, namelijk om niets anders dan enkel om de
wereldheerschappij. En om die te bereiken moet men zich aanzien en door aanzien
schatten en rijkdommen kunnen verschaffen. Maar hoe het zuivere christendom er
daarbij uitziet, daarover, dat weet je zelf wel, heeft men zich in de Kerk van
Rome nog nooit bekommerd.
4 En
als ik me niet vergis, bestaat die voor het christendom ellendige situatie in
de rooms-katholieke kerk vanaf de tijd van Karel de Grote, die naar mijn
weten
aan de bisschop van Rome landerijen schonk en op die manier een wereldse
machthebber van hem maakte.
5 Vanaf
die tijd heeft men het christendom, voor wat zijn zuivere sfeer betreft, als
ongeschikt voor de kerkelijke zaak, slechts in het geheim bekeken, omdat het in
zijn echtheid lijnrecht tegenover werelds aanzien staat. Daarom behield men
enkel de naam en paste de leer zo aan, dat deze zich met het werelds aanzien
noodgedwongen moest verdragen.
6 Ik
moet je daar nog bij zeggen dat ik vaak, als ik heimelijk wat verder nadacht
over het pausdom, heel sterk moest denken aan de god uit het boek Daniël,
'Mausim', aan wie men goud, zilver en edelstenen offerde en die geen liefde
voor vrouwen kende. Maar wat baatte mij al mijn overdenken? Ik was nu eenmaal
als een stomme os in het juk gespannen; wie kon mij losmaken? Maar dat is wel
zeker, dat de voorste ossen aan de wagen minder te trekken hebben dan die welke
meer naar achter voor de wagen zijn gespannen. Ik was blij dat ik dat inzag.
Daarom probeerde ik meer vooraan in een juk gespannen te worden, om zodoende
meer een parade-os dan een trek-os te zijn. Had ik dan anders moeten handelen?
7 Ik
had wel anders willen handelen als God me niet zo'n teergevoelige huid had
gegeven. Maar tengevolge van de uiterste teergevoeligheid van mijn huid en de
steeds weer opgefriste aanblik van de vele laaiende brandstapels, koos ik de
verstandigste weg en deed eigenlijk helemaal niets. Ik dacht bij mezelf
waarachtig christelijk goed te doen volgens de zin van de goddelijke Stichter
is in zulke omstandigheden zo goed als totaal onmogelijk. Daarom doe ik liever
niets, doe zo goed mogelijk aan de uiterlijke domheden mee en probeer deze, zo
goed en kwaad als het gaat, ten minste te gebruiken in mijn tijdelijk voordeel.
Ik wist wel dat dit, als aan de leer van Christus iets authentieks was,
verkeerd moest zijn, maar dan dacht ik weer:
8 Als
de Heer deze leer, zoals ze in het evangelie staat, heeft gesticht dan zal Hij
ook wel Zijn reden hebben, waarom Hij Zijn eenvoudige en hoogst zuivere leer zo
heeft laten ontaarden! Bovendien dacht ik ook geregeld aan Paulus, die zijn
gemeente opriep onderdanig te zijn aan het wereldlijk gezag of dit nu goed of
slecht was, want er bestaat nergens gezag of het komt van God. Is het dus
onrecht wat de hoofden van de kerk doen, dan moeten zij dat eens verantwoorden.
Maar ik doe, wat Pontius Pilatus eens deed toe hij de kruisiging van Christus
niet kon verhinderen. De Heer, als het meest volmaakte Wezen, zal zeker ook wel
inzien dat iemand van ons met een uiterst beperkte macht niet in staat is om
tegen de gangbare wereldopvattingen in te gaan.
9
Kijk, beste vriend, waar je ook vandaan komt, dit is mijn antwoord op jouw
vraag en je kunt me hier nu op staande voet mijn vel afstropen, je krijgt uit
mij geen ander antwoord!
10 Nu
zeg ik: goed, mijn beste vriend, je hebt niets verzwegen maar mij oprecht alles
meegedeeld wat je volgens je herinnering in jezelf gevonden hebt. Maar ik zou
van je willen horen op welke gronden jij vervolgens in dit paradijs bent
gekomen. Want als jij bij jezelf, zoals je zei, overtuigd was van het volledige
falen van de Kerk van Rome, dan moet je er toch ook van overtuigd zijn dat
haar leer over het voortbestaan van de ziel na de dood even verkeerd moet zijn
als al het andere. Ik moet je daarbij nog zeggen dat juist uit de katholieke
kerk heel veel mensen hier beland zijn, die toch spoedig in het ware rijk Gods
kwamen en verder moet ik nog opmerken dat, ook al zou de katholieke kerk zich
in een volkomen antichristendom bevinden, ik me dan toch niet weet te
herinneren dat ze de naastenliefde en de ootmoed ooit verboden heeft. Daarom
zou ik van jou nog willen horen hoe het dan kwam dat jij, zoals reeds
opgemerkt, in dit paradijs bent gekomen.
11
Onze primus zegt: beste vriend, waar je ook vandaan komt, deze vraag te
beantwoorden zal van mijn kant wel wat moeilijk zijn want eerlijk gezegd, de
gronden waarop ik hierheen ben gebracht, ken ik evenmin als het middelpunt van
de aarde. Want ik moet eerlijk toegeven dat ik tijdens mijn lichamelijk leven
de onsterfelijkheid van de ziel na de dood en nog veel meer zaken helemaal heb
laten vallen. Maar wanneer men het geestelijk leven na de dood laat vallen, dan
blijft er op aarde toch niets anders over dan te leven naar het oud Romeinse
gezegde: Ede, bibe, lude; post mortem nulla voluptas! (8. Eet, drink en speel,
want na de dood bestaat er geen plezier meer.) Zo heb ik op aarde ook geleefd
om te eten, te drinken en juist omwille van het eten en drinken, alle wereldse
beuzelarijen mee te maken.
12
Maar toen de altijd nog fatale lichamelijke dood over mij kwam, waar ik tijdens
mijn leven zo onnodig veel over heb nagedacht, toen ervoer ik dat deze dood
geen ultima linea rerum (Definitief einde.) is, maar dat ik na het mij tot op
heden onbegrijpelijke afleggen van mijn aards omhulsel, net zo verder leef als
ik vroeger op aarde geleefd heb. Het enige verschil is dat ik nu in plaats van
in vuile kloostercellen mijn tijd doorbreng in deze aardige tuinsalons en in
plaats van een zwarte, nu een witte toog draag, geen mis meer lees maar me hier
bevind als een met intelligentie begaafde bladluis en letterlijk een fructus
consumere natus (10. Parasiet.) ben.
13 Dat
deze kloosterregels van de wereld hier nog onderhouden worden, is op zich
genomen even onverklaarbaar als al het andere. We menen hier dat we gelukkig
zijn; werkelijk, we zijn hier alleen gelukkig vanwege onze terug gevonden,
aangewende en enigszins gecultiveerde kloosterregel. Neem je ons deze af, dan
zijn veldmuizen gelukkiger dan wij. Ik moet je daarom bij dit alles nog zeggen
dat we geen van allen echt weten waarom we hier zijn.
14
Weet jij wat beters, deel het ons dan mee en we zullen deze onzekere schijn
heel graag omruilen, zelfs tegen een onplezierige zekerheid. Doe met mij en met
ons allemaal wat je wilt, maar bespaar ons de hel en nog verdere vragen. Want
ik heb je nu alles verteld en je kunt me nu nog vragen stellen zoveel je maar
wilt, ik zal je op elke vraag weten te antwoorden als een steen; want waar
niets is, daar kan de dood niets nemen!
74.
Vraag naar de liefde tot Christus
1 Nu
zeg ik: luister, beste vriend, ik denk dat je niet zo stom bent als een steen
en daarom zul je wel in staat zijn om nog een vraag te beantwoorden. Ik zal
deze vraag dan ook zo eenvoudig mogelijk stellen. Luister dus!
2 Heb
je tijdens heel je geestelijke ambtsuitoefening dan nooit nagedacht over
Christus en leek het je nooit toe dat je Hem uit alle krachten oprecht zou
kunnen liefhebben? Kijk, dat is een eenvoudige vraag die je bijna met ja of nee
kunt beantwoorden; alleen moet je antwoord gebaseerd zijn op oprechte waarheid.
3 De
primus zegt: beste vriend, waar je ook vandaan mag komen, op dergelijke vragen
kan ik je wel antwoord geven, ook als je er nog meer zou stellen. Maar stel me
geen vragen meer over de roomse kerk, want ik ben uitermate blij dat ik nu, net
als een gedemobiliseerde soldaat, niets meer met haar te maken heb. Maar wat
Christus betreft, daarover wil ik met je praten zolang je maar wilt. En
zodoende zeg ik je als antwoord op je vraag, dat ik heel vaak bij mezelf heb
nagedacht over Christus, en ik voelde vaak in mezelf dat ik geen slechte apostel
geweest zou zijn als ik het geluk had gehad om met Christus om te gaan zoals de
apostel Petrus met Hem omging. Ja, ik moet je zeggen, Christus is de enige
goddelijke persoon die ik uit alle krachten zou kunnen liefhebben, als Hij
werkelijk ergens aanwezig zou zijn. 4 Dat ik me tijdens mijn geestelijke
ambtsuitoefening juist ambtshalve het minst met Christus heb kunnen
bezighouden, daarvan zal het hoe en waarom je toch wel bekend rijn. Want werd
ik als kloosteroverste naar een hogere geestelijke instantie of bij een
bisschop en zelfs een keer naar Rome geroepen, dan was er tijdens zo'n
samenkomst nooit sprake van Christus, maar enkel van de inkomsten van het
klooster, hoe het vermogen van de kerk wordt beheerd en hoe ik het moest
aanleggen voor het geval dat het klooster te weinig inkomsten had om de
kerkelijke renten te verhogen! En toen ik zelfs eens naar Rome werd geroepen en
bij mezelf dacht, ik zal daar over Christus wat meer licht ontvangen, was daar
toch geen sprake van. Ik werd slechts haarfijn uitgevraagd hoe het met de
kerkelijke renten stond en of er nog geen aanzienlijke schenkingen waren
verkregen en voor het geval er enkele verkregen waren, wat dan met het
schenkingskapitaal was gebeurd. 5 Ik antwoordde daarop dat het met het
verkrijgen van schenkingen bij ons wat anders ligt. Wat de heel oude
schenkingen betreft, die zijn reeds lang aan het algemeen kloosterlijk
kerkvermogen toegevoegd, en van nieuwe schenkingen is in deze verlichte tijd
geen sprake meer. Men moet zich tevredenstellen met eenvoudige legaten en met
enkele betaalde missen voor overledenen. Maar van zogenaamde eeuwige
schenkingen is, zoals gezegd, tegenwoordig geen sprake meer. Op zo'n uitlating
van mijn kant werd eerst door een kardinaal een krachtige vloek geuit tegen
alle ketters en protestanten. Tegen mij werd niets anders gezegd dan dat ik
door strenge preken en vermaningen in de biechtstoel de mensen moest bewegen
zich ten eerste niet te laten voorlichten door zogenaamde protestanten, en ten
tweede voor het verkrijgen van de hemel zich door rijke schenkingen voor altijd
in te lijven in de alleenzaligmakende kerk. Na een dergelijke vermaning werd me
een hele verzameling van enkele honderden volle aflaten overhandigd, die ik
allemaal zo vlug mogelijk aan de man moest brengen en wel voor een bedrag van
minstens tien daalders per aflaat.
6 Mij
werd gratis een volle aflaat verleend, maar met de voorwaarde dat hij voor mij
eerst dan werkzaam werd wanneer ik het bedrag voor de andere aflaten naar Rome
zou hebben gestuurd.
7 Bij
die gelegenheid wilde ik me over sommige religieuze onderwerpen nader laten
informeren, maar men gaf me te verstaan dat ik moest zwijgen en uit de
commissie zei men zo in het voorbijgaan: dank de opperste plaatsvervanger van
Christus in alle deemoed voor zo'n grote genade van zijn kant en zet je reis
voort, verlaat Rome zo vlug mogelijk, zodat je des te eerder thuiskomt om daar
de wil van de heilige vader te vervullen. Ik volgde zijn raad op. Daarop werd
mij zelfs de gunst verleend te worden toegelaten tot de voetkus. Maar met deze
genade werd mij tevens meegedeeld, me niet langer dan 24 uur in Rome op de
houden.
8 Uit
deze beschrijving kun je heel gemakkelijk opmaken om wat voor soort christendom
het daar ging. Werkelijk, had een kardinaal niet het woord `plaatsvervanger van
Christus' uitgesproken, dan was ik in Rome geweest zonder bij deze opperste
instantie de naam van Christus te hebben horen uitspreken, behalve dan bij de
kerkelijke ceremonie.
9 Het
bezoek aan Rome heeft mijn laatste druppel geloof in de onsterfelijkheid en
tevens al mijn gedachten over Christus uit mij weggezogen.
10
Toen ik met mijn aflaten weer in mijn klooster aankwam, stelde ik ze ter
beschikking aan mijn medebroeders. Naar mijn weten zijn zij ze gelukkig ook
allemaal kwijtgeraakt. Alleen hebben ze, voor zover ik weet, tamelijk laten
afdingen. En toen ik me erover uitliet dat ik met het oog op de morele verkoop
van aflaten een zekere moeite had, liet Rome dan ook met zich handelen en nam
genoegen met een kleinere som. En kijk, dat is nu alles wat ik op je vraag kan
antwoorden.
11
Maar wat mijn liefde tot Christus betreft, zul je nu zelf uit mijn verhaal
kunnen opmaken dat, als door dergelijke kerkelijke manipulaties Christus tot op
de laatste druppel uit je wordt weggewerkt en een mens, vooral in de
priesterlijke stand, ten slotte alle geloof verliest, het dan ook met zijn
liefde tot Christus anders komt te liggen. Ik wil daarmee niet zeggen dat ik
Christus niet zou willen liefhebben, als Hij ergens bestond. Ja, ik zou Hem
zelfs boven alles liefhebben, omdat Zijn leer werkelijk het allerzuiverste en
beste is wat een sterveling zich maar kan voorstellen.
12
Maar het `als' is daarbij het meest noodlottige. Ik kwam hierheen en leef nu
hier, zoals ik al eerder heb opgemerkt, zonder te weten waarom, waar of hoe,
omdat ik op aarde de onsterfelijkheid van de menselijke ziel toch totaal heb
laten varen. Tot nu toe heb ik hier over Christus ook niet meer gehoord dan wat
ik op aarde over Hem gehoord had en zo staat er tussen mij en Christus aanhoudend
dat fatale `als'. Bevrijd me daarvan en je zult aan mij een leerling Johannes
of een Magdalena hebben.
13 Nu
zeg ik: goed, beste vriend, je hebt op mijn korte vraag heel uitvoerig
geantwoord. Daarom zal ik jou en jullie allemaal nu wat zeggen. Gaan jullie je
daaraan houden, dan kunnen jullie de weg naar het ware eeuwige leven opgaan; zo
niet, dan ligt voor jullie, net op de plaats waar de toren verdwenen is, de weg
naar de eeuwige dood reeds open!
14 Luister
dan: Jezus Christus is de enige God en Heer van alle hemelen en werelden! Hij
is volgens Zijn eeuwige liefde de Vader en volgens Zijn oneindige wijsheid de
Zoon en volgens lijn eeuwige almachtige onaantastbare heiligheid de Heilige
Geest Zelf. Zoals Hij ook over Zichzelf' heeft gezegd, dat Hij en de Vader één
zijn en wie Hem ziet, ook de Vader ziet en dat de Heilige Geest van Hem uitgaat
zoals Hij heeft aangetoond toen Hij over Zijn apostelen blies en sprak:
`Ontvang de Heilige Geest!'
15 Dit
is voor jullie het eerste geloofsartikel. Zonder dit geloof kan niemand het
eeuwige leven binnengaan want er staat in de Schrift: `Wie niet gelooft dat
Christus de Zoon is van de levende God, die de Vaderliefde is, hij zal niet
zalig worden.'
16
Maar ik zeg jullie: nemen jullie de Vader evenals de Geest in de Zoon Christus
niet aan, dan zullen jullie het leven niet binnengaan!
17
Stoor je niet aan de tekst waar staat: `De Vader is groter dan de Zoon', want
dat betekent dat de liefde als de Vader in Zich het grondwezen van God is en
uit haar komt eeuwig het licht voort en de eeuwig machtige Geest. Dat is voor
jullie het tweede geloofsartikel.
18 Het
derde geloofsartikel luidt als volgt: wees van ganser harte deemoedig, bemin
God in de enige Christus boven alles, en bemin elkaar zoals ieder zichzelf
bemint. En laat ieder van jullie leven voor de ander en als de geringste zo
veel mogelijk proberen allen te dienen!
19
Wanneer jullie deze drie geloofsartikelen volkomen in jezelf hebben opgenomen,
dan pas wordt jullie de weg naar het eeuwige leven getoond. Van de aarde hebben
jullie geen andere werken meegebracht dan bedrieglijke. Deze zijn hier voor
jullie allemaal zichtbaar geworden. Ze hebben geen bestaansgrond. Daarom zullen
ze ook heel spoedig voor jullie ogen verdwijnen en als een eendagsvlieg
vergaan zodra jullie eigen innerlijke nacht jullie zal overvallen. Maar daarom
heb ik jullie nu in naam van de Heer een nieuw zaad gegeven. Plant het in
jullie hart opdat het een vruchtdragende plant mag worden. Deze vrucht zal voor
jullie pas een levende versterking worden. Haar geest zal jullie liefde doen
ontvlammen en deze vlam zal voor jullie de nieuwe weg verlichten die naar het
eeuwig leven leidt.
20 Zie
nu, al de paradijsmonniken beginnen op hun borst te slaan en roepen: wat een
afgrond onder ons, wat een diepte boven ons! Heer, wees ons grote zondaars
genadig! Sluit de afgrond af en bedek de diepte boven ons want we zijn zelfs
het kleinste vonkje van Uw genade niet waard! Vernietig ons, want we zijn waard
te worden vernietigd; laat ons toch niet in leven, opdat we niet door U
verdoemd zouden kunnen worden! Kijk, zo keren deze wat makkelijker in zichzelf
dan de vorigen. Wij laten ze nu in deze stemming en begeven ons naar de
kloosterhemel. Daar zullen jullie dan letterlijk gewaarworden dat het `medium
tenere beati' (Gelukkig hij die het juiste midden aanhoudt.) hier reëel is want de hemel zal hier erger
zijn dan de zielenslaap.
75.
Tocht door de kloosterhemel
1
Jullie vragen nu wel: geliefde broeder en vriend, waar is die hemel dan? Ik zeg
jullie, we hoeven helemaal niet ver te gaan om hem te zien. Kijk eens daar voor
ons, dat imposante paleis en daar in het midden, bovenaan een trap, een klein
poortje dat precies in het midden van het paleis is aangebracht. Dat is de
ingang van de hemel, want jullie moeten weten dat de hemel en het paradijs
niet ver van elkaar af liggen. Jullie vragen of Petrus en Michaël hier ook
zijn. Zij zullen niet ontbreken, maar zij bevinden zich niet voor, maar achter
de deur. We zullen hier niet met geweld in de hemel binnendringen, maar zullen
als we aankloppen Petrus en Michaël meteen gewaarworden. Laten we dus naar het
poortje gaan en daar kloppen, opdat we in de hemel worden binnengelaten.
2 We
zijn ter plaatse. Let nu op welke vraag wij daar, als ik klop, vanachter het
poortje te horen krijgen. Dus klop ik nu aan en luister, `Petrus' is reeds
aanwezig en vraagt: waar vandaan, van boven of van beneden? Ik zeg: van boven.
Petrus zegt: hoe heet je? Ik zeg: bode van de Heer! Petrus vraagt verder:
welke Heer? Ik zeg: ik ken maar één Heer, namelijk Jezus Christus!
3
Petrus zegt: je bent een leugenaar; hoe kan Christus je van buitenaf gestuurd
hebben, aangezien Hij toch alleen hier in de hemel woont en zit aan de
rechterhand van de Vader? Als je door Hem gestuurd was, dan moest je hier
vanuit de hemel zijn uitgezonden. Maar jij komt van buiten en hebt een
onbekende stem. Dus ben je een leugenaar en een bedrieger en een heel grove
zondaar tegen de Heilige Geest. Daarom, schiet op naar beneden de hel in, met
al de anderen die bij je zijn!
4 Ik
zeg: luister, jij blinde hemelwachter, je vergist je geweldig. Maar omdat je
mij vroeg waar ik vandaan kom en hoe ik heet, daarom vraag ik ook aan jou, wie
jij bent, dat jij je meteen aanmatigt om te veroordelen en te verdoemen,
terwijl de Heer dat al Zijn apostelen toch ten stelligste heeft afgeraden.
5
Petrus zegt: ik ben Petrus, een rots, waarop Christus Zijn kerk gebouwd heeft
en deze kerk zal door zulke boden van beneden, zoals jij, niet overweldigd
worden. Daarom wacht je tevergeefs om binnen te komen.
6 Ik
zeg tot hem: voor wat zou je me dan houden als ik ondanks jouw hemelse
Petrusmacht deze deur zou openbreken en me helemaal meester zou maken van jouw
hemel?
7
Petrus zegt: o jij afschuwelijke duivel der duivelen, probeer maar eens de
deurknop aan te raken, dan zul je gauw merken hoe heet die is. Maar ik kan je
vooraf verzekeren dat deze klink je op hetzelfde ogenblik heel wat meer pijn
zal veroorzaken dan duizend jaar in de onderste hel.
8 Ik
zeg tegen hem: luister, het komt erop aan het eens te proberen. En dus pak ik
jouw gevaarlijke klink vast en kijk, de deur is open. Ik kan je verzekeren dat
ik op de eerste plaats geen pijn voelde en ten tweede heb ik jouw poortje
overmeesterd en daarom vraag ik je nu van aangezicht tot aangezicht: voor wie
houd je me, daar ik jouw rots-poort door mijn poort overweldigd heb? Spreek nu!
9
Petrus zegt: wat moet ik zeggen met zo'n godslasteraar voor ogen, die met zijn
afzichtelijke voeten honend tegen de heilige woning van God en Zijn heiligen
schopt?
10 Ik
zeg: zo spreek jij als Petrus tegen mij? Weet jij niet dat Christus Zijn
apostelen heeft geboden om zachtmoedig te zijn als duiven? En jij bent hier zo
lomp als een waakhond! Als jij werkelijk Petrus bent, dan moet je toch weten
dat de Heer Zijn apostelen en leerlingen niets zo sterk heeft aanbevolen als de
ware ootmoed van hart, de grootste zachtheid van gemoed en de volmaakte liefde
tot de naaste. Als nu ik, als veronderstelde duivel, jou daaraan herinner, ben
ik daardoor dan niet dichter bij de goddelijke waarheid dan jij? En jij houdt
jezelf voor Petrus en verbeeldt je een dagloner van de hemel te zijn! Maar het
woord van de Heer in zijn uitwerking is je vreemder dan het middelpunt van de
aarde. Daarom roep ik je nog één keer op bij de levende naam van de Heer om mij
de volledige waarheid te bekennen en me mee te delen wie je bent.
11 De
pseudo-Petrus zegt: luister, jij afschuwelijke duivel, je bent geen antwoord
waard en als je niet ogenblikkelijk deze plaats verlaat, dan roep ik meteen
alle hemelse machten bij elkaar en wel het eerst de heiligen. Wil je voor hen
nog niet wijken, dan roep ik alle engelen en ga je je tegen hen verzetten, dan
roep ik de allerzaligste maagd Maria en de heilige jozef en zou je voor hen ook
nog niet op de vlucht slaan, dan roep ik de heilige drie-eenheid zelf! Treuzel
daarom niet en ga liever goedschiks naar beneden naar je vervloekte hel. Want
als je het erop aan laat komen dat al de hemelse machten op je af komen, dan
word je met gloeiende ketenen vastgebonden en samen met je handlangers onder
duizendvoudige pijnen neergeworpen in de onderste van alle hellen waar je in
duizendvoudig grotere pijnen eeuwig zult branden, koken en braden!
12 Ik
zeg tot hem: luister, als je mij op mijn vraag die vergezeld wordt door dc ware
liefde van de Heer, dergelijke antwoorden geeft en mij zelfs niet al je
hemelse
machten bedreigt, dan ben ik wel zo vrij om zonder jouw toestemming met mijn
gezellen in jouw hemel binnen te dringen en me ervan te overtuigen of al je
hemelse machten werkelijk in staat zijn, jouw bedreigingen tegen mij uit te
voeren.
13
Hoor nu, op deze uitspraak van mij begint Petrus te jammeren en stelt Michaël
tegenover ons op. Maar hijzelf rent terug en roept al zijn hemelse machten tegelijk
te hulp. Maar wij geven Michaël een duwtje en kijk, ook hij rent weg, Petrus
achterna en de trap is vrij. Laten wij dus maar direct naar boven gaan. Jullie
zullen je er zelfs van overtuigen dat Petrus en Michaël met al de andere
hemelse machten zich uit louter hemelse bescheiden politiek mooi op de
achtergrond van de hemel zullen begeven.
14
Kijk nu, we zijn er reeds en de hemel van een niet al te grote omvang ligt voor
onze ogen open, zoals hij volgens de verkeerde inzichten van deze hemelbewoners
voorhanden is. Wat zeggen jullie van deze hemel? Naar ik zie, halen jullie je
schouders op en zeggen: nee, moet dat een hemel voorstellen?! Dan hadden we de
eerdere paradijstuin veel eerder voor een hemel aangezien dan deze zeer
opschepperige, theatrale rommelmarkt van decorstukken. Werkelijk, zo dom hadden
we ons deze hemelbewoners toch niet voorgesteld. Hadden ze desnoods de Sint
Pieterskerk van Rome tot hemel omgetoverd, dan was dat bij een zekere graad van
blindheid nog te vergeven. Maar deze echt plompe en ordinaire voorstelling zou
op aarde nauwelijks de eer hebben de goedkeuring van allerdomste boerenkinderen
af te dwingen en zou dus door een iets beter soort mensen van ganser harte
worden uitgefloten.
15 Zoals
hier te zien is, stellen de zeer gewone, tegen elkaar geschoven tafels op de
parterre van de hemel, de tafel van Abraham, Isaäk en Jacob voor. En vooraan
bevindt zich in plaats van een beeldhouwwerk enkel een slecht geschilderde
afbeelding van Abraham, Isaäk en Jacob. Wat de `drie-eenheid' betreft, die
bevindt zich op een met wolkencoulissen aangekleed podium van dit hemeltheater,
en lijkt eveneens uit grove stukken karton gesneden, dan grof en knoeierig
geschilderd en met een zichtbaar plompe spijker aan de achterwand vastgemaakt.
En dit knoeiwerk van de heilige drie-eenheid wordt gedragen door cherubijnen en
serafijnen! Het beste is nog het grote ronde, van geel glas voorziene raam
achter de drie-eenheid. - Ja, mijn geliefde vrienden, jullie hebben goed gezien
en zouden nu ook willen weten waarom deze hemel er zo beklagenswaardig uitziet.
16 Ik
zeg jullie, dat heeft allemaal zijn goede redenen en jullie hebben in de tuin
reeds gehoord hoe het bedenkelijke van de hemel daar goed verborgen wordt
gehouden opdat de paradijsbewoners niet worden aangezet tot een mogelijke
opstand en wel in het bijzonder van de kant van de dienstdoende engelen. Daar
hoeft men hier minder rekening mee te houden want het ene bedrog sleept een
volgend achter zich aan. Bij de volgende beschouwing zullen we echter
duidelijk ontdekken, waarom deze hemel er zo plomp en materieel uitziet.
Daarom zullen we ons bij deze gelegenheid ook dat eigen maken. Want jullie
kunnen reeds bij voorbaat aannemen, dat de clausuur ook een zeer besloten hemel
heeft.
17
Maar daar er in zo'n klooster gewoonlijk twee partijen wonen, namelijk de
werkelijke monniken en de lekenbroeders die het werk van huisknecht verrichten,
wordt deze hemel, waar de monniken helemaal geen zin in hebben, ook
grotendeels door fraters bewoond. Wanneer deze maar behoorlijk te eten hebben,
zijn ze ook volkomen tevreden met hun hemel omdat zij zich op grond van hun
uitzonderlijke situatie als leken, nooit iets beters hebben kunnen voorstellen.
Zij behoren tot die zeer duistere katholieke klasse, die een heel slecht
gesneden en beschilderd beeld voor veel wonderdadiger houdt dan een esthetisch
meesterlijk beeld. Daarom zullen jullie ook al wel hebben opgemerkt, dat de
zogenaamde wonderdadige genadebeelden meestal pure karikaturen zijn. Daarom zou
een hemel, zoals we die onlangs zagen, voor deze hemelbewoners veel te mooi
zijn en daardoor ook lang niet zo'n waarachtige en almachtige werking hebben.
18 Om
kort te gaan, we zullen ons hier voorlopig niet langer bezighouden met het verder
ontleden van deze hemel, want hij wordt ons zonder meer nog heel duidelijk en
uitvoerig uitgelegd bij de komende successievelijke onthullingen van deze
hemelbewoners. Jullie zullen hier letterlijk nog een zogenaamde hemelse
komedie zien opvoeren. Deze bewoners gaan spoedig daarmee beginnen om ons uit
hun hemel te verdrijven en wij gaan bij de eerstvolgende gelegenheid zo'n
komedie bijwonen.
76.
Het opblazen van de bedrieglijke hemel
1
Jullie zien deze hemel nog in zijn vorige ineengeschrompelde toestand, maar
omdat de bewoners van deze hemel naast hun verkeerde inzichten ook een beetje
kwaadaardiger zijn, beginnen ze zich nu, na wat te hebben overlegd, tegenover
ons op te blazen. Dit opblazen zullen we spoedig in de hele hemel zien
gebeuren. Jullie vragen nu hoe zoiets mogelijk is, nadat de bewoners van deze
hemel eerst van louter erbarmelijke angst voor ons waren weggekropen. Dat ligt
immers reeds in de natuur van elke nog zeer natuurlijk gezinde mens, dat angst
en vaak ook verdriet niets anders is dan het zaad voor spoedig daaruit
opgroeiende toorn en ten slotte zelfs voor wanhopige driftige roekeloosheid.
Want dat zien jullie het beste bij krijgslieden die tegen een vijand te velde
trekken. Zij trekken ook met angst en beven de vijand tegemoet. Maar staan ze
dan tegenover de vijand en hebben ze enkele duchtige salvo's geïncasseerd, dan
gaat hun angst dadelijk over in gloeiende toorn. En als ze met de vijand in een
handgemeen verwikkeld raken, dan verdringt een vlammende razernij hun gloeiende
toorn, waarbij zo'n eerder voorzichtige krijgsman zich woedend in de grootste
gevaren stort.
2
Hetzelfde is ook het geval bij mensen die verdrietig zijn. Als zij de effectieve
veroorzaker van hun verdrietige situatie te pakken kregen en voldoende macht hadden,
dan zou het de tegenstander die de oorzaak van zo'n verdriet is, werkelijk niet
goed vergaan. Ik zou jullie wel duizenden en nog eens duizenden kunnen
aanwijzen die in hun vruchteloos verdriet de Heer zelfs op de gruwelijkste
manier verwensen. Daarom heeft de Heer op aarde verdriet ook nooit goedgekeurd
behalve dan verdriet over eigen toestand, wanneer deze niet is zoals de orde
van de Heer het vereist. Dat wil zeggen, in dit geval moet verdriet gelijk
zijn aan een hart vol oprecht berouw en moet het een natuurlijke grote liefde
tot de Heer als grondslag hebben, of de verdrietige mens moet treuren met een
volkomen zachtmoedig hart.
3 Het
is daarentegen ook weer zeker dat degene die de Heer waarachtig liefheeft, heel
weinig reden heeft tot treuren, want verdriet is in de grond niets anders dan
pijn over het verlies van een persoon of een voorwerp. Maar wanneer iemand de
Heer bezit, wat kan hij dan nog verliezen dat hem pijn kan doen? Jullie weten
uit de Schrift dat veel vrouwen bij de kruisiging van de Heer de zwaar
mishandelde Heiland van de wereld zijn gevolgd en over Hem hebben geweend en
gerouwd. Maar Hij heeft hun verdriet niet goedgekeurd maar verweet liet hun en
gaf hun te verstaan dat ze beter over zichzelf, dus over hun zonden en over hun
kinderen konden wenen.
4 Maar
zoals het met verdriet gesteld is, zo is het ook gesteld met angst, die niets
anders is dan een beklagenswaardig bewustzijn van eigen onmacht en zwakte. Maar
wanneer iemand in zijn liefde en dus zeker ook in zijn volste vertrouwen de
Heer bezit, hoe kan hij dan ergens bang voor zijn? Zodoende is vrees steeds een
gevolg van een onzuiver geweten en dan, zoals gezegd, van het bewustzijn van
eigen onmacht en zwakte.
5
Wanneer we nu van deze definitie op onze hemelbewoners hier overgaan, dan
vinden wij dat ze in deze definitie precies passen. Bezie deze hemel nu vanuit
deze overweging en jullie zullen meteen ontdekken dat al deze hemelse zaken
langzamerhand groter beginnen te worden met de bedoeling dat wij er respect
voor zouden krijgen. Dit vergroten heeft als oorzaak het opzwellen van de
gemoederen van deze hemelbewoners. En kijk nu eens hoe het hele hemelse
theaterpodium in alle richtingen begint op te zwellen.
6 De
hoofden van de cherubijnen en serafijnen die eerst zo groot waren als een
vuist, hebben intussen een doorsnede van een klafter. De drie-eenheid is reeds
zo groot, dat jullie ze op aarde op zo'n tien mijl afstand nog heel goed zouden
kunnen zien. De eerder heel ondiepe achtergrond van dit podium lijkt wel een
diepte van bijna twintig mijl te hebben en zoals jullie zien, verschijnen de
vroegere wolkencoulissen nu als enorm zware onweerswolken. Op aarde hebben
jullie wel gezien hoe deze zich soms van de morgen en de avond tegen elkaar
begonnen op te stapelen. Maar let nu ook eens op de grond waarop wij staan, hoe
ook deze zich in dezelfde mate buitengewoon heeft uitgebreid en wij staan hier
nu als drie stipjes, die men in zo'n grote ruimte nauwelijks opmerkt. Hoe
bevalt jullie deze geschiedenis?
7
Jullie zeggen: werkelijk, deze metamorfose of veeleer deze echt theatrale
schijnvertoning is nog het beste en meest bezienswaardige van deze hele hemel,
alhoewel men heel nuchter daarbij moet zeggen dat men zich bij zo'n gigantisch
vergroten van de dingen wat akelig voelt, of zoals men op aarde gewoonlijk
zegt, dit is niet leuk meer.
8 Goed
gesproken; ik zei jullie toch dat deze komedie jullie wat zou verrassen. Maar
de eigenlijke komedie is nog niet begonnen. Tot nu toe is dit verschijnsel in
zekere zin niets anders dan het optrekken van het doek van. het meest
ergerlijke theater op aarde. Pas wanneer jullie op dit hemeltheater de
handelende personen zullen zien, dan zullen jullie nog grotere ogen opzetten.
Maar zoals gezegd, jullie moeten je niets aantrekken van al wat nog gaat komen,
want dit alles komt voort uit de totaal nietszeggende bedriegerijen van deze
geesten.
9 Maar
let nu weer eens op het podium; wat een enorme afmetingen het in de breedte en
de hoogte heeft gekregen. Ja, momenteel heeft het ogenschijnlijk wel een hoogte
als van jullie aarde tot aan de maan, dat wil zeggen, het lijkt zo. Nu staat
het daar dan ook in zijn volledig opgeblazen toestand en daarom zal ook spoedig
een komediant op de achtergrond verschijnen. Let nu op, met één voet komt hij
al vanachter de coulissen tevoorschijn. Kijk, nu is hij al helemaal te zien.
Maar ik zie dat jullie wat ontdaan raken. Wat is er dan aan de hand?
10
Jullie zeggen: luister vriend, dat is toch een onmenselijke mensengestalte.
Werkelijk, als zo'n reus op aarde zou staan, dan zou het zelfs de maan slecht
vergaan. Ondanks de grote afstand tot de achtergrond kunnen we zijn ontzettende
grootte niet eens in een keer overzien; alleen al dat onzinnig grote zwaard dan
hij in zijn hand houdt! Werkelijk, daarmee kan hij zonder enige moeite de hele
aarde als een appel in tweeën slaan. Vriend en broeder, als die op ons af zou
komen, dan zijn wij van mening dat het wel eens beter kon zijn dit wat al te
grote spektakel te ontlopen voordat deze waarachtige Siriuskomediant ons met
zijn respect inboezemend zwaard bereikt.
11 O
mijn lieve vrienden en broeders, dat moet jullie helemaal niet beangstigen,
want hier in het rijk van de geesten beleven wij, dienaren van de Heer, vaak
heel andere gevechten dan dit, waarvan jullie nog nauwelijks het eerste begin
zien. Wacht eerst eens tot deze helden meer naar voren komen voorzien van
allerlei wapens; dan zullen jullie pas het reusachtige van deze theaterhelden
zien. Jullie zien nu ook onze vroegere kleine Abrahamstafel op dezelfde manier
vergroot. Zo zullen jullie ook zien, hoe zich hier spoedig, zonder zich om ons
te bekommeren, enkele reusachtige bedienden zullen vertonen en deze tafel gaan
dekken met evenredig reusachtige vruchten. Al gauw daarna gaan zulke zelfde
reuzengasten aan tafel zitten en jullie zullen meesterstukken van veelvraat
zien, doordat jullie dan in de letterlijke zin van het woord en de betekenis
waarachtige wereldeters voor je zult zien. Maar stel je voor vandaag tevreden
met wat jullie tot nu toe hebben gezien. De volgende keer volgt pas de
hoofdkomedie en dus genoeg voor vandaag.
77.
Komediespel in de kloosterhemel.
De reuzentafel en het eten van
werelden
1.
Kijk, de tafeldekkers zijn er al en zij zijn allemaal even groot als onze
eerste toneelheld. Kijk hoe vier tafeldekkers over de niet bepaald sierlijke
tafel van Abraham een tafellaken uitspreiden, dat groot genoeg lijkt te zijn om
jullie hele planetensysteem inclusief jullie zon, als onbeduidende appels in te
wikkelen en naar de markt te brengen. Nu wordt er fruit op tafel gezet, dat
bestaat uit de jullie naar de vorm welbekende soorten van de aarde zoals peren,
appels, pruimen en dergelijke. Ook wordt er een soort brood bij gelegd en bij
elk stuk, dat bestemd is voor één persoon, wordt ook een beker geplaatst, die
ogenschijnlijk ongeveer het drievoudige van de hoeveelheid water van de aardse
zeeën kan bevatten. Jullie vragen hoe zoiets in hemelsnaam mogelijk is.
2. Ik
zeg jullie: voor geesten onder elkaar is zoiets heel goed mogelijk. Jullie zullen
zelf ook wel eens hebben ondervonden dat wanneer je je fantasie een beetje laat
werken, het voor jullie heel gemakkelijk was en nog is, om je bijvoorbeeld de
gestalte van een of ander jullie welbekend dier of van iets anders, zo
monsterachtig groot voor te stellen dat je er tenslotte bijna zelf van zou
schrikken. Welnu, wat voor jullie op aarde slechts in de fantasie van jullie
geest mogelijk was en voor elk mens op zijn manier mogelijk is, dat is hier in
het rijk der geesten voor iedere geest ook mogelijk, maar het openbaart zich
dan als verschijningsvorm. Zulke verschijnselen worden hier echter
'drogkunsten' genoemd, vooral boze geesten bedienen zich daarvan wanneer ze een
of andere stiekeme streek willen uithalen. Omdat ook deze geesten zich op een
dwaalspoor bevinden en daardoor vaak nog kwaadwillig zijn, kunnen zij zich ook
wel van een meer onschuldige drogkunst bedienen om ons als vermeende vijanden
af te schrikken. Zodra zij zich er echter van overtuigd hebben dat wij niet
schrikken van hun bedrog, zal dit alles weer heel vlug tot zijn vorige toestand
ineenschrompelen. Dan zullen zij ook geen tweede poging meer wagen.
3.
Kijk nu eens: de gasten die van alle kanten komen, gaan aan tafel zitten,
grijpen met hun buitensporige reuzenhanden naar de kolossale vruchten en
brengen die naar hun huiveringwekkende mond, die naar het lijkt groot genoeg is
om bijna een aarde, als was het een aardbei, te verwerken. Jullie verbazen je
erover hoe het mogelijk is, dat jullie dit fantastische drogfenomeen in zijn ontzettende
omvang met jullie ogen met het grootste gemak kunnen overzien. Dat komt ten
eerste omdat deze ogenschijnlijke grootte helemaal geen grootte is, maar enkel
bedrog. Wij bevinden ons echter door de Heer in het helderste licht; daardoor
kan zich voor ons ook niets zo bedrieglijk groot vertonen, dat wij het niet in
al zijn valse facetten in één oogopslag kunnen overzien. Ten tweede heeft dat
ook nog een andere reden en wel, dat voor deze geesten onze gestalten in
gelijke mate vergroot en even waarheidsgetrouw zichtbaar zijn als hun grote,
bedrieglijke verschijningsvorm. Dat is dus op deze manier te begrijpen.
4. Let
nu maar eens op het ons reeds bekende theatrale droghemel-podium. Kijk hoe nu
een menigte geharnaste reuzenkrijgers van achter de wolken tevoorschijn komt en
hoe de aanvoerder voorop loopt met een kruisbeeld, dat even kolossaal is als de
aanvoerder die het draagt. Let nu ook nog op een ander verschijnsel, want kijk,
zo dadelijk zal de reuzenchristus vanaf het kruis tegen ons beginnen te spreken.
Luister, hij spreekt al en zegt tegen ons: weg uit de hemel met jullie
vervloekten, want jullie hebben de Heilige Geest van mijn alleenzaligmakende
rooms-katholieke kerk altijd tegengewerkt en jullie waren voor mij steeds boven
alles gehate ketters. Daarom, weg met jullie naar de uiterste duisternis, want
voor jullie is hier in de hemel geen plaats en ik heb jullie nooit gekend!
Dwing me niet om geweld te gebruiken, want als ik dat moet doen wordt de
onderste hel jullie deel. Al hebben jullie voorheen mijn apostel Petrus dan
niet geloofd, jullie zullen mij toch wel geloven wanneer ik vanaf het kruis tot
jullie spreek!
5.
Jullie kijken nu wel een beetje verbaasd, maar ik zeg jullie: laat je door dit
verschijnsel niet beïnvloeden, want kijk, het kruis en het beeld zijn hol.
Zoals jullie gemakkelijk kunnen zien houdt de drager het kruis tegen zijn mond
en spreekt door een opening die in de mond van het christusbeeld aan het kruis
uitkomt. Daarom lijkt het alsof de stem uit de mond van de heiland aan het kruis
komt. Het is dus eveneens een ijdel en boosaardig bedrog, waarbij de menselijke
gestalte van de Heer als drogmiddel gebruikt wordt. Toch is dit bedrog in wezen
niet echt slecht daar de aanvoerder niet werkelijk kwaadwillig handelt.
6.
Jullie zien ook dat hij niet al te ver met zijn sprekende kruisbeeld naar voren
durft te komen en dat is al een teken dat deze truc hem niet veel zegen zal
brengen. Daarom wendt hij zich nu tot zijn krijgers en geeft hun een teken om
te proberen ons met geweldig geschreeuw af te schrikken. Ze beginnen dan ook
grote bewegingen te maken en geweldig met hun zwaarden te kletteren en doen net
alsof ze ons willen aanvallen. Alleen merken ze dat wij er helemaal niet van
schrikken en dus trekken ze zich niet hun aanvoerder weer achter de coulissen
terug. Ook onze gasten aan tafel zien dat wij niet erg onder de indruk raken
van hun kolossale maaltijd; daarom staat de een na de ander van tafel op. Maar
nog is de komedie niet afgelopen. Zo dadelijk zal het tweede bedrijf beginnen
en wie van jullie zooloog is, zal veel interesse in deze akte hebben, want ik
zeg jullie bij voorbaat dat onze hemelbewoners nu het uiterste zullen wagen en
zich in de vorm van allerlei reusachtige dieren zullen presenteren. Maar wij
weten dit en daarom zullen we ons ook hierdoor niet laten afschrikken.
78.
Tweede akte van de komedie in de
kloosterhemel
1 Kijk
eens naar boven; er komt zojuist een goeddoorvoede krokodil tevoorschijn, die
naar verhouding dezelfde grootte heeft als de overige voorwerpen. Hij spert
zijn muil wijd open als wilde hij een halve schepping verslinden. Maar daar er
niets in zijn muil vliegt, doet hij die weer heel bescheiden dicht. Kijk, daar
meer op de achtergrond komen verscheidene tijgers, hyena's, leeuwen, luipaarden
en beren tevoorschijn; nog verder op de achtergrond zien jullie enorme
reuzenslangen kruipen. Kijk nu hoe al deze dieren met angstaanjagende sprongen
en grimmig gekronkel elkaar plotseling te lijf gaan alsof ze elkaar willen
verscheuren. Daar helemaal in een hoek komt een grote apenkop tevoorschijn die
kijkt of we nog niet geschrokken zijn. Maar wij schrikken niet en daarom
beginnen deze dieren zich dan weer terug te trekken.
2
Jullie vragen hoe zo'n metamorfose eigenlijk mogelijk is? Ik zeg: zo'n
metamorfose kan een goede geest zelf weliswaar onmogelijk tot stand brengen,
maar desondanks kan hij met de kracht van de Heer die hij in zich heeft door
zijn wil zulke beelden buiten zichzelf tevoorschijn roepen zodat deze dan
zichtbaar worden alsof ze werkelijk bestonden. Zulke verschijningsvormen worden
in het rijk der geesten `gezichtsbedrog' genoemd. Toch is dat bij deze
verschijning hier voor ons niet het geval, want geesten die iets boosaardigs in
zich hebben, kunnen buiten zichzelf geen doelmatig gezichtsbedrog oproepen. In
het uiterste geval kunnen ze wel het boosaardige zo uit zichzelf tevoorschijn
roepen, waardoor dit boosaardige dan hun uiterlijke gestalte wordt. Dat is hier
hij deze geesten het geval. Jullie hebben nu de gelegenheid gehad om het ruwe
en boosaardige van deze geesten in zijn ware gedaante te zien. Kijk, zo
verhouden de zaken zich hier.
3 Aan
de ene kant is hier alles wel bedrog en ijdele schijn, maar volgens jullie
eigen oude bijbelspreuk: `Voor de reine is alles rein', is in al deze
bedrieglijke verschijningen voor ons ook niets bedrieglijks, want juist door
deze verschijningen laten de geesten hun hele innerlijk zien en het is voor
geen van hen mogelijk om iets anders tevoorschijn te laten komen dan juist
alleen maar datgene wat volkomen met zijn innerlijke wezen overeenstemt.
4
Eerst hebben jullie de pseudo-Petrus leren kennen. Dat wil zeggen dat het hele
apostolaat van jullie kerk op een totaal onechte Petrus gebaseerd is. Daarom
zullen jullie in duizenden van zulke kloosters ook altijd zo'n pseudo-Petrus
aantreffen. Zoals het echter met Petrus gaat, zo gaat het ook met al het
andere. Jullie hebben deze hemel volgens jullie eigen woorden eerst uiterst
plomp en belachelijk gevonden. Beschouw daarnaast echter de echt heidense
rommelmarkt in jullie bedehuizen, dan moeten jullie wel toegeven dat deze hemel
daarbij vergeleken nog veel te goed is voor dergelijke dwaasheden.
5 Wat
de zeer onreine Abrahamstafel betreft, deze is een getrouw beeld van de tafel
des Heren in jullie bedehuizen, waar, nota bene ook nog voor geld, de Heer vaak
een welgevallig offer wordt opgedragen voor zieke honden, ossen, koeien,
paarden, schapen, varkens en nog allerlei andere dieren, evenals voor het
welslagen van allerlei schandelijke daden! Aan deze tafel wordt het brood des
Heren uitgereikt. Welke ook maar enigszins verlichte geest kan zich een nog
grotere onzin voorstellen?! Lijkt zo'n tafel des Heren niet op een echte
varkenstrog, waarin eveneens alleen de varkens het voer wordt aangereikt? En
lijkt hij die uit deze trog eet, niet ook op een varken? Ja waarlijk, de een is
een varken en de ander begeeft zich in het varkensvoer, zodat het zijn eigen
schuld is als hij door de varkens wordt opgevreten.
6 De
Heer heeft Zijn woord echter vergeleken met parels die men niet voor de zwijnen
moet werpen. Daarom ben ik dan ook van mening dat er uit zo'n varkenstrog niet
veel levend brood te halen valt. Jullie zullen dus ook gemakkelijk inzien dat
deze `tafel van Abraham', zoals we die in het begin hebben gezien, nog veel te
goed is om al het schandelijke van zo menige tafel des Heren in jullie kerken
te laten zien. De reden daarvan is, dat deze lekenbroeders zich innerlijk
noodgedwongen bij deze aardse tafel des Heren wat heters voorstelden dan hij op
zich werkelijk was. Ze hadden er immers geen flauw idee van dat 'de tafel van
Abraham, Isaäk en Jacob' niets anders voorstelt dan de zuiverste liefde voor de
Heer en alle daaruit voortkomende nuttige werkzaamheden die betrekking hebben
op het geestelijk welzijn van onze broeders. Zoals dus de tafel is, zo is ook
de hemel, want de echte is niet voor geld te koop, terwijl jullie kerk hem toch
voortdurend voor een vastgestelde prijs verkoopt. Daarmee is deze rommelhemel
dan ook helemaal in overeenstemming, en moet hij er dus ook uitzien als het
middel waardoor men hem in bezit heeft genomen.
79.
Een blik op de ware weg naar de eigenlijke hemel
1 Als
jullie maar een beetje nadenken dan kan het jullie onmogelijk ontgaan dat het
eigenlijke hemelrijk van de Heer als het fundamentele leven van de geest in
zich, onmogelijk op een andere manier kan worden bereikt dan alleen doordat de
mens in zichzelf, dat wil zeggen in zijn geest, de door de Heer aangegeven
voorwaarden voor het verkrijgen van dit leven daadwerkelijk vervult. Dat wil
zeggen, hij moet dit leven eerst in zichzelf vinden en pas als hij het gevonden
heeft, kan hij het sterker en krachtiger maken volgens de voorgeschreven orde
van de Heer, want Hij alleen kan weten wat nodig is voor het bereiken van het
reële, voorbestemde geestelijke leven.
2
Wanneer iemand door middel van dwaze, wereldse, zelfzuchtige en bovendien nog
smerige en volkomen dode middelen het hemelrijk wil kopen, dat zoals reeds
gezegd het eigenlijke, volledig ontwikkelde en voorbestemde leven van de geest
is, dan is zo'n handelwijze nog veel dwazer en onzinniger dan wanneer men een
akker die vol stenen ligt, zou inzaaien met tarwe en daarna, omdat de tarwe
niet wil opkomen, nog meer stenen op de akker zou gooien om zo de groei van de
tarwe te bevorderen! Moet een verstandige landbouwer zijn akker niet eerst
veranderen in goede aarde, hem dan bemesten en dan pas de edele tarwekorrels
in de voren leggen zodat het dan spoedig zal ontkiemen, opkomen en veel vrucht
opbrengen? Dat moet toch iedere, ook maar enigszins ervaren landbouwer
toegeven.
3
Wanneer dit echter de enig juiste voorwaarde is waaronder de tarwekorrel
vruchtdragend kan worden en men op geen andere manier zegen kan ver
wachten, hoe zou dan het veel edelere levenszaad van de geest op zo'n onzin
nige akker tot een levende vrucht voor het eeuwige leven kunnen opgroeien?
4 Ik zal jullie een nog aanschouwelijker voorbeeld geven, waardoor jullie in
deze zeer belangrijke zaak een nog duidelijker inzicht zullen krijgen. Om dit
voorbeeld in alle duidelijkheid te begrijpen, zullen we er enkele punten uitlichten
waardoor de juistheid van het betreffende voorbeeld helemaal mathematisch
juist zal worden aangetoond. Luister dus!
5
Jullie weten dat ongelijksoortige en ongelijknamige grootheden niet samen
opgeteld of vermenigvuldigd kunnen worden. Als iemand een buidel geld met
duizend Groschen heeft, wordt dat geld dan meer wanneer hij er duizend
steentjes bij doet? Wanneer iemand een huis bezit, zal hij dan door het
aanschaffen van een heleboel meubels in het bezit komen van een tweede, nog
groter huis? Wanneer iemand in een stal tien schapen heeft staan, zal hij dan
meer schapen krijgen door er nog een stal bij te bouwen? Het is toch duidelijk
dat voor het vermeerderen van een en hetzelfde voorwerp, meer gelijksoortige
voorwerpen nodig zijn.
6 Nu
we dit weten, geef ik jullie het volgende voorbeeld. Stel je eens een dwaze man
voor die de vurige wens koestert om eigen kinderen te hebben om zichzelf in
zijn kinderen te zien voortleven. Omdat hij een dwaze man is en niet weet waar de
kinderen vandaan komen en hoe ze verwekt worden, wendt hij zich tot een vriend
en vraagt hem om raad. De vriend is echter oneerlijk en hebzuchtig en weet dat
onze man een dwaze maar welgestelde snuiter is. Hij denkt bij zichzelf: in
troebel water is het goed vissen; ik zal op een leuke manier van zijn dwaasheid
profiteren. Na dit te hebben besloten zegt hij tegen de dwaze man: luister,
beste vriend, wat jij wilt bereiken is heel moeilijk en gaat met veel kosten
gepaard, maar als je het werkelijk wilt, zal ik jou de middelen verschaffen en
je dan leren wat je moet doen. Ik stel wel als voornaamste voorwaarde, dat je
precies doet wat ik zeg. Zul je dat doen, dan zul je jouw beoogde doel zeker
bereiken; zoniet, dan ben je voor lange tijd verloren!
7
Nadat de valse vriend deze voorwaarden heeft gesteld, zegt de dwaze man tegen
hem: omdat ik weet dat jij een man bent die rijk is aan kennis, zal ik ook
helemaal op jou vertrouwen. Doe mij maar het middel aan de hand, ik heb er
alles voor over. Maar wat doet de valse vriend nu? Luister! In plaats van de
dwaze man een levende vrouw te geven, verkoopt hij hem voor veel geld een dood,
houten beeld en zegt tegen hem: leg dit in jouw bed en adem er vlijtig
overheen, en als jij er dan ook naast in bed gaat liggen, zul je mettertijd
vast en zeker veel nakomelingen krijgen. Nu neemt onze man liet beeld en draagt
het naar huis, legt het in zijn bed en gaat er meteen naast liggen en begint
er zachtjes overheen te blazen. Dat doet hij een jaar lang, maar nog steeds is
er geen nakomeling te zien. Daarom gaat hij naar zijn valse vriend en vraagt
hem naar de oorzaak. Deze zegt echter: wat ben jij toch een dwaas, hoe kun je
nu binnen een jaar al levende vruchten willen hebben, terwijl een boom, eenmaal
in de aarde geplant, pas na meerdere jaren vruchten begint te dragen? Voor het
bereiken van zijn doel prijst hij hem nog allerlei andere middelen aan, die bij
hem, de valse vriend, te koop zijn.
8 De
dwaze man koopt ook deze bij hem voor de vastgestelde prijs en gebruikt ze volgens
het valse voorschrift. Desondanks komt er geen levende vrucht tevoorschijn en
weer informeert de dwaze bedrogene bij de valse vriend naar de oorzaak van het
mislukken. De valse vriend doet daarover heel geheimzinnig, schuift de oorzaak
van de mislukking heel arglistig op allerlei verzonnen omstandigheden en houdt
de dwaze man zolang aan het lijntje, totdat deze ten gevolge van zijn
gevorderde leeftijd zelfs alle echte potentie heeft verloren. Onze valse vriend
troost de dwaze man er nu mee, dat levende nakomelingen zeker nog zullen volgen
wanneer hij het tijdelijke leven zal hebben verlaten en geeft hem bovendien nog
adviezen over hetgeen hij aan het eind van zijn leven met het beeld moet doen,
opdat hij daaruit heel zeker levende nakomelingen zal krijgen. De dwaas stelt
zich tenslotte zelfs met deze belofte tevreden. Daar hebben we dan het
voorbeeld.
9 De
vraag is nu, hoe moeten we het bekijken om er het juiste licht uit te
verkrijgen? Ik zeg jullie: dat volgt vanzelf. Ten eerste is het toch duidelijk
dat leven zich slechts in ander leven en niet in dode materie laat verwekken.
Dus moet de man een levende vrouw hebben maar geen dood, houten beeld.
10
Maar nu ten tweede. Beschouwen jullie jezelf nu als mensen waarin het ware
hemelrijk verwekt moet worden, en wel door de heilige bruid des levens, die het
woord Gods is, dat leeft en de Kerk des Heren heet.
11.
Als de kerk echter een levenloze, houten beeldzuil is, die door hebzuchtige,
valse vrienden die zich priesters van God noemen, toch voor geld op een
bedrieglijke manier verkocht wordt alsof zij de enig levende en voor het
verwekken van leven deugende kerk was, terwijl leven toch slechts door leven
verwekt kan worden, dan is zo'n kerk toch het allerschandelijkste bedrog dat
men zich maar kan voorstellen. Dat de aanhangers van zo'n kerk net zulke
zwakzinnige dwazen zijn als onze man uit het voorbeeld, moet toch voor iedereen
die maar een beetje nadenkt, meteen volkomen duidelijk zijn.
12
Heeft Paulus niet met grote bewogenheid gepredikt dat iedereen vervloekt zou
zijn die een ander evangelie zou willen prediken dan het evangelie dat de Heer,
die gekruisigd is, Zelf heeft verkondigd, namelijk Jezus Christus in geest en
waarheid werkzaam, die gezegd heeft: `Wie niet wedergeboren wordt, zal lint
rijk der herstelen niet binnengaan!?
13
Maar beschouw nu een kerk die uit stenen is opgebouwd; een kerk die als
belangrijkste motto goud en zilver heeft; een kerk die een hemel belooft die
zijzelf helemaal niet kent; een kerk die haar dwaze gelovigen voor het verkrijgen
van een nog dwazere hemel met allerlei geheimzinnige middelen - bovendien nog
voor geld - plaagt, opjaagt, veroordeelt en bovendien nog ijverig verdoemt, dan
moeten jullie bij de beschouwing van zo'n kerk daarin het houten beeld in het
bed van de dwaze man toch ook onmiddellijk duidelijk herkennen. Tenslotte
blijft de man immers niets anders over dan de levendige wens om levende
nakomelingen te hebben, zonder zich echter ooit daarover te kunnen verheugen.
14
Kijk, zo is het met het leven op aarde gesteld, niet alleen wat jullie
katholieke kerk betreft, maar ook bij elke andere kerkelijke sekte die zich
eveneens voor katholiek houdt.
15
Wanneer jullie de voor ons liggende hemel nu aan de hand van dit voorbeeld
beschouwen, dan zullen jullie zeker onmiddellijk de overeenkomst ontdekken.
Omdat hij de vrucht is van een kerk die identiek is aan een dood beeld, is ook
datgene wat het eigenlijke leven op zich zou moeten zijn, eveneens slechts een
plompe, dode vorm en niets anders dan een wanproduct van een dwaze,
bedrieglijke en dus zeker geen van leven vervulde wens. Dat een dergelijke
hemel niet bestendig kan zijn, kunnen jullie gemakkelijk inzien als jullie
bedenken, dat hij niets anders is dan een drogbeeld van de geest, die het leven
wel had willen verwekken, maar dat niet kon omdat hem het levende middel
daartoe ontbrak. Daar we dit nu weten en deze hemel in zijn overeenstemming
kennen, kunnen we nu ook zijn verdere ontwikkeling en ontmaskering wel
aanpakken, waarbij voor jullie nog wel menig drogbeeld opgehelderd zal worden.
80.
Verdere uitleg over de bedrieglijke
komedie.
Het geestelijke leven wordt op
oneindig veel verschillende manieren begeleid
1
Jullie zeggen: we zien nu wel in, hoe de mensen van deze hemel zich konden
vergroten en veranderen, maar daarnaast is het ons toch niet helemaal
duidelijk, hoe zij behalve zichzelf ook hun hemel konden vergroten, want
ogenschijnlijk bevindt deze zich toch helemaal buiten henzelf en zij bewegen
zich daarin en daarop als op een natuurlijke ondergrond.
2
Luister, lieve vrienden en broeders, dit is even gemakkelijk te begrijpen als
het andere, want deze hele hemel is niets anders dan het product van verkeerde
denkbeelden van deze geesten. Wanneer zij zich zo opblazen, dan groeit deze
hemel evenredig met hen mee. Opdat jullie ook dat door en door zullen
begrijpen, zal ik nog een duidelijk aards voorbeeld geven.
3 Er
bevindt zich een man in een gezelschap waarin een bepaald onderwerp wordt
besproken. Deze man heeft weliswaar van dit onderwerp niet het flauwste idee,
maar om er toch niet als een onwetende bij te staan, bedenkt hij voor zichzelf
een totaal foutieve stelling, die overal beter bij past dan bij het onderwerp
dat besproken wordt. Nu is hij aan de beurt om zijn mening te geven. Dat doet
hij dan ook, maar onder algehele hilariteit wordt hij op de dwaasheid van zijn
stelling gewezen. Maar wat is nu het gevolg?
4
Eerst had deze man zelf niet veel vertrouwen in zijn stelling want hij zei
heimelijk bij zichzelf: het onderwerp dat hier besproken wordt is me eigenlijk
even vreemd als het middelpunt van de aarde. Wat de anderen erover hebben
gezegd, lijkt even onbegrijpelijk als mijn onwetendheid zelf. Daarom kan ik ook
wel iets verzinnen, om toch maar wat gezegd te hebben.
5
Kijk, tot nu toe was onze man heel bescheiden en heel verdraagzaam, maar het
gelach van de anderen heeft zijn eergevoel gekwetst. Nu pas begint hij over
zijn stelling na te denken en vindt haar in zijn gevoel van eigenwaarde steeds
juister, belangrijker en treffender. Als hij de voortreffelijkheid die aan de
stelling ten grondslag ligt opmerkt, hoewel hij eigenlijk in zijn hart niet
voor de juistheid ervan in kan staan, wordt hij boos, begint zijn idee steeds
hoger aan te slaan en probeert zich tenslotte op het hele gezelschap dat hem
heeft uitgelachen, te wreken. Hij begint hun te bewijzen dat leeghoofden zoals
zij, hem helemaal niet hebben begrepen. Ja, hij houdt hun uitvoerig en
nadrukkelijk voor dat zij het in honderd jaar nauwelijks zo ver zullen brengen
dat ze ook maar een klein deeltje van wat hij nu zo lichtjes heeft opgeworpen,
wezenlijk zullen begrijpen.
6 Dan
komt er iemand naar hem toe die zegt: luister vriend, jouw termijn van honderd
jaar is veel te kort, want ik vermoed dat ik na wat dieper te hebben nagedacht,
de uitzonderlijke diepgang van jouw stelling, wel nog als door een sluier,
vermoedelijk heb doorzien; daarom denk ik dat een dergelijke diepzinnigheid pas
over duizend jaar begrepen zal kunnen worden.
7 Van
een tweede krijgt hij heimelijk nog een soortgelijke lofrede. Nu is dan ook
liet hek van de dam, want onze man begint zich pas nu over zijn oneindige
wijsheid te verbazen, blaast zichzelf verschrikkelijk op en ziet de stellingen
van de andere gasten teil opzichte van de zijne als pure mugjes. Hij verheft
zich tenslotte zo hoog boven de anderen dat hij tegen hen zegt: met hoofden die
minstens nog zo'n duizend jaar achter zijn, kan iemand als ik toch onmogelijk
verder over dit onderwerp gaan discussiëren, omdat ik er nu wel van uit kan
gaan dat deze ene door mij gelanceerde stelling in geen duizend jaar door
jullie zal worden begrepen. 8 Kijk, dit voorbeeld is heel duidelijk en is
zogezegd uit jullie dagelijkse leven gegrepen. Het laat onmiskenbaar zien, hoe
onzin met degene die de onzin verkondigt, zich kan opblazen en vergroten. Als
de zaak dan door de tegenpartij, en wel op een wat arglistige manier, goed
wordt gehanteerd, dan groeit die onzin tenslotte uit tot een dwangvoorstelling
en dus tot een echt verkeerd gefundeerd geestelijk wanproduct. Als dat op aarde
al het geval is, dan is het hier in het rijk der geesten nog duidelijker en
levendiger zichtbaar. Voordat wij hier verschenen, hebben deze hemelbewoners
niet bepaald veel waarde aan hun hemel gehecht. Zouden ze door de
paradijsbewoners niet zo goed gevoed zijn, dan zouden ze deze hemel reeds lang
overboord hebben gegooid. Toen wij echter kwamen en hen en hun hemel verdacht
begonnen te maken, hebben zij zich aanvankelijk van schrik teruggetrokken,
omdat ze zagen dat wij ons door hun domheid niet meteen lieten afschepen. Omdat
zij zich daardoor beschaamd voelden, begon ook al spoedig bij ieder van hen
eveneens de eerzucht te groeien en de voorstelling die zij van de hemel hadden,
groeide met hen mee.
9 Pas
nu ervaren zijzelf het buitengewone van hun voorstelling en daarom hebben ze,
om ons de grootsheid van hun hemel te tonen, ook al twee toneelstukken en een
zwelgpartij voor ons opgevoerd. Omdat wij ons tot nu toe in zekere zin uit
goedmoedigheid niet lieten afschrikken en onze plaats nog steeds handhaven,
zinnen deze hemelbewoners nu op echte, heuse wraak. Ook deze manoeuvre moeten
wij hen laten uitvoeren; pas dan zullen ze in staat zijn om een woord van mij
aan te nemen.
10
Jullie zullen daaruit leren, hoe buitengewoon belangrijk het is om te weten
welke leerschool er nodig is om allerlei geesten die er verkeerde inzichten op
na houden, geleidelijk aan op het juiste levenspad te brengen. Het principe
luidt als volgt: op grond van zijn vrijheid kan geen enkele geest eerder
gevangen worden, dan dat hij zichzelf heeft gevangen. Daarom moeten voor deze
geesten hier dan ook alle gelegenheden worden toegelaten, waardoor zij, zonder
dat daardoor hun vrijheid aangetast wordt, in zekere zin toch uit zichzelf
noodgedwongen in hun eigen netten verstrikt raken. Wanneer ze dan op geen enkele
manier een uitweg meer zien, moeten zij zich overgeven, wat zoveel wil zeggen
als: Wanneer op aarde de verkeerde stelling van een geleerde op alle mogelijke
manieren mathematisch juist wordt weerlegd, dan moet die geleerde zich
tenslotte gewonnen geven en zijn geesteskind een betere opvoeding laten geven.
11 Hoe
zoiets hier in het puur geestelijke rijk letterlijk in zijn werk gaat, zullen
jullie na de op handen zijnde wraakmanoeuvre zonneklaar aanschouwen. Ja, lieve
vrienden en broeders, in het eindeloos grote rijk vinden scènes plaats, waar
geen menselijke fantasie zich ook maar enige voorstelling van kan maken.
Wanneer jullie, als de Heer het zou toestaan, eens een totaalbeeld zouden
kunnen krijgen en zien, hoe de velerlei mensen van de aarde en daarbij nog de
mensen van de ontelbare andere hemellichamen op de weg van de waarheid geleid
worden, en jullie dus ook die miljardenmaal miljarden scènes zouden zien, dan
zouden jullie daarbij je leven verliezen, want ik zeg jullie:
12 De
Heer toont zich nergens zo groots, wijs en wonderbaarlijk als in deze eindeloos
vele, zeer verschillende manieren van leidinggeven aan het geestelijke leven.
Toch gebruikt Zijn wijsheid overal de allerbetrouwbaarste wegen om deze
eindeloze verscheidenheid, zoals jullie plegen te zeggen, onder één dak te
brengen. Laten we wachten op deze scène; daarbij zullen we nog van alles leren
kennen.
81.
Derde akte op het tragikomische podium
1 Kijk
nu maar eens naar ons hemelse podium. De wolken worden donker, terwijl de lichte,
grote ronde opening op de achtergrond met de nu eveneens duister wordende
`drie-eenheid' steeds nauwer wordt. Zoals jullie spoedig zullen zien, zal er
van deze hele lichtopening nauwelijks nog een piepklein gaatje overblijven. Let
nu goed op alles wat er tevoorschijn zal komen.
2
Kijk, nu heerst er al volslagen duisternis in deze hele hemelruimte en de
randen van de wolken lijken te gloeien. Ook kunnen jullie al van veraf een dof
gerommel als van een machtig onweer horen. De kolossale drie-eenheid ver op de
achtergrond wordt nu ook al `gloeiend van toorn' en uit de mond van de
cherubijnen begint het te bliksemen. Het onweer komt dichterbij, en vanachter
de wolken komen vlammen tevoorschijn die als krachtige bliksemflitsen kriskras
door de wijde ruimte schieten.
3 Met
steeds meer vuur en donder gaat deze scène gepaard. Zoals jullie kunnen zien en
horen, slaan machtige vlammenbundels onder luid gekraak als hagel op deze
hemelse parterre neer. Waar zo'n bundel vlammen neervalt, steekt hij de materie
in brand, waardoor het laaiende vuur steeds verder om zich heen grijpt. Wat
zeggen jullie van deze scène?
4 Ik
heb het vermoeden dat hij jullie wat zal benauwen, omdat jullie het raadzaam
vinden om de derde akte van dit hopeloze, hemelse schouwspel niet tot het einde
af te wachten. Maar ik zeg jullie: wij bezitten de macht om dit vuur, wanneer
we maar willen, onmiddellijk te doven. Daarom hoeven we voor dit vuur ook
helemaal niet bang te zijn. Wat we echter hierbij kunnen, zullen en zelfs
moeten doen is, dat we dit vuur met een tegenvuur beantwoorden en aan dit
tegenvuur zullen onze tegenstanders zich heel gevoelig gaan branden. Zodra onze
tegenstanders dat zullen bemerken, zullen ze tevoorschijn komen om te proberen
aan het vuur te ontkomen. Ons vuur zal hen echter gevangennemen en het kwaad in
hen verteren. Pas dan zullen zij in staat zijn om woorden die heilzaam voor hen
zijn, van ons aan te nemen.
5 En
zie, ik geef nu een teken met mijn hand en onmiddellijk vallen er massa's witte
vlammenbundels door de donkerrode heen op het hemelse theaterpodium. Overal
begint het vuur vreselijk te roken, en nu - horen jullie het gehuil van onze
hemelbewoners? Kijk, hoe er al hele scharen door de vlammen heen naar voren
stormen en om hulp roepen, maar elke vluchtende wordt omgeven door een
vlammenzuil waaraan hij niet kan ontkomen. Nu is het gehele podium reeds vol en
de hele, zeer talrijke brandende groep stort zich naar beneden in de parterre.
Nu kunnen jullie ook zien dat tussen de nog steeds oplaaiende bliksems stromen
water als uit een wolkbreuk naar beneden storten, die onze brandende
hemelbewoners heel veel verlichting geven.
6
Jullie zeggen nu wel: lieve vriend en broeder, dat is wel een verschrikkelijke
manier van genezen. Ik zeg jullie: dat moet wel zo zijn, willen deze ernstig
zieke mensen genezen, want dergelijke wezens behoren in geestelijk opzicht tot
de `jichtlijders' en deze kwaal kan alleen door een flink geestelijk
`vuurstoombad' genezen worden. Jullie hebben op aarde toch ook stoombaden die
vooral voor jichtaandoeningen geneeskrachtig zijn; waarom zouden er in het rijk
van de geesten voor zulke gevallen dan niet ook soortgelijke geestelijke
stoombaden zijn?
7 lk
zeg jullie: er bestaat op aarde geen enkele verschijningsvormer die niet ook in
heigeestenrijk op overeenkomstige wijze te vinden zou zijn. Daarom is ook dit
verschijnsel lang niet zo vreemd als jullie aanvankelijk misschien dachten.
Alleen moeten jullie dit vuur niet vergelijken met jullie aardse vuur, want
hier betekent vuur, wanneer het zichtbaar wordt, niets anders dan grote
`ijver'. Zoals jullie hebben gezien, wilden deze hemelbewoners in hun grote
ijver, die een product van hun waanideeën en het daaruit voortkomende kwaad is,
zich als het ware op ons wreken en ons op de vlucht jagen.
8
Omdat de hemelse manier van werken er niet op gericht is kwaad met kwaad te
vergelden, maar om degenen die ons te gronde willen richten slechts goed te
doen en degenen die ons vervloeken te zegenen, kwamen wij hen ook niet met een
soortgelijk vuur tegemoet, maar met een `liefdevuur', dat naar verhouding even
groot was als hun tegen ons gerichte 'toornvuur'. Dat wil dan zeggen,
waarachtige, gloeiende kolen stapelen op het hoofd van onze tegenstander. Dat
zullen zij ook weldra inzien wanneer het `levende water', dat door ons over hen
wordt uitgestort, hen voldoende zal overtuigen.
9 Kijk
nu, deze meer dan duizendkoppige menigte hemelbewoners schrompelt nu tot haar
vroegere gedaante ineen, hetgeen bewijst dat zij als gevolg van hun ijver nu
een terechte verdeemoediging hebben ondergaan. Ook de hele, voorheen nog sterk
opgeblazen hemel schrompelt nu eveneens tot zijn vorige gedaante ineen. Het
vuur dooft, en onze hemelbewoners staan nu als het ware geheel naakt voor ons.
Zoals jullie kunnen zien, overvalt hun een heilzaam gevoel van schaamte,
hetgeen er altijd duidelijk op wijst dat de overwonnene uit zichzelf zijn
dwaasheid en het daarmee verbonden onrecht begint in te zien.
10 Nu
zijn ze ook rijp om gewilliger dan eerst het geval was naar mijn woorden te
luisteren. Daarom wil ik dan ook meteen de volgende vraag stellen aan de man
die het meest op de voorgrond staat, de voormalige `valse Petrus', en zeg dus:
kijk, jij zogenaamde Petrus, wij zijn er nog, want al jouw hemelse machten en
krachten konden niets tegen ons uitrichten, zoals jij evenals jouw hele
gezelschap duidelijk kunt zien. Zeg mij dus, voor wie houd je me nu? Ben ik van
beneden of ben ik toch `van boven'?
11 De
pseudo-Petrus zegt: luister nu naar mij. Ik en dit hele gezelschap waren en
zijn nog met veel waanideeën behept. We zien nu echter duidelijk in dat het met
deze werkelijk hopeloze hemel, waarin wij allemaal heel pijnlijk onder handen
werden genomen, wel totaal anders gesteld moet zijn. Ook zien we in dat,
wanneer dergelijke scènes zich in deze zeer bedenkelijke hemel vaker zouden
herhalen, deze evengoed voor een eerste klas hel kan worden aangezien en -
mocht hij dat niet zijn - dan toch op zijn minst voor een goed onderhouden
`vagevuur'. Daarom vraag ik je nu in naam van al mijn broeders, bevrijd ons, als
het jou mogelijk is, uit deze werkelijk fatale hemel! Met dit verzoek leg ik
ook mijn valse petrusschap aan jouw voeten. Ik zie heel goed in en beken
openlijk uit de grond van mijn hart dat ik niet alleen als Petrus niet deug en
nooit gedeugd heb, maar ook dat ik nog veel te slecht en te dom ben om zelfs
maar de minste varkenshoeder te zijn op een of andere geestelijke weide,
vooropgesteld dat er ergens in deze omgeving zo'n bezigheid bestaat.
12 Ik
vraag je niets anders dan ons te bevrijden uit deze echte 'kartonnen hemel'!
Waar je mij en ons allemaal ook maar wilt plaatsen, daar zullen we de Heer
zelfs voor de magerste kost van ganser harte dienen. Maar bespaar ons het
`vagevuur' en de hel, want hoe vreselijk dat vuur brandt hebben we aan den
lijve ondervonden, weliswaar maar heel kort, maar zo gevoelig, dat we het
eeuwig zullen onthouden!
13 Nu
zeg ik: welnu, deze taal bevalt me beter dan de vorige. Wees daarom gekleed en
volg ons naar het `paradijs' waar verscheidene van jullie broeders reeds
wachten op een gelijksoortige `verlossing'! Kijk nu, de naakten zijn plotseling
met lichtgrijze linnen gewaden gekleed, en daar we deze plek nu verlaten komen
zij, voor het eerst God oprecht lovend en prijzend, achter ons aan. Jullie
zeggen: deze linnen gewaden zien eruit als echt stevige, van tijk gemaakte
militaire jassen en de hele stoet lijkt op een armzalig militair transport.
14 Ja
lieve vrienden, de kleding richt zich hier naar het inzicht in het ware en het
daaruit voortkomende goede. Hoeveel waars en goeds er in deze geesten aanwezig
was, hebben jullie toch duidelijk kunnen opmaken uit hun hemel en uit hun
handelwijze. Daarom zijn deze kleren ook volkomen bij hun toestand aangepast.
Wat er nu verder zal gebeuren, zullen we bij de volgende gelegenheid heel goed te
zien krijgen.
82.
Aankomst van de nieuwgewonnen zielen
in de paradijstuin.
Hun schuldbekentenis
1
Kijk, we bevinden ons weer in het zogenaamde paradijs. Jullie kunnen je er
gemakkelijk van overtuigen dat het nog het oude is zoals we het eerder hebben
gezien en hebben achtergelaten. Daar, in het midden van liet paradijs wachten
de vroegere paradijsbewoners ons op en wel veel deemoediger en nadenkender dan
voorheen, toen we vanuit het klooster naar hen toe kwamen. Onze `hemelbewoners'
volgen ons eveneens deemoedig en zo gaan we met onze nieuwe vangst rechtstreeks
naar de vroegere paradijsbewoners toe.
2
Kijk, onze vroegere leider van dit paradijs en de twee eerste woordvoerders
zetten grote ogen op, wanneer ze van veraf al zien dat het hele hemelse gezelschap
ons volgt. Een verovering van de hemel hadden ze nu juist helemaal niet
verwacht want die hielden zij heimelijk voor een toetssteen, die de volle
waarheid omtrent onze eventuele zending zou aantonen.
3 Omdat
de hele hemel nu echter verdeemoedigd en overwonnen achter ons aan komt, zegt
zojuist de prior tegen zijn gezelschap: luister vrienden, onder deze
omstandigheden krijgt de zaak inderdaad een heel ander aanzien. Deze drie zijn
beslist door een ons nog onbekende goddelijke macht hierheen gezonden; dat is
zonneklaar! Maar wat wij nu met deze verschrikkelijke zekerheid moeten
beginnen, is een heel andere vraag. Hoe ziet het er met ons geweten uit? Hoe
verhoudt zich ons vroegere gedrag ten opzichte van deze hoge boden? Dat is weer
een heel andere vraag. Komen wij, als alles goed gaat, na hun eventuele, zeker
rechterlijke uitspraak in het vagevuur of, de Heer sta ons bij, misschien zelfs
in de hel? Luister vrienden, dat is een heel andere, ontstellend wanhopige
vraag!
4 Ook
naderen ze ons met zeer ernstige gezichten, waaruit voor ons werkelijk niet
veel troost kan worden geput. Als ik er ook maar aan terugdenk hoe het met ons
priesterleven op aarde gesteld was en bedenk hoe wij, die het evangelie van de
Heer goed kenden, maar geen letter ervan daadwerkelijk in ware christelijke zin
onder elkaar in praktijk hebben gebracht en hoe wij, in de letterlijke zin van
het woord en de betekenis daarvan, de zuiver goddelijke Geest altijd hebben
tegengewerkt, o broeders, dan zou ik nooit een treffender opmerking hebben
kunnen maken dan door nu te beweren, dat ons allen onder deze hoogst treurige
omstandigheden niets anders te wachten staat dan de pure, verschrikkelijke en
hete hel! Ik zou bijna willen uitroepen dat de bergen over ons heen mogen
vallen, zodat wij niet langer het aangezicht van zulke verschrikkelijke
rechters hoeven te zien! 5 De andere, betere spreker wendt zich tot de prior en
zegt: luister vriend en broeder, ik ben van mening dat we niet te vroeg moeten wanhopen,
want daarvoor hebben we altijd nog tijd genoeg als we eenmaal werkelijk
verdoemd zijn. We kennen toch het oude spreekwoord dat zegt: `Een goed woord
vindt altijd een goede plaats'. Laten we daarom op onze bede en onze grootst
mogelijke verdeemoediging vertrouwen en niet te vroeg wanhopen aan de grote
barmhartigheid van de Heer. Wie weet of deze drie boden ons wel met
verschrikkelijke en onverbiddelijke strengheid zullen oordelen, want als ze
door God gezonden zijn, zullen ze toch zeker beter en milder in hun oordeel
zijn dan wij ooit voor de vermeende zondaars tegen onze alleenzaligmakende kerk
waren.
6 De
prior zegt: o lieve vriend en broeder, jouw troostvolle woorden smaken
weliswaar zo zoet als honingzeem en de allerbeste melk, maar dan denk ik weer
aan de woorden van Christus in het evangelie, die Christus de Heer tegen `valse
profeten' en dus tegen naamchristenen en naampriesters sprak: `Ga weg van Mij,
vervloekten, in het eeuwige vuur dat bereid is voor de duivel en zijn engelen,
want Ik ken u niet, gij daders van onrecht, gij hebt de Heilige Geest altijd
tegengewerkt!' - Vriend, wat zeg jij van deze tekst?
7 De
ander zegt: ja, broeder, dat is een buitengewoon verschrikkelijke tekst, die op
ons ook volkomen van toepassing is. Ik moet jou bovendien nog bekennen dat ik
mij nu ook zeker niet te goed voel voor de hel. Als de Heer werkelijk niet
barmhartiger zal zijn dan wij het op aarde meestal waren, dan zou deze tekst
wel eens op een vreselijke manier kunnen worden toegepast. Want de Heer heeft gezegd:
`Wees barmhartig en gij zult barmhartigheid ondervinden!' Maar daar zit hem nu
juist de kneep, want met onze barmhartigheid op aarde was het maar droevig
gesteld. Als ik bedenk hoe gemakkelijk en triomfantelijk wij vanaf de
preekstoel vaak hele volkeren naar de hel hebben verdoemd, dan begin ik zelf
echt heel bang te worden, en mijn eerdere aan jou gerichte troostvolle woorden
beginnen nu voor mijzelf een holle klank te krijgen.
8 Een
derde zegt: vrienden en broeders, ik begrijp jullie volkomen; we zijn verloren!
Ik vind dat we gezamenlijk rechtstreeks naar de hoofdbode, die daar in het
midden staat, moeten gaan en hem om niets anders dan een niet al te hete hel
vragen, zodat we hem de vreselijke rechterlijke uitspraak kunnen besparen, en
vooral rekening te houden met het feit dat wij op aarde toch meestal door het
kerkelijk gezag gedwongen werden zo en niet anders te handelen. We hebben
immers de kerkelijke voorschriften uitgevoerd, of ze nu wel of niet goed waren.
Ik denk dan ook dat het voor ons op aarde toch ook nauwelijks mogelijk was om
anders te handelen, ook al hebben wij dan bewust Gods woorden genegeerd en
daardoor niet God maar de mammon gediend.
9
Weliswaar hadden we beter de martelaarsdood kunnen ondergaan dan tegen Christus
te handelen, maar juist door onze kerk was ons geloof te zwak om zoiets niet
ons te laten doen. Daarom denk ik dan ook dat we ons titel zo schuldig hebben
gemaakt dat we de allerwreedste hel zouden krijgen. God zij alle eer en Zijn
Naam worde altijd boven alles hoog geprezen! Ik denk dat Hij met ons toch niet
het allerergste zal voorhebben en daarom wachten we in deemoedige rust af, hoe
de Heer over ons zal beslissen!
10
Kijk, het hele gezelschap stemt daar deemoedig mee in. Nu iedereen daardoor
echt nederig en deemoedig is geworden en ze ook onder elkaar hun schuld hebben
bekend, zullen wij hen dan ook dicht naderen en hun een rechtvaardige
bestemming geven. Wees nu aan mijn zijde volkomen ernstig, want er kleeft aan
dit gezelschap nog veel dat beslist moet worden verwijderd, voordat zij
geschikt zijn voor een hogere bestemming.
83.
Het eeuwige Woord van God als rechterstoel van Christus
1 We
zijn de groep monniken nu zo dicht genaderd dat we goed met hen kunnen spreken.
Daarom zal ik dan ook .meteen mijn vragen aan het gezelschap herhalen, zodat
we uit hun antwoord kunnen opmaken in hoeverre zij tengevolge van ons vorige
gesprek tot bezinning zijn gekomen. Jullie vragen: moet zoiets in deze
geestelijke wereld ook altijd met woorden worden afgehandeld? Is het geesten van
jouw volmaaktheid niet toegestaan om bij zulke bedrieglijke geesten zonder een
woord te wisselen op het eerste gezicht te beoordelen hoe het met hun innerlijk
gesteld is?
2 Ik
zeg jullie: dat is elke geest van de bovenste hemel toegestaan en hij kan dan
ook elke onvolmaakte geest op het eerste gezicht volkomen doorzien. Daar is de
onvolmaakte geest echter niet mee geholpen. Hetzelfde is het geval wanneer op
aarde een of andere misdadiger wordt opgepakt. Het gerecht is er bij het eerste
verhoor door de getuigenverklaringen weliswaar volkomen van overtuigd dat dit
individu zich aan een zeker vergrijp heeft schuldig gemaakt. Maar toch kan het
de misdadiger niet wettelijk straffen zolang hij zijn misdaad niet zelf heeft
bekend. Het woord is dan het enige middel om het innerlijk bloot te leggen; of,
zowel de mens als de geest geeft door het woord zijn innerlijk prijs aan de
openbaarheid.
3
Daarom dient ook hier enkel mijn inzicht in het innerlijk van deze geesten op
zich nergens toe. Wel kan ik tengevolge van dit inzicht de geesten zo leiden
dat zij zich uitspreken, mij noodgedwongen niet kunnen ontwijken en hun
innerlijk dan door hun woord naar buiten moeten keren en aan de openbaarheid
prijsgeven.
4
Daardoor worden dan ook de woorden: `Het zal jullie luid van de daken
verkondigd worden' volkomen bewaarheid. En elders staat er bij Paulus: `Voor de
rechterstoel van Christus moet alles openbaar worden!' hetgeen zoveel wil
zeggen als: alles moet door het woord geopenbaard of geuit worden, want het
woord is de eigenlijke rechterstoel van Christus. `Van de daken luid
verkondigen' betekent dat iedereen zich door zijn eigen woord zal oordelen of
anders gezegd, zijn innerlijk volledig zal moeten prijsgeven. Want zoals het
dak de beschutting is van een huis, waardoor de mens zich tijdens zijn aardse
leven zo goed mogelijk beschut tegen van buitenaf op hem inwerkende onweren, zo
is geestelijk gezien het woord het middel dat uit eigenliefde tot
zelfbescherming dient. Omdat echter in de geestelijke betekenis het eigen woord
gelijk is aan het dak van een huis, dat hier in de geestelijke wereld helemaal
geen beschutting meer kan bieden, betekent `luid van het dak verkondigen':
zich door het eigen woord van alle innerlijke ondeugden ontdoen. Jullie hebben
dergelijke ontboezemingen al menigmaal gehoord; desondanks is het voor jullie
toch niet overbodig om ook de volgende aan te horen. 5 Daarom wil ik mij nu met
mijn vraag die ik reeds van plan was te stellen, tot dit monnikengezelschap
richten. Uit hun antwoord kunnen jullie dan opmaken, hoe slecht en duister de
kern, die in hen verborgen ligt, nog is. Let dus goed op; hier komt mijn vraag:
6
Welnu, zoals jullie zien, ben ik na de overwinning op jullie hemel weer
teruggekomen. Hoe ziet het er nu uit met jullie innerlijke inzicht en de verdeemoediging
daarna? Houden jullie jezelf nog voor echte dienaren van de Heer, of meer voor
eigenzinnige bedrogen bedriegers van het volk?
7 De
prior zegt: we hebben ons innerlijk grondig onderzocht en vinden dat we de
hellestraf volkomen verdiend hebben, omdat we bij nadere beschouwing hebben
ingezien dat jij waarlijk een bode van de goddelijke gerechtigheid bent en
bovendien bent toegerust met een macht, waardoor al onze muren en torens als
nietig kaf vergaan. Wij zijn en blijven eeuwig bij de Heer in de schuld staan
en ieder van ons draagt zoveel van deze schuld op eigen schouders, dat deze hem
tengevolge van de goddelijke gerechtigheid nooit meer kan worden vergeven.
Daarom hebben we met jou verder niets meer te bespreken maar vragen, als het
jou mogelijk is, slechts om zoveel goddelijke genade en erbarming, dat je ons
vanwege onze schuld niet verdoemt tot de allerbitterste en allerpijnlijkste
graad van de hel.
8 Zou
het mogelijk zijn om hier te biechten, dan zouden we honderd jaar lang willen
biechten om daardoor, naar de mate van de met de biecht verbonden boete,
bevrijd te worden van onze schuld. Omdat dit hier niet mogelijk is en wij
volgens Paulus blijven liggen zoals we zijn gevallen, blijft ons immers niets
anders over dan treurig jouw verdoemende oordeel af te wachten.
9 Nu
zeg ik: dus met biechten, denken jullie, zou het mogelijk zijn om van jullie
zonden af te komen? Als jullie geloof daarop gericht is, zeg me dan eens bij
welke gelegenheid de Heer op aarde de biecht heeft ingesteld als middel om
zonden te vergeven.
10 De
prior zegt: beste vriend, je zult toch wel weten dat de Heer Zijn apostelen de
macht heeft verleend om te binden en te ontbinden. Dan is toch zonneklaar
bewezen dat de Heer de biecht heeft ingesteld. Ook de apostel Jacobus zegt
nadrukkelijk: `Beken openlijk uw zonden voor elkaar'. Als men dit allemaal en
nog veel meer overdenkt, kan men toch onmogelijk ontkennen dat de Heer de
biecht openlijk heeft ingesteld als middel om zonden te vergeven.
11 Nu
zeg ik: luister vriend en broeder, als je het woord van God zo opvat, dan is
het geen wonder dat je hier de wanhoop nabij bent. Zeg eens, bestaat er wel een
grotere dwaasheid dan het volgende. Stel je eens twee elkaar vijandig gezinde
mensen voor, dus twee mensen die wederzijds een misstap hebben begaan of
schulden hebben, maar bij ieder van hen begon mettertijd deze kwalijke toestand
het geweten te belasten. Om zich echter van deze lastige toestand te
bevrijden, ging ieder van hen naar een andere persoon om aan hem zijn schuld te
bekennen, opdat deze buitenstaander, die toch helemaal niets met hun
wederzijdse strubbelingen te maken had, zijn schuld zou vereffenen. Zeg eens,
als zo'n vreemde persoon, die de hele schuld totaal niet aangaat, een
dergelijke schuldvereffening op zich neemt, wat is hij dan? Is hij dan niet een
grove bedrieger? Innerlijk ben je het met me eens. Goed, maar het zal je nog
duidelijker worden.
12
Laten we eens aannemen dat A aan B duizend gulden schuldig is. In plaats van B
de duizend gulden eerlijk terug te betalen, laat A zich door een bedrieger, C
genaamd, overhalen om aan hem, aan wie A nooit een cent verschuldigd was, de
vordering van B volledig te voldoen met slechts honderd in plaats van met
duizend gulden. Wat zal B dar), wel zeggen over het aflossen van deze schuld
en zal daardoor de schuld die A aan B heeft afgelost zijn? Ik denk, dat zelfs
helse geesten dat niet kunnen beweren. Bijgevolg kunnen we dat toch (les te
minder van de Heer beweren, daar Hij toch in Zichzelf de allerhoogste liefde en
wijsheid is.
13
Daarom moet aan de door jou aangehaalde teksten over de macht om zonden te
vergeven een andere uitleg gegeven worden, want die van jou raakt kant nog wal.
Ik zal je daarom wat tijd geven om daarover goed te kunnen nadenken; daarna kun
je me dan meedelen tot welke slotsom je bent gekomen. Maar langer dan zeven
minuten moet je er niet over nadenken. Welnu, onderzoek jezelf naar geest en
waarheid. Amen.
84.
Over de zonde tegen de Heilige Geest
1 Kijk,
onze prior heeft zijn onderzoek al gedaan en begint zich daarover tegen ons uit
te spreken. Luister dus, hij zegt: beste vriend, ik heb jouw voorbeelden en
jouw vraag in het diepst van mijn innerlijk goed overwogen en kan jou daarover
niets anders zeggen, dan dat je volkomen gelijk hebt. Want voor het eerst in
mijn tweevoudige leven zie ik nu in, dat de biecht de allergrootste misslag
is, zowel tegen het goddelijke als het onderlinge, broederlijke recht.
2
Zoals ik nu inzie kan men zich werkelijk niets dwazers voorstellen, dan wanneer
twee wederzijdse schuldenaars zich ermee tevreden moeten stellen en over en
weer vrij van schulden zouden zijn, wanneer een derde, die noch met de schuld
van de een noch met die van de ander iets te maken heeft, de een of de ander
zijn schuld kwijtscheldt. Of wanneer zelfs een derde als gevolg van het
aannemen van een gering bedrag, natuurlijk volkomen onrechtmatig, de
schuldenaar overtuigend verzekert dat hij daarmee de aanzienlijk grotere
schuld aan zijn schuldeiser geheel heeft voldaan. 0 vriend, dat is me nu zo
helder als deze zo buitengewoon doorzichtige lucht hier. Maar nu komt er een
andere vraag.
3
Wanneer dat ongetwijfeld zo is, welk lot staat tenslotte dan al die dwaze
biechtvaders en biechtelingen te wachten? Als ik bedenk dat dit in mijn kerk
juist de hoofdzakelijke `conditio sine qua non' (Absolute voorwaarde.) is, dan
breekt mij het koude zweet uit.
4 Hoe
was het toch in godsnaam mogelijk dat deze verschrikkelijke onzin zo (liep en
onuitroeibaar wortel heeft kunnen schieten? O vriend, ik wil voor mijn
dwaasheid graag in de hel boeten, maar laat me eerst slechts een jaar of drie
met een onsterfelijk lichaam naar de aarde gaan. Ik zal daar voor de kerk een
licht ontsteken dat voor haar dwaasheid heel wat gevaarlijker zal zijn dan een
stuk witgloeiend ijzer voor een druppel water. Want ik weet maar al te goed,
hoe ontzettend hardnekkig het hogepriesterschap van deze kerk met dit
alleronzinnigste bedrog doordraaft en ik zie ook in, dat zij deze dwaasheid
nooit langs een gewone natuurlijke weg zal laten varen. Daarom zou ik, zoals
gezegd, graag met een onsterfelijk en onverwoestbaar lichaam naar beneden
willen gaan om aan deze en nog heel wat andere, niet minder belangrijke
dwaasheden van deze kerk een eind te maken.
5 Nu
zeg ik: beste vriend en broeder, dat heeft de Heer niet nodig. Begrijp de
zondevergeving hier echter vanuit het ware gezichtspunt, dan zal jou onbeperkt
de gelegenheid worden geboden om deze hier onuitsprekelijk beter en nuttiger in
praktijk te brengen dan wanneer het jou werd toegestaan op aarde duizend jaar
lang met allerlei wondermiddelen daar tegenin te gaan.
6 De
aarde is namelijk geen oord van reiniging, maar enkel een oord van beproeving
van de vrije wil; daarom is dan ook alles vrij. Goede bedoelingen en dwaasheid,
satan en engel kunnen naast elkaar bestaan.
7
Opdat de wil van de geest zich in alle vrijheid kan oefenen, moeten op een
hemellichaam ook allerlei verlokkingen voorhanden zijn, die er onophoudelijk op
aansturen de mens van de waarheid af te houden en naar het verkeerde te leiden.
Daardoor moet dan ieder mens, evenals hele gezelschappen, voortdurend strijd
voeren, waardoor de levenskracht wordt geoefend en de vrijheid van de wil een
of andere bepaalde richting moet kiezen.
8 Zou
jij dus op een hemellichaam, met name in een kerkgemeenschap, jouw voornemen
helder en duidelijk in praktijk willen brengen, dan zou je om te beginnen alle
verlokkingen van het vlees, zoals de seksuele behoefte, dan het levende gevoel
en ook alle andere lichamelijke behoeften geheel moeten opheffen. Maar als je
dat zou doen of zou kunnen doen, wat zou de mens op een hemellichaam dan nog
zijn?
9
Kijk, uit deze levende prikkels komt toch juist het mensengeslacht voort en dus
ook alle menselijke dadendrang. Als het je nu helemaal duidelijk is dat het
uitroeien van het verkeerde en het daaruit voortkomende kwaad bij de mensen op
de hemellichamen op geen andere manier mogelijk is dan door het uitroeien van
het mensengeslacht zelf, dan zul je toch ook inzien dat het driejarige verblijf
op een hemellichaam, waar je denkt wonderen te verrichten, zowel voor het heden
als voor de toekomst, nog veel minder vruchten zal afwerpen voor het volledig
ten goede keren van al het verkeerde en kwade, dan het aardse leven van de Heer
en dat van heel veel van Zijn geest vervulde apostelen en leerlingen gedaan
heeft.
10 Ik
zal je echter zeggen, waarom je eigenlijk naar de aarde wilt gaan. Kijk, er
zijn twee redenen. De hoofdreden heet wraak, en de andere is dat je met een
trouwens verkeerd en slecht gekozen middel de Heer voor jouw dwaasheid met een
nog grotere dwaasheid genoegdoening wilt geven! Zie daarom maar heel vlug van
je voornemen af en laat in plaats van wraak de ware naasten- en broederliefde
in je hart ontkiemen, en dan zul je spoedig duidelijk inzien dat men hier in
het oord van de echte reiniging (purgatorium) volgens het hoogst wijze
liefdesplan van de Heer veel doelmatiger tegen de dwaasheden van de wereld kan
optreden.
11
Omdat jij, zoals ik zie, evenals jouw hele gezelschap dit begrijpt en inziet,
moet ik je er nu op attent maken dat je mij het eigenlijke antwoord met
betrekking tot de teksten in de Schrift over de zondevergeving nog schuldig
bent. We kunnen geen stap verder komen voordat deze kwestie uitvoerig en volledig
is uitgepraat. Begin dus nu met de beantwoording en begin met de in de Schrift
voorkomende stelling over ontbinden en binden, bij Mattheus 18:18 en
gelijkluidend bij Johannes 20:23. Als je daarmee klaar bent, gaan we pas over
naar Jacobus. Dus, spreek nu maar!
12 De
prior zegt: o lieve, hoogverheven vriend, dit zal voor mij onzeglijk moeilijk
zijn en daarom vraag ik je heel deemoedig om het mij niet kwalijk te nemen dat
ik je hierover beslist geen bevredigend antwoord kan geven, want waar niets is,
kan zelfs de dood niets halen.
13 Nu
zeg ik: zie je, ik wist wel dat het hierop uit zou draaien. Jij wilde naar de
aarde gaan om jouw kerk op het goede pad te brengen. Zeg eens, hoe had je dat
willen aanpakken als het jou aan het allernoodzakelijkste en meest wezenlijke
voor zo'n onderneming ontbreekt?
14 De
prior zegt: o verheven vriend, werkelijk, mijn dwaasheid groeit als woekerend
onkruid op bemeste grond. Na wat je nu gezegd hebt, zie ik in dat ik niet eens
deug als varkenshoeder, laat staan als wonderdadige kerkhervormer. 0, zeg me
toch, hoeveel van dit soort onzin zit er nog in mij?
15 Ik
antwoord: ik zeg je, het is nog een flinke portie, maar het beantwoorden van
mijn vraag zal wonderen in je verrichten. Let daarom op, hoe ik haar nu voor
jou zal beantwoorden. Luister dus!
16 Ik
zal je de tekst uit Johannes uitleggen, omdat hij de verlichting door de
Heilige Geest vooropstelt. `Ontvang de Heilige Geest; aan wie jullie de zonden
zullen vergeven, hun zullen ze ook in de hemel vergeven zijn; maar aan wie jullie
de zonden niet zullen vergeven, hun zullen ze ook in de hemel aangerekend
blijven'. Zo luidt de tekst; maar wat is zijn betekenis?
17
'Ontvang de heilige geest' wil zoveel zeggen als: wordt één met Mijn waarheid!
- en de diepere betekenis is nog: volg Mij in alles na! - en de allerdiepste
betekenis is: heb elkaar lief zoals Ik jullie heb liefgehad! Want daaraan zal
men herkennen dat jullie waarachtig Mijn leerlingen zijn, als jullie elkaar
liefhebben.
18
Kijk, dat betekent: `Ontvang de Heilige Geest', want de Heer heeft geen ander
gebod gegeven dan dat van de liefde. Daarom kan Hij ook onmogelijk een andere
geest dan die van de liefde aanbieden en geven. Begrijp je deze tekst? Je
bevestigt het mij in jouw hart. Goed, dan gaan we verder.
19 Aan
wie jullie de zonden zullen vergeven, hun zullen ze ook in de hemel vergeven
zijn', wil zeggen dat: wanneer, wie van jullie dan ook, volgens Mijn geest van
liefde en wijsheid zijn broeder de schuld die deze bij hem heeft, zal
kwijtschelden, zal ook Ik niet alleen de schuld die zijn broeder bij hem heeft
kwijtschelden, maar Ik zal ook hem, die de schuld kwijtschold, elke schuld aan
Mij vergeven. Wanneer iemand daarentegen, wat het tweede deel van de tekst
zegt, zijn broeder diens schuld niet zal kwijtschelden, dan zal Ik eveneens die
schuldeiser zijn schuld laten behouden. Wanneer echter de schuldeiser zich wil
verzoenen met degene die tegen hem heeft gezondigd, maar de schuldige wil de
verzoening niet aannemen, dan zal ook Ik voor de schuldige zolang onverzoenlijk
blijven tot hij zich met zijn tegenstander verzoend zal hebben.
20
Kijk, dat is nu de enige in de hemel geldende verklaring van deze tekst. De
zonden echter die een mens tegen God en derhalve tegen zijn eigen geest begaat,
kan toch niemand anders vergeven dan alleen Hij, tegen wiens heilige orde zij
werden begaan. En de zonde tegen de eigen Geest kan toch zeker ook niemand
anders vergeven of kwijtschelden dan deze eigen geest zelf, dat wil zeggen met
een volkomen oprechte wil uit liefde voor de Heer en zichzelf verloochenen en
zulke zonden in het vervolg nooit meer willen begaan.
21 Wat
echter de zonde tegen de goddelijke Geest betreft, die op zich de uitstralende
liefde van de Heer is, zal het toch zeker duidelijk zijn, dat wanneer iemand
eigenmachtig tegen het allerhoogste en krachtigste genademiddel ingaat, men
zich toch serieus moet afvragen door welk middel zo iemand, die boosaardig
vecht tegen het allerhoogste, nog gered kan worden.
22 Zie
je, dat is dan de volledige, betekenisvolle uitleg van de teksten over de
zondevergeving. Deze teksten worden gelijkluidend en helder, heel in het kort
uitgelegd in het meest verheven gebed van de Heer, waarin onherroepelijk
geschreven staat: `Vergeef ons onze schuld zoals ook wij vergeven onze
schuldenaren. ' Er staat niet zoiets als: vergeef ons onze schuld naar de mate
van onze boetewerken, zoals dc biecht, de penitentie, de communie en zoals de
biechtvader ons van onze zonden heeft vrijgesproken. Ook op een andere plaats
wordt van een algemene vergeving van zonden gesproken, waar staat: `Wees
barmhartig en u zult barmhartigheid ondervinden', wat weer niet betekent:
biecht, dan zullen jullie zonden worden kwijtgescholden.
23 En
in de gelijkenis van de verloren zoon verwijst de Heer toch naar het
belangrijkste middel om vergeving van zonden te verkrijgen, namelijk een ware
liefdadige, deemoedige en liefdevolle ommekeer tot God, de allerbeste en
allerliefdevolste Vader van alle mensen! - Begrijp je dat? Je bevestigt het;
dan zullen we nu naar Jacobus gaan.
85.
Het woord van de Heer! - De eigenlijke
rechter
1 Wat
Jacobus betreft, hij zegt helemaal niet dat de gemeente haar eventuele zonden
aan een oudste van de gemeente moet `opbiechten'; hij wil er alleen maar mee
zeggen dat in de gemeente geen broeder voor een ander iets geheim moet houden
en door de hele gemeente voor beter wil worden aangezien dan hij in wezen
eigenlijk is. Dat is de reden waarom Jacobus aanbeveelt, maar volstrekt niet
uitdrukkelijk gebiedt, dat men zijn zonden of fouten aan elkaar moet bekennen.
2 Als
dit echter allemaal onweerlegbaar zo is, wat is dan de oorbiecht in de
katholieke kerk? Ik zeg je, ze is niets anders dan een rentegevende
'zondenbank' waaraan de mensen hun levensobligaties en schuldbrieven afgeven.
Door deze handeling brengen ze door de kerkelijke woeker dubbele rente op.
Enerzijds ieder voor zich, en anderzijds omdat men zich door de biecht aan de
ogen van zijn broeders en medemensen onttrekt, opdat zij niet zullen weten hoe
het innerlijk met hem gesteld is en hem tenminste na het biechten meteen weer
voor een doodeerlijk mens zullen aanzien, terwijl hij na de biecht toch precies
dezelfde mens blijft die hij daarvoor was.
3 Op
deze manier worden alle gebiechte zonden bewaard en elke eigenaar krijgt ze met
flinke rente terug, naarmate hij eerst zichzelf en vervolgens al zijn
medemensen bedroog! Zichzelf omdat hij zich na elke biecht voor een mens aanzag
die de goddelijke genade volkomen waardig was, waardoor hij zichzelf altijd
opgelucht en met welgevallen bekeek. Zijn medemensen bedroog hij echter omdat
deze nooit wisten wat ze eigenlijk aan hem hadden, waardoor zij hem dan ook
noodgedwongen voor veel beter moesten aanzien dan hij van oudsher was.
4 Dat
is dus de rente en ze heet: dubbel bedrog! En dit bedrog wordt nog het grootste
bedrog omdat degene die zo gebiecht heeft, in de waan leeft dat hij ook voor de
Heer volkomen gerechtvaardigd is.
5 Ik
kan jou verzekeren dat wanneer judas, de verrader, een christelijke gemeente
zou hebben gesticht, die zeker beter zou zijn uitgevallen dan deze, welke niet
uit het christendom maar uit het heidendom is voortgekomen. Men heeft namelijk
het heidendom slechts een beetje met het christendom gezouten. Want zoals het
zout bij een gerecht het kleinste onderdeel is, zo is ook het christendom slechts
het allerkleinste deeltje in dit heidendom. Dat zou nog te verdragen zijn als
het maar goed was, maar als het zout zelf verschaald is, hoe kan het dan het
pure heidendom tot een christendom kruiden?
6 Het
heidendom had vele goden, daarom wilde het met het nieuwe zout ook niet bij die
ene God blijven, maar maakte er drie van. En na deze in drieën gedeelde God,
vergoddelijkte het dan ook mensen die op aarde geleefd hadden, om daardoor een
surrogaat te krijgen voor zijn afgedankte `halfgoden' en `huisgoden'. Het oude
heidendom was voor zijn priesters heel winstgevend, maar het zuivere
christendom stond lijnrecht tegenover zo'n winstbejag want het zegt
uitdrukkelijk: `Om niet hebben jullie het ontvangen; om niet moeten jullie het
ook weer doorgeven.'
7 Dat
kon het heidendom niet gebruiken, daarom maakte het liever een `zonderegister'.
En omdat er tegen de mozaïsche wet te weinig werd gezondigd, werden er
eigenmachtig nog wat moeilijk te onderhouden wetten bij gemaakt. Behalve het
zonderegister en het zeer omvangrijke wetboek stelde men de zondevergevende
`biecht' in en leidde door deze biecht de mensheid naar allerlei winstgevende
boetewerken. Hierdoor heeft het alleenzaligmakende pontificaat zich toen met
behulp van nog andere winstgevende godsdienstige ceremoniën opgewerkt tot een
werelds aanzien, waarvoor alle koningen beefden!
8
Opdat dit alleenzaligmakende pontificaat zich echter nog onafhankelijker en dus
ook onbeperkt machtiger kon opstellen, wist het door een voortreffelijk middel
een machtig, eigen leger te vormen van meer dan een miljoen man, dat overal de
burchten, vestingen, steden en landen van keizers, koningen en vorsten
onoverwinnelijk bezette en op die manier alle landen onderdanig en
schatplichtig maakte. Dat leger bestaat uit de `priesters' en 'monniken' en het
middel is liet `celibaat'. Op die manier was de (nieuwe) heidense, kerkelijke
macht onoverwinnelijk gevestigd. Daar echter elke machthebber, als hij wil
weten hoe het met zijn onderdanen gesteld is, verspieders moet hebben, waren
zulke spionnen voor het pontificaat dan ook echt onontbeerlijk. Wie zijn echter
deze verspieders? Wel, het gehele priesterdom!
9. En
hoe heet het middel waarmee de verborgen gezindheden achterhaald werden en nog
worden? Het is geen ander dan de `biecht'. Kijk, dat is dan ook de tweede
winst, en wel voor de biechtvader, dus voor het gehele duistere priestervolk.
10 En
waaruit bestaat deze winst? Ik zeg je, zij bestaat uit niets anders dan dat
alle gebiechte zonden als eigen tegoed voor de kerk worden bijgeschreven,
waarmee noodzakelijk het egoïstische bedriegen van mensen verbonden is. Deze
worden daardoor immers in de waan gebracht, net zo vaak voor God te worden
gerechtvaardigd als ze maar gebiecht hebben.
11 Met
een dergelijke `winst' uitgerust staan jullie nu hier en dit roept weer een
nieuwe vraag op die als volgt luidt: wat zullen jullie nu ter vermindering of
zelfs voor een volledige delging van die pure `hellewinst' aandragen? Want ik
moet er meteen aan toevoegen, dat niemand door een pure rechtstreekse erbarming
van de Heer ooit het leven kan binnengaan; want wie niets heeft, hem zal nog
worden ontnomen wat hij heeft.
12
Kijk, dat is de belangrijke vraag die jullie nog moeten beantwoorden. Ik geef
jullie daar eveneens bedenktijd voor. Kunnen jullie iets naar voren brengen dat
hier in het rijk van de naakte waarheid en volledige betrouwbaarheid aanvaard
kan worden, dan is dat billijk en goed. Kunnen jullie dat echter niet, dan
dragen jullie hetgeen jullie zal oordelen al in je. Geloof me, noch de Heer
noch ik zal jullie oordelen, maar het woord dat de Heer heeft gesp roken, zal
jullie oordelen, omdat jullie handelwijze, zoals je uit mijn verklaring
duidelijk hebt kunnen opmaken, steeds lijnrecht tegen dat woord inging. Vandaar
dat het ook op geen enkel punt vóór, maar juist tegen jullie moet zijn.
13 De
prior zegt: ja, zo is het. Nu is het oordeel voor de hel al zo goed als gereed,
want wat zou ik ten gunste van mijzelf nog kunnen aanvoeren? Ik kan niets
anders zeggen dan: Heer, wees ons arme, blinde dwazen en allergrootste zondaars
genadig en barmhartig! Ik zie niets anders dan slechts het loodzware gewicht
van mijn schuld voor me en daarvoor heb ik werkelijk geen bedenktijd nodig. Het
komt er tenslotte alleen maar op neer, dat wij nog langer in deze pijnlijke
situatie moeten verblijven om te wachten op het verschrikkelijke oordeel dat
mij en zeker ons allen nu al pijnlijker lijkt dan het vuur van de hel zelf.
Daarom vraag ik je ook, houd ons niet langer op, maat- geef ons een duw in de
richting waar we thuis horen.
14 Ik
zeg: hier heerst niet mijn willekeur maar de goddelijke ordening! Daarom moet
je je ook daaraan onderwerpen, wil je niet door eigen toedoen voor eeuwig te
gronde gaan. Daarom zeg ik je nog eenmaal, dat je zult spreken over het jou
gegeven thema. Want ik zie in je hart nog een pleidooi voor de biecht en zolang
dat nog in je zit, kun je deze plaats niet verlaten; daarom, neem de tijd en
spreek dan! Amen.
86.
Ook in de hel is de Heer puur liefde
1 Onze
prior heeft tijdens deze nieuwe korte bedenktijd reeds alle hoeken van zijn
wezen doorzocht en heeft, zoals jullie weldra uit zijn mond zullen vernemen,
gelukkig een verontschuldiging voor zijn probleem gevonden. Daarom willen we
hem ook dadelijk de gelegenheid geven om zijn pleidooi te houden en dus zeg ik
tegen hem: beste vriend en broeder, ik zie dat je je tijd goed hebt besteed en
iets gevonden hebt. Laat daarom maar horen wat je gevonden hebt.
2 De
prior zegt: ik heb werkelijk iets gevonden dat in het gunstigste geval een
redelijk excuus voor de biecht zou zijn. Maar of deze vondst ook ten gunste van
mij gerekend kan worden, is een heel andere vraag. Ik moet evenwel oprecht
bekennen, dat van alles wat met deze kwestie te maken heeft, dit punt voor mij
persoonlijk vooral met betrekking tot de biecht het meest troostrijke was. Maar
of deze troost door mij terecht of onterecht werd aanvaard, dat is weer een
andere vraag.
3 Het
punt zelf is echter de `gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester', die,
wanneer men het goed bekijkt, zich in zijn positie bijna net zo gedraagt als
een biechtvader tegenover zijn biechtkinderen. De Heer prees de onrechtvaardige
rentmeester en zei zelfs tegen zijn leerlingen dat ook zij zich op dezelfde
manier vrienden moesten maken met onrechtvaardig goed, opdat deze dan, wanneer
de Heer rekenschap van Zijn rentmeester zal eisen, hem in hun hemelse woningen
mogen opnemen.
4
Kijk, dat is dan ook alles wat ik te mijnen gunste heb kunnen vinden. Ik denk
ook dat veel van mijn biechtelingen door de Heer zijn opgenomen en zich in de
hemelse woningen zullen bevinden. Ik was inderdaad een onrechtvaardige
rentmeester en heb me bezondigd aan het onrechtvaardige goed van het goddelijke
woord. Ik heb ten nadele van de grote Heer des huizes met dit onschatbare goed
gewerkt, en omdat ik het in de letterlijke betekenis van het woord in
schandelijke mammon heb omgezet, kan het voor mij in hoge mate als
onrechtvaardig goed worden beschouwd.
5 Hoe
vaak heb ik niet de allergrootste schuldenaars van de Heer in de biechtstoel
hun schuld uitgewist? Ik schold hun het hoofdkapitaal volkomen kwijt en liet
slechts een gering kapitaal voor de schuldenaar over, want de kleine dagelijkse
zonden kunnen als een achtergebleven smet van de grote worden beschouwd. Alleen
voor deze moest een zuiverende boetedoening verricht worden, waarbij de nodige
louterende middelen werden aangereikt, waardoor de schuldenaar zonder enige
moeite van zijn kleine schuld af kon komen.
6 Dat
de kerk eigenmachtig zulke middelen heeft voorgeschreven, die niet alleen ik maar
elke priester in soortgelijke dagelijkse gevallen van schuld streng verplicht
was te gebruiken, daar kon ik evenmin iets aan doen als al mijns gelijken. Hier
heb je nu alles wat ik jou kan geven. Jouw wijsheid zal deze zaak beter
beoordelen dan al mijn verstand.
7 Nu
zeg ik: wel beste vriend en broeder, ik heb jouw verontschuldiging aangehoord
en zeg je dat ze voor de oorbiecht wel deugt, maar hoe? Dat is een andere vraag
die ik meteen beantwoorden zal.
8 Als
het hart van een biechtvader werkelijk van liefde vervuld is en hij de biecht
gebruikt om bij die gelegenheid de biechteling aan te duiden wanneer en op
welke manier hem alleen door de Heer de zonden worden vergeven, en hij hem laat
zien dat de biecht op zich, zonder het in acht nemen van deze vriendelijk
aangeraden middelen en de volledige toepassing daarvan, niet het minste effect
zal hebben, maar dat daarentegen een zondaar, indien hij bij de biecht aan de
volledige kwijtschelding van zijn zonden gelooft, door zo'n biecht alleen nog
verstokter en onverbeterlijker wordt. Wanneer de biechtvader de biechteling
bovendien nog heel vriendelijk en liefdevol de raad geeft, dat hij heel
zorgvuldig en ernstig moet proberen om door het voortaan vermijden van al zijn
beleden zonden, op de weg die door het evangelie wordt aangewezen, zonder
onderbreking voort te gaan - de enige weg die tot de wedergeboorte van de geest
leidt - en de biechteling daarop de biechtvader oprecht belooft dat hij al het
mogelijke zal doen om die raad op te volgen waarop de biechtvader hem in Naam
van de Heer zijn beleden zonden kwijtscheidt, dán alleen is hij een echte
biechtvader en kan in dit geval worden beschouwd als een `onrechtvaardige'
rentmeester.
9 Je
vraagt je nu wel af, hoe een biechtvader in dit geval nog een 'onrechtvaardige'
rentmeester kan zijn? Je kunt ten dele al uit mijn relaas opmaken dat niemand
het recht heeft om tussen twee personen die bij elkaar in de schuld staan, die
schuld te delgen, behalve wanneer een derde tussen de schuldenaar en de
schuldeiser optreedt, hen door de leer der liefde weer tot elkaar brengt en
voor de arme schuldenaar liefdadig uit eigen kas aan de schuldeiser de schuld
betaalt. Maar let wel, dat kan alleen maar wanneer beide partijen volkomen
broederlijk en vriendschappelijk met zo'n liefdadige schulddelging akkoord
gaan.
10 Ten
tweede is het onrechtvaardige rentmeesterschap van zo'n eerlijke biechtvader
nog heel goed te herkennen in de tekst uit de Schrift waarin de Heer tegen Zijn
apostelen en leerlingen zegt: `Wanneer jullie echter alles hebben gedaan, zeg
dan en beken: wij zijn onnutte dienstknechten!'
11 Ik
denk dat het in dit geval niet meer nodig zal zijn jou nog uitvoeriger te
onderrichten, want als je nog een vonkje geloof in het evangelie hebt, dan
moeten mijn woorden als een eeuwig onomstotelijke waarheid volkomen duidelijk
voor jou zijn. Je zegt me nu in je hart: ik begrijp het allemaal maar al te
goed; maar wat zal er nu met mij en ons allemaal gebeuren? We kunnen immers
geen van allen als onrechtvaardige rentmeesters worden aangemerkt, want zoals
we hier voor jou staan, hebben we nooit met zulke zuivere bedoelingen de biecht
afgenomen. Ik zeg je echter: de weg ligt al open en je zult al heel vlug de
gelegenheid krijgen om hier in het rijk van absolute betrouwbaarheid een betere
onrechtvaardige rentmeester te zijn dan op aarde, waar het jou aan licht en aan
levend geloof volkomen ontbrak.
12 Zie
achter ons de hele groep bedrogen leken, zie de grote menigte leken in dit
paradijs, zie verder de aanzienlijke menigte `zielenslapers' in dit klooster
van jullie verkeerde grondbeginselen! Ga erheen en predik hun het ware
evangelie. Breng allen hier, dan zul je daardoor de eerste stap zetten om een
waarachtige `onrechtvaardige rentmeester' in Gods rijk te worden.
13 De
prior zegt: o goddelijke vriend en broeder, is het dan toch nog mogelijk dat ik
aan de hel ontkom?!
14 Ik
zeg: wie heeft jou dan tot de hel verdoemd? Denk je dat de boden van de Eeuwige
Liefde zoiets doen? Als jij jezelf niet verdoemt door jouw onbuigzame gemoed en
als je, zoals ik zie, in jouw hart liefde voor de Heer voelt, waar is dan
degene die daarboven nog de macht zou hebben om jou tot de hel te verdoemen?
Denk je dat de Heer Zijn boden zendt om te verdoemen? O, dan vergis jij je toch
deerlijk!
15 De
Heer zendt Zijn boden om te verlossen, maar eeuwig nooit om te verdoemen. Houd
je daarom niet meer bezig met dwaasheden maar laat jouw liefde voor de Heer
sterk ontvlammen, ga met zo'n liefde naar je broeders en leid hen allemaal uit
hun gevangenissen naar hier. Dan pas zul je ondervinden hoe de Heer Zijn
kinderen oordeelt.
16
Geloof me, ook in de hel is de Heer puur liefde en daarin bevindt zich niet één
slechte geest die niet het recht zou hebben om, als hij maar wil, als een
verloren zoon naar de Vader terug te keren! Als dit nu absoluut zeker en
betrouwbaar zo is, dan zul je uit jouw liefde voor de Heer ook wel kunnen
opmaken dat Zijn almacht jou niet voor de hel heeft geschapen. Daarom, ga nu en
doe wat ik je gezegd heb zodat je spoedig verlost zult worden!
87.
Het onderscheid tussen het juist en
verkeerd handhaven van de biecht
1
Kijk, de prior vertrekt om diegenen die wij voorheen aan de overzijde van de
kloof hebben achtergelaten, op te halen. Jullie vragen nu of er al een of
andere brug over deze kloof is gebouwd, waarover de zielenslapers zich naar ons
toe kunnen begeven. Ik zeg jullie: er is in dit opzicht tot nu toe nog niets
gebeurd omdat na ons vertrek onze zielenslapers medelijden begonnen te krijgen
met zichzelf, hetgeen echter op een mens, in verband met zijn geestelijke
leven, een uiterst slechte uitwerking heeft.
2 Bij
zelfbeklag rechtvaardigt een mens zich, schuift alle schuld van zich af en
stelt zich dus op als een onschuldige, die tegelijkertijd ook nog alle
erbarming verdient. Daar dit, zoals gezegd, nu juist bij onze zielenslapers het
geval is, kan er ook nog geen brug zijn waarover zij naar ons toe zouden kunnen
komen. Dit dient echter ook als een flinke beproeving voor onze prior en we
zullen wel zien wat de netelige situatie waarin deze broederschap van
zielenslapers verkeert, voor uitwerking op hem zal hebben.
3
Jullie zouden nu wel graag getuige willen zijn van hetgeen hij gaat doen, maar
ik zeg jullie, dat is voorlopig helemaal niet nodig, want we zullen hem vroeg
genoeg weer terugzien omdat hij zeker onverrichter zake terug zal komen.
4 Wij
willen ons intussen liever tot een andere monnik wenden en zien wat onze
behandeling van de prior voor uitwerking op hem heeft gehad. We hoeven niet te
zeggen: kom en vertel wat je op je hart hebt, want hij kooit, zoals jullie
kien, al tilt zichzelf met zijn probleem naar ons toe en stelt mij zojuist de
volgende vraag (de monnik): beste vriend en broeder, ik heb jouw les over de
biecht van begin tot eind met grote nauwlettendheid en innerlijke waardering
gevolgd en daaruit opgemaakt dat deze hoofdfunctie van de katholieke kerk
jammer genoeg meestal op een geheel verkeerde interpretatie van het goddelijk
woord berust. Men kan daarom tegen jouw woorden, die de zuivere waarheid zijn,
niets inbrengen; dat zien wij nu wel in. Desondanks wordt deze functie in deze
kerk toch gehandhaafd zoals ze sinds eeuwen heeft bestaan en ook verder bestaan
zal.
5
Wanneer nu juist deze functie zowel voor de biechtvader als voor de biechteling
werkelijk zo nadelig is voor het eeuwige leven van de geest, dan kan men zich
toch naar eer en geweten afvragen waarom de rechtvaardigste, liefdevolle,
hoogst wijze, almachtige Heer en God van hemel en aarde zo'n gruwel in Zijn
wijngaard duldt?
6 Ik
moet bovendien nog bekennen dat heel wat mensen op aarde juist door deze biecht
klaarblijkelijk grote lievelingen van de Heer zijn geworden en dat Hij ook
verschillende keren in levende lijve aan hen is verschenen. En voorzover ik mij
kan herinneren, heeft de Heer zich bij geen van Zijn lievelingen over deze
functie afkeurend uitgelaten.
7 Ik
ken daarentegen verscheidene gevallen waarbij de Heer op deze wijze door middel
van Zijn lievelingen aan andere mensen heeft meegedeeld dat zij rouwmoedig
biechtend voor de door hen begane zonden, ware boete ter vergeving van die
zonden moesten doen. Ik ken ook verscheidene gevallen waarbij mensen die deze
raad echt ter harte namen, na zo'n eerlijk afgelegde biecht, in geest en
waarheid volkomen wedergeboren werden en vanaf dat ogenblik waarachtige
hoogstaande vrienden van de Heer zijn gebleven.
8
Wanneer het echter met deze functie zo gesteld is als jij ons zojuist hebt
geleerd, dan moet ik je eerlijk zeggen dat de leiding door de Heer van het
menselijk geslacht op aarde voor mij een onoplosbaar raadsel is. Voor zover ik
mij kan herinneren, is de biecht toch zo ingesteld dat de zondaar door deze
boetedoening alleen dan vergeving van zijn zonden verkrijgt, wanneer hij de
priester meedeelt dat hij zich ernstig heeft voorgenomen om deze zonden, die
hij oprecht betreurt, in de toekomst nooit meer te begaan.
9 Als
aan deze voorwaarde niet door de biechteling wordt voldaan, wordt bovendien zo
vaak mogelijk en vooral vóór de algemene biechttijden vanaf de preekstoel
bekendgemaakt dat, zoals gezegd, iemand die niet volledig aan deze voorwaarden
voldoet, zijn zonden niet kunnen worden kwijtgescholden.
10
Derhalve wordt zowel van de preekstoel als in dc biechtstoel heel nauwgezet
gepredikt en geleerd dat niemand een zonde door de Heer kan worden
kwijtgescholden, als de biechteling niet van tevoren uit de grond van zij] hart
met al zijn schuldeisers tot een vergelijk is gekomen. Als er misschiet ergens
misbruik wordt gemaakt van deze functie, alhoewel de algemene kei kelijke regel
vereist dat deze functie in de zuiverste zin wordt gehandhaafd dan kan zo'n
misbruik toch niet in z'n algemeenheid aan de kerk ten last worden gelegd.
11
Kijk, ik wil in deze kwestie helemaal niet ingaan op het feit of het voor schrift
van de Heer betreffende deze bekende tekst door de kerk juist c onjuist werd
opgevat, maar het is toch wel zeker dat de Heer het tenminste op aarde niet
voor zo heel onbillijk aanziet, omdat Hij ten eerste deze func- tie heeft laten
ontkiemen en ten tweede deze opgegroeide boom nog steed in Zijn wijngaard
duldt, terwijl deze boom Hem ook, zoals bekend, steed een overvloedige oogst
heeft opgebracht.
12
Want het is toch duidelijk dat iemand die ziek is, naar een dokter moe gaan om
te vertellen wat hem mankeert, zodat de dokter de diagnose ka] stellen en de
zieke een probaat geneesmiddel kan geven. Men kan dat op lichamelijk gebied
toch niet onbillijk noemen terwijl men toch ook kan zeg gen: het is alleen aan
de almachtige Heer om alle ziekten te genezen, hetgeen Hij volgens Zijn
ordening ook zeker doet als de zieke vol vertrouwen in d Heer de middelen van
de ervaren arts als door de Heer gezegend gebruikt.
13 Als
dit, zoals gezegd, voor het lichaam geldt, dan zie ik werkelijk niet it waarom
dit niet eveneens voor de zieke ziel van een mens zou gelden. Als art sen voor
het lichaam naast de goddelijke liefde en almacht niet overbodig zijn, om welke
reden zouden artsen voor de geest naast de goddelijke liefde en ontferming dan
overbodig zijn? Bovendien heeft de Heer zelf de menses toch opgedragen om
liefdevol met elkaar om te gaan.
14 Als
het absoluut niet als verkeerd kan worden beschouwd dat men d naakten kleedt,
de hongerigen voedt, de dorstigen laaft, de bedroefder troost, de gevangenen
verlost enzovoort, en de Heer Zelf in het voorbeek van de ware naaste, de
barmhartige Samaritaan als hulp naar de geslagen stuurde, hoe kunnen dan de
geestelijke werken van erbarming en liefde var de Heer, die door de geestelijke
artsen worden uitgevoerd, in de bestaand vorm voor de Heer een gruwel zijn? Al
zijn zij niet, zoals ze zouden moeten zijn, volkomen in overeenstemming met dit
zuivere rijk der waarheid, kon den wij als latere generatie dienaren van deze
kerkelijke hoofdregels er niet onderuit om deze regel, zoals ze is, ter
vergeving van de zonden en ter ver betering van de mensen te gebruiken.
15 Ik
denk dat de Heer aan een echte gruwel op aarde reeds lang een eind zou hebben
gemaakt, maar omdat ze zeker toch niet in zo'n al te slecht daglicht staat, zou
ik, zoals ik in het begin al heb gezegd, hierover van jou graag wat meer licht
willen ontvangen.
16 Nu
zeg ik: mijn vriend en broeder, jouw vraag is belangrijker en betekenisvoller
dan je zelf vermoedt en om haar naar behoren te belichten, is meer licht nodig
dan jij op dit moment kunt verdragen. Voorlopig kan ik je alleen maar zeggen
dat de leiding van de zielen door de Heer zó wonderbaarlijk en uitzonderlijk
is, dat jij in eeuwigheden slechts het allerkleinste deeltje ervan zult kunnen
begrijpen.
17
Kijk, wat de Heer betreft zijn er nergens dwaalwegen; elke weg is de Heer
bekend en elke weggaat als een levensband van Hem uit. Maar jij zult toch ook
verschil maken tussen een rechte en een kromme weg?
18 Dat
de Heer zich ook op een kromme weg kan oriënteren, is buiten kijf, maar dat de
mens op een kromme weg niet zo vlug zijn doel bereikt als op een rechte, dat
zal toch ook buiten kijf zijn. Wanneer een weg veel zijwegen heeft die van het
doel afleiden, en men niet zelden tengevolge van zo'n omweg de hele aarde verscheidene
keren kan rondgaan voor men bij het juiste doel komt - zoiets is toch niet
moeilijk te begrijpen -, dan is het toch ook duidelijk dat het de Heer niet
onverschillig kan zijn of iemand zich langs zijwegen of via de kortste weg naar
Hem toe begeeft.
19 Je
zegt weliswaar bij jezelf: dat is allemaal juist, maar desondanks zie je niet
in hoe de biecht in dit voorbeeld past, omdat jij haar eveneens als een heel
korte weg beschouwt. Ik zeg je: het valt inderdaad niet te betwisten dat deze
functie niet zelden voor sommige mensen een korte weg is geweest, maar waarom?
Omdat de Heer zo iemand, die zijn leven echt wilde beteren, tegemoet kwam en
hem dan Zelf langs de rechte en kortste weg leidde. Dat is echter nog geen
reden om over deze functie een woord van goedkeuring uit te spreken. Er zijn
ook duizenden en nog eens duizenden heidenen die de Heer eveneens tegemoet komt
en op Zijn eigen manier langs de rechte weg leidt. Dat is enkel en alleen
erbarming van de Heer. Moet men daarom het heidendom goedpraten omdat de Heer
zich over zulke heidenen ontfermt?
20 Ik
heb in de loop van mijn onderricht toch aangetoond, hoe de biecht moet zijn om
door de Heer als billijk en zelfs aanbevelenswaardig te worden beschouwd. Ik
heb de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester aangehaald, waarin de Heer
aangeeft wat de enige juiste manier is om de bestaande katholieke biecht te
rechtvaardigen. Handelt de biechtvader dus zoals de onrechtvaardige rentmeester
en vervult hij zijn functie op deze enig ware en te rechtvaardigen manier, dan
is de biecht ook evangelisch en dus een twijg aan de ware boom des levens. Is
zij slechts een eigenmachtig priesterlijk gericht, dan is ze een van de boom
des levens afgescheiden twijg die geen vrucht kan dragen.
21 Dat
de katholieke gemeenschap onder leiding van de roomse bisschop reeds al vele de
Heer welgevallige vruchten heeft opgebracht en dat deze functie voor een mens
vaak een goede verdeemoediging is, weten wij nog beter dan jij. Was dat niet
het geval, dan kun je ervan verzekerd zijn dat de Heer zo'n echt misbruik wel
weer in goede banen weet te sturen, zoals Hij dat ten tijde van de
verschillende kerkelijke reformaties ook heeft gedaan, omdat juist deze functie
in die tijd op een onzinnige manier was ontaard. Maar dit alles heeft voor dit
rijk van de zuivere waarheid nog geen volledige rechtvaardiging tot gevolg.
22
Wanneer de biechtvader zegt dat niet hij, maar alleen de Heer zonden kan
vergeven en zichzelf daarbij slechts als een liefdadig werktuig beschouwt, dat
degenen die in geestelijke nood verkeren zowel in de biecht als vanaf de
preekstoel de juiste weg naar de Heer wijst, dan is hij een goede biechtvader,
dat wil zeggen als zodanig is hij een liefdevolle, waarachtige mensenvriend die
het geestelijk welzijn van zijn broeders boven alles ter harte gaat. Zegt hij
echter: ik heb de macht om jou al dan niet de zonden kwijt te schelden en het
hangt van mij af jou naar de hel of naar de hemel te laten gaan, dan matigt hij
zich goddelijk gezag aan.
23 Hij
maakt daardoor God voor zijn broeder overbodig, verscheurt de band tussen God
en mens en maakt van de mens ofwel een hopeloze verachter van al het
goddelijke, of een verstokte booswicht die zich mettertijd nergens meer iets
van aantrekt en er niet meer voor terugschrikt om zonder de minste
gewetensbezwaren alle mogelijke gruweldaden te verrichten. Ook kan hij van de
mens een huichelaar maken, of iemand die na de biecht zijn geweten in slaap
sust en er geen zier beter van is geworden. Hij gelooft immers zijn oude zak
met zonden in de biecht te hebben geleegd. Tenslotte maakt hij zichzelf nog
wijs dat hij voor de volgende biecht toch wel weer wat moet zondigen, zodat hij
weer wat te biechten heeft en de priester hem zoals gewoonlijk weer wat kwijt
te schelden heeft.
24 Als
het nu, zoals gezegd, met deze functie zo gesteld is, zeg me eens, is ie dan te
billijken? Je zegt `nee' bij jezelf, dus zeg ik ook tegen jou, dat jouw vraag
ten eerste, gezien het ingenomen standpunt volkomen overbodig is geworden en
ten tweede, dat ze daardoor ook al beantwoord is. Het hierna volgende zal voor
jullie allen pas veel licht in deze zaak brengen.
88.
De prior voor de kloof in
moeilijkheden.
Over de ware brug der verlossing.
Van de dood naar het leven
1 En
kijk nu, daar komt zojuist onze prior met een heel wanhopig gezicht weer
onverrichter zake uit het klooster terug en komt in grote angst en wanhoop naar
ons toe. Hij zal dadelijk bij ons zijn hart luchten. Let dus goed op, want
daarmee zullen jullie weer een flinke stap verder in de goddelijke leiding worden
ingewijd.
2 De
prior is er al en begint te vertellen. Luister, hij zegt: o vriend en broeder,
wat om te beginnen de bedoeling van jouw opdracht aan mij was, zal de Heer wel
het beste weten, maar ik begrijp er in ieder geval niets van! Want kijk, ik
ging in jouw opdracht naar onze in zielenslaap verkerende broeders en wilde hen
dan ook, zoals de opdracht luidde, naar hier brengen. Maar wat ik daar gewaar
werd was ronduit verschrikkelijk.
3
Kijk, tussen mij en hen die huilden en weeklaagden, was een brede kloof,
waaruit heldere vlammen omhoog sloegen. Achter deze vlammen probeerden mijn
broeders voortdurend om er ergens overheen te komen, maar het was tevergeefs.
Ik probeerde allerlei voorwerpen over de kloof te leggen om zo voor hen een
noodbrug te bouwen; maar wat ik ook over de kloof legde, het werd onmiddellijk
door de vlammen gegrepen en verteerd.
4 Daar
ik dus met al mijn inspanning en met de beste wil niet in staat was om jouw
opdracht uit te voeren, dacht ik bij mezelf dat wanneer zelfs God toch van niemand
het onmogelijke kan verlangen, een door Hem gezonden bode dat nog veel minder
kan doen. Want om over deze kloof een brug te bouwen die bestand is tegen dit
huiveringwekkende element, was voor mij absoluut onmogelijk.
5
Daarom keerde ik dus noodgedwongen onverrichter zake weer terug en dacht bij
mezelf: ofwel ik heb de opdracht niet goed begrepen, of jij hebt daarmee een
tastbaar bewijs willen geven, waardoor ik moet inzien hoe volkomen onbruikbaar
en ongeschikt ik ben voor het rijk Gods. Hoe het ook mag zijn, dacht ik verder,
een nadere verklaring van jou zou hier alsnog zeer op zijn plaats zijn. Daarom
ben ik weer hier en heb je meegedeeld hoe de zaken staan. Doe maar wat je wilt.
Ik zie duidelijk in dat wij allen niet in staat zijn om jou te weerstreven. Ook
al was je geen bode van boven, dan nog moest onze geringe kracht zich aan de
jouwe onderwerpen omdat ze niet in staat is om er ook maar het geringste
tegenover te stellen.
6 Verder
stoet ik je nog bekennen dat ik bij de aanblik van de grote ellende van mijn
broeders bijna aan jouw goddelijke zending begon te twijfelen, maar dan dacht
ik weer dat men eerst het eindresultaat moet afwachten en dan pas moet
oordelen. Daarom wacht ik hier nu ook af wat de door jou beloofde oplossing is,
waardoor het me duidelijk zal worden, in wiens handen ik mij bevind.
7 Nu
zeg ik: het komt me van jouw kant bezien werkelijk wat vreemd voor dat jij over
de brandende kloof geen brug hebt kunnen bouwen, terwijl het opperhoofd van de
kerk zichzelf toch de heel indrukwekkende titel van `Pontifex maximus'
(Pontifex betekent letterlijk: `bruggenbouwer'.) heeft gegeven, waarna
vervolgens ook alle onder zijn bewind staande priesters pontifnces minores zijn.
En jij, als zo'n pontifex minor, hebt tijdens jouw aardse leven toch zoveel
zielenmissen gelezen, waarvan je dacht daardoor voor de zielen van de
overledenen een brug te bouwen van het vagevuur naar het paradijs; maar nu ben
je niet in staat om een klein bruggetje over deze smalle kloof te bouwen?
8 De
prior zegt: lieve vriend en broeder, daar gaat me al een lichtje op! Als ik me
niet vergis, heb je mij met deze opdracht een beetje laten aanmodderen, opdat
ik zou inzien hoe het met onze `zielenmissen' en met de andere altijd te
betalen overlijdensceremoniën gesteld is.
9 Nu
zeg ik: ja, mijn lieve vriend en broeder, deze keer heb je de spijker op de kop
geslagen. Weet je wat het enige verlossingsmiddel en dus ook de enige brug van
de dood naar het leven is? Je geeft me te verstaan dat je dit niet duidelijk
ziet, maar ik zeg je, kijk naar de Heer! Wat heeft Hem ertoe bewogen om het
gevallen aardse mensengeslacht te verlossen door voor elke bewoner van de aarde
een eeuwig standhoudende brug van de dood naar het leven te bouwen? Was het
niet Zijn eeuwig goddelijke, barmhartige Vaderliefde? Je geeft me een
bevestigend antwoord; goed, maar ik zeg je nog iets.
10
Stel dat een koning op aarde gevangenen heeft, en iemand zou deze gevangenen
willen helpen. Maar de gevangenen zitten opgesloten in een sterke vesting
waarvan niemand behalve de koning de sleutel heeft. De persoon die zich zorgen
maakt over de gevangenen, heeft ondervonden dat de koning alleen toegankelijk
is wanneer men hem met diepe deemoed en de grootst mogelijke liefde benadert.
11 Nu
we dit weten vraag ik jou: hoe moet deze persoon het aanpakken om de gevangenen
uit hun gevangenschap te bevrijden? Welnu, ik zal het je zeggen. Hij zal eerst
uit liefde voor de gevangenen de vurige wens koesteren om hen vrij te krijgen.
Dit is het eerste bruggenhoofd. Heeft hij dat gebouwd, dan zal hij tot het
besef moeten komen dat een koning, die enkel door deemoed en liefde
toegankelijk is, een buitengewoon edele, goede en rechtvaardigt vorst moet
zijn. Heeft hij dat overwogen, dan zal hij ook al zijn dee-moed en liefde up
één punt concentreren en deze de koning als offer aanbieden. Met deze daad
heeft hij het tweede bruggenhoofd voltooid.
12
Aangezien de zeer edele, goede en rechtvaardige koning zo'n offer dan zeker
heel welwillend zal aannemen en onze bruggenbouwer met een nog veel grotere
liefde tegemoet zal komen, dan zal het toch duidelijk zijn dat de liefde van de
koning zich met de liefde van de bruggenmaker op één doel zal richten, en de
brug over de vestinggracht zal gebouwd zijn. De koning zelf zal komen, de
gesloten vestingpoort openen, alle gevangenen vrijlaten en hen uit deze grote
schande wegleiden naar het land van de heerlijkheid!
13
Wel, nu we dit voorbeeld er nog aan toegevoegd hebben, zal het jou toch wel
duidelijk zijn uit welk materiaal en op welke manier een brug gebouwd moet
worden die door het vuur van eigenbelang, eigenliefde, zelfzucht, nijd en
tweedracht niet kan worden vernietigd. Je zegt nu: ja, ik begrijp het, het is
de liefde voor de naaste en de liefde voor God die tot één geheel zijn
verenigd.
14
Goed, zeg ik je, ga dus en bouw met dit materiaal een brug, dan kun je ervan
verzekerd zijn dat deze brug een waarachtige, onverwoestbare rots wordt, die
elke helse macht trotseert. Ook zal ze de ware sleutel zijn, waarmee jij en een
ieder van jullie alle gevangenissen en de ware poort van de hemel kunnen
openen.
15 Je
hebt op aarde weliswaar veel missen gelezen en andere kerkelijke functies voor
het zielenheil van overledenen verricht, maar je bouwde overal op zand. Jouw
bouwmateriaal zelf bestond slechts uit zand, omdat bij al deze functies niet de
liefde, maar alleen de winst voor de kerk de basis was.
16 Jij
hebt je er zojuist zelf van kunnen overtuigen, welke vruchten jouw broeders
daarvan hebben geplukt, want jouw pogingen om een materiële brug te bouwen
kwamen overeen met jouw kerkelijke functies. Ga nu en bouw een brug van de
levende rots van Petrus, welke de liefde en haar levende licht is. Dan zul je
zeker een ander resultaat zien dan de eerste keer.
17
Geloof maar, dat niet jij maar alleen de koning de gevangenen kan bevrijden;
dan zal er ook gebeuren wat jij vanuit jouw liefde levendig gelooft. Ga dus
weer in Naam van de Heer. Amen!
89.
Het levendige gebed van de prior en de
uitwerking ervan
1
Kijk, onze prior begeeft zich alweer naar de zielenslapers. Deze keer moet ook
ik mij aan mijn belofte aan de zielenslapers houden en naar hen toe gaan.
Daarom gaan we de prior achterna zodat jullie kunnen zien wat er zal gebeuren.
Kijk, we zijn al samen met de prior ter plaatse. Nu stellen we ons hier wat
verdekt op, zodat we kunnen zien wat onze prior allemaal met onze zielenslapers
zal doen. Hij is dicht bij de kloof en begint zojuist te spreken.
2 Let
dus op, want de prior zegt: geliefde broeders, jullie weten wat ons in ons
klooster steeds gescheiden hield; het was niets anders dan een verschil van
mening over de toestand van de ziel na de dood van het lichaam. Jullie
beweerden dat de ziel tot aan de dag van het laatste oordeel in een of andere passieve,
nauwelijks bewuste slaaptoestand moet vertoeven en jullie beriepen je voor deze
mening op verschillende kerkleraren. Maar wij, die daar buiten stonden, hadden
daarover een opvatting die lijnrecht tegenover die van jullie stond. Wij
hielden jullie voor dat, wanneer het zo is dat de ziel zich na de dood van het
lichaam in een of andere passieve, nauwelijks bewuste slaaptoestand zou
bevinden, al onze kerkelijke functies die gericht zijn op het heil van de ziel,
dan eigenlijk ijdel en leeg bedrog zijn, omdat er bij zo'n toestand van de ziel
na de dood noch een vagevuur noch een of andere graad van de hel denkbaar is.
3
Ondanks ons tegenbewijs hebben jullie toch met grote heftigheid jullie mening
verdedigd. Zo was er tussen jullie en ons voortdurend een heimelijke, vurige
kloof, waaruit bij iedere poging om een brug naar jullie te bouwen, voortdurend
verwoestende vlammen omhoog schoten. Wat zich op aarde tussen ons slechts
openbaarde als een meningsverschil, dat openbaart zich hier als een zichtbare
realiteit.
4 Maar
nu wil ik jullie iets anders meedelen. Jullie weten even goed als ik van de
machtige bode die naar ons toe is gekomen om ons allen van onze oude waanideeën
te bevrijden. Deze bode heeft mij overduidelijk aangetoond hoe verkeerd en
dwaas wij met alles bezig zijn, en hij wees mij een nieuwe weg om in te slaan.
Deze weg is geen andere dan alleen de liefde tot de Heer Jezus Christus, die de
enige God is van alle hemelen en alle werelden en die in Zijn woord van
Zichzelf heeft gezegd dat Hij en de Vader één zijn en dat wie Hem ziet, ook de
Vader ziet. Verder heeft Hij nog gezegd: wie Zijn woord hoort en ernaar leeft,
die heeft het eeuwige leven in zich, en wie gelooft dat Hij de eniggeboren zoon
uit God is, die zal eeuwig nooit meer een dood smaken!
5 Dat
is dus de weg, ja een geheel nieuwe weg, die de bode ons heeft aangegeven. Als
we deze weg volgen, deze weg bewandelen en ons op deze weg, dus in de enige
Heer Jezus Christus als ware broeders verenigen, dan zal deze nietige kloof
tussen jullie en ons spoedig een goede brug krijgen, waarover wij allemaal
samen behouden in het rijk van de goddelijke barmhartigheid van de enige Heer
Jezus Christus kunnen aankomen.
6
Onderzoek daarom jezelf. Werp jullie oude, bedrieglijke slaapgewaad af en wend
je samen met mij tot onze enige Heer Jezus Christus. Dan zal Hij, voor wie geen
situatie in de hele oneindigheid en eeuwigheid onbekend is, Zich volgens Zijn
oneindige liefde over jullie ontfermen en meteen over deze kloof een brug van
duurzame kwaliteit bouwen, waarover jullie dan behouden kunnen wandelen! De
vlammen in de diepte zullen dan zeker ook doven, zodra jullie met mij en dus
ook met al onze broeders, één worden in het geloof en in de liefde voor onze
enige Heer Jezus Christus.
7 Nu
is de prior uitgesproken en van de overkant van de kloof antwoordt hem iemand:
beste vriend en broeder, jouw woorden zijn weliswaar prijzenswaardig en vol
goede bedoelingen, maar wat hebben wij daaraan? Je moet toch weten dat een mens
na de dood van zijn lichaam niets verdienstelijks meer kan doen voor het
eeuwige leven en dat daardoor alle geloof en alle liefde hier zo goed als
vergeefse gedachten van de geest zijn. Daarom kunnen we jou al bij voorbaat
verzekeren dat jouw op zich zeker goede bedoeling ons allen hier heel weinig
meer zal baten.
8 Nu
zegt de prior weer: o geliefde vrienden en broeders, jullie zogenaamde
verdiensten voor het eeuwige leven vormen nu juist het kardinale probleem voor
ons aller heil! Heeft de Heer niet, zoals de bode mij duidelijk heeft
aangetoond, tegen Zijn apostelen en leerlingen gezegd: Als jullie alles gedaan
hebben, zeg dan: wij zijn onnutte knechten geweest'!
9 Maar
afgezien van deze tekst, zeg me eens lieve vrienden en broeders, wat kan een
machteloos schepsel wel voor verdienstelijks voor de almachtige God verrichten?
Wie van jullie die zich verdienstelijk wilde maken, heeft ooit met zijn kracht
een grashalm of ook maar een bladluis geschapen? Wie van jullie was bij het
scheppen van alle werelden en hemelen aanwezig om de Heer ook maar de geringste
dienst te bewijzen? Wat hebben wij aan het grote werk van de verlossing
bijgedragen zodat we zouden kunnen zeggen: we hebben wat verdienstelijks gedaan
om God, de Almachtige, te helpen? Wat hebben wij er dan vooraf toe bijgedragen,
toen we ons eerste leven van de Heer ontvangen hebben? Welke diensten kan een
zwak kind zijn ouders bewijzen, zodat het tegen hen kan zeggen: geel me mijn
verdiende deel?
10
Kijk, wij waren niet alleen altijd volkomen onnutte knechten voor de Heer, maar
verbeeldden ons als werkelijk dwaze luilakken, ook nog iets verdienstelijkst
voor Hem te hebben gedaan. O vrienden, o mensen, o broeders, en zedenprekers,
hoe ver hebben wij ons met zulke waanideeën van het doel van de eeuwige
waarheid verwijderd! Hadden wij maar liever op aarde geloofd en aangenomen wat
we hier hebben aangenomen; dan zou het er nu beter met ons voorstaan dan tot op
heden het geval is.
11
Maar omdat we ons niet meer in het tijdelijke kunnen terugplaatsen, is het nu
in onze geestelijke situatie dan ook werkelijk de allerhoogste tijd, die
eeuwigheid heet, om deze grote waanideeën te onderkennen en in ons binnenste
voor de Heer deze onze allergrootste schuld heel berouwvol te bekennen, ten
gevolge waarvan we zo lang in de waan leefden ooit iets verdienstelijkst voor
God en tot ons eigen zielenheil te hebben gedaan.
12
Broeders, laten we ons voor het hoofd slaan en eens spontaan zeggen: o Heer,
dat allemaal is alleen onze grootste schuld, waardoor we, o heilige Liefde,
eeuwig Uw schuldenaars zullen blijven! - Broeders, ik ben ervan overtuigd dat,
wanneer jullie dit levendig in jezelf zullen ervaren zoals ik het nu duidelijk
ervaar, jullie zeker in een andere situatie terecht zullen komen en wel via een
brug waarvan wij allen tot nu toe geen vermoeden hadden.
13 Zeg
nu ook in jullie harten met mij mee, en zeg het luid: o, almachtige, heilige
Liefde, allerbarmhartigste Heer en Vader in Jezus Christus, wij bekennen nu
voor U onze oude, grote schuld. Wij zeggen nu dat we voor U altijd niet alleen
onnutte, maar de allerslechtste knechten waren en wij bekennen dat alle
veronderstelde verdiensten van onze kant voor U, o heilige Vader, een gruwel
moesten zijn. Toch vragen wij U hier in onze uiterste en grootste nood, wil ons
genadig en barmhartig zijn! Laat ons hier ware broeders worden die elkaar door
Uw genade en ontferming altijd liefhebben en U in alle omstandigheden eren,
loven en prijzen. Wij smeken U ook uit de grond van ons hart, dat U, o heilige
Vader, ons, allergrootste zondaren voor U, slechts de allerhoogste genade wilt
verlenen om U, o eeuwige Liefde, toch met al onze krachten te mogen liefhebben!
14 O
broeders, zeg dit oprecht in jezelf en zeg ten slotte nog: o Vader, wat wij
hebben gevraagd, hebben we uit eigen wil gevraagd, daarom smeken wij U om U met
Uw erbarming vooral niet naar onze wil te richten, want alleen Uw wil is heilig
en daarom geschiede ook alleen maar Uw allerheiligste wil!
15
Kijk, deze woorden van de prior hebben onze zielenslapers helemaal tot andere
gedachten gebracht; daarom trekken ze ook hun kleren uit en staan nu naakt voor
ons, Maar kijk nu ook naar de deur van de teller: daar komt zojuist een heel
eenvoudige man naar binnen. Weten jullie wie deze man is? lullig kunnen het wel
weten; het is Degene tot wie de prior zich heeft gewend. Nu zal zich ook pas de
algemene hoofdscène gaan afspelen. Daarom kunnen jullie hier werkelijk nog
buitengewoon grote dingen verwachten.
90.
De eenvoudige man.
Vrijwillige bekentenis van de prior
1
Kijk, de eenvoudige man gaat naar onze prior toe. Als deze hem ziet gaat hij
hem, zoals jullie zien tegemoet en richt zich al spoedig met de volgende
woorden tot hem: vriend en broeder, wees duizendmaal gegroet en van ganser
harte welkom! Je bent nog wel een vreemde voor mij, want ik kan me niet herinneren
jou ooit in mijn gemeenschap te hebben gezien. Op aarde had ik echter reeds
veel mensenkennis, waarvan ik, al is het maar een klein deel, vanzelfsprekend
slechts door de allerhoogste onverdiende genade en erbarming van de Heer, mee
hiernaartoe heb gebracht. Daarom zie ik dat jij een man met een zeer edele
inborst moet zijn. Ik zal je dan ook dadelijk vertellen wat ik op het hart heb.
2
Kijk, wij behoorden op aarde allen tot de priesterstand. Maar zoals het in de
wereld nu eenmaal toegaat, waren wij voor het aangezicht van de Heer zeker
allesbehalve priesters. We deden weliswaar automatisch de ons voorgeschreven
zogenaamde godsdienstige ceremoniën, maar hoe weinig echt `godsdienstig' zij
waren, heeft een bode van de Heer ons zojuist zonneklaar duidelijk gemaakt. Om
kort te gaan, we waren tot nu toe, en zijn dat merendeels nog, gevangen in onze
eigen dwalingen, die op alle mogelijke verkeerde ideeën gebaseerd waren. We
zouden daar zelf nooit uit zijn gekomen als de oneindige liefde van de Heer
zich niet over onze grenzeloze armoede had ontfermd.
3 Aan
de overkant van deze kloof zie je nog degenen van onze broederschap die het
meeste gevaar lopen. De bode van de Heer heeft mij hierheen gezonden om de arme
broeders uit deze gevangenschap weg te leiden. Ik deed reeds al het mogelijke
om dit gezegende doel met hen te bereiken, maar er is over deze kloof nog
steeds geen oversteekplaats te zien. Ik weet echter wat de bode van de Heer me
heeft opgedragen en ben er innerlijk ook volkomen van overtuigd dat ik deze
arme broeders van ganser harte zou willen helpen als liet eiaar op een of
andere manier mogelijk was.
4 De
bode van de Heer heeft me trouwens voor deze opdracht uitsluitend naar de hulp
van de Heer verwezen. O lieve vriend en broeder, ik ben er diep in mezelf wel
van overtuigd dat de Heer als niemand anders in de gehele oneindigheid deze
broeders en ook mij kan helpen, maar ik weet ook dat ik die hulp van de Heer
maar al te onwaardig ben. Wanneer jij me echter bij het redden van deze armen
een beetje zou willen en kunnen helpen, dan ben ik ervan overtuigd dat je zeker
voor deze allerarmste broeders een goed werk hebt verricht. En als het ons dan
gelukt is om in Naam van de Heer deze armen over deze huiveringwekkende kloof
te brengen, dan zal ik mij samen met jou voor het eerst in geest en volle
waarheid in mijn nietigheid voor de Heer in het stof werpen en zeggen:
5 O
Heer, allergenadigste en beste Vader, ik dank U voor de onmetelijke genade die
U mij hebt bewezen, waardoor ik nu inzie en uit de grond van mijn hart kan
zeggen: o Heer, ik heb niets, maar U hebt alles gedaan; ik ben daarentegen Uw
slechtste en meest nutteloze knecht.
6 De
eenvoudige man zegt: welnu, mijn lieve vriend en broeder, ik heb je helemaal
begrepen. Maar wat gaan we nu doen? Moeten we er misschien balken of planken
overheen leggen?
7 De
prior zegt: o, lieve vriend en broeder, dat heb ik al geprobeerd, maar dat
grimmige vuur daar beneden verwoest meteen alles wat men er overheen legt. Kijk
maar eens naar beneden; het is om wanhopig van te worden als men ziet hoe die
huiveringwekkende vlammenzee daar tekeer gaat.
8 De
eenvoudige man zegt: goed, lieve vriend en broeder, dan zal ik gaan en kijken
hoe het met dat vuur gesteld is. Kijk, ik ben al bij de kloof en ik moet je
eerlijk bekennen dat ik op enkele vonkjes na werkelijk geen vuur meer zie.
9 Om
zich daarvan zelf te overtuigen gaat de prior ook kijken. Als hij echter in de
kloof heeft gekeken, heft hij zijn armen omhoog en roept de andere broeders
toe: o broeders, kom dichter bij de kloof en overtuig jezelf ervan, hoe
oneindig genadig en barmhartig de Heer is! Er zijn nauwelijks nog enkele
vonkjes in de diepte te zien. Werp je neer en dank onze enige Heer! Hij alleen
heeft dit huiveringwekkende vuur verstikt. Verstikken jullie nu deze vonkjes
met tranen van berouw en betuig Hem, de heilige almachtige Helper in iedere
nood, de grootst mogelijk dank. Wees er volkomen van overtuigd en verzekerd dat
de goede, heilige, liefdevolle Vader, die ons tot zover heeft geholpen, ons
zeker ook nog verder zal helpen.
10
Kijk eens hier, er is een goede, lieve broeder naar ons toe gekomen. Nog weet
ik niet vanwaar en wie hij is, maar liet is wel zeker dat de allerbarm
hartigste Heer Jezus Christus hem heeft gezonden om mij bij jullie redding te
helpen, want dat maak ik uit zijn grote bereidwilligheid op.
11
Kijk, de reeds naakte broeders aan de overkant van de nu gebluste kloof werpen
zich bij de woorden van de prior diep ontroerd nogmaals op hun aangezicht en
danken God voor zoveel genade en erbarming. En de prior vraagt nu aan de
eenvoudige man, of hij denkt dat er nu met balken en planken een brug kan
worden gebouwd.
12 De
man zegt: ik denk, als de Heer het vuur reeds zonder jouw toedoen heeft
geblust, het ook nog zou kunnen gebeuren dat op het juiste moment, als jij het
nodige vertrouwen hebt, deze kloof zich, evenals ze eertijds kon ontstaan,
wellicht ook weer kan sluiten.
91.
De verlossingsvoorwaarde.
Het overbruggen van de kloof
1 De prior
zegt: o lieve, achtenswaardigste vriend en broeder, deze heerlijke gedachte
heeft zich ook volkomen van mijn gevoel meester gemaakt. Ik zie maar al te goed
in dat de voltooiing in de Heer zeker zal plaatsvinden, maar daarnaast zie ik
ook in hoe eindeloos onwaardig wij allen voor zo'n buitengewoon heilige hulp
zijn.
2 De
eenvoudige man zegt: lieve vriend en broeder, ik zeg je, dat jullie dit
duidelijk inzien, is aan jou en jouw broeders ook het beste, want zolang iemand
denkt dat hij uit zichzelf iets zou kunnen doen, of dat hij de goddelijke
genade en erbarming waardig is, zolang kan hij er ook op rekenen dat de Heer
hem zal laten wachten totdat dat dwaze zelfbedrog in hem is verteerd. Wanneer
hij echter tot jouw nu verworven innerlijke inzicht komt dat hij niets is en
tot niets in staat is, maar dat de Heer alles in allen is, de Eerste en de
Laatste, de Alfa en de Omega, dan geeft hij zich pas helemaal vrijwillig aan
de Heer over en dan neemt de Heer hem op en leidt hem langs de juiste weg.
3 Voor
wat jouw geval betreft, denk ik dan nu ook: leg alle liefde voor je broeders en
alle zorgen om hen aan de voeten van de Heer neer en omvat deze met vurige
liefde in je hart, dan zul jij je er zeker van kunnen overtuigen dat de Heer
juist dan actief begint te worden wanneer de mens vanuit zijn deemoedig
innerlijk besef alle nietige daadkracht en zwakke wilskracht liefdevol aan de
Heer heelt overgedragen. Dat is trouwens ook reeds het geval bij men sen die
een wereldlijke leider in hun midden hebben.
4 Zolang
iemand zijn vermogen zelf wil beheren, zal de leidinggevende lik h niet om hem
en zijn vermogen bekommeren. Heeft iemand ingezien dat hij niet in staat is om
zijn vermogen zelf te beheren, dan zal hij dit met een deemoedig, liefdevol
hart vol vertrouwen in handen van de leider geven en heit het beheer daarvan
volledig toevertrouwen. De leider zal dat vermogen op zijn bank zetten, zodat
voor de verstandige maar ondeskundige eigenaar de belangen op tijd behartigd
worden. Dat gebeurt, zoals gezegd, bij de mensen op aarde reeds heel vaak,
hoewel de bedoelingen dan toch min of meer onzuiver en liefdeloos zijn.
5
Wanneer de dwaze mensen op aarde hun materiële vermogen al op die manier goed
weten te beleggen om zich daardoor een lijfrente voor een zorgeloos leven te
verschaffen, moet dan de veel wijzere geestelijke mens niet nog veel beter
inzien, wie de allerbeste beheerder en verzorger van alle levensbehoeften van
de geestelijke mens is, wanneer deze vooraf aan Hem zijn gehele levenskapitaal
overhandigd heeft.
6
Bovendien geeft de Heer in het evangelie toch ook duidelijk aan, tot Wie zij
die belast en beladen zijn, moeten komen om de juiste verkwikking te vinden en
aan Wie zij al hun zorgen kunnen toevertrouwen. Als je daar goed over nadenkt,
zul je ook gemakkelijk en vlug inzien dat jouw zorg voor deze broeders, met al
jouw liefde en redelijkheid, een beetje ijdel is.'
7 Je
zou het graag door de volledige bevrijding van de broeders zover willen
brengen, dat je tegen de Heer zou kunnen zeggen dat je ook een totaal nutteloze
knecht bent geweest. Kijk, hoe mooi dit op zich ook klinkt, toch zit er wat
jouw verdienstelijkheid voor de Heer betreft, nog wat ijdelheid bij. Je wilt
namelijk door zelfstandig te handelen de Heer weliswaar een goede dienst
bewijzen, maar dan daarna toch doen alsof je niets gedaan hebt, om op die
manier door de Heer geprezen te worden. Maar ik zeg je dat er in dit rijk nog
heel veel zijn die zeggen, ik ben voor God de laatste en allerminste. Maar zij
die zoiets van zichzelf zeggen, willen juist daardoor bij de Heer in de gunst
komen om zo volgens de uitspraak van de Heer in het evangelie toch vooral de
eersten en grootsten in het rijk Gods te worden.
8 Op
een andere plaats zegt de Heer echter ook: als gij niet wordt als deze
kinderen, zult gij het rijk Gods niet binnengaan. Hoe en waarom dan? Omdat de
kinderen werkelijk de geringsten en kleinsten zijn, doordat ze al hun zorgen
aan hun enige vader overgeven. Heb jij ooit een kind gezien dat zorgelijk tegen
zijn rijke ouders zei: wat zullen we eten en drinken en waarin zullen we ons kleden? Kijk, dergelijke zorgen
zijn de kinderen vreemd. Als zij honger of dorst hebben, lopen ze naar hun
vader en vragen hem brood en iets te drinken en hun vader geeft het hun. Ze
vragen hem zelfs nooit om kleren. Wanneer ze het koud hebben, merkt hun vader
dat best en geeft hun niet alleen warme, maar ook mooie en nette kleren, omdat
ze zijn lieve kinderen zijn.
9 Dus,
mijn lieve vriend en broeder, geef jij je ook helemaal over aan de Heer en wees
ervan verzekerd dat Hij je niet minder zal voorzien van alles wat je nodig hebt
en dat Hij dat zeker veel eerder en onuitsprekelijk beter zal doen dan de
rijkste aardse vader dat kan bij de verzorging van zijn kinderen.
10 De
prior zegt: luister, lieve vriend en broeder, hoewel je er zo eenvoudig en
gewoon uitziet, moet ik je toch bekennen dat jouw woorden nog onvergelijkelijk
verhevener en werkelijk waarachtiger klinken dan die van de eerder door mij
genoemde hemelse boodschapper van de Heer. Ja, je hebt me niet slechts de
levendigste waarheid aller waarheden getoond, maar ik moet je openlijk bekennen
dat jouw woorden mij met zo'n levendige troost hebben vervuld, dat ik mij van
louter deemoedigste dankbaarheid en liefde voor onze onuitsprekelijk
liefdevolle hemelse Vader totaal verpletterd voel.
11 De
woorden van de verheven bode van de Heer waren voor mijn gevoel als een ruwe
vijl, waarmee hij - eeuwig dank aan de goddelijke barmhartigheid - de vele en
allergrofste dwalingen van mij heeft afgevijld. Ook waren ze niet zelden als
een scherp zwaard dat iemand uiterst pijnlijk verwondt, alhoewel daardoor het
kwaadverwekkende bloed kan wegvloeien.
12
Jouw woorden daarentegen, o vriend en broeder, zijn als een allerheilzaamste,
lieflijkste balsem. O, ik kan nauwelijks beschrijven hoe onuitsprekelijk
prettig ik me bij ieder woord van jou ben gaan voelen! Ik ben nu ook zover
gekomen dat ik oprecht en eerlijk vanuit mijn diepste gevoel kan zeggen:
13 O
Heer, almachtige, heilige, goede Vader, nu geschiede voor mij en voor al mijn
arme broeders alleen Uw heilige wil! Al mijn zorgen en al mijn willen leg ik
aan Uw heilige voeten neer. Wat U met mij zult doen en wat U mij wilt geven,
daarin geschiede ook alleen Uw heilige wil! O jij lieve, hemelse broeder, jij
moet zeker een nog grotere vriend van de Heer zijn dan de vroegere verheven
bode. Je moet me maar vergeven, want jouw woorden hebben mij ook voor jou met
zo'n liefde vervuld, dat ik er niet omheen kan jou te omarmen om je zo met mijn
warmste broederliefde mijn dankbaarheid voor je hemelse leer te betuigen.
Waarlijk, zoals ik eeuwig nooit zal ophouden onze liefdevolle heilige Vader
lief te hebben, zal ik ook nooit ophouden in mijn hart aan jou te denkeg!
14 De
eenvoudige man zegt: ja, mijn lieve broeder en vriend, kom bij me en heb mij
lief, want het is toch de wil van de Heer dat alle broeders in de Heer elkaar
liefhebben! Kijk hoe onze prior nu op de nog onbekende man afstormt, hem omarmt
en uit alle kracht aan zijn hart drukt terwijl de eenvoudige man dit gebaar van
de prior nog levendiger beantwoordt. Wat denken jullie, is dat een gunstig of
een ongunstig teken voor de prior? Ik zeg jullie, zo'n teken is van oudsher
gunstig, want het ligt al eeuwig heel kenmerkend in het karakter van de Heer,
dat Hij met ons en al Zijn hemelse boden de grootste vreugde aan een
teruggekeerde verloren zoon heeft.
15
Zoals jullie zien hebben onze geliefden elkaar ook weer losgelaten en de
eenvoudige man zegt nu tegen de prior: mijn lieve vriend en broeder, kijk eens,
het lijkt mij dat tijdens ons gesprek en onze broederlijke en liefdevolle
omarming de hele kloof is verdwenen. Ik denk dat het nu niet meer moeilijk zal
zijn om de arme broeders op te halen. Daarom gaan we naar hen toe om het hun te
zeggen.
16 Nu
gaan beide naar de naakte zielenslapers. Deze komen overeind en kijken met
verbazing en ogen vol dankbaarheid en blijdschap naar de plaats, waar zich
eerst de huiveringwekkende kloof bevond. De eenvoudige man zegt tegen hen:
kijk, de kloof is er niet meer, volg ons dus gerust. Maar de naakten zeggen: o
lieve vriend en verheven broeder, wij zijn naakt en durven ons zo nauwelijks
naar het lichtere gedeelte van onze vroegere refter te begeven. De eenvoudige
man zegt tegen hen: `Maak je geen zorgen over de kleding, want Hij die zich
over jullie heeft ontfermd en deze kloof heeft laten verdwijnen, heeft ook
reeds voor de juiste kleding gezorgd. Kijk, daar in het midden van dit vertrek
bij de tafel zullen jullie vinden wat je nodig hebt. Kom daarom en volg ons!'
17 Zij
komen nu en de prior, gegrepen door zijn grote liefde voor zijn lieve broeders,
zegt tegen hem: nee lieve hemelse vriend en broeder, voor deze liefdedienst kan
ik jou niet, net als wij, laten lopen; daarom vraag ik je, laat je door mij
dragen!
18 De
eenvoudige man zegt: lieve broeder, laat dat maar achterwege, want als het erop
aan zou komen, zou ik jou met al jouw medebroeders eerder kunnen dragen zo ver
je maar wilt, dan dat jij mij ook maar naar die tafel kunt dragen. Maar dat je
mij in jouw hart draagt, o broeder, dat is mij heel wat liever dan dat je mij
zou willen dragen en misschien ook op handen gedragen hebt. Je vraagt me nu,
wat ik met dat `misschien' bedoel. Ik zeg je echter: bekommer je daar nu niet
meer om; te zijner tijd zal je alles wel duidelijk worden. Laten we daarom naar
de tafel gaan zodat onze naakte broeders daar hun juiste kledij kunnen nemen.
19 De
prior zegt: ja, ja, geliefde broeder, zoals jij het wilt, is het voor mij ook
volkomen in orde. Dat `misschien' speelt me nog wel een beetje door mijn
gedachten, maar ook dat willen we aan de allerheiligste voeten van de Heer
leggen en zodoende geschiede Zijn en jouw wil.
20
Kijk, nu gaan allen naar de tafel en zoals jullie zien, zijn alle arme broeders
ook reeds zonder de hulp van een kamerdienaar gekleed. Hun gewaad ziet er
weliswaar nog niet echt hemels uit, maar het is een gewaad van gerechtigheid en
het komt overeen met hun liefde voor de Heer. - Wat er verder gebeurt zal het
vervolg ons leren.
92.
Drie beproevingen om de
dienstvaardigheid van de liefde te toetsen
1 De
eenvoudige man vraagt aan onze prior wat er nu met de geredde en zojuist
aangeklede broeders moet gebeuren, en de prior antwoordt: lieve vriend en
broeder, de opdracht die de verheven bode van de Heer mij gegeven heeft luidt,
allen naar buiten te brengen in de tuin, waar zich voorheen ons schijn- en
klooster-'paradijs' bevond. Daar zullen ze dan zeker van de bode verdere
instructies krijgen over de weg die ze van daaruit moeten inslaan. Dat staat
hun nog te wachten en ik moet er zorg voor dragen, dat zij voor dat doel in de
tuin komen.
2 De
eenvoudige man zegt: nu, deze opdracht zal wel gemakkelijk uit te voeren zijn
en daarbij zul je Mij niet nodig hebben. Dan zegt de prior: o lieve vriend en
broeder, doe alles wat je maar wilt, maar ik smeek je, laat me niet alleen,
want ik moet je in alle oprechtheid zeggen dat mijn gevoel me zegt, dat wanneer
jij me verlaat, het voor mij zal zijn alsof mijn eigen leven mij heeft
verlaten. Daarom mag je me niet alleen laten, al was de opdracht ook nog zo
gemakkelijk te volbrengen; want tot nu toe heb je alles heel voorspoedig geleid
en mij en deze arme broeders in Naam van de Heer tot op het punt waar we nu
staan duidelijk aantoonbaar geholpen. Dus alsjeblieft, help mij en deze arme
broeders in Naam van de Heer nu ook tot het einde toe. Dat vraag ik je, lieve
vriend en broeder, uit het diepst van mijn hart.
3 De
eenvoudige man zegt: ja mijn lieve vriend en broeder, alles goed en wel, maar
één ding moet je niet vergeten, namelijk dat de hemelbode jou heeft opgedragen
om deze opgave op te lossen. Wanneer Ik nu met jou mee naar hem toe ga en de
bode ziet dat niet jij maar Ik jouw opdracht heb uitgevoerd, zeg eens, ben je
er dan vooraf van verzekerd dat hij tevreden over jou zal zijn? Als je Mij kunt
verzekeren dat Ik jou geen schade berokken als Ik met je mee ga, dan wil Ik
graag doen wat je verlangt. Maar schaden wil Ik je in geen geval, ja, jou zeker
niet tegenover de hemelbode in verlegenheid brengen. Hoe denk je hierover?
4 De
prior zegt: o lieve vriend en broeder, als het niet anders is dan dat, kom dan
maar vlug met me mee naar buiten, want ook al zou je dat niet doen, dan zou ik
de verheven bode toch zelf onmiddellijk vertellen, dat alleen jij aan de mij
gestelde voorwaarde hebt voldaan en dat ik daarbij niet slechts als vijfde,
maar eerder als tiende wiel aan de wagen moet worden beschouwd. Daarom kun je
dit zeker niet als argument gebruiken om niet verder met me mee te gaan. Wat
het nut of de eventuele schade voor mij betreft, dat is een heel andere zaak.
Wat mij betreft, werkelijk, ik zou als het mogelijk was voor jou zelfs naar de
hel gaan, laat staan dat ik me uit liefde voor jou niet een paar scherpe
woorden van de hemelbode zou laten welgevallen.
5 De
eenvoudige man zegt: goed, mijn vriend en broeder, in dit opzicht zijn we met
elkaar in het reine, maar nu komt er een ander, nog veel belangrijker punt. Ik
ken de strenge nauwgezetheid van jouw hemelbode en weet, dat er in Naam van de
Heer met hem niet in het minst valt te schipperen en daarom is me zojuist iets
belangrijks te binnen geschoten.
6
Kijk, het is best mogelijk dat de hemelbode al deze nu bevrijde broeders door
zijn grote macht spoedig weer in hun vorige toestand zou willen brengen, omdat
niet jij, maar Ik aan de door de hemelbode gestelde voorwaarde voor hun
bevrijding heb voldaan. Maar Ik kan er wel voor zorgen dat de bode niet te
weten komt dat Ik jouw arme broeders heb geholpen. In dat geval sta jij dan
voor de bode als een volkomen gerechtvaardigd man, die zijn opdracht volgens de
gegeven instructies perfect heeft uitgevoerd. 7 De prior zegt: o lieve vriend
en broeder, ik zou nog veel liever naar de hel gaan dan mezelf iets toe te
schrijven, waar ik part noch deel aan heb. Ik wil immers zelf openlijk voor de
bode bekennen dat het welslagen van mijn zen ding alleen aan de Heer en aan jou
te danken is. Zou de bode daarover niet tevreden zijn en daarom de arme
broeders weer opnieuw in hun nu verkre gen vrijheid belemmeren, dan zal ik me
meteen voor hem in het stof werpen en hem heel deemoedig vragen om in plaats
van deze broeders alleen mij naar zijn goeddunken, in Naam van de Heer te
tuchtigen. Ik wil immers graag alle schuld op mij nemen.
8 De
eenvoudige man zegt: lieve vriend en broeder, zo mag Ik je werkelijk heel
graag. Dit tweede punt hebben we nu ook opgelost en het kan Me er niet van
weerhouden om met jou mee naar buiten te gaan.
9 Maar
nu is er nog een derde struikelblok. Kun je ook daar overheen springen, dan zal
niets me meer weerhouden om jouw wens in te willigen. Kijk, hier in het rijk
der geesten is het algemeen gebruikelijk en heel gewoon, dat de meer volmaakte
geesten van de hoogste hemel, waartoe ook Ik behoor, ogenblikkelijk alles wat
er met betrekking tot de Heer ook maar ergens wordt gesproken en geregeld,
levendig ervaren. Zo heb Ik dan ook van de bode de goede gelijkenis vernomen
waarin hij de Heer voorstelt als een koning, die alleen door middel van
uitzonderlijke liefde en deemoed toegankelijk is.
10 In
deze gelijkenis, zei de bode, heeft alleen de Heer de sleutels van de
gevangenis en zodoende is ook Hij alleen in staat om de gevangenis te openen of
de brug over de kloof te bouwen, omdat niemand anders daartoe het recht heeft.
Je hebt weliswaar vanuit de volheid van jouw geest, jouw leven en waarheid de
Heer aangeroepen, opdat Hij jou en deze arme broeders zou mogen helpen, maar
terwijl je vol vertrouwen hulp van de Heer verwachtte, kwam Ik als bij toeval
het vertrek binnen en toen Ik dichterbij kwam begon je meteen jouw zorgen aan
Mij toe te vertrouwen. Ik had medelijden met je en omdat je Me ook echt
vriendelijk vroeg om jou te helpen, heb Ik dat ook naar vermogen gedaan. Het is
nu alleen de vraag of de bode, gezien zijn gelijkenis, die hulp wel zal
aanvaarden.
11
Want, begrijp me goed, kennelijk had de verheven koning toch zelf moeten komen
om jou te helpen. Hoe moeten we dat nu zien? Zal de bode niet tegen jou zeggen:
waarom heb je, toen je deze vriend en broeder zag het vertrouwen in de Heer in
zoverre laten varen, dat je deze vriend en broeder om hulp hebt kunnen vragen,
terwijl je uit de gelijkenis toch hebt kunnen opmaken dat voor zo'n verlossing
niemand anders dan de Heer de juiste sleutel voor de gevangenis bezit.
12 De
prior zegt: o lieve vriend en broeder, dat is natuurlijk weer een andere vraag,
en bij de beantwoording daarvan zal ik het heel benauwd krijgen. Maar weet je
wat, ik houd me maar aan de waarheid. Ik heb niemand behalve de Heer
aangeroepen en toen ik mij volkomen aan de Heer had overgegeven, ben jij
gekomen. Kan ik nu iets anders denken, anders doen en anders geloven dan dat de
Heer door Zijn eindeloze erbarming genoodzaakt, jou in Zijn Naam naar mij toe
heeft gezonden? Ik had toch onmogelijk kunnen verlangen dat de allerheiligste
Heer van hemel en aarde Zelf naar mij toe zou komen om mij, alleronwaardigste
te helpen! Hem zij daarom echter toch alle lof en eer, daar toch alleen Hij,
door jou te zenden, mij en deze broeders geholpen heeft. Zo zal ik het ook
tegen de bode zeggen en hij moet dan maar in naam van de Heer met mij doen wat
hij wil, want ik zal alles op mij nemen.
13 De
man zegt: goed dan, Ik zie dat je volkomen oprecht en trouw bent en daarom zal
Mij er ook niets meer van weerhouden om met jou en je broeders naar de tuin te
gaan. Mocht de bode jou dan eventueel daarvoor streng veroordelen en naar
elders verbannen, wat zal Ik in mijn situatie dan doen?
14 De
prior zegt: lieve vriend en broeder, wat dat betreft ben ik helemaal niet bang.
Ik zal je weliswaar niet kunnen helpen, maar dat zal zeker ook helemaal niet
nodig zijn. Jij bent iemand die zeker geen hulp van mensen nodig heeft, omdat
jij toch als bewoner van de hoogste hemel zonder meer volledig met de
goddelijke kracht bent uitgerust. Integendeel vraag ik jou slechts in naam van
de Heer of je mij, als het me misschien al te slecht zou vergaan, evenals nu
wilt helpen.
15 De
eenvoudige man zegt: welnu, ik zal ook dit verzoek van jou in naam van de Heer
in gedachten houden.. Laten we dan nu gaan.
93.
Het vermogen om op verschillende
plaatsen gelijktijdig te kunnen verschijnen.
Uitleg
1 Nu
gaan ook wij, opdat we eveneens op tijd ter plaatse zijn, want dit gezelschap
heeft niet veel tijd nodig om bij de anderen in de tuin te komen; daarom moeten
ook wij meteen daar zijn. Kijk, we zijn al waar we wezen moeten. De Heer weet
wel dat wij ook getuige waren van alles wat er met de zielenslapers is gebeurd,
maar verder weet niemand ervan. Jullie vragen nu: zij, die intussen in de tuin
zijn achtergebleven zullen toch wel weten dat we afwezig waren?
2
Kijk, in dit opzicht gaat het in het rijk der geesten wat anders toe dan op
aarde. Op aarde is jullie zichtbare aanwezigheid ten nauwste verbonden met
jullie individualiteit en jullie kunnen je op geen enkele andere manier aan
iemand vertonen dan door persoonlijk bij hem aanwezig te zijn. Maar zoals
gezegd, hier is dat een beetje anders. Er komen op aarde ook wel zeldzame
gevallen voor die op deze verschijningsvorm lijken, maar slechts in heel
beperkte mate.
3
Personen die op twee, drie, vier, vijf, zes of nog meer plaatsen gelijktijdig
kunnen verschijnen hebben iets soortgelijks, daar namelijk een en dezelfde
persoon zoals hij ten voeten uit is, ofwel zichzelf nog eens ziet of door
iemand anders op een heel andere plaats gezien wordt; soms zelfs ook tegelijkertijd
op verschillende plaatsen zonder zich evenwel persoonlijk werkelijk op een van
deze plaatsen te bevinden. Dit is dus een soortgelijk geval, dat echter maar
zelden voorkomt. Een ander geval dat veel meer op de geestelijke
verschijningsvorm hier lijkt dan de vorige, komt veel vaker voor, maar krijgt
juist daardoor te weinig aandacht en wordt daarom ook te oppervlakkig
beoordeeld en in wezen niet begrepen.
4 Het
volgende is namelijk het geval. Wanneer een mens zich ergens in zijn uiterlijke
verschijningsvorm bevindt, dan kan het gebeuren dat zijn bekenden op honderd,
ja duizend verschillende plaatsen tegelijkertijd aan hem denken. Geen van allen
die aan hem denken, stelt zich hem anders voor dan hij naar vorm, gestalte en
geaardheid werkelijk is. Vraag je nu eens af hoe al deze mensen dan zo aan hem
kunnen denken en in hun geest reproduceren, terwijl hij in werkelijkheid toch
slechts als één mens bestaat?
5 De
reden daarvan is dat eenieder in zijn geest niet slechts één beeld, maar
talloos vele beelden van de ander in zich draagt, zoals het beeld van twee tegenover
elkaar geplaatste spiegels zich eveneens talloos vele malen kan weerspiegelen,
dat wil zeggen dat ze elkaar wat het zichtbare beeld betreft, talloos vele
malen wederkerig kunnen opnemen. De twee eerste wederzijdse spiegelbeelden
zullen de levendigste en tevens ook de grootste zijn. Alle daarop volgende
zullen successievelijk kleiner en ook steeds minder levendig zijn.
6
Wanneer jullie het voorgaande een beetje begrijpen, zal het voor jullie niet
moeilijk zijn om ook de verschijningsvorm hier in het zuivere rijk der geesten
te begrijpen, want wat men bij jullie gedachtevormen noemt, zijn hier als het
ware volledig uiterlijk ontwikkelde verschijningsvormen. De eerste is de
levendigste en minst vergankelijke. De later gevormde beelden of de zogenaamde
bijgedachten, die jullie hoogstens als vluchtige herinneringen kennen, zijn
niet meer van belang en verschijnen ook niet meer in een of andere vorm,
behalve bij een individu dat een sterke wil heeft en deze beelden in zich
draagt. Wij hebben echter eerst voor deze tuinbewoners gestaan en de
allergewichtigste zaken met hen besproken. Daarom waren wij, en zijn het nog,
de voornaamste gedachte of eerste reflectie in hen. Dat is de reden dat zij ons
ook voortdurend bleven zien, zonder dat wij steeds als personen reëel bij hen
aanwezig hoefden te zijn.
7 De
hoofdeigenschap van dit verschijnsel is echter, dat deze verschijningsvorm
voor degene die hem vanuit zijn hoofdgedachten tevoorschijn heeft geroepen,
aanspreekbaar en ook tot ieder gesprek in staat is. Jullie vragen hoe dat
mogelijk is. Ook in dit geval zijn er op aarde verschijnselen, die op deze
lijken. Zo kan iemand bijvoorbeeld een droom hebben waarin hij tegen een vriend
het een en ander heeft gezegd, waarna deze vriend hem ook het een en ander heeft
verteld. Komt hij naderhand in ontwaakte toestand bij zijn vriend, dan kent
deze zeker geen syllabe van hetgeen zijn volkomen evenbeeld in de droom van
zijn vriend heeft gesproken. En toch waren de woorden van de dromer en die van
de in de droom verschenen vriend zodanig dat de dromer niet eerder wist wat
zijn in zijn droom verschenen vriend zou gaan zeggen, totdat deze zijn mond
echt opendeed. Dat is dus een overeenkomstig verschijnsel.
8 Een
tweede soortgelijk verschijnsel is dat van het op twee of meer plaatsen
tegelijk verschijnen, waarbij eveneens niet zelden de verschijningen van de
eerste, oorspronkelijke verschijning, gesprekken voeren met degenen aan wie ze
verschijnen. Hierbij komt de overeenkomst met deze zuiver geestelijke
verschijning al wat duidelijker tot uiting, want in deze sfeer weet het oorspronkelijke
individu niet zelden, zij het ook vaag, wat het ergens in zijn enkel geestelijk
nagevormde verschijning heeft gezegd. Jullie zeggen nu wel: deze
verschijningsvorm is niet afhankelijk van de hoofdgedachte van degene die hem
te zien krijgt. Dat is inderdaad zo; daarom zijn deze verschijningen ook
slechts als gelijksoortige, maar niet als volkomen identieke aangehaald. Ze
hebben eigenlijk wel een en dezelfde oorsprong, maar de verschijningsvorm moet
zich daar natuurlijk veel meer versluierd manifesteren dan hier, waar alles
open en helder, zuiver geestelijk voor ons staat.
9 Om
het nog gemakkelijker te begrijpen moeten jullie goed onthouden dat de van het
hoofdindividu afgescheiden verschijningen op tweeërlei manieren tot stand
kunnen komen. Ten eerste op de reeds boven meegedeelde manier, ten tweede
echter ook door de vastberaden wil van degene die behalve als hoofdindividu nog
ergens anders zichtbaar wil optreden. Bij deze tweede manier wordt, als men er
dieper over nadenkt, ook het twee- of meervoudig optreden begrijpelijker. Toch
kan zoiets op aarde nooit echt duidelijk tot uitdrukking komen, omdat het
geestelijke zelfs in de meest gunstige omstandigheden toch onveranderlijk met
de materie in conflict is.
10 Zo
zou er nog een derde gelijksoortige, sprekende verschijningsvorm bestaan bij de
zogenaamde monoloogsprekers, die een of ander individu gefixeerd voor zich
plaatsen en dan, zoals jullie plegen te zeggen, con amore woorden met hem
wisselen. Dit geval past hier nog het beste bij, met als enige verschil dat
hierbij ten eerste de gefixeerde persoon bij de monoloogspreker niet in haar
werkelijke verschijningsvorm optreedt en dat ten tweede deze gefixeerde persoon
in wezen toch alleen maar zegt, wat de alleenspreker hem in zekere zin, zoals
jullie plegen te zeggen, in de mond legt.
11
Hier is echter het spreken van de verschijningsvorm volkomen identiek aan dat
van het hoofdindividu. Dat komt omdat de verschijningsvorm geen fantasie is
maar de opgeroepen levendige, geestelijke afspiegeling van het hoofdindividu.
12 In
diepste wezen is ze eigenlijk een uiting van broeder- of naastenliefde, die
enkel op de Heer gebaseerd is. Nu staat echter, ten gevolge van deze liefde van
de Heer die iedere geest in zich draagt, elke geest en dus ook alles wat in die
geest aanwezig is, in voortdurend contact met de Heer Zelf. Wanneer wij nu voor
een andere geest, zoals in dit geval, niet werkelijk, maar slechts schijnbaar
sprekend optreden, dan is dit optreden levendig in de Heer geconsigneerd. Zodra
ik iets denk, gaat dat denken via de Heer over in de afdruk van mijn tweede of
eventueel honderdste ik, en deze tweede afdruk van mijn ik handelt en spreekt
dan precies zo, alsof ik zelf werkelijk handelend en sprekend aanwezig zou
zijn. Wij kunnen dientengevolge als hoofdindividualiteiten ook alles tot op de
laatste druppel weten, wat onze verschenen evenbeelden gedaan en gesproken
hebben.
13
Zoiets lijkt jullie weliswaar wat al te wonderbaarlijk, maar in het volmaakte
rijk des levens, waar op velerlei manieren een beroep wordt gedaan op de
volledige inzet van iedere geest, is het ook werkelijk zo. Bij jullie zeggen
mensen die zorgelijk bezig zijn toch ook vaak: kon ik maar overal tegelijk
zijn; kon ik me maar in tweeën of in vieren delen! Dit gezegde, deze wens en
deze vaak heel sterke gedachte zijn er een overduidelijk bewijs van, dat het in
het rijk van de geest mogelijk moet zijn om zichzelf op bovengenoemde wijze
doeltreffend te verveelvoudigen zonder dat daardoor de eenheid van de
hoofdindividualiteit ook maar de geringste deling ondergaat.
14
Want wat er in de geest maar kan worden gedacht, is in het rijk der geesten ook
volkomen reëel uitgebeeld voorhanden, alleen met dit verschil: bij onvolmaakte
geesten onvolledig, bij volmaakte echter volkomen als evenbeeld van liet
allervolmaaktste in de Heer. Ik denk dat het niet nodig zal zijn om aan dit
geval nog meer woorden te besteden. Een goed verstaander weet wat hiermee
gezegd is, maar voor een slecht verstaander zou duizendmaal zoveel nog niet
genoeg zijn. - Nu komt ons gezelschap ook al uit het klooster; laten we ons er
daarom op voorbereiden om hen te ontvangen!
94.
`Wees listig als de slangen en
zachtmoedig als de duiven'
1
Kijk, zojuist komt ook de eerdere spreker weer naar mij toe en vraagt me, omdat
hij een vreemde man naast de prior heeft gezien, wie deze man is en wat hij
hier doet. Jullie zullen in eerste instantie deze vraag niet zo erg belangrijk
vinden, maar wanneer jullie bedenken waar het hier om gaat, namelijk om de
waarheid, dan krijgt de vraag voor jullie zeker meer gewicht dan aanvankelijk
het geval was. Moet men nu de vraagsteller de waarheid recht in het gezicht
zeggen? Moet men hem met een uitvlucht antwoorden? Moet men hem helemaal geen
of slechts een half antwoord geven? Of moet men hem op een bankje laten wachten
totdat het antwoord op de vraag zich vanzelf aandient? Kijk, dat zijn louter
achtenswaardige punten die rond de vraag van deze monnik spelen.
2 We
zullen zien hoe de vraagsteller zich laat afschepen, en daarom zeg ik tegen
hem: luister beste vriend en broeder, het is hier niet de plaats om jou te
vertellen of je met jouw vraag te vroeg of te laat voor de dag bent gekomen.
Het is terecht dat je die vraag stelt maar het zou volgens de goddelijke
ordening onterecht zijn, als ik jou daarop antwoord zou geven voordat je
innerlijk in staat zult zijn zo'n antwoord te verdragen.
3 Want
zie je, bepaalde antwoorden zijn hier in het rijk der geesten zo geaard, dat ze
de vraagsteller het geestelijke leven zouden kosten wanneer ze hem voortijdig
zouden bereiken. Daarom kan ik je deze keer op jouw vraag niets anders zeggen
dan: wees geduldig in deemoed en liefde voor de Heer, dan zul je te zijner tijd
de juiste opheldering over deze vreemdeling ontvangen. Maar nu verder niets
meer hierover, want zoals je ziet, is het hele gezelschap onder leiding van de
vreemdeling en de prior al vlak bij ons, ja, het is eigenlijk reeds hier.
4 De
monnik merkt op: ja, lieve hoge vriend en broeder, voor jou is jouw antwoord
helder en verstandig, maar daarentegen moet ik me wel met mijn eigen duisternis
tevreden stellen. Desondanks heb je me tegen mijn ver wachting in veel gezegd,
want omdat ik bij de beoordeling van menige zaak, zoals ik eens, al was het
enigszins bedekt, tegen je heb gezegd, tamelijk scherp van geest was, heb ik
ontdekt dat er met die vreemdeling iets heel bijzonders aan de hand moet zijn.
Zou dat niet het geval zijn, dan zou ik werkelijk geen reden hebben om jou
dingen te vragen waarop jij mij een uitwijkend antwoord zou moeten geven. Zou
deze vreemdeling evenals jij slechts een bode uit de hemel zijn, dan zou de
kennismaking met hem zeker evenmin levensgevaarlijk zijn als die met jou. Hij
moet dus zeker heel wat meer zijn en hoger staan dan jij, als jij zo'n
getuigenis over hem geeft.
5
Bovendien voel ik bij het naderen van deze vreemdeling een zeldzame, nog nooit
eerder ondervonden aantrekkingskracht, die mij een vaag vermoeden geeft dat
deze vreemdeling heel dicht bij de Heer staat en dat misschien niemand de Heer
zo nabij is als hij! Heb ik gelijk of niet?
6 Ik
zeg tot hem: lieve vriend en broeder, ik kan je nu niets anders zeggen dan:
wees deemoedig en houd je uitsluitend aan de liefde van de Heer, dan zul je
niet verloren gaan. Wees niet voorbarig, want alle goede zaken hebben tijd
nodig. Wie te vroeg de vruchten van de boom des levens en nog eerder die van de
boom der kennis plukt, schaadt zichzelf tweevoudig. Ten eerste krijgt hij een
onrijpe vrucht waarmee hij zich niet kan verzadigen maar slechts zijn
gezondheid zal benadelen. Ten tweede bederft hij daardoor ook de boom, omdat
hij deze door hem te vroeg van zijn vruchten te beroven, zolang de gelegenheid
ontneemt zijn zegenrijke voorraad sappen in de vruchten te leggen, totdat deze
weer tot een volgende bevruchting in staat zal zijn. Dit moet je toch inzien,
want je was bij mijn weten op aarde toch een goede boomkweker.
7 De
monnik zegt: ja, dat zie ik nu heel goed in, daarom zal ik me nu zo stil houden
als een muis die de kat geroken heeft.
8
Welnu, onze monnik is tot rust gekomen en dat is goed. Jullie zouden misschien
denken dat deze monnik de enige slimmerik in dit gezelschap is, maar er zijn er
nog meer. Dit is echter ook nog een overblijfsel van de wereldse gezindheid,
die zulke rooms-katholieke priesters en heel wat kloosterorden in het
bijzonder, niet zelden eigen is. Deze wereldse gezindheid moet er ook nog uit,
want hier kan men dit allemaal niet gebruiken; de liefde moet helemaal zuiver
zijn. Een liefde waaraan nog een zekere graad van slimheid kleeft, is niet
zuiver. Dat kunnen jullie op aarde al zien.
9 Stel
je eens voor dat een overigens beschaafd en welgemanierd meisje bemind wordt
door een zeer achtenswaardige jongeman, waarnaar ook haar belangstelling
uitgaat. Om echter helemaal zeker te zijn van zijn liefde, bedenkt zij
heimelijk allerlei slimme trucjes om erachter te komen hoe liet er werkelijk
met de liefde van haar beminde voor staat. Wanneer jullie dit voorbeeld
oppervlakkig bekijken, zullen jullie zeggen: dat meisje handelt redelijk, want
haar handelwijze is toch het beste bewijs dat ze erg veel van haar jongeman
houdt en dat haar dus veel aan zijn liefde gelegen is.
10
Goed, zeg ik, we zullen deze liefde wat nader op de proef stellen en eens zien
of ze daar werkelijk tegen bestand is. Laten we aannemen dat de jongeman weet
krijgt van de sluwheid van zijn uitverkorene en bij zichzelf denkt: hoe is het
eigenlijk met jouw liefde gesteld, dat jij mij laat bespioneren? Zoiets heb ik
nog nooit gedaan, want ik vertrouwde volkomen op jouw hart. Om welke reden moet
jij mij dan voor minder trouw aanzien dan ik jou? Wacht maar, ik zal jouw
liefde eens testen en doen alsof ik nog een relatie met een ander heb. Dan zal
het wel gauw duidelijk worden hoe het met jouw liefde gesteld is. Als jij van
mij houdt, zoals ik van jou, dan zul je je aan mij niet storen, maar houd je
niet zo zuiver van mij als ik van jou, dan zul je mij de rug toekeren en zal
jouw hart in plaats van met liefde met woede voor mij vervuld zijn.
11
Welnu, deze man doet dat en het is te voorzien dat de sluwe geliefde zoiets
weldra te weten komt. Maar wat is nu het gevolg? Laten we haar maar eens
beluisteren, want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Haar
woorden zouden wel als volgt kunnen luiden: zie je nu wel? 0, ik heb een goede
neus; het is zoals ik gedacht had. Deze bedrieger van mijn hart, deze eerloze
man, hield me voor een domme gans en meende dat hij met zo'n armzalig wezen
weinig te stellen zou hebben. Maar het arme wezen is niet zo dom als die
bedrieger, die eerloze man, denkt! Integendeel, ze is tienmaal slimmer en heeft
op deze manier de schandelijke aard van de man, die voor verstandig en eerlijk
wil doorgaan, aan het licht gebracht. Kom nu maar eens hier jij, ontrouwe,
eerloze man, dan zal ik jou een wederliefde tonen, die je nog lang zal heugen.
12
Kijk, waar was de sluwheid van dat meisje nu goed voor? Ik zeg je: nergens
voor; wel heeft ze veel van de achting die ze eerder van haar aanbidder genoot,
verloren. Wat zal er gebeuren als de jongeman weer naar haar toekomt? Luister
zelf. Hij komt naar haar toe en de ontvangst door haar zal ook dadelijk volgen.
Hij komt haar zojuist met de meest oprechte liefde tegemoet; maar hoe komt zij
hem tegemoet? Zie die grote kilte en daarbij die hevig brandende jaloezie. Hij
is buitengewoon verbaasd over haar gedrag en zegt tegen haar: hoor eens, jouw
gedrag bevreemdt mij ten zeerste; wat is daarvan de reden? Zij zegt: een
eerzame jongedame is een zich onbetamelijk gedragende jongeman geen antwoord
schuldig en kan hem niets anders zeggen dan dat het infaam van hem is, dat hij
als valse hartenveroveraar en bedrieger van zijn geliefde het nog waagt zich
daarheen te begeven, waar voor hem geen plaats meer is; naar de plaats, die hij
ten gevolge van zijn trouweloze gedrag geheel onwaardig is te naderen.
13 Hij
zegt: wat hoor ik nu? Was het zó met jouw liefde voor mij gesteld? Was het
wantrouwen in plaats van liefde? Werkelijk, zou jij mij ooit oprecht hebben
liefgehad zoals ik jou liefhad, dan had je mij vertrouwd zoals ik jou heb
vertrouwd; dan had je mij niet laten bespioneren, want dat heb ik bij jou ook
niet gedaan. Ik heb dat echter ontdekt en heb daarom jouw liefde voor mij op de
proef gesteld. En kijk, jouw liefde heeft de proef niet doorstaan. Jij hebt
nooit van mij gehouden maar wilde slechts zelfzuchtig door mij bemind worden.
Je wilde alleen jouw eigen beeld in mij vereren, terwijl mijn beeld in jou een
voorwerp van je minachting was. Kijk, van zo'n liefde ben ik werkelijk in het
geheel niet gediend! Ik zal je nu echter wat bedenktijd geven; onderzoek je
hart of je mij kunt liefhebben zoals ik jou liefhad en nog liefheb. Kun je dat,
dan zal ik je niet uit mijn hart bannen, maar je bij me houden zoals voorheen.
Maar kun je dat niet, dan heb je me na afloop van de bedenktijd ook voor de
laatste keer gezien.
14 Wat
zal onze jongedame na deze veelbetekenende woorden doen? Er liggen twee wegen
open. Is haar beledigde hoogmoed door de wijsheid van de man overwonnen en ziet
de jonge dame haar schuld in, dan zal de zaak goed aflopen. Maar groeit de
beledigde hoogmoed, dan zal de zaak zeker een fatale wending nemen, hetgeen bij
soortgelijke kwesties meestal het geval is. Omdat het juist van niet veel
liefde vervulde vrouwelijke hart zich nu door de wijsheid van de man overwonnen
voelt, begint het gewoonlijk zijn eigen waarde steeds hoger aan te slaan en in
plaats van verzoening te willen, zint het op wraak. Ik denk dat dit voorbeeld
jullie er voldoende van zal overtuigen dat een zekere sluwheid absoluut geen
deel van ware, zuivere liefde kan uitmaken.
15
Jullie vragen nu weliswaar, hoe moet men dan de uitspraak van de Heer begrijpen
toen Hij tegen Zijn apostelen en leerlingen, aan wie Hij het enige gebod van de
liefde gaf, er nochtans bij zei: `Wees slim en listig als de slangen en
zachtmoedig als de duiven'?
16 O
mijn lieve vrienden en broeders, deze slimheid en listigheid is een geheel
andere en betekent dat de mens zich door geen enkele verzoeking moet laten
verblinden, alsof hem daardoor de liefde en genade van de Heer zou hebben
verlaten, maar hij moet zich vanuit zijn eigen diepe innerlijke overtuiging
niets van deze verzoekingen aantrekken en oprecht bij zichzelf zeggen: o Heer,
laat nu over mij komen wat Uw heilige wil maar goedvindt en al komt mij dit
allemaal nog zo vreemd en tegenstrijdig voor, ik weet toch dat U mijn boven
alles liefdevolste en allerbeste Vader bent. Ik wil U des te meer liefhebben
naarmate U zich voor mij verbergt, want ik weet dat U altijd des te dichter bij
me bent naarmate U verder van mij verwijderd lijkt te zijn. Daarom wil ik U ook
steeds meer uit al mijn levenskrachten liefhebben.
17
Kijk, in dit voorbeeld is de besproken slimheid en zachtmoedigheid van de
liefde samengevat, maar daaraan ontbreekt het onze slimme en scherpzinnige
monnik nog ten zeerste en er moet bij het vervolgen van onze onderhandeling nog
extra aandacht aan worden besteed.
95.
Verder op de proefgesteld.
Het begin van de beloning
1 Nu
is ook onze prior met zijn eenvoudige man met een zeer verheugd gezicht bij ons
en maakt de eenvoudige man zojuist op mij opmerkzaam. Hij zegt tegen Hem: kijk
lieve vriend en broeder, daar tussen die twee minder belangrijk lijkende
geesten staat nu die verheven bode. De eenvoudige man zegt: goed, mijn vriend
en broeder, ga naar hem toe en vertel hem alles. De prior zegt: maar jij, lieve
vriend, gaat toch zeker ook mee? De eenvoudige man zegt: ga jij maar voorop en
als het nodig mocht zijn zal ik je wel volgen.
2 De
prior stemt daarmee in, komt nu naar mij toe en zegt: lieve verheven bode van
de allerhoogste God uit de hemelen, kijk, hier zijn allen die gevangen waren.
Niet één is er achtergebleven; in tegendeel er is er nog een meer meegekomen
dan er gevangen waren. Deze ene is echter geen gevangene, maar aan hem heb ik,
naast God de almachtige Heer, de redding van deze arme broeders te danken.
3 Nu
zeg ik: ja mijn lieve vriend en broeder, als deze vreemdeling de aan jou
opgedragen taak heeft uitgevoerd, hoe staat het dan met jouw verdienste? Ik heb
aan jou toch de voorwaarde gesteld dat jij alleen met de hulp van dc Heer de
gevangenen moest bevrijden. Hoe kon je je dan daarbij door deze vreemdeling
laten helpen zonder te bedenken hoe jij die taak zou uitvoeren en wie die
vreemde man, die jou geholpen heeft eigenlijk is? Als jij op die manier te werk
gaat, wat kan men jou verder dan nog toevertrouwen?
4 Weet
je dan niet dat de Heer jou de kracht niet heeft gegeven om er mee te luieren,
maar dat Hij je uit Zijn grote barmhartigheid de kracht van het leven alleen
heeft geschonken om er rechtvaardige liefdadigheid mee uit te oefenen? Vraag je
nu eens af, in welk licht je zo voor mij staat? Daarom zeg ik je, rechtvaardig
je nu naar behoren voor mij, anders beschouw ik jouw taak als niet volbracht en
plaats ik jou tenslotte zelfs achter de jou bekende kloof, waar je voor allen
de aanblik van de vlammen moet verdragen en daarbij overdenken wat op de wegen
van de Heer de juiste manier van handelen is.
5 De
prior zegt: mijn lieve vriend en broeder, als dat alles is, plaats me dan maar
vlug achter de vlammende kloof. Al moest ik ook naar aardse maatstaven duizend
jaar daarachter geheel alleen smachten, dan zal ik achter de vlammen, wetende
dat mijn arme broeders gered zijn, de Heer toch boven alles loven en prijzen,
omdat Hij voor mijn arme gevangen broeders door toedoen van deze liefdevolle
vreemdeling zo genadig en barmhartig was.
6 Voor
mijzelf ben ik ervan overtuigd dat ik jouw raad stipt, en zonder dwang, dus
vrijwillig heb opgevolgd. Ik heb mij, samen met mijn arme gevangen broeders tot
de Heer gewend, en toen ons vertrouwen de hoogst mogelijke graad van liefde en
erbarming van de Heer in ons bereikt had, kwam deze redder naar mij toe. Toen
begreep ik, dat ik het eeuwig volkomen onwaardig ben om een eventueel persoonlijke
hulp van de Heer te verwachten. Daar de Heer echter toch eindeloos barmhartig
is, heeft Hij mij zeker in Zijn allerheiligste naam deze man als redder
gezonden; de Heer zij alle lof, eer en glorie! De broeders werden helemaal
zonder mijn toedoen gered; nu kan er met mij gebeuren wat maar wil! Moet ik
achter de kloof, geef me daartoe dan maar meteen het bevel, dan zal ik me
juichend en de Heer lovend daarheen spoeden en als het mogelijk is, voor ieder
van hen tienvoudig boete doen!
7 Nu
zeg ik: goed, mijn vriend en broeder, meen je dat ook werkelijk? De prior zegt:
o vriend en broeder, neem de proef maar op de som; geef me maar het bevel, dan
kun je je er weldra van overtuigen dat ik zal handelen zoals ik spreek en zoals
de heilige wil van de Heer het verlangt! Daarop zeg ik: goed, dan kun je meteen
op weg gaan; ga dan omwille van jouw broeders!
8
Kijk, de prior bedankt me voor dit bevel, maakt rechtsomkeer en gaat regelrecht
weer terug om zijn post achter de kloof in te nemen. In het voorbijgaan zegt
hij nog tegen de eenvoudige man: lieve vriend en broeder, je had voorheen toch
gelijk. Zoals je ziet moet ik nu werkelijk zelf voor mijn geredde broeders
achter de hete kloof gaan en erover nadenken, hoe men op de wegen van de Heer
dient te handelen. Maar ik ga graag; als ik maar weet dat mijn broeders gered
zijn, vind ik mezelf niet zo belangrijk. Als ik de Heer voor Zijn grote liefde
en erbarming maar kan loven en prijzen en Hem naar vermogen boven alles kan
liefhebben, dan zullen de vlammen mij niet zo erg van mijn stuk brengen. En
daarom ga ik nu in naam van de Heer; maar als jij bij de Heer komt, denk dan
aan mij.
9 De
eenvoudige man zegt: ja, je kunt erop rekenen dat ik jou niet zal vergeten. Ga
nu maar en voer de opdracht van de bode uit. Kijk, nu gaat hij er werkelijk
juichend, de naam van de Heer lovend, naartoe. Jullie vragen nu, hoelang hij
daar moet blijven, maar ik zeg jullie: maak je over hem geen zorgen, hij zal
spoedig weer terug zijn, want in plaats van de kloof zal hij slechts hoge gasten
uit de hemel aantreffen, die hem een nieuw gewaad zullen aantrekken.
10
Kijk maar eens, daar komt hij alweer en wel recht op mij af, gekleed in een wit
gewaad en met een schitterende kroon op zijn hoofd. Nu is hij hier en ik vraag
hem: lieve vriend en broeder, wat is dat nu? Is dat de kloof? Je komt, in
plaats van achter de vlammende kloof te boeten, nu terug in een hemels
liefdegewaad?
11 De
prior zegt: o lieve vriend en broeder, ik kan er helemaal niets aan doen. Kijk,
juist toen ik naar de betreurenswaardige plaats op de achtergrond in onze
refter wilde gaan, stonden daar in plaats van de vlammende kloof drie stralende
jongelingen, die tegen mij zeiden: broeder in de Heer, we weten waar je naartoe
wilt, maar daar ligt jouw bestemming niet; het was slechts een laatste
beproeving van je hart. Trek daarom het gewaad van je vroegere dwalingen uit
en trek in plaats daarvan dit nieuwe gewaad van liefde en waarheid aan. Ik
stribbelde tegen en zei: o vrienden van God, zo'n genade ben ik eeuwig
onwaardig! Maar al mijn tegenstribbelen hielp niets; of ik wilde of niet, mijn
kleren werden mij van mijn lichaam genomen en dit gewaad werd mij in plaats
daarvan bliksemsnel aangetrokken. En nu heb ik het aan en schaam me ervoor,
omdat ik me voor zo'n gewaad te onwaardig voel. Maar wat kan ik doen? Ik heb
het nu eenmaal aan en daar ik geen ander heb, kan ik het niet uitdoen en
daardoor voor mijn broeders tot een ergerlijk voorwerp van spot worden. Ik denk
echter dat de Heer dit allemaal met me laat gebeuren, opdat ik echt door en
door verdeemoedigd zal worden. Daarom zij Hem ook voor eeuwig alle lof, eer en
glorie, want alleen Hij, ja, Hij alleen is goed, ook in de hemelen!
12 Nu
zeg ik: ja lieve vriend en broeder, als het zo is, dan moet ik inderdaad ook
wel tevreden zijn. - Maar nu wil ik jou een vraag stellen die jij me moet
beantwoorden. Zeg me eens, wat zou jij doen ingeval de Heer nu eens bij ons zou
komen?
13 De
prior zegt: o vriend en broeder, dat zou verschrikkelijk zijn! Werkelijk, als
dat mogelijk zou zijn, zou ik duizendmaal liever ofwel achter de vlammenkloof
in de vuilste hoek zitten, of hier tenminste in de meest schamele kleding
staan. Als de Heer me hier in deze kleding zou aantreffen en me misschien zelfs
zou vragen: hoe kom jij, onwaardige aan dit gewaad van de hemelse eer? - Ja
broeder, dan zouden honderd bergen nog te weinig zijn om me achter te
verstoppen, zodat ik niet langer zo'n grote, welverdiende smaad voor het
aangezicht van de Heer zou hoeven te verdragen. Als het jou misschien mogelijk
is om mij een ander gewaad te verschaffen, dan zou je me zeker een grote
liefdedienst bewijzen. Kleed al mijn broeders, die zeker waardiger zijn dan ik,
in zulke hemelse gewaden, maar steek mij in gepaste lompen en laat mij dan
helemaal achteraan staan als de Heer mocht verschijnen. Ik zal Hem dan
onbespied in de grootste deemoed aanbidden, maar laat me niet op de voorgrond
staan, want nu, zo gekleed, zie ik pas heel duidelijk in dat ik de allerminste
onder mijn broeders ben!
14 Nu
zeg ik: lieve vriend en broeder, dat is niet aan mij; ga maar naar jouw
eenvoudige man, want hij is een volkomen eigenmachtige helper in naam van de
Heer. Hij zal zeker weer naar je luisteren en jou geven wat je verlangt.
15 De prior
zegt: ja, lieve broeder en vriend, dat is wel de juiste man voor mij. Ik moet
je eerlijk bekennen: ik houd weliswaar heel veel van jou, maar van deze man
houd ik minstens honderd procent meer, want hij is veel zachtmoediger en hij
luistert ook beter naar je. Daarom zal ik me op jouw advies ook dadelijk geheel
en al aan hem toevertrouwen.
16
Kijk, nu gaat de prior ook al naar zijn eenvoudige man toe en klaagt hem zijn
nood. De eenvoudige man zegt tegen hem: lieve vriend en broeder, jouw verlangen
is mij buitengewoon aangenaam, daarom geschiede jou ook naar jouw waarachtige,
deemoedige verlangen. Ga maar, daar in het dichtstbijzijnde prieeltje zul je
wel een ander gewaad vinden.
17 De
prior gaat er opgewekt naartoe maar komt al gauw weer onverrichter zake terug
en zegt tegen de eenvoudige man: maar lieve vriend en broeder, dat is me een
fraaie ruil! In plaats van een mij waardig sober kleed vond ik een stralend
blauw gewaad, aan de randen met helder stralende sterren afgezet en om het
middel voorzien van een helrode gordel; bovendien zo heerlijk geurend, dat ik
me bij de aanblik ervan en bij het waarnemen van de welriekende geur opeens als
opgenomen in de hemelen voelde.
18
Daarom vraag ik je, doe me zoiets niet meer aan, want ik zou het niet kunnen
verdragen. Laat me maar een heel gewone loden boerenkiel vinden en al is die
nog zo versleten en versteld, toch zal ik me daarin onbeschrijfelijk gelukkiger
voelen dan in dit, mij nu reeds meer dan wat ook drukkende gewaad.
19 De
eenvoudige man zegt: welnu, ga dan naar dat andere prieel en je zult het juiste
kleed vinden.
20
Kijk onze prior holt alweer, maar deze keer komt hij niet zo vlug terug, dus
zal hij de juiste kledij wel gevonden hebben. Inderdaad, kijk maar; hij komt
reeds in een soort grijze, grove, tijken kiel naar buiten en is dolblij met
zijn vondst. Hij gaat weer vlug naar de eenvoudige man, alwaar hij God dankt
voor deze in zijn ogen zo groot lijkende ontferming. En de eenvoudige man zegt
tegen hem: je voelt je nu in dit gewaad van deemoed weliswaar behaaglijker,
maar als de Heer nu eens zou komen en tegen jou zou zeggen: vriend, waarom kom
jij hier zonder bruiloftskleed? 21 De prior zegt: lieve vriend en broeder, als
ik dan in de uiterste duisternis geworpen word, is dat alleen maar volkomen
terecht en billijk. Naar de miserabelste hoek met mij; daar is mijn plaats!
Maar mij voor de hemel waardig te achten, ook maar als allerminste onder
degenen die zich eventueel nog in de onderste hemel bevinden, zal wel eeuwig
het laatste zijn waaraan ik denk.
22 De
eenvoudige man zegt: welnu, ik zal je nu in het diepste geheim iets zeggen.
Kijk, de bode bewerkt reeds al jouw broeders voor het op handen zijnde
verschijnen van de Heer, en Ik zeg je ook: Hij zal weldra hier zijn! Wat zul je
nu doen?
23 De
prior zegt: lieve vriend en broeder, omwille van de almachtige Heer, breng me
toch naar de volgens jouw inzicht verste uithoek van deze tuin en als het niet
te veel gevraagd is, blijf dan tenminste zolang bij me totdat de almachtige
Heer Zijn heilige zaak met deze broeders heeft beslecht. En zou Hij mij daarna
als allerlaatste willen opzoeken, dan zal ik me helemaal alleen voor Hem op
mijn aangezicht werpen en om Zijn goddelijke barmhartigheid smeken.
24 De
man zegt: hoe is het dan eigenlijk met jouw liefde voor de Heer gesteld, als je
toch zo bang voor Hem bent?
25 De
prior zegt: wat mijn liefde voor de Heer betreft, die is wel zo machtig dat ik
alles voor Hem zou willen doen, als ik maar iets zou kunnen doen! ik ben echter
al tevreden als ik Hem maar vanaf enige afstand rustig in mijn hart kan en mag
liefhebben. Ik ben het toch zonder meer in alle eeuwigheid niet waard om in
Zijn nabijheid te zijn. Als ik terugkijk op mijn puur bekrompen leven op aarde
en bedenk hoe vaak ik daar van Gods macht profiteerde, dan zou ik van schaamte
willen vergaan! Laat me daarom maar zo vlug mogelijk mijn heil zoeken in de
vlucht.
26 De
eenvoudige man zegt: lieve vriend en broeder, ik wil aan jouw oprechte deemoed
helemaal geen afbreuk doen, volg me daarom maar vlug naar gindse hoek, daar
naar de morgen toe. Daar zullen wij beiden het minst worden bespied, omdat die
plek met dicht struikgewas begroeid is, waar men niet zo gemakkelijk doorheen
kan kijken. Het oog van de Heer is weliswaar alziend, maar dat doet er
voorlopig niet toe. Laten we maar vlug gaan, dan zullen we daar onze deemoedige
beschouwingen houden over de manier waarop de Heer zal verschijnen. Als Hij dan
maar niet het eerst bij ons belandt! De prior zegt: wees er maar van verzekerd,
dat de Heer niet het eerst naar de onwaardigsten gaat; daarom zijn we volkomen
veilig. Laten we dus maar gaan!
96.
Allen moeten voor de rechterstoel van
Christus geopenbaard worden.
Het zalige herkennen door de prior
1 Kijk
nu, onze prior en zijn vreemde, eenvoudige man bereiken zojuist het tamelijk
dichte, uit vijgenboompjes bestaande prieel, waarachter zij zich opstellen.
2 Let
nu goed op. De ons reeds bekende monnik komt weer heel bescheiden naar me toe
en vraagt ook meteen: lieve vriend en broeder, wij allen zien jou zonder
twijfel als verheven bode van de Heer, maar begrijpen nog steeds niet wie die
vreemde, eenvoudige man is. Zeg ons daarom wie deze man is, want ik heb hem
echt goed geobserveerd en ik moet je eerlijk bekennen dat het mij daarbij
steeds warmer om het hart werd en heel veel van mijn broeders bekenden mij
dezelfde ervaring te hebben. Daarom denk ik dat er achter deze man beslist geen
geringe persoonlijkheid schuilgaat. Hij is Petrus of Paulus of misschien zelfs
wel de lievelingsleerling van de Heer! Als ik er niet te ver naast zit, laat me
dat dan op een broederlijk vriendelijke manier weten. Ik weet weliswaar nog
niet wat er verder met ons zal gebeuren; komen we in de hel of op z'n minst in
het vagevuur? Maar het is zeker dat ik deze vreemde, eenvoudige man zal
liefhebben, waar ik me in alle eeuwigheid ook mag bevinden, en wel omdat hij zo
bescheiden, eenvoudig en liefdevol is. Ik heb dat duidelijk gemerkt toen ik hem
gadesloeg en zag hoe minzaam, broederlijk en liefdevol hij omging met onze
prior en zo inschikkelijk was en meeging in zijn zwakheid, dat hij hem
tenslotte zelfs voor de op handen zijnde verschrikkelijke aankomst van de Heer
in bescherming nam.
3 Ja,
dat noem ik nu een ware mensenvriend. Iemand op aarde bijstaan is makkelijk
genoeg, omdat ieder mens daar volkomen vrij is, maar hier in dit
huiveringwekkende, onverbiddelijke geestenrijk dat bijna geheel verstoken is
van alle liefde, genade en ontferming, is het heel wat anders om zo'n edele
vriend te vinden waarachter men bij zo'n naderend, ontzettend gevaar bescherming
kan zoeken. Daarom vraag ik je nog eens in naam van al deze broeders, mij te
willen zeggen wie deze man is. Misschien zal hij ook tegenover ons zo genadig
en barmhartig zijn en ons beschermen wanneer de Heer met een schrikaanjagend,
toornig gelaat als Rechter zal verschijnen!
4 O
vriend en broeder, je kunt beslist niet beseffen en begrijpen wat het voor een
arme zondaar betekent om voor de onverbiddelijke rechterstoel van Christus te
verschijnen! Ik zou me nog liever voor eeuwig zo diep mogelijk in deze grond
willen laten begraven, dan slechts één ogenblik naar het aangezicht van de
eeuwig onverbiddelijke, strenge maar rechtvaardige Rechter te moeten kijken.
Bewijs ons, als we het ook maar enigszins waard zijn, daarom deze laatste
liefdedienst, dan zullen we ons ook voor eeuwig met het uitgesproken goddelijke
oordeel tevreden stellen; maar behoed ons voor de aanblik van de
onverbiddelijke Rechter!
5 Nu
zeg ik: lieve vriend en broeder, je verlangt merkwaardige dingen van mij en
bedenkt niet, dat ik niet de Heer maar slechts een dienaar van Hem ben en als
zodanig niet kan doen wat ik wil, maar alleen datgene wat de Heer wil! Deze
vreemde, eenvoudige man is Petrus noch Paulus noch de lievelingsleerling van de
Heer, maar hij is iemand die niet ver afstaat van hen die jij noemde en die ook
niet ver is van mij en van jou. Laat dat voorlopig genoeg voor je zijn!
6 Dat
jij je echter met je broeders voor het aangezicht van de Heer wilt verbergen,
is vergeefse moeite. Als je denkt dat het oog van de Heer jou niet overal waar
je ook bent zal vinden, dan vergis je je deerlijk! Als je echter van mening
bent, dat je je achter de rug van deze eenvoudige man kunt verbergen zodat je
het aangezicht van de Heer niet hoeft te zien, ga dan maar niet al je broeders
de prior achterna, dan zal het ter plaatse wel duidelijk worden of je voor het
aangezicht van de Heer veilig bent.
7 Denk
je dan dat de Heer naar deze verlaten plek zal komen? Dat zal Hij niet doen.
Hij zal zich rechtstreeks daarheen begeven waar jullie rijn, of jullie zelfs
achter het struikgewas opwachten.
8 Nu
zegt onze monnik: o verheven vriend en broeder, nu heb je me vreselijke dingen
in mijn oor gefluisterd. Als het zo is, wil ik toch liever niet naar het
prieel, maar me eerder alleen of hoogstens met nog één broeder in een of andere
allersmerigste hoek verbergen, waar de Heer vanwege de viezigheid niet te vlug
naar zal kijken.
9 Nu
zeg ik weer: lieve vriend en broeder, ook dat zal je weinig baten, want de Heer
zal je vinden, al was je ook in de diepste diepte begraven. Daarom ben ik van
mening dat je beter hier bij je broeders kunt blijven en je schikken naar de
wil van de Heer. Je zult dan in jouw gehoorzaamheid door de Heer zeker
genadiger worden aangezien dan wanneer je je eigenmachtig en dwaas verbergt voor
Hem, voor wie toch eeuwig niemand zich verbergen kan.
10
Onze monnik zegt: als het zo is dan geschiede in de almachtige naam van de Heer
Zijn heilige wil, want wij zijn nu na jouw woorden op alles voorbereid! Ik zeg:
welnu, als dat bij jullie het geval is, laten we ons dan naar de plaats begeven
waar ook de prior met de vreemde, eenvoudige man naartoe is gegaan. Daar, op de
meest geschikte plek van deze tuin, zullen we op de Heer wachten.
11
Kijk, de monniken evenals de lekenbroeders begeven zich, ons volgend heel
deemoedig maar ook met vrees in het hart naar het ons welbekende struikgewas.
Nu zijn we ter plekke. Wij laten het gezelschap voor het struikgewas wat
wachten, maar gaan er zelf achter kijken om te zien hoe het onze prior vergaat.
12
Kijk, hij vraagt al met verlegen stem aan zijn beschermvriend: wat heeft het in
vredesnaam te betekenen dat al de anders mij zo dierbare broeders nu naar onze
schuilhoek zijn gekomen? Dat is voor mij iets verschrikkelijks! Tenslotte zal
nog gebeuren wat jij, lieve vriend, eerder al zei, namelijk dat de Heer juist
daar waar ik me verberg, het allereerst zal verschijnen. Lieve vriend en
broeder, is het dan niet beter dat we deze plaats voor een andere verruilen?
13 De
eenvoudige man zegt: wat zou je dat dan baten? Weet je niet wat de apostel
Paulus heeft aangegeven toen hij zei: `Want wij moeten allen geopenbaard worden
voor de rechterstoel van Christus!'? De prior zegt: o lieve vriend en broeder,
deze angstaanjagende woorden ken ik maar al te goed! Wat kan ik er echter aan
doen, dat ik mijn ontzettende angst voor de Heer desondanks niet van me af kan
zetten?
14 Nu
zegt de eenvoudige man: luister mijn vriend en broeder, ik zal je een goede
raad geven. Je hebt voorheen gezegd dat je de Heer boven alles zou kunnen
liefhebben en voor eeuwig tevreden zou zijn als je Hem slechts eenmaal van
veraf zou kunnen zien. Maar je weet ook dat de Heer een grote vriend is van
degenen die Hem liefhebben en dat Hij hen zonder zich bekend te maken bijna altijd
meer dan halverwege tegemoet komt. Wat zou je ervan denken als je in plaats van
je grote vrees, je liefde voor de Heer werkelijk zou aangrijpen, en de Heer je
dan ook tegemoet zou komen? Ik denk dat dit heel wat beter zou zijn dan zo'n
dwaze angst te hebben voor Hem, die men toch boven alles moet liefhebben.
15 De
prior zegt: ja, lieve vriend en broeder, zoals altijd heb je ook nu weer
volkomen gelijk. O, als ik de Heer maar mag liefhebben; als ik met mijn liefde
voor Hem maar niet te slecht ben, dan wil ik Hem wel boven alles met al mijn
krachten liefhebben, want ik voel heel levendig in mij dat ik nu tot niets
anders meer in staat ben dan slechts de Heer onbeschrijfelijk en
onuitsprekelijk lief te hebben!
16 Nu
zegt de eenvoudige man: kijk, mijn vriend en broeder, deze taal bevalt me heel
wat beter dan de eerdere, daarom zal ik je nu ook een klein geheim onthullen. -
Welnu, Degene die je zo zeer vreesde en nog steeds vreest, is dicht bij je. Zeg
me eens, zou je de Heer ook zo vrezen als Hij net als Ik, heel gewoon,
eenvoudig en liefdevol voor jou zou verschijnen?
17 De
prior antwoordt: o liefste vriend en broeder, in deze gedaante zou ik zeker
niet bang voor Hem zijn, maar wat de liefde betreft, denk ik dat deze mij bijna
zou kunnen doden als de Heer in jouw eenvoud voor me zou staan.
18 De
eenvoudige man zegt: kijk, jouw vrees komt voort uit een fundamenteel verkeerde
aardse voorstelling van de Heer, terwijl de Heer niet in het minst met jouw
voorstelling overeenkomt. Jouw voorstelling was er dan ook de oorzaak van dat
je nooit echte liefde voor de Heer kon voelen. Omdat er tenslotte toch aan alle
dwalingen een eind moet komen, kijk daarom hierheen! - Kijk eerst naar Mijn
voeten, waaraan de littekens van de spijkers nog te zien zijn; kijk dan naar
Mijn handen en leg evenals Thomas jouw hand in Mijn doorboorde zij en je zult
dan weldra inzien dat men zich zelfs achter liet dichtste struikgewas niet goed
voor de Heer kan verbergen!
19
Kijk, nu herkent de prior in zijn eenvoudige man de Heer en door een overweldigende
liefde overmand, valt hij aan Zijn voeten, kan niets meer zeggen maar weent en
snikt. Maar de Heer buigt Zich neer, helpt hem overeind en zegt tegen hem:
welnu, zeg Mij eens, nog altijd Mijn vriend en broeder, ben Ik wel zo
huiveringwekkend en verschrikkelijk als jij je Mij eerder hebt voorgesteld?
20 De
prior zegt: o mijn innig geliefde Heer Jezus! Wie van ons had ooit durven
denken dat U ook in liet rijk der geesten zo oneindig en onuitsprekelijk goed
bent? O Heer, laat me nu gaan en uit alle kracht roepen, zodat het tot in alle
uithoeken van Uw oneindige schepping te horen is, dat U de alleroneindig
beste, liefdevolste en heiligste Vader bent!
21 O
Heer, hoe eindeloos zalig ben ik nu, dat ik U nu zo heb leren kennen! Ja, U
bent de hemel aller hemelen en de hoogste zaligheid aller zaligheden! Als ik
slechts U heb en U eeuwig steeds meer mag liefhebben, dan vraag ik noch naar
een hemel noch naar een andere zaligheid. Laat me hier een hut bouwen die
groot genoeg is om mij, mijn broeders en U, o Heer, te herbergen, dan wil ik
dat met geen andere zaligheid meer verruilen! Maar U, o allerliefdevolste,
heilige Jezus, mag ons beslist niet meer verlaten, want zonder U ben ik voor
eeuwig het meest ongelukkige wezen.
22 De
Heer zegt: Mijn vriend en broeder, Ik ken jouw hart; zeg maar niets meer over
jouw wensen, ga maar liever naar je broeders en kondig Mij aan zoals Ik Mij aan
jou heb bekendgemaakt. Ik zal je dan ook spoedig volgen om ook al jouw broeders
te verlossen zoals ik jou heb verlost. Daarna zal Ik jullie naar jullie ware
eeuwige bestemming leiden! Ga dan nu en handel volgens Mijn liefde. Amen!
97.
De bekentenis van een prediker
1
Vervuld van hoogste zaligheid gaat de prior naar zijn broeders, zoals de Heer
hem heeft opgedragen. Daarom volgen wij hem om te zien, hoe hij zijn taak zal
vervullen.
2
Kijk, de ons bekende praatgrage monnik gaat hem ook al tegemoet en vraagt hem
met een verschrikt gezicht: luister broeder, hoe is het mogelijk dat je in deze
huiveringwekkende tijd, waarin we gezamenlijk wachten op de onverbiddelijke
Rechter, met zo'n opgetogen gezicht vanuit jouw goede schuilplaats naar ons toe
kunt komen? Heeft jouw eenvoudige leidsman dat bij jou bewerkstelligd of heb je
jezelf moed ingesproken? Vertel mij en ons allen waarom je zo vrolijk bent
geworden. De Heer zij alle lof, eer en dank dat Hij jou deze vrolijkheid
toestaat. Wij arme zondaars daarentegen staan hier des te meer angst en vrees
uit. Als wij toch ook een beetje geholpen konden worden, dan zou dat werkelijk
voor ons angstige gemoed van het grootste belang zijn.
3
Werkelijk, hoe vaak heb ik op aarde voor het volk vanaf de kansel gepredikt,
hoe verschrikkelijk het is om voor het aangezicht van de onverbiddelijke
Rechter te verschijnen en hoe vreselijk het is om in de handen van de levende,
almachtige God te vallen! Het is best mogelijk dat veel van mijn toehoorders
door mijn preken ook innerlijk diep geschokt werden, maar ikzelf heb mijn
preken zeker allerminst ter harte genomen en liet me daarna, zoals jullie
weten, een lekkere hap evenals een goed glas wijn heel goed smaken. Hier is het
volgende spreekwoord precies van toepassing: wie een kuil graaft voor een
ander, valt er tenslotte zelf in. Daarom zit ik nu dan ook tot over mijn oren
in deze kuil en voel sterk en levendig, wat ik tijdens mijn leven door mijn
preken de anderen wilde laten voelen. Daarom vraag ik jou dan ook des te
dringender, mij en ons allemaal een kleine troostende mededeling te doen,
waarin je ons vertelt hoe het mogelijk is dat jij in de situatie waarin we ons
bevinden, zo vrolijk kunt zijn.
4 De
prior zegt: luister, geliefde broeder, mijn vroegere angst en de angst die jij
nu nog voor de Heer hebt, berust op het feit dat wij de Heer nooit wilden
aanvaarden zoals Hij is, maar dat wij Hem tot het verschrikkelijkste van alle
wezens maakten. Daardoor hebben wij de ware Christus verloren, dat wil zeggen
de Christus die bloedend, en stervend aan het kruis Zijn grootste vijanden,
pijnigers en folteraars nog zegende en hen zelfs vanwege hun onwetendheid
verontschuldigde. Ja, die Christus hebben we verloren, die de misdadiger die
zich tot Hem wendde met open hart opnam en zelfs diegenen niet verdoemde die
Hem aan het kruis hoonden. Wij hebben ons in plaats van deze ware Christus een
Christus als tiran geschapen, die voortdurend op wraak zint tot aan de
bepaalde, dat wil zeggen door ons bepaalde, onzinnige vergeldingsdag, terwijl
we toch gemakkelijk hadden kunnen bedenken dat de Heer het wraaknemen op Zijn
armzalige schepselen niet zo'n lange, onbepaalde tijd had hoeven uit te
stellen, maar met hen had kunnen doen wat Hij met Sodom en Gomorra gedaan
heeft.
5
Verder stelden we ons Christus voortdurend ontoegankelijk en verheven voor,
waardoor Hij zich heel weinig om Zijn schepselen zou bekommeren, maar hen tot
aan de dag van het laatste oordeel zou laten begaan, omdat ze immers Zijn woord
en Zijn wetten hebben. Wij dachten daarbij echter weinig aan hetgeen de goede
Herder zegt, en de belofte: `Ik blijf bij jullie tot aan het einde der tijden',
ging eveneens onopgemerkt aan onze harten voorbij. ln plaats van blij te zijn
met de aanwezigheid van de levende Christus, namen wij genoegen met slechts de
dode, ceremoniële, waardoor we de ware Christus steeds meer uit het oog
verloren.
6 Wij
plaatsten alles in de materie en tenslotte verbeeldden wij ons zelfs dag in dag
uit scheppers van Christus te zijn. Op grond van deze hemeltergende
aanmatiging, waarbij we dachten over de goddelijke liefde en erbarming macht te
kunnen uitoefenen, zondigden wij dat het een ware schande was! Daar een
liefdevolle Christus ons materieel niet zoveel zou opbrengen als een streng
rechtvaardige en onverbiddelijke, schreven we alles toe aan Zijn allerstrengste
rechtvaardigheid in plaats van als zwakke wezens naar Zijn eeuwige liefde en ontferming
te verwijzen. En zoals we Hem in het tijdelijke winst- en rentegevend maakten,
zo is Hij ook voor ons gevoel tot op dit tijdstip gebleven.
7 Maar
denken jullie dat de ware Christus daarom werkelijk is veranderd en is
geworden, wat wij dwaas genoeg, in onszelf van Hem hebben gemaakt? O nee, lieve
broeders, Hij is, zoals Hij altijd en eeuwig was nog tot op dit moment geheel
dezelfde allerbeste, heilige Vader gebleven en zal dat verder ook eeuwig
blijven!
8 Hij
is nog dezelfde oneindig liefdevolle Vriend, die tot eenieder zegt: `Kom tot
Mij, jullie die belast en beladen zijn, Ik zal jullie allen verkwikken.' Hij is
nog dezelfde Christus, die aan het kruis in Zijn hart Zijn beledigers, Zijn
vijanden en folteraars verontschuldigde en hun alles in de volheid van Zijn
goddelijke liefde vergaf.
9 O
vrienden en broeders, ik zou willen zeggen: als ooit een aardbewoner een grote
en zware zonde kan begaan, dan kan dat eigenlijk geen grotere zijn dan wanneer
iemand uit schandelijk aards eigenbelang de onuitsprekelijke goedheid en liefde
van de Heer zo miskent, als wij deze miskend hebben!
10
Beschouw maar eens de geschiedenis van de verloren zoon. Wat heeft hij voor
bijzonders gedaan om zich met zijn diepgekrenkte Vader te verzoenen? Niets
anders dan, gedreven en genoodzaakt door grote en gruwelijke armoede, weer naar
het huis van zijn Vader terug te keren, om daar desnoods de laagste knecht te
zijn. Maar wat deed de Vader? Hij kwam deze terugkerende zoon reeds halverwege
tegemoet. En toen deze bij hem was, voor hem neerzonk en hem zijn uit nood
geboren verlangen bekende, hielp de vader hem dadelijk overeind, drukte hem aan
zijn heilige borst, liet hem terstond de mooiste kleren aantrekken en zorgde
voor een groot vreugdemaal.
11 Zeg
eens, lieve broeders, hebben wij Christus ooit vanuit dit gezichtspunt
beschouwd? Wij hebben ook wel over de verloren zoon gepredikt, maar hoe! De
verloren zoon moest zich bekeren door onze biecht en daarna door allerlei
opgelegde boetewerken, die vaak erger waren dan het varkensvoer dat de verloren
zoon in den vreemde tot zich moest nemen. Bekeerde zo'n verloren zoon zich
werkelijk, dan vond hij in plaats van de enige ware, goede Vader toch niets
anders dan ons, degenen die hem tot zijn zogenaamde ommekeer hadden aangezet en
daarbij niet dachten Wie en waar de Vader is en waarheen de verloren zoon zich
had moeten wenden!
12
Aldus hebben wij gehandeld; maar onze goede heilige Vader is totaal niet
veranderd. Wij allen zijn niets anders dan zulke verloren zonen die al
vroegtijdig het van de Vader verkregen goed op aarde hebben verkwist en
verspeeld. Wij hebben onze armoede buiten het Vaderhuis reeds geruime tijd
pijnlijk gevoeld. Laten we daarom terugkeren en ons voor Zijn voeten werpen.
Niet opdat Hij ons misschien een kostelijk maal moge bereiden en ons met veel
eerbetoon moge opnemen, maar opdat we de allerlaatsten in Zijn vaderhuis mogen
zijn en Hem daar met al onze levenskrachten mogen liefhebben.
13 De
monnik zegt: o broeder, wat een woorden heb je nu gesproken en wat een hemelse
balsem heb je daardoor in onze harten gegoten! Ja, je hebt de eeuwige waarheid
gesproken. Hoe konden wij Hem, de algoede, heilige Vader, die we met de
grootste vreugde en met de grootste liefde van ons hart zouden moeten
opwachten, zo vrezen! Ja, lieve broeder, ik kan je verzekeren dat je mij ook
alle angst voor de Heer zo goed hebt weggenomen, dat ik zelfs voor het
allerstrengste oordeel niet bang meer ben. Want ik weet nu dat ik Hem, de zo
oneindig liefdevolle Christus mag en kan liefhebben. Omdat Hij zo oneindig goed
en liefdevol is, voel ik, dat ik overal gelukkig kan zijn waar ik Hem, de
Liefdevolste maar kan liefhebben.
14 Ik
dank je, broeder, ook in naam van al onze broeders hier, voor het overbrengen
van zo'n heerlijke boodschap, die de liefdevolle eenvoudige man jou zeker heeft
ingegeven. Ik geef je ook de volle verzekering dat ik en wij allen nooit zullen
ophouden de ware Christus lief te hebben, ja, eeuwig boven alles lief te
hebben, omdat Hij zo door en door, oneindig goed en liefdevol is! Ja, wie Hem
zo niet zou kunnen liefhebben, moet waarachtig erger zijn dan de slechtste
helse duivel! Was ik eerst bang om voor Zijn aangezicht te verschijnen, van nu
af aan zal het mijn vurigste wens zijn om de allerheiligste Vader in mijn grote
onwaardigheid slechts eenmaal werkelijk te mogen zien.
15 O
mijn Christus, hoe zeer heb ik U lief, nu ik U beter heb leren kennen dan op
aarde. Wees mij arme zondaar genadig en barmhartig en ontneem me niet deze
zaligheid, die eruit bestaat dat ik U met al mijn krachten kan liefhebben,
overal waar Uw ontferming en Uw heilige wil mij maar zal ontbieden. O Heer, ik
verlang eeuwig niets van U, want ik ben de allergeringste genade immers niet
waard. Laat U slechts door mij liefhebben en als het mogelijk is, laat me dan
volledig in zo'n liefde voor U opgaan!
16 De
prior zegt: mijn lieve broeder, zeg mij eens, nadat je innerlijk zo veranderd
bent, hoe mijn eenvoudige man, die zojuist vanachter het struikgewas
tevoorschijn komt, jou nu bevalt?
17 De
monnik zegt: o liefste broeder, deze man bevalt me al vanaf zijn eerste
verschijning buitengewoon goed. Hem zou ik kunnen volgen waarheen hij maar
wilde en zou hij me ook hier of daar neerzetten om op de Heer te wachten, dan
zou ik als een rots op één punt een halve eeuw lang kunnen blijven staan,
zonder ook maar een haarbreed te wijken. Dat is nu echt een man die ik om de
hals zou kunnen vallen, om al mijn liefde over hem uit te storten. De prior
zegt: wat zou je dan doen wanneer de Heer van alle hemelen en alle werelden
jou in zo'n eenvoud zou naderen?
18 De
monnik zegt: om zo'n gevoel uit te drukken, zouden wel bij elke nog zo
verheven, hoogste hemelse geest de woorden in de keel blijven steken! Het zou
iets onverdraaglijk groots zijn, al was het maar één moment van zaligheid.
19 De
prior zegt: praat daarover met de eenvoudige man zelf, hij komt al naar ons
toe. Hij zal het beste in staat zijn om jou uitsluitsel te geven waar ik,
geloof me broeder, inmiddels geen woorden meer voor heb. Ik zeg jullie: ga, ja
gaan jullie allen deze eenvoudige man tegemoet. Hij zal jullie evenals mij de
ware weg naar de Vader wijzen en ook de Vader Zelf laten zien. Meer kan ik je
niet zeggen.
20
Maar nu strekt de eenvoudige Man Zijn armen uit en zegt: kinderen, kom allemaal
in de armen van jullie goede Vader, want Ik ben Degene die jullie zozeer
gevreesd hebben. -
21 Een
algemene schreeuw klinkt op en allen vallen voor Hem neer en wenen van al te
grote liefde voor Hem! En al wat men van hen hoort is: o, goede heilige Vader!
Zo oneindig goed bent U?! O vermochten wij U toch zo lief te hebben, dat onze
liefde U ook maar enigszins waardig zou zijn!
22 En
zie, de Heer buigt Zich naar hen toe, richt allen op en zegt tegen hen:
kinderen, luister nu en verneem Mijn strenge, rechterlijke oordeel, dat luidt:
volg Mij, want Ik, jullie enige, ware goede Vader zal jullie Zelf leiden naar
een vruchtbare plaats voor jullie steeds groeiende bestemming in Mijn rijk!
Maar niet op deze plaats, waar nog zoveel van jullie zinsbedrog te zien is,
maar pas op een levende, zuivere plaats zal Ik jullie laten zien wat jullie verder
moeten doen en hoe jullie Mij volkomen in geest en waarheid moeten liefhebben
en in zo'n liefde aanbidden als de enige, eeuwige ware God! Laat dus alles hier
achter en volg Mij!
23
Kijk nu hoe onze lieve Vader weer een groepje verloren kinderen naar huis
brengt en hoe ze Hem, Zijn heilige naam lofprijzend, volgen. Laten ook wij hen
volgen zodat wij de volledige verlossing kunnen meemaken.
98.
Het geheim van de ware vooruitgang
1 Kijk,
we zijn aan de oever van het jullie welbekende grote water; hoe zullen we er
deze keer overheen komen? Ik zeg jullie: met zo'n Aanvoerder hoeven we daar
niet bang voor te zijn, want Hij weet het water plotseling in vast land te
veranderen. Zoiets hebben jullie nog nooit gezien. Kijk daarom maar eens hoe de
prior, die het dichtst bij Hem is, Hem vraagt: o eeuwige Liefde, mijn geliefde
Jezus Christus, wat zullen we bij deze eindeloos uitgestrekte zee doen? De Heer
zegt: lieve vriend en broeder in Mijn liefde, we zullen er overheen wandelen.
2 De
prior zegt: o mijn Liefde, zal het water ons dan wel dragen? De Heer zegt: hoe
kun je aan Mijn zijde daarnaar vragen? Weet je dan niet dat voor Mij alle
dingen mogelijk zijn en dat Ik ook een Heer ben over alle wateren? Luister, Ik
wil dat dit grote water meteen vast land wordt en dat zolang blijft en ons
draagt, totdat we er allemaal overheen zullen zijn. Zodra we echter de bepaalde
vlakte van het vaste land aan de overkant zullen hebben bereikt, zal dit vaste
land weer overgaan in zijn golvende element. Aldus geschiede! Zie je nu nog
water?
3 De
prior zegt: o mijn almachtige, heilige Liefde, goede, heilige Vader, hoe is dat
nu mogelijk? Hoe snel is dat allemaal toch veranderd! De huiveringwekkend
golvende, eindeloos uitgestrekte vlakte is droog land geworden en we kunnen er
zonder angst en beven overheen wandelen. Hoe kunnen we U ervoor danken, dat U
ons zo'n wonderbaarlijke, almachtige liefde hebt betoond?
4 De
Heer zegt: Mijn lieve vriend en broeder, de enige dank, die Mij dierbaar en
waardevol is, is een hart dat Mij altijd boven alles liefheeft. Ik zeg je, geen
dankoffer, geen dankgebed, geen gelofte uit dankbaarheid, geen dankprocessie,
geen Te Deum laudamus, geen jubelfeest en geen grote dankceremonie is Mij
welgevallig. Integendeel, Ik heb er een afkeer van als van een stinkend aas of
het rottende vlees in de graven, dat vol stank en pestilentie is. Een
deemoedig, Mij altijd liefhebbend hart is voor Mij echter een kostelijke
edelsteen van onschatbare waarde in de oneindige kroon van Mijn eeuwige
goddelijke macht en heerlijkheid. Tevens is het voor Mij als een druppel balsem
die in Mijn vurig liefhebbende Vaderhart valt en Mij bovenmate ver kwikt en de
vreugde van heel Mijn oneindige Godheid op een voor jou onuitsprekelijke wijze
verhoogt!
5
Blijf daarom in jouw liefde voor Mij en zoek eeuwig niets anders, dan ben je
voor Mij alles wat je moet zijn en Ik zal ook voor jou alles zijn wat Ik als
jouw God, Schepper en eeuwig liefdevolste Vader, maar kan zijn! Liefde is de
enige band tussen Mij en jou, zij is de enige wonderbare, almachtige brug
tussen Mij, de eeuwige, almachtige, oneindige Schepper en jou, Mijn eindige
schepsel. Over deze brug kan Ik naar jou en jij naar Mij komen zoals een lieve
vader naar zijn kinderen komt en de kinderen naar hun lieve vader komen.
6 De
liefde is ook jouw ware oog zoals ze in Mij het eeuwig alleen ware oog is.
Alleen met dit oog is het mogelijk Mij, jouw God en Schepper, te zien zoals de
ene broeder de andere ziet. Voor ieder ander oog blijf Ik als zodanig eeuwig
onzichtbaar. De liefde is ook jouw ware arm, waarmee je Mij als een broeder
kunt omarmen. Zo is de liefde ook alleen het ware oor waarmee je Mijn vaderstem
kunt horen; geen ander oor zal daartoe ooit in staat zijn.
7 De
liefde is een oneindig groot doel, dat nooit door het verstand of door de
wijsheid kan worden bereikt. Maar de liefde begint bij dit doel, en om dat te
bereiken zullen geleerden en wijzen tevergeefs hun zeilen hijsen. Ja, de liefde
is de meest innerlijke en sterke verrekijker van de geest, de enige waarmee je
in Mijn goddelijke wonderdiepten kunt kijken, terwijl verstand en wijsheid niet
eens in staat zijn om de zoom van Mijn opperkleed aan te raken. Daarom zijn
jullie, jij en jouw broeders, ook zalig, omdat jullie de liefde in je dragen.
En deze liefde heeft Mij ook naar jullie toegebracht en zij heeft dit water nu
veranderd in een stevige brug, waarover Ik jullie nu zal leiden als de enige
ware Leider en enige ware Vader en Broeder in jullie liefde voor Mij en in Mijn
liefde voor jullie. Denk derhalve nooit ofte nimmer aan een andere
dankbetuiging, want jouw liefde houdt alles in zoals Mijn liefde voor jou en
voor jullie allen alles inhoudt. En zo gaan we dan nu over deze brug; volg Mij
dus!
8 Kijk
nu, de stoet trekt vlot voorwaarts. Hoewel het jullie voorkomt alsof het stap
voor stap gaat, kan ik jullie verzekeren dat we ons toch met een voor jullie
onbeschrijfelijke snelheid voorwaarts bewegen. Aan de zijde van de Heer is
geestelijk en materieel gezien één stap groter dan wanneer jullie, naar aardse
maatstaven, stappen van zon naar zon zouden maken.
9 Maar
jullie moeten goed begrijpen wat het verschil is tussen aardse en zuiver
geestelijke vooruitgang. Want deze beweging hier betekent niet alleen een
zichtbaar voorwaarts gaan, maar veelmeer dat degene die zich door de liefde van
de Heer laat leiden, in zijn innerlijke belevingssfeer in één ogenblik, dat
overeenstemt met één stap, dan ook een onuitsprekelijk grotere ervaring opdoet
en met zo'n stap werkelijk een eindeloos groter, verstrekkender en helderder
inzicht krijgt, dan een onderzoeker met zijn verstand en wijsheid in vele
duizenden aardse jaren.
10 Nog
begrijpelijker voor jullie gezegd: één stap onder leiding van de Heer is meer
waard dan miljarden onder leiding van een nog zo verlichte geest! Of: één woord
uit de mond van de Heer is meer waard dan alle woorden die door de wezens van
alle hemellichamen vanaf het oerbegin werden en nog zullen worden gesproken en
geschreven. Meer hoef ik jullie hierover toch zeker niet te zeggen.
11 We
zijn intussen het water overgestoken, want kijk maar eens achterom, dan zullen
jullie in plaats van vaste grond onze onafzienbare zee weer zien. Kijk, de Heer
maakt degenen die Hem volgen, daar zojuist op attent en zegt tegen de prior:
kijk eens om je heen! Zie je, we hebben ons plekje al bereikt. Hoe bevalt het
je hier?
12 De
prior zegt: o Heer en Vader, mijn eeuwige liefde, waar U bent, daar bevalt het
mij overal onuitsprekelijk goed; maar zonder U zou het hier zijn, zoals zeker
overal, om wanhopig van te worden!
13 De
Heer zegt: Mijn lieve zoon, vriend en broeder, je hebt goed gesproken; zo is
het en niet anders. Met Mij kunnen jullie alles, zonder Mij echter niets!
Daarom is het bij Mij ook altijd goed toeven! Maar buiten Mij is er nergens een
bestendig zijn, want alleen Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven! Wie in Mij
blijft door de liefde zoals Ik in hem blijf, heeft het licht, de waarheid en
het leven. Daarom, volg Mij nog verder, dan zal Ik jullie een andere plek tonen
en zien, hoe het jullie daar zal bevallen. Als jullie het daar naar de zin
hebben, kunnen jullie je daar een woonplaats uitzoeken. Zo niet, dan zoeken we
weer een andere. Volg Me dus maar! 14 Kijk, de stoet zet zich in beweging in de
richting tussen de morgen en de middag en daar, achter dat stralende gebergte
zullen we in een onuitsprekelijk mooie omgeving weer halt houden. Daar krijgen
onze gasten een tamelijk zware beproeving te doorstaan, want er zit nog een
verborgen zwakheid in hen, namelijk de liefde voor vrouwen, tengevolge waarvan
zij het celibaat hetzij uit zichzelf vijandig gezind waren, dan wel dat min of
meer noodgedwongen moesten zijn. Zij deden wel als celibatairs hun plicht en
hielden hun gelofte, en niet een van hen heeft zich op aarde ooit op een
zinnelijk liefhebbende manier met een vrouw ingelaten.
15
Maar dat is nu juist niet zo'n grote verdienste, want de plaats op aarde waar
zij hun kloosterleven leidden, was wat vrouwelijk schoon betreft in meerdere
opzichten stiefmoederlijk bedeeld. Bovendien begaven alleen oudere vrouwen zich
naar dit klooster om te biechten, want voor het jongere vrouwvolk was deze orde
zoals iedereen weet, veel te streng. Derhalve kon onder zulke omstandigheden
een anticelibataire prikkel niet zo gemakkelijk ontstaan en de overwinning van
deze celibatairen op dit gebied is er dan ook niet een, waarover latere
generaties nog zouden spreken. Daarom moeten ze ook voor het aangezicht van de
Heer deze proef nog doorstaan.
16 Ik
zeg jullie, bij de volgende stopplaats zullen we daarom zalige, vrouwelijke
geesten te zien krijgen, bij het zien waarvan het jullie zelfs zal gaan duizelen.
Bovendien zal ook dit oord zo hemels mooi zijn als jullie, met uitzondering
van de heilige stad, er tot nu toe nog geen hebben gezien. Dan zal heel spoedig
blijken hoe het bij deze nu geredde monniken met hun liefde voor de Heer
gesteld is. - Dat zal echter pas de volgende keer onderwerp van onze
beschouwing zijn.
99.
Nog een zware beproeving
1 We
bevinden ons reeds hoog in het gebergte dat we voorheen op grote afstand
stralend voor ons zagen liggen. Zie nu het iets lager gelegen onbeschrijfelijk
mooie landschap, dat zich vanaf dit gebergte prachtig en wonderbaarlijk
gevarieerd als het ware eindeloos ver uitstrekt. Heerlijke brede dalen,
afgewisseld door heuvelruggen, doorkruisen elkaar in alle richtingen en de
mooiste beken doorsnijden de dalen. Het water in deze beken is als doorzichtig,
zuiver goud, en het beweegt zich ten opzichte van elkaar in een goedgeordende
levendigheid. Waar de ene beek in de andere stroomt vormt zich, zoals jullie
zien, altijd een rond meertje dat op zijn kleine golvende oppervlak een
prachtig stralenspel te zien geeft. Aan de oever van zo'n meer zien jullie
prachtige paleizen met roodachtig blinkende daken, die niet bedoeld zijn om
beschutting tegen regen te bieden maar alleen om tengevolge van hun
doorzichtigheid het licht in de meest verschillende kleuren naar binnen te
laten vallen.
2
Bekijk verder eens de bouw van deze paleizen. Elk afzonderlijk wordt gesierd
door een verheven mooie architectuur en uit elk van de vele ramen stroomt een
andere kleur licht. Rondom de paleizen zien jullie wondermooi aangelegde
tuinen, waarin lieflijke boompjes met de heerlijkste vruchten in keurige rijen
te bewonderen zijn. Dan weer stralende bloemen van een nooit vermoede pracht.
Daartussen allerlei tuinpaviljoenen, die er deels uitzien als kleine hangende
tuinen, deels als torens met prachtige koepels, deels als tempels met allerlei
stralende zuilen, die nu eens met ronde dan weer met piramidevormige daken
zijn gesierd. Zie verder nog de prachtige omheiningen van de tuinen, die uit de
mooiste arcaden en pergolas bestaan, waar men overal doorheen kan wandelen.
3 Kijk
verder nog eens naar de schattige vaartuigen waarin verscheidene zalige
geesten uit deze streek op het oppervlak van het prachtige water heen en weer
schommelen en van de ene oever naar de andere varen. Luister echter ook naar de
wonderbaarlijke gezangen die vanuit de verte tot ons doordringen. Kijk, overal
op de heuvels staat een soort kerk, die voorzien is van een heel hoge toren.
Elk van die torens heeft een prachtig klokkenspel. Zo kunnen jullie je er ook
van overtuigen hoe die klokken klinken, want vanwege onze aanwezigheid hier
worden zojuist alle klokken geluid.
4 Deze
klokken klinken niet als aardse klokken, maar hun klanken lijken op de zachte
tonen van jullie zogenaamde windlier, alleen zijn zij onzegbaar zuiverder en
ondanks hun liefelijkheid draagt de klank toch tot over grote afstand. Jullie
kunnen de zuivere harmonische verhoudingen van de laagste tonen met de hogere
en omgekeerd heel goed onderscheiden.
5 Kijk
nu eens naar de rechte weg, voor ons, die er niet bepaald uitziet als een
straatweg op jullie aarde, maar eerder als een verscheiden meters brede,
prachtige fluwelen met goud en gladde edelstenen doorweven band, waarlangs aan
beide zijden bomen staan die steeds vol zitten met geurige bloesems, maar ook
tegelijkertijd rijpe, heerlijk smakende vruchten dragen. Op deze weg zullen jullie
zien hoe een processie, weliswaar zonder kruis of vlag, maar wel met stralende
palmtakken in de hand, ons tegemoet komt. De vrouwelijke wezens dragen korfjes
die gevuld zijn met allerlei hemelse vruchten om de komende gasten dadelijk
liefdevol en gastvrij te onthalen.
6
Kijk, de processie komt steeds dichterbij en de vrouwelijke engelgeesten
haasten zich met hun korfjes naar voren om des te eerder bij ons te zijn. Twee
zijn er al. Kijk eens naar die onbeschrijfelijke tederheid en die wondermooie
vorm, die geheel uit stralende, licht etherische rondingen bestaat. Van hun
gezichten straalt een waarachtige, hemelse zaligheid en opgewekte vriendelijkheid,
en hun buitengewoon fijne kleding getuigt van de grote onschuld van deze
wezens. Maar zie, er komen er steeds meer en alsmaar mooier en mooier worden
hun gestalten.
7 Hoor
ook hun hemelse, vriendelijke en welluidende manier van spreken waarmee ze ons
gezelschap begroeten; zij zeggen: o kom, kom toch heerlijke vrienden van onze
allerheiligste en liefdevolste Vader en verkwik je aan onze vruchten, die we
voor jullie met een van liefde kloppend hart hebben meegebracht. O, hoe
gelukkig zijn wij nu ons weer eens het onbeschrijflijke, allerzaligste geluk
ten deel is gevallen, onze allerbeste en liefdevolste Heer, God en Vader als
jullie Leidsman te aanschouwen.
8 Maar
kijk nu ook naar ons gezelschap; het begint grote ogen op te zetten en de prior
wendt zich zojuist tot de Heer en zegt: o Heer, algoede, allerbarmhartigste
Schepper en Vader van alle schepselen in de hemel en op aarde, in hemels naam,
wat is dat nu?! Zijn dat ook engelgeesten die eens op aarde hebben geleefd of
zijn het de zuiverste engelen uit de allerhoogste hemel? Dat er zoiets
wonderbaarlijk moois bestaat heb ik zelfs diep in mijn hart nooit kunnen
vermoeden. Op aarde was ik een standvastig celibatair, maar als mij als zodanig
ook maar iets wat in de verte hierop lijkt onder ogen zou zijn gekomen,
werkelijk, dan zou ik me zelfs in het schandelijkste mohammedanisme hebben
kunnen verplaatsen. Heer en Vader, hier is letterlijk van toepassing: sta ons
bij, anders zijn we verloren; vooropgesteld dat men hier ook nog verloren kan
gaan.
9 De
Heer zegt: wel, Mijn lieve vriend en broeder, hebben we nu het juiste plekje
gevonden? Zoals Ik merk, lijk je er helemaal niet afkerig van te zijn om je
hier een woonplekje en een lieve hemelse bruid uit te zoeken, want van verloren
gaan is hier werkelijk geen sprake meer; jij en al jouw broeders kunnen hier in
Mijn aanwezigheid naar believen kiezen. Als je hier dus tevreden bent, dan kun
je je hier dadelijk een hemelse bruid en daarbij ook nog zo'n paleisje
uitzoeken. Dan zal Ik jou en de anderen zegenen en zal jou en ook ieder van
jullie bovendien nog met zijn hemels ambt bekend maken. Kijk, dat is heel in
het kort Mijn aanbod, maar onder voorwaarde dat je vrij kiest.
10 De
prior en zijn broeders kijken nu eens naar de omgeving, dan weer naar de Heer
en dan weer, en bijna het meest naar de mooie hemelse bruiden. De prior is
daarom ook niet zo vlug klaar met zijn antwoord en overlegt bij zichzelf als
volgt: hier zou het goed toeven zijn aan de zijde van zo'n hemelse bruid en in
zo'n prachtig eigendom, waar je bovendien als het ware de gebraden vogels in de
mond vliegen! Werkelijk, het is toch voor een onsterfelijke geest eeuwig
volkomen onmogelijk om zich de hemel nog hemelser voor te stellen. Voorwaar, en
nog eens driemaal voorwaar, als hier een echte goede raad niet duur is, dan is
hij het in eeuwigheid niet. Als ik eraan denk, hoe het voor iemand zou zijn om
zo'n hemelse bruid te omarmen en aan zijn onsterfelijk hart vol hemelse, vurige
liefde te drukken, dan begint het me te duizelen en zou ik heel graag, ja, ik
zou zelfs oneindig graag voor de Heer mijn krachtigste `ja' uitspreken,
vooropgesteld dat deze eindeloze heerlijkheid in alle opzichten ook duidelijk
een stevige basis heeft.
11 Als
echter deze hele geschiedenis misschien slechts een beproeving zou zijn, en men
zou in deze appel bijten zoals Adam en Eva deden in het paradijs, waarna deze
wonderbaarlijke streek dan na de beet wellicht onmiddellijk in een andere zou
veranderen, waarvoor God ons in alle eeuwigheid moge behoeden, dan zou zo'n
hemelse toverhap iemand toch beduidend duurder komen te staan dan de allerbeste
raad uit de geschiedenis! Ja, wist ik maar zeker dat dit werkelijk eeuwig
blijft bestaan, dan zou ik, ik durf het nauwelijks te denken, toch zo heel
stiekem op dit hemelse voorstel van onze allerheiligste, liefdevolste Vader
mijn `ja' uitspreken.
12
Maar nu komt de andere, ons reeds bekende monnik naar de prior toe en zegt:
luister eens broeder, hoe lang wil jij onze allerliefdevolste heilige Vader nog
op een antwoord laten wachten? Als ik zou moeten antwoorden dan was ik, en
verscheidene anderen met mij, daar al lang mee klaar. Ik zeg je slechts wat
mijn innerlijk gevoel me zegt en dat luidt als volgt: o Heer en Vader, in al Uw
oneindige liefde en ontferming, met U en bij U is het overal, dus ook hier in
deze wondermooie, hemelse heerlijkheid buitengewoon goed toeven. Blijft U hier,
dan zal ik me hier allerzaligst voelen. Maar blijft U als de allerheiligste
Oerbron van al deze heerlijkheden niet hier en is hier voor U nog geen
blijvende woonplaats, dan wil ook ik hier niet blijven, maar als het Uw heilige
wil is, met U verder trekken tot de plaats waar U zult zeggen: hier ben Ik
thuis! Wat denk jij broeder, zou dat niet een goed antwoord zijn?
13 De
prior zegt: ja broeder, je hebt me uit de droom geholpen; je hebt gelijk. Zo
klinkt het ook diep in mijn hart en zo zal ik spreken tegen de Heer, want Hij
is meer dan al deze hemelse heerlijkheden!
100
De hemelse bestemming
1 Nu
wendt de prior zich tot de Heer en zegt: o almachtige, liefdevolle heilige
Vader, hoor mij genadig aan. Hoewel U precies ziet en weet hoe het met mij gesteld
is, wil ik toch voor U spreken omdat U het zo wenst. Wat Uw liefdevolle en
heilige voorstel van daarnet betreft, twijfel ik er nu absoluut niet meer aan
of U mij en mijn broeders dit alles zou hebben gegeven als we Uw voorstel
hadden aangenomen, want U bent toch overal de eeuwige Liefde, Trouw, Waarheid
en Wijsheid! Het is waar, wanneer ik deze zuiver hemelse engelachtige wezens
aanschouw, waarvan de een nog mooier is dan de andere en ieder op haar manier
niet te overtreffen, en ik daarna mijn hart vraag of het tevreden zou zijn met
zo'n onbeschrijfelijke genade van U, dan moet ik evenwel met de hand op het
hart zeggen: o Heer, die uitzonderlijke genade ben ik helemaal niet waard, want
zo'n loon zou te hemels en overheerlijk zijn voor een armzalige, uitgedroogde
celibataire, aardse leegloper. Werkelijk, in het door U gezegende bezit van een
dergelijke zuiver hemelse wederhelft of eeuwige levensgezellin moeten
aardjaren, als ze hier nog zouden tellen, toch voorbijvliegen als montere
sprinkhanen op een hete zomerdag. En van verveling zou in zulke bijna
bovenhemelse omstandigheden in alle eeuwigheden zeker geen sprake zijn.
2
Maar, o Heer en Vader, er is een groot maar! Kijk, het is moeilijk om ten
overstaan van U te spreken, vooral wanneer men door U dubbel in het nauw
gedreven denkt te zijn. Want het zich tegenover U ontevreden tonen met zo'n
loon, en het er van af willen zien voor het verkrijgen van een eventuele hogere
zaligheid, komt mij op z'n minst voor alsof men tegen Uw oneindige goedheid
behoorlijk grof zou zondigen. Dit loon heel begerig en bereidwillig aannemen
zou evenveel betekenen als zich zoiets waardig te achten, hetgeen bij geen van
ons toch ooit het geval kan zijn. Daarnaast dringt zich, tenminste bij mij, dan
ook nog heimelijk een vraag op die als volgt luidt:
3
Kijk, twee waarden liggen hier voor je, een hemels heerlijke, namelijk deze
hemel, en een oneindige, namelijk Uzelf o Heer! Wanneer het jou, arme zondaar
(zo klinkt het in mij) vrij stond om tussen deze twee waarden te kiezen, dan
moet ik - of het nu eigenbelang is of wat dan ook - eerlijk bekennen: Heer, ik
blijf bij U en laat uit liefde voor U deze buitengewoon heerlijke hemel en ook
eventueel nog veel mooiere, varen; vooropgesteld dat voor U, o Heer, zo'n keuze
van mij arme zondaar aangenaam is. Ik wil namelijk daarmee voor U, o Heer en
Vader, niet de indruk wekken dat ik met zo'n hemel niet tevreden zou zijn. 0,
dat zeker niet, want ik, als de alleronwaardigste voor zo'n oneindige genade,
zou U daarvoor met al mijn krachten eeuwig loven, liefhebben en prijzen!
4 Maar
Heer, hier is alweer een maar. Ik wil daarmee alleen maar zeggen: als U, o
liefdevolste Vader, hier misschien niet, zoals U nu hier bent, voor altijd zou
willen blijven; als men U hier misschien hoogst zelden te zien zou krijgen, dan
zou ik toch oneindig veel liever voor eeuwig in de meest afgelegen uithoek van
de hele eindeloze hemel met U willen doorbrengen dan hier ook maar een uur
zonder U te moeten zijn, o heilige, liefdevolste Vader!
5 Nu
zegt de Heer: welnu, Ik heb uit jouw diepste wezen vernomen en gezien, dat jouw
liefde naar Mij uitgaat en dat jij, evenals jouw broeders, Mij deze grote
hemelse heerlijkheid als aangenaam offer hebben opgedragen en daarom zeg Ik
jullie, dat jullie je juist door dit offer deze prachtige hemel hebben waardig
gemaakt. Voor jou en je broeders ligt hier de door Mij bepaalde bestemming, en
daarom kunnen jullie nu ook onbekommerd kiezen; vrij en naar hartelust. Ieder
van jullie krijgt zo'n prachtig paleis en een hem volkomen welgevallige
hemelvrouw. Als heer over zo'n bezit heeft hij dan geen andere hogere
verplichting dan in de eerste plaats Mij eeuwig als Heer en Vader te erkennen
en lief te hebben, maar ook de arme mensen die hier vaak nieuw aankomen
gastvrij op te nemen, van voedsel en kleding te voorzien en door liefdevol
onderricht dichter tot Mij, de Vader, te brengen.
6
Vraag niet of Ik hier voortdurend zichtbaar zoals nu, of onzichtbaar aanwezig
zal zijn, want zichtbaar of onzichtbaar, Ik ben toch altijd volkomen aanwezig.
En wanneer je naar deze zon zult kijken, denk dan, daarin woont jouw Vader. En
deze zon, die zo mild deze streek verwarmt en alles zo heerlijk verlicht, gaat
hier nooit onder; je zult haar altijd zien en het oog van jouw liefde nooit van
haar afwenden.
7 Zo vaak
je Mij ook maar in hoogste liefde voor Mij daadwerkelijk zult omvatten, zal Ik
ook weldra zoals nu bij jou evenals bij je broeders persoonlijk, wezenlijk,
zichtbaar aanwezig zijn.
8 In
jouw nieuwe huis in deze hemel zul je echter een wit bord aantreffen. Bekijk
dit van tijd tot tijd, naargelang jouw liefde je daartoe aanzet, dan zul je
daarop Mijn wil geschreven zien.
9 Heb
de vrouw die Ik je hier zal geven, echter lief als jezelf. Wees één met haar
zodat je met haar een volkomen mens vormt, dat zich in volmaakte hemelse
waarheid en weldadige liefde bevindt. In deze vrouw zul je de macht van jouw
liefde voor Mij voelen en de vrouw zal in jou de macht van Mijn wijsheid
voelen; en zo zullen jullie één zijn in Mijn eeuwige liefde en wijsheid. De
hoogste graad van jullie gelukzaligheid zal er dan steeds zijn wanneer jullie
volkomen één zijn in de liefde voor Mij.
10 Je
hoeft je hier geen zorgen te maken over voeding noch over enige andere
behoefte, want voor dat alles is door Mij al voor alle eeuwigheden gezorgd.
Want dit is het rijk dat Ik vanaf het begin bereid heb voor hen, die Mij lief
hebben; dit is het grote, heilige erfdeel voor al Mijn kinderen, dat lk voor
hen aan het kruis heb bereid! Neem het daarom aan van Mij, de enige gever van
alle goede gaven en geniet voortaan eeuwig van deze overgrote heerlijkheden en
schatten.
11 In
dit rijk zullen jullie niet ouder worden, maar steeds zaliger, krachtiger,
jeugdiger en mooier! Dit alles is jullie goed afgewogen, zalige lot. Gaan
jullie daarom maar en kies je eeuwige levensgezellin uit, opdat Ik jullie
zegene voor de eeuwige, eindeloze zaligheid!
12
Zie, onze prior wordt bijna duizelig van deze verrukkelijke zaligheid. Van
louter schuchterheid durft hij evenals zijn broeders nauwelijks een voet te
verzetten om de wachtende hemelse maagden tegemoet te gaan. Maar de Heer geeft
de maagden een wenk, waarop elk van hen zich naar de voor haar bestemde man
spoedt om hem een stralende palmtak aan te reiken. Maar bij het aannemen van de
palmtak verandert ook de nog wat gewone kleding van de monniken in passende
hemelse kleding; de Heer zegent hen nu en zij vallen allemaal op hun aangezicht
en loven en prijzen Hem voor zo'n onmetelijke genade.
13
Maar kijk, daar achteraan bij de monniken en lekenbroeders, die hier helemaal
gelijk zijn aan de monniken, staat nog een lekenbroeder zonder vrouw en palmtak
wat verdrietig toe te kijken, hoe voor al zijn broeders gezorgd is. Alleen voor
hem is er geen maagd; ook zijn kleren zijn nog niet veranderd; daarom is hij
nog steeds in zijn tijken pak gekleed. Wat zal er nu met hem gebeuren? We
zullen het afwachten, want de Heer zal hem zeker niet vergeten.
14
Maar kijk, de Heer zegt tegen de hemels gehuwden: Mijn lieve broeders, laat je
nu door jullie hemelse echtgenotes naar huis brengen, opdat iedereen daar ter
plaatse het door Mij voor hem gereedgemaakte, eeuwige eigendom geheel in
gebruik kan nemen!
15
Onze nu hemelse echtgenoten komen in beweging en de prior ziet met leedwezen
dat onze arme lekenbroeder bij deze gang van zaken met lege handen is
achtergebleven. Daarom wendt hij zich dadelijk tot de Heer en zegt: o Heer,
allerliefdevolste, goede Vader, ik kan U niet genoeg loven en prijzen voor de
genade die U ons allen hebt bewezen, maar kijk, daar achter staat een arme
broeder nog zonder vrouw en zonder kleding; ik heb echt medelijden met hem. O
Heer, als U het goedvindt, zou ik liever mijn gewaad en mijn vrouw aan hem
afstaan dan hem hier zo verlaten moeten zien. Ik weet weliswaar dat Uw oneindig
vaderlijke goedheid al uitstekend voor hem heeft gezorgd, maar omdat ik van U
ook een liefhebbend en medelijdend hart heb gekregen, moet ik U openlijk
bekennen, dat zolang ik weet dat deze arme broeder niet zo zalig is als ik, ik
in Uw allerheiligste naam liever zelf enkele duizenden jaren van al deze
zaligheden zou willen afzien dan hem ook maar enkele dagen minder zalig te zien
dan mijzelf.
16 De
Heer zegt: zou je werkelijk je vrouw, gewaad en hemels bezit aan deze broeder
willen afstaan?
17 De
prior zegt: ja Heer, op stel en sprong, ook al moest ik zelf alleen teruggaan
naar mijn vroegere blinde klooster.
18 De
Heer roept de arme lekenbroeder bij Zich en zegt tegen hem: kijk, broeder van
dit gezelschap, je bent bij deze gelegenheid wat tekort gekomen, maar deze
broeder zag je eenzaam achterblijven en heeft zich zo over jou ontfermd dat hij
aan jou, uit liefde voor Mij en jou zijn deel wil afstaan. Ben je daarmee
tevreden?
19 De
arme lekenbroeder zegt: o Heer, wat mij betreft, ik ben al buitengewoon zalig
en tevreden als ik hier op deze plaats maar eeuwig mag blijven en, U lovend en
prijzend, deze hemelse heerlijkheden mag aanschouwen. Ik ben al overgelukkig en
tevreden wanneer U, o Heer, mij zou willen toestaan om zo behoeftig als ik ben
de allergeringste dienaar te mogen zijn in het huis van een van mijn
eenvoudigste broeders die U, o Heer en Vader, voor eeuwig tot Uw hemelburgers
hebt gezegend. Op aarde was ik immers in het klooster ook maar de allerlaatste,
en was voor het klooster maar van weinig nut. Alles wat ik daar deed was
daarentegen slechts een aalmoes van de kant van Uw hogere dienaren van dit
klooster, zodat het er toch niet helemaal op leek dat ze mij als de
allergrootste luilak in hun klooster moesten kleden en voeden. Zodoende heb ik
absoluut nooit iets verdienstelijks, zelfs niet voor het geringste loon gedaan.
Hoe zou ik dan nu hetzelfde loon als dat van mijn veel betere broeders kunnen
verwachten?
20 De
Heer zegt tegen de prior: wel, Mijn lieve vriend en broeder, wat nu gedaan?
Kijk, jouw broeder neemt je aanbod in geen geval aan. Wat wil je nu doen?
21 De
prior zegt: o Heer en Vader, laat mij aan hem mijn eerste broederplicht in de
hemel vervullen. Ik wil hem opnemen in het door U aan mij geschonken huis en
hem als mijn gelijke als heer aanstellen over alle goederen die mij door Uw
liefde, genade en ontferming zijn geschonken.
22 De
Heer zegt: dan heb Ik weer een heel ander plan. Omdat jullie, jij en deze
broeder, je door de liefde voor Mij wederzijds geheel en al hebben laten
gevangennemen, neem ook Ik jullie helemaal in Mijn liefde gevangen. De broeders
hier, die zich al met hun hemelse echtgenoten naar hun woningen beginnen te
begeven, zegenen wij. Jij, jouw vrouw en deze broeder echter, gaan met Mij mee
naar de plaats waar Ik eeuwig in de allerhoogste hemel samen met Mijn kinderen
pleeg te wonen.
23
Zie, de prior, zijn vrouw en de broeder vallen van al te grote verrukking voor
de Heer neer. Maar de Heer sterkt hen, helpt hen overeind en zegt: welnu Mijn
kinderen, volg Mij naar Mijn huis. Kijk, ze trekken onopgemerkt door de andere
broeders, de eeuwige, heilige morgen tegemoet. Eindeloos lange rijen zalige
broeders begroeten van alle kanten deze kleine stoet en prijzen de Heer om Zijn
oneindige goedheid, liefde en ontferming. Laten ook wij hen volgen, zodat we
kunnen zien, hoe deze drie nieuwe hemelbewoners zich daar inburgeren.
101.
Leiden, trekken en dragen in
geestelijke betekenis
1 Ik
merk dat jullie met een stille vraag zitten, die inhoudt dat er met betrekking tot
de verheugende lotswending voor de prior nog een kleine onduidelijkheid
bestaat, waarbij het erop aankomt de gang van zaken rond de prior vanuit de
eigenlijke, goed belichte kern aan te pakken en te begrijpen. De Heer heeft
eerder zonder enig voorbehoud aan de prior de vrouw en het hemelse bezit
toegezegd, hem evenals de anderen daarvoor ook volkomen gezegend, en hem
daarbij ook zonder bepaalde voorwaarden zijn bestemming en zijn hemelse taak
heel duidelijk afgebakend, zoals Hij dit ook voor alle anderen heeft gedaan.
Hij heeft hem, evenals de anderen, een bepaalde goddelijk hemelse instructie
gegeven over de manier waarop ze met hun hemelse engelvrouwen zullen leven en
toonde hem evenals de anderen, dat Hij altijd werkelijk persoonlijk aan iemand
zal verschijnen, zodra deze Hem met alle macht en kracht van zijn liefde zal
omvatten. Bij al deze hemelse verordeningen geeft de Heer de prior ook niet de
geringste aanduiding waaruit zou blijken dat Hij met hem een of andere, weldra
volgende hogere bedoeling zou hebben.
2 Hoe
komt het dan dat er nu opeens voor de prior een einde komt aan deze duidelijk
bepaalde bestemming en hij en zijn vrouw het hun door de Heer in deze hemel
toegezegde goed niet eens te zien krijgen, maar dadelijk door de Heer naar de
allerhoogste hemel worden geleid?
3 [)it
is wat moeilijk te begrijpen omdat de Heer eerder, als gevolg van het
bereidwillig aanvaarden van het loon, hen allen inclusief de prior heeft
gezegend en dus door deze zegen Zijn goddelijke vaste wil ten opzichte van de zaligen,
volkomen in overeenstemming met de vrije wil van de zaligen zelf, heeft
uitgesproken.
4
Wanneer mensen zo vlug van plan veranderen, dan is dat heel gemakkelijk uit de
onvolmaaktheid van hun inzichten te verklaren, maar van de alwijze Godheid is
zoiets, zoals gezegd, wat moeilijk te begrijpen, want de Heer weet toch zeker
heel goed waarover Hij zich heel bewust en wilskrachtig uitspreekt.
5
Lieve vrienden en broeders, kijk, jullie stille vraag stoelt op tweeërlei
gedachten, maar toch kan er wel een bevredigend antwoord op worden gegeven,
want deze gebeurtenis is daarom ook zo geleid, opdat jullie daarin een kleine,
leerrijke steen des aanstoots zouden vinden.
6
Wanneer jullie terugdenken aan de gebeurtenis in het klooster, toen, na de
verlossing van de zich in zielenslaap bevindende broeders achter de kloof, onze
prior als enige zijn nog onbekende man uit overgrote liefde en dankbaarheid
wilde omvatten en naar de tafel dragen, en wanneer jullie je herinneren hoe de
eenvoudige man dat afwees en bij die afwijzing een zeker geheimzinnig
`misschien' heeft uitgesproken, waarmee Hij de prior in zekere zin te verstaan
gaf, dat deze Hem reeds eenmaal eerder in zijn handen gedragen zou hebben, dan
zal het bij een zekere nadere beschouwing van deze scène helemaal niet moeilijk
zijn de gebeurtenis van daarnet te begrijpen.
7 Deze
zaak mag jullie aanvankelijk dan wat verbazen, maar bij ons in het hemelse
geestenrijk is het niet altijd een, twee, drie, waar het bij jullie op aarde zo
is. Jullie kunnen op aarde zo nu en dan echter zeventig, driehonderd, vijftien
tellen, hetgeen dan bij ons een, twee, drie, zal zijn.
8 Nog
verder toegelicht: er leeft op aarde een mens in een Zuid-Amerikaans land, een
ander in een uithoek van Siberië. Deze twee leven in natuurlijk opzicht ver van
elkaar af, maar niet in geestelijk opzicht, want daar kunnen ze gevoegelijk als
een en twee zijn, dus vlak naast elkaar.
9
Laten we echter eens overdenken wat de Heer de prior in diepste wezen met het
veelzeggende `misschien' over het `dragen' heeft willen zeggen, dan zullen we
in deze zaak meteen meer samenhang en duidelijkheid ontdekken. Wat wilde de
Heer de prior daarmee dus zeggen? Luister, de Heer wilde de prior daardoor het
volgende zeggen:
10 Je
denkt Mij op aarde in de vorm van brood in jouw handen gedragen te hebben. Toen
heb je Mij echter niet gedragen. Maar je hebt Me wel verscheidene malen in het
geheim in jouw hart gedragen, maar je geloofde niet helemaal dat je Mij droeg.
Maar Ik zeg je dat je Mij juist daar alleen echt hebt gedragen. Welnu, in deze
situatie plaatste de Heer het nog onduidelijke `misschien', omdat in de prior
nog geen volledige zekerheid over de oneindige liefde, ontferming en
zachtmoedigheid van de Heer aanwezig was. Daarom gaf Hij hem ook te verstaan
dat, als het op dragen aankwam, Hij gemakkelijker en eerder de prior, dan de
prior Hem zou dragen.
11
Maar let nu goed op! Er is in het rijk van het geestelijke een aanzienlijk
verschil in betekenis tussen de drie woorden `leiden', `trekken' en `dragen'
hetgeen bestaat uit het volgende: wanneer mensen door de Heer geleid worden,
valt hen daardoor het licht van het geloof ten deel, waardoor zij de onderste
hemel binnengaan.
12
Wanneer mensen door de Heer getrokken worden, dan wil dat zoveel zeggen als:
de liefde van de Vader heeft zich over deze mensen uitgestort en zij worden in
de liefde van de Vader opgenomen; ofwel zij komen in de tweede hemel, die
bestaat uit het ware van het geloof door het licht van de daadwerkelijke
liefde voor de Heer en van daaruit voor de naasten.
13
Wordt er gezegd: mensen worden door de Heer gedragen, dan geeft dat helemaal de
volmaakte, kinderlijke toestand weer van mensen die geheel en al in de liefde
voor de Heer zijn overgegaan, zodat ze Hem ook de allerlaatste druppel van hun
eigenliefde, al is deze nog zo verdeemoedigd, in allergrootste
zelfverloochening ten offer hebben gebracht. Daardoor zijn zij dan ook de
eigenlijke allerwaarachtigste kinderen van God en worden door Hem, als hun
eeuwig alleen ware Vader, in de allerhoogste zuivere liefdehemel opgenomen.
14
Wanneer jullie nu deze verschillen enigszins in acht nemen, zullen de door
jullie bekritiseerde omstandigheden omtrent de veranderde bestemming van de
prior, jullie zeker niet meer zo onvoorbereid lijken als zij jullie op het eerste
moment toeschenen. Bovendien heeft de Heer bij het veelzeggende en
veelomvattende `misschien' ook reeds met deze situatie rekening gehouden.
15 Hij
heeft daarmee in bedekte termen niets anders willen zeggen dan: Ik zal jou een
bestemming geven die volkomen met jouw vrije keuze overeenkomt, waarbij Ik er
ook op bedacht zal zijn dat je Mij eens in jouw hart hebt gedragen. Op het
moment van jouw overgang naar je eeuwige bestemming zal Ik je helemaal
onvoorbereid in een situatie brengen, waarbij zal blijken in hoeverre je Mij in
jouw hart hebt gedragen en nog draagt en in hoeverre lk dientengevolge ook jou
zal dragen. Ik zal echter op dat moment Mijn oog enigszins voor jou sluiten,
zodat jij dan volkomen vrij uit jezelf kunt handelen. Pas na die handeling zal
Ik jou aanzien en je, ofwel zegenen voor je hemelse bestemming of lk zal je,
als jouw heiligste, liefdevolste Vader in Mijn handen nemen en als een volmaakt
kind naar Mijn woonplaats dragen!
16
Kijk, nu hebben we zo'n beetje alles samengevat en we hoeven niets anders meer
te doen dan deze hele toelichting slechts in grote lijnen op deze gebeurtenis
toe te passen, dan is jullie vraag geheel beantwoord.
17
Onze prior had evenals al zijn broeders de volmaakte bestemming bereikt,
hetgeen ook door de Heer volkomen duidelijk werd uitgesproken. Waarom wel?
Opdat de prior in de sfeer van zijn daadkrachtige liefde een des te grotere
bewegingsvrijheid zou krijgen, terwijl hij er absoluut niet het allerminste
vermoeden van had wat de Heer nog met hem van plan was.
18
Daarom moest zich ook, als bij toeval, een arme door de Heer reeds lang voor
dit doel uitverkoren lekenbroeder, die echt stiefmoederlijk bedeeld leek te
zijn, op de achtergrond bevinden. Deze broeder, die op zich weliswaar toch al
voor de hoogste hemel bestemd was, moest zich nu, zonder het zelf nog te
beseffen, voor de prior als flinke toetssteen voor de ware liefde voor de Heer
en daaruit voor de naaste laten gebruiken. Bij deze scène wendde de Heer Zijn
alwetend en alziend oog af en liet de prior volkomen vrij om zijn liefde
daadwerkelijk in praktijk te brengen. De prior, die de Heer eens in zijn hart
had gedragen, werd daardoor nu pas innerlijk volledig gesterkt en vond zichzelf
nu in de volmaakte liefde voor de Heer en in de volledige zelfverloochening.
19 Dan
ziet de Heer hem aan, verandert Zijn geheime, eeuwig allerwijste plan
overeenkomstig het vrije handelen van de menselijke geest en het resultaat
ligt voor ons. Meer hierover zullen we op de meest verheven en heiligste plaats
gezamenlijk ervaren. –
voor vervolg zie deel 2
Inhoudsopgave
Voorwoord
Het Godsrijk (gedicht)
1. De geestelijke zon -
een genadevonk van de Heer
2. De hele natuur, een
evangelie van Gods ordening 3. De klok, een overeenstemmend beeld van de zon
4. De natuurlijke en de
geestelijke zon, verschil van hun verschijningsvorm
5. Over het rijk Gods in
de mens
Geestelijk kosmisch diorama
6. Het geestelijke
kosmische diorama. De sfeer van de eerste geest
7. De sfeer van de tweede
geest. De grondslag van het leven is de liefde van de Vader
8. De sfeer van de derde
geest. Een beeld van de oneindigheid
9. De sfeer van de vierde
geest. Het geheim van de Mensenzoon
10. De sfeer van de vijfde
geest. Het grootste wonder, het hart van de mens
11. De sfeer van de zesde
geest. De rots Petrus
12. De sfeer van de
zevende geest. Raadselachtige beelden van geestelijke toestanden
13. De schommel in haar
overeenstemmende beeld. Ceremoniële godsdienstcultus en het wereldse leven
14. De ringmuur in zijn
overeenstemmend beeld. Vormen van de verschillende christelijke kerken
15. Het bassin met het
liggende schoepenrad. De profetische sfeer van Daniël
16. De sfeer van de
achtste geest. De wereldklok en de `laatste tijd'.
1 let `nieuwe Jeruzalem'
uit de sfeer van Swedenborg
Rondleiding in de eigenlijke
geestenwereld
17. De sfeer van de negende
geest (ev. Marcus). Rondleiding in de eigenlijke geestenwereld. Hoe het kwaad
van de vleselijke liefde zichtbaar wordt in het hiernamaals
18. Hoe de woeker gestalte
krijgt in het hiernamaals
19. Hoe de heerszucht
gestalte krijgt in het hiernamaals
20. Gang naar de hel
Bezoek aan het avondlijke gebied
21. Bezoek aan de
avondlijke streek
22. De voorgrens van het
kinderrijk
23. Wie spaarzaam zaait
zal mager oogsten
24. De plaats en
omstandigheden van stoïcijnen in het hiernamaals
25. Een bekeringstocht
naar de betere stoïcijnen
26. Vervolg van het bezoek
bij de stoïcijnen
27. De overwinning en
verlossing van een wijze stoïcijn
28. De dalen van rijken,
geleerden, vernuft- en verstandsmensen
29. In het rijk van de
duisternis van het ongeloof
30. Een geestelijk
filosoof en een kwezel
31. Oord van duisternis.
Daar is geween en tandengeknars
32. Geboorte vanuit de
duisternis. In een eerste graad van het levenslicht
33. Over geestelijke
verschijningsvormen
34. Wederzijdse beïnvloeding
van echtgenoten in het hiernamaals
35. Een echtpaar in het
hiernamaals
36. Het echtpaar en een
leugengeest
37. De zwakheid van de
man. De gang van de vrouw naar de hel
38. In de eerste graad van
de hel
39. Waar bevinden zich
hemel en hel?
40. Waar bevinden de
heidenen zich aan gene zijde?
Bezoek aan de middag
41. Bezoek aan de middag.
De werking van waarachtig geloof en daadwerkelijke liefde
42. Verschil in snelheid
van reizen in het hiernamaals
43. Merkwaardige omgeving
en woning van zalige geesten
44. Schoonheid en pracht
van de middag. Onderricht over het wezen van liefde en wijsheid
45. De overeenstemmende
betekenis van eten en drinken van de hemelse geesten. Het hemelse huwelijk
46. In het heuvelland van
de eeuwige morgen. Een klein liefde examen. Hoe stellen jullie je de Heer voor?
47. De `rooms-katholieke'
hemel. In de uiterste middag
48. Processie bij een
zogenaamde hemelbestijging
49. Aan Abrahams tafel bij
het aanschouwen van de heilige drievuldigheid
50. Onhoudbaarheid van
deze materiële voorstelling van de hemel
51. De ware drie-eenheid.
De zonde tegen de Heilige Geest
52. De ware armoede van de
geest. Het gevaar van de blinde twijfelzucht
53. Verrassingen in de
schijnhemel
54. Bevrijding uit de
schijnhemel
55. Eerste solide woonplaats
na de schijnhemel. Onbegrijpelijke drie-eenheid. De evangelische Christus
56. Op weg naar Christus
57. Het levenspaleis van
het gezelschap. Het zaad voor het hemelrijk, Gods Woord
58. Vurig verlangen naar de
Heer. Een examen in liefde. Het heilige doel
Aankomst in de eeuwige morgen
59. Aankomst in de eeuwige
morgen. Beperking van de goddelijke macht bij de opvoeding van het menselijk
gemoed
60. De Oer-eigenlijke
God-Zon. Uitleg over de persoonlijke, wezenlijke alomtegenwoordigheid van de
Heer. Voorbereiding voor de maaltijd met de Vader
61. De maaltijd bij de
Vader aan tafel. Lam, brood en wijn
In de rooms-katholieke geestelijke
kerkstaat
62. Bezoek aan de
karmelietessen
63. De biechtende non en
de ware biechtvader
64. Verlossing van de arme
gevangenen. Oordeel en jongste dag
65. Een monnikenklooster.
Augustijnen en hun geloofsopvatting 66. uitleg over de Inrichting van het
augustijnenklooster
67. Heeft Petrus de roomse
kerk gesticht?
68. Twistgesprek met een
augustijn. Petrus en Paulus
69. De augustijner monnik
in beraad
70. Bij de paradijselijke
augustijnen
71. In ogenschijnlijke
gevangenschap bij de paradijselijke augustijnen. Hun twijfel over de juistheid
van hun handelen
72. Netelige vragen -
eerlijk antwoord
73. Een vraag aan de prior
van het augustijnenklooster
74. Vraag naar de liefde
tot Christus
75. Tocht door de
kloosterhemel
76. Het opblazen van de
bedrieglijke hemel
77. Komediespel in de
kloosterhemel. De reuzentafel en het eten van werelden
78. Tweede akte van de
komedie in de kloosterhemel
79. Een blik op de ware
weg naar de eigenlijke hemel
80. Verdere uitleg over de
bedrieglijke komedie. Het geestelijke leven wordt op oneindig veel
verschillende manieren begeleid
81. Derde akte op het tragikomische
podium
82. Aankomst van de
nieuwgewonnen zielen in de `paradijstuin'. Hun schuldbekentenis
83. Het eeuwige Woord van
God als rechterstoel van Christus
84. Over de zonde tegen de
Heilige Geest
85. Het woord van de Heer!
- De eigenlijke rechter
86. Ook in de hel is de
Heer puur liefde
87. Het onderscheid tussen
het juist en verkeerd handhaven van de biecht
88. De prior voor de kloof
in moeilijkheden. Over de ware brug der verlossing. Van de dood naar het leven
89. Het levendige gebed
van de prior en de uitwerking ervan
90. De eenvoudige man.
Vrijwillige bekentenis van de prior
91. De
verlossingsvoorwaarde. Het overbruggen van de kloof
92. Drie beproevingen om
de dienstvaardigheid van de liefde te toetsen
93. Het vermogen om op
verschillende plaatsen gelijktijdig te kunnen verschijnen. Uitleg
94. `Wees listig als de
slangen en zachtmoedig als de duiven'
95. Verder op de proef
gesteld. Het begin van de beloning
96. Allen moeten voor de
rechterstoel van Christus geopenbaard worden. Het zalige herkennen door de
prior
97. De bekentenis van een
prediker Huiswaarts
98. Het geheim van de ware
vooruitgang
99. Nog een zware
beproeving
100. De hemelse bestemming
101. Leiden, trekken en
dragen in geestelijke betekenis
Inhoudsopgave
Personen- en trefwoordenregister
Noten
Personen- en
trefwoordenregister
(de cijfers duiden
hoofdstuk en vers aan)
Aankomst bij de gouden
hemelpoort 48,19
Aankomst in de eeuwige
morgen 59,4
Aankomst in het eeuwige
morgenheuvelland 46,1
Aankomst in het gebied van
de middag 47,1
Aankomstplaats van de
heidenen 40,2
Aanzien van iets in de
verte en van dichtbij 33,5 e.v.
Aarde en hemellichamen,
hun verzorging 61,9
Aarde, geen plaats van
reiniging maar ter beproeving van de vrije wil 84,6 e.v. Aarde, satan en
engelen naast elkaar 84,6
Abraham 31,15; 49,3; 53,3; 61,19; 76,11; 77,1
Abraham, Isaäk en Jacob 49,8,13; 50,2; 51,8; 78,6; 75,14
Abrahams tafel, duur van
de maaltijd 49,11
Abrahams tafel, zijn
betekenis 78,6
Abrahams woning met tuin
en gedekte spijstafel 49,8
Afgezant van God 70,10
Allerdiepste, het
geestelijke 1,1 e.v.
Allerheiligst, de liefde
van de Vader in de Zoon 9,6
Almacht en haar werkelijke
voortbrengsels 59,11 e.v.
Almacht, goddelijke, haar
beperking 59,10
Alomtegenwoordigheid van
de Heer 60,1 e.v.; 60,26 e.v.
Alpenherder 44,12
Altaarsacrament, kritische
gedachten daarover 56,8 e.v.
Amerika 36,20
Antichristenen 69,12
Apostel Jacobus 83,10
Apostel Johannes en Maria
10,17
Apostel Paulus 9,5; 9,17;
13,9; 37,21; 68,10; 96,35
Apostel Petrus 74,3; 77,4
Arbeid en dienstbaarheid,
een nieuwe proeve 46,6 e.v.
Arm van geest of
geestelijk arm 52,2
Arme landman 23,14
Augustijnen, ongeschoeide
monniken en hun klooster 65,1. e.v. Augustijnenklooster, bezoek aan het 66,1
e.v.
Augustinus 65,3
Avond, gebieden van de -,
20,5
Avondmaal - lam, brood en
wijn 61,4
Babel en haar hoererij
20,10
Band tussen God en de
mensen 98,5
Bazuinblazers, vier 16,19
Beïnvloeding van de mannen
door hun vrouwen 34,10 e.v.
Bedenkelijk aanzoek 99,10
Bediende aan de tafel van
Abraham 49,8 e.v.
Begin van de beloning
95,10 e.v.
Bekeerde, vanuit de
duisternis 32,12 e.v.
Bekering van de stoïcijnen
27,11 e.v.
Bekoringen, hun waarde
84,9
Bekoringen, moeten er zijn
84,7 e.v.
Beloning van de prior voor
zijn liefde 101,17
Beoordeling, innerlijk en
uiterlijk 10,9
Beproeving der geesten
44,17
Bergtochten, verschillende
indrukken 5,1 e.v.
Bergtoppen van sneeuw en
ijs 17,5
Beschrijving van een
hemelse familie 45,1 e.v.
Bestemming, een hemelse
100,5
Betekenis van de tafel van
Abraham
Betekenis van het
voorwaarts gaan aan de zijde van de Heer 98,9
Betekenis van leiden,
trekken en dragen door de Heer 110,11 e.v.
Biecht, geen middel ter
verzoening 83,10
Biecht, juiste en foute
87,20 e.v.
Biecht, over de 85,9; 87,4
e.v.
Biecht, ware 86,7 e.v.
Biechtende non 63,1 e.v.
Biechtvader, ware 63,2
e.v.
Bijbelteksten en hun
betekenis 51,1; 51,20; 83,10; 84,11 e.v.
Bijbelteksten,
verwisseling geeft twijfel 52,8 e.v.
Bilocatie en multilocatie
93,1 e.v.
Blinddoeken, religieuze
13,4
Boden, hemelse in het rijk
der duisternis 32,1
Boek, verzegeld 16,18
Boeren, arme 53,8
Boerenhemel 52,10;
kloosterlijke 75,14 e.v.
Boom, geestelijk inzicht
57,7
Bron van levend water 15,5
Brug, de enig ware van de
dood naar het leven 88,9
Brug, tussen schepper en
schepsel, de liefde 98,5
Bruggenbouw, voorbeeld en
gelijkenis 88,11 e.v.
Bruid des levens 79,10
Burgers van de eeuwige
morgen 23,14
Burgers van de heilige
stad 62,2
Celibaat 85,8
Celibaat, een beproeving
98,14 e.v.
Ceremoniële
godsdienstcultus 13,1 e.v.
Christelijke kerk (in
verschillende hoedanigheden) 14,1 e.v.
Christelijke kerken, hun
ware karakter 14,3 e.v.
Christendom, ons huidige
(slechts een chr. gezouten heidendom) 85,5
Christenen, zogenaamde
gelovige en hun noodlot 21,14
Christus, de echte en de
verprutste 97,4 e.v.
Christus, de enige God
74,14
Christus, de volheid van
de Godheid 51,22
Christus, goed vatten, dan
is Hij er 58,13
Christus, kritische
gedachten over 56,13
Christus, licht van de
geest 28,12
Christus, maakt zich
bekend 58,13
Christus, vol liefde en
deemoed in eeuwigheid 97,7
Christusliefde, ware 58,2
e.v.
Cisterciënzers 70,6
Dag, de jongste 64,15
Dag, van het gericht 64,15
Daniël, de god 'Mausim'
uit het bijbelboek 73,6
Daniël, zijn profetische
sfeer 15,1 e.v.
Dank, de enige God
welgevallige 98,4 I
Deemoed van de verdwaalden
90,5
Deemoed, inzicht, rijping
van het gezelschap 81,9
Dienaar, de middagbewoner
is de grootste onder hen 41,10
Dienen, een hemelse
opdracht 46,25
Diorama, geestelijk 6,1
e.v.
Doop van Christus,
verschijnselen daarbij 51,21
Draak, de vurige 16,18
Drakenslaven 11,5
Drie-eenheid, een
afbeelding daarvan 65,5 e.v.
Drie-eenheid, kritische
gedachten daarover 56,2 e.v.
Drie-eenheid, liefde,
wijsheid en wil 51,20
Drie-eenheid, ware, naar
Gods woord 51,20
Drievoudige god, een
ledige 51,14
Droefheid is niet goed
76,2
Dwaalwegen bestaan niet
bij de Heer 87,17
Dwergmensen, geestelijke
33,2
Echtgenoot, beïnvloed door
zijn vrouw 34,11 e.v.
Echtgenoot, komt tot
inzicht 39,13
Echtgenoten, hemelse 45,2
Echtgenotenliefde, valse
34,16 e.v.
Echtgenotes, hemelse
100,22
Echtpaar in de eerste hel
39,13 e.v.
Echtpaar in het
hiernamaals 35,1 e.v.
Eenheid en eenvoud op de
geestelijke zon 4,9
Eigenliefde, haar gevolgen
20,8
Eigenliefde, en wereldse
zorg voor zijn kinderen 40,15
Eigenliefde, verdeemoedigd
door zelfverloochening 101,13
Eindtijd, 16,13
Elektrische geleider, een
voorbeeld 1,11
Engel en satan op aarde
naast elkaar 84,6
Engelen van God, verlossen
echtgenoot uit hel 39,16
Engelen, mannelijke 45,1
Engelen, met vleugels?
55,1; 70,6
Engelen, waarachtige
kinderen van God 61,12
Engelengeesten, hun
oneindige hemel 8,14
Engelengeesten, twaalf
richtende 11,8
Engelwezens, hemelse 100,1
e.v.
Erbarming, niet zomaar
85,11
Erbarming, tegemoetkomende
87,19
Eten, drinken en behoeften
bij hemelse geesten 45,11 e.v.
Evangelie, echte en ware
10,13
Fakkel, brandende, de Heer
Zelf 4,4
Fluïdum, geestelijk 1,7
Fundamentele of
onderschikte liefde voor de Heer 34,26-27
Gebed, levend, en zijn
werking 89,13 e.v.
Gebouw, piramidevormig, in
de achtste sfeer 16,8
Gedachten, bij het lezen
van de mis 51,7
Gedachten, kritische over
de Drie-eenheid 56,2
Gedachten, kritische over
het altaarsacrament 56,8
Gedachten, kritische, over
Christus 56,13 e.v.
Gedachten, volkomen en
onvolkomen 93,14
Geest, de ene is voor de
andere een spiegel 8,9
Geest, de, bevat een
complete hemel 8,13 e.v.
Geest, elke, heeft iets
oneindigs in zich 8,9
Geest, Heilige,
allerhoogste genademiddel 84,21
Geest, Heilige, het
ontvangen daarvan 84,17
Geest, Heilige, Hijzelf
74,14
Geest, Heilige, in het
hart 10,13
Geest, Heilige, zogenaamd
in de kerk 68,4
Geest, Heilige, zonde
daartegen 51,24; 84,21
Geest, in de mens 1,20
Geest, is als een
mosterdzaadje 8,17
Geest, met vurige bezem
16,19
Geest, onvolmaakt,
bewustwording gaat moeizaam en langzaam 52,1
Geest, van God 51,21
Geest, vrijheden en
ketenen 42,2
Geestelijk arm of arm van
geest 52,2
Geestelijk kosmisch
diorama 6,1 e.v.
Geestelijk leiden, trekken
en dragen 101,11
Geestelijke leer over het
openen en sluiten van deuren 66,3
Geestelijke
overeenstemmingen 21,14 e.v.
Geestelijke zon,
verhouding tot de natuurlijke 4,9
Geestelijke zon, een
genadevonk uit de Heer 1,13
Geestelijke zon, haar
hoedanigheid 1, 1 e.v.
Geestelijke zon, haar
verband met de natuurlijke 1,1
Geestelijke zon, waar ze
is 1,1
Geestelijke, het, is
onbegrensd 8,6
Geestelijke, het, wat het
is 1,2
Geesten, begrijpen ook
niet alles 9,16
Geesten, hemelse, eten en
drinken ook 45,3 e.v.
Geesten, hoe ze reizen
16,5
Geesten, in witte kleren
16,18
Geesten, moeten eerst
zichzelf vangen 80,10
Geesten, lagere kunnen
hogere niet zien 62,2
Geesten, stellen zich hun
eigen schijnhemel voor 80,2
Geesten, volmaakte en
onvolmaakte 80,2
Geestesdood, vertwijfeling
in de geest 48,24
Geestmens, de grote, bevat
alle hemelen, werelden en geesten in zich 8,11
Geheim van de ware
vooruitgang 98,8
Gelijkenis van de schommel
m.b.t. de biecht 13,11
Gelijkenis van de verloren
zoon 84,25
Gelijkenis van de
zaadkorrel, uitleg 57,6 e.v.
Gelijkenis, de
oneindigheid als twee spiegels 8,8
Gelijkenis, de
stofopwerpers, mooipraters en ambtenaren 33,1 e.v.
Gelijkenis, over
verdorvenheid 20,2
Gelijktijdig op
verschillende plaatsen kunnen verschijnen 93,1 e.v.
Geloof, is onvoldoende als
enige basis 21,14
Geloofsartikelen, drie
stuks als weg naar het leven 74,14 e.v.
Geloven, zoals je gelooft
zal het voor je worden 51,1
Genadelicht 1,20
Genademiddel,
allerhoogste, de Heilige Geest 84,21
Genadevonk uit de Heer, de
geestelijke zon 1,13
Genadezon 45,24; 46,22
Gereedschappen, aardse, in
de hemel 46,7
Gericht over het klooster
64,10 e.v.
Geruststelling 66,17
Gesprek, de biechtvader
met de biechtende non 63,4
Gesprek, ernstig, van de
prior met de monnik 97,1 e.v.
Gesprek, het echtpaar in
de eerste hel 39,13
Gesprek, met twee
goddelijke boodschappers 32,1 e.v.
Gesprek, over Petrus en
Paulus 68,9 e.v.
Gesprek, tussen een
geestelijke en een kwezel 30,2 e.v.
Gesprek, van de Heer met
de prior 98,4 e.v.; 100,5
Gesprek, van een filosoof
uit de hel met het echtpaar 38,11
Getallen, in geestenrijk
anders dan op aarde 101,7
Gevangenneming van de
hemelse boodschappers 70,11
Gever van alle goede gaven
100,10
Gevoel bij het sterven is
als inslapen 7,12
Gevolgen, kwade, van
woeker 18,7
Gevolgen, van de
vleselijke lief en begeerten 17,12 e.v.
Gevolgen, van eigenliefde
20,8
Gevolgen, van hebzucht
18,9 e.v.
God de Vader en God de
Zoon, overeenstemming en eenheid 51,23
God en Woord gelijk aan
Vader en Zoon 51,23
God, enige en ene is
Christus 51,19
God, het meest actieve
wezen van eeuwigheid af aan 51,14
God, het zien van, met het
geestelijke oog 98,7
God, respecteert altijd de
vrije wil van de mens 34,24
God, slechts 1 persoon
51,15
God, woont in een ontoegankelijk
licht 60,14
Goddelijke orde, bezien
vanuit de mens 12,7
Goddelijke zon 16,3; 60,1
e.v.
Godheid, ondoorgrondelijke
aspecten 56,16; 60,14
Godkennis, ware 51,14 e.v.
Gods heilige stad, het
nieuwe Jeruzalem 16,24
Gods kinderen, waarachtige
engelen 61,12
Gods wonderbare schepping
is zonder einde 8,6
Gods Zoon 51,21
Godsdienstcultus,
ceremoniële 13,3
Godsrijk in de mensen 5,4
Griekse kerk en de
unitariërs 65,7
Grondslag van het leven
7,11
Hades 18,1; 28,5 e.v.;
29,1
Hart van de mens, woonplaats
van de Heilige Geest 10,13
Hebzucht en de gevolgen
daarvan 18,14 Heer, de, de juiste wegen van Zijn leiding 80,12
Heer, de, de waarde van
een woord uit Zijn mond 98,10
Heer, de, heeft niets voor
een slecht doel geschapen 66,17
Heer, de, het menselijke
van Hem 41,21
Heer, de, in Zijn
goddelijke zon
Heer, de, is een en
dezelfde in elk mensenhart 60,25
Heer, de, is ook in de hel
pure liefde 86,16
Heer, de, is Zelf de
brandende fakkel in het geestelijke 4,4
Heer, de, kent geen
dwaalwegen, alleen rechte en kromme 87,17
Heer, de, leidt alles naar
het beste doel 66,17
Heer, de, maakt zich
bekend 46,40; 58,15; 64,10; 96,19
Heer, de, met Hem is alles
mogelijk, zonder Hem niets 98,13
Heer, de, verdoemt niet,
opdat niemand verloren gaat 51,25
Heer, de, voert zielen op
wonderbare wijze 87,16
Heer, de, weet alle
gewassen te laten rijpen 66,16
Heerszuchtige politiek en
haar gevolgen 16,7
Heidendom, in het
geestenrijk 9,14; 21,18; 40,2
Heidendom, relatie tot het
huidige christendom 85,5
Hel, daarin is geen geest
het recht ontzegd terug te keren 86,16
Hel, haar eerste graad
20,23; 38,27; 39,1 e.v.
Helse, het, van de laster
18,2
Hemel en hel, hun
ruimtelijke ligging 39,10
Hemel, bestaat in je eigen
liefde voor de Heer 32,9
Hemel, de eigenlijke ware
61,25
Hemel, de rooms-katholieke
47,9
Hemel, drie niveaus
101,11-13
Hemel, in elke geest is er
een 8,13
Hemel, uitleg daarover
50,2; 51,2
Hemelrijk, bestaat uit
geestenwerelden 8,14
Hemelrijk, vergeleken met
een mosterdzaadje 8,17; 57,7
Hemelspoort, het binnengaan
door 49,1
Herder, de goede, en Zijn
kudde 61,21
Herder, de goede, trekt
met Zijn kudde huiswaarts 98,22
Huizenbouw, geestelijke
2,2 e.v.
Huwelijk, eten en drinken
bij hemelse geesten 45,1 e.v.
Huwelijk, het hemelse van
de monniken 100,9
Ik, (Jezus) en de Vader
zijn Een 51,23
Ik, het eigen, de liefde
als het eigenlijke leven 10,7
Industrie, wereldse 113,12
Inschrijving in het
hemelse Jeruzalem 61,12
Intocht in de heilige stad
61,18
Inzicht en deemoed van het
gezelschap 81,9
Jacobus 84,11; 85,1
Jaloersheid, een ondeugd
18,20
Jeruzalem, het nieuwe, de
heilige stad 16,24
Jezus Christus, ene en
enige God 51,19 e.v.; 9,13; 27,4; 61,13; 74,14; 79,12;
84,4; 84,13
Jichtlijders 81,6
Johannes 10,17; 20,18;
52,7; 54,4; 57,13; 68,13; 84,15
Johannes en Maria 10,17
Jongste dag, de 64,15
Karmelietessenklooster
61,28
Katholieke hemel met
kerken en kloosters 47,10
Katholieke voorstelling
van de hemel 48,2
Katholieken, betere,
dorsten naar licht 59,2
Katholieken, hun langzame losmaken
van al het uiterlijke 48,20 e.v.
Kennis, van de waarheid
55,8 e.v.
Kennis, van de ware God en
hemel 51,17 e.v. Kerk, innerlijke zonder heiligenbeelden 47,13
Kerk, joodse, is
voorafbeeldend 68,21
Kerken, christelijke, in
verschillende gedaante 14,16
Kerkstaat,
rooms-katholieke, zijn sfeer 61,27
Kinderen van God 101,22
Kinderen, als, moeten
jullie worden 91,8
Kinderrijk, de grens ervan
40,7
Kinderrijk, geestelijk
21,20; 22,14
Klank, als voorbeeld van
het geestelijke 1,7
Kleding in het hiernamaals
stemt overeen met inzicht 81,14
Klooster van de
augustijnen 65,1 e.v.
Kloosterhemel, een bezoek
75,1 e.v.
Kloosterkerk, haar
voorzieningen 66,7 e.v.
Kloosterorde, het ontstaan
65,8 e.v.
Kudden, die niet in de
aardse schapenstal wonen 61,9
Landbouw, in het gebied
van de eeuwige morgen 46,4
Landman, de wijze 79,2
Leiding van zielen zeer
wonderbaarlijk 87,16
Leiding, goddelijke 88,1
Leiding, wonderbare, van
het geestelijke leven 80,12
Lering, over geestelijke
toestanden 47,2
Lering, over het hogere
van de liefde 44,15
Letterlijke betekenis van
het woord van God 40,14
Levensgezellinnen, eeuwige
100,11
Levensgrond, de liefde van
de Vader 7,11
Levenslicht, opgang 57,11
e.v.
Lezen van de mis,
gedachten daarover 51,7
Licht van de geest 28,12
Liefdadigheid, verwijzing
naar de bijbel 40,11 e.v.
Liefde, beter dan vrees
96,13
Liefde, daadwerkelijke, is
de eeuwige morgen 47,2
Liefde, de band tussen God
en de mens 98,5
Liefde, haar eenvoud 94,17
Liefde, haar vermetelheid
63,10
Liefde, het eigen ik en
dus het eigenlijke leven 10,7
Liefde, het eigenlijke
leven van de geest 51,1
Liefde, het juiste oor en
ware oog 98,5
Liefde, het oerwezen van
God 74,17 e.v.
Liefde, uit Mij vrij naar
buiten gebracht 8,17
Liefde, van de prior wordt
beloond 101,17
Liefde, van de Vader is de
ware levensgrond 7,11
Liefde, voor de Heer en
voor de naaste 64,20
Liefde, voor de Heer en
voor een vrouw 34,25 e.v.
Liefde, voor de Heer en
wijsheid 5,3
Liefde, voor de Heer, een
doel op zich 7,14
Liefde, ware, kent geen
sluwheid 94,14
Liefde, werkelijke en
tweederangs 34,27
Liefde, zuivere, is de
Heer ook in de hel 86,16
Liefdesvonkje van de Heer
is de zon 4,1
Liefdewerken van de
voleindigden voor de aarde 61,8
Logica van de stoïcijnen
24,4 e.v.
Logica, hemelse, over de
pracht 70,2
Loon, het allerhoogste
100,22
Maaltijd aan de tafel van
de Vader 61,3
Magneetijzer, voorbeeld
voor het geestelijke 1,10
Magnetiseur en
gemagnetiseerde 45,7
Man en vrouw, een volmaakt
mens 100,9
Man en vrouw, in het hiernamaals
34,12
Man en vrouw,
psychologische verbondenheid 34,3
Man en vrouw, wijsheid en
liefde 100,9
Man, de eenvoudige 90,1
e.v.
Man, de eenvoudige, maakt
zich bekend 97,20
Maria en Johannes 10,17
Markus, de evangelist,
zijn sfeer 17,1 e.v.
Mausim, de god uit het
bijbelboek Daniël 73,6
Mens, zijn ware bestemming
61,12 e.v.
Menselijke wereldwijsheid
12,9
Menselijke, het, van de
Heer 41,21
Mensenzoon, zijn geheim
door Paulus uitgelegd 9,12 e.v.
Mensenzoon, zijn teken
16,20
Michaël, de aartsengel en
Petrus 48,20 e.v.
Middag, de gouden 23,12
Middag, de, staat voor
onderzoekende wijsheid 47,2
Misvattingen van de kerk
87,17 ,
Misvattingen, geestelijke
armoede 52,2
Moord, geestelijke 48,22
Morgen, de eeuwige 23,14
Morgen, de eeuwige, staat voor
daadwerkelijke liefde 47,2
Mosterdzaadje,
vergelijking met hemelrijk 8,16 e.v.
Multilocatie, voorbeelden
en uitleg 93,1 e.v.
Naastenliefde, de wet der
20,10
Namen der geestelijke
gidsen:
le
sfeer: Anselm H.W. 7,18; 2e sfeer: zijn grootvader 7,18; 3e sfeer: familielid
van Anselm 8,20; 4e sfeer: Anselms broer Heinrich 9,2; 5e sfeer: Anselms broer
Franz 10,19; 6e sfeer: Simon Petrus 11,10; 7e sfeer: de profeet Daniël 15,16;
8e sfeer: Swedenborg 16,25; 9e sfeer: de evangelist Markus 17,1 e.v.
Natuur, de, een evangelie
van Gods orde 2,1
Natuurlijke en geestelijke
zon zijn als lichaam en geest 1,13
Nieuwe tijd 16,16
Noodlot van de
stofopwerpers en mooipraters 33,1 e.v.
Noodlot van de wereldse
rijken en geestelijk armen 23,5 e.v.; 28,1 e.v.; 28,9 Noodlot van geleerden en
verstandsmensen 28,2 e.v.
Onderschikte of
fundamentele liefde voor de Heer 34,26-27
Oneindigheid van Gods
schepping 8,9
Oneindigheid, voorbeeld
met twee spiegels 8,8
Onrechtvaardige
rentmeester 86,3
Ontmoeting met de
augustijnen 70,6
Oog, in de driehoek,
symbool van God 65,5
Oog, om God te aanschouwen
98,6
Opblazen van de
schijnhemel (met uitleg) 76,1 e.v.; 80,2 e.v.
Openen van het innerlijke
gezichtsvermogen 61,11 e.v.
Opgang van het levenslicht
57,9
Opneming in de hemelse
woningen 46,30 e.v.
Opsluiting van de hemelse
boodschapper onuitvoerbaar 72,2
Orde, de goddelijke 12,7;
85,15
Oudegyptische scholastici
65,4
Overbrugging van de kloof
91,16
Overeenstemming, Abrahams
tafel 78,6
Overeenstemmingen,
geestelijke 21,14 e.v.
Overweging van een doctor
in theologie 54,4
Paleis, en haar bewoners
44,5
Paulus, 'nu leef niet meer
ik, ..' 10,9
Paulus, apostel der heidenen 68,10 e.v.
Paulus, en Johannes,
schijnbare verwisseling 53,7 e.v.
Paulus, houdt een korte
toespraak 9,13
Paulus, onderwijst de
heidenen 9,14
Paulus, verwijzing naar
51, l; 79,12; 83,4
Petrus, de rots 11,10
Petrus, de stichter van de
roomse kerk? 68,1 e.v.
Petrus, en de aartsengel
Michaël 48,20 e.v.
Petrus, verwijzing naar
58,12; 69,2; 70,7; 72,4; 73,1; 78,4
Pontifex maximus 88,7
Pontificaat 85,8
Pracht, uiterlijke, nooit
een goed teken 70,2
Prediker, bekentenis van
een 97,4
Priesterscholastici en hun
school 65,3
Processie op de lange weg
naar de hemel 48,3 e.v.
Psychologie van man en
vrouw 34,3 e.v.
Raad, een goede, liefde is
beter dan vrees 96,36
Rechter, de eigenlijke is
Gods woord 83,4; 85,12
Rechtvaardiging, niet
alleen door het geloof 21,14
Refter, op bezoek in de
62,3 e.v.
Reis, in het gebied van de
middag 40,18 e.v.; 47,1 e.v.
Reis, naar de morgen (over
de grensrivier) 45,26
Reis, over de zee (naar de
avond)
Reizen en reismethoden van
de geesten 10,16; 16,5; 21,5 e.v.; 22,1 e.v. 44,7
Reizen met verschillende
snelheid in het hiernamaals 21,5; 42,1 e.v.; 47,7
Reizen, geblindeerd 13,2
Richtsnoer voor het leven,
liefde tot God en de naaste 64,20
Rijk Gods in de mens, wat
is dat 5,4 Rijk Gods is binnen in ons 57,13
Rijk Gods is in jullie
8,14
Rijk van de duisternis en
het ongeloof 29,1 e.v.
Rijk van de naakte
waarheid 85,12
Rijk van de waarheid en
liefde 16,2 e.v.
Rijpheid, innerlijke 91,14
Rooms-katholieke
beproevingshemel 47,9
Roomse kerk, inzage in
haar binnenste 74,4 e.v.
Rots van Petrus 11,1 e.v.
Rots van Petrus, betekenis
88,16
Satan en engel op aarde
naast elkaar 84,6
Sceptici en hun wezen 52,6
Scheidingswand, een grote,
en Hades 28,4 e.v.
Scheppingen, zonder begin
en einde 8,6
Schijnhemel van de geesten
berust op waanvoorstellingen 80,2
Schijnhemel, de redding
daaruit 54,7
Scholastici 65,7
Simon, genaamd Petrus 11,10
Slangen, symbool van de
heerszucht 19,4
Sluwheid maakt geen deel
uit van de ware, liefde 94,14
Spiegel, is de ene geest
voor de andere 8,9
Spiegels, twee, geven een
beeld van de oneindigheid 8,8
Stad, grote, in de achtste
sfeer 16,21
Stad, heilige, woning
daarin 61,21 e.v.
Stad, van God 16,24
Stadspoorten 16,22
Stations en banen naar de
'hemeltent' 14,1 e.v.
Sterven, gevoel daarbij
als bij inslapen 7,12
Stoïcijn, filosofisch
gesprek daarmee 25,3 e.v.
Stoïcijn, zijn bekering
27,14
Stoïcijnen en hun logica
24,5 e.v.
Stofopwerpers, mooipraters
33,1 e.v.
Tarwekorrel, een voorbeeld
79,3
Teken van de mensenzoon
16,20
Theresia, heilige 62,5;
64,6 e.v.
Thomas 12,6; 64,10; 96,16
Tijd, een nieuwe 16,16
Toestanden, geestelijke,
uitleg 47,2
Torenklok 13,11
Uitgestoten in de
buitenste duisternis 31,2 e.v.
Uitgestrektheid van de
eeuwige morgen 59,18
Uitleg van bijbelverzen
51,1 e.v.; 51,20 e.v.; 83,10 e.v.; 84,11 e.v.
Uitleg, de gelijkenis van
de zaadkorrel 57,16
Uitleg, de inrichting van
de kloosterkerk 66,9 e.v.
Uitleg, de
alomtegenwoordigheid van de Heer 60,1 e.v.
Uitleg, het geheim van de
'Mensenzoon' 9,12 e.v.
Uitleg, van bijbelverzen
51,1 e.v.; 51,20 e.v.; 83,10 e.v.; 84,11 e.v.
Uitleg, voorbeelden uit het
natuurlijke aardse leven 42,1 e.v.
Uitvinding, op aarde
alleen mogelijk indien reeds in hemel voorhanden 46,7 Unitariërs en de Griekse
kerk 65,7
Uurwerk, een voorbeeld
voor de geestelijke zon 3,1 e.v.
Vader, de eeuwige 10,13
Vader, de enige 91,8
Vader, heilige 9,13;
27,19; 45,19; 98,20
Vader, in de hemel 13,14
Vader, in de Zoon 9,6
Vader, van alle mensen
65,3
Vader, Zoon en (Heilige)
Geest 51,23; 74,14 e.v.
Vagevuur, wordt niet
toegelaten door de Heer 48,22
Vastheid van de materiële
is slechts schijn 59,17
Verblijfplaats van de
stoïcijnen 24,7 e.v.
Verblijfplaatsen,
gescheiden voor christenen en heidenen 40,2 e.v.
Verklarende voorbeelden
91,3 e.v.
Verloren zoon 97,10
Verloskundigen 32,15
Verlossen wil de Heer
(niet verdoemen) 86,15
Verlossing van de arme non
van haar heerszuchtige overste 64,9 e.v.
Verloste echtgenoot komt
in het kinderrijk 39,16
Verschijning van de
grootheid van de Heer in de geestelijke wereld 80,12 Verschijningsvormen, bij
de doop van Christus 51,21
Verschijningsvormen, van
de dood 39,5
Verschijningsvormen, van
de hel 39,1
Vertwijfeling in de geest
48,24
Verwekkingsdaad,
geestelijke 45,10
Vijfde bede in het
onzevader 84,22
Vissen, edele, uitstromend
leven 22,5-6
Vlakke en holle spiegel
60,7 e.v.
Volheid van de godheid in Christus
51,22
Volmaakte en onvolmaakte
geesten 52,2
Vonk, goddelijke 52,2
Voorbeeld over het
opblazen van een schijnwereld 80,2 e.v.
Voorbeelden uit het aardse
leven met uitleg 42,3 e.v.; 45,7
Voorbeelden, beelden en
tekens van de alomtegenwoordigheid van de Heer 60,24,28
Voorbeelden, bouw van een
woonhuis 2,2 e.v.
Voorbeelden, de zon en
haar stralenkrans 2,11
Voorbeelden, een klok en
zijn wijzerplaat 3,1 e.v.
Voorbeelden, het
geestelijke van: de vrucht, de klank, magneetijzer, elektrische geleider, somnambule,
gepolijst metaal, kiezelsteen en glas 1,3-18
Voorbeelden, het sluwe
meisje 94,10 e.v.
Voorbeelden, natuurlijke -
geestelijke zon, lichaam - geest 1,16 e.v.
Voorbeelden, uitleg over
personen die op verschillende plaatsen tegelijk kunnen zijn 93,3
Voorbeelden, van de
tarwekorrel 79,2
Voorbeelden, van vlakke en
holle spiegels 60,5
Voorbeelden, verklarende
91,4 e.v.
Voortgaan aan de zijde van
de Heer, betekenis 98,9
Voortplanting, bij de
eerste mensen 45,10
Voortplanting,
geestelijke, net als op Saturnus 45,3 e.v.
Voorwaarde voor
verlossing, grote 91,2 e.v.
Vordering, geestelijke,
van de helden 81,11 e.v.
Vordering, langzame en
snelle 72,2
Vordering, ware, en het
geheim ervan 98,8 e.v.
Vorsten, van de hemel
61,23
Vraag, aan de valse Petrus
en zijn antwoord 81,10 e.v.
Vraag, een nieuwe,
bedenkelijke 73,1 e.v.
Vraag, lastige 94,3
Vraag, over de liefde voor
Christus 74,2 e.v.
Vrees voor de Heer,
ontstaat door waanvoorstellingen 96,40
Vrees, niet bij de Heer
75,4
Vurige draak, gebonden
16,18
Vuur en draak in zeekloof
11,5
Vuur van de goddelijke
liefde 1,19-20
Waanvoorstellingen
veroorzaken vrees 96,16
Waarde van een woord uit
de mond van de Heer 98,10
Waarheid, binnengaan in de
eigenlijke 43,12
Ware liefde voor Christus
58,1 e.v.
Water, aards, stroomt naar
beneden, geestelijk naar boven 42,11 e.v.
Wedergeboorte van de geest
64,15
Weerlegging van het idee
dat na de dood niets meer kan worden gedaan 89,7
Weerlegging van het
waanidee dat de biecht tot verzoening leidt 83,11
Weg, kortste naar voleinding
7,14
Weg, ware naar de hemel
79,1
Wegen, wonderbare van de
Heer 80,12
Welgevallige (en niet-)
lof en dank voor de Heer 98,4
Wereld, is als een Thomas
12,6
Wereldwijsheid, menselijke
12,9
Wezen, het, van de aardse
mensen 84,6 e.v.
Wijsheid, en liefde voor
de Heer 5,3 e.v.
Wijsheid, Gods zoon 51,21
Wijsheid, van god, als
Zijn eeuwig vleesgeworden woord 51,21
Wijsheid, vrucht van de
liefde 51,21
Wil, vrije, geldt alleen
voor Heer 34,24
Wil, vrije, zijn
beproeving op aarde 84,6
Woeker, de gevolgen ervan
18,7
Wonder, geestelijk, overal
gelijktijdig te zijn 93,14
Woningen in de heilige
stad 61,22
Woningen, hemelse 100,8
Woonplaats van de Heilige
Geest is het hart van de mens 10,13
Woord, in de bijbel over
liefde 44,17
Woord, openbaart het
innerlijk 83,4
Woord, van God, werkelijk
waar 57,11
Woord, van God, zaad voor
het hemelrijk 57,7
Zaadkorrel, innerlijke
pracht 57,6
Zegel, het zevende geopend
16,18
Zelfmedelijden, fatale
uitwerking 87,2
Zelfverloochening, hoogste
101,13
Zielen, hun wonderbare
leiding 87,16
Zon, een liefdesvonkje van
de 1 leer 4,1
Zon, en haar stralenkrans
2,1 1
Zon, geestelijke, als de
wijzerplaat van een uurwerk 4,9
Zon, geestelijke, wat ze
is 1,1 e.v.
Zon, goddelijke 16,3; 60,1
e.v.
Zon, natuurlijke en
geestelijke 1,13
Zonden tegen de Heilige
Geest 51,24; 84,21
Zondevergeving, volgens de
bijbel 84,11 e.v.
Zoon, de verlorene 97,10
Zoon, eeuwige 9,13
Zoon, en Vader 51,21
Zoon, uit God 89,4
Zoon, van God 74,14
Zorg, wereldlijke, voor zijn
kinderen is eigenliefde 40,11
Zwaard, tweesnijdend 18,8