Over de Evangeliën

 

[via Jakob Lorber ontvangen in 1840 van de Heer]: De Heer: ‘Wie tijd en vermogen zou bezitten, kan zich vandaag nog bij de plek, waar Johannes zich in het Zuidoosten van dit Aziatisch Griekse halve eiland ophield, overtuigen, dat in de tijd van de zeevloed dit eiland meer compleet was, doordat ze slechts door een uiterst smalle rotsachtig landtong met het vasteland van Azië samenhangt. En zo weten wij nu ook dat, zoals het met de waarheid van Johannes verhield; hij is, hij was en hij blijft Mijn lieveling, en wie naar zijn Evangelie leeft en handelt, zal door Mij uit hem gelijk zijn.

 

Zo er voor jullie in het Evangelie nog schijnbaar iets tegenspreekt of aangetroffen wordt, dan wend jullie je tot Mij, en Ik zal het jullie verklaren, zoals Ik het tot nu toe bereidwillig heb verklaard. Ik meen echter, dat jullie daarin niet veel meer aanstoot zult vinden; want intussen is al veel in Johannes verklaard, en het meeste, dat voor alle geleerden van deze wereld aanstotelijk is, kan Ik jullie nu verklaren.

Deze zonden daarop zelf boden naar Jeruzalem, die zich zeer grondig lieten informeren, wat er met Mij zei voorgevallen. Ze ontvingen hiervan toen ook spoedig het bericht, dat er van Jeruzalem tot in de half-Arabische omgeving van de huidige Suez echter niet meer een verre streek was, die bij zeer matig doorlopen, wel in drie dagen kon worden afgelegd.

 

De bewuste jongeling, die Ik bij Cyrenius aantrof, zegende Ik echter en maakte hem in Mijn Geest deelachtig. En hij werd daarna ook een actieve leerling in Mijn naam, ging weer naar de Essenen en verbreidde van daaruit over een groot deel van Noord-Afrika Mijn leer en kenmerkte zich door een liefdevol leven en deed veel tekenen in Mijn Naam. Het kenmerkende aan hem was echter, dat hij geen persoonlijke naam wilde aannemen. Zijn titel was: “aller-onwaardigste knecht van de allerhoogste God-Meester”. Ook gaf hij zich soms de naam “de knecht der knechten”, welke titel zich ook de ouden, de van Karthago naar Rome als zogenaamde kerkvaders verhuisden evenals voor een deel naar hen ook de pauzen toekenden, maar de daad nooit in acht namen.

 

Markus wist dat wel, maar hij maakte hierover geen verdere vermelding, want hij stelde zich tevreden met datgene, dat hij deze leerling enkel eenvoudig aanhaalde, hoe hij de vlucht [sprong] aangreep. Het verdere, wat hij van deze leerling wilde weten, droeg hij (Markus) mondeling over; daarom ook de verschillende overleveringen hierover, wie deze leerling wel mocht zijn, vooral in de roomse kerk was dat schering en inslag, daaronder was er iemand van de allerdomste, die dat voor een deel nog is, om vervolgens deze leerling als de apostel Johannes te bestempelen. En nu weten jullie ook van deze leerling het betrouwbaarste en belangrijkste. En daarmee kun je met dit alles genoegen nemen in Mijn naam. Amen.

 

Dit geldt voor jou, Mijn lieve knecht, die in je droom een dove beer tegenkwam, en dit heeft je naar een enorme evangelische tegenspraak geleidt, waarvan je vanaf je vroegere jeugd, ondanks het herhaald doorlezen van het Nieuwe Testament, niet aan toegekomen bent.

 

Ik Zelf had in de toekomst je daarop al opmerkzaam gemaakt. Maar beter is het voor jou en ook voor vele anderen, dat deze zaak nu aan het daglicht gekomen is, opdat een ieder erkent en inziet, dat Ik in de geest nu weer heel speciaal waarneembaar op deze Aarde gekomen ben, om de laatste werkers in Mijn wijnberg in dienst te nemen en op te nemen. En deze werkers zijn juist de wereldse verstandige en wereldwijze filosofen, die zojuist in deze tijd zich heel serieus de moeite nemen, om Mij, hoe Ik onder de zogenaamde christelijke sekten existeer, nu geheel uit te roeien en te verdelgen naast die Evangeliën, die eerst twee tot driehonderd jaar na Mij dat geworden zijn door heidense en joodse machinaties, en wat ze nu nog zijn.

De blinde mensheid, die niets onderzoekt en noch iets getoetst heeft, gelooft voor een deel nu nog aan zulk voor het grootste deel vreselijk knoeiwerk in Mijn naam.

 

Ik wil daarom noch Lukas, Markus noch Mattheus rechtspreken; want ze hebben zich in hun tijd minstens de moeite gegeven, uit de vele al veelvuldige mismaaktheid van Mijn leer het zuiverste en beste daaruit te zoeken. Maar wat het materiële feit betreft, daar hebben zij zelf voor een deel aan meegedaan en voor het grootste deel moesten zij dan toch aan het einde iets nemen, wat zij uit de mond van zulke mensen vernomen heeft, die zich daar vaak genoeg brutaal en vrijpostig voordeden, dat zij van deze en gene oog- en oorgetuige waren. Daaropvolgend vergeleken ze dat met de hun bekende plaatsen uit de oude profeten en vonden het in overeenstemming, wat ze geschreven hebben, en daarmee was voor hen dat criterium voor de waarheid, wat zij neergeschreven hebben, ook volkomen gereed en geldig voor hen.

 

Wanneer het met dit Evangelie nog bij het oude gebleven was, zo was het overigens om nog zoveel beter, dan het nu is. Want in dit Evangelie stond veel te weinig over het wonderlijke, het wrede en het verschrikkelijke voor de mensheid, om die reden men dit later voor noodzakelijk gevonden had, vooral het deel onder de Jodenchristenen, Grieken en Romeinen, die al honderd jaren voor de grote kerkconcilie in Nicea, en daar veel correcties aanbrachten – vooral onder hen, die sterk naar wonderen roken en de ander een sterk strafrechtelijk gezicht toonden, om Mij als verblijder van de mensen, dat de mens niet zo duur aan het hart had gelegd zoals de liefde en de waarheid, juist het tegendeel deden.

 

Ik heb nooit tegen de goede wetenschap der mensen gewedijverd, maar heb bij vele gelegenheden de mensen over veel dingen beleerd, waarin zij vroeger in volle onwetendheid en blindheid hebben gestaan; want ook de bedrogzuchtige Farizeeër haatten Mij daarom het meeste, daar Ik het volk in alles beleerde, waarin zij zich vroeger de grootste moeite gegeven hebben, om het volk naar mogelijkheid veel wijs te maken met hun lichtzinnige doelen. [HEM. GAV. 3-64-04-24-01-6]

 

En zij hebben het ook werkelijk tot zover gebracht, dat een dergelijke hogepriester zoals Hannas of Kajafas, die het volk tot een grotere offerbereidwilligheid bewogen, in de tempel met grimmige stemmen geuit hebben, dat in de beek Kydron drie dagen lang niets dan bloed moest vloeien en de zon een gehele dag er doorheen niet schijnen mocht, het volk zulk een onzin ook geloofd heeft, en dat zich uit louter vrees voor zulke straf, in hun binnenste kamer verscholen, en wanneer de straftijd afgelopen was, zij vol vrees, angst en beven de Kidron bezichtigen gingen, of er nog bloed stroomde. En had de Kidron zijn natuurlijke water, dan had het volk niets anders te doen dan onvermoeibaar enorme offers in de tempel te brengen en deze voor de voeten van de priesters te leggen.

 

De zon heeft weliswaar op zulk een dag ook verder geschenen en in de beek Kidron heeft geen druppel bloed gevloeid, waarvan de bange joden wel zichzelf van overtuigd hebben en daarover de armzalige en te bijgelovige gewone joden wilden beleren, maar meestal zonder succes; want deze hebben in hun inbeelding en vrees bloed laten vloeien en ook de zon niet laten schijnen gedurende een hele dag.

 

En hoe het gewone volk zich steeds in het allerblindste bijgeloof bevond, zo bevindt het zich vandaag de dag ook nog. Jullie kunnen zulke mensen de onzinnigste sprookjes vertellen en ze zullen ze geloven. En als deze het hun buurman verder vertellen, dan zullen deze nog vaak gek opkijken en ook nog in het wonderbaarlijke vertoeven, wat hen aan de kant van de eerste verteller iets te weinig wonderlijk voorgekomen is. Maar van een of andere waarheid is met hen niets te beginnen.

 

Daarom was het ook in Mijn tijd buitengewoon moeilijk, de eigenlijke verstokte joden tot de erkentenis der waarheid te brengen; er moest wel een wonder gebeuren, doordat zij van hun slaap werden wakker geschud en dan bij zichzelf een weinig gingen nadenken, wat Ik tegen de een of de ander heb gezegd.

 

Ik heb de apostelen in Mijn tijd echter al meerdere keren gezegd, dat zij bij het verdere verbreiden van Mijn leer veel minder van Mijn wonderen maar wel veel meer van de innerlijke waarheidsdiepte van Mijn leer moeten spreken en prediken.

 

Slechts de enige, Johannes, bleef deze vermaning getrouw, alle anderen des te minder; ze begonnen liever direct al met wonderdaden en begonnen dan eerst van het Rijk van God en over de innerlijke waarheid te spreken, toen de toehoorders vooraf met de wonderdaden in hun netten verstrikt waren.

 

De verslaafdheid, om wonderen te vertellen, steeg dan van het ene decennium naar het andere zo zeer, dat een groot aantal van deels geschreven en nog meer van de traditionele evangeliën zodanig aangroeide, dat daaruit geen mens meer wijs uit kon worden.

 

Lukas zoals ook de pseudo-evangelist Mattheüs [l’Rabbas] zijn vele jaren na Mij dan eenmaal begonnen om hun Evangeliën op te schrijven en hebben echter evenwel in menig opzicht zodanig overdreven, dat aan het einde daarvan onder hen een aantal heel belangrijke dingen met de grootste tegenspraak aan het daglicht moesten komen.

 

Van controleren was in die tijd zondermeer geen sprake van; want iedere Evangelist had zijn eigen lezers en toehoorders en heeft zich ook weinig bemoeid om andere Evangelisten; deze hielden zich zelf ook aan datgene, wat zij neergeschreven hadden; de Evangelisten hadden juist daaraan zelfs zo nu en dan een vreugde, als een andere Evangelist dat niet in zijn Evangelie had staan, wat de een of de andere dan wel in zijn Evangelie beschreven had.

 

Zo bekommerde dan l’Rabbas zich weinig of helemaal niet om de ‘na de achtste dag van de geboorte in de tempel besnedene Jezus’, en zo ook niet om de drie wijzen uit het Morgenland en om de vlucht naar Egypte en de gruwelijke kindermoord door Herodes in Bethlehem.

 

L’Rabbas (Pseudo-Mattheüs) heeft zulke tijdingen in Tyrus en Sidon ontvangen en heeft ze ook opgeschreven, maar omdat hij zelf, minstens voorheen, meer heiden dan jood was, bemoeide hij zich ook minder om de besnijdenis van het Kind Jezus. En zo maakten deze beide Evangelisten duidelijk, dat er onder hen een der merkwaardigste tegenspraken leek, terwijl in vele andere tekstdelen, tot op plaats- en tijdopgave, zij met elkaar waren afgestemd.

 

Volgens Lukas bestaat dan onder alle joodse wetten en gebruiken volkomen overeenstemmend de besneden Jezus, die te Bethlehem in een schaapsstal geboren en slechts door de herders werd begroet, het bezoek van de drie wijzen uit het Morgenland helemaal niet ontving, en niet nodig had om naar Egypte te vluchten, maar daarvoor heel gemoedelijk naar Nazareth terug te keren en daar heel rustig zijn twaalfde jaar zonder een of andere vervolging aan de kant van Herodes af te wachten en dan met zijn ouders naar Jeruzalem een wandeling te maken.

 

Bij Mattheüs zien wij Jezus in een keurig huis op de wereld komen, die niet door de herders wordt begroet, daarvoor echter door de drie wijzen uit het Morgenland, waarover Lukas in zijn Evangelie niets gedroomd had, zoals ook helemaal niets over de vlucht naar Egypte en ook niets over de gruwzame kindermoord in Bethlehem door Herodes en ook niets van de terugkeer van Jezus uit Egypte naar Galilea onder de koning Archelaus. Hier heeft Mattheüs het over de besnijding van Jezus in de tempel na 8 dagen en zo over sommige andere dingen, wat zich daar heeft afgespeeld, maar hierover niets gedroomd. En zo hebben jullie volgens de Schriften van deze beide Evangeliën een besneden Jood-Christus en een onbesneden heiden-Christus!

 

Met het twaalfde levensjaar van Jezus beginnen de beide Evangelisten weer het met elkaar eens te worden behalve op wat minder belangrijke nevenomstandigheden.

 

Nu vraagt een ieder zich af: welke van de beide Evangelisten en elk voor zich, zijn bij deze waarheid gebleven? En het antwoord luidt daarop: op zichzelf beschouwd geen van beiden! Want elk van hen gaf daarvan maar bericht, van wat hij had horen zeggen. In Jeruzalem vertrouwde niemand het zich toe uit vrees voor de straf van de overdadige gruwelijke uitspraken van Herodes; Bij Sidon en Tyrus in het voormalige Cölesyrië haatte men echter Herodes meer dan de dood en men verzweeg zijn wreedheden niet, zoals ook de aanleiding hiertoe niet, die hem daarheen had geleid.

 

In gelijke mate zouden jullie bij een exact vergelijkbaar doorlezen van beide Evangeliën zeker nog op sommige en überhaupt belangrijke tegenspraken en onvolkomenheden stuitten, die echter evenwel liever in een bepaalde graad zich laat compenseren en rectificeren zoals de joodse besnedene en de heidens onbesneden Jezus.

 

Daarom moet juist in deze tijd echter zowel de oude en nog meer de nieuwe in alles Mij tegensprekende onzin uit deze Evangeliën volledig worden uitgeroeid – en Ik Zelf met hem, opdat het enige en blijvende ware Evangelie van Johannes in zijn volle licht treedt.

 

Want een ieder zal het gemakkelijk verstaan en begrijpen, dat Ik onder het gezichtspunt van deze nu vier bestaande Evangeliën en ook sommige brieven van Paulus en de andere apostelen voor de lengte der tijd niet meer kan bestaan, omdat daarin een elk voorkomende tegenspraak Mij voor de geleerden der wereld Zelf tot een tegenspraak maakt – precies zoals dus bij de huidige christensektes, van die ook elke sekte hun eigen Christus heeft, die zich de vrijheid neemt, ieder andere Christus van een andere sekte kris kras te verdoemen. [Hemelse Geschenken 3-64-24-1-7-24]

 

UpToDate 2023-22024